Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1990-1991
21440
Inwerkingtreding van het Besluit huisvesting legkippen
Nr. 7
VERSLAG Vastgesteld 9 april 1991 Alvorens de schriftelijke voorbereiding van voorliggend wetsvoorstel ter hand te nemen heeft de vaste Commissie voor Landbouw en Natuur– beheer1 op 7 februari 1991 met de staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij mondeling overleg gevoerd (zie voor het verslag Kamerstuk21 440, nr. 6). De fracties van het C.D.A., van de V.V.D. en van D66 hadden naar aanleiding van dit overleg geen behoefte meer aan de schriftelijke voorbereiding deel te nemen, en volstonden met hun bijdragen aan het mondeling overleg. De fracties van de P.v.d.A., van Groen Links, van de S.G.P., van het G.P.V. en van de R.P.F. hadden deze behoefte echter wel. De door hen geformuleerde vragen en opmerkingen zijn in dit verslag opgenomen.
1 Samenstelling: Leden: Beckers-de Bruijn (Groen Links), K. Zijlstra (PvdA), Van der Linden (CDA), Van Noord (CDA), Blauw (VVD), voorzitter, Van der Vlies (SGP), Nijland (CDA), Te Veldhuis (VVD), Kamp (VVD), Eisma (D66), Huys (PvdA), Swildens-Rozendaal (PvdA), De Leeuw (CDA), Roosen-van Pelt (CDA), Rsitsma (CDA), Biesheuvel (CDA) onder– voorzitter, J. H. van den Berg (PvdA), Feenstra (PvdA), Ter Veer (D66), Van der Vaart (PvdA), M. D. T. M. de Jong (CDA), Van Zijl (PvdA) Plv. leden: Willems (Groen Links), Haas-Berger (PvdA), Schartman (CDA), Esselink (CDA), Franssen (VVD), Van Middelkoop (GPV), De Kok (CDA), Jorritsma-Lebbink (VVD), Linschoten (VVD), Tommel (D66), Melkert (PvdA), Van Rijn-Vellekoop (PvdA), Van Houwelingen (CDA), Leers (CDA), Eversdijk (CDA), Boers– Wijnberg (CDA), Kersten (PvdA), Castricum (PvdA), Nuis (066), Leerling (RPF), Vos (PvdA), De Graaf (CDA), Spieker (PvdA).
112709 F ISSN0921 7371 SDU uitgevenj 's Gravenhage 1991
De leden van de P.v.d.A.-fractie hadden met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel alsmede van het Besluit huisvesting legkippen. Zij wensten in aansluiting op het door deze leden tijdens het mondeling overleg op 7 februari 1991 over dit onderwerp gestelde nog enige aanvullende opmerkingen te maken en vragen te stellen. De aan het woord zijnde leden verwezen allereerst naar de conventie van de Raad van Europa, waarin o.a. staat: «dat alle dieren dienen te worden ondergebracht, verzorgd en voorzien van voer en water op een wijze die, gelet op de soort, het ontwikkelingsstadium en de mate van aanpassing en domesticatie in overeenstemming is met hun fysiologische en etholo– gische behoeften, zoals de ervaring dat heeft geleerd en door de weten– schap is vastgelegd». Heeft de ervaring inmiddels geleerd, en heeft de wetenschap inmiddels vastgelegd welke bekende huisvestingssystemen voldoen aan de intentie van de conventie? Kan dit onderbouwd worden zo mogelijk met verwijzing naar wetenschappelijke studies? Blijkt daaruit ook een rangorde van elementen, die bijdragen of absoluut noodzakelijk zijn om aan de intentie van de conventie te voldoen? Ook wilden de aan het woord zijnde leden weten welke landen deze conventie hebben ondertekend, en welke landen er zich aan houden of welke landen voornemens hebben om de conventie op dit punt ten uitvoer te brengen of deze conventie in nadere regelgeving hebben uitge–
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 440, nr. 7
werkt. Verder vroegen zij in welke landen onderzoek gedaan wordt naar de - uit oogpunt van dierenwelzijn - beste huisvestingssystemen voor legkippen. In dit verband vroegen de leden van de P.v.d.A.-fractie in het bijzonder naar de situatie in Denemarken en Zwitserland. Welke maatregelen zijn daar genomen, en wat waren daarvan de gevolgen voor de economische aspecten, voor het welzijn en het milieu, voor de legpluimveehouderij? Kan eveneens aangegeven worden hoe het Memorandum van de Deense regering van 20 november 1990 door de Europese Commissie is ontvangen? De aan het woord zijnde leden hadden kennis genomen van de behan– deling van initiatief-wetsvoorstel 17 479 van de leden Tazelaar en Van Noord houdende vaststelling van minimumeisen voor het houden van legkippen. De parlementaire behandeling vond plaats op 1 maart 1983. De indieners bevestigden toen bij herhaling dat naar hun inzichten het legbatterijsysteem verboden diende te worden en tevens, dat het hen niet ging om de Hollandse maar om de Europese kip. Naar aanleiding hiervan vroegen de leden van de P.v.d.A.-fractie welke zekerheid bestaat dat met het voorliggende wetsvoorstel de bedoelingen van de toenmalige indieners worden gerealiseerd. Met andere woorden: indien in Nederland de legbatterij wordt afgeschaft, welke garantie bestaat er dan, dat andere Europese landen zullen volgen? Ook vroegen deze leden aan de staatssecretaris te reageren op de suggestie om bilateraal met enkele landen - te denken ware aan Denemarken, Duitsland, Groot– Brittannië, België en Luxemburg - verdergaande afspraken te maken, vooruitlopend op Europese regelgeving, indien deze onverhoop uit mocht blijven, danwel niet aan de wensen voldoet. De aan het woord zijnde leden wilden weten of hun indruk juist is, dat in de door hen genoemde landen consumentenorganisaties en/of dierenbeschermingsorganisaties pleidooien houden voor afschaffing van de legbatterij. Kan de staatsse– cretaris dat bevestigen en nader toelichten, zo vroegen deze leden. Tot welke reacties van de regering hebben overigens bedoelde pleidooien geleid? Aanvullend vroegen deze leden, wat de milieu-organisaties in Nederland en in andere landen vinden van afschaffing van de legbatterij en welke argumenten zij daarbij hanteren. Specifiek vroegen deze leden naar de situatie in de deelstaat Nordrhein-Westfalen, waar de minister van Landbouw een procedure aanhangig heeft gemaak bij het gerechtshof in Karlsruhe om op grond van de Duitse dierenbeschermingswet de legbatterij te toetsen. Kan meegedeeld worden wat de stand van zaken is? Het was deze leden gemeld, dat in de deelstaat Hessen de legbatterij verboden zou zijn. Is deze informatie juist? Kan de staatssecretaris ook een beschouwing geven over de vraag, of er tegen een eventueel batterijverbod in een lidstaat van de EEG ook beroepsmogelijkheid bestaat bij het Europese Hof? De leden van de P.v.d.A.-fractie hadden bij meerdere gelegenheden kennis genomen van zogenaamde etagesystemen. Zij vroegen de voor– en nadelen van deze systemen, voor zover nu bekend, aan een analyse te onderwerpen. Met name waren zij geïnteresseerd in de aspecten: arbeidsomstandigheden, milieu-effecten, kostprijs, veterinaire situatie van het dier en het produkt ei, de fysiologische en ethologische behoeften van de kip. Is de indruk van de aan het woord zijnde leden juist dat het oordeel over deze systemen een voorlopige dient te zijn, gezien de nog betrekkelijk geringe ervaring ermee? Ook wilden deze leden geïnformeerd worden over de ziektebestrijding bij legkippen in grondstallen en bij legkippen in batterijsystemen. Verder vroegen deze
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 440, nr. 7
leden of er onderzoeksgegevens bekend zijn met huisvestingssystemen die voorzien zijn van volledig rooster, zitstokken en legnesten. In hoeverre kunnen roosters van een andere samenstelling, zoals ontwikkeld voor slachtkuikens een positieve bijdrage leveren in dit soort systemen. Wordt dan in belangrijke mate voorzien in de fysiologische en etholo– gische behoeften van de kippen? Deze leden waren in de antwoorden op deze vragen vooral geïnteresseerd vanwege reacties van verschillende deskundigen, die zich ernstig zorgen maken over de veterinaire proble– matiek van legkippen, resulterend in een relatief hoog gebruik van dierengeneesmiddelen, met alle negatieve consequenties voor mogelijke residuen in eieren, terwijl ook de salmonella-bacterie moeilijker te bestrijden lijkt, indien legkippen (en vaak eieren) steeds met grond– strooisel in aanraking komen. Bestaat er duidelijkheid of en hoe in etage– systemen de veterinaire problematiek afdoende kan worden onder– vangen? Welke rol dienen daar diergeneesmiddelen of preventieve middelen in te spelen? De aan het woord zijnde leden vroegen uitvoerig op de geschetste problematiek en vragen in te gaan. De leden van de P.v.d.A.-fractie citeerden tenslotte enkele uitspraken uit de Nota van Toelichting bij het Besluit: - pag. 1 «Bij de keuze voor een definitief systeem dient derhalve een zorgvuldige afweging plaats te vinden tussen welzijnsbelangen enerzijds en de sociaal-economische belangen anderzijds» - pag. 3 «Voor het kostprijsverschil zal met name in EEG-verband een oplossing moeten worden gezocht om een eventueel nadeliger concur– rentiepositie te voorkomen». - pag. 5 «.... zal aan aspecten als arbeidsomstandigheden, milieu– hygiëne en kostprijsverschil, de komende tijd nog aandacht worden besteed in het praktijkonderzoek onderscheidenlijk in EEG-verband. Indien daartoe aanleiding zal zijn, zullen normen worden aangepast op basis van de Gezondheids– en Welzijnswet voor dieren». Kan de staatssecretaris eens precies en duidelijk aangeven, wat deze citaten formeel en materieel inhouden? Kan in de beantwoording nader worden aangegeven op welke wijze uitdrukkelijk rekening wordt gehouden met de inzet, die gekozen is bij de Wet Tazelaar/Van Noord? De leden van de Groen Links-fractie steunden het wetsvoorstel. Het besluit dient ter uitvoering van de Wet houdende vaststelling van minimumeisen voor het houden van legkippen. Voor deze leden was de regeling van de inwerkingtreding bij wet niet nodig geweest. Zij zagen in het recente mondeling overleg over dit onderwerp hun vrees bevestigd dat met name de C.D.A.-fractie, nu gesteund door andere fracties, uitstel wil afdwingen. Zij vonden het onaanvaardbaar dat een besluit dat al zo lang van te voren is aangekondigd, uitgesteld zou worden. De leden van de Groen Links-fractie waren van mening dat het overbodig is de mogelijkheid open te laten om met invoering van het verbod op legbatterijen te wachten, als het onderzoek naar arbeidsom– standigheden, milieu en kostprijsverschil hier aanleiding toe geeft. Zij waren van mening dat met de Wet Tazelaar/Van Noord terecht, vrijwel voor het eerst, serieuze consequenties waren verbonden aan de groeiende aandacht voor het dierenwelzijn. Er is de sector voldoende tijd geboden om een alternatief huisvestingssysteem te zoeken. Uitstel van invoering van het verbod zou een beloning zijn voor onvoldoende slagvaardigheid van de kant van de pluimveesector, zo meenden zij. Dat zou een precedent scheppen, en derhalve negatieve effecten kunnen hebben voor de invulling die binnenkort gegeven moet worden aan de Gezondheids– en Welzijnswet voor dieren. Deelt de regering deze vrees?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 440, nr. 7
De leden van de Groen Links-fractie hadden in dit stadium geen behoefte om nadere vragen over het wetsvoorstel te stellen. Zij vroegen de regering niet in te gaan op verzoeken om de invoeringsdatum van het verbod uit te stellen of afhankelijk te maken van de EG-besluitvorming, doch vroegen de regering in de EG een voorlopersrol te vervullen, en alles in het werk te stellen om te zorgen dat ook andere landen een verbod op legbatterijen zullen afkondigen. Op welke wijze zal de regering hieraan invulling geven? De leden van de S.G.P.-fractie hadden na kennisneming van het verslag van het mondeling overleg d.d. 7 februari 1991, nog behoefte tot het stellen van enkele toegespitste vragen. Zij vroegen of naast Het Spelderholt, bij zaken als arbeidsomstandigheden en ammoniakuitstoot, de bedrijfsgenoten hun inbreng hebben en hoe daaraan wordt vorm gegeven. Kan nader worden ingegaan op de ammoniak in de stal en de invloed op de gezondheid van de mensen in de legkippenhouderijen? Is er ook kennisgenomen van de activiteiten ter verbetering van de bedrijfsvoering op de bedrijven wat betreft de genoemde knelpunten? Is de datum van 1 juli 1993 genoemd in het verslag van het mondeling overleg van 7 februari 1991 een grens die niet mag worden overschreden? Kan nader worden aangegeven in welke relatie het Besluit huisvesting iegkippen staat tot de Gezondheids– en Welzijnswet voor dieren? Is Nederland binnen het EG-verband al verder gekomen dan het vragen van de aandacht voor het welzijnsaspect voor de legkippen? Zijn de EG-partners bereid tot het nemen van dezelfde maatregelen als Nederland? Is de datum van 1 juli 1994 waarop het besluit in werking moet treden, gelet op de ontwikkeling in EG-verband, te handhaven? Zo ja, waarop is deze verwachting concreet gebaseerd? De leden van de G.P.V.-fractie hadden met instemming kennis genomen van het onderhavige wetsvoorstel met betrekking tot het Besluit huisvesting legkippen. Zij achtten het een wezenlijke verbetering dat na jarenlange discussies op deze manier eisen worden gesteld aan de huisvesting van legkippen met het doel het welzijn van deze dieren te verbeteren. Tegelijkertijd waren de leden van de G.P.V.-fractie zich ervan bewust dat aan deze voorschriften voor huisvestingssystemen ook enkele bezwaren kleven. Eén van deze bezwaren is de hogere ammoniakuitstoot bij de etagestal ten opzichte van de legbatterij. Een ander bezwaar zijn de slechtere arbeidsomstandigheden veroorzaakt door stof en het rapen van buiten-nesteieren. Uit het mondeling overleg hadden deze leden begrepen dat naar verwachting binnen twee jaar een oplossing voor deze problemen gevonden zal zijn. Zijn al resultaten uit onderzoeken bekend, die hierop wijzen? Zo ja, kan dit dan nader gedocumenteerd worden? Tevens stonden de leden van de G.P.V.-fractie in dit verband stil bij de voortrekkersrol van Nederland binnen de Europese Gemeenschap. Zij waren het met de staatssecretaris eens dat Nederland niet alleen staat in haar streven naar verbetering van het dierenwelzijn, aangezien ook Denemarken en Duitsland zich hiervoor inspannen. Zal de positie van Nederland niet sterker zijn in de communautaire besluitvorming, als in ons land regelgeving, zoals neergelegd in het Besluit huisvesting legkippen, al is gerealiseerd? Het lid van de fractie van de R.P.F. had met belangstelling kennisge– nomen van het wetsvoorstel Inwerkingtreding van het Besluit huisvesting legkippen. Kernpunt in de discussie over het besluit is, zoals ook in het rnondeling overleg van 7 februari 1991 naar voren is gekomen, of het Besluit zoals het nu voorligt, inderdaad per 1 juli 1994 in werking kan
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 440, nr. 7
treden. Het al dan niet totstandkomen van EG-regelgeving terzake is in dit verband een factor van gewicht. De vraag is of het in dat licht bezien wenselijk is de inwerkingtreding van het Besluit, en daarmee het verbod van legbatterijen op termijn, ter discussie te stellen. Daarbij moet een eventueel uitstel worden afgewogen tegen het principiële uitgangspunt dat de legbatterij dient te worden afgeschaft. De concurrentiepositie van de Nederlandse pluim– veesector wordt namelijk in ongunstige zin beïnvloed, indien Nederland vooruitloopt op Europese ontwikkelingen. Het lid van de fractifi van de R.P.F. was van mening, dat de noodzaak van uitstel op het moment nog niet vast staat. Het leek hem te vroeg om nu al de druk van de ketel te halen voor zover het de nationale situatie betreft. Daarnaast vermindert bij uitstel de druk om op Europees niveau tot adequate afspraken te komen. Hij stelde vast dat er nog de nodige onduidelijkheid is omtrent de mogelijkheden om op EG-niveau tot aangescherpte regelingen te komen. In welke mate hangt een en ander af van de resultaten van de onder– zoeken die in ons land worden verricht? Van welke landen is het verzet tegen de aangescherpte regels afkomstig? Is het overigens juist, dat het voldoende zal zijn, indien de Europese normstelling zou resulteren in een minimumoppervlakte van 600 cm2 per kip voor de legbatterijen, omdat bij kooien van deze omvang de rentabiliteit van de legbatterij het moet afleggen tegen de rentabiliteit van scharrelsystemen, die immers op een verantwoorde wijze gebaseerd zouden kunnen zijn op een kleinere opper– vlakte per kip? Met een tijdige beantwoording van het voorgaande acht de Commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid. De voorzitter van de Commissie, Blauw De griffier van de Commissie, Teunissen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 440, nr. 7