2
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 1983-1984
18311
Beroepsopleiding uiterlijke verzorging
Nr. 2
NOTITIE Blz.
INHOUD 1.
Inleiding
2.
Overwegingen en uitgangspunten
2.1 2.2
Overwegingen Uitgangspunten
3.
Karakteristieken van de opleiding m.d.g.o. UV in volledig dagverband
4.1 4.2 4.3
4.3.2 4.3.3 4.4
De toelating tot de opleiding Kwalificatieniveaus De aansluitende programma-onderdelen nader bezien Beroepsopleidende en ondersteunende (algemene) leerstofblokken Verrijking en verdieping De relatie lessentabel—leerstofblokken Nevenschakeling
5.
Studierichtingen
5.1 5.2 5.3
Gemeenschappelijk leerjaar Drie studierichtingen Stage
9 9 10
6.
Betrokkenheid werkveld
10
7.
Juridische inkadering
11
8.
Ontwikkelingsstrategie
12
8.1 8.2 8.3
Taken en opdrachten Ontwikkelingsstructuur Extra faciliteiten
12 12 14
9.
Herschikking van lokaties
15
9.1
Samenwerkingsverbanden m.d.g.o., kort-m.b.o., kappersdagscholen Start per 1-7-84 met O-fase Perspectief kort-m.b.o.-UV
15 16 16
4
Intrede en programmastructuur
4.3.1
9.2 9.3
5 6 7 7 7 7 7 8
Bijlage I.
Lijst van gebruikte afkortingen
Bijlage I I .
Spreiding van UV-opleidingen
19
Bijlage Ml.
Opleidingsmodel UV in schema
20
18
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18311, nrs. 1-2
1. INLEIDING Blijkens de Wet invoering m.d.g.o. (Stb. 1982, 579) zal per 1 augustus 1984 het nieuwe middelbaar dienstverlenings- en gezondheidsonderwijs integraal worden ingevoerd, met inbegrip van een beroepsopleiding uiterlijke verzorging (UV). De UV-opleiding zal voorbereiden voor beroepen op het terrein van het dames- en herenkappen en van de schoonheidsverzorging en pedicure. Op het ogenblik is er, met uitzondering van de gemeentelijke kapperschool te Rotterdam, alleen door het Rijk bekostigd volletijds beroepsopleidend UV-onderwijs in de proefprojecten kort-m.b.o., opleidend voor kappersbediende en aan «De Slaak» in Rotterdam voor schoonheidsverzorgende. Er is primair en voortgezet leerlingwezen met betrekking tot dames- en herenkappen. Daarnaast bestaan er particuliere, ongesubsidieerde op!eidingen van het georganiseerd bedrijfsleven aan de zogeheten kappersdagscholen en ongeorganiseerde opleidingen; de z.g. wilde kapperscholen. Ten slotte zijn er opleidingsinstituten (in deeltijd) voor schoonheidsverzorging. Daaraan toegevoegd wordt door het Rijk bekostigd volletijds UV-onderwijs op m.b.o.-niveau aan de inmiddels aangewezen m.d.g.o.-scholen. In deze notitie wordt een beleidskader geschetst voor de verdere ontwikkeling en invoering van UV-onderwijs. Dit beleidskader is mede tot stand gekomen na adviezen van inspectie, adviescolleges en andere relevante geleidingen in deze sector, gesprekken met de betrokken scholen voor kort-m.b.o. en m.d.g.o., de Stichting Vakopleiding in het Kappersbedrijf (SVK) en de Vereniging Vakopleiding Schoonheidsverzorging (VAKOS).
2. OVERWEGINGEN EN UITGANGSPUNTEN 2.1. Overwegingen Per 1 augustus 1984 dient aan de daartoe aangewezen m.d.g.o.-scholen (zie bijlage l)een UV-opleiding op middelbaar niveau te worden gerealiseerd. Daardoor zou naast kort-m.b.o.-UV, leerlingwezen en particuliere ongesubsidieerde opleidingen een vierde loot aan het geheel van UV-opleidingen worden toegevoegd. Er zijn een aantal overwegingen die er voor pleiten om op dit moment het invoeren van m.d.g.o.-UV te bezien in relatie tot dit bestaande aanbod: a. het toevoegen van een m.d.g.o.-UV opleidingsweg aan de bestaande opleidingswegen heeft tot gevolg dat het aantal opleidingsplaatsen zich sterk uitbreidt. Tevens dat in een dergelijke situatie - gelet op het gedifferentieerd aantal opleidingen - een kwantitatieve afstemming op de arbeidsmarkt een moeilijke zo niet onhaalbare zaak zal zijn. Dit laatste gegeven de wens van het arbeidsveld om juist voor deze deelsector van de arbeidsmarkt het aantal afgestudeerden in zekere mate in de hand te houden; b. ik acht het een taak van de overheid dat ook voor deze deelsector - evenals voor andere sectoren in het onderwijs voor 16-18-jarigen gesubsidieerd onderwijs wordt aangeboden. Meer in het bijzonder ook omdat het hier een belangrijke arbeidsmogelijkheid voor meisjes betreft; c. het gescheiden opzetten van de UV-opleidingen (kort-m.b.o. en m.d.g.o.) zou uit hoofde van de beperkte financiële middelen, dwingend leiden tot een tweejarige m.d.g.o.-UV-opleiding. In het zeer recente verleden is zowel vanuit het onderwijsveld als vanuit het werkveld telkenmale betoogd dat een tweejarige cursusduur voor deze opleiding - gelet op het vereiste kwalificatieniveau - niet realistisch is. Gepleit wordt voor minimaal een driejarige opleiding. Zoals gesteld, deze overwegingen wijzen op de noodzaak om de invoering van het m.d.g.o.-UV niet te bezien als een afzonderlijke beslissing. De noodzaak dus om op dit moment het opleidingsnetwerk voor deze deelsector opnieuw te bezien en beslissingen te nemen het geheel aan UV-onderwijs volledige dagverband betreffende.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18 311, nrs. 1-2
4
2.2. Uitgangspunten Voor de situering en vormgeving van het onderwijs opleidend voor de deelsector uiterlijke verzorging hanteer ik de volgende uitgangspunten: - deopleidingswegen primairen voortgezet leerlingwezen met betrekking tot dames- en herenkappen blijven bestaan; - de opleidingswegen in volledig dagverband worden samengevoegd tot één opleidingsweg c.q. opleiding uiterlijke verzorging; - de opleidingen die nu door het georganiseerd werkveld worden uitgevoerd (kappersdagscholen) worden zoveel mogelijk beëindigd en gaan eveneens op in de nieuwe opleiding uiterlijke verzorging; - de opleiding-UV dient aan te sluiten op de eerste fase voortgezet onderwijs; - de opleiding uiterlijke verzorging moet de doelgroepen, die nu via onderscheiden opleidingen worden bediend, een adequaat aanbod geven; - het bevorderen van een brede inzetbaarheid van de gediplomeerden in het arbeidsoestel. - de opleiding uiterlijke verzorging zal twee kwalificatieniveaus kennen: • het kwalificatieniveau zoals dat thans in het kort-m.b.o.-UV kan worden behaald; • het kwalificatieniveau vakbekwaamheid/bedrijfseconomische kennis (m.b.o.-niveau); - de overheid voert een restrictief beleid ten aanzien van het aantal vestigings- en opleidingsplaatsen; - voor de totale operatie is maximaal f 18,3 min. beschikbaar.
3. KARAKTERISTIEKEN VAN DE OPLEIDING UITERLIJKE VERZORGING IN VOLLEDIG DAGVERBAND Per 1 augustus 1984 zal rechtstreeks voortvloeiend uit de Wet invoering m.d.g.o. aan de daartoe aangewezen m.d.g.o.-scholen een UV-opleiding op middelbaar niveau worden gerealiseerd; Via deze opleiding zullen de doelgroepen van kort-m.b.o. en m.d.g.o. bediend worden. De verworvenheden van het kort-m.b.o. voor wat betreft kwalificatieniveau en programma-opbouw moeten in de nieuwe opleiding behouden blijven c.q. verder ontwikkeld worden; De opleiding dient de kenmerken van het m.b.o. te dragen voor wat betreft het begin- en eindniveau. Dit houdt onder meer in dat voor deze opleiding bepaalde toelaatbaarheidsvoorwaarden zullen gelden in overeem stemming met het overig m.d.g.o. Ik ga daarbij uit van tenminste een l.b.o.-diploma met 2 vakken op C-niveau en 4 vakken op B-niveau; De opleiding heeft een driejarige cursusduur gericht op het m.b.o.-niveau met daarbinnen een tweejarige cursusduur gericht op hetkort-m.b.o.-niveau. Het invoeringsplan m.d.g.o., dat onlangs door mij is vastgesteld (Ned. Stcrt. 31-3-1983) vormt de basis voor de situering en spreiding van de opleiding; De inrichting van het m.d.g.o.-UV zal geschieden op grond van artikel 24, derde lid WVO. Zodra de inrichting van de UV-afdeling is uitgekristalliseerd, zal ook deze afdeling worden opgenomen in het Besluit m.d.g.o.; Voor de ontwikkeling van het nieuwe UV-onderwijs zal een bepaalde ontwikkelingsperiode in acht worden genomen; In de navolgende paragrafen worden deze punten uitgewerkt.
4. INTREDE EN PROGRAMMASTRUCTUUR 4.1. De toelating tot de opleiding Conform het overige m.d.g.o. zullen ook voor de opleiding uiterlijke verzorging toelaatbaarheidsvoorwaarden gelden. Te weten 2 vakken op
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18311, nrs. 1-2
5
C-niveau met dezelfde vrijheid van keuze als voor het overig m.d.g.o. en 4 vakken op B-niveau. Met betrekking tot deze toelaatbaarheidsvoorwaarden moeten twee groepen leerlingen onderscheiden worden: a. leerlingen die voldoen aan deze toelaatbaarheidsvoorwaarden en die op reguliere wijze in de opleiding instromen (de m.d.g.o. deelgroep) en b. leerlingen die niet voldoen aan deze toelaatbaarheidsvoorwaarden (de kort-m.b.o."doelgroep), zij kunnen instromen in het beroepsopleidende gedeelte van de opleiding en volgen daarnaast tevens (onderdelen uit) een nevenschakelingscursus die tot maximaal één jaar duurt. Met deze systematiek van intrede is tevens een belangrijk uitgangspunt gegeven voor de onderwijskundige inrichting van de UV-opleidingsweg. 4.2. Kwalificatieniveaus Binnen de opleiding uiterlijke verzorging worden twee kwalificatieniveaus aangeboden: a. het eindniveau van de opleiding zal tenminste gelijkwaardig zijn aan het vakbekwaamheids- en ondernemersdiploma van de Stichting Examens en Proeven voor het Kappersbedrijf (SEP) en aan het vakbekwaamheidsdiploma van de Stichting Vakexamens Schoonheidsverzorging (STIVAS); de eindtermen zijn derhalve (mede) gericht op de eisen ten aanzien van de «vakbekwaamheid» en de «handelskennis» ingevolge de Vestigingswet Bedrijven 1954 (VWB); het eindniveau kan omschreven worden «niveau vakspecialist/zelfstandig ondernemer»; b. het kwalificatieniveau zoals dat thans in het kort-m.b.o. kan worden behaald; dit niveau is gelijkwaardig aan dat van het primair leerlingwezen; het kan omschreven worden als «bediende niveau». Uitgaande van deze indeling in kwalificatieniveaus stel ik voor de leerweg uiterlijke verzorging op te delen in longitudinaal op elkaar aansluitende programma-onderdelen. De eerste (tweejarige) periode daarvan is gericht op het behalen van de beroepskwalificatie zoals die thans in het kort-m.b.o. kan worden behaald (bediende niveau). Daarop volgend een periode van één jaar, opleidend tot het niveau van vakspecialist/zelfstandig ondernemer. Bezitters van het diploma op bediende niveau kunnen: - uitstromen op de arbeidsmarkt; - doorstromen naar het voortgezet leerlingwezen of; - doorstromen naar de tweede periode opleidend tot het volgende niveau. In het kader van het ontwikkelingswerk zal nader onderzocht moeten worden of leerlingen die voldoen aan de toelaatbaarheidsvoorwaarden genoemd in paragraaf 4.1, onder a, en die opteren voor een diploma op het niveau van vakspecialist/zelfstandig ondernemer dit rechtstreeks kunnen doen, of dat zij verplicht worden eerst het diploma op bediende niveau te behalen. Hoewel ik van mening ben dat ook voor de m.d.g.o."doelgroep geldt dat vele zullen opteren voor de kwalificatie op bediende niveau, is het prematuur daaraan de consequentie te verbinden van een verplichting voor allen. Wel wil ik in dit verband wijzen op mogelijke budgettaire consequenties die een te liberale opstelling op dit punt kan hebben. Het is met andere woorden van groot belang dat gedurende de ontwikkelingsperiode nader onderzocht wordt of een verplichting van een diploma op bediende niveau mogelijk is danwei hoe leerlingen gestimuleerd kunnen worden om oo/rdit diploma te behalen. Ik wil dit onderzoeken door de instituten - voor de duur van de ontwikkelingsperiode - een rechtstreekse in- en doorstroom naar het hoogste niveau toe te staan voor die leerlingen die voldoen aan de genoemde toelaatbaarheidsvoorwaarden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18311, nrs. 1-2
6
Voor de leerlingen die voldoen aan de toelaatbaarheidsvoorwaarden genoemd in paragraaf 4.1, onder b, de kort-m.b.o."doelgroep, geldt dat zij slechts via het diploma op bediende niveau een diploma op het niveau van vakspecialist/zelfstandig ondernemer kunnen behalen. 4.3. De aansluitende programma-onderdelen nader bezien De systematiek van gedifferentieerde intrede en uitstroom stelt eisen aan de inrichting en opbouw van het onderwijs. Essentieel is dat de leerweg in het m.d.g.o. wordt opgedeeld in leerstofblokken. De ontwikkelingen in kort-m.b.o. en leerlingwezen wordt op dit punt doorgetrokken naar deze nieuwe opleiding. Dit betekent dat de opbouw van de opleiding zodanig moet zijn dat in drie jaar een conglomeraat van leerstofblokken wordt aangeboden dat te zamen de beroepskwalificatie vakspecialist/zelfstandig ondernemer vormt. Tevens dat in de eerste twee leerjaren een zodanig conglomeraat wordt aangeboden dat in twee jaar de beroepskwalificatie op bediende niveau kan worden behaald. 4.3.1. Beroepsopleidende en ondersteunende (algemene)
leerstofblokken
Deze lijn doorstrekkend zal in de opleiding eveneens een onderscheid worden gemaakt tussen beroepsopleidende en ondersteunende (algemene) leerstofblokken. Dit onderscheid is met name van belang gelet op de gedifferentieerde intrede van leerlingen. De beroepsopleidende leerstofblokken starten op het zogenaamde beroepsopleidende O-niveau dat wil zeggen dat geen beroepsmatige voorkennis is vereist. Conform het overige m.d.g.o. wordt voor de ondersteunende leerstofblokken uitgegaan van een startniveau overeenkomstig de vereiste toelaatbaarheidsvoorwaarden. 4.3.2. Verrijking en verdieping Teneinde individuele variaties in breedte en diepte ook binnen deze nieuwe opleiding (evenals dat in het kort-m.b.o. het geval is) mogelijk te maken acht ik het van belang om binnen de mogelijkheden die de regelgeving m.d.g.o. daartoe kent naast verplichte leerstofonderdelen ook onderdelen ter keuze aan te bieden, zowel ten aanzien van de bediendekwalificatie als ten aanzien van de ondernemerskwalificatie. Ik ga er daarbij wel vanuit dat voor leerlingen die vervolgens opteren voor de beroepskwalificatie op het niveau van vakspecialist/zelfstandig ondernemer, nadere verplichtingen worden vastgelegd ten aanzien van het volgen van de leerstofblokken ter keuze. Het behoeft geen betoog dat in de ontwikkelingsfase nadere uitwerking en invulling wordt gegeven aan de hier in grote lijnen beschreven programme-opbouw alsmede op realisering wordt beproefd. 4.3.3. Relatie lessentabel-leerstofblokken Voor de opleiding uiterlijke verzorging zal conform het overige m.d.g.o. een basislessentabel voor de gehele cursus van toepassing zijn. Het samenstellen van de beschreven leerstofblokken zal zowel op landelijk als op instituutsniveau binnen de daar te bepalen grenzen dienen te geschieden. In dit verband kan gewezen worden op soortgelijke ontwikkelingen en aanpak in het project participerend leren in het m.b.o. Voor het landelijk niveau zal de LOG-UV voorstellen moeten doen. 4.4. Nevenschakeling Leerlingen die uit de eerste fase v.o. stromen en niet voldoen aan de toelaatbaarheidsvoorwaarden genoemd in paragraaf 4.1, onder a., maar wel aan die genoemd onder b zullen binnen het programma aanbod van het instituut in staat worden gesteld, leemtes in te lopen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18 311, nrs. 1-2
7
Gelet op de startniveaus van de onderscheiden leerstofblokken kunnen deze leemtes alleen betrekking hebben op de (algemene) ondersteunende leerstofblokken. Deze leerlingen kunnen dus direct deelnemen aan de beroepsopleidende leerstofblokken. Voor het met succes kunnen doorlopen van de ondersteunende leerstofblokken zal per leerling bezien moeten worden welke specifieke aanvullingen in kennis en/of vaardigheden noodzakelijk zijn voor deze leerstofblokken. Het m.d.g.o."instituut zal ten behoeve van deze leerlingen dus een extra nevenschakelend programma-aanbod aanbieden dat bestaat uit: - specifieke aanvullingen in kennis en/of vaardigheden; - persoonlijke en maatschappelijke begeleiding; - algemene programma-onderdelen. Het betreft hier een programma-aanbod aanvullend op het reguliere UV-programma van de school. Aanvullend in de zin van nevenschakelend wil zeggen dat de betreffende leerlingen deelnemen aan de beroepsopleidende onderdelen en al naar gelang de specifieke beginsituaties een of meerdere onderdelen uit het aanvullende programma volgen. Het maximumaantal wekelijkse lessen in het kader van dit nevenschakelend programma bedraagt 15. De maximale duur van dit nevenschakelend programma bedraagt 1 jaar. Het programma betreft die (individueel bepaalde) kenniselementen/vaardigheden die minimaal noodzakelijk zijn om de m.d.g.o.-UV opleiding met succes te kunnen doorlopen. Het is dus niet de bedoeling deze leerlingen alsnog het niveau-equivalent van het diploma l.b.o./m.a.v.o. over de gehele breedte te laten behalen. Het bovenstaande impliceert dat de leerweg ter behaling van het diploma op bediende niveau variabel wordt en al naar gelang de beginsituatie van de leerling, net als thans in het kort-m.b.o. het geval is, twee a drie jaar zal bedragen. Er zijn natuurlijk ook gevallen denkbaar waarbij door het systeem van leerstofblokken verkorting van de leerweg kan optreden, bij voorbeeld bij l.h.n.o.-UV gediplomeerden. Deze leerlingen zullen voor sommige (onderdelen van) leerstofblokken vrijstelling kunnen krijgen. De ontwikkelingsperiode moet hier uitsluitsel over geven.
5. STUDIERICHTINGEN Het lijkt, gelet op de eisen voor de beroepsuitoefening en die ingevolge de vestigingswetgeving (voor pedicure gelden niet de VWB-eisen) niet mogelijk een ongedeelde UV-opleiding te realiseren die kwalificeert voor èn dameskapper èn herenkapper èn schoonheidsspecialist/pedicure. Een dergelijke brede doelstelling is ook voor een aantal andere m.d.g.o.-opleidingen niet haalbaar gebleken. Binnen de UV-afdeling zullen dus onvermijdelijk studierichtingen, elk met eigen eindtermen, moeten worden onderscheiden. Bij mijn voorlopige keuze voor de opleidingsmodel m.d.g.o.-UV wil ik mij niettemin zoveel mogelijk laten leiden door een van de centrale doelstellingen van de herstructurering m.h.n.o./m.s.p.o. en dus ook van het m.d.g.o.: het bevorderen van een brede inzetbaarheid in het arbeidsbestel van de gediplomeerden. Daartoe ga ik als ontwikkelingskader uit van de volgende drie studierichtingen: Dames- en Herenkappen (m.d.g.o.-UV/DH), Dameskappen en Schoonheidsverzorging (m.d.g.o.-UV/DS), en Schoonheidsspecialist (m.d.g.o.-UV/S). De beide eerste studierichtingen hebben een betrekkeiijk brede doelstelling en kennen een totale cursusduur van drie jaar. De laatste studierichting heeft een «smalle» doelstelling, met een beoogde cursusduur van twee jaar, en is bestemd voor leerlingen die specifiek en zo snel mogelijk willen worden opgeleid voor het zelfstandige beroep van schoonheidsspecialist en pedicure. In bijlage III wordt dit opleidingsmodel schematisch weergegeven.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18311, nrs. 1-2
8
5.1. Gemeenschappelijk leerjaar De drie studierichtingen worden onderscheiden met ingang van het tweede leerjaar, zodat het eerste leerjaar zoveel mogelijk voor alle leerlingen een gemeenschappelijk onderwijsaanbod heeft. Het doel van zo'n gemeenschappelijke leerjaar is dat de leerling aan het einde ervan een zo goed mogelijke keuze voor zijn of haar studierichting kan maken. Individualisering van het onderwijsprogramma is in dit kader om twee redenen gewenst. In de eerste plaats zullen, als gevolg van de heterogene instroom vanuit het eerste-fase-onderwijs, individuele deficiënties van leerlingen zoveel mogelijk moeten worden weggewerkt. In de tweede plaats zullen leerlingen die voor de studierichting m.d.g.o.-UV/S kiezen, vermoedelijk reeds in (de loop van) het eerste leerjaar schoonheidsverzorging in hun programma moeten opnemen. Voor de beide andere studierichtingen bestaat een dergelijke noodzaak niet, omdat het onderdeel «dameskappen» daarin gemeenschappelijk is en dus aan de desbetreffende leerlingen reeds in het eerste leerjaar kan worden aangeboden. In elk geval zouden de algemene leerstofblokken, de (meeste) beroepsondersteunende leerstofblokken en een enkel beroepsspecifiek leerstofblok, dan wel de overeenkomstig samengestelde leerstofblokken, aan alle leerlingen gemeenschappelijk kunnen worden aangeboden (met ruimte voor het opheffen van individuele tekorten in de vooropleiding). 5.2. Drie studierichtingen a. Dames- en herenkappen Bij deze studierichting kan het onderwijs na 2 jaren worden afgesloten met het diploma «bediende dames- en herenkappen». Dit diploma is gelijkwaardig aan dat van het primair leerlingwezen, maar kwalificeert voor zowel het dames- als herenkappersvak. Voorts maakt dit diploma doorstroming mogelijk naar het voortgezet leerlingwezen. Bezitters van dit diploma zijn ook toelaatbaar tot het derde leerjaar van deze studierichting. Deze periode leidt op voor drie deelkwalificaties: ondernemersvakbekwaamheid dameskappen, ondernemersvakbekwaamheid herenkappen en bedrijfseconomische kennis (de eisen ten aanzien van «handelskennis» ingevolge de Vestigingswet Bedrijven 1954). b. Dameskappen en
schoonheidsverzorging
Het onderwijs in de onderbouw van de studierichting m.d.g.o.-UV/DS kan eveneens na 2 jaar afgesloten worden met het (ongedeelde) diploma «bediende dameskappen met schoonheidsverzorging». Dit diploma is ten minste gelijkwaardig aan dat van het primair leerlingwezen dameskappen, met schoonheidsverzorging als aanvullende kwalificatie. Met dit diploma is doorstroming mogelijk naar het voortgezet leerlingwezen voor dameskappen (niveau «eerste kapper» in het dameskappersbedrijf) en naar verwante particuliere opleidingen (VAKOS-scholen) met het oog op het STIVAS-diploma (ondernemersvakbekwaamheid schoonheidsverzorging). Deze gediplomeerden kunnen hun opleiding tevens vervolgen in het laatste jaar van deze studierichting. Ook deze bovenbouw leidt op voor drie deelkwalificaties: ondernemersbekwaamheid dameskappen, ondernemersvakbekwaamheid schoonheidsverzorging/pedicure en bedrijfseconomische kennis (VBW-eisen). Ten aanzien van de verplichting op leerlingenniveau van de drie onderscheiden deelkwalificaties, geldt zowel voor de studierichting UV/DH als UV/DS dat in de ontwikkelingsperiode onderzocht moet worden in hoeverre ook na deze periode een verplichting tot het volgen van alle drie de onderdelen moet blijven gelden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18311, nrs. 1-2
9
c.
Schoonheidsspecialist
Het onderwijs in de studierichting m.d.g.o.-UV/S, met een beoogde cursusduur van twee jaar, wordt in ieder geval afgesloten met een diploma op het niveau van «ondernemersvakbekwaamheid schoonheidsverzorging en pedicure» (op pedicure is overigens niet de vestigingswetgeving van toepassing). Onderzocht zal moeten worden of het bedrijfseconomische deel van de VWB-eisen ook onderdeel van het diploma kan zijn. Het maakt doorstroming mogelijk naar verwant vervolgonderwijs, zoals de voortgezette VAKOS-opleiding en het cursorisch middenstandsonderwijs. Hierbij zal worden voortgebouwd op de ervaringen die ter zake bij de opleiding aan «de Slaak» in Rotterdam zijn opgedaan. 5.3. Stage Een zeer belangrijk onderdeel van het curriculum vormt de stage en andere buitenschoolse leersituaties. Voor een goede beroepskwalificatie is met name de stage als voorbereiding op de concrete beroepspraktijk volstrekt onmisbaar. Daarom vinden er onder andere in het kort-m.b.o. en in de overige afdelingen van het m.d.g.o. (naar duur verschillende) stages plaats. Wat een adequate stageduur in het m.d.g.o.-UV zal zijn, moet nog in overleg met de werkvelden worden bepaald. Als ondergrens bedraagt deze minimaal 13 weken. In verband met het feit dat deze opleiding een diplomering kent aan het einde van de onderbouw en van de bovenoouw, zal er zowel in het tweede als in het derde leerjaar (indien aanwezig) een stageperiode moeten voorkomen. Zo'n periode is overigens ook wenselijk in het eerste leerjaar. Ik acht het van belang dat, zoals in de in voorbereiding zijnde algemene maatregel van bestuur en in het voorlopige onderwijsleerplan m.d.g.o. is voorzien, de stage wordt afgewisseld met perioden op de school om het effect van de stage in relatie tot het onderwijsprogramma te kunnen optimaliseren. Op die wijze wordt aan een belangrijk aspect van «participerend leren» en aan een goede beroepsopleiding recht gedaan. Ondanks het gebrek aan (goede) stageplaatsen dat in het algemeen bestaat, doe ik een nadrukkelijk beroep op de desbetreffende werkvelden voldoende stageplaatsen voor de nieuwe UV-opleiding beschikbaar te stellen en mee te werken aan een effectieve vormgeving daarvan.
6. BETROKKENHEID WERKVELD Ik acht het van groot belang, met name bij een bedrijfstak waar men zelf een dusdanige opleidingservaring heeft, om de ontwikkeling van beroepsopleidingen in nauw overleg met het bedrijfsleven te doen plaatsvinden. Daartoe stelt ik het volgende voor: - de SVK en de VAKOS doen mij voorstellen voor de formulering van beroepsprofielen; - met de beide werkgeversorganisaties ANKO en ANBOS zal overleg worden gevoerd over stagemogelijkheden en civiele erkenning; - met het oog op die civiele erkenning/doorstroming acht ik het tevens van belang dat de examenafnemende instanties in deze sector - SEP en VAKOS - direct betrokken worden bij de examinering. Ik zal hieromtrent binnenkort nadere voorstellen doen, gebaseerd op de examenregeling van het m.d.g.o. Daarbij zal echter worden getracht zoveel mogelijk over te nemen van de betrokkenheid zoals die thans in het kort-m.b.o. gestalte krijgt. Een en ander zal geschieden in overleg met het ministerie van economische zaken gelet op de vestigingsweteisen; - ten aanzien van de leerplanontwikkeling is voorzien in betrokkenheid van het werkveld in de LOG-UV, waarbij tevens een aparte resonansgroep van werkveldorganisaties wordt ingesteld;
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18311, nrs. 1-2
10
- ookten aanzien van de nascholing acht ik hetvan belang dat aangesloten wordt bij de in deze bedrijfstak aanwezige ervaringen; - door middel van deelname in het samenwerkingsverband dat ten behoeve van de ontwikkeling van deze opleiding wordt gevormd kan het bedrijfsleven eveneens haar inbreng hebben; - voorts merk ik op dat ik voornemens ben op korte termijn een beleidsnotitie uit te brengen over de betrokkenheid van de landelijke organen bij het kort-m.b.o. Voorstellen die daarin gedaan zullen worden voor de taak en rol van landelijke organen bij de werving, begeleiding en kwaliteitsbewaking van stages zullen, gelet op het principe van overdracht van kort-m.b.o. verworvenheden, ook gelden voor deze nieuwe m.d.g.o.-UV opleiding. In dat kader zal ik het voorstel van de kapperswereld met betrekking tot de technische begeleiding van leerkrachten eveneens meenemen; - een laatste punt betreft de betrokkenheid van het bedrijfsleven in het bestuur van m.d.g.o.-scholen. Ik acht dit de eigen verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag. Het belang van een dergelijke betrokkenheid wil ik echter nadrukkelijk onderstrepen. Ik weet dat veel schoolbesturen met name in het beroepsonderwijs vertegenwoordigers uit het werkveld in hun bestuur opnemen en dat dit, voor zowel onderwijs als arbeidsveld, positief werkt.
7. JURIDISCHE INKADERING De voorgestelde opleiding uiterlijke verzorging dient integraal te worden ingebouwd in het m.d.g.o. Per 1 augustus 1984 dient aan de daartoe aangewezen m.d.g.o.-scholen (zie bijlage I) een start te worden gemaakt met de realisering van deze opleiding. Het invoeringsplan m.d.g.o. (Ned. Stcrt. 31.3.1983) vormt het kader voor de situering en spreiding. Na 1 augustus 1987 zal de planprocedure WVO van toepassing zijn. De inrichting van het m.d.g.o.-UV zal geschieden op grond van artikel 24, derde lid WVO. Bij de goedkeuring van de schoolwerkplannen (de Wet invoering m.d.g.o. heeft «leerplannen» vervangen door «schoolwerkplannen») zal ik mij laten leiden door het beleid, zoals in deze notitie uiteengezet. Zodra de inrichting van de UV-opleiding - conform overig m.d.g.o. aan te duiden als afdeling - is uitgekristalliseerd, zal ook deze afdeling worden opgenomen in het Besluit m.d.g.o. Het is met het oog daarop van groot belang dat de ontwikkeling van de UV-opleiding zo nauw mogelijk aansluit op de regelgeving van dit besluit. Ter uitvoering van het nevenschakelingsprogramma zal aan m.d.g.o.-instituten met daaraan verbonden een afdeling-UV een cursus ex. artikel 75 WVO worden verbonden. Het betreft hier een formeel-technische constructie die gekozen is om directe deelname van de kort-m.b.o. doelgroep te realiseren. Gelet op de belangrijke positie die het nevenschakelend programma inneemt in dit voorstel, verplicht de rijksoverheid zich ertoe deze cursus over een langere periode te garanderen; dit gegeven de budgettaire mogelijkheden die daar nu voor zijn. In het overleg zijn garanties gevraagd voor wat betreft de feitelijke instroom via deze cursus van de doelgroep kort-m.b.o. Zoals in het overleg toegezegd zal als vloer in kwantitatief opzicht gelden dat ongeveer 470 leerlingen afkomstig moeten zijn uit wat omschreven kan worden als de kort-m.b.o."doelgroep; 470 leerlingen per leerjaar op een totaal per leerjaar van 1054 gedurende de ontwikkelingsperiode tot 1 augustus 1987. De duur van de cursus bedraagt 1 jaar maximaal met gemiddeld 15 lessen per week. Een gemiddelde groepsgrootte van 18,2 en een begeleidingsformule conform m.d.g.o.-MK. De m.d.g.o.-UV dagopleiding heeft 80 leseenheden over drie jaar, 10 stage-begeleidingseenheden overdriejaar (eveneensconform m.d.g.o.-MK).
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18311, nrs. 1-2
11
8. ONTWIKKELINGSSTRATEGIE 8.1. Taken en opdrachten Zodra het beleidskader voor het m.d.g.o.-UV is vastgesteld en daarmee de voornaamste structuurbepalende elementen vast zijn komen te staan, kan pas werkelijk worden voortgegaan met de ontwikkeling van de nieuwe opleiding, in de eerste plaats de leerplanontwikkeling. Op het ogenblik wordt op veel plaatsen tegelijk nagedacht over en zo goed mogelijk gewerkt aan deze opleiding. Het is van belang dat deze inspanningen worden geconcentreerd. Als eerste stap daartoe heb ik de Stuurgroep Herstructurering MHNO/MSPO verzocht een voorlopige landelijke ontwikkelgroep voor UV in te stellen, waarin de betrokken scholen voor m.d.g.o. en kort-m.b.o., SLO, PCBB; SVK en VAKOS zijn vertegenwoordigd. Deze groep is in dit stadium nog slechts verkennend bezig tot het beleidskader is vastgesteld. Ik verzoek de Stichting voor de Leerplanontwikkeling (SLO) zo spoedig mogelijk twee groepen te formeren voor de eigenlijke leerplanontwikkeling. Deze groepen zijn de definitieve Leerplanontwikkelingsgroep (LOG-UV) en de resonansgroep UV. De coördinatie en ondersteuning van de leerplanontwikkeling en van de LOG-UV zullen berusten bij de SLO, daarin bijgestaan door het Pedagogisch Centrum Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (PCBB). Dat de SLO het voortouw krijgt, vloeit rechtstreeks voort uit haar taakstelling en uit het feit dat de stuurgroep per 1 februari 1984 wordt opgeheven. Uiterlijk op 1 augustus 1984 zal de landelijke ontwikkelgroep kort-m.b.o.-UV haar werkzaamheden beëindigen, en haar produkten en deskundigheid kunnen inbrengen in de nieuwe LOG-UV. Door het instellen van de LOG-UV en de resonansgroep-UV zullen werkveldorganisaties op twee manieren bij de ontwikkeling betrokken worden. Ze maken deel uit van de LOG-UV en ze vormen gezamenlijk de resonansgroep-UV. De voornaamste taak van de LOG-UV zal zijn: het in de loop van het jaar 1984 opleveren van een voorlopig opleidingsleerplan voor het m.d.g.o.-UV en het jaarlijks bijstellen ervan aan de hand van opgedane ervaringen in de scholen en van de reacties uit de werkvelden. In verband met de driejarige duur van het curriculum en de start met leerlingen in het m.d.g.o. per 1 augustus 1984 dient de eindversie van het opleidingsleerplan per 1 augustus 1987 gereed te zijn. Voor de tweejarige onderbouw wordt zoveel mogelijk uitgegaan van (de derde versie van) het opleidingsleerplan kort-m.b.o.-UV. Voorts zal voor de opleiding als gehéél, behalve bij dit leerplandocument ook zoveel mogelijk worden aangesloten bij de in voorbereiding zijnde regelgeving voor het m.d.g.o. (algemene maatregel van bestuur) en bij het onderwijsleerplan m.d.g.o. van de stuurgroep. Ik verwacht dus dat ook het in m.d.g.o.-verband ontwikkelde materiaal voor de UV-opleiding eveneens in de LOG-UV zal worden ingebracht en getoetst aan het beleidskader. 8.2. Ontwikkelingsstructuur Ik ben mij ervan bewust dat de hier uiteengezette ontwikkelingsopdracht tamelijk complex van aard is en een zware wissel op alle betrokkenen zal trekken. Ik heb getracht bij het verstrekken van faciliteiten daar zoveel mogelijk rekening mee te houden. Naast het opstellen van het opleidingsleerplan zal in de ontwikkelingsperiode op een aantal punten informatie verzameld dienen te worden ter onderbouwing van de na die periode te nemen beslissingen. Het gaat hierbij om: - of een verplichting mogelijk/wenselijk is c.q. leerlingen gestimuleerd kunnen worden om ook een diploma op bediende niveau te behalen;
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18311, nrs. 1-2
12
- welke specifieke eisen dit stelt aan de programma-opbouw; - of deze afsluiting geschiedt door middel van een apart examen, danwei door middel van het behalen van een aantal specifiek te omschrijven certificaten; - indien leerlingen rechtstreeks kunnen opteren voor een beroepskwalificatie met ondernemerschap, of dan de bedrijfseconomische kennis wel of geen verplicht onderdeel in het afstudeerpakket moet zijn. De taak van de resonansgroep-UV is een afgeleide van die van de LOG-UV. In de resonansgroep kan het opnemende werkveld reageren op de produkten van leerplanontwikkeling, terwijl het in de LOG-UV vooral gaat om de inhoudelijke en onderwijskundige ontwikkelingsaspecten. Zo gezien heeft de Resonansgroep-UV een adviserende functie naar de LOG-UV. De Resonansgroep-UV zal worden samengesteld uit vertegenwoordigers van de werkveldorganisaties. Daarbij valt te denken aan: SVK, SEP, ANKO, ANBOS, VAKOS, STIVAS en organisaties in de sector Pedicure (AHOV). Het Leerplanontwikkelingswerk zal niet alleen door de LOG-UV en de ondersteuningsinstellingen kunnen worden verricht. DE SLO zal, op basis van verlofeenheden, docenten moeten inschakelen voor met name vakinhoudelijke ontwikkelingsactiviteiten ten behoeve van de landelijke leerplanontwikkeling. Onderdelen van het opleidingsleerplan, zoals de leerplannen voor leerstofblokken en/of vakken, zullen door deze docenten kunnen worden voorontwikkeld en ter beoordeling worden gezonden naar de LOG-UV (die een vaststellende taak heeft ten aanzien van het opleidingsleerplan). De LOG-UV bestaat uit 12 personen met inhoudelijke opleidingsdeskundigheid. De samenstelling is: 1 lid namens de SLO (tevens voorzitter); 1 lid namens de PCBB; 2 leden namens de huidige proefprojecten kort-m.b.o.-UV; 1 lid namens de opleiding schoonheidsverzorging aan de SLAAK; 3 leden namens de scholen voor m.d.g.o.-UV; 2 leden namens de SVK; 1 lid namens de VAKOS; 1 lid namens de ANBOS. De taakverdeling binnen en de werkwijze van de LOG-UV is een zaak van de SLO en de ontwikkelgroep zelf. Concrete produkt
ontwikkeling
Ter ondersteuning van de uitvoering van de programma's op schoolniveau zal de SLO te zamen met docenten uit de LOG-UV en andere docenten van betrokken scholen deze activiteiten uitvoeren. Daartoe kan geput worden uit de verlofeenheden die aan scholen ter beschikking worden gesteld. De landelijke pedagogische centra zullen hier ook bij betrokken zijn. Ten slotte wil ik nadrukkelijk vermelden dat de ontwikkelingsstrategie gericht dientte zijn op uitwerking c.q. realisering van het in het voorafgaande gestelde kader. Gelet op het feit dat reeds veel ontwikkelingen in het kort-m.b.o. en in het werkveld (kappersdagscholen) gaande zijn, acht ik het van belang dat het ontwikkelingsproces duidelijk ingekaderd wordt. Ik hoop daarmee te voorkomen dat het wiel opnieuw wordt uitgevonden. Dit betekent echter niet dat daarmee naar aanleiding van ervaringen (knelpunten) uit de onderwijspraktijk geen wijzigingen aangebracht kunnen worden. Wat dat betreft wil ik de ontwikkelingsstrategie niet als afdwingend, maar als beproevend ten aanzien van de gestelde kaders beschouwen. Ik sluit dus op voorhand niet uit dat op basis van de praktijkinformatie tot bijstellingen/wijzigingen besloten kan worden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18311, nrs. 1-2
13
8.3. Extra faciliteiten Voor het ontwikkelingswerk ten behoeve van het m.d.g.o.-UV zal ik extra faciliteiten aan deze scholen en de verzorgingsinstellingen beschikbaar stellen tot een totaalbed rag van f1410 000 per jaar. Dit bedrag wordt gevonden binnen de huidige begrotingen van het m.d.g.o.-UV en het kort-m.b.o.-UV. De extra faciliteiten worden verstrekt voor de ontwikkelingsperiode van 1 augustus 1984 tot 1 augustus 1987. Deze faciliteiten worden gegeven naast die welke reeds zijn toegekend aan het m.d.g.o. ten behoeve van de algemene invoering en de ontwikkeling van de andere afdelingen tot die algemene invoering (augustus 1984). Gedurende deze drie ontwikkelingsjaren (1-8-1984-1-8-1987) is beschikbaar. — ontwikkeling op schoolniveau 66 taakeenheden (voor 11 scholen) — landelijke leerplanontwikkeling SLO (0,7 weektaak) PCBB (0,3 weektaak) docenten in LOG-UV (30 verlofeenheden) overige docenten (60 verlofeenheden)
f f f f
f
173.000
f
387.000
f
150.000*
f
710.000
105.000* 45.000* 79.000 158.000
— schoolbegeleiding ontwikkelingswerk 3 LPC's (1,0 weektaak) Totaal
Bovendien is gedurende de eerste twee jaren van de ontwikkelingsperiode (1-8-1984-1-8-1986) beschikbaar: — 180 taakeenheden (voor 11 scholen) — landelijke leerplanontwikkeling SLO (1,3 weektaak) — schoolbegeleiding ontwikkelingswerk 3 LPC's CA weektaak)
430.000
f
195.000* f
Totaal Totaal beschikbaar
f
75.000* f
700.000
f
1.410.000
De met * aangeduide bedragen zijn inclusief administratieve ondersteuning (Va weektaak per hele weektaak), overheadkosten (20 procent) en activiteitenkosten (f 14000 per hele weektaak. Het landelijk opleidingsorgaan S M zal eveneens voor de leerplan- en examenontwikkeling van het m.d.g.o.-UV worden ingeschakeld en wel voor wat betreft de faciliteiten, onder dezelfde voorwaarden als die welke in het kort-m.b.o. gebruikelijk zijn. Daarnaast zullen ook de VAKOS en ANBOS deelnemen in de LOG-UV, echter zonder subsidie mijnerzijds. Voor de Resonansgroep zijn geen extra faciliteiten beschikbaar. In de behoefte met betrekking tot nascholing van onderwijsgevenden m.d.g.o.-UV zal uiteindelijk door middel van de «overheidscontractgebonden activiteiten» voldaan moeten worden. Met name voor het kappersvak geldt echter dat het bedrijfsleven zelf al sinds jaren in nascholing voorziet. Ik acht het dan ook van belang dat initiële opleidingen die nascholingscursussen gericht op m.d.g.o.-UV gaan geven dit doen in samenwerking met het georganiseerd bedrijfsleven, ten einde garanties in te bouwen dat aangesloten wordt bij ontwikkelingen in de bedrijfstak.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18311, nrs. 1-2
14
9. HERSCHIKKING VAN LOKATIES De ontwikkeling en invoering van het m.d.g.o.-UV, zoals in deze beleidsnotitie geschetst, heeft ingrijpende gevolgen voor de bestaande lokaties met een UV-opleiding. Volgens het invoeringsplan m.d.g.o., zullen er op elf plaatsen m.d.g.o.-UV-afdelingen worden gestart, waarvan acht per 1 augustus 1984 en drie volgens het aanvullend plan op 1 augustus 1985. Voorts komen er thans op acht plaatsen UV-afdelingen in het kort-m.b.o. voor, die waar mogelijk, zullen worden overgedragen aan scholen voor m.d.g.o.-UV. Tevens onderzoek ik momenteel de mogelijkheden om ten behoeve van het m.d.g.o.-UV gebruik te maken van personeel (met name praktijkdocenten), inventaris en gebouwen van de kappersdagscholen. Ik sta hier in beginsel positief tegenover, maar kan er op dit ogenblik nog geen definitief oordeel over geven. In bijlage II wordt een overzicht gegeven van de spreiding van de bestaande UV-opleidingen (voor kappers). De VAKOS-opleidingen (schoonheidsverzorging) zijn hier niet in opgenomen, omdat deze particuliere scholen zich niet richten op jeugdige leerlingen en derhalve tot het ongesubsidieerde volwassenenonderwijs behoren. 9.1. Samenwerkingsverbanden m.d.g.o. - kort-m.b.o. - kappersdagscholen Een van de randvoorwaarden om de programma-ontwikkeling op korte termijn op schoolniveau van de grond te tillen is dat gebruik wordt gemaakt van de reeds opgebouwde deskundigheid in kort-m.b.o. en kappersdagscholen. Om deze deskundigheid zo efficiënt mogelijk in te zetten ben ik er voorstander van dat een samenwerkingsovereenkomst wordt gesloten tussen deze drie scholen (voor zover in de regio aanwezig) met betrekking tot: a. programma-ontwikkeling, schoolwerkplanontwikkeling meer in het bijzonder zaken als: - programma-eisen; - eindexameneisen (schoolbeoordeling); - examencommissie; - stageplaatsen; - begeleiding; b. overdracht en beëindiging. De beslissing de opleiding-UV te verbinden aan m.d.g.o.-scholen betekent dat de UV-opleidingen aan kort-m.b.o. samenwerkingsverbanden en de kappersdagscholen worden afgebouwd. Op een aantal lokaties zal dit moeten geschieden vanuit de aanwezigheid van drie instituten, op andere lokaties een overdracht van instituten. Er zijn ook lokaties waar alleen sprake is van m.d.g.o. of alleen kort-m.b.o. Daar is een dergelijk samenwerkingsverband overbodig. Ik stel mij voor dat onder de stellingname dat de opleiding-UV per 1 augustus 1984 is toegewezen aan de school voor m.d.g.o. met deelname van alle betrokkenen een plan voor overdracht opgesteld wordt minimaal inhoudende: - overdracht c.q. gebruik van gebouwen - overdracht c.q. gebruik van inventaris. Tevens zal een plan van inzet worden opgesteld minimaal betrekking hebbende op overname en benoemen van personeel en de positie van dit personeel in de beoogde eindsituatie. Over de uitvoeringslokaties van de verschillende leerstofblokken gedurende de overdrachts- en ontwikkelingsperiode dienen eveneens in het kader van het samenwerkingsverband afspraken te worden gemaakt. Ten aanzien van het van overheidswege te voeren beleid met betrekking tot inventaris en huisvesting zal gelden dat de toewijzing van faciliteiten en honorering van inventarisaanvragen nadrukkelijk zal worden bezien in
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18311, nrs. 1-2
15
het kader van reeds aanwezige inventaris bij genoemde drie instellingen per lokatie tot uitdrukking komend in bovengenoemde plannen. Het samenwerkingsverband is van tijdelijke aard dat na een periode van 3 tot 5 jaar (nader te bepalen per lokatie) beëindigd kan worden. Dat laat onverlet de mogelijkheid dat scholen voor m.d.g.o. meer structurele afspraken maken met onderwijsinstellingen c.q. het werkveld. 9.2. Start per 1 augustus 1984 met nul-fase Met de constatering dat de tijdsperiode tussen heden en 1 augustus 1984 aan de krappe kant is, is reeds aangegeven dat niet in alle lokaties die als zodaniy zijn aangewezen een start per 1 augustus 1984 gerealiseerd kan worden, noch met de afbouw een aanvang kan worden gemaakt. Het lijkt mij gewenst dat in die lokaties waar gelet op de overdracht en programma-ontwikkeling problemen zijn te verwachten met een start per 1 augustus a.s. de m.d.g.o.-scholen de mogelijkheid geboden moet worden om indien zij zulks verzoeken met een zogenaamde nul-fase van één jaar van start te gaan, gericht op een start met leerlingen per 1 augustus 1985. In dat jaar kunnen dan programma-ontwikkeling, overdracht en overname van personeel gerealiseerd worden. Ik acht dat ook in het belang van de leerling opdat een adequaat aanbod op schoolniveau voor hen dan beter aanwezig is. 9.3. Perspectief kort-m.b.o.-UV Conform het gestelde in de voorafgaande paragrafen is het beleid er op gericht dat de kort-m.b.o.-UV opleiding waar mogelijk geïntegreerd wordt in de m.d.g.o.-leerweg. Het moment waarop dat integratieproces een aanvang neemt ligt in principe op 1 augustus 1984. Er zijn hierbij de volgende situaties te onderscheiden: a. in de vestigingsplaats van het proefproject kort-m.b.o. met een opleiding UV begint op 1 augustus 1984 een m.d.g.o.-UV-opleiding; b. in de vestigingsplaats van het proefproject kort-m.b.o. met een opleiding UV begint op 1 augustus 1985 of een later jaar een opleiding UV, hetzij omdat gebruik is gemaakt van de mogelijkheid van een nul-fase, hetzij omdat de m.d.g.o.-opleiding voor 1985 of later is aangewezen; c. in de vestigingsplaats van het proefproject kort-m.b.o. met een opleiding UV komt geen m.d.g.o.-opleiding. In situatie a worden na 31 juli 1984 geen nieuwe leerlingen meer toegelaten. Leerlingen die voor die datum zijn toegelaten en met het onderwijs zijn begonnen kunnen de opleiding in het kort-m.b.o. afmaken. In situatie b worden na 31 juli van het jaar waarin de m.d.g.o.-UV-opleiding begint geen nieuwe leerlingen meer toegelaten. Leerlingen die voor die datum zijn toegelaten en met het onderwijs zijn begonnen kunnen de opleiding in het kort-m.b.o. afmaken. In situatie c gaat het om de proefprojecten kort-m.b.o. in Tilburg en Venlo (en het oecumenisch proefproject in Rotterdam-Zuid). De opleidingen UV van deze proefprojecten zullen tot 31 juli 1987 kunnen blijven voortbestaan. Na die datum zullen echter ook deze proefprojecten geen leerlingen meer mogen toelaten tot de opleiding UV. Het voorgaande leidt uiteindelijk tot beëindiging van de bekostiging van de opleidingen-UV in het kort-m.b.o. Proefprojecten kort-m.b.o. die daardoor een opleiding kwijtraken zullen daarvoor een nieuwe opleiding toegewezen krijgen. Met betrekking tot de beëindiging van de bekostiging van de opleiding-UV in het kort-m.b.o. zullen nadere voorstellen worden gedaan na overleg met de desbetreffende proefprojecten. Deze voorstellen zullen in de daarvoor in aanmerking komende overlegsituaties aan de orde worden gesteld.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18311, nrs. 1-2
16
Tenslotte merk ik nog op dat de start van het integratieproces op 1 augustus 1984 respectievelijk 1 augustus 1985 slechts dan geschiedt indien voldoende duidelijkheid is verkregen over de personele consequenties van het integratieproces. Daarbij dient zowel rekening te worden gehouden met de overdracht van personeel, inventaris en huisvesting naar de opleiding m.d.g.o.-UV, als met de mogelijkheden van het starten van een nieuwe opleiding aan het kort-m.b.o. als alternatief voor de UV. Pas als al deze mogelijkheden in voldoende mate zijn onderzocht kan de feitelijke overdracht een aanvang nemen. De staatssecretaris van Onderwijs en Wetenschappen, N. J. Ginjaar-Maas
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18311, nrs. 1-2
17
BIJLAGE I
LIJST MET GEBRUIKTE AFKORTINGEN ANKO ANBOS VAKOS SVK SEP STIVAS SLO PCBB LOG MDGO kort-m.b.o. UV a.m.v.b.
Algemene Nederlandse kappersorganisatie Algemene Nederlandse bond van Schoonheidsinstituten Vereniging Vakopleiding Schoonheidsverzorging Stichting Vakopleiding Kappersbedrijf Stichting Examens en Proeven in het kappersbedrijf Stichting Vakexamens Schoonheidsvoorziening Stichting voor leerplanontwikkeling Pedagogisch Centrum Beroepsonderwijs Bedrijfsleven Leerplan Ontwikkelingsgroep Middelbaar Dienstverlenings en Gezondheidszorgonderwijs Kort middelbaar beroepsonderwijs Uiterlijke Verzorging algemeen maatregel van bestuur
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18311, nrs. 1-2
18
BIJALAGE II
Spreiding van UV opleidingen (bestaande situatie) Kort-m.b.o.
m.d.g.o.-UV
kappersdagscholen
Arnhem (AB) Amsterdam (Gem.) Rotterdam (Gem.) Rotterdam (de S L A A K ) * ) Rotterdam (Oec.) Veldhoven (RK) Goes/Middelburg (AB) Venlo (RK) Tilburg (RK)
Arnhem (PC) Amsterdam ( A B ) * Rotterdam (Gem.)
Arnhem Amsterdam Rotterdam
Veldhoven (RK) Goes (AB)
Eindhoven
Haarlem (RK) Maastricht (RK) Groningen (PC) Utrecht ( R K ) * Leeuwarden (PC)*
Midden-Brabant Haarlem Groningen Utrecht Heerlen Den Haag
Leiden (AB) Enschede * = nog geen jaar van aanvang bekostiging bekend. *) Dit is geen afzonderlijk proefproject maar vormt het onderdeel van Rotterdam (Gem.), waar de opleiding schoonheidsverzorging plaatsvindt.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18311, nrs. 1-2
19
BIJLAGE III Opleidingsmodel UV in schema
B O V E N B O U W
O N D E R B O
u w
Studierichting m.d.g.o.-UV/DH
Studierichting m.d.g.o.-UV/DS
Ondernemersvakbekwaamheid dameskappen en/of herenkappen en Bedrijfseconomische kennis
Ondernemersvakbekwaamheid dameskappen en/of schoonheidsverzorging-pedicure en Bedrijfseconomische kennis
Bediende dames- en herenkappen
Bediende dameskappen en Schoonheidsassistent
Studierichting m.d.g.o.-UV/S
Ondernemersvakbekwaamheid schoonheidsverzorging en pedicure
gemeenschappelijk leerjaar
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18311, nrs. 1-2
20