Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2003–2004
21 501-08
Milieuraad
Nr. 174
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 16 december 2003 Hierbij bied ik u mede namens de staatssecretaris voor Europese Zaken de geannoteerde agenda aan van de eerstvolgende Milieuraad op 22 december as. Daarnaast wil ik graag nadere informatie verschaffen over het voorstel voor een richtlijn zwavelgehalte scheepsbrandstoffen en het richtlijnvoorstel afval winningsindustrieën. Ik heb u die informatie tijdens het Algemeen Overleg van 23 oktober jl. toegezegd. 1. Zwavelgehalte scheepsbrandstoffen Wat betreft het richtlijnvoorstel zwavelgehalte scheepsbrandstoffen zou ik u op de hoogte brengen van het overleg dat over dat voorstel met de sector heeft plaatsgevonden. De afgelopen maanden zijn op ambtelijk niveau regelmatig gesprekken gevoerd tussen vertegenwoordigers van de scheepvaartsector, de oliesector en de ministeries van Verkeer en Waterstaat en VROM. De Nationale Havenraad heeft laten weten deze gesprekken zeer te waarderen. Het overleg met de sector zal worden voortgezet, zodat de betrokken partijen goed op de hoogte blijven van de actuele ontwikkelingen in Brussel. Een tweede vraag betrof het Nederlandse pleidooi om de in de ontwerprichtlijn voorgestelde eisen voor het zwavelgehalte voor scheepsbrandstoffen in alle EU-wateren te laten gelden. In mijn brief van 10 oktober jl. had ik u er op gewezen dat die eisen aanvankelijk alleen van toepassing zouden worden voor de Noordzee, de Oostzee en het Kanaal (de gebieden die in bijlage VI van het Marpol Verdrag staan). Ik kan u melden dat naar aanleiding van amendementen van het Europese Parlement het richtlijnvoorstel is gewijzigd en nu de intentie uitspreekt om de zwavelgehalte-eisen naar alle EU-wateren uit te breiden. Daarvoor wordt eerst een onderzoek gedaan naar de voordelen (en mogelijkheden) van die uitbreiding. Als is gebleken welke voordelen uitbreiding biedt, stelt de Commissie voor in eerste instantie binnen de IMO de uitbreiding te
KST73235 0304tkkst21501-08-174 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2003
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 21 501-08, nr. 174
1
regelen. Mocht daarin onvoldoende voortgang zitten, dan zou het mogelijk zijn de EU-richtlijn aan te passen. 2. Afval winningsindustrieën Naar aanleiding van het fiche inzake het richtlijnvoorstel afval winningsindustrieën is de vraag gerezen in hoeverre dat richtlijnvoorstel verband houdt met de discussie die in de Tweede Kamer is gevoerd over de regels in het Landelijk Afvalbeheersplan (LAP) voor de injectie in de diepe ondergrond van productiewater en gips. Ik kan u mededelen dat dat vermeende verband niet bestaat. De discussie over het LAP had vooral betrekking op de doelmatigheidaspecten van het terugvoeren in de diepe ondergrond van diverse afvalstromen die vrijkomen bij mijnbouwwerken. De ontwerprichtlijn afval winningsindustrieën richt zich echter op de preventie en beperking van de risico’s voor het milieu en de volksgezondheid bij het beheer van afval van winningsindustrieën. Daartoe stelt de richtlijn bijvoorbeeld technische en milieuhygiënische eisen voor de bouw en het beheer van de afvalvoorzieningen die op een winningslocatie aanwezig zijn. De richtlijn noopt dan ook niet tot aanpassing van deze regels in het LAP. kamervraag 78/VROM/2003) Tot slot wil ik u erop wijzen dat in de Nederlandse mijnbouwwerken afvalvoorzieningen zoals in de richtlijn zijn bedoeld niet voorkomen. Eerder heb ik u in reactie op schriftelijke kamervragen (kamervraag 78/VROM/ 2003) dan ook laten weten, dat Nederland van mening is dat Nederlandse inrichtingen waar herinjectie van productiewater en kalk plaatsvindt niet onder de richtlijn vallen. De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, P. L. B. A. van Geel
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 21 501-08, nr. 174
2
EU-Milieuraad 22 december 2003 te Brussel Geannoteerde agenda 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Vaststelling van de agenda Aanneming A-punten Richtlijn zwemwaterkwaliteit Richtlijn koppeling JI en CDM aan emissiehandel (evt) Ontwerp-verordening Persistant Organic Pollutants (POP’s) Bekrachtiging UNECE-Protocol POP’s Wetgevingspakket chemische stoffen Raadsconclusies EU-strategie luchtverontreinigende emissies zeescheepvaart 9. LIFE 10. Biodiversiteit en Bioveiligheid 11. Environment Policy Review: versterking milieupijler in Lissabonstrategie 12. Europees Milieu Agentschap 13. Het ecopuntensysteem/Transitiverkeer door de Alpen 14. Diversen: a. INSPIRE b. Thematische strategie duurzaam stedelijk milieu c. CO2 uitstoot auto’s d. CDO 12 (Commissie Duurzame Ontwikkeling) e. EU initiatief: Water voor Leven f. Adriatisch – Ionisch initiatief: Duurzame Ontwikkeling van de Adriatische Zee en de Ionische Zee g. Verzoek aan de IMO betreffende bijzonder kwetsbare zeegebieden in de Oostzee h. Sloopschepen in ontwikkelingslanden Ad 3) Richtlijn zwemwaterkwaliteit Het Voorzitterschap wil proberen een politiek akkoord te bereiken over de ontwerp-richtlijn zwemwaterkwaliteit. De richtlijn is gebaseerd op artikel 175 lid 1 van het EG-verdrag (gekwalificeerde meerderheid en co-decisie met het Europees Parlement). Het doel van de richtlijn is het beschermen van de gezondheid van zwemmers in oppervlaktewateren (binnenwateren en kustwater), met inachtneming van het behoud, de bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu. De huidige zwemwaterrichtlijn (76/160/EEG, 8 december 1975) is, zowel in wetenschappelijk als beheersmatig opzicht, verouderd en dient gemoderniseerd te worden. In de nieuwe richtlijn worden bepalingen vastgelegd over de monitoring en de indeling van de zwemwaterkwaliteit in kwaliteitsklassen (uitstekend, goed en slecht) alsmede over de verstrekking van informatie daarover aan het publiek en de Europese Commissie. Uiteindelijk wordt Nederland beoordeeld op de te behalen goede zwemwaterkwaliteit op aangewezen zwemlocaties. Het spreekt voor zich dat Nederland voorstander is van een goede gezondheidsbescherming van de zwemmers. De door de Commissie voorgestelde strengere normen kunnen daaraan bijdragen. Nederland vindt dat de verplichtingen die voortvloeien uit de nieuwe zwemwaterrichtlijn haalbaar, uitvoerbaar en handhaafbaar moeten zijn en geen disproportionele kosten met zich mee mogen brengen. Daartoe dienen naar Nederlands inzicht de volgende twee punten afdoende in de richtlijn te worden geregeld: 1. de mogelijkheid voor de bevoegde autoriteit om zelf de afweging te maken om een locatie van de lijst af te voeren (ongeacht de kwaliteitstoestand), bijvoorbeeld als beheersmaatregelen disproportionele
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 21 501-08, nr. 174
3
kosten met zich meebrengen of een andere functie aan een water wordt toegekend; 2. een flexibele toetsing (waterkwaliteitsbeoordeling) welke voldoende recht doet aan het verschil tussen locaties welke een incidentele en die welke een permanente overschrijding van de normen laten zien. Een ander belangrijk punt voor Nederland is dat de termijnen in de nieuwe zwemwaterrichtlijn consistent zijn met die van de Kaderrichtlijn Water. Ad 4) Richtlijn koppeling JI en CDM aan emissiehandel Het voorzitterschap heeft over het richtlijnvoorstel inzake de koppeling van JI (Joint Implementation) en CDM (Clean Development Mechanism) aan het Europese emissiehandelssysteem een politieke discussie voorzien. Het Voorzitterschap heeft voor dat debat een aantal vragen geformuleerd. Het voorstel (een wijziging van de onlangs aangenomen richtlijn inzake emissiehandel) is gebaseerd op artikel 175 lid 1 van het EG-Verdrag (gekwalificeerde meerderheid en co-decisie met het Europees Parlement). Het voorstel houdt in dat bedrijven JI en CDM-kredieten kunnen gebruiken om aan hun doelstelling onder het Europese systeem van emissiehandel te voldoen. Voorgesteld wordt deze kredieten niet direct toe te laten in het systeem, maar ze door overheden om te laten zetten naar zogeheten EU allowances (EUA’s). De Commissie stelt een kwantitatieve conditie voor. Deze houdt in dat indien lidstaten deze kredieten omzetten in EUA’s tot een omvang van 6% van de totale hoeveelheid door lidstaten gealloceerde allowances, er een review wordt gestart. Op basis van de review kan de Commissie besluiten om volgens de comitologieprocedure een maximum te stellen aan de inwisselbaarheid. De Commissie heeft dit voorstel gedaan om te voorkomen dat eventueel te veel reducties buiten de EU in plaats van binnen de EU plaatsvinden. De Commissie stelt tevens een aantal kwalitatieve condities voor. Onder meer worden kernenergie en LULUCF (Land Use, Land Use Change, Forestry) activiteiten uitgesloten. Nederland is verheugd dat de Commissie zo snel met het voorstel is gekomen. Nederland is voorstander van een Europese aanpak van het klimaatprobleem als bijdrage aan een mondiale oplossing. De koppeling zal voor de EU als geheel maar ook voor Nederland kostenbesparingen bij het bereiken van CO2-reducties betekenen. Nederland kan instemmen met een reviewprocedure. Ook gaat Nederland akkoord met het uitsluiten van kernenergie. De Nederlandse positie ten aanzien van het betreffende richtlijnvoorstel kan naar aanleiding van de uitkomst van COP 9 (begin december in Milaan) overigens nader gepreciseerd worden. Zo zal Nederland op basis van die uitkomst een besluit nemen over de toelating van LULUCF-activiteiten. Verder is Nederland er voorstander van dat waterkrachtprojecten die voldoen aan de aanbevelingen van de World Commission on Dams mogen meetellen. Nederland pleit voor het principe om reducties van CDM-projecten zo mogelijk reeds vanaf 2005 mee te laten tellen. Ad 5) (evt) Ontwerp-verordening Persistent Organic Pollutants (POP’s) Mogelijk komt tijdens de Milieuraad ook de ontwerp-verordening POP’s aan de orde. Het Italiaanse voorzitterschap streeft naar een algemene benadering. Een politiek akkoord is nog niet mogelijk, aangezien daarvoor het advies van het Europees Parlement moet worden afgewacht.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 21 501-08, nr. 174
4
Met de ontwerp-verordening POP’s wordt binnen de Gemeenschap uitvoering gegeven aan het UNEP-Verdrag van Stockholm inzake POP’s (2001) en het UNECE-Protocol inzake POP’s (1998) onder het Verdrag betreffende grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand (CLRTAP). Het verdrag en het protocol hebben allebei tot doel de gezondheid van mens en het milieu tegen POP’s te beschermen. Voor verschillende POP’s (waaronder DDT, PCB’s en hexachloorbenzeen) bevatten zij bepalingen voor de beperking of uitbanning van de productie, het gebruik en de vrijkoming van die stoffen. De EU-verordening zorgt ervoor dat de bepalingen uit de twee internationale overeenkomsten in de wetgeving van de Gemeenschap worden opgenomen. Nederland is voorstander van een effectieve uitvoering binnen de Gemeenschap van het hierboven genoemde verdrag en het protocol en werkt dan ook mee aan de totstandkoming van de EU-verordening. Bij de onderhandelingen zet Nederland zich er voor in dat in de ontwerpverordening bepalingen worden opgenomen over een productie- en importverbod van nieuwe stoffen met POP-kenmerken. Wat betreft de definitieve verwijdering zit Nederland op de lijn dat dit door middel van verbranding dient te gebeuren. Slechts in uitzonderlijke individuele gevallen kan daarvan worden afgeweken maar dan wel onder de voorwaarde dat de alternatieve verwijderingsmethode milieuverantwoord is en de goedkeuring heeft van het technische comité onder de EU-afvalverordening. Ad 6) Bekrachtiging UNECE-Protocol POP’s Het streven is dat tijdens de Milieuraad het bekrachtigingsbesluit door de Gemeenschap van het UNECEProtocol inzake POP’s (1998) wordt aangenomen. Het protocol heeft tot doel de gezondheid van mens en het milieu tegen POP’s te beschermen. Voor verschillende POP’s (waaronder DDT, PCB’s en hexachloorbenzeen) bevat het bepalingen voor de beperking of uitfasering van de productie, het gebruik en de vrijkoming van die stoffen. Nederland is een groot voorstander van een snelle bekrachtiging door de Gemeenschap van het UNECE-Protocol, zeker nu dat protocol op 23 oktober jl. in werking is getreden. Omdat het protocol de bescherming van mens en milieu als hoofddoel heeft, maakt Nederland zich er sterk voor dat het bekrachtingsbesluit als rechtsgrondslag het milieuartikel van het EG-verdrag (artikel 175) heeft. Dat standpunt wordt onder meer ondersteund door jurisprudentie van het Europees Hof van Justitie. Ten tweede is Nederland van mening dat lidstaten het recht moeten behouden om afzonderlijk nieuwe stoffen aan te melden die in een later stadium bij voldoende steun van andere verdragspartijen onder het protocol kunnen komen te vallen. Nederland is tevreden dat beide punten in de huidige voorzitterschapstekst van het besluit zijn geregeld. Ad 7) Wetgevingspakket chemische stoffen Het voorzitterschap heeft een voortgangsrapportage geagendeerd over het wetgevingspakket chemische stoffen. De Europese Commissie heeft eind oktober 2003 haar voorstel aangenomen over een wetgevingspakket chemische stoffen, het voorstel REACH (Registration, Evaluation, Authorisation of Chemicals). De rechtsbasis van het voorstel is artikel 95 EG-Verdrag. De besluitvorming vindt plaats met gekwalificeerde meerderheid; het Europees Parlement heeft medebeslissingsbevoegdheid. Het wetgevingspakket dient ter regulering van de aanwending van chemische stoffen binnen de Europese Unie. Het uitgangspunt van het voorstel is dat voortaan niet overheden, maar bedrijven verantwoordelijk zijn voor
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 21 501-08, nr. 174
5
het leveren van informatie om de toelaatbaarheid van stoffen te kunnen beoordelen. De doelstellingen van het wetgevingspakket zijn: • bescherming van mens en milieu; • verbetering van de concurrentiepositie en het innovatievermogen van het Europese bedrijfsleven; • meer eenheid in de bestaande EU-regelgeving voor chemische stoffen; • meer transparantie in de eigenschappen en risico’s van de stoffen; • bevordering van alternatieve testen van stoffen zonder gebruikmaking van proefdieren. De Commissie heeft een eerdere conceptversie van haar voorstel aanzienlijk aangepast. Aanleiding daarvoor was het grote aantal reacties dat in het kader van een internetconsultatie bij de Commissie is binnengekomen. Bovendien bleek uit een eigen «Business Impact Study» van de Commissie dat de kosten voor het Europese bedrijfsleven op basis van het eerdere voorstel aanmerkelijk hoger zouden uitvallen dan was verwacht. De belangrijkste aanpassingen in het huidige Commissievoorstel zijn: 1. het aantal verplichtingen voor het bedrijfsleven; dat is, met name voor het MKB en voor de bedrijven die chemische stoffen verwerken (zogenoemde «down-stream-users»), aanzienlijk teruggebracht; 2. de voorlopige vrijstelling van de registratieplicht voor een grote groep van polymeren; het gaat hierbij om een grote schakering van verwante chemische stoffen, waarvoor het oorspronkelijke voorstel een aanzienlijke lastenverzwaring voor de polymeerindustrie met zich meebracht; 3. de testvereisten voor stoffen die in kleine hoeveelheden op de markt komen; hoewel de Commissie vasthoudt aan haar methode van prioriteren op basis van hoeveelheden, zijn deze vereisten sterk beperkt. Op aandrang van milieuorganisaties worden bedrijven wel verplicht meer aandacht te schenken aan milieuvriendelijke alternatieven; 4. bescherming van bedrijfsvertrouwelijke informatie en innovatieinspanningen van ondernemingen; hiervoor is meer aandacht in het nieuwe wetgevingspakket. Stoffen die in het kader van R&D worden ontwikkeld en niet direct voor toepassing op de markt bestemd zijn, worden tijdelijk uitgezonderd van de registratieplicht. Deze dienen echter wel te worden gemeld; 5. het nieuw op te richten agentschap voor Europese Chemie te Ispra (Italië); de rol hiervan wordt aanzienlijk versterkt: lidstaten worden nu niet meer belast met administratieve taken bij registratie van stoffen. Nederland verwelkomt het Commissievoorstel en de open wijze waarop de Commissie via internet commentaar heeft gevraagd op de eerdere versie van haar voorstel. Nederland heeft het omvangrijke voorstel nog niet in detail kunnen analyseren, maar is in hoofdlijnen het volgende van mening: • Nederland kan instemmen met de uitgangspunten en doelstellingen van het voorstel. Nederland acht het daarom van belang dat de bescherming van mens en milieu met deze nieuwe regelgeving verder wordt verbeterd; • Nederland is voorstander van het creëren van een level playing field binnen de EU op het gebied van chemische stoffen; • Nederland behoudt twijfels over de doelmatigheid en kosteneffectiviteit van de huidige voorstellen, met name op het punt van de door de Commissie voorgestelde methode van prioritering van stoffen. In dat verband zal Nederland op de voordelen wijzen die de zogeheten quick scan methode biedt; • Ook moet er voor worden gewaakt dat de kosten en lasten voor bedrijven disproportioneel toenemen. In dat verband zal Nederland met belangstelling kennisnemen van de economische impact assessment van de Commissie en in het licht daarvan bezien of er behoefte
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 21 501-08, nr. 174
6
•
•
•
bestaat aan aanvullende informatie over de kosten en baten van het REACH-voorstel. Verder stelt Nederland voor samen met het bedrijfsleven pilots uit te laten voeren om de uitvoerbaarheid van het REACHvoorstel te toetsen; Nederland wil een centrale regie voor het nog op te richten Agentschap voor Europese Chemie ten aanzien van de registratie, de evaluatie en de autorisatie van chemische stoffen die binnen de werkingssfeer van de verordening vallen. Dit om een effectieve en geharmoniseerde uitvoering van de taken van de lidstaten te waarborgen; Nederland vindt het van belang dat het beleid handhaafbaar, uitvoerbaar en conform WTO-verplichtingen en OESO-afspraken is, alsook rekening houdt met de mogelijke effecten op exporteurs/producenten in ontwikkelingslanden; Met het oog op een gestructureerd en goed verloop van de behandeling van het REACH-voorstel, is het nodig dat er zo spoedig mogelijk een inventarisatie wordt gemaakt van de kernvragen en -thema’s. Nederland zal het inkomend Voorzitterschap oproepen zo snel mogelijk met een dergelijke inventarisatie te komen aan de hand waarvan de behandeling van het voorstel kan plaatsvinden.
Ad 8) Raadsconclusies EU-strategie luchtverontreinigende emissies zeescheepvaart Het Voorzitterschap heeft concept-raadsconclusies opgesteld n.a.v. de Commissiemededeling over een EU-strategie ter beperking van de atmosferische emissies door zeeschepen. Over de raadsconclusies bestaat vrijwel overeenstemming en een discussie op de Milieuraad is dan ook niet voorzien. De bovengenoemde Commissiemededeling is op 20 november 2002 door de Commissie vastgesteld. Het doel van de strategie is te komen tot reductie van de uitstoot van NOX, SOX, CO2 en fijn stof door de scheepvaart. Ook de eliminatie van de uitstoot van ozonafbrekende stoffen van schepen in EU-wateren behoort tot de doelen van deze strategie. De aandacht voor luchtverontreiniging door de zeescheepvaart neemt toe. Omdat andere emissiebronnen steeds minder uitstoten is het relatieve aandeel van de emissies van zeeschepen toegenomen. De zeescheepvaart is hierdoor verantwoordelijk voor een steeds groter deel van de afzetting op het Europese continent. Dat geldt eveneens voor de verslechtering van de luchtkwaliteit en ozonvorming. Nederland ondersteunt verkenningen van de Commissie naar mogelijkheden voor vermindering van de emissies van de zeescheepvaart en onderschrijft tevens de benadering van de Commissie dat in principe IMO het primaire forum is om een mondiaal opererende sector te reguleren. Echter uit het oogpunt van het ontstaan van regionale en lokale milieudruk en op basis van Europese afspraken en milieudoelen, ondersteunt Nederland tevens de verkenning van de Commissie. Nederland vindt het van belang dat in IMO voortgang wordt geboekt met het treffen van emissiereductiemaatregelen en dat de EU daar waar nodig zelf maatregelen treft wanneer deze voortgang onvoldoende is en waar Europese milieudoelen en afspraken, zoals bijv het 6e Europese Milieuactieprogramma, dit vereisen. Dat is nu ook zo in Raadsconclusies opgenomen. In de Raadsconclusie worden internationale en Europese afspraken in overweging genomen zoals IMO MARPOL Annex VI, het zesde Europese Milieuactieprogramma, het Kyoto Protocol, de EU-dochterrichtlijn voor
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 21 501-08, nr. 174
7
luchtkwaliteit, de Richtlijn voor de nationale emissieplafonds het CAFEprogramma. Tegelijk wordt vastgesteld dat de emissies en effecten van de internationale zeescheepvaart niet afdoende door internationale en EU-regelgeving worden afgedekt. Er is onderzoek nodig om na te gaan hoe de emissies van VOS bij het laden en lossen van schepen op een kosteneffectieve wijze kan worden verminderd. Op het gebied van halonen geven de raadsconclusies aan dat binnen IMO en in het kader van de geldende Europese regels moet worden gestreefd naar verdere vermindering van het gebruik. De Raadsconclusies leiden nog niet direct tot concrete voorstellen voor (aanpassing van) richtlijnen of verordeningen. Een uitzondering is de in de Raadsconclusies genoemde noodzaak om het zwavelgehalte in scheepsbrandstoffen te verminderen met het oog op een betere luchtkwaliteit en minder verzuring. De Raad verwelkomt het werk dat momenteel word gedaan voor aanpassing van de betreffende richtlijn en geeft aan hier snel voortgang mee te willen maken. Ad 9) LIFE Het voorzitterschap heeft een gedachtenwisseling voorzien over LIFE. LIFE is het EU-financieringsinstrument voor milieubeleid. Omdat LIFE III op 31 december 2004 zal aflopen, heeft de Commissie een voorstel voor een verlenging van twee jaar gedaan. Het hiervoor voorgestelde budget van 317 miljoen euro komt geheel uit de EU-begroting. Over voortzetting van LIFE na 2006 zal de discussie in het bredere kader van de Financiële Perspectieven plaatsvinden. Ad 10) Biodiversiteit en Bioveiligheid Het Voorzitterschap wil dat de aanstaande Milieuraad conclusies aanneemt over de inzet van de EU tijdens de zevende Conferentie van Partijen (COP7) bij het Biodiversiteitsverdrag en de eerste Bijeenkomst van Partijen (COPMOP 1) bij het Bioveiligheidsprotocol. Beide bijeenkomsten vinden in februari 2004 in Kuala Lumpur plaats. De Raadsconclusies zullen ingaan op de EU-positie ten aanzien van de hoofdthema’s die tijdens de beide internationale bijeenkomsten aan de orde komen. Voor de besprekingen over het Biodiversiteitsverdrag zijn dat: de beschermde gebieden, technologie-overdracht, biodiversiteit in berggebieden en de follow-up van de WSSD in Johannesburg. Daarnaast komen ook andere thema ’s aan de orde zoals: mariene biodiversiteit, zoetwaterbiodiversiteit (inland waters), eerlijke verdeling van de voordelen van biodiversiteit (access en benefitsharing) en exoten (invasive alien species). De belangrijkste punten die bij de eerste Bijeenkomst bij het Bioveiligheidsprotocol op de agenda staan zijn: de uitwerking van een effectieve nalevingsprocedure, de start van het opstellen van regels en procedures inzake aansprakelijkheid, adequate en praktische voorschriften voor GMO transport («packaging and identification»), het besluit over de modaliteiten voor het goed functioneren van het Clearingshouse en het formuleren van aanbevelingen over hoe de verdragspartijen om moeten gaan met handelingen van niet-verdragspartijen. Belangrijke punten voor Nederland in de Raadsconclusies over COP 7 Biodiversiteitsverdrag zijn: de ecologische netwerkbenadering, de uitwerking van een internationaal regime voor eerlijke toegang tot en verdeling van de voordelen van biodiversiteit en de onderstreping van de EU-steun voor de richtlijnen voor exoten. Deze punten zijn in de huidige versie van de concept-Raadsconclusies naar tevredenheid verwoord.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 21 501-08, nr. 174
8
Wat betreft het Bioveiligheidsprotocol geldt dat Nederland het protocol als een belangrijk internationaal instrument ziet. Nederland hoopt dat het Protocol niet alleen snel door zo veel mogelijk landen wordt geratificeerd maar ook dat zoveel mogelijk landen het daadwerkelijk uitvoeren. Om die reden stelt Nederland prioriteit aan de onderwerpen: capacity builiding, decision-making procedures, biosafety clearing house, compliance en exchange of information. Ad 11) Environment Policy Review: versterking milieupijler in Lissabonstrategie Het Voorzitterschap heeft aangeven tijdens de Milieuraad Raadsconclusies aan te willen nemen over de Environment Policy Review (EPR). De EPR is onlangs voor de eerste keer door de Commissie uitgebracht en rapporteert over de realisering tot nu toe van de ambities uit de EU-Duurzame ontwikkelingsstrategie (2001). Nederland hecht groot belang aan de EPR. Onder meer omdat het een middel kan zijn om de milieupijler in de Lissabonstrategie te versterken. In die zin kan de EPR een belangrijke bijdrage leveren aan de boodschap die de Milieuraad aan de aanstaande Voorjaarsraad wil meegeven. Omdat de EPR zo kort geleden is verschenen, is volgens Nederland eerst nog een uitgebreidere bestudering van het document nodig voordat de Milieuraad goedonderbouwde inhoudelijke Raadsconclusies voor de Voorjaarsraad kan aannnemen. Ad 12) Europees Milieu Agentschap Onder dit agendapunt zal de Commissie informatie verstrekken over een rapport over het Europees Milieu Agentschap. Op moment van schrijven zijn nog geen documenten ontvangen. Ad 13) Het ecopuntensysteem/ Transitoverkeer door de Alpen In de Raad zal een openbaar debat plaatsvinden over een Verordening inzake de instelling van een overgangssysteem tot 2006 van punten voor zware voertuigen die door Oostenrijk reizen in het kader van een duurzaam transportbeleid. De rechtsbasis is artikel 71, lid 1. De Raad beslist met gekwalificeerde meerderheid. Het EP heeft medebeslissingsbevoegdheid. Bij toetreding tot de EU (1993) heeft Oostenrijk een beperking van het transitoverkeer over de weg bedongen tot uiterlijk 2003 (terwijl de EU in 1992 juist besloot interne ritmachtigingen af te schaffen vanwege strijdigheid met het vrije verkeer). Het – bewerkelijke – ecopuntensysteem beoogt de schade aan het milieu als gevolg van het wegvervoer via contingentering te beperken, met name NOx-uitstoot. Het ecopuntensysteem is echter alleen van toepassing op het transitoverkeer (en dit is slechts 10% van de vervoersprestatie in tonkilometers op het Oostenrijks grondgebied). Voorts ging Oostenrijk bij toetreding de verplichting aan om te voorzien in een substantiële kwalitatieve en kwantitatieve uitbreiding van de capaciteit over de rail. Eind november 2003 is in conciliatieprocedure een akkoord bereikt over verlenging van het ecopuntensysteem tot 2006. Dit akkoord voorziet in het verbieden van de meest vervuilende vrachtwagens, beperkt het vervoer met oudere voertuigen (met 6, 7 en 8 NOx punten) en stimuleert de inzet van de schoonste vrachtwagens doordat deze van het systeem zijn vrijgesteld.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 21 501-08, nr. 174
9
In eerste instantie stond dit onderwerp als A-punt op de agenda van Milieuraad (formele bekrachtiging van het bereikte akkoord in conciliatieprocedure, eind november 2003). Het is echter door Oostenrijk als B-punt op de agenda van Milieuraad geplaatst; Oostenrijk zal een verklaring afleggen over het in november bereikte akkoord en verzoeken om een stemming bij handopsteken. Oostenrijk zal zelf naar alle waarschijnlijkheid tegenstemmen. Nederland zal geen interventie plegen en zal bij stemming vóór het bereikte conciliatie-akkoord stemmen. Nederland heeft in de TTE-Raad er altijd voor gepleit dat de verlenging van het bewerkelijke ecopuntensysteem zo beperkt mogelijk moet blijven. Ad 14) Diversenpunten:
a. INSPIRE Het voorzitterschap heeft als diversenpunt het onderwerp INSPIRE (Infrastrucure for Spatial Information in Europe) geagendeerd. INSPIRE is een initiatief van de Europese Commissie. De intentie is om te komen tot Europese regelgeving en een adequate Europese organisatie rond de uitwisseling van gegevens bestemt voor milieu-beleidszaken in Europa.
b. Thematische strategie duurzaam stedelijk milieu Het voorzitterschap heeft als diversenpunt de thematische strategie duurzaam stedelijk milieu geagendeerd. Bedoeling is dat de Commissie deze nieuwe EU-strategie in wording tijdens de Milieuraad toelicht. Op moment van schrijven was nog geen document ontvangen.
c. CO2 uitstoot van auto’s Het voorzitterschap heeft dit onderwerp als diversenpunt geagendeerd. De Commissie is momenteel in onderhandeling met de Europese autoindustrie om te komen tot een herziening van een convenant waarin de auto industrie vrijwillig werkt aan de reductie van CO2 van passagiersvoertuigen. De Commissie en de Duitse delegatie zullen op dit punt informatie presenteren.
d. CDO 12 (Commissie voor Duurzame Ontwikkeling) Het voorzitterschap heeft dit onderwerp als diversenpunt geagendeerd. De Commissie zal over dit agendapunt informatie presenteren tijdens de Milieuraad. Op moment van schrijven was nog geen document ontvangen.
e. EU initiatief: Water voor Leven Het voorzitterschap heeft dit onderwerp als diversenpunt geagendeerd. De Griekse delegatie zal over dit onderwerp informatie presenteren. Op het moment van schrijven was nog geen document ontvangen.
f. Adriatisch – Ionisch initiatief: Duurzame Ontwikkeling van de Adriatische Zee en de Ionische Zee Het voorzitterschap heeft dit onderwerp als diversenpunt geagendeerd. De Sloveense delegatie zal over dit onderwerp informatie presenteren. Op het moment van schrijven was nog geen document ontvangen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 21 501-08, nr. 174
10
g. Verzoek aan de IMO betreffende bijzonder kwetsbare zeegebieden in de Oostzee Het voorzitterschap heeft dit onderwerp als diversenpunt geagendeerd. De Zweedse delegatie zal over dit onderwerp schriftelijk informatie presenteren. Op moment van schrijven was nog geen document ontvangen.
h. Sloopschepen in ontwikkelingslanden Het voorzitterschap heeft dit onderwerp als diversenpunt geagendeerd. De Luxemburgse delegatie zal over dit onderwerp schriftelijke informatie presenteren. Op moment van schrijven was nog geen document ontvangen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 21 501-08, nr. 174
11