Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2005–2006
27 625
Waterbeleid
Nr. 63
BRIEF VAN DE MINISTER EN STAATSSECRETARIS VAN VERKEER EN WATERSTAAT Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 24 februari 2006 Met deze brief informeren wij u over het besluit dat het Kabinet onlangs heeft genomen inzake de implementatie van de vorming van het Deltainstituut. 1. Van Kabinetsstandpunt naar vorming Delta-instituut In het Kabinetsstandpunt Brugfunctie TNO en de Grote Technologische Instituten (GTI’s), dat in 2004 naar aanleiding van het advies van de Commissie-Wijffels is opgesteld, heeft het Kabinet de aanbeveling tot vorming van een Delta-instituut overgenomen. Daarbij heeft het Kabinet besloten dat het Delta-instituut zich dient te ontwikkelen tot een zelfstandig, vraaggestuurd kennisinstituut dat naast een belangrijke taakfunctie ook een marktfunctie moet vervullen. Het Delta-instituut moet hét strategisch en vraaggestuurd kennis- en innovatiecentrum van «deltakennis» worden, op internationaal topniveau. Het Kabinet ziet GeoDelft en WL Delft Hydraulics als de harde kern van het te formeren Delta-instituut. Bij de organisatorische integratie van beide instituten zijn tevens te betrekken de in aanmerking komende taken van de Specialistische Diensten van Verkeer en Waterstaat en TNO.
Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.
Het Kabinet heeft de minister van V&W gevraagd de uitwerking van het besluit ter hand te nemen. In de periode november 2004-december 2005 heeft een Stuurgroep waarin vertegenwoordigd de departementen van V&W, EZ, OCW, alsmede de Raden van Toezicht van WL Delft Hydraulics en GeoDelft en de Raad van Bestuur van TNO aanbevelingen geformuleerd inzake de strategische delta-vraagstukken, de missie, de kerngebieden, de organisatorische vormgeving, het model van vraagsturing, de samenwerking met universiteiten en kennisinstellingen, de corporate governance, de betrokkenheid van de marktsector, de financiële aspecten, en het verdere implementatietraject. Het advies van de Stuurgroep is als bijlage bij deze brief opgenomen1. Aan de hand van de hoofdlijnen van het Stuurgroepadvies wordt navolgend het kabinetsbesluit naar aanlei-
KST95216 0506tkkst27625-63 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2006
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 27 625, nr. 63
1
1
ding van dit advies geformuleerd. De voorstellen van het kabinet over de implementatie van het kabinetsstandpunt Brugfunctie TNO en de Grote Technologische Instituten (GTI’s) zijn hierbij mede een richtsnoer. 2. Het Delta-instituut
Strategische delta-vraagstukken en in de markt levende onderzoeksvragen en thema’s Het Kabinet is van mening dat een krachtig kennis- en innovatiecentrum van «delta-kennis» van groot belang is om de laaggelegen, kwetsbare en overstromingsgevoelige Nederlandse delta duurzaam bewoonbaar te houden. De stijgende zeespiegel, extremere neerslaghoeveelheden en piekafvoeren van de rivieren in afwisseling met periodes van langdurige droogte, de daling van de Nederlandse bodem en de toenemende ruimtelijke druk plaatsen Nederland de komende decennia immers voor uitdagingen waarvoor conventionele benaderingen en technieken niet voldoen. Daarbij wordt de urgentie van de vorming van het Delta-instituut onderstreept door de recente hoogwaterproblematiek in het zuiden van de Verenigde Staten en Zuid-Oost-Azië, die op indringende wijze het belang heeft getoond van adequate oplossingen voor vraagstukken gerelateerd aan wonen, werken en bouwen in laaggelegen en dichtbevolkte deltagebieden. Een krachtig Delta-instituut dat bijdraagt aan het innovatieve vermogen van Nederland op het gebied van delta-vraagstukken zal naar het oordeel van het Kabinet ook de internationale concurrentiepositie van het bedrijfsleven versterken. Als gevolg van de klimaatverandering zal wereldwijd de vraag naar kennis en innovaties rond wonen, werken en bouwen in deltagebieden toenemen. Immers, meer dan de helft van de wereldbevolking en ruim 80 procent van de grote stedelijke agglomeraties concentreren zich in dergelijke gebieden. Dat leidt tot kansen op de mondiale markt, zowel voor het Delta-instituut als voor de met het Delta-instituut samenwerkende partijen uit het Nederlandse bedrijfsleven. In dit licht is de vorming van het Delta-instituut door het Innovatieplatform geïdentificeerd als één van de stimulerende acties voor de versterking van de internationale concurrentiepositie op het door het platform erkende sleutelgebied «water». Het Delta-instituut zal zich dan ook moeten ontwikkelen tot een kennis- en innovatiecentrum dat een onmisbare rol vervult voor het analyseren van en het aangeven van oplossingen voor strategische delta-vraagstukken. Die vraagstukken betreffen het ondervangen van effecten van klimaatverandering, inclusief de bescherming van ons land tegen overstroming, de instandhouding en duurzame ontwikkeling van het deltasysteem, het behoud en de verbetering van de kwaliteit van het water- en bodemsysteem, en het intensieve water- en ruimtegebruik in de delta. Daarnaast moet het Delta-instituut aansluiten op de in de markt levende onderzoeksvragen en thema’s. Daarbij gaat het om de integrale aanpak van deltavraagstukken en multi-functioneel ruimtegebruik, het verbeteren van de waterkwaliteit en het beheer van de waterketen, en om het ontwikkelen van innovatieve praktijkoplossingen zoals nieuwe dijktechnologieën en funderingstechnieken voor zachte bodems. Het Kabinet heeft hoge verwachtingen van het innovatieve vermogen van het Delta-instituut. Het instituut zal een wezenlijke bijdrage moeten leveren aan de ontwikkeling en toepassing van innovatieve delta-kennis en -technologie voor een breed scala aan urgente vraagstukken. Alleen al rond waterveiligheid zijn als voorbeelden van op dit moment actuele vraagstukken te noemen:
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 27 625, nr. 63
2
•
•
•
•
Uit het onderzoek Veiligheid Nederland in Kaart blijkt dat het faalmechanisme «opbarsten en piping» de grootste kans op een overstroming oplevert. Dit fenomeen ontstaat indien de kwelstroming onder de dijk zo groot wordt dat zand in wellen wordt afgevoerd, erosie-kanalen ontstaan (pipes) en daardoor de dijk wordt ondermijnd en kan doorbreken. Om tijdig het risico van opbarsten en piping te kunnen vaststellen en om dit faalmechanisme te voorkomen met adequate fysieke maatregelen is kennis nodig over de opbouw van de ondergrond en de omgeving van de dijk, van de samenstelling en sterkte van dijken, van effecten van bodemdaling, van grondwaterstromingen en van de te verwachten waterstanden. Voor de ontwikkeling van innovatieve oplossingen is met name de bundeling en integratie van civieltechnische, geo-technische en geologische kennis en kunde van cruciaal belang. De door het Delta-instituut op dit terrein te ontwikkelen innovaties zullen zowel kosteneffectiever dan conventionele maatregelen als mondiaal exporteerbaar zijn; De 75 jaar geleden als toonbeeld van waterbouwkundige innovatie aangelegde Afsluitdijk voldoet niet aan de huidige veiligheidsnorm, omdat de maatgevende omstandigheden gewijzigd zijn. Om de dijk en de kunstwerken (sluizen, stuwen) weer voor de komende 50 jaar duurzaam op orde te brengen en de waterstand in het IJsselmeer adequaat te kunnen beheersen, zijn de komende jaren wederom innovatieve maatregelen noodzakelijk; Om de vaker voorkomende én hogere pieken in de rivierafvoeren op te vangen is het project Ruimte voor de Rivier opgezet. Deze systeemsprong in het water- en ruimtelijke beleid en beheer zal de komende tien jaar moeten worden geïmplementeerd op basis van nieuwe kennis rond onder meer hoogwaterbescherming en dijkversterking, waterkwaliteit, de verwerking van baggerspecie, waterverdelingsmanagment, en beheer en inrichting van natuurlijke watersystemen (polders, uiterwaarden); De komende jaren dienen de «zwakke schakels» aan de kust structureel te worden versterkt om de veiligheid tegen overstroming duurzaam te kunnen blijven garanderen. Dit dient te gebeuren door een gecombineerde aanpak van verbetering van de veiligheid én van de ruimtelijke kwaliteit, waarbij rekening wordt gehouden met economische functies, recreatie, natuur en landschap. Voor de uitvoering van de op dit moment in ontwikkeling zijnde plannen zijn innovatieve kennis en creatieve oplossingen nodig die zijn gebaseerd op de integratie van vakgebieden, disciplines en benaderingen.
Missie en scope Het Kabinet formuleert de missie voor het Delta-instituut als volgt: «Het Delta-instituut is het instituut in Nederland voor strategisch en toegepast onderzoek alsmede specialistisch advies voor deltavraagstukken. Het instituut doet dit voor Nederlandse overheden en bedrijven. Met haar onderscheidende kennis en specialistisch advies is het instituut ook op de internationale markt actief om via buitenlandse projecten kennis te ontwikkelen die ook in Nederland kan worden toegepast, om excellente Nederlandse kennis en kunde elders beschikbaar te maken, en om de internationale concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven te versterken. Het Delta-instituut is een instituut van wereldfaam dat in Nederland en daarbuiten top-kwaliteit levert.» De kerngebieden voor het Delta-instituut moeten naar het oordeel van het Kabinet zijn: integraal waterbeheer, waterveiligheid, waterbouw en het beheer en onderhoud van waterkundige werken, grondwater, bodembeheer, geologie, benutting van de ondiepe ondergrond, geo-engineering, grond-constructie interactie, en ruimtelijke inpassing van infrastructuur en
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 27 625, nr. 63
3
waterwerken. Het gaat hier in alle gevallen om kennisgebieden die cruciaal zijn om Nederland duurzaam bewoonbaar te houden. Juist de combinatie – zowel inhoudelijk als organisatorisch – van deze kennisgebieden zal een belangrijke impuls betekenen voor versterking van het innovatieve vermogen van Nederland op het gebied van delta-vraagstukken. De complexiteit van de problemen die op ons afkomen vraagt immers om integrale benaderingen en om oplossingen waarbij vele specialismen en vakgebieden gecombineerd worden. Van belang daarbij is ook benutting van kennis van het functioneren van ecosystemen, met het oog op waterbeheer en kennis van het natuurlijke water- en bodemsysteem. Door de bundeling van geo- en aanverwante milieuwetenschappen, ingenieurswetenschappen en biologische wetenschappen zal het Deltainstituut als kennis- en adviescentrum in de startfase een sterke bèta-/ technische oriëntatie hebben. Voor de beantwoording van de «vragen van morgen» zal het Delta-instituut overigens niet alleen bèta- en technische invalshoeken combineren en integreren maar ook gamma-wetenschappelijke competenties. Hierbij valt te denken aan vraagstukken rond de samenhang tussen het watersysteem en de ruimtelijke ordening, de ruimtelijke inpassing van infrastructurele werken, macro-economische afwegingen van waterbeheer, het betrekken van maatschappelijke overwegingen in technische oplossingen, en de combinatie van infrastructuur, water- en bodembeheer met landbouw, landschap en ruimtelijke ordening. Derhalve worden ook gamma-competenties als door het Deltainstituut te ontwikkelen kerngebied gezien. De geformuleerde missie en de combinatie van de kerngebieden verschaffen het Delta-instituut een mondiaal uniek karakter. In geen enkel land bestaat een instituut waar civiel-technische, geo-technische en geologische kennis en kunde rond delta-vraagstukken op deze wijze bijeen gebracht zijn. Het Kabinet is van mening dat het unieke karakter van het Delta-instituut een uitstekende basis verschaft om een internationaal toonaangevend kennis- en innovatie-centrum te worden. Dat het Deltainstituut die potentie bezit, blijkt onder meer uit de belangstelling die de afgelopen periode vanuit diverse landen is getoond.
Directe verbindingen Het Delta-instituut zal de fundamenteel-wetenschappelijke delta-kennis die in Nederland en daarbuiten beschikbaar is effectief moeten omzetten in toepassingsgerichte kennis en specialistische adviezen voor overheden, kennisinstellingen en bedrijven. Het Delta-instituut ontwikkelt en bundelt daartoe kennis en kunde rond integraal waterbeheer, waterveiligheid, waterbouw en het beheer en onderhoud van waterkundige werken, grondwater, bodembeheer, geologie, benutting van de ondiepe ondergrond, geo-engineering, grond-constructie interactie, en ruimtelijke inpassing van infrastructuur en waterwerken. Daarvoor is kennis van het natuurlijke, fysieke water en bodemsysteem uiteraard een basisvoorwaarde. Bovendien zal het Delta-instituut intensieve en structurele samenwerkingsrelaties moeten aangaan met Nederlandse universiteiten en kennisinstellingen. Via deelname aan buitenlandse projecten zal het Delta-instituut (ervarings)kennis ontwikkelen die in Nederland kan worden toegepast. Het Delta-instituut zal niet optreden als concurrent van het bedrijfsleven maar zich juist moeten ontwikkelen tot een gezochte samenwerkingspartner voor private partijen. Wezenlijk is naar het oordeel van het Kabinet eveneens dat het Delta-instituut dient zorg te dragen voor voortdurende kennisoverdracht aan overheden, aannemerij, ingenieursbureaus, de
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 27 625, nr. 63
4
toeleveringsindustrie en andere marktpartijen. Waar relevant zal de directie van het Delta-instituut het gesprek met marktpartijen over overdracht van marktrijpe taken moeten aangaan.
Een nieuwe organisatie Het Kabinet is van mening dat de innovaties die nodig zijn om de Nederlandse delta de duurzaam bewoonbaar te houden alleen kunnen worden ontwikkeld indien alle relevante competenties en benaderingen daadwerkelijke gebundeld én geïntegreerd worden. Het Delta-instituut wordt dan ook een nieuwe, zelfstandige organisatie, waarin de voor de missie en scope relevante onderdelen van het huidige WL Delft Hydraulics (vrijwel alle onderdelen), van GeoDelft (vrijwel alle onderdelen), van de Specialistische Diensten van het ministerie van Verkeer en Waterstaat (de onderdelen kennisontwikkeling, innovatie-ontwikkeling, modellen en specialistisch advies) alsmede van TNO (ondiepe ondergrond) zijn opgenomen. Aldus ontstaat een robuust instituut, met in de startfase een personele omvang van 700 tot 800 fte. De jaaromzet zal in de startfase circa 87 mln € bedragen, zijnde de som van de omzetten die de relevante onderdelen van de betrokken instituten op dit moment behalen uit opdrachten en subsidies van de overheid, het bedrijfsleven en het buitenland. Om de toekomstige taakfunctie een robuust karakter te geven, heeft het Kabinet besloten om de «taak-financiering» gedurende de periode 2007–2011 ten minste op het huidige niveau te handhaven. De totale omvang van deze «taakfinanciering» bedraagt circa 36 mln € per jaar (29 mln € V&W, 1,5 mln € EZ en 6 mln € OCW/VROM, inclusief de binnen de scope van het Delta-instituut vallende doelfinanciering van TNO NITG). Het Deltainstituut zal worden gehuisvest in Delft en Utrecht, waardoor de (fysieke) samenwerkingsrelaties met de TU Delft en de Universiteit Utrecht blijven bestaan. De medewerkers van de in het Delta-instituut op te nemen onderdelen van de relevante Specialistische Diensten van Verkeer en Waterstaat, WL Delft Hydraulics en GeoDelft komen op de loonlijst van het Delta-instituut. Over de status van de medewerkers van het «ondiepe» deel van TNO-NITG zal in 2006 nadere besluitvorming plaatsvinden op basis van een onderzoek naar de wijze waarop zowel een slagvaardig Delta-instituut gerealiseerd kan worden als de continuïteit van de kennisbasis diep-ondiep van TNO NITG kan worden gegarandeerd. In het onderzoek zullen de merites van een tweetal varianten worden getoetst: (1) de medewerkers van het «ondiepe» deel van TNO NITG worden aangestuurd door de directie van het Delta-instituut maar worden vanuit TNO NITG bij het Delta-instituut gedetacheerd («zware» vorm van detachering) en (2) de betreffende medewerkers komen op de loonlijst van het Delta-instituut. In de directie van het Delta-instituut zal een directeur worden opgenomen die voor 50 procent in dienst is van het Delta-instituut en voor 50 procent in dienst van TNO. Deze gezamenlijke directeur krijgt twee specifieke taken: (1) het bewerkstelligen van een zo spoedig mogelijke integratie van de «TNO-competenties» in het Delta-instituut en (2) het zorg dragen voor het behoud van de kennisbasis diep-ondiep van TNO NITG. Ook de keuze voor de huisvesting van het Delta-instituut in Delft en Utrecht draagt bij aan het inhoudelijke behoud van de kennisbasis diep-ondiep van TNO NITG. De introductie van één gezamenlijk kennismanagementsysteem faciliteert de uitwisseling tussen het Delta-instituut en RWS en tussen het Delta-instituut en TNO.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 27 625, nr. 63
5
Corporate governance Het Kabinet acht het van wezenlijk belang dat het Delta-instituut een gezamenlijke onderneming wordt van de departementen van V&W, EZ, OCW, en van de stichtingen WL Delft Hydraulics en GeoDelft en van TNO. Deze «deelnemers» zullen zowel tijdens het vormingsproces als daarna hun inbreng in het Delta-instituut moeten kunnen voelen. Tegelijkertijd is het voor het daadwerkelijk functioneren van het Delta-instituut als vraaggestuurd kennis- en innovatiecentrum van groot belang dat de kennisvragende partijen aan overheids- en private zijde nauw bij het Deltainstituut betrokken zijn. Het Kabinet kiest daarom voor een Corporate Governance-structuur met de volgende organen: • De Algemene Vergadering van Deelnemers. Hierin zijn het Rijk (de departementen van V&W, OCW, EZ (en VROM)), de Stichtingen WL Delft Hydraulics en GeoDelft, alsmede TNO vertegenwoordigd. De Algemene Vergadering van Deelnemers draagt de voorzitter en de leden van de Raad van Toezicht voor en adviseert de minister van V&W over de jaarrekening, het jaarverslag en over grote investeringen; • Een Raad van Toezicht (eventueel Raad van Commissarissen) treedt op als werkgever voor de directie (onder meer: benoemt en ontslaat de leden van de directie), houdt toezicht op en adviseert over het beleid van de directie. De leden van de Raad van Toezicht zijn professionals met voldoende inhoudelijke deskundigheid; • De Directie is eindverantwoordelijk voor de dagelijkse directievoering over het Delta-instituut en vertegenwoordigt het instituut in en buiten rechte. De directie dient in elk geval te bestaan uit een algemeen directeur (tevens eindverantwoordelijke en voorzitter van de directie), een wetenschappelijk directeur en bijvoorbeeld twee locatiedirecteuren voor de vestigingen in Delft en Utrecht (onder wie de door het Deltainstituut en TNO «gedeelde» directeur); • Een Raad voor het Delta Onderzoek en een Industrial Advisory Board. De – zelfstandige – Raad voor het Delta Onderzoek heeft een inhoudelijke taak, namelijk het formuleren en prioriteren van de onderzoeksvragen voor de middellange en lange termijn. De voorzitter van de RDO biedt het programma ter goedkeuring in een gezamenlijke vergadering aan aan de minister van V&W. In de RDO zijn vertegenwoordigd de publieke kennisvragers (het Rijk, de Unie van Waterschappen, het Interprovinciaal Overleg en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, voor zover deze partijen een financiële en/of materiële bijdrage leveren aan het Delta-instituut) en de publieke kennispartners (universiteiten, kennisinstellingen). De – eveneens zelfstandige – Industrial Advisory Board heeft een inhoudelijke taak en adviseert de directie met betrekking tot de formulering van de middellange termijn-onderzoeksprogramma’s en het contract research die met private middelen worden gefinancierd. In de IAB hebben zitting vertegenwoordigers van de R&D-afdelingen van betrokken bedrijven en van de relevante branche organisaties, voor zover deze een financiële en/of materiële bijdrage leveren in de financiering van het Delta-instituut. De onderzoeksprogrammering komt tot stand door intensief overleg tussen de directie, de RDO en de IAB. Daarbij is ook sprake van uitwisseling tussen RDO en IAB. De penvoerend minister stelt in ieder geval voor het RDO-gedeelte (waar de maatschappelijke vraagformulering plaats vindt) het onderzoeksprogramma vast; • De minister van V&W als penvoerend minister namens het Rijk. De minister van Verkeer en Waterstaat benoemt en ontslaat, mede namens de ministers van EZ, OCW, VROM en eventueel andere ministers, de leden van de Raad van Toezicht, en stelt de statuten, de jaarre-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 27 625, nr. 63
6
kening en het jaarverslag, alsmede het met publieke middelen gefinancierde lange termijn-onderzoeksprogramma vast. Het Kabinet kiest er voor om bij de start van het instituut uit te gaan van de rechtsvorm van een stichting. Die keuze sluit aan bij de huidige situatie van de stichtingen WL Delft Hydraulics en GeoDelft. Mede op basis van de verdere invulling door de kwartiermaker zal een definitieve keuze worden gemaakt, onder meer in het licht van het verkrijgen van een wettelijk basis. Binnen twee jaar na de start van het instituut wordt de voorgestelde governance structuur geëvalueerd.
Model van vraagsturing Als gevolg van de overdracht van taken en competenties van de Specialistische Diensten van het ministerie van V&W wordt de overheid op onderdelen sterk afhankelijk van het Delta-instituut. Als antwoord hierop zal een adequaat model van professionele vraagsturing vanuit de overheid worden ontwikkeld en worden lange-termijn onderzoeksprogramma’s geformuleerd. De overheid kan uiteraard ook altijd een second opinion vragen aan buitenlandse partijen. De aansturing van het Delta-instituut door de minister van V&W worden vastgelegd in een reglement met uitgangspunten en procedures en in heldere meerjarige service level agreements. Om er van verzekerd te zijn dat de overheid in geval van calamiteiten voor specialistische kennis en advies direct terecht kan bij het Delta-instituut, wordt in de afspraken ook vastgelegd dat 15 procent van de capaciteit van het instituut altijd op afroep beschikbaar is voor spoedadvisering aan de rijksoverheid. In het model van vraagsturing vanuit de overheid zal de op te richten Raad voor het Delta-onderzoek (RDO) een centrale rol spelen. De in de RDO vertegenwoordigde departementen van V&W, EZ, OCW, VROM en LNV alsmede het Interprovinciaal Overleg (IPO), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, de Unie van Waterschappen, universiteiten (met name de Technische Universiteit Delft en de Universiteit Utrecht) en kennisinstellingen (bijvoorbeeld Alterra) zullen gezamenlijk vanuit de maatschappelijke kennisbehoefte met de directie van het Delta-instituut de middellange en lange-termijn kennisprogrammering gestalte geven. De aldus gestelde prioriteiten in het maatschappelijke kennisprogramma rond delta-vraagstukken zal door de voorzitter van de RDO in een gezamenlijke vergadering ter goedkeuring worden voorgelegd aan de minister van Verkeer en Waterstaat.
Betrokkenheid private sector Het Kabinet acht inhoudelijke én financiële betrokkenheid van de private sector van groot belang voor het welslagen van het Delta-instituut. Alleen dan kan het Delta-instituut aansluiten op de in de markt levende onderzoeksvragen en thema’s. Bovendien is betrokkenheid van de private sector een noodzakelijke voorwaarde wil het Delta-instituut duurzaam met haar onderscheidende kennis kunnen bijdragen aan de versterking van de internationale concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven. Omgekeerd zal bij het Delta-instituut naast een sterke oriëntatie op de overheid uiteraard ook een adequate instelling richting bedrijfsleven aanwezig moeten zijn, bijvoorbeeld in de vorm van een basishouding waarbij kennisontsluiting naar het bedrijfsleven vanzelfsprekend is. De betrokkenheid van de private sector zal enerzijds tot uiting komen in opdrachten voor specialistisch advies en contract research en in specifieke (middel)lange termijn-onderzoeksprogramma’s. De op te richten Industrial
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 27 625, nr. 63
7
Advisory Board – waarin vertegenwoordigd de relevante bedrijven en branche-organisaties – zal de directie van het Delta-instituut adviseren over deze met private middelen gefinancierde onderzoeksprogrammering. Overigens ziet het Kabinet als perspectief voor de middellange termijn een verbinding en integratie van de programmeringsactiviteiten van de IAB en de RDO.
Samenwerking met universiteiten en kennisinstellingen Om toegang te hebben tot de fundamenteel-wetenschappelijke kennis die in Nederland en daarbuiten ontwikkeld wordt en tot relevante toepassingsgerichte kennis waarover het Delta-instituut niet zelf beschikt, zal het instituut samenwerkingsrelaties aan moeten gaan met universiteiten en kennisinstellingen in binnen- en buitenland. Door deze samenwerkingsrelaties zal ook een nauwere aansluiting worden gerealiseerd tussen kennisvragen vanuit de praktijk en fundamenteelwetenschappelijk onderzoek. Van groot belang voor een permanente ontwikkeling van delta-kennis en -technologie is het creëren en in stand houden van een kritische massa aan promotie-onderzoek aan de Nederlandse universiteiten. Hierbij is te denken aan de koppeling van minimaal honderd promovendi aan de maatschappelijke kennisbehoefte rond delta-vraagstukken. Naast de eigen inbreng van de universiteiten (gefinancierd uit de eerste en tweede geldstroom) kan hiervoor een deel van de vraaggestuurde programmamiddelen aangewend worden. De programmering van dit vraaggestuurde promotie-onderzoek dient in nauwe samenhang met het strategische lange-termijnonderzoek van het Delta-instituut te geschieden. De RDO zal bij die afstemming en programmering een belangrijke rol vervullen. Belangrijke partners voor wetenschappelijk onderzoek zijn in de ogen van het Kabinet de Universiteiten van Delft en Utrecht, Wageningen Universiteit en Research Center, de Universiteit Twente, de Vrije Universiteit, UNESCO-IHE, Alterra, RIVM, NIOZ en enkele TNO-kennisgebieden. Die samenwerkingsrelaties zullen de vorm hebben van strategische allianties en samenwerking op ad hoc-basis in concrete projecten.
Kwaliteitsimpuls Het Kabinet constateert dat de bundeling van de relevante competenties van WL Delft Hydraulics, GeoDelft, TNO NITG en de Specialistische Diensten van V&W een noodzakelijke stap is om als Delta-instituut de geformuleerde missie te kunnen realiseren. Wil het Delta-instituut zich echter in binnen- en buitenland daadwerkelijk manifesteren als kennis- en innovatiecentrum van internationaal top-niveau, dan zijn ook investeringen nodig in de kwaliteit en uitbreiding van de bestaande competenties, in ontwikkeling van nieuwe competenties en in kwalitatief hoogwaardige ondersteunende instrumenten (onder andere modellen, databases en kennismanagementsystemen). In dit kader is het van belang dat de belangrijkste publieke en private kennisvragers samen met de kwartiermaker en directie van het Deltainstituut komen tot een Plan van Aanpak voor de kwaliteitsimpuls. Op basis van de kennisbehoeften van overheden en bedrijfsleven zal bepaald worden op welke onderdelen het Delta-instituut onvoldoende is toegerust, welke gevolgen dit heeft voor de programmering en uitvoering van programma’s en hoe de kwaliteitsimpuls zal worden gefinancierd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 27 625, nr. 63
8
3. Implementatietraject Het Kabinet streeft er naar om het implementatietraject zo in te richten dat het Delta-instituut op 1 januari 2007 formeel van start kan gaan. Tot die datum is sprake van de voorbereidings- en oprichtingsfase. Gedurende deze fase blijven de betrokken instituten bestaan maar zal wel al op projectbasis worden samengewerkt onder aansturing van de zittende directies. Op deze wijze kunnen de instituten al in 2006 qua werkwijze en bedrijfscultuur naar elkaar toe groeien. Het implementatietraject zal onder de eindverantwoordelijkheid van de minister van Verkeer en Waterstaat plaats vinden, maar is uiteraard een gezamenlijke onderneming van het Rijk (in eerste aanleg de departementen van OCW, EZ alsmede V&W), van WL Delft Hydraulics, GeoDelft en TNO. Alle partijen zullen in dit traject een wezenlijke bijdrage moeten leveren in de concrete uitwerking van de contouren zoals die in dit Kabinetsbesluit zijn geschetst. In de voorbereidings- en oprichtingsfase is een belangrijke rol weggelegd voor de te benoemen kwartiermaker, die wordt belast met de uitwerking en de aansturing van de vormgeving van het Delta-instituut op basis van dit Kabinetsbesluit. De taken van de kwartiermaker hebben onder meer betrekking op het ontwerpen van de organisatiestructuur, de werkprocessen, de bedrijfsvoeringssystemen, het arbeidsvoorwaardenpakket, de vormgeving van de relaties met universiteiten en het bedrijfsleven, de strategie voor de periode 2007–2010, en de culturele integratie. Over deze en andere onderwerpen zal de kwartiermaker voorstellen doen aan een door de minister van V&W in te stellen Tijdelijke Raad van Toezicht. De kwartiermaker zal zijn werkzaamheden dienen te vervullen in nauwe samenwerking met de zittende directies van de betrokken instituten. De Tijdelijke Raad van Toezicht, waarin het Rijk, de stichtingen WL Delft Hydraulics en GeoDelft alsmede TNO zullen zijn vertegenwoordigd, zal op basis van de voorstellen van de kwartiermaker advies uitbrengen aan mij als penvoerend minister. De vorming van het Delta-instituut heeft uiteraard gevolgen voor de betrokken organisaties en hun medewerkers. Het is van groot belang dat de medewerkers zo spoedig mogelijk duidelijkheid verkrijgen over hun status en positie. Gedurende het implementatietraject zullen de ondernemingsraden van de bestaande instituten alsmede de vakbonden dan ook nauw betrokken dienen te zijn. 4. Evaluatie De vorming van het Delta-instituut is een belangrijke stap in implementatie van de aanbevelingen van de Commissie-Wijffels over het verbeteren van het innovatieve vermogen van de publieke kennisinfrastructuur. Het Kabinet beseft dat er nog veel werk moet worden verzet door de betrokken instituten, de kwartiermaker en de nieuwe directie van het Delta-instituut. Kort na afronding van het kwartiermakingsproces zullen wij de Kamer informeren over de stand van zaken rond de implementatie. Tevens zullen wij de Kamer een jaar na het daadwerkelijk van start gaan van het Delta-instituut informeren over het functioneren van het Deltainstituut. Binnen twee jaar zal de corporate governance-structuur worden geëvalueerd. De uitkomsten van die evaluatie zullen wij de Kamer eveneens toezenden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 27 625, nr. 63
9
5. Financiering De kosten die voortvloeien uit de vorming van het Delta-instituut («institutiekosten») bedragen in totaal 14 miljoen €, verspreid over een periode van drie jaar (2006–2008). De financiering van deze kosten vindt op twee manieren plaats. Ten eerste zal 7 mln € in 2010 worden opgebracht door het delta-instituut zelf uit de door haar gerealiseerde efficiency. De overige 7 mln € zal gefinancierd worden door het agentschap Rijkswaterstaat. Eventuele intertemporele verschillen worden geaccommodeerd via het Infrastructuurfonds. Wij zijn van mening dat de vorming van het Delta-instituut langs de hier geschetste lijnen een goede invulling geeft aan de aanbevelingen van de Commissie-Wijffels om te komen tot meer eenduidigheid, focus en massa en het leggen van directe verbindingen inzake delta-vraagstukken. Nederland zal met het Delta-instituut beschikken over een kennis- en innovatiecentrum dat een wezenlijke bijdrage zal leveren aan de oplossing van de huidige en toekomstige delta-vraagstukken en dat ons land op dit gebied een positie met internationale allure zal verschaffen. De Minister van Verkeer en Waterstaat, K. M. H. Peijs De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, M. H. Schultz van Haegen–Maas Geesteranus
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 27 625, nr. 63
10