Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1987-1988
20 278
Jeugdwerkgarantieplan
Nr. 5
LIJST V A N A N T W O O R D E N Ontvangen 1 februari 1988 1 Op basis van de declaraties tot en met de maand december kan worden vastgesteld dat toen ten minste 3300 arbeidsplaatsen concreet waren ingevuld. Het werkelijke aantal vervulde plaatsen ligt in ieder geval hoger. In de praktijk is namelijk gebleken, dat gemeenten de bezette arbeidsplaatsen niet onmiddellijk declareren. In december bij voorbeeld werden voor de eerste maal kosten van arbeidsplaatsen gedeclareerd die reeds in augustus/september waren vervuld. 2 De evaluatie van de Tijdelijke voorziening zal geschieden door een aantal deelonderzoeken. Opdracht daartoe is verleend aan het Instituut voor Psychologisch marktonderzoek. Het totale door deze organisatie te verrichten evaluatie-onderzoek bestaat uit drie hoofdonderdelen: 1 instroom/bereikonderzoek, waarbij ten slotte de kenmerken van de geplaatste jongeren worden vergeleken met die van de totale doelgroep, 2 participatie van gemeenten en werkgevers, waarbij de relevante aspecten uit het oogpunt van gemeenten en werkgevers die deelnemen worden belicht en 3 doorstroming, waarbij wordt onderzocht hoe de plaatsing heeft uitgewerkt op de directe doorstroming naar reguliere arbeid in ruime zin (inclusief leerlingwezen). leder van de hoofdonderdelen bestaat uit een aantal deelonderzoeken. Het eerste deelonderzoek betreft een tussenstand per eind november van het instroom/bereikonderzoek. Over de uitkomsten zal de vaste Commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid in februari worden geïnformeerd. Ook over de volgende delen van het onderzoek zal het parlement worden geïnformeerd. Oorspronkelijk lag het in de bedoeling over fase 2 respectievelijk 3 van de evaluatie te rapporteren in maart/ april respectievelijk september/oktober 1988. Nu de Tijdelijke voorziening is verlengd, is de vraag aan de orde of het zinvol is een langere meetperiode te nemen. Hierdoor zouden de tijdstippen van (deel)rapportages opschuiven. Wij beraden ons thans nog hierop. De VNG is bij het onderzoek betrokken middels lidmaatschap van de begeleidingscommissie. In die commissie zitten voorts ambtenaren van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Binnenlandse Zaken.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 278, nr. 5
1
3 Een adviesaanvrage aan de SER ligt naar ons oordeel niet in de rede aangezien de voornemens met betrekking tot het JWG uitvoerig met de Stichting van de Arbeid zijn besproken. Het resultaat van deze gedachtenwisseling is neergelegd in het rapport van de tripartite werkgroep leugdwerkloosheid en de aanbevelingen van de Stichting van de Arbeid. Reeds in een eerdere fase is met de voorzitter van de SER besproken dat een dergelijke uitvoerige consultatie in de plaats zou kunnen treden van een SER-advies ter zake. 4 Er is géén maximum gesteld aan het aantal JWG-plaatsen dat een jongere achtereenvolgens kan bezetten. Een jongere krijgt door de JWG-organisatie, na afloop van een plaatsing van een half c.q. een jaar een aanbod voor een nieuwe plaatsing, indien geen doorstroming naar een reguliere arbeids- of leerplaats heeft plaatsgevonden. Dit betekent dat het feitelijk mogelijk is dat een jongere tot de leeftijd van 21 jaar in het JWG blijft. 5 Met reguliere arbeidsplaats wordt in het kader van de doorstroming vanuit het JWG in feite bedoeld elke niet-additionele arbeidsplaats in overheids- of marktsector. Voor de jongere, die tot de doelgroep van de W S W behoort, betekent plaatsing in de sociale werkvoorziening doorstroming. Van doorstroming is ook sprake, als een in het kader van het JWG werkzame jongere een plaats verwerft in het kader van het leerlingstelsel. 6 Op grond van de evaluatie van het feitelijk functioneren van het JWG zal worden bezien in hoeverre het wenselijk is - met het oog op het reali seren van een voldoende aanbod van garantieplaatsen voor de gehele doelgroep - om ook bepaalde non-profit instellingen buiten de collectieve sector in staat te stellen garantieplaatsen in het kader van het JWG aan te bieden. Het zal daarbij alleen gaan om die non-profit instellingen die naar aard en functioneren zijn te vergelijken met instellingen in de collectieve sector. De JWG-wet zal voorzien in een mogelijkheid daarvoor in aanmerking komende instellingen buiten de collectieve sector bij het JWG te betrekken. 7 De JWG-organisatie biedt deelnemers aan het JWG een garantieplaats aan die voor de krachten en bekwaamheid van de betrokken jongere is berekend. De door de betrokkene genoten scholing speelt daarbij een belangrijke rol. Daarnaast zijn andere vaardigheden van betrokkene van belang evenals de kwalificaties die doorgaans voor de te verrichten arbeid worden gevraagd. Voor ongeschoolden betekent dit uitgangspunt in zijn algemeenheid dat voor hen arbeid waarvoor géén of weinig specifieke kennis wordt vereist, of die doorgaans door ongeschoolden wordt verricht, als passend kan worden aangemerkt. 8 Op drie wijzen wordt in de plannen van het Kabinet voor het JWG ingespeeld op de plaatselijke verscheidenheid in arbeidsmarktsituatie. Om te beginnen middels de voorgenomen invoeringsmodaliteiten, bestaande uit een intekenfase als start van het JWG, gevolgd door een gefaseerde algehele invoering. In de intekenfase beslissen de gemeenten of zij aan het JWG willen en kunnen deelnemen. Gemeenten waar de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 278, nr 5
2
arbeidsmarktsituatie zeer moeilijk is kunnen zich in deze periode beperken tot een voorbereiding op de algehele invoering van het JWG. Deze algehele invoering is, evenals de intekenfase, beperkt tot de 16 en 17jarige en degenen die 18 jaar worden. Een moeilijk plaatsbaar deel van de doelgroep, maar van beperkte omvang. Na deze fase zal bezien worden of, en op welke termijn uitbreiding met volgende leeftijdsklassen kan geschieden. Ten slotte overwegen wij nog een derde mogelijkheid om in te spelen op de bedoelde plaatselijke verscheidenheid. Daartoe kan in de JWG-wet worden bepaald, dat gemeenten die gedurende de beginperiode ook hogere leeftijdsjaren in zijn geheel (sluitende aanpak) op garantieplaatsen kunnen onderbrengen hiertoe kunnen overgaan. Zodoende kan ook in gunstige omstandigheden een optimale aanpassing aan de lokale mogelijkheden plaatsvinden.
9 De door de werknemersorganisaties bepleite benadering dat de instroom in het JWG afhankelijk dient te zijn van concrete afspraken op bedrijfs- of sectorniveau inzake de doorstroming van jongeren vanuit het JWG naar reguliere arbeidsplaatsen in markt- en collectieve sector, kan naar onze mening niet worden beschouwd als een waarborg tegen verdringingseffecten. Het feit dat zo het aantal JWG-deelnemers dat naar reguliere banen door zal stromen wordt vastgelegd, betekent niet a priori dat de op de garantieplaatsen verrichte werkzaamheden geen verdringing tot gevolg kunnen hebben. Verdringing is alleen te voorkomen door criteria te hanteren inzake de duur, aard en omvang van de te verrichten taken, criteria welke wij in de notitie op blz. 9 hebben geformuleerd. 10 In een andere constructie, waarin formeel en materieel werkgeversschap zouden samenvallen, zou bij eventuele niet direct aansluitende plaatsing bij een andere werkgever werkloosheid ontstaan. In de detacheringsconstructie blijft de dienstbetrekking, ook als zich dergelijke fricties voordoen, in stand. 11 De grote mate van verantwoordelijkheid van individuele of samenwerkende gemeenten voor de uitvoering van het JWG brengt met zich mee dat ook de invulling van een adequaat maatschappelijk draagvlak voor het functioneren van de JWG-organisatie ter plaatse dient te geschieden. Slechts op die wijze kan de afstemming worden gerealiseerd, die gezien de verscheidenheid van individuele gemeenten en samenwerkingsverbanden noodzakelijk is. Het spreekt daarbij vanzelf dat ook de betrokkenheid van werknemersorganisaties aan de orde zal zijn, waarbij in het algemeen meer voor de hand ligt dat vakbonden betrokken zijn, dan vakcentrales. Gezien de beoogde doorstroming van JWG-ers naar vooral de marktsector behoeft niet in de eerste plaats aan vakbonden van ambtenaren te worden gedacht. 12 De Minister van Onderwijs en Wetenschappen is vooralsnog van mening dat afgezien moet worden van verlaging van de leeftijdsgrens voor PBVE en dat eerst zou moeten worden bezien of en zo ja in welke mate de koppeling van JWG met regulier leerlingwezen mogelijk is. Over deze kwestie zullen wij op korte termijn nader overleg hebben met de Minister van Onderwijs en Wetenschappen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 278, nr. 5
3
I. A n t w o o r d e n op de vragen van de leden van de fractie van de P.v.d.A. inzake de Notitie Jeugdwerkgarantieplan (20 278). 1 Zoals in het antwoord op vraag 2 van het C.D.A. is beschreven, wordt een uitvoerig onderzoek naar het functioneren van de Tijdelijke voorziening ondernomen. De eerste resultaten daarvan zullen in de eerste helft van februari aan de Kamer worden medegedeeld. Vooruitlopend daarop kan een deel van de bovengenoemde vragen voorlopig als volgt worden beantwoord. Deze gegevens hebben betrekking op een tussenstand per begin november van ongeveer 1400 formulieren. - gemiddelde leeftijd deelnemers: 19 jaar; - opleidingsniveau: MBO/HAVO/VWO: ongeveer 15% LBO/MAVO/overige: ongeveer 85% in een meerderheid van de gevallen is geen diploma behaald; - aard werkzaamheden in volgorde van frequentie van voorkomen (hoog naar laag): administratief werk onderhouds-/opknapwerk verzorgend werk Over de andere onderdelen van de vraag zijn op basis van het thans verrichte onderzoek geen gegevens voorhanden. 2 Een beperking van de duur van een garatieplaats is een van de voorwaarden die beogen de additionaliteit van een garantieplaats te waarborgen. Zo kan worden voorkomen dat JWG-arbeid leidt tot ongewenste effecten zoals budgetvervalsing en verdringing van reguliere arbeid. Het feit dat op een garantieplaats gedurende een half c.q. één jaar werkervaring kan worden opgedaan, een en ander in samenhang met te volgen scholing, zal de doorstromingskansen van de deelnemers aanzienlijk vergroten. Indien blijkt dat de opgedane ervaring nog onvoldoende is om te kunnen leiden tot een geslaagde bemiddeling naar reguliere arbeidsplaatsen, dan kan op een andere garantieplaats opnieuw gedurende een half c.q. één jaar werkervaring worden opgedaan. 3 Dat het moet gaan om aanvullende scholing van ten hoogste een half jaar, is niet ons uitgangspunt. Ook langer durende cursussen en opleidingen behoren - naast JWG-werk - tot de mogelijkheden. Verlenging van de duur van een plaatsing tot een jaar is in onze zienswijze mogelijk. Bij plaatsing op een andere garantieplaats zal de samenhang met een reeds aangevangen scholing in het oog kunnen worden gehouden. Overigens zijn er bij voorbeeld in een modulair opgezette PBVE ook veel mogelijkheden om binnen een halfjaar (deel)certificaten te halen. 4 Zoals wij ook in het antwoord op de tweede vraag van de leden van de fractie van de P.v.d.A. hebben weergegeven, zijn wij inderdaad van mening dat het aanbieden van een nieuwe garantieplaats, ingeval nog geen doorstroming naar reguliere arbeid heeft kunnen plaatsvinden, de arbeidsmarktkansen van de betrokken jongere aanzienlijk kan bevorderen. 5 Indien onverhoopt niet aansluitend een nieuwe garantieplaats wordt gevonden, betaalt de Jeugdwerkgarantie-organisatie het loon door, zonder dat daarvoor werk wordt verricht. De periode, gedurende welke loonbelasting kan worden voortgezet, behoeft naar ons oordeel niet in
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 278, nr. 5
4
duur te worden beperkt. Wellicht ten overvloede wijzen wij er op, dat het uit een oogpunt van de doelstellingen van het JWG noodzakelijk is dergelijke perioden zo beperkt mogelijk te houden. 6 Zoals in het rapport dd. 23 juli 1987 van de werkgroep met onder meer de VNG is uiteengezet, verschaft 5% van de personeelsomvang in de collectieve sector op macro-niveau bezien ruim voldoende mogelijkheden om de gehele doelgroep van een garantieplaats te voorzien. Dit neemt niet weg dat bij uitvoering op micro-niveau van moeilijkheden met het plaatsingsvolume kan blijken. Bij de beslismomenten tussen de fasen van de invoering zal hiermee terdege rekening worden gehouden. Bij de start van het JWG speelt het plaatsingsvolume echter nog niet in zeer sterke mate omdat zowel de doelgroep beperkt is als de deelname aan gemeenten vrijstaat. Wij richten ons voor het welslagen van het JWG aan de aanbodkant op de betrokkenheid van de arbeidsorganisaties bij het probleem van de werkloosheid, met name die onder de jeugd. Voor het verschaffen van garantieplaatsen moet dit, in combinatie met de attractiviteit van de vervulling van additionele arbeidsplaatsen die immers volledig worden gesubsidieerd, leiden tot voldoende garantieplaatsen. Wanneer het op deze wijze niet lukt, kan het JWG door dwang ook niet slagen. Dwang voor arbeidsorganisaties kan, daar het hier additionele plaatsen betreft, niets toevoegen. De rijksoverheid behoort, net als gemeenten, andere publiekrechtelijke lichamen en andere organisaties in de collectieve sector, tot de kring waarbinnen JWG-plaatsen kunnen worden gecreëerd. 7 De door ons voorgestane behoedzame wijze van invoering, met ingebouwde beslismomenten voordat een nieuwe jaargang aan de doelgroep wordt toegevoegd, is er op gericht het ontstaan van een situatie als in de vraag bedoeld te voorkomen. 8 Naast de autonome doorstroming uit het JWG die gezien de ervaringen met andere arbeidsmarktmaatregelen wordt geschat op 25%, achten wij een intensivering van de activiteiten van GAB's voor JWG'ers noodzakelijk. In de beleidsplannen van de GAB's zal speciale aandacht worden besteed aan zowel de bemiddeling van alsook de toepassing van arbeidsvoorzieningsinstrumenten voor de JWG deelnemers. Om de toepassing van instrumenten zoals JOB, MOA en de Wet Vermeend/Moor voor deze doelgroep te bevorderen zal voor de arbeidsbemiddeling deelname aan JWG-arbeid worden gelijkgesteld met een situatie van werkloosheid. De ministeriële beschikking behorend bij de Wet-Vermeend/Moor zal in die zin worden aangepast. Een dergelijke aanpassing ten behoeve van de tijdelijke voorziening is op dit moment in voorbereiding. Daarnaast achten wij de nadere invulling van de aanbeveling van de Stichting van de Arbeid om bijzondere aandacht te besteden aan de opname van jongeren uit het JWG, van het allergrootste belang. Het feit dat er in de collectieve sector sprake is van een krimpend aantal werknemers heeft geen gevolgen voor de mogelijkheden om ten behoeve van het JWG garantie-plaatsen te creëren. Garantieplaatsen dienen immers additioneel te zijn. Wij wijzen de suggestie van de FNV om ondernemingen in de marktsector die JWG-deelnemers in dienst nemen te subsidiëren af. Een dergelijke subsidie leidt immers - evenals het direct betrekken van de marktsector bij het JWG - tot een verstoring van het wervingsmechanisme.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 278, nr. 5
5
9 Wij willen benadrukken dat het JWG in enge zin zich slechts richt op het garanderen van werkervaring. Onder erkenning dat scholing van het grootste belang is, wordt ernaar gestreefd bestaande scholingsvoorzieningen optimaal te benutten voor deelnemers aan het JWG. Intensivering van scholing voor etnische minderheden vindt derhalve plaats in het kader van het additionele pakket van aanvullende arbeidsmarktmaatregelen die voor een belangrijk deel gericht zijn op de verbetering van de arbeidsmarktpositie van minderheden. 10 Gegevens over de uitvoeringskosten van de Tijdelijke voorziening zijn nog niet bekend. Bij de evaluatie van de voorziening wordt dit punt wel betrokken. Wij menen dat de vastgestelde vergoeding van f 1800 per hoofd per jaar een adequate vergoeding vormt. Door de Raad voor de gemeentefinanciën wordt met name de post begeleidings-/plaatsingskosten hoger geschat dan ons inziens voor de uitgaven voor deze activiteiten noodzakelijk is. 11 Beschikbaarstelling van financiële middelen voor begeleiding binnen werkorganisaties zou tot te zware budgettaire lasten leiden. Hierbij moet voorts worden bedacht, dat de activiteiten van de geplaatste jongeren om niet aan de organisatie ter beschikking staan. Deze baten moeten ten minste voor een aanzienlijk deel kunnen opwegen tegen de lasten die de begeleiding van jongeren met zich kan meebrengen. Wij vertrouwen er ten slotte op, dat, voorzover het JWG netto-kosten voor de organisatie met zich mee zou brengen, die kosten vanuit betrokkenheid bij de werkloosheidsproblematiek door deze organisaties worden opgebracht. Bij arbeidsvoorzieningsmaatregelen bij voorbeeld kunnen soms kosten voor begeleiding (gedeeltelijk) worden vergoed, zoals bij de WVM en de Wet-Vermeend-Moor. Dit betreft echter maatregelen die op een beperkte groep zijn gericht en/of overigens geen vergoeding kan kosten inhouden. 12 Het kabinet is van oordeel dat zeker in de huidige sociaal-ekonomische omstandigheden werk boven inkomen dient te gaan. In het verlengde daarvan achten wij het verbeteren van de arbeidsmarktpositie van werkloze jongeren van meer belang dan de hoogte van de beloning voor JWG-arbeid. Daarnaast leidt het toepassen van een reguliere beloning voor JWG-arbeid tot een wegvallen van de financiële incentive voor doorstroming. Het wegvallen van deze incentive kan negatief uitwerken voor de motivatie om door te stromen naar reguliere arbeidsplaatsen. Om deze redenen delen wij de opvatting van de FNV ter zake niet. 13 Indien de beloning in het JWG zou worden vastgesteld op het niveau van de in de betreffende sectoren geldende arbeidsvoorwaarden, zouden de beloningskosten tenminste 50% hoger uitkomen. Bij het bereiken van de structurele situatie betekent dit een extra bedrag aan lasten van circa 200 a 250 min. 14 In geval van beloning conform het wetsontwerp Buurmeyer-Leynse zijn de extra kosten bij het belonen van JWG-ers vergelijkbaar met die genoemd in het voorgaande antwoord. Het verschil tussen de in betreffende sectoren geldende arbeidsvoorwaarden en het voorstel Buurmeyer-Leynse is dat de laatste en maximumgrens inbouwen ter hoogte van het minimumloon. In de praktijk betekent dit aanpassing van
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 278, nr. 5
6
het aantal gewerkte uren Het minimumloonniveau zal doorgaans worden bereikt met een werkweek van 25 a 30 uur. Beloning in het JWG overeenkomstig het voorstel Buurmeyer-Leynse zou in de structurele situatie een extra bedrag aan lasten van 175 a 200 min. betekenen. 15 en 16 In de nationale regelgeving is geen verplichting opgenomen dat binnen een arbeidsorganisatie dezelfde werkzaamheden gelijk beloond moeten worden. Zoals bekend is de wet gelijk loon toegesneden op gelijk loon voor arbeid van gelijke waarde voor mannen en vrouwen. Wat internationale regelgeving betreft, kan gewezen worden op enkele verdragen die het beginsel van gelijke beloning respectievelijk gelijke arbeidsvoorwaarden in meer algemene zin vastleggen: artikel 7 van het Internationaal Verdrag Economische, Sociale en Culturele Rechten, alsmede Verdrag nr. 111 van de Internationale Arbeidsorganisatie. Om een aantal redenen is van strijd met deze regelgeving geen sprake. Zoals bekend gaat het bij het JWG om additionele arbeidsplaatsen. Een vergelijking met reguliere («dezelfde») werkzaamheden is dan ook niet aan de orde. Bovendien gaat het in deze verdragen niet om gelijke beloning in absolute zin, maar om het voorkómen van ongerechtvaardigde verschillen. Het doel van de regeling is in dit verband van essentieel belang. Ter zake zij verwezen naar de beleidsnotitie. Voorzover de vraagstelling betrekking heeft op het feit dat de beloning en enkele belangrijke arbeidsvoorwaarden voor de JWG-deelnemers bij wet worden vastgesteld, kan het volgende opgemerkt worden. Het gaat bij de JWG-deelnemers om een categorie van werknemers, die door de wetgever in het leven wordt geroepen. Zonder de wettelijke regeling zou slechts sprake zijn van een inkomensgarantie (door middel van een uitkering in verband met werkloosheid). Zoals in de beleidsnotitie is uiteengezet, is het vervangen van deze inkomensgarantie door een werkgarantie voor de gehele categorie jongeren tussen 16 en 21 jaar (die langer dan een half jaar van school en werkloos zijn) slechts realiseerbaar indien de desbetreffende wettelijke regeling tevens bepaalde voorschriften omtrent arbeidsvoorwaarden bevat. Deze voorschriften zijn derhalve onverbrekelijk verbonden met de regeling zelve. Het is in dit verband dan ook onjuist te stellen dat de overheid inbreuk zou maken op de vrijheid van collectief onderhandelen. Ten slotte merken wij in dit verband op dat, wat internationale regelingen betreft, het veel eerder voor de hand ligt het JWG te plaatsen in het kader van de naleving van verdragsverplichtingen met betrekking tot werkgelegenheid, zoals bij voorbeeld Verdrag nr. 122 van de lnternationale Arbeidsorganisatie. 17 In de beleidsnotitie is uiteengezet dat het JWG voorziet in de vervanging van de inkomenszekerheid door middel van een uitkering in verband met werkloosheid door een inkomenszekerheid door middel van een werkgarantie. De consequentie van het aanbieden van een werkgarantie behoort naar ons oordeel te zijn dat bij weigering van een inkomenszekerheid door middel van passende JWG-arbeid niet alsnog een beroep op de inkomenszekerheid door middel van een uitkering in verband met werkloosheid kan worden gedaan. Van een inkomenszekerheid door middel van een werkgarantie kan eerst worden gesproken indien het JWG sluitend kan worden uitgevoerd. Indien een gemeente gedurende de intekenfase besluit niet aan het JWG deel te nemen kan er derhalve geen sprake zijn van de uitsluiting van de inkomenszekerheid door middel van een uitkering in verband met werkloosheid.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 278, nr. 5
7
Dit laat onverlet dat weigering van JWG- of soortgelijke arbeid in die gevallen kan leiden tot kortingen op de uitkering in het kader van het sanctiebeleid. 18 Wij denken in dat verband aan de situatie dat een jongere driemaal achtereen de plaatsing op verschillende garantieplaatsen heeft geweigerd. De Jeugdwerkgarantieorganisatie moet dan naar ons oordeel niet meer gehouden zijn een andere garantieplaats aan te wijzen. 19 In de gekozen opzet zal een jongere die ontslag neemt uit een JWGdienstbetrekking geen aanspraak kunnen maken op een uitkering in verband met werkloosheid. Dit zal niet anders zijn ingeval aan het ontslag een dringende reden ten grondslag ligt. Zover behoeft het echter zeker niet te komen. Hierbij dient allereerst te worden bedacht dat de detacheringsconstructie met zich brengt dat de jongere in dienst is bij de JWG-organisatie zelf en niet bij de garantieplaatsverschaffer. Indien de feitelijke werksituatie bij de garantieplaatsverschaffer zodanig zou zijn dat van de jongere redelijkerwijze niet gevergd kan worden zijn plaatsing aldaar te laten voortduren, dan is er nog geen noodzaak de dienstbetrekking met de JWG-organisatie te beëindigen. De JWG-organisatie zal in zo'n situatie gehouden zijn het loon van de jongere door te betalen en een nieuwe - passende - garantieplaats aan deze aan te bieden. Op zich is het uiteraard ook niet onmogelijk dat een conflict optreedt met de JWG-organisatie zelf. Gezien het karakter van de JWG-organisatie, mag echter verwacht worden dat de kans dat deze organisatie zodanig «handelt» dat voor de jongere van een dringende reden sprake zou kunnen zijn, zeer gering is. Voorzover zulks zich toch zou voordoen, zal de jongere niet de weg van ontslag moeten volgen, maar zal hij de JWG-organisatie dienen aan te spreken op het nakomen van diens verplichtingen als goed JWG-werkgever. De beoogde zorgvuldige regeling van de arbeidsrechtelijke positie van de jongere zal ter zake voldoende aanknopingspunten bieden. Van belang hierbij is ook dat de JWG-organisatie zolang de dienstbetrekking niet beëindigd is - en de organisatie zal alleen tot ontslag van de jongere over kunnen gaan indien de laatste haar een dringende reden heeft gegeven - nimmer van haar loonbetalingsverplichting ten opzichte van de jongere ontheven zal zijn. 20 Tussen de Jeugdwerkgarantieorganisatie en de jongere zal een arbeidsovereenkomst bestaan naar burgerlijk recht. Dat betekent dat eventuele geschillen kunnen worden voorgelegd aan de kantonrechter. Een bijzondere situatie doet zich voor, als het geschil hierin bestaat, dat de jongere meent dat hem ten onrechte geen dienstbetrekking in het kader van het JWG wordt aangeboden. De jongere moet naar ons oordeel zijn recht op een dergelijk dienstverband in rechte kunnen afdwingen. Daarvoor zal - aangezien de bestaande regels hierin niet voorzien - in de JWG-wetgeving een ingang moeten worden gecreëerd. 21 Het verschil tussen verplicht werken met behoud van uitkering en het JWG is daarin gelegen dat deelnemers aan het JWG arbeid verrichten op grond van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht met alle rechtspositionele consequenties van dien, zoals bij voorbeeld het van toepassing zijn van tal van bepalingen van het BW en de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag. Verplicht werken met behoud van uitkering zoals bedoeld door de leden van de P.v.d.A-fractie, zou leiden tot het behoud van de rechtspositie van uitkeringsgerechtigde.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 278, nr. 5
8
22 Het Zweedse jeugdwerkgarantieplan is bedoeld als laatste opvangmiddel voor jongeren van 18 en 19 jaar, waarbij tijdelijk werk wordt gegarandeerd in de kwartaire sector. De jongeren in de garantiebanen werken gemiddeld 4 uur per dag gedurende 5 dagen per week op basis van het reguliere ca.o. loon. De beloning in de garantiebaan per dag is (iets) hoger dan het bedrag van de werkloosheidsuitkering waarop men recht gehad zou hebben. Het recht op een werkloosheidsuitkering is tegelijk met de invoering van het Zweedse jeugdwerkgarantieplan afgeschaft. Van degenen die een garam tiebaan verlieten, kreeg ruim 50% een reguliere baan, terwijl bijna 20% om andere redenen de garantiebaan verliet. Het restant komt in aanmerking voor bemiddeling naar regulier werk door het arbeidsvoorzieningsapparaat. In het Zweedse jeugdwerkgarantieplan dienen de lagere overheden te zorgen voor voldoende tijdelijke boventallige banen in de kwartaire sector: het openbaar bestuur, ziekenhuizen, scholen en kinderopvang. Het moet gaan om zinvol en nuttig werk dat regulier werk zo min mogelijk verdringt. Wat betreft de verplichtingen van jongeren: in het geval een jongere weigert deel te nemen aan de jeugdwerkgarantieregeling en derhalve werkloosheid prefereert, komt hij niet in aanmerking voor een werkloosheidsuitkering. In Denemarken bestaat momenteel geen regeling die met het Nederlandse of Zweedse jeugdwerkgarantieplan vergelijkbaar is. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. de Koning De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L. de Graaf
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 278, nr. 5
9