Tweede Kamer der Staten Generaal
2
Vergaderjaar 1993-1994
22684
Verslavingsproblematiek
Nr. 11
VERSLAG VAN EEN MONDELING OVERLEG
Vastgesteld 12 oktober 1993 De vaste Commissie voor de Volksgezondheid1 heeft op 2 juni 1993 mondeling overleg gevoerd met de Staatssecretaris van Welzijn, Volks– gezondheid en Cultuur over nota Verslavingszorg (22 684). Van het gevoerde overleg brengt de commissie als volgt verslag uit. Vragen en opmerkingen uit de commissie
1 Samenstelling: Leden: Dees (VVD), E.G. Terpstra (VVD), Wöltgens (PvdA), Lansink (CDA), ondervoor– zitter, Leerling (RPF), De Pree (PvdA), Groenman (D66), Van der Heijden (CDA), Laning-Boersema (CDA), Kamp (VVD), Jan– maat-Abee (CDA), Willems (Groenünks), Kohnstamm (066), Swildens Rozendaai (PvdA), Vriens-Auerbach (CDA), Tuinstra (CDA), Van Otterloo (PvdA), Netelenbos (PvdA), voorzitter, Mulder-van Dam (CDA), Achttienribbe-Buijs (PvdA), Ruigrok-Verreijt (PvdA), Ockels en Eisses-Timmerman (CDA) Plv. leden: Rempt-Halmmans de Jongh (VVD), De Korte (VVD), Beijlen-Geerts (PvdA), De Kok (CDA), E. van Middelkoop (GPV), Huys (PvdA), Versnel-Schmitz (D66), Ramlal (CDA), Gerritse (CDA), Franssen (VVD), Beinema (CDA), Lankhorst (Groen– Links), Scheltema-de Nie (D66), Smits (CDA), M.D.Th.M. de Jong (CDA), Melkert (PvdA), Schoots (PvdA), G. de Jong (CDA), Vliegenthart (PvdA), Van der Vlies (SGP), Akkerman (PvdA) en Esselink (CDA).
Vanwege de positieve evaluatie van de tijdelijke financieringsregeling verslavingszorg (TFV) achtte de heer Ramlal (CDA) de vraag gerecht– vaardigd waarom niet is overgegaan tot een definitieve regeling. Hij erkent dat er dan wel enige spanning zou ontstaan gelet op de sociale vernieuwing, maar in het debat daarover heeft zijn fractie wat betreft de verslavingszorg een voorbehoud gemaakt. Zou eventueel aansluiting kunnen worden gevonden bij de Wet collectieve preventie of de Welzijnswet, want beide zullen na de decentralisatie toch moeten worden aangepast? Waarom wordt in de nota uitgegaan van 23 regio's, terwijl die toch niet passen bij nieuwe ontwikkelingen, zoals op het punt van de WGR, van de BON-regio's, enz.? Als dat niet mogelijk is, zou wellicht kunnen worden gekeken naar de bestaande gezondheidsregio's. Dat zou enkele raakvlakken bieden tussen de verschillende voorzieningen. Wat de samenwerkingsverbanden betreft, niet alleen op het gebied van de verslavingszorg, maar ook met de intramurale en geestelijke gezondheidszorg, moet worden geconstateerd dat er verschillende instel– lingen zijn die elk voor zich de intake verzorgen, de diagnose stellen en een behandelingsplan opstellen. Gelukkig is dat niet in alle regio's het geval, maar zou toch niet sterker moeten worden gestimuleerd om intake, diagnosestelling en behandelingsplan vanuit één centrale regie, maar indien gewenst met gedecentraliseerde uitvoering, op te pakken? Naar de mening van de heer Ramlal kwam het bij de verslavingszorg met name aan op de nazorg. Zijns inziens wordt daaraan nog onvol– doende aandacht besteed. Als men afgekickte patiënten geen veranke– ringspunten in de samenleving kan bieden, zullen zij al snel terugvallen. Uit de nota blijkt dat het aantal gokverslaafden sterk toeneemt. Behan– deling en begeleiding ervan zijn uiteraard nodig, maar belangrijker is dat
316006F ISSN0921 7371 Sdu Uitgevenj Ptantijnstraat 's Gravenhage 1993
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 22 684, nr. 11
kan worden voorkomen dat mensen aan gokken verslaafd raken. In dat verband zijn van belang de geografische beschikbaarheid en de bereik– baarheid qua leeftijd. Hoewel het in feite een gemeentelijke aangele– genheid is, leek het de heer Ramlal van belang dat met name daarop de aandacht wordt gericht. Niet elke snackbar moet gokautomaten hebben en bovendien zou er wat stringenter op leeftijd moeten worden gecontro– leerd. De methadonverstrekking vertoont een nogal gedifferentieerd beeld: op de ene plek door de ambulante verslavingszorg, op andere plekken op basis van indicatie via de huisarts. Tijdens het plenaire drugsdebat op 24 april jl. is ten behoeve van dit mondelinge overleg gevraagd om een brief met de door de staatssecretaris gedachte lijn wat betreft de methadon– verstrekking. Aangezien deze nog niet is ontvangen, zou de heer Ramlal graag nu vernemen welke ideeën de staatssecretaris daaromtrent heeft. Hij vroeg nog naar de stand van zaken van de Arob-procedure in het kader van de ISP/PNL-gelden. Ten slotte wilde hij niet onvermeld laten de acties in de richting van de koffieshops die als paddestoelen uit de grond zijn gekomen van harte te ondersteunen. Volgens mevrouw Achttienribbe-Buijs (PvdA) was het Nederlandse drugsbeleid met name succesvol door de opzet van de verslavingszorg. Uit het oogpunt van de volksgezondheid zijn de ontwikkelingen in de verslavingszorg heel goed. De voorzieningen zijn divers, in hun soort toegankelijk en de samenhang is verbeterd. Als gevolg van de vermaat– schappelijking van de verslavingszorg en het centraal stellen van de zorginhoud overlapt zij verschillende sectoren, zoals de GGZ, de somatische gezondheidszorg, de justitiële hulpverlening en de maatschappelijke dienstverlening. Het gevaar is wel dat de versla– vingszorg in elke sector een marginale positie heeft, waardoor de zo dringend gewenste samenhang en afstemming van voorzieningen en beleid op elkaar in het gedrang komen. De nota schetst heel duidelijk de stand van zaken met betrekking tot de doelstellingen van de versla– vingszorg en in het actieprogramma geeft zij duidelijk aan waar knelpunten en waar nieuwe initiatieven moeten worden genomen. Preventie is van groot belang en moet een hoge prioriteit krijgen. Daarvoor zijn van belang goede perspectieven voor jeugdigen qua opleiding, huisvesting en werkgelegenheid en een goede nazorg. Het is een goede zaak dat de samenhang met de psychiatrische problematiek door de staatssecretaris in het drugsdebat is benadrukt toen hij o.a. sprak over uitbreiding van begeleid wonen van verslaafden. De in de nota opgenomen beleidsvoornemens spraken haar inhoudelijk aan, net als de pogingen om meer samenhang te bereiken. De toename van het aantal gokverslaafden baarde haar echter grote zorgen, evenals de gesignaleerde complexe verslavingen. Ook wilde mevrouw Achttien– ribbe in dit verband verwijzen naar het rapport van de Amsterdamse GGD over het goedkoop kunnen verkrijgen van heroïne, hetgeen vergroting van het aantal verslaafden in de hand zou kunnen werken. Het is eveneens te waarderen dat de groep allochtone verslaafden specifieke aandacht krijgt. Blijkens het zojuist genoemde Amsterdamse rapport speelt het onder met name Marokkanen veel voorkomende analfabetisme een belangrijke rol. Is de staatssecretaris bereid hiervoor specifieke aandacht van zijn collega's te vragen? Om het uitgezette beleid te laten slagen, is afname van de financiële middelen uit den boze. De PvdA-fractie kan dan ook niet akkoord gaan met een financiële korting op de verslavingszorg. De TFV heeft te kort gewerkt om duidelijke conclusies te kunnen trekken over de effectiviteit. Toch heeft zij positief uitgewerkt op bijvoor– beeld de vergroting van de doelmatigheid van de ambulante versla–
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 22 684, nr. 11
vingszorg. De meest betrokkenen pleiten voor het definitief makenj/an de TFV. De op blz. 18 van de nota genoemde ontwikkelingen stagneren, waarschijnlijk als gevolg van de afwezigheid van een regionale dan wel provinciale bestuursverantwoordelijkheid. Om de gewenste samenhang te bevorderen, pleitte de PvdA-fractie ervoor, in het kader van de bestuurlijke vernieuwing voor de decentralisatie van de verslavingszorg te kiezen. Democratische bestuurslagen komen binnen bereik en daar kan een goede controle op beleid en kwaliteit gestalte krijgen. Zij zag graag dat de regering ter zake met nadere voorstellen komt. Daarbij zij verwezen naar het advies van de Nationale raad voor de volksge– zondheid. Aangezien het wetsvoorstel inzake de sociale vernieuwing nog steeds in behandeling is, kan de omzetting van de tijdelijke financiering naar een definitieve een wettelijk kader krijgen binnen de Wet collectieve preventie. Wellicht kan in nadere voorstellen daartoe eveneens een oplossing worden gevonden voor de verschiilen in financieringsvormen in één samenhangend circuit. Mevrouw Achttienribbe zag graag een versleuteling van gelden op basis van de grootte van de verslaafdenpro– blematiek in een regio en niet op basis van het inwonertal, naar analogie van de versleuteling van gelden voor bijzondere bijstand. Er moeten middelen beschikbaar blijven voor methadonprojecten, TBC-controle, aidspreventie, gezondheidsvoorlichting en –opvoeding en prostitutiezorg. Als dat door bezuinigingen op de tocht komt te staan, zal ongetwijfeld een uitbreiding van de aidsbesmetting een gevolg zijn. De financiering van het niet doorgaan van de bezuiniging van 10% (ca. 14 mln.) kan wellicht gevonden worden in extra heffingen op genotmid– delen en in de sfeer van de kansspelen, gokkasten, gokpaleizen, gokwinsten. Dan komen verschuivingen binnen de zgn. verkeerde-celpro– blematiek, waarover o.a. in het drugsdebat is gesproken, ook in beeld. Kan de staatssecretaris in deze zin bij de Miljoenennota met nadere voorstellen komen? Mevrouw Achttienribbe verwachtte een fatsoenlijke afhandeling van de ISP/PNL-kwestie. Voor haar kon het totale bedrag, ook de ISP/PNL-gelden, in het zojuist door haar voorgestelde te versleutelen geld worden meegenomen. De heer Dijkstal (VVD) sprak zijn waardering uit voor de nota en voor het door deze staatssecretaris in dit kader gevoerde beleid. Hij had grote zorg over het massale karakter van de verslaving in Nederland: ca. 1 miljoen alcoholverslaafden en een omzet van ca. 10 mld., 500 a 600 000 softdrugsverslaafden, waarbij ook aan een omzet van enkele miljarden moet worden gedacht, zo'n 75 000 gokverslaafden met een totale omzet van 2,5 mld., 4,5 miljoen rokers en een totale omzet van 4,5 mld.! De vraag is of men het op zichzelf goed bedoelde en goed gestructureerde beleid deze massaliteit te lijf kan, zowel in de preventieve als in de curatieve sfeer. Het probleem is zo gigantisch dat er zo langzamerhand tot een veel creatievere voorlichting en aanpak moet worden gekomen, wil men werkelijk het gevoel krijgen dat men het probleem kan reduceren. Daarenboven zijn er nog enkele complicerende ifactoren. Drugsverslaafden zijn vaak aan meer produkten verslaafd. Ook allochtone drugsverslaafden leveren een hardnekkig specifiek probleem op, waarover al jaren wordt gesproken, maar het lukt nog steeds niet om tot een adequate aanpak te komen. Wat de gokverslaving betreft, bespeurde de heer Dijkstal een verschuiving in het beleid. Enkele jaren geleden werd deze verslaving veelal gezien als te zijn gekoppeld aan een andere vorm van verslaving. Voor deze verschuiving kon hij geen afdoende onderbouwing vinden. Als gokverslaving immers niet meer dan een slechte gewoonte is, moet behandeling daarvan meer plaatsvinden in het traject van het algemeen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 22 684, nr. 11
maatschappelijk of het welzijnswerk, is het meer een verslaving in medische zin, dan liggen de CAD's, de RIAGG's, enz. meer voor de hand. In die zin is het relevant om de aard van de gokverslaving ook weten– schappelijk beter onderbouwd te krijgen. In het kader van de kwaliteit van de zorg is deskundigheidsbevordering noodzakelijk. Men denke ook aan de allochtone verslaafden. In de residentiële hulpverlening zijn het aantal allochtonen en hun drugspro– blemen zodanig gestegen dat de instellingen met de handen in het haar zitten en echt niet weten hoe ze het moeten aanpakken. Bovendien is het van belang om voor heldere diagnosestellingen, voor weldoordachte behandelingsplannen en resultaatmetingen te zorgen om van daaruit te bezien of het goede spoor wordt gevolgd. Wellicht kan het NIAD (Nederland instituut voor alcohol en drugs) wat meer zicht verschaffen in de verschillende behandelmethoden en in de systematiek diagnose– behandeling-resultaatmeting. Als vrijwel iedereen zich zorgen maakt over de grote aantallen verslaafden met alle maatschappelijke consequenties van dien, dan behoren daaraan ook beleidsmatige en financiële consequenties te worden verbonden. De behandelingskant kampt met grote tekorten en er blijkt veel meer behoefte aan behandeling te bestaan dan thans, ook financieel gezien, kan worden verzorgd. Volgens het rapport gaat het om zo'n 1100 plaatsen, per jaar ca. 8000 mensen en dat is toch wat weinig gelet op de grote aantallen verslaafden. Naar de mening van de heer Dijkstal was het meer een probleem van allocatie van middelen. Als de omzetten zo gigantisch zijn als hij aangaf en de opbrengst van de accijnzen derhalve zo gigantisch is en de maatschappelijke schade, o.a. uitgedrukt in criminaliteit, zo groot, dan zou het voor de samenleving toch zeer nuttig en zelfs voordelig kunnen zijn om meer geld te besteden aan preventie en behandeling. Probleem is echter dat opbrengst en kosten niet op dezelfde plaats terecht komen. De bezuiniging voor dit jaar is via de begroting geregeld, maar alleen voor 1993 is de dekking gevonden in de rijksbijdrage aan de AWBZ. Welke oplossing zal er voor 1994 zijn? In de brief van de NeVIV staan dezelfde argumenten als die welke tegen decentralisatie van het welzijnswerk zijn ingebracht; riskant, problemen, enz. Toch had de heer Dijkstal het gevoel dat decentralisatie van dit beleidsterrein moet worden nagestreefd. Terecht is gezegd dat het niet alleen bij afkicken kan blijven en dat het traject (opleiding, werk, wonen) daarna nog veel belangrijker is. Dat betreft ook het hart van de discussie over sociale vernieuwing. Daarom ligt het meer voor de hand om door te gaan met decentralisatie en aansluiting te zoeken bij het wetsvoorstel inzake de sociale vernieuwing. Natuurlijk zullen er problemen ontstaan, zoals de NeVIV in haar laatste schrijven schetst, maar wellicht is de staatssecretaris bereid daarover overleg te voeren met het NeVIV en bijvoorbeeld de VNG. Mevrouw Versnel-Schmitz (D66) wees erop dat er vanuit de ambulante verslavingszorg lijnen lopen naar de intramurale gezond– heidszorg en het vage tussengebied, zoals poliklinieken, naar het gemeentelijke c.q. regionale niveau, waar enkele heel logische combi– naties bestaan van het algemene welzijnswerk, het jeugdwelzijnswerk en de zgn. «cement-functie» van het welzijnswerk als het gaat om wonen, arbeid, opleiding, e.d., èn naar het landelijke en zelfs internationale niveau. De D66-fractie wil dat landelijke niveau benadrukken, omdat het Nederlandse verslavingsbeleid tot dusver een bepaald WVC-accent had en geen justitieel. Zij zou dat graag ook zo houden, want haars inziens behoort er een belangrijke beleidsimpuls uit te gaan naar het totale veld dat zij zoëven schetste, hoe moeilijk dat ook is in de ideeën die de staatssecretaris er nu over heeft, nl. om een en ander in het kader van de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 22 684, nr. 11
sociale vernieuwing op te nemen. In dat geval zouden die verbindings– lijnen worden doorgeknipt en dat zou de internationaal bijzonder geachte WVC-benadering niet ten goede komen. Internationaal wordt steeds meer erkend dat deze benadering interessante aspecten heeft. In de nota staat overigens een groot aantal landelijke functies opgesomd, waarvan met name de registratiefunctie zeer wezenlijk is. Als de vorenstaande positionering wordt erkend, moet de vraag worden gesteld hoe die bestuurlijk gezien zo verstandig mogelijk kan worden ingericht. Als er gedecentraliseerd wordt, is het van belang dat er op het nationale niveau een mogelijkheid blijft om in een bepaalde richting te duwen en om ook te houden op de kwaliteit en de verdeling over de verschillende functies. Concentratie op een van de niveaus is mogelijk, maar ook een combinatie van bijvoorbeeld het intramurale en het ambulante. In het laatste geval zou de reclasseringsfunctie van de CAD's wel heel moeilijk worden vanwege het justitiële lijntje. Hoe denkt de staatssecretaris die reclasseringsfunctie te behouden als hij de versla– vingszorg meer in de sociale vernieuwing wil brengen? De functies van de CAD's liggen nogal in de welzijnssfeer, afgezien van de psychische en de detoxinatie-aspecten. Mevrouw Versnel had begrepen dat bij de herziening van de Welzijnswet met name het hoofd– aspect van de decentralisatie wordt gehandhaafd en ook veel aandacht zal worden besteed aan de complementaire relaties met hogere overheden. Dat leek haar een zeer goed voertuig voor dit beleidson– derdeel, want het plaatselijke niveau, de belangen en de relatie met het landelijke beleid komen zo goed aan hun trekken. Bovendien kan er dan met aanwijzingen worden gewerkt en behoeven er niet almaar conve– nanten worden gesloten. Dat zou helaas het gevolg zijn van het onder– brengen van dit beleidsonderdeel in de sociale vernieuwing. Zij betreurde het dat kinderen en vooral middelbare scholieren niet meer worden voorgelicht over drugsverslaving, terwijl een groot deel van de jeugd toch met dit fenomeen wordt geconfronteerd, bijvoorbeeld op houseparties. De grote risicogroep van 14- tot 18-jarigen wordt in ieder geval niet meer direct bereikt in de preventiesfeer. Zij zag graag dat continu aandacht aan voorlichting aan met name die risicogroep werd besteed. De nota onderkent de ernst van de gokverslaving, maar wekt wel de indruk dat deze vorm van verslaving misschien niet bij de andere vormen hoort. Mevrouw Versnel was van mening dat gokverslaving net als andere vormen van verslaving haar basisoorzaak in de psychische attitude vindt en dat zij derhalve wel degelijk onderdeel is van de totale verslavingszorg, zij het dat er wellicht wel andere middelen bij moeten worden gehanteerd. Wordt het overigens zo langzamerhand niet tijd om ook voor gokautomaten wat wettelijke restricties te creëren? De controle moet dan wel afdoende zijn, want van de leeftijdcontroles bij gokhallen klopt toch niet veel! Om bij de verslavingszorg ook gebruik te maken van organisaties van allochtonen leek haar een goede stap. Het zou eveneens verstandig zijn om eens na te gaan waarom allochtone verslaafden meer contacten hebben in de politiële sfeer dan in de welzijnssfeer. Heeft dat wellicht te maken met de aanpak waar die groep over het algemeen het meest gevoelig voor is? Zij was er niet van overtuigd dat er in de steden meer vrouwen aan alcohol verslaafd zijn dan op het platteland, maar wel dat een dergelijke verslaving op het platteland wat gemakkelijker kan worden toegedekt, maar dat wil niet zeggen dat er geen aandacht aan moet worden besteed. Zij sloot zich aan bij de vragen over de methadonverstrekking en bij de oproep om als er een keuze is gemaakt, daar ook de consequenties uit te trekken. Als het voertuig dat zij schetste niet goed bruikbaar is, dan had
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 22 684, nr. 11
zij de voorkeur voor het schrappen van de T van TFV. Ook haar fractie achtte de korting van 10% onwenselijk en zal, als de staatssecretaris blijft bij het gestelde in antwoord 22, feitelijk gedwongen zijn om een motie in te dienen om die ongedaan te maken. De heer Van der Vlies (SGP) herinnerde eraan dat enkele jaren geleden de discussie over decentralisatie van de verslavingszorg is begonnen. Door een meerderheid van de Kamer is zij op een bepaald moment gestopt, omdat de Kamer eerst een inhoudelijke en integrale discussie wenste. Daarvoor waren nodig een evaluatie en adviezen van verschillende instanties. Deze gang van zaken heeft nooit de sympathie van de SGP-fractie gehad, maar nu de nota er ligt, is zij bereid voluit mee te praten en denken over de best mogelijke inbedding van de versla– vingszorg, zowel bestuurlijk als inhoudelijk. De groei van de verslaving is al vele malen met cijfers onderbouwd en baarde ook de SGP-fractie grote zorgen. Beleidsinspanningen sorteren hier en daar enig succes, maar er is nog veel te doen. De kenmerken van de diverse doelgroepen achter de verschillende vormen van verslaving zijn zodanig dat gevreesd moet worden dat de groei er nog niet uit is, zeker niet gelet op de komende economische recessie met alle effecten van dien op juist de zwakkere groepen in de samenleving. Het is bovendien verdrietig dat meer jongeren dan enkele jaren geleden verslaafd blijken te zijn. Ook de gokverslaving vervulde de heer Van der Vlies met grote zorg. Het kwam hem voor dat de regering nog steeds bezig is zich daarover een definitief oordeel te vormen. In diverse debatten had zijn fractie al gewezen op de geweldige discrepantie die ontstaat door het laten toenemen van de gokmogelijkheden, zij het onder voorwaarden, terwijl de controle het toch te vaak laat afweten en bovendien de zorg die de gokverslaving zou moeten retireren in feite sterk achterblijft. Er moet inderdaad sprake zijn van continue voorlichting die mede gericht moet zijn op de omgevingsfactoren van potentiële gebruikers. De SGP-fractie heeft in het verleden gekozen voor de zorginhoudelijke invalshoek, meer dan de bestuurlijke, omdat samenhang in de zorgver– lening haar belangrijker leek dan een bestuurlijke toedeling. Van belang daarbij is wel de versleuteling van de gelden. Niet via het Gemeente– fonds, omdat de instellingen zo tot de collectebus worden veroordeeld. De beschikbare middelen zouden meer probleemgericht moeten worden toegedeeld. Dan is de keuze van het voertuig erg belangrijk. Wat is nu precies het financiële perspectief van de verslavingszorg? Blijkt uit antwoord 22 niet dat de korting van 5% voor 1993 incidenteel van tafel is en dat verder nog naar een structurele oplossing wordt gezocht? De SGP-fractie achtte het zeker niet verantwoord als op dit overbevraagde beleidsterrein wordt bezuinigd. Zij twijfelde voorts aan het nut van de methadonverstrekking. Overigens wordt daarover ook in het veld verschillend geoordeeld. Volgens sommigen is het een intermediair waardoor men contact houdt met de cliënten, anderen zien het als een extraatje. De heer Van der Vlies hoopte dat de toegezegde evaluatie van de methadonverstrekking dan ook snel komt. Met vele anderen heeft ook hij na het beleidsdebat in mei met grote belangstelling de acties tegen de koffieshops gevolgd. Of dat genoeg is, valt nog te bezien, maar hij hoopte wel dat de regering consequent doorgaat op de ingeslagen weg. De heer Van Middelkoop (GPV) sprak zijn waardering uit voor de nota en het erbij gevoegde actieplan. De fundamentele vraag van de Nationale raad voor de volksgezondheid is in de nota opgenomen: heeft iemand met verslavingsproblemen recht op verslavingszorg? Het
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 22 684, nr. 11
antwoord daarop is cruciaal voor het beleid, de financiering en de verdere vormgeving ervan. Volgens de nota heeft men er maar zeer ten dele recht op: er bestaat een recht van behandeling in intramurale voorzieningen van verslavingszorg door de AWBZ gefinancierd, maar men heeft geen recht op categorale ambulante hulpverlening. Daar tegenover echter staat wel de zorgplicht die de overheid is aangegaan, maar dat is juridisch en beleidsmatig een toch wat andere positie, want die geeft de overheid een nogal vrije armslag in de ook bestuurlijke en financiële vormgeving van het beleid op het punt van de verslavingszorg. Dat kan betekenen dat de gemeenten er in enigerlei vorm bij worden betrokken, maar ook dat het particulier initiatief kan worden gestimuleerd - het is toch lovenswaardig dat bijvoorbeeld de AA geen overheidssub– sidie wil - en dat monopolies kunnen worden voorkomen. De staatssecretaris wil de verslavingszorg met behoud van het waarde– volle decentraliseren naar de gemeenten in het kader van de sociale vernieuwing. Het was de heer Van Middelkoop dan wel volstrekt ondui– delijk hoe de gelden worden versleuteld In antwoord 14 staat dat de middelen voor de ambulante verslavmgszorg niet via de aigemene verdeelsleutel van het Fonds sociale vernieuwing zullen worden verdeeld, maar daarvoor staat dat de gelden die de centrumgemeenten aan de instellingen geven niet meer zijn geoormerkt. Waar zijn die centrumge– meenten ook voor de langere termijn nu precies aan toe en waar de andere gemeenten? De staatssecretaris kiest niet voor een echte decentralisatie, want ook hij zal er dan van overtuigd zijn dat vele voorzieningen zullen moeten worden afgebroken. Nederland kan best trots zijn op deze vorm van hulpverlening, maar men moet zich wel realiseren dat het een heel kwetsbare hulpverleningscategorie is. Gelet hierop twijfelde de heer Van Middelkoop er sterk aan, of dan wel tot decentralisatie via de sociale vernieuwing moet worden overgegaan. Gemeenten hebben nog heel weinig ervaring met sociale vernieuwing, aan het wetgevende kader ervan moet nog worden begonnen, de meeste gemeenten hebben bovendien weinig ervaring met verslavingszorg. Als toch tot deze decen– tralisatie wordt overgegaan, is dat onomkeerbaar. Alles afwegende koos dus ook zijn fractie voor een TFV zonder T. De 10% korting als gevolg van de decentralisatie-impuls is volstrekt onrechtvaardig. Vaak is een dergelijke bezuiniging best te onderbouwen, maar in dit geval - feitelijk toch niet meer dan een halve decentralisatie; er blijft immers met die 23 gemeenten gewerkt worden - zeker niet. De heer Van Middelkoop sloot zich dan ook graag aan bij de pleidooien om, zeker voor de langere termijn, een goed financieel perspectief aan deze sector te bieden. Het moet de staatssecretaris toch bekend zijn dat hij de Kamer op zijn weg vindt als hi] op dit beleidsonderdeel gaat bezuinigen. Tot het nieuwe beleid behoort ook het bevorderen van de doorstroming van verslaafden, 600 plaatsen, naar de RIBW's. In het drugsdebat bleek dat dit geen nieuwe plaatsen zijn, maar dat zo de voorgenomen uitbreiding in die sectorwordt ingevuld. Moeten daar verslaafden wonen waar de minister van Justitie geen plaats voor heeft in de huizen van bewaring? Zal er in die RIBW's therapie beschikbaar zijn? Wie indiceert en wie wijst toe? De heer Van Middelkoop kon jammer genoeg wat minder tevreden zijn met de aandacht die allochtonen in de verslavingszorg, althans volgens het actieplan, krijgen. Volgens het al eerder aangehaald rapport van de GGD van Amsterdam is er sprake van een verdubbeling van het aantal verslaafden. Gelet hierop is het actieplan wel erg mager. Er komt overleg met werkgevers in deze zorg, er komt een adviesaanvraag aan het Landelijk advies– en overlegorgaan voor het minderhedenbeleid, enz. Gelet op de aard en de ernst van de problematiek zal veel meer in versnelling moeten worden gebracht. Op dit moment echter is een groot
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 22 684, nr. 11
deel van deze categorie aan de politie overgeleverd en dat is, zeker voor de langere termijn, geen goede zaak. Wanneer zal de evaluatie van het methadonbeleid beschikbaar zijn? De Gezondheidsraad wordt advies gevraagd over de toepassing van genees– middelen en de verstrekking van vervangende middelen. In het najaar van 1992 had de heer Van Middelkoop hierover al vragen gesteld aan de Ministers van Justitie en van WVC, met name over het Rotterdamse plan voor vrije verstrekking van heroïne, hetgeen door de Minister van Justitie volstrekt van de hand werd gewezen. Wat beoogt de staatssecretaris dan met deze adviesaanvrage? Op het gebied van de preventie valt nog veel goeds te doen, ook van het gokken. Het wetsvoorstel inzake de instantloterij was voor de heer Van Middelkoop dan ook een doorn in het oog. Tijdens de behandeling van de WVC-begroting is er door de fracties van het CDA en de PvdA een amendement aangenomen met de strekking om 2,5 mln. te besteden aan de probleemgokkers. Is dat geld ook daadwerkelijk daaraan besteed? In de stukken wordt gesproken over de Stichting Teen Challenge, waarvan de financiering van de rijksbegroting naar de AWBZ zal worden overgeheveld. De heer Van Middelkoop had begrepen dat deze stichting volgens de AWBZ te weinig bedden heeft en dat zij daarom bang is voor een vorm van fusiedwang. Hij zou graag zien dat dergelijke vormen van particulier initiatief met enige zorgvuldigheid werden bejegend. Ten slotte vroeg hij nog maar eens hoe het staat met de uitvoering van de motie E. van Middelkoop/Van Otterloo over de nieuwe alcoholwet. De heer Leerling (RPF) had uit de nota een goed inzicht gekregen in de gang van zaken en een goede samenhang geconstateerd. Hij sprak zijn respect uit voor de velen in de verslavingszorg die mensen opvangen, begeleiden en hen helpen van hun verslaving af te komen. Uitgangspunt van de staatssecretaris is dat het drugsprobleem een van de vele problemen is die de samenleving kent en dat moet worden voorkomen dat voor de aanpak van drugsproblemen buitengewone of bijzondere maatregelen zouden moeten worden genomen. Hij wil daarmee toch niets aan de ernst van het probleem afdoen, waarmee de maatschappij al zoveel jaren worstelt maar geen adequaat antwoord qua aanpak kan vinden. Uit het jaarverslag van de GGD Amsterdam over 1992 blijkt dat het aantal verslaafden alleen al in Amsterdam met bijna 1200 is toegenomen. Met name het aantal voor opvang nauwelijks bereikbare Marokkaanse verslaafden groeit verontrustend. De heer Leerling vond het gelet hierop uitermate vreemd dat in de mei-editie van het tijdschrift Mainline dat mede wordt gefinancierd door het ministerie van WVC lezers worden uitgenodigd om in de thuissituatie papaverbollen te telen en er zelfs wat zaden bij zitten. Met andere sprekers was de heer Leerling het eens dat veel meer aan preventie moet worden gedaan, met name omdat iedere keer opnieuw nieuwe jongeren in de verleiding worden gebracht om toe te treden tot het circuit van drugsgebruikers, uiteraard beginnend met softdrugs, maar in vele gevallen leidt dat tot het gebruik van harddrugs. Vandaar dat hij graag zijn pleidooi herhaalde om niet alleen de handel, maar ook het bezit van softdrugs strafbaar te stellen. Inderdaad overlapt de verslavingszorg verschillende sectoren, zoals de geestelijke en de somatische gezondheidszorg en de justitiële en maatschappelijke dienstverlening. Het gevolg zou kunnen zijn dat in die sectoren deze vorm van zorg in het geheel een marginale positie inneemt. Het was hem onduidelijk wat nu de situering van de versla– vingszorg in het geheel van de geestelijke gezondheidszorg is en wat de situering van het functiepakket verslavingszorg in de GGZ is. In het in april gevoerde debat over de verslavingszorg kondigde de staatssecretaris extra voorzieningen aan voor de opvang van specifieke
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 22 684, nr. 11
groepen versiaafden: 300 plaatsen in algemeen psychiatrische zieken– huizen en 600 plaatsen in beschermde woonvormen. Welk prijskaartje hangt daaraan? In hoeverre leidt dat ertoe dat deze plaatsen binnen het categorale circuit van de verslavingszorg en niet binnen de algemene voorzieningen beschikbaar zullen komen? Hoe ziet de staatssecretaris de toekomstige positie van de klinieken, mede omdat hij in antwoord 40 enkele onzekerheden opsomt? De in de nota opgesomde voornemens konden naar de opvatting van de heer Leerling ingrijpende consequenties hebben voor de positie van de landelijk opererende stichting Teen Challenge opvangcentra. De rol van de rijksoverheid moet er een worden van bijsturen, ook op het gebied van de volksgezondheid. De decentralisatie-impuls en sociale vernieuwing zouden dit proces verder inhoud moeten geven. De heer Leerling vroeg zich af, welke gevolgen deze keuze voor de toekomst zal hebben voor de met name landelijk opererende organisaties. Kan de staatssecretaris in dit overleg ook wat meer helderheid verschaffen over de voorgenomen bezuinigingen waarop hij tijdens het plenaire debat niet kon ingaan? Uit de antwoorden op de vragen 22 en 109 blijkt dat er twijfels bestaan over de afspraak van het kabinet over de generieke korting decentralisatie-impuls van 10% in 1994 en daarna. Als er voldoende beleidsmatige redenen zouden zijn om de ambulante verslavingszorg van deze generieke korting uit te zonderen, zou de staatssecretaris daartoe bereid zijn, maar wat is dan precies «voldoende»? Vele gemeenten hebben te kennen gegeven die 10%-efficiencykorting direct aan de instellingen te willen doorberekenen, terwijl andere gemeenten, los van de rijkskortingen, in de loop van 1991 en 1992 al plannen hebben voorbereid om te bezuinigen op de ambulante versla– vingszorg. In de praktijk zal dat vaak neerkomen op afbouw van de eigen bijdrage van 10% of meer. De heer Leerling vond dat onbegrijpelijk, te meer omdat de toename van de problematiek overduidelijk tot uiting komt in de toename van het aantal cliënten. Drugsbestrijdingsbureaus zouden meer financiële armslag moeten krijgen en het is dan ook te betreuren dat deze vorm van hulpverlening te maken krijgt met dergelijke ingrijpende bezuinigingen. In het kader van de sociale vernieuwing en de decentralisatie-impuls zal de financiering van de ambulante verslavingszorg per 1 januari 1994 plaatsvinden volgens de Wet sociale vernieuwing. Vooralsnog consta– teerde de heer Leerling een strijdigheid tussen het door de regering onderkende belang van sturing op landelijk niveau in verband met het nationale en internationale drugsbeleid en het doel en instrumentarium van de Wet sociale vernieuwing die bedoeld is voor verdergaande deregulering, decentralisatie en vernieuwing, met name op het intrage– meentelijk wijkniveau. De aanwijzing van 23 centrumgemeenten is een voor de verslavingszorg noodzakelijke constructie, maar gezien de bedoeling van de wet nogal gekunsteld. Sociale vernieuwing in centrum– gemeenten laat zich slechts verenigen met een zorgplicht voor een hele regio. Gemeenten zullen meer aandacht hebben voor de lokale zorg. Kan de staatssecretaris dit nog eens verduidelijken? Hij erkent in antwoord 6 dat er grote zorgen zijn wat betreft de gokver– slaving; een aanzienlijke stijging van het aantal hulpvragen wegens gokproblemen in de periode 1986-1989. Toch is de bestrijding van deze problematiek in de nota betrekkelijk onderbelicht gebleven. In het kader van de preventie worden slechts aanbodbeperkende maatregelen voorgesteld, terwijl het veel nadrukkelijker in wetgeving kan worden opgenomen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 22 684, nr. 11
9
Antwoord van de regering De staatssecretaris was het ermee eens dat het Nederlandse drugs– beleid grosso modo redelijke resultaten oplevert, maar dat er geen enkele reden is tot zelfoverschatting gezien de tekortkomingen en de toename van het verslavingsgedrag. Zo is het in de jaren '70 in gang gezette beleid ten aanzien van de onder strikte voorwaarden verkrijg– baarheid van softdrugs in koffieshops te lang doorgevoerd terwijl de maatschappelijke werkelijkheid een verbreding liet zien, zowel in omvang en aantal als aard van de produkten. Het is primair de Minister van Justitie die de gemeentebesturen meer mogelijkheden moet geven om dit te beperken. De staatssecretaris toonde zich in toenemende mate ongerust over de toename van verslavingsgedrag. Gezien de toename van gok– en alcoholverslaving is het verleidelijk om meer geld, mensen en middelen beschikbaar te stellen voor zorg en preventie, maar het is veel belangrijker dat gemeentebesturen, rijks– overheid en maatschappelijke organisaties, deze zaken wat hoger op de agenda zetten. Bij alles wat maar riekt naar legitimering moeten kantte– keningen worden geplaatst, omdat degenen die hun gok– of alcoholver– slaving gezien hun maatschappelijke positie goed kunnen incorporeren in hun bestaan, niet bij de verslavingsinstituten zijn te vinden. Mensen raken verslaafd door psychische habites, perspectiefloosheid of ten gevolge van hun verslaving in maatschappelijke uitzichtloosheid. Zeker is dat het bijna altijd een combinatie is: het een beïnvloedt het ander. Deze mensen bevinden zich heel snel in de marge en voor hen wordt de problematiek heel snel onoplosbaar. Inderdaad moet dan massief worden gemikt op preventie in het onderwijs, in maatschappelijke verbanden en in de politiek. De staatsse– cretaris wilde dan ook proberen in de interne discussies over de budget– taire beperkingen de preventie zoveel mogelijk ongemoeid te laten en de doelmatigheid van preventie en voorlichting bij alle landelijke instituten te vergroten. In nogal wat grote en middelgrote steden heeft men een integrale aanpak gekozen om het aanbod van gokautomaten te beperken. De staatssecretaris achtte nader overleg met de Minister van Justitie noodzakelijk om na te gaan of ook via de Wet op de kansspelen het aanbod kan worden beperkt. Er is altijd een spanning tussen wat de samenleving moet tolereren op een gereguleerde wijze om ook niet een soort onderduikgedrag te krijgen en waar nadrukkelijk beperkt moet worden. Hij wilde ook weer niet elke mogelijkheid tot gokken illegaal verklaren maar hij was het met de heer Van Middelkoop eens, dat er wel een kritische balans is. In het drugsdebat had de staatssecretaris naar voren gebracht dat het in de sfeer van de RIBW noodzakelijk is om capaciteit te reserveren voor mensen met aan verslaving gerelateerde problemen. De minister van Justitie en hij hebben toen toegezegd snel te gaan werken aan de notitie Dwang en Drang, waarin handen en voeten zal worden gegeven aan de bestuurlijke en politieke vertaling van de uitgangspunten waarover overeenstemming bestaat. Het is de bedoeling om deze notitie nog voor de zomer aan het kabinet aan te bieden om in het kader van de begro– tingsvoorbereiding duidelijk te maken welke financiële consequenties eruit voortvloeien. Er zijn gedachten geopperd over heffingen op gokkasten die de staatssecretaris met het kabinet wil bespreken, want hij ziet anders geen mogelijkheden om de komende jaren de zo noodzake– lijke forse investeringen in de verslavingszorg te plegen. Naarmate mensen meer van genotmiddelen gebruik maken, mag er ook wel een bescheiden bijdrage worden gevraagd om de problemen die daaruit voortvloeien op te lossen. Men kan tegenwerpen dat de overheid er dan belang bij heeft dat er zoveel mogelijk wordt gegokt, maar het is nu
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 22 684, nr. 11
10
eenmaal de realiteit dat, wat je ook doet, er altijd gebruik van gokauto– maten zal worden gemaakt. De staatssecretaris was bereid de komende weken te bezien of en, zo ja, welke andere voertuigen mogelijk zijn dan de voorziene integratie binnen de Wet sociale vernieuwing. Vooralsnog bleef hij ervan overtuigd dat de door het kabinet ingeslagen weg van decentralisatie van een belangrijk deel van de maatschappelijke voorzieningen uiteindelijk de meest verkieslijke is. Welke positie de extramurale verslavingszorg ook krijgt, er zuilen altijd relaties blijven bestaan met de intramurale, de geestelijke gezondheidszorg, enz. Ambulante decentrale verslavingszorg zal veel betere relaties hebben met de uitvoering van tal van gemeente– lijke taken: Drank– en horecawet, sociale pensions, woon– en arbeids– clusters, sociale zekerheid, arbeidsbureaus, etc. Integratie van bijstand en dienstverlening vanuit de arbeidsbureaus zal op termijn de enige mogelijkheid zijn om mensen niet tussen wal en schip terecht te laten komen en dat is nu eenmaal alleen op gemeentelijk niveau te realiseren. Datzelfde geldt voor de verslavingszorg met de belangrijke relatie tussen uitkering, verslaving en arbeid. Het probleem van de relatie met de intramurale voorzieningen bestaat ook nu. Er zijn begrotingsgefinancierde extramurale en premiegefinan– cierde intramurale voorzieningen en volgens hem veranderde dat niet met een begrotingsgefinancierde decentralisatie. De relatie nationaal-internationaal sprak hem aan, maar hij ging ervan uit dat het ook bij decentralisatie van deze voorzieningen van belang blijft om op essentiële punten op nationaal niveau aandacht te blijven besteden aan lokale ontwikkelingen. Dat zou kunnen door nieuwe vormen van overleg. Inderdaad heeft de nationale overheid geen echte sturings– instrumenten meer, maar ook de decentrale werking van de TFV heeft op dit punt geen grote problemen te zien gegeven. Tot op heden is ook niet gebleken dat lokale overheden geen gebruik willen maken van deskun– digheden die er op landelijk niveau aanwezig zijn. Hij erkende het belang dat op landelijk niveau kan worden ingestoken op de kwaliteit en de verdeling over de functies. Hij kon zich voorstellen dat sommigen van mening zijn dat het beter is als de centrale overheid de financiële verantwoordelijkheid over het geheel houdt. Centrale overheidsverantwoordelijkheid is echter geen garantie voor blijvende financiering op het huidige niveau. Hij verklaarde zich nogmaals bereid binnen een drietal weken een notitie voor te leggen met andere voertuigen en hun consequenties, o.a. qua landelijke sturingsinstrumenten. Hij gaf in ieder geval wel toe dat als het voertuig van de sociale vernieuwing, maar ook van de welzijnswet, wordt gekozen, de middelen ongeoormerkt moeten lopen via het Gemeentefonds. In de binnenkort uit te brengen notitie over methadonverstrekking zal worden ingegaan op de wijze van verstrekking - via de huisarts of de CAD's; daar zitten ook financiële aspecten aan - en op de prijs van methadon, omdat er regionaal forse prijsverschillen blijken te bestaan. Wat de ISP/PNL-gelden en de desbetreffende Arob-procedure betreft, wees hij erop dat er voor 1993 een voorziening is getroffen en dat voor 1994 nog naar een voorziening wordt gezocht. Niet uitgesloten mag worden dat die moet worden gevonden binnen het totaal van de drugs– hulpverlening. Hij gaf toe dat er een relatie bestaat tussen de nota Onder andere over de psychiatrie, het algemene drugsdebat en de nota Dwang en drang, de verkeerde-celproblematiek en zegde toe daarop zo mogelijk voor de zomer op terug te komen. Hij zegde eveneens toe de voorlichting met name op de middelbare scholen nog eens met zijn collega van Onderwijs op te nemen. Hij was erkentelijk voor de ondersteuning van de grote aandacht voor allochtone verslaafden. Een en ander heeft wel degelijk te maken met de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 22 684, nr. 11
11
toegankelijkheid van voorzieningen en mogelijk ook met de ontvanke– lijkheid van de drugshulpverlening voor bepaalde wat problematischer categorieën. Naast verbetering van de voorlichting zullen wellicht ook behandelmethoden wat eigensoortiger moeten worden. Een ander belangrijke aspect is het gebrek aan mensen met een informeel sociaal leiderschap in groepen allochtonen. Het investeren in allochtonen die rondom moskeeën en in allochtone vrijwilligersorganisaties actief zijn dus mensen in wiede eigen kring vertrouwen heeft - en daarenboven op deze wijze de ouders erbij betrekken, is zeker veel effectiever dan hetgeen alle Nederlandse hulpverleners kunnen doen om de drempels te verlagen. Wat de versleuteling van de gelden betreft, had hij begrepen dat qua geld de status quo over de 23 regio's wordt gehandhaafd, afgezien van de discussie over de 10%, en dat ze via de lijn van de sociale vernieuwing niet geoormerkt zijn. Aangezien de gelden naar die 23 centrumge– meenten gaan, was zijns inziens voldaan aan de wens om bij de versleu– teling meer rekening te houden met de daar bestaande problematiek dan met het aantal inwoners. Met te kiezen voor deze vorm van decentrali– satie had hij zeker niet de bedoeling om geldstromen te verdunnen. Hij kon niet helemaal overzien of er nog behoefte bestaat aan herschikking binnen het bestaande budget, maar zal dat zeker bezien als de discussie over de 10% is afgerond. De adviesaanvrage aan de Gezondheidsraad had de bedoelmg om artsen te laten beschikken over de nieuwste inzichten en middelen om gebruik te maken van bepaalde middelen bij de behandeling, mogelijk in de eindfase van iemands leven, maar uiteraard binnen de normen van de beroepsuitoefening. Bij decentralisatie van de ambulante zorg biijven enkele landelijke voorzieningen over. Daarbij moet worden afgevraagd wat die voorzie– ningen beleidsmatig betekenen en, als ze gehandhaafd moeten worden, wat de beste financieringsbron is. De staatssecretaris zegde toe zich daarover de komende maanden te buigen, maar hij had de indruk dat Teen Challenge het type voorziening is dat zeker in stand moet worden gehouden. Nadere gedachtenwisseling De heer Ramlal was blij met de toezeggingen, maar had een antwoord gemist op zijn opmerkingen over de WGR en de BON-regio's. Wellicht wordt dat aspect in de toegezegde brief over het voertuig meegenomen. Mevrouw Achttienribbe was verheugd over de bereidheid van de staatssecretaris om met zijn collega's contact op te nemen om de korting op dit beleidsveld terug te draaien. Zij zou graag zien dat de nota Dwang en drang beschikbaar is voor de behandeling van de nota Onder andere. Het zou haar een lief ding waard zijn als de maatschappij duidelijk kan worden gemaakt dat moet worden geaccepteerd dat er een aantal verslaafden blijft. De heer Dijkstal wilde de financiële voorstellen van het kabinet afwachten. Na prinsjesdag is de Kamer aan de beurt. Hij had er geen behoefte aan om nog eens na te gaan welke voertuigen zoal mogelijk zijn, want er ligt nu eenmaal al een wetsvoorstel bij de Kamer en bij de behandeling daarvan staat het elke fractie vrij om daarover allerlei vragen te stellen. Mevrouw Versnel was de staatssecretaris dankbaar voor zijn inspanning om alle voertuigen met voor– en nadelen op een rij te zetten.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 22 684, nr. 11
12
Bestemmingsheffingen zijn heel mooi maar je kunt pas een heffing leggen op iets wat erkend is en dat maakt een heffing op soft– en harddrugs wel problematisch. Tegen een regulerende heffing zou zij geen bezwaren hebben. Als de 23 centrumgemeenten gehandhaafd worden, zou het volgens de systematiek van het Gemeentefonds een doeluitkering moeten zijn. De Financiële verhoudingswet moet worden gewijzigd om daarvan af te wijken. Tegen de 23 gemeenten op zich had zij geen bezwaar, ook niet tegen het decentrale, maar zij bleef staan op de geformaliseerde lijn naar het landelijke niveau, met name om het WVC-accent overeind te houden. Ten slotte vroeg zij of de staatssecretaris graag zou zien dat de Kamer gehoor geeft aan zijn oproep in het antwoord op vraag 22 om een motie in te dienen ter zake van de korting vanwege de decentralisatie-impuls. De heer Van der Vlies steunde de staatssecretaris in zijn nadenken over het genereren van gelden voor de verslavingszorg, want er moet geld komen. De uiteindelijke visie van de staatssecretaris zijn ongeoormerkte budgetten voor de gemeenten. Daarbij sprak hij allereerst over het Gemeentefonds, maar tegelijkertijd wilde hij het houden op de 23 centrumgemeenten. Dan zal er toch een fundamenteel andere toedeling moeten worden gevonden. De heer Van Middelkoop had over dat artikel in het tijdschnft Mainline al schriftelijke vragen gesteld, ook aan de Minister van Justitie, maar die zijn nog niet gedrukt. Hij was van mening dat de staatssecretaris niet alleen maar moet studeren op de mogelijke voertuigen om uiteindelijk toch uit te komen op ongeoormerkte middelen naar gemeenten. Dan zou de Kamer er weinig mee opschieten en zou de T ook niet van de TFV kunnen. Tegen een regulerende heffing op gokkasten zou hij geen bezwaar hebben, maar met een bestemmingsheffing zou hij meer moeite hebben. De schatkist is al verslaafd aan het roken en drinken. Hij was er bovendien van overtuigd dat een bestemmingsheffing zou stuiten op bezwaren van het Ministerie van Financiën. In dat verband zou hij graag nu al meer duidelijkheid krijgen over de 10% korting. De staatssecretaris was pas hedenmorgen door zijn medewerkers op de hoogte gesteld van het artikel in Mainline. Voor een zorgvuldige reactie wilde hij de schriftelijke vragen daarover afwachten. De keuze voor een motie over de decentralisatiekorting lag zijns inziens volkomen bij de Kamer en niet bij een bewindspersoon. De kwestie van de WGR en de BON-regio's zal hij meenemen in zijn notitie over de voertuigen. De voorkeur van het kabinet is om nu de TFV een meer definitief karakter moet krijgen haar op te nemen in het wetsvoorstel inzake de sociale vernieuwing. Hoofdkoers is decentralisatie, maar wel met een centrale invloed. Natuurlijk zijn er andere mogelijkheden en de staatsse– cretaris was graag bereid al deze mogelijkheden op een rij te zetten met alle voor– en nadelen van dien, ook wat die centrale invloed betreft, opdat de Kamer een beter gefundeerd oordeel kan vellen. In het plenaire debat is de regering met klem om een beleid op het punt van dwang en drang gevraagd. De staatssecretaris is ervan overtuigd dat die notitie een grote financiële problematiek zal bevatten. In de wetenschap dat de begroting geen of zeer kleine marges heeft, zal creatief moeten worden gezocht naar andere financieringsbronnen, ook al hebben die ook enkele complicaties. Hij zag er vooralsnog geen bezwaar in om met name te denken aan een deel van de winst die betrokkenen - leverancier en exploitant - van gokkasten genieten in te
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 22 684, nr. 11
13
nemen en te stoppen in een fonds waaruit de specifieke problemen die uit gokverslaving voortvloeien kunnen worden aangepakt. Die mogelijkheid zal de komende maanden nader worden onderzocht. De voorzitter van de commissie, Netelenbos De griffier van de commissie, Tielens-Tripels
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 22 684, nr. 11
14