Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1999–2000
26 886
Verslag van een werkbezoek van een delegatie uit de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan Parijs e.o. (12 t/m 14 oktober 1999)
Nr. 1
VERSLAG VAN EEN WERKBEZOEK Vastgesteld 4 november 1999 Een delegatie uit de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft van 12 tot en met 14 oktober 1999 een werkbezoek aan Parijs e.o. gebracht om zich te oriënteren op het Franse geneesmiddelendossier, met nadruk op de thema’s beoordeling en toelating van geneesmiddelen, kostenbeheersing, distributie en innovatie. De delegatie bestond uit de leden Essers (voorzitter, VVD), Oudkerk (PvdA), Van Blerck-Woerdman (VVD), Buijs (CDA), Van Vliet (D66) en Hermann (GroenLinks). De delegatie werd begeleid door de griffier van de commissie, Teunissen. Tijdens haar verblijf in Parijs heeft de delegatie gesprekken gevoerd met collegaparlementariërs, ministeriële vertegenwoordigers, vertegenwoordigers van de instanties die zich met de beoordeling en toelating van geneesmiddelen bezig houden, en vertegenwoordigers van de farmaceutische industrie en daarmee samenwerkende wetenschappelijke instituten, verenigd in de Génopôle; een in 1998 opgericht center of excellence in Evry dat zich bezig houdt met het onderzoek naar het gedrag van genen en de ontwikkeling van daarmee gerelateerde medicijnen. De financiering van het centrum is deels privaat, deels publiek. Het biotechnologisch onderzoek is zowel gericht op het gebied van landbouw en milieu als op medisch terrein (vooral genenonderzoek naar prostaatkanker en spierdystrofie) Aan laatstgenoemd centrum heeft de delegatie een bezoek op lokatie gebracht. Onderstaand verslag is een weergave van de indrukken die tijdens de diverse gesprekken zijn opgedaan. Uitdrukkelijk wenst de delegatie haar erkentelijkheid uit te spreken aan het adres van al diegenen die een bijdrage hebben geleverd aan de voorbereiding van dit bezoek. Met name spreekt de delegatie haar waardering uit voor de gastvrijheid en openhartigheid die is geboden door H.M. Ambassadeur te Parijs, de heer Van Beuge, alsmede door de heer Van Os, president-directeur van Organon France S.A. Tenslotte spreekt de delegatie een speciaal woord van dank in de richting van mevrouw Arianne Voerman, economisch attaché bij H.M. Ambassade te Parijs voor
KST41772 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 1999
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 886, nr. 1
1
de inspanningen die zij zich in een korte tijdspanne heeft getroost in het kader van de voorbereiding van het werkbezoek en voor de voortreffelijke wijze waarop zij de delegatie tijdens het werkbezoek heeft begeleid. De voorzitter van de delegatie, Essers De griffier van de delegatie, Teunissen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 886, nr. 1
2
INLEIDING 1. Gezondheidszorg in Frankrijk: enkele gegevens Het recht op gezondheidszorg is neergelegd in de Grondwet. Het superministerie van Werkgelegenheid en Solidariteit is verantwoordelijk voor het volksgezondheidsbeleid. 9,9% van het Franse BNP wordt uitgegeven aan de volksgezondheidsector. Voor medicijnen wordt 17% van het volksgezondheidsbudget aangewend. Frankrijk telt 22 000 apothekers; de medicijnconsumptie per hoofd van de bevolking is het hoogst binnen de Europese Unie. Het aantal ziekenhuisbedden is zeer groot, hetgeen traditioneel politiek bepaald is. Burgemeesters, leden van de Assemblée Nationale of senatoren – functies die veelal gecumuleerd zijn – die zichzelf respecteren spannen zich in om voor hun gemeente c.q. regio een ziekenhuis in de wacht te slepen. In Frankrijk is de verzekering tegen ziektekosten onderdeel van het sociale zekerheidsstelsel (Sécurité Sociale), waarbinnen iedereen is verzekerd. Meer dan 80% van de Fransen is daarnaast aanvullend verzekerd, het restant van 20% wordt uit eigen zak betaald. Voor vergoeding van medicijnen bestaan de volgende Sécurité Socialecategorieën: – geen vergoeding – 100% vergoeding voor op dit moment een dertigtal chronische ziekten – 65% vergoeding, rest bijbetaling via 35% aanvullende verzekering – 35% vergoeding, rest bijbetaling via 65% aanvullende verzekering. Er bestaan verschillende aanvullende verzekeringsmogelijkheden binnen bepaalde branches, zoals bijvoorbeeld voor de agrarische sector en voor de industrie. Het Franse gezondheidssysteem wordt enerzijds gekenmerkt door een sterke monopoliepositie van de Sécurité Sociale, anderzijds door een grote mate traditioneel bepaalde vrijheid van zowel de patiënt waar het de vrije keuze van artsen en specialisten betreft, als voor artsen waar het gaat om het voorschrijven van medicijnen. Van een poortwachtersfunctie van de huisarts is met andere woorden geen sprake. Frankrijk herbergt 170 000 medici, waarvan 60 000 huisartsen, het restant specialisten. De relatie tussen arts en patiënt is in Frankrijk een andere dan in Nederland. Eerstgenoemde doet sterk aan klantenbinding, hetgeen tot uitdrukking komt in het uitschrijven van recepten. Wordt in Nederland grosso modo 1 medicijn per recept voorgeschreven; in Frankrijk is dat 3,1. Dertig tot veertig procent van de consultaties van specialisten geschiedt zonder verwijsbrief van de huisarts. In het algemeen is de gemiddele Fransman content met het bestaande gezondheidszorgsysteem vanwege zijn grote keuzevrijheid en vanwege het ontbreken van wachtlijsten. Meer dan 1,2 miljoen personen zijn werkzaam in de gezondheidszorg; een uit electoraal en werkgelegenheidsoogpunt bezien geen onbelangrijk aantal.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 886, nr. 1
3
2. Toelating van nieuwe geneesmiddelen tot het verzekeringspakket De procedure voor toelating van nieuwe geneesmiddelen tot het pakket kent een tweetal fasen: tijdens fase I wordt de toegevoegde medische waarde (de kwaliteit, de effectiviteit en de veiligheid i.c. mogelijke bijwerking) van het geneesmiddel bepaald; in fase II wordt vervolgens de hoogte van de prijs, alsmede de voorwaarden waaronder het geneesmiddel in het pakket worden opgenomen vastgesteld. Prioriteit wordt gegeven aan innoverende medicijnen. Voor de onderhandelingen over zowel de toelating als over de prijsstelling wordt een periode van 3 maanden uitgetrokken. Met de feitelijke toelating van een nieuw medicijn tot de markt is maximaal 180 dagen gemoeid in verband met toetsing aan Europese richtlijnen. Fase I Aanvragen voor de toelating van nieuwe geneesmiddelen worden allereerst ter beoordeling voorgelegd aan de Transparantiecommissie (Commission de la Transparance). De commissie bestaat uit een voorzitter (de registratie-autoriteit) en een aantal door de overheid benoemde onafhankelijke multidisciplinaire experts, afkomstig uit de overheidssector, beroepsbeoefenaren, verzekeraars en de farmaceutische industrie. De Transparatiecommissie toetst op basis van de criteria kwaliteit, effectiviteit en veiligheid. Op grond van deze toetsing velt de commissie een technisch oordeel over de toegevoegde medisch-therapeutische waarde van het nieuwe geneesmiddel. Dit oordeel vormt de basis voor het opnemen van het nieuwe geneesmiddel op de lijst van te vergoeden middelen en de voorwaarden waaronder vergoeding kan plaatsvinden. Haar adviezen worden openbaar gemaakt. Overigens neemt de Transparantiecommissie elke drie jaar alle geneesmiddelen onder de loep, waarbij de therapeutische waarde voor de volksgezondheid als uitgangspunt wordt genomen. Beoordeling geschiedt aan de hand van gegevens die door de farmaceutische industrie ter beschikking worden gesteld. Het parlement heeft hier geen enkele invloed op. Wel kan het parlement op ad hoc basis vragen stellen/interveniëren. Fase II De beslissing of en de voorwaarden waaronder een nieuw geneesmiddel feitelijk voor vergoeding in aanmerking dient te worden gebracht wordt genomen door het in 1993 opgerichte Economisch Comité (Comité Economique du Médicament)(CEM) dat sedert 1998 ressorteert onder het Agence Francaise de Sécurité Sanitaire des Produits de Santé (AFSSAPS); het orgaan dat de controle uitoefent op de uitgaven voor medicijnen die buiten het ziekenhuis worden verstrekt. Het advies van de Transparantiecommissie vormt in de overwegingen een belangrijke rol. In dit interministerieel comité hebben vertegenwoordigers zitting van de ministeries van Werkgelegenheid en Solidariteit, Volksgezondheid, Financiën, Industrie en van de ziektekostenverzekeraars (Caisse Nationale d’Assurance Maladie-CNAM). Met het nemen van een besluit over de finale toelating, inclusief de prijsstellingsvraag, van een nieuw geneesmiddel kan een tijdspanne van twee jaar gemoeid zijn. In Frankrijk is 66% van de publieksprijs fabrieksprijs; het restant is tussenhandel.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 886, nr. 1
4
Met het adagium «Minder maar beter» is onder de vorige regering Juppé voorzichtig een bezuinigingsbeleid voor de gezondheidszorg in gang gezet, dat door de regering-Jospin onder leiding van de minister voor Volksgezondheid, mevrouw Aubrey, wordt voortgezet. Primaire doelstelling is het beteugelen van het jaarlijkse percentage groei van de kosten van de gezondheidszorg. Het maximale stijgingspercentage is door de regering voor 1999 op 2,6 gesteld. De minister heeft het CEM en de CNAM opdracht gegeven daarop in remmende zin toe te zien. De herstructurering van het hospitaalstelsel staat, hoewel dringend nodig, nog in de kinderschoenen. Er bestaat veel weerstand tegen vanwege de daarmee samenhangende politieke en werkgelegenheidsaspecten. Ter beteugeling van de uitgaven voor medicijnen sluit het CEM met de farmaceutische industrie sedert 1994 meerjarige convenanten, waarin o.a. is vastgelegd dat de overheid jaarlijks een bepaald budget voor geneesmiddelen vaststelt. Jaarlijks stelt het Franse parlement het stijgingspercentage voor medicijnkosten vast. Eerst wordt een accoord gesloten met de vakbond voor de farmaceutische sector; vervolgens worden met afzonderlijke bedrijven afspraken gemaakt. Indien een bedrijf geen convenant wenst te sluiten worden de prijzen per ministerieel besluit vastgesteld, inclusief de hoogte van de financiële sanctie wanneer de omzet/kosten indruisen tegen de door de regering/het CEM geformuleerde beleidsdoelstelling. De strafkorting wordt in een speciaal fonds gestort. Het CEM onderhandelt met de individuele fabrikant over de hoogte van de vergoeding van een nieuw medicijn, alsmede over het maximale volume. Prijsvaststelling geschiedt op basis van een advies, uitgebracht na een studie van rapporteurs van het CEM, waaraan de technische beoordeling en het geschatte gebruik door de Transparantiecommissie ten grondslag ligt. Het CEM oriënteert zich te allen tijde op de prijzen in andere Europese landen, waarbij een gemiddelde als uitgangspunt wordt genomen. Voorts wordt rekening gehouden met de kosten van het nieuwe geneesmiddel in verhouding tot de kosten van andere geneesmiddelen. Tevens wordt rekening gehouden met zowel het element produktie als distributie. Tenslotte worden de prijzen van geneesmiddelen die door de betreffende fabrikant reeds op de markt worden gebracht in de overwegingen betrokken. De onderhandelingen resulteren in een contract met de fabrikant, waarin tevens wordt vastgelegd dat de fabrikant bij een hogere omzet dan overeengekomen een soort strafkorting/heffing aan de CNAM dient te voldoen, op basis van het marktaandeel. Deze heffing dient als flinke stok achter de deur met als doel te voorkmomen dat het medicijngebruik i.c. de kosten daarvan te zeer stijgen, en er aldus een stelsel van redelijke marktprijzen bestaat. In verband met een te voeren lange termijnbeleid hecht de Franse regering zeer aan deze convenanten met de farmaceutische sector. De regering streeft ernaar in het kader van de algehele reductie van de uitgaven voor volksgezondheid in overleg met het bedrijfsleven de reclame-uitgaven voor geneesmiddelen binnen drie jaar terug te dringen van 15 naar 10%. De industrie onderschrijft dit uitgangspunt. Voorts overweegt de Franse regering de bestaande vergoedingspercentages (o.a. verhoging van 65% naar 75%) aan te passen. Ook zal de categorie zelfmedicatiemiddelen onder de loep worden genomen, hetgeen wellicht tot prijsverlaging aanleiding kan geven. 3. Overige controlerende organen Op basis van de wet van maart 1999, gericht op de versterking van de gezondheidsmonitoring en de controle op de veiligheid van producten voor menselijke consumptie werd het Comité National de la Sécurité
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 886, nr. 1
5
Sanitaire opgericht. Onder verantwoordelijkheid van de minister voor Volksgezondheid coördineert dit comité het beleid van een drietal nieuw gecreëerde publieke organen, te weten: – het Institut de Veille Sanitaire, dat het gezondheidsbeleid in algemene zin monitort (gezondheidsrisicostudies, epidemologisch onderzoek) – het Agence Francaise de Sécurité Sanitaire des Produits de Santé (AFSSAPS) Het agentschap voor de veiligheid van gezondheidsproducten – waaronder de bovengenoemde de Transparantiecommissie ressorteert – heeft in 1999 een wettelijke basis gekregen om gezondheidsprodukten te evalueren, te controleren en te inspecteren. Dit onafhankelijke overkoepelende orgaan – dat overigens onder supervisie staat van het ministerie van Volksgezondheid en daaraan verantwoording dient af te leggen – is met name gecreëerd om meer slagkracht en flexibiliteit tot stand te brengen. Aanleiding tot de oprichting vormen het bloedincident (1992) en de gekkekoeienziekte (1998). Het agentschap i.c. de directeur-generaal heeft zeer grote en directe bevoegdheden waar het gaat om de controle over alle gezondheidsproducten, uiteenlopend van medische producten tot organen, menselijke en dierlijke cellen en weefsels, (xeno)transplantaties, genen- en cellulaire producten voor therapeutische doeleinden, dieetvoeding voor specifieke medische doeleinden en cosmetica. Belangrijkste taak is het registreren, naast het verlenen en intrekken van vergunningen. Het agentschap is in personeel opzicht de afgelopen jaren gegroeid van 300 naar 800 medewerkers, met een uitloop naar 1000. Het budget is de afgelopen jaren gestegen van 161 naar 500 miljoen francs. Een wetsvoorstel is in de maak om het agentschap in de toekomst ook te belasten met de controle op het conserveren van transplantatiemateriaal, en een daarmee samenhangend vergunningensysteem. Ook voor de controle over klinische proeven zal weldra een vergunningenbeleid gelden. Met betrekking tot geneesmiddelen houdt AFSSAPS (lees: Transparantiecommissie) zich primair bezig met de evaluatie van de kwaliteit, de doeltreffendheid en de veiligheid van nieuwe geneesmiddelen i.c. vergunningverlening, alvorens deze feitelijk tot de markt worden toegelaten. Daarbij wordt zowel getoetst aan Franse als EU-wet- en regelgeving. Tal van commissies en werkgroepen geven in het voortraject advies over de veiligheidsaspecten. Daarnaast wordt regelmatig een beroep gedaan op externe deskundigen die de veiligheid en het belang van een nieuw medicijn moeten aantonen. Bijwerkingen worden regionaal (31 locaties) geregistreerd en vervolgens centraal verzameld en doorgegeven aan het in Londen gevestigde Europese agentschap voor geneesmiddelen, waarmee nauw wordt samengewerkt. Ook na introductie op de markt oefent het agentschap farmaceutisch toezicht uit; bij voorbeeld waar het gaat om klinische toepassing van medicijnen. Voor bepaalde medicijnen worden tijdelijke vergunningen voor bepaalde patiënten verstrekt. Jaarlijks komt dat ongeveer 30 000 keer voor. Dergelijke medicijnen worden doorgaans gratis verstrekt, dan wel komen in aanmerking voor een deelvergoeding door de Sécurité Général, en zijn slechts in ziekenhuizen verkrijgbaar. Overigens is het wel of niet vergoeden van bepaalde medicijnen in bepaalde landen vaak cultureel bepaald.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 886, nr. 1
6
In geval een tijdelijke vergunning aan één persoon wordt verstrekt, moet de arts alleen verslag doen van eventuele bijwerkingen, en is er geen sprake van een klinische proef. –
Het Etablissement Francais du Sang ziet onder supervisie van het ministerie van Volksgezondheid toe op het verzamelen, op de productie, op de distributie en op de transfusie van bloed(producten).
–
het Agence Francaise de Sécurité Sanitaire des Aliments, dat onder verantwoordelijkheid van de ministeries van Volksgezondheid, van Landbouw en voor Consumptie toezicht uitoefent op voedingsmiddelen, waterkwaliteit, diervoeding, veterinaire medicijnen en gewasbeschermingsmiddelen.
4. Parlementaire betrokkenheid bij het volksgezondheidbeleid De Commission des Affaires Culturelles, Familiales et Sociales, de grootste commissie met de meeste vrouwelijke leden (20%) van de Assemblee Nationale houdt zich o.a. bezig met het volksgezondheidsbeleid. Op dit moment buigt de commissie zich over een nieuw wetsvoorstel waarvoor de regering Juppé de basis heeft gelegd. Een viertal afzonderlijke rapporteurs houdt zich bezig met de volgende omvangrijke dossiers: – het financiële evenwicht voor de uitvoering van de sociale zekerheid – het volksgezondheidbeleid – gezinspolitiek – pensioenbeleid (rapporteur afkomstig uit de oppositie). Het dossier Volksgezondheidbeleid zal in het jaar 2000 in behandeling komen. De rapporteur houdt zich bezig met het bestuderen van het dossier en bereidt het debat voor, inclusief het formuleren van amenderingsvoorstellen. Tegelijkertijd is een financieel rapporteur bezig. De begroting sociale zekerheid is tot nu toe het moeilijkste debat, omdat er vele participanten bij betrokken zijn (o.a. de CNAM en de werkgevers). Naast samenwerking met beroepsorganisaties en onafhankelijke experts is sprake van nauwe samenwerking met de Rekenkamer. Tevens worden tal van contacten onderhouden met regionale centra in verband met de beheersing van de uitgaven voor medicijnen. Het uiteindelijke doel is het opstellen van een beheersbare begroting zonder te hoeven overgaan tot lagere uitkeringen en lagere vergoedingen. Hoewel reeds eerder is opgemerkt dat de rol van het parlement vrijwel nihil is met betrekking tot het beïnvloeden van het geneesmiddelenbeleid, legt zij in toenemende mate de vinger op de zere plek; het consumptievolume als economisch en gezondheidsprobleem. Vanwege het bestaan van een groot aantal vooral kleinschalige farmaceutische bedrijven is het terugdringen van de volumekosten van medicijngebruik vooral een industrieel (werkgelegenheid) en ruimtelijk ordeningsprobleem. In het kader van de komende parlementaire discussie over het terugdringen van de kosten zal o.a. worden overwogen te komen tot een herstructurering in de vorm van fusies van nieuwe producten, aan het niet langer of minder vergoeden van medicijnen. De medewerking van de betrokken beroepsgroepen is daarvoor nodig. In de financieringsvoorstellen voor het jaar 2000 is inmiddels een rol voor de artsen weggelegd. Ondanks de Franse traditie van keuzevrijheid in het gezondheidssysteem (vrijheid van artsenkeuze en -vestiging, vrijheid van medicijnvoorschrift) wordt thans gedacht aan een contract tussen de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 886, nr. 1
7
arts(en) en de verzekeraars om tot een wijziging van het bestaande voorschrijfgedrag te komen. Op grond van dit contract komt een huisarts voor een financiële inkomstendervingsvergoeding van de Sécurité Général in aanmerking kunnen komen indien hij een bijdrage levert aan vermindering van het volume. Daartoe is een tweetal tariefsectoren gecreëerd. In sector 1 wordt het tarief door de regering vastgesteld, waarvoor een 70% patiëntenvergoeding door de Sécurité Général geldt. De persoonlijke lasten van de arts (pensioen- en praktijkkosten) worden door deze instantie vergoed. In sector 2 bepaald de huisarts zelf zijn tarieven, waarbij zijn persoonlijke lasten niet worden vergoed. De meeste artsen kiezen voor sector 1. De kunst- en hulpmiddelen zullen onderdeel gaan uitmaken van het komende parlementaire debat over de geneesmiddelen. 5. Positie van de farmaceutische industrie De Franse farmaceutische industrie is verenigd in het Syndicat National de lIndustrie Pharmaceutique (SNIP), en vertegenwoordigt 95% van de totale omzet in Frankrijk. Het SNIP, waarbinnen veel niet-Franse bedrijven participeren (50%), is van mening dat de Franse regering zich ervan bewust dient te zijn dat de Franse farmacie een grote economische factor is, vanwege het gegeven dat de Franse farmaceutische industrie een van de grootste medicijnproducenten ter wereld is, en tevens een belangrijke investeerder, innovator, werkgever en exporteur (van 13 miljard francs in 1993 naar 35 miljard francs in 1999) is. De Franse regering is er zich onvoldoende van bewust dat medicijnproductie een kostbare aangelegenheid is. De ontwikkeling van een nieuwe molecuul kost grosso modo $ 400 mln. In de jaren zeventig was Frankrijk nummer twee op de wereldlijst van ontdekkers van nieuwe moleculen, en is op dit moment gezakt naar de achtste plaats. Voor afschrijving is mondiaal voor een gepatenteerd generiek geneesmiddel een korte duur van 8 à 9 jaar beschikbaar. Deze periode is nodig ten behoeve van de ontwikkeling van nieuwe geneesmiddelen. Toenemende internationalisering van de markt vergt dat de farmaceutische industrie dient te herstructureren en te fuseren. Tot op dit moment anticiperen de Europese instellingen onvoldoende op de internationalisering, hetgeen noodzakelijk is om een tegenwicht te bieden ten opzichte van de Japanse en de Amerikaanse markten die winstgevender zijn dan de Europese markt. Een gemeenschappelijke Europese markt ontbreekt nog altijd, omdat de lidstaten van de EU nationaal bevoegd zijn voor de prijsstelling, zij specifieke, onderling verschillende sociale zekerheidsstelsels hebben, en vanwege de tegenstrijdigheden tussen de Europese en nationale regelgeving. De toegang van nieuwe geneesmiddelen tot de Europese markt moet volgens het SNIP meer doorzichtig en aan een bepaalde termijn worden gebonden. Termijnstelling en vaststelling van het prijsniveau zijn nog te zeer nationaal bepaald om de markt van de individuele lidstaat te beschermen. De uitbreiding van de EU met Oosteuropese landen baart het SNIP grote zorgen waar het de komst van minder veilige geneesmiddelen betreft. Het SNIP is zich zeer wel bewust dat regering en parlement een kostenbeheersingsbeleid voorstaan, en is bereid daaraan steun te verlenen. Het SNIP acht het in dit verband van belang dat regering en parlement daarbij een bewuste keuze maken, door de burgers c.q. artsen vele toezeggingen te doen wat de vergoeding betreft en de farmaceutische industrie vervolgens op te zadelen met heffingen. Voorts dienen regering en parlement zich te beraden op de vraag of bepaalde therapieën (bij voorbeeld kuuroordbehandelingen) nog wel vergoeding in aanmerking moeten komen. Ook zal het het bestaande distributiesysteem voor
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 886, nr. 1
8
geneesmiddelen onder de loep moeten worden genomen, omdat Frankrijk thans het duurste systeem van Europa heeft. Heeft Nederland op 12 000 inwoners één apotheker; Frankrijk heeft één apotheker op 2500 inwoners. Ook ontbreekt in Frankrijk een controle op de aantallen doktersbezoeken. Binnen 10 jaar zullen vele belangrijke nieuwe geneesmiddelen op de markt verschijnen; bij voorbeeld neurologische middelen en middelen tegen veroudering. Dit zal gepaard gaan met navenante stijging van de vergoedingen in de orde van grootte van 60 miljard francs. Voorts zal de wijze van toediening van geneesmiddelen naar verwachting de komende jaren revolutionair veranderen, zowel voor de patiënten als voor de ziekenhuizen. De Franse farmaceutische industrie heeft grote zorgen over de ontwikkelingen in Europees perspectief, vanwege enerzijds de vrije marktgedachte, anderzijds een sterke overheidsregulering uit een oogpunt van kostenbeheersing. Onvoldoende wordt door de Franse regering onderkend dat farmacie deel uitmaakt van een mondiale concurrentie. Onder andere in het licht van dit gegeven is binnen de Franse farmaceutische sector sprake van toenemende weerstand ten aanzien van het tekenen van convenanten. De Franse farmaceutische markt is de tweede markt binnen Europa. Veel buitenlandse bedrijven participeren in de Franse markt. De alsmaar toenemende groei van de omzet staat thans ter discussie. De bestaande clustering van geneesmiddelen zal worden aangepast qua prijsstijging c.q. -daling. In tegenstelling tot andere EU-landen kent de Franse markt weinig generieke geneesmiddelen. De arts dient op het recept aan te geven indien hij het ongewenst acht generieke middelen voor te schrijven. De apothekers hebben met de Sécurité Générale een afspraak dat 35% van de geneesmiddelen generiek zal zijn. De vergoeding voor het verstrekken van antibiotica is gemitigeerd in verband met de resistentieproblematiek.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 886, nr. 1
9