Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1997–1998
24 587
Justitiële Inrichtingen
Nr. 19
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ’s-Gravenhage, 6 oktober 1997 1. Inleiding Op 4 februari 1994 bracht de toenmalige minister van Justitie de nota Werkzame Detentie uit. Deze nota beschreef op hoofdlijnen het penitentiaire beleid voor de komende jaren. In april van dat jaar werd de nota besproken in een uitgebreide Commissievergadering van de vaste commissie voor Justitie uit de Tweede Kamer. De vergadering stemde in met de uitgangspunten die in de nota zijn verwoord. Bij de aanbieding van de nota werd toegezegd de Tweede Kamer door middel van voortgangsberichten over de implementatie van het nieuwe beleid te informeren. In juni 1995 werd een eerste bericht aan uw Kamer gezonden (22 999, nr. 28). In voorliggend schrijven bericht ik u over de recente uitwerking en invoering van de belangrijkste thema’s uit de nota en over de flankerende ontwikkelingen die hierbij een rol gespeeld hebben. De invoering van Werkzame Detentie zal op korte termijn geëvalueerd worden door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) van het ministerie van Justitie. Naar aanleiding van dat onderzoek zult u, naar verwachting in de loop van 1998, middels een meer uitgebreid eindrapport geïnformeerd worden over de invoering van Werkzame Detentie. 2. Aanleiding en kernbegrippen De nota Werkzame Detentie kende een viertal aanleidingen: – de veranderende eisen aan het gevangeniswezen vanuit het streven naar een integraal criminaliteitsbeleid binnen de keten voor rechtshandhaving; – de verzwaring van de gedetineerdenpopulatie;
KST24280 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 1997
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 24 587, nr. 19
1
– de verharding van de ontvluchtingspogingen, met name het voorkomen van gijzelingsincidenten; – de aanzienlijke capaciteitsuitbreidingen. De nota is opgebouwd rond de kernbegrippen: veiligheid, menswaardigheid en doelmatigheid. De veiligheid van de samenleving staat centraal. Deze kan gewaarborgd worden door realisatie van voldoende capaciteit, het voorkomen van onttrekkingen aan de detentie en een verantwoorde integratie van ex-gedetineerden in de samenleving. De menswaardigheid van het regime blijft gegarandeerd, maar een zekere versobering wordt wenselijk geacht. Doelmatigheid is een tweede randvoorwaarde voor de tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming. Een efficiënte inzet van middelen krijgt gestalte in een gedifferentieerd regimesaanbod: een versoberd, goed leefbaar standaardregime als uitgangspunt voor de meeste, minder gemotiveerde gedetineerden, en bijzondere op maatschappelijke integratie gerichte activiteiten voor hen die zorgbehoevend of aantoonbaar gemotiveerd zijn. 3. Regime
3.1 Projectopzet Begin 1994 ging het project Regime van start met als opdracht de regimaire uitgangspunten uit de nota Werkzame Detentie uit te werken en het nieuwe beleid in te voeren in een aantal inrichtingen. Medio 1995 stuurde ik hierover een tussenrapportage aan uw Kamer. Het nieuwe beleid draaide om vier thema’s: «standaardregime», «psychisch gestoorde gedetineerden», «verslavingszorg» en «maatschappelijke integratie». Werkzame Detentie is medio 1995 in elf pilotinrichtingen geïmplementeerd. Begin 1996 is de implementatie intern geëvalueerd.
3.2 Standaardregime In de nota Werkzame Detentie is een versoberde regimesopzet geïntroduceerd waarin de arbeid centraal staat. Met name de evenwichtigheid en uitvoerbaarheid van de dagprogrammering zijn bij de uitwerking als leidende elementen gehanteerd. De beschikbare tijd voor bedrijfseconomische arbeid is uitgebreid en er is nadrukkelijk aandacht besteed aan verdere professionalisering van de arbeid. Dit heeft geresulteerd in een uitbreiding van het aantal effectieve uren arbeid per week met ruim 30 procent. Deze kon mede gerealiseerd worden door een sterk verbeterde acquisitie. Het deelnemerspercentage aan de arbeid is in de pilotinrichtingen eveneens aanzienlijk gestegen. De beperkte (financiële) mogelijkheden tot uitbreiding van de arbeidszalen, vooral in de bestaande inrichtingen, bepalen daarbij de bovengrens. Tegenover de toename van de arbeid stond, zoals voorzien, een zekere afname van sociaal-culturele activiteiten en een toename van het verblijf op cel. Een verdere uitbreiding van het aantal arbeidsuren wordt nagestreefd, waarbij het verblijf op cel dienovereenkomstig zal worden beperkt. De beoogde versobering van het regime heeft, blijkens het evaluatieonderzoek, op brede schaal vorm gekregen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 24 587, nr. 19
2
3.3 Maatschappelijke integratie Psychisch gestoorde gedetineerden Tegenover voornoemde versobering staat dat er aanzienlijke aandacht is gegeven aan een inhoudelijke verbetering van de zorg voor psychisch gestoorde gedetineerden. Deze zorg door multidisciplinaire teams is in de afgelopen jaren geprofessionaliseerd en deels gemedicaliseerd. Inmiddels zijn in nagenoeg alle inrichtingen zogeheten Psycho-Medische Teams operationeel. Het aantal plaatsen op regionaal werkende Individuele Begeleidingsafdelingen is uitgebreid (van 127 in 1994 tot 177 in 1996), terwijl eveneens een programmatische verdieping op deze afdelingen tot stand gekomen is. Belangrijke voorwaarden hierbij zijn het versterken van de regionale functie van Individuele Begeleidingsafdelingen en het bevorderen van de uitstroom van gedetineerden met een psychische stoornis, onder meer door het versterken van contacten met externe vervolgvoorzieningen. Toegenomen aandacht voor de uitstroom naar vervolgvoorzieningen buiten het gevangeniswezen heeft ertoe geleid dat deze uitstroom vanuit de huizen van bewaring is gestegen (van 225 in 1994 tot 905 in 1996). Verdere verbetering van de voorwaarden voor uitstroom zijn aangegeven in het rapport Forensische Zorg, geconcipieerd door een gezamenlijke werkgroep van VWS en Justitie. Ook zijn de mogelijkheden nader uitgewerkt om psychisch kwetsbare gedetineerden binnen het standaardregime bijzondere zorg te verlenen ondermeer door intensievere individuele bejegening. Tevens wordt voor deze gedetineerden niet het accent gelegd op deelname en inzet bij de arbeid. In dat kader is besloten dat elke gesloten inrichting dient te beschikken over een lokaal werkende afdeling waar bijzondere zorg verleend wordt. Ten tijde van het evaluatie-onderzoek was hiervan reeds bij een derde van de inrichtingen sprake. Verslavingszorg Eind 1997 zal het aantal plaatsen op bovenlokale Verslaafden Begeleidingsafdelingen (VBA’s) worden uitgebreid tot in totaal bijna 500. Met het oog op de toeleiding vanuit inrichtingen zonder VBA naar inrichtingen met een VBA, alsmede de uitstroom naar vervolgvoorzieningen (verslavingsklinieken en ambulante verslavingszorg), is een daarop gericht pilotproject in de penitentiaire inrichtingen De Toorenburgh in Heerhugowaard gestart. Onderwijs en arbeidstoeleiding Gedetineerden die aantoonbaar gemotiveerd en geschikt zijn voor arbeidstoeleiding worden hiertoe in de gelegenheid gesteld, na te zijn voorbereid in het standaardregime. Onderwijs is hierbij een voorwaarde. Er zal onderzoek worden verricht naar een aanpak die meer specifiek is gericht op de grote groep allochtone gedetineerden. Voor het toeleiden van gedetineerden naar betaald werk na de detentie is de zogeheten individuele trajectbegeleiding ontwikkeld. In dit kader is tevens een cliëntvolgsysteem opgezet dat in 1998 geïmplementeerd wordt. De samenwerking tussen betrokken Justitie-onderdelen alsmede met externe partners is verbeterd. In het vervolgtraject zal aandacht besteed worden aan verdere methodische verdieping en afstemming van lokale initiatieven op regionaal en landelijk niveau.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 24 587, nr. 19
3
Het aantal gedetineerden voor wie een arbeidsplaats, arbeidservaringsof scholingsproject gerealiseerd wordt, is verdubbeld van 400 in 1994 naar 800 in 1996. Selectie, detentieplanning en regionalisering In 1996 is een nieuw selectiesysteem ontwikkeld dat enerzijds moet voorzien in een vroegtijdige herkenning van geschikte gedetineerden voor toeleiding naar de bijzondere regimes in het kader van Werkzame Detentie en dat anderzijds bijdraagt aan verdere regionalisering, ofwel detentie en integratie in de regio van herkomst van de gedetineerden. De verschillende elementen van het selectiesysteem worden in 1997 en 1998 geïmplementeerd. 4. Beveiliging Het aantal ontvluchte gedetineerden is de laatste jaren aanzienlijk afgenomen. In 1996 was het aantal ontvluchte gedetineerden per 1000 bezette cellen gedaald tot 1,8, terwijl dit aantal over de vijf jaren daaraan voorafgaand gemiddeld 5,9 betrof. Langzamerhand gaat het aantal ontvluchtingen, zeker waar het de gesloten inrichtingen betreft, naar een absoluut minimum. Niettemin vergt deze kerntaak van het gevangeniswezen een continue aandacht en inspanning, langs de lijnen die in de nota Werkzame Detentie zijn uitgezet. Dat geldt op de eerste plaats het anti-gijzelingsbeleid, waarvan het belang immers groter wordt naarmate de «klassieke» ontvluchtingsmogelijkheden afnemen. In de afgelopen jaren hebben zich gelukkig geen gijzelingsincidenten voorgedaan. Om deze situatie te handhaven is een integraal gijzelingsbeleid ontwikkeld dat inmiddels in de sterkst beveiligde inrichtingen is geïmplementeerd. Een algehele invoering van dit beleid zal naar verwachting in 1998 gerealiseerd worden. In het kader van het gijzelingsbeleid zijn bouwkundige voorzieningen getroffen en hebben betrokken personeelsleden deelgenomen aan weerbaarheidstrainingen en crisismanagement. Er is een beveiligingsanalysemodel ontwikkeld voor het in kaart brengen van de beveiligingsvoorzieningen van de verschillende gesloten inrichtingen. Dit model maakt ook een verantwoord plaatsingsbeleid mogelijk, dat afgestemd is op het risicoprofiel van de diverse categorieën gedetineerden. Dit profiel is in de nieuwe Penitentiaire beginselenwet voorzien als een van de formele plaatsingcriteria voor gedetineerden, evenals het beveiligingsniveau een formeel kenmerk van de bestemming van een penitentiaire inrichting wordt. Het beveiligingsanalysemodel was aanleiding voor een verhoging van het beveiligingsniveau in een belangrijk aantal penitentiaire inrichtingen. Voor gedetineerden met het hoogste vluchtrisico is recent de nieuwe Extra Beveiligde Inrichting in Vught in gebruik genomen. Zelfmelders melden zich vanuit de vrije maatschappij bij een halfopen inrichting voor het ondergaan van hun detentie. Om in te kunnen spelen op de verzwaring van deze populatie in de afgelopen jaren is, conform het voornemen in de nota Werkzame Detentie, in de halfopen inrichting Maashegge/Ter Peel sinds kort een gesloten afdeling gerealiseerd met de functie van inkomstenafdeling en interne differentiatie. Een begeleidingscommissie adviseert medio 1998 over de opzet van gesloten afdelingen in andere halfopen inrichtingen. Ook het weekendverlof wordt op de zwaardere populatie aangepast, door de toekenning hiervan te laten afhangen van het gedrag van de gedetineerden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 24 587, nr. 19
4
5. Capaciteit
5.1 Uitbreiding van capaciteit en capaciteitsbenutting Als uitvloeisel van de nota Werkzame Detentie is de capaciteit uitgebreid van 9439 eind 1994 tot 11 650 eind 1996. De uitbreiding van de capaciteit heeft tot gevolg gehad dat het aantal heenzendingen, wegens een tekort aan plaatsen, is teruggebracht van 5316 in 1994 tot 1809 in 1996. Voor de komende jaren is een verdere uitbreiding van de capaciteit gepland tot een totaal van ruim 14 000 plaatsen in 1999. De uitbreiding zal met name de huidige druk op de capaciteit voor vrouwen en vreemdelingen opvangen. Teneinde een zo hoog mogelijke bezettingsgraad te realiseren is het systeem ter benutting van de capaciteit geautomatiseerd (ICTIS). Op beperkte schaal wordt ook een meervoudig gebruik van celruimtes toegepast, met name voor preventief gehechten.
5.2 Andere voorzieningen met capaciteitseffecten Om de groeiende behoefte aan capaciteit te matigen zijn ook andere voorzieningen uitgewerkt met een gunstig effect op de capaciteit. Met de voorgenomen invoering van de Penitentiaire beginselenwet begin 1998 zullen de mogelijkheden tot extramurale executie verder verruimd worden door de introductie van het penitentiaire programma. Dit biedt sommige gedetineerden in een gevorderde fase van de detentie de mogelijkheid om zich, onder voorwaarden, buiten de inrichting voor te bereiden op integratie in de samenleving. In dit kader behoort ook elektronisch toezicht als bijzondere voorwaarde bij een penitentiair programma tot de mogelijkheden. Over het penitentiair programma heb ik tijdens de behandeling van de PBW uitvoerig met de Tweede Kamer van gedachten gewisseld. Conform de derde nota van wijziging (vergaderjaar 1996–1997, nummer 24 263, 10 april 1997) zullen de nadere regels over het penitentiair programma bij de Tweede Kamer worden voorgehangen. Tegelijkertijd zal ik, zoals toegezegd, een afzonderlijke brief over de vervroegde invrijheidstelling aan uw Kamer toezenden. Zoals ik aan het begin van deze brief aangaf start op korte termijn de evaluatie van de invoering van Werkzame Detentie door het WODC, over de uitkomsten waarvan u naar verwachting in de loop van 1998 zult worden bericht. Ik vertrouw erop u voor het moment voldoende te hebben geïnformeerd. De Minister van Justitie, W. Sorgdrager
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 24 587, nr. 19
5