Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2000–2001
24 077
Drugbeleid
Nr. 86
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 1 maart 2001 In deze brief informeren de Minister van Justitie en ik u zoals toegezegd1 over de belangrijkste actuele aspecten van het drugsbeleid. Bij de begrotingsstukken voor het volgend jaar kunt u een uitgebreidere voortgangsrapportage tegemoet zien. 1. Trends in het gebruik Het jaarbericht 2000 van de Nationale Drugmonitor (NDM) – dat als bijlage bij deze brief is gevoegd2 – geeft de belangrijkste trends in het gebruik van alcohol, tabak, cannabis, XTC, amfetaminen, opiaten en cocaïne. Er zijn gegevens opgenomen over gebruik onder de algemene bevolking, onder jongeren, problematisch gebruik, maatschappelijke schade en de verslavingszorg. Een aparte bijlage (eveneens hierbij gevoegd2) gaat over middelengebruik en verslavingsproblematiek van allochtonen. Een aantal gegevens uit het NDM-jaarbericht is in de tabel hieronder samengevat. Opvallend in dit jaarbericht is het gegeven dat het drugsgebruik onder jongeren afneemt. Het cannabisgebruik vermindert na een jarenlange stijging en ook het XTC- en amfetaminegebruik dalen. Opiaten zijn al sinds jaar en dag niet populair in deze groep. Het cocaïnegebruik stabiliseert onder scholieren, maar lijkt aan populariteit te winnen onder het uitgaanspubliek van rond de 25 jaar oud. Verder valt in de jaarrapportage op dat ons land vergeleken met andere landen in Europa in het algemeen een middenpositie inneemt wat het gebruik van middelen betreft.
brief van 6 dec. 2000 met kenmerk DBO-CB-U-2130079. Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.
De maatschappelijke aandacht gaat veelal uit naar de negatieve gevolgen van het gebruik van middelen als heroïne, XTC en cannabis. Het gebruik van alcohol en tabak is echter veruit het meest verspreid en deze stoffen zijn ook het meest problematisch vanuit het perspectief van volksgezondheid. Zo veroorzaakt het roken tenminste 24 000 sterfgevallen per jaar en noemt het jaarbericht een getal van 820 000 Nederlanders die voldoen aan de diagnostische criteria voor alcoholmisbruik en alcoholisme. Over mijn
KST51660 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2001
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 24 077, nr. 86
1
2
1
voornemens ten aanzien van het alcoholbeleid ontving u recent de Alcoholnota1. Op alcohol en tabak zal ik hier niet specifiek ingaan. Tabel: Overzicht trends in drugsgebruik volgens NDM Jaarbericht 2000 (de percentages hebben steeds betrekking op de bevolking in Nederland van 12 jaar en ouder in 1997) Ooit gebruik
Recent gebruik
Alcohol
90%
73%
Tabak
68%
34%
Cannabis
16%
2,5%
XTC Amfetaminen
1,9% 1,9%
0,3% 0,1%
Cocaïne
2,1%
0,2%
Opiaten
0,3%
NB
Trends
Consumptie van alcohol is constant sinds 1985. Gebruik onder scholieren is stabiel. Scholier besteedt f 93.00 per maand aan alcohol. Aantal rokers neemt niet verder af. De belangstelling om te stoppen groeit. Lichte daling in gebruik onder jongeren. Aantal coffeeshops daalt. Gebruik XTC en amfetaminen onder scholieren loopt iets terug. De bewijzen dat XTC bij frequent gebruik de hersenen kan beschadigen groeien. Beroep op verslavingszorg neemt toe. Gebruik van snuifcocaïne onder uitgaande jongeren neemt toe. «Gekookte coke» vindt aftrek onder groep verslaafden aan opiaten. Groep verslaafden stabiliseert en wordt ouder. Het roken (in plaats van spuiten) neemt toe en het aantal HIV-besmettingen vermindert.
Ooit gebruik: percentage personen dat ooit de stof heeft gebruik. Recent gebruik: percentage personen dat in de laatste maand heeft gebruikt.
2. Preventie De ZON-programma’s Preventie en Verslavingszorg stimuleren het meer evidence based werken in de sector. Samenwerking tussen instellingen en implementatie van effectief gebleken programma’s wordt onder meer gestimuleerd door het Landelijk Steunpunt Preventie (LSP), dat ook de samenhang met de preventie op het terrein van de geestelijke gezondheidszorg waarborgt. Het LSP werkt samen met het ontwikkelcentrum Preventie in het kader van «Resultaten Scoren», het innovatieprogramma van de verslavingszorg (zie onder 3.). Onder de noemer «Drugs, laat je niets wijsmaken» heeft het Trimbosinstituut in samenwerking met instellingen voor verslavingszorg en GGD’en van 30 oktober t/m 12 november 2000 een grote landelijke en regionale voorlichtingscampagne gevoerd. Centraal thema was de communicatie tussen jongeren en hun ouders over drugs en drugsgebruik. Een in te stellen adviesgroep met deskundigen uit het veld van de verslavingspreventie zal mij adviseren over de programmering van voorlichtingscampagnes in de nabije toekomst. Het project «De gezonde school en genotmiddelen» staat na tien jaar nog volop in de belangstelling. Op dit moment wordt er hard gewerkt aan een herziening van het lesmateriaal zodat het materiaal blijft aansluiten op de belevingswereld van jongeren en op de onderwijsvernieuwingen, die meer gericht zijn op zelfstandig werken.
1
TK 2000–2001, 27 565, nr. 2.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 24 077, nr. 86
2
3. Verslavingszorg
Resultaten scoren In het kader van het ontwikkelingsprogramma «Resultaten Scoren» zijn drie ontwikkelcentra operationeel die zich richten op respectievelijk kwaliteit en innovatie van zorg, op kwaliteit en innovatie van preventie en op sociale verslavingszorg. De eerste concrete producten worden nu opgeleverd. Het ontwikkelcentrum «Kwaliteit van zorg» heeft protocollen ontwikkeld voor kortdurende zorg en indicatiestelling. Het ontwikkelcentrum preventie heeft drie thema’s gekozen: ouders, wijkgericht werken en school. Binnen het ontwikkelcentrum Sociaal verslavingsbeleid wordt – via zorgmodules – gewerkt aan een «keten van zorg» voor chronisch verslaafden.
Hulpverlening aan allochtone verslaafde cliënten Uit de bijlage bij het NDM-jaarbericht over allochtonen in de verslavingszorg komt naar voren dat er verschillen zijn tussen autochtone en allochtone cliënten. De laatsten maken relatief minder gebruik van de verslavingszorg, onder andere door een andere visie op de aard van de drugsproblematiek. Ook hebben zij meer gevoelens van schaamte en wantrouwen en andere verwachtingen ten aanzien van de behandeling. Taalproblemen en minder affiniteit met behandelvormen als groepsgesprekken vormen bijkomende ongunstige factoren. De invloed van de familie kan zowel in positieve als negatieve zin de uiteindelijke effectiviteit van behandeling beïnvloeden. Ook van de kant van de – merendeels autochtone – hulpverleners zijn er problemen in de behandelsituatie met allochtone cliënten. Tenslotte kampt de informatievoorziening over allochtone verslaafden met extra problemen vergeleken met de informatievoorziening over autochtone verslaafden. Hierdoor is het zicht op de problematiek nog niet optimaal. Zowel op het terrein van de hulpverlening als van de registratie worden initiatieven genomen ter verbetering van deze knelpunten. Deze zullen onder andere in het kader van programma’s van GGZ Nederland worden voortgezet en uitgebreid. Zo is bij de verdere uitwerking van het ontwikkelcentrum Sociaal Verslavingsbeleid van «Resultaten Scoren» ook het Platform Multiculturele Verslavingszorg betrokken. In mijn standpunt op het RVZ-advies «Interculturalisatie van de gezondheidszorg» heb ik aangegeven dat binnen het nog te ontwikkelen expertisecentrum voor multiculturele geestelijke gezondheidszorg ook verslavingszorg een plaats moet krijgen.1
Evaluatie Intramurale Motivatiecentra (IMC’s) De eerste rapportages zijn inmiddels verschenen. In de loop van dit jaar komen de overige rapporten en in het najaar verschijnt de totaalrapportage. De besluitvorming over de voortzetting van de IMC’s vindt eind 2001 plaats, op basis van deze rapportages. Elk IMC wordt bezien op het functioneren in de afgelopen vier jaar, gerelateerd aan de oorspronkelijke doelstellingen. Voorts is de integratie van het IMC in het totaal van voorzieningen een belangrijk criterium (het IMC als schakel in de keten). Er dient aantoonbaar sprake te zijn van afstemming met andere voorzieningen en sectoren, met name met justitiële voorzieningen.
Financiering van de verslavingszorg 1
Brief van 13 november 2000 (kenmerk GVM/MO 2127126). Brief van 22 juni 2000 (kenmerk GVM/VZ/2077213).
2
Afgelopen zomer heb ik u geïnformeerd over de opzet van het project «Verslavingszorg herijkt», dat erop gericht is te komen tot betere afstemming van de verslavingszorg.2 Inmiddels zijn de pilots in Amsterdam,
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 24 077, nr. 86
3
Limburg en Rotterdam verder uitgewerkt. In de eerstvolgende Voortgangsrapportage zal ik meer kunnen melden over de concrete uitvoering van de pilots. Met de samenvoeging van de specifieke uitkeringen maatschappelijke opvang en verslavingsbeleid, waar beide Kamers afgelopen jaar mee ingestemd hebben, beoog ik de mogelijkheden om op lokaal en regionaal niveau integraal beleid te kunnen voeren te versterken.
Methadonverstrekking De financiering van de methadonverstrekking vindt vanaf 1997 plaats op basis van een tijdelijke subsidieregeling van het College voor Zorgverzekeringen. Deze regeling is verlengd tot 1 januari 2002. Het is de bedoeling dat de subsidieregeling een overgang vormt naar een structurele regeling voor de organisatie en financiering van de medische verslavingszorg, waaronder de methadonverstrekking. Ik beoog daarbij een meer uniforme, kwalitatief goede en doelmatige wijze van methadonverstrekking. Het College voor Zorgverzekeringen stuurt mij dit voorjaar een evaluatie over de werking van de subsidieregeling over de afgelopen jaren. Wanneer ik de evaluatie van het College en het advies van de Gezondheidsraad over medicamenteuze behandeling van verslaafden ontvangen heb, zal ik de financiële en beleidsmatige uitgangspunten voor de eventuele structurele regeling van de methadonverstrekking bepalen. Vervolgens zal ik het College verzoeken mij te adviseren over de uitvoeringsaspecten hiervan (uitvoeringstoets).
Heroïne op medisch voorschrift Het onderzoek Heroïne op Medisch Voorschrift («het heroïne-experiment») bereikte in 2000 de volle omvang. In 1999 heeft de Tweede Kamer ingestemd met het continueren van het onderzoek in Amsterdam en Rotterdam en tevens met een uitbreiding naar de gemeenten Den Haag, Groningen, Heerlen en Utrecht, alsmede naar een tweede groep van patiënten in de gemeenten Amsterdam en Rotterdam. In het voorjaar van 2000 werden in de nieuwe deelnemende gemeenten behandeleenheden geopend. In de gemeenten Rotterdam en Amsterdam werd gekozen voor het doen plaatsvinden van de tweede instroom van patiënten in de reeds bestaande behandeleenheid. In totaal werden ongeveer 600 patiënten in het onderzoek opgenomen. Ik verwacht de eindrapportage van het onderzoek in het voorjaar van 2002. Inmiddels worden de eerste voorbereidingen getroffen voor een mogelijke regularisering van de behandeling na afsluiting van de periode van het wetenschappelijk onderzoek.
Afkicken onder narcose In het wetenschappelijk onderzoek EDOCRA wordt het afkicken met behulp van naltrexon (zowel met als zonder narcose) vergeleken met de gebruikelijke afkickmethode met methadonafbouw. Rond het einde van dit jaar zullen de onderzoekers kunnen berichten of afkicken onder narcose voldoende perspectief heeft. Het zal dan nog een jaar duren voordat de eindresultaten bekend zijn.
Hogere doses methadon Dit experiment betreft de verstrekking van doses methadon die hoger zijn dan de in Nederland gebruikelijke 40 mg per dag. Uit de eerste tussenrapportage (december 1998) bleek dat de hogedosesgroep zich sterker
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 24 077, nr. 86
4
stabiliseert, minder vaak achteruitgaat en zelfs iets vaker vooruit. In het vervolg van het onderzoek moet blijken of dit op den duur tot vooruitgang leidt. 4. Criminaliteitsbestrijding en overlastbeleid
Handhaving cannabis In een brief aan de Tweede Kamer in antwoord op de motie van de heer Apostolou (15 september 20001) heeft de minister van justitie aangegeven dat thuisteelt en illegale, dat wil zeggen niet gedoogde, verkooppunten van cannabis krachtiger zullen worden aangepakt via geïntensiveerde handhaving. De plannen hiervoor van de lokale driehoeken worden momenteel in een overzicht gebracht en geanalyseerd. Als vervolg op een overleg met de burgemeesters van de vier grote steden zal tevens nog een overleg met burgemeesters van de middelgrote steden gaan plaatsvinden over intensivering van de handhaving.
Nota over XTC Dit voorjaar zal de minister van Justitie de Tweede Kamer een plan voorleggen dat gericht is op de intensivering van de aanpak van de XTC-criminaliteit. Centraal staat versterking van de handhaving, met als doel de gehele productieketen van XTC effectiever te kunnen aanpakken. Bestaande interventies op het terrein van de beschikbaarheid van grondstoffen, van de productie en van de distributie van XTC worden versterkt. Ook geeft de nota impulsen voor intensivering van de internationale samenwerking bij de bestrijding van XTC. Naast de strafrechtelijke aanpak stelt de nota ook enkele maatregelen voor ter preventie van XTC-gebruik.
Venlo Het 4-jarige project »aanpak drugscriminaliteit en overlast» van de gemeente Venlo bevindt zich in de opstartfase. Het project kent drie sporen: een handhavings-, beleids- en vastgoedspoor. Het handhavingsspoor betreft het bestrijden en reduceren van de drugscriminaliteit en -overlast in het centrum van Venlo en op de invalswegen. Het beleidsspoor betreft het verkennen van de mogelijkheden om binnen het huidige beleid de aanpak te intensiveren, rekening houdend met de specifieke situatie van Venlo. Het vastgoedspoor is gericht op het verwerven van onroerend goed dat in handen is van malafide eigenaren met het oogmerk hieraan een andere bestemming te geven. Het Ministerie van Justitie subsidieert het handhavingspoor en is betrokken bij de voortgang van het project. Het project zal worden geëvalueerd in samenwerking met het WODC.
Strafrechtelijke Opvang Verslaafden In december 2001 heeft de Eerste Kamer ingestemd met het wetsvoorstel inzake de Strafrechtelijke Opvang Verslaafden. Een Algemene Maatregel van Bestuur wordt u binnenkort voorgelegd. De SOV-inrichtingen in Hoogvliet en Amsterdam zullen na de inwerkingtreding van de wet medio 2001 als eerste van start kunnen gaan. De voorbereidingen hiervoor zijn – in onderlinge afstemming tussen de betrokken partners – in volle gang.
Sluitingsuur houseparty’s
1
TK 1999–2000, 24 077, nr. 83.
Bij de behandeling van de justitiebegroting voor 1998 heeft de minister van Justitie toegezegd te zullen bezien of bij de aanpassing van de notitie
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 24 077, nr. 86
5
«Stadhuis en House» ook aandacht kan worden gegeven aan de overlast die samenhangt met het late sluitingstijdstip van die party’s. Uit een onderzoek dat het VNG/steun- en informatiepunt drugs en veiligheid medio 2000 heeft verricht onder gemeenten is evenwel gebleken dat er met betrekking tot houseparty’s intussen een meer uitgebalanceerde situatie is ontstaan, ook waar het gaat om geluidsoverlast. Er bestaat bij gemeenten op dit moment dan ook geen behoefte aan een aanvulling op de eerdere notitie «Stadhuis en House».
Drugsoverlast Op basis van een onderzoek door het bureau Intraval naar drugsoverlast in 16 gemeenten kan worden geconcludeerd dat er vergeleken met 1996 sprake is van een afname in drugsoverlast in 2000. In de tussenliggende jaren fluctueert de overlast, met soms een afname of stabilisatie en soms een lichte toename. De onveiligheidsbeleving van bewoners en hun oordeel over de leefbaarheid van hun buurt zijn in de periode 1996–2000 niet wezenlijk veranderd, evenals het slachtofferschap en vermogens- en gewelddelicten. Uit de trendanalyse blijkt voorts dat de diverse vormen van drugsgerelateerde openbare-orde-overlast en audiovisuele overlast in de laatste twee jaren afnemen. De gevolgen van drugsoverlast zijn in de onderzochte periode eveneens afgenomen. Tenslotte wordt duidelijk uit het Intraval-onderzoek dat afname van drugsoverlast in een wijk niet per definitie hoeft te leiden tot een toename van overlast in een andere wijk. Intraval concludeert dat bepaalde maatregelen blijkbaar in een bepaalde situatie zodanig kunnen worden toegepast dat in meerdere wijken een daling in van de overlast optreedt. 5. Internationale aspecten
Internationale stedenconferentie en cannabisseminar Zoals ook aangekondigd in bovenvermelde brief aan de Tweede Kamer van 15 september 20001 zal er eind 2001 een internationale stedenconferentie in Nederland worden gehouden. De conferentie zal aandacht besteden aan de spanning die bestaat tussen de theorie van de internationale verdragen en de handhavingspraktijk op lokaal niveau, in het bijzonder gerelateerd aan cannabis. Het doel van deze conferentie is de stand van zaken met betrekking tot het cannabisbeleid in de praktijk te evalueren. Voorts hebben de ministers van Volksgezondheid van Nederland, België, Zwitserland en Duitsland het voornemen een besloten seminar inzake de medisch kennis over cannabis te houden. Dit zal naar verwachting in september in België plaatsvinden.
Bilateraal Naar aanleiding van de Frans-Nederlandse drugsmissies zijn twee rapporten opgesteld. De bevindingen van het Nederlandse rapport zijn op 15 mei jongstleden2 naar u toegestuurd, de bevindingen van het Franse rapport treft u als bijlage hierbij aan. Beide missies zijn met een seminar, gehouden te Parijs op 31 januari jl., afgesloten. Hierbij is naar voren gekomen dat de overeenkomsten in beleid groter zijn dan de verschillen. Afgesproken is de bilaterale contacten voort te zetten en met name op het terrein van zorg en preventie verder te intensiveren.
1
TK 1999–2000, 24 077, nr. 83. Brief van de minister van Justitie met kenmerk 5022417/00.
2
In het najaar van 2000 is het overleg gestart met de Franse ministeries van Binnenlandse Zaken en Justitie over de mogelijkheden van gemeenschappelijke onderzoeksteams (joint teams). Dit vooruitlopend op de inwerkingtreding van het Europees Rechtshulpverdrag. Deze vorm van samenwerking heeft als doel het boeken van concrete resultaten in de strijd tegen
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 24 077, nr. 86
6
die vormen van internationale drugscriminaliteit waarbij beide landen betrokken zijn. In het najaar 2000 heeft op ambtelijk niveau overleg met Duitsland plaatsgevonden om de Zuid-Nederlandse samenwerking in de strijd tegen georganiseerde drugscriminaliteit te verbeteren. Europol zal de bilaterale samenwerking ondersteunen. Op het niveau van experts worden samenwerkingsmogelijkheden verder verkend. Voor de zomer zullen op basis daarvan door betrokken departementen nadere maatregelen worden besproken. In april 2001 zal op initiatief van enkele organisaties op de Nederlandse Antillen en Aruba een vervolgcongres plaatsvinden op het congres van juni 1999 te Doorn over de samenwerking op de terreinen van preventie en zorg.
Multilateraal Op multilateraal terrein springt vooral in het oog de totstandkoming tijdens het Portugese voorzitterschap van de EU van het Actieplan drugs 2000–2004 waarbij Nederland een actieve rol heeft gespeeld. Het Actieplan benadrukt het evalueren van programma’s op het gebied van vermindering van vraag en aanbod, verbeteren van harm reduction-activiteiten (zoals bereikbaarheid van drugsgebruikers en gezondheidsschade door drugsgebruik terug te dringen (ook in gevangenissen) en het verbeteren van politiële en justitiële samenwerking. Op de ministeriële conferentie van de Raad van Europa (Pompidou-groep) in het Portugese Sintra in oktober 2000 viel op dat de meeste Europese lidstaten elementen van harm reduction in hun beleid hebben opgenomen.
Hazeldonk Het Hazeldonkoverleg met Frankrijk, België en Luxemburg is jarenlang het belangrijkste operationele en strategische overleg geweest waar het gaat om de gezamenlijke aanpak van drugsoverlast en drugstoerisme. Op voorstel van Nederland is besloten het groot Hazeldonk overleg in de toekomst nog maar één keer per jaar te laten plaatsvinden. Het aantal grote operationele acties wordt verminderd tot twee keer per jaar. De reden hiervan is dat met name de grote acties veel inzet en geld kosten en minder rendement zijn gaan opleveren. De acties blijven echter wel plaatsvinden om het belang van de strijd tegen drugstoerisme aan te geven. Het onderwerp synthetische drugs zal worden toegevoegd aan de agenda van het operationeel overleg voor zover het betrekking heeft op drugstoerisme en kleine grensoverschrijdende handel. Nieuw is dat Nederland nu een vorm van permanente bewaking op de A-16 heeft gezet (het zogenaamde A-team) dat drugsrunners moet opsporen en aanhouden. Inmiddels hebben Frankrijk, België en Luxemburg aangegeven dat zij bij dit initiatief aansluiting zullen zoeken.
Douanesamenwerking In het kader van de Europese Raadswerkgroep Douanesamenwerking is de laatste jaren een groot aantal gezamenlijke operationele acties georganiseerd, onder meer gericht op drugs. In 2000 hebben de volgende acties gericht op drugs plaatsgevonden: Wamba, gericht op identificatie van en het toezicht op vaartuigen die voor het smokkelen van drugs en andere gevoelige goederen gebruikt worden; Roadrunner II, gericht op drugs via de Balkanroute en Express, gericht op drugssmokkel via koeriersbedrijven
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 24 077, nr. 86
7
6. Monitoring en assessment van nieuwe drugs Sinds 1 januari 1999 is het Coördinatiepunt Assessment en Monitoring Nieuwe Drugs (CAM) operationeel, dat multidisciplinaire risicoschattingen maakt van nieuwe drugs. De afgelopen jaren zijn risicoschattingen verschenen op het gebied van MBDB, MTA, paddo’s en ghb. Een rapport over ketamine verschijnt binnenkort. Een belangrijke informatiebron van het CAM is het Drugs Informatie en Monitoring Systeem (DIMS) dat, via het testen van pillen van gebruikers, informatie aanlevert over de stoffen die in het uitgaanscircuit worden gebruikt. Dit is onder meer van belang om stoffen te kunnen signaleren die een acuut of nog onbekend risico voor de volksgezondheid met zich meebrengen en om zonodig adequaat in te kunnen grijpen. Er zijn in 2000 afspraken gemaakt met het Openbaar Ministerie over de condities waaronder het testen ten behoeve van de volksgezondheid doorgang kan vinden. De uitkomsten hiervan zijn vastgelegd in een werkafspraak van het College van procureurs-generaal die onlangs is ingegaan. Met de DIMS-deelnemers zijn afspraken gemaakt voor wat betreft hoeveelheden en aard van de te testen stoffen. Deze zijn vastgelegd in een protocol. Zoals bovenaan is gemeld, bevat deze brief de belangrijkste actuele gegevens over het drugsbeleid. Samen met de overige bij dit beleid betrokken bewindslieden, informeer ik u uitgebreider in de voortgangsrapportage drugsbeleid 1999–2001, die u bij de begrotingsstukken tegemoet kunt zien. De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E. Borst-Eilers
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 24 077, nr. 86
8
Bijlage
Bevindingen van een Franse missie op het terrein van drugs in Nederland Per brief werd de Tweede Kamer op 15 mei 2000 geïnformeerd over de Nederlandse bevindingen op het terrein van drugs in Frankrijk. Dit naar aanleiding van de Frans-Nederlandse missie drugs die in mei 1999 heeft plaatsgevonden als gevolg van een afspraak tussen de toenmalige ministers van Justitie Sorgdrager en Guigou. De missie had tot doel de aanpak van beide landen met elkaar te vergelijken om zodoende van elkanders kennis en ervaring te leren. Daarbij waren de volgende onderwerpen overeengekomen: – preventieprogramma’s/voorlichting over het gebruik van drugs; – behandeling en behandelingsprogramma’s van verslaafden; – ervaring met verschillende strafrechtelijke instrumenten; – vergelijking van de behandeling van gedetineerden; – aanpak van drugsgerelateerde overlast. Eind 2000 is de Franse rapportage van de missie aan Nederland ontvangen. De bevindingen van de Franse missie ten aanzien van het Nederlandse drugsbeleid zijn hieronder samengevat.
Algemeen De Franse missie stelt dat drie kenmerken van de Nederlandse samenleving van belang zijn om het Nederlandse beleid op het gebied van drugspreventie en -bestrijding te begrijpen, namelijk de openheid en het belang van uitwisselingen met buitenland, het primaat van de individuele vrijheid en het permanente streven naar consensus. Op basis hiervan is in Nederland een pragmatisch beleid ontwikkeld dat met name is gebaseerd op de volgende drie punten: 1. het systeem van preventie en hulpverlening; 2. het beleid inzake drugsbestrijding; 3. de opvang van verslaafden die strafbare feiten plegen.
Preventie en hulpverlening De preventie van risicogedrag, zoals de consumptie van tabak en alcohol en kansspelverslaving, is sterk gericht op de schoolgaande jeugd (in de leeftijd van 4 tot 18 jaar). Hieraan draagt het Trimbos Instituut bij door het opstellen van een preventieprogramma; ook de politie is hierbij betrokken (mentorschap op scholen, voorlichting, enzovoort). Het grote publiek wordt benaderd door middel van voorlichtingscampagnes waarin de nadruk wordt gelegd op individuele verantwoordelijkheid, non-stigmatisering en hulpverlening. Ter voorkoming van infectieziekten en andere ziekten die met drugsverslaving verband houden, startte Nederland in de jaren tachtig met een project waarbij de spuiten moesten worden omgewisseld. Voor verslaafden werden verblijfs- en gebruiksruimten opengesteld. Teneinde de in omloop zijnde synthetische drugs beter in kaart te kunnen brengen, heeft het Trimbos-instituut een proef opgezet (met een drugsinformatieen -monitoringssysteem, aangeduid als het DIMS-project), waarbij de gebruikers anoniem monsters opsturen. De Nederlandse hulpverlening denkt 70 tot 80 procent van de drugsverslaafden te kennen. De verschillende partners maken gebruik van de soepele regelgeving zoals minder strenge privacyregels dan in Frankrijk (bijvoorbeeld bestanden van methadongebruikers) om verslaafden door te verwijzen naar de desbetreffende hulpinstanties, hetzij op te nemen in het experiment met heroïneverstrekking (dat in 2001 wordt geëvalueerd).
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 24 077, nr. 86
9
Drugsbestrijding Het Nederlandse drugsbeleid berust op het principe van tolerantie. Het gebruik van drugs is niet strafbaar. Onder meer is het bezit van drugs strafbaar. De Opiumwetrichtlijnen kennen een lage prioriteit toe aan de opsporing van het bezit van drugs van een geringe hoeveelheid drugs bestemd voor eigen gebruik. Voorbeelden van gedoogsituaties zijn coffeeshops en smartshops (verkoop paddo’s). Drugspanden worden met name aangepakt in geval van overlast voor de buurt of nadrukkelijke aanwezigheid van buitenlandse verslaafden. Nederland probeert greep te krijgen op de georganiseerde illegale handel en doet hier veel aan: versterking van de coördinerende en centrale rol van de Divisie CRI, intensieve internationale samenwerking tegen het drugstoerisme, oprichting van een specifieke eenheid die is gespecialiseerd in de bestrijding van de productie en illegale handel in synthetische drugs (USD), en dergelijke. De bestrijding van overlast, dat wil zeggen elk hinderlijk gevolg van het gebruik en de illegale handel in verdovende middelen, is gericht op de beperking van de nadelige gevolgen die de bevolking ondervindt van drugsverslaving. Dit is een prioriteit van het driehoeksoverleg tussen burgemeester, officier van justitie, en politie. Vanuit Frans perspectief is het opvallend dat er geen aparte politiebrigade gespecialiseerd in verdovende middelen bestaat, maar dat in beginsel elk regiokorps voor de handhaving van de drugsproblematiek in haar regio verantwoordelijk is. De wens om overlast zoveel mogelijk te beperken heeft ook geleid tot een aantal voorschriften. Burgemeesters kunnen bijvoorbeeld een particulier pand waar drugs worden gebruikt en verhandeld, sluiten indien sprake is van overlast. Een van de vijf criteria voor het gedogen van coffeeshops is dat geen overlast wordt veroorzaakt. Naast bestaande voorschriften om overlast te beperken zijn er tevens gecoördineerde acties, die soms zeer omvangrijk zijn. Voorbeelden hiervan zijn het plan Victor, de uitzetting van buitenlandse verslaafden, of operatie Alijda, het optreden van de belastingdienst tegen drugsrunners in Rotterdam. Ook heeft dit geleid tot een aantal initiatieven voor de opvang van de ernstigste gevallen van verslaving en van verslaafden die strafbare feiten plegen, teneinde deze van de straat te halen, hetzij tijdelijk (opvang- en gebruiksplaatsen), hetzij duurzamer (behandeling en sociale reïntegratie).
Opvang criminele verslaafden Verslaafden die strafbare feiten plegen worden, zodra zij zijn aangehouden door de politie, door het algemene hulpverleningssysteem opgevangen. Alle zorginstellingen vormen een netwerk, zodat de betrokkene kan worden doorverwezen. Anderzijds biedt de wet alternatieve straffen: schorsing van de voorlopige hechtenis, vervangende straffen, omzetting van straf in therapeutische behandeling en dergelijke. Tijdens het bezoek van de Franse missie was in Rotterdam het zogeheten SOV-project gaande: de geselecteerde verslaafden die toen nog op vrijwillige basis aan dit project meededen, hoeven geen gevangenisstraf uit te zitten (van maximaal zes maanden), maar volgen een ontwenningstherapie en worden voorbereid op de terugkeer in de samenleving; dit gebeurt in drie fasen (gesloten, half gesloten en open) en het programma kan tot twee jaar duren. Tijdens het bezoek van de Franse missie was een wetsontwerp in behandeling dat het mogelijk maakt om criminele
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 24 077, nr. 86
10
verslaafden verplicht te plaatsen in het kader van dergelijke aanpassingsprogramma’s. Tot slot bestaan er in penitentiaire inrichtingen drugsvrije afdelingen (22 in getal, met 471 gedetineerden tijdens de missie). Verslaafde gedetineerden kunnen op vrijwillige basis op dergelijke afdelingen worden geplaatst indien zij zich ertoe verplichten geen drugs te gebruiken (er vinden regelmatig controles plaats); gedurende een periode van maximaal zes maanden volgen zij een programma voor sociale reïntegratie.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 24 077, nr. 86
11