Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1996–1997
24 036
Marktwerking, deregulering en wetgevingskwaliteit
Nr. 54
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN VAN JUSTITIE Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ’s-Gravenhage, 20 augustus 1997 Hierbij doen we u de derde voortgangsnota over de operatie Marktwerking, deregulering en wetgevingskwaliteit toekomen. De Minister van Economische Zaken, G. J. Wijers De Minister van Justitie, W. Sorgdrager
7K2561 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 1997
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 24 036, nr. 54
1
VOORTGANGSNOTITIE MDW INLEIDING Met deze notitie geeft het Kabinet het parlement beknopt inzicht in de stand van zaken van de verschillende onderdelen van het project Marktwerking, deregulering en wetgevingskwaliteit (MDW). Onder de paraplu van de MDW-operatie vinden verschillende activiteiten plaats. In jaarlijkse ronden kijken werkgroepen kritisch naar belastende en concurrentiebeperkende effecten van bestaande regelgeving. Verder is er gerichte actie op het terugdringen van de administratieve lasten en wordt voorgenomen regelgeving systematisch getoetst op ongewenste neveneffecten. Het afgelopen jaar zijn door werkgroepen op zeven terreinen voorstellen ontwikkeld. Tegelijkertijd is veel voortgang geboekt bij het realiseren van de voorstellen uit eerdere projecten, bij het aanpakken van administratieve lasten en bij het beperken van ongewenste neveneffecten van voorgenomen regelgeving. De notitie begint met een algemeen oordeel van het kabinet over het verloop tot dusver van het MDW-project. Vervolgens passeren in paragraaf 2 de lopende projecten de revue. De uitkomsten van de derde tranche worden weergegeven in paragraaf 3 en in paragraaf 4 staan de onderwerpen die zijn gekozen voor de vierde tranche. De voorlaatste paragraaf besteedt aandacht aan MDW in internationaal perspectief en de laatste paragraaf sluit af met enkele conclusies.
1 ALGEMEEN OORDEEL MDW: effectieve aanpak voor complexe problemen Sinds de start van de MDW-operatie zijn in 25 projecten voorstellen gedaan voor het aanpassen van wetgeving en beleid, met het doel de wetgeving eenvoudiger en effectiever te maken, de belastendheid ervan terug te dringen en concurrentie te bevorderen. De onderwerpen waren ingewikkeld (rijtijdenbesluit), controversieel (taxiwetgeving, winkeltijden) of waren vastgelopen in eerdere processen (levensmiddelenwetgeving). Via de MDW-aanpak zijn in kort tijdsbestek voor lastige problemen praktische en constructieve oplossingen bedacht. Op dit moment wordt hard gewerkt aan het realiseren van de voorstellen, d.w.z. het verrichten van de acties die nodig zijn om veranderingen in de praktijk te bereiken voor burger en bedrijfsleven. Ook voor de in het afgelopen jaar ontwikkelde voorstellen wordt de uitvoering in gang gezet. Stroom eindproducten is op gang gekomen MDW begint meer en meer tot praktijk-effecten te leiden: wat eerder is gezaaid, wordt onderhand oogst-rijp. Enkele projecten zijn reeds zover gevorderd dat praktijkeffecten zichtbaar worden. Uit deze «eindproducten» blijkt dat het aanpassen van regelgeving een belangrijke, positieve impact kan hebben op de samenleving. De wijziging van de winkeltijden, ogenschijnlijk een betrekkelijk eenvoudige aanpassing, heeft grote maatschappelijke consequenties. Toen de wet van kracht werd, is een groot aantal supermarkten overgegaan tot een openstelling tot 20.00 uur. Ongeveer tweederde van de gemeenten wijst het wettelijk maximum van 12 koopzondagen aan. Bijna de helft van de consumenten maakt gebruik van de avondopenstelling, 80% zelfs regelmatig. Ook het Advocatuurproject heeft belangrijke gevolgen. De verruiming van de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 24 036, nr. 54
2
toetreding tot de balie kan tot een ingrijpende verandering leiden in de rechtspleging: het aantal juristen dat als advocaat optreedt zal met ca. 15% stijgen1. Het gevolg is dat de juridische dienstverlening beter bereikbaar wordt, dat meer keuzemogelijkheden ontstaan voor de klant. De gevolgen van steeds meer projecten zullen de komende tijd in de praktijk zichtbaar worden. De effecten zijn divers. Het kan gaan om meer keuzemogelijkheden en lagere kosten voor de consument (advocatuur, verzekeringsbemiddeling), betere uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van de regelgeving (milieuvergunningen), minder belastende effecten voor bedrijven (minder statistiekverplichtingen), meer toetredingsmogelijkheden op de arbeidsmarkt (taxi’s, winkeltijden) en meer mogelijkheden voor innovatie (concurrentiebeding) etc. Een bijzondere categorie eindproducten, bestaande uit maatregelen die stuk voor stuk niet zo ingrijpend zijn, maar tezamen «groot» resultaat vormen, zijn de verminderingen van de administratieve lasten. Bij elkaar opgeteld gaat het om een reductie die in geld uitgedrukt vele honderden miljoenen guldens beloopt. Een ander «eindproduct», dat van de scherpere toetsing van voorgenomen regelgeving, onttrekt zich enigszins aan de waarneming van «relatieve buitenstaanders». Daarmee is het resultaat ervan niet minder belangrijk. Door de strengere toetsing wordt een betere afweging van voorgenomen regelgeving mogelijk gemaakt, waardoor eerder in het ontstaansproces van wetgeving, beter kan worden overzien of de voorgenomen wetgeving wel het juiste middel is tot het te bereiken doel. Het toetsingsinstrument blijkt goed te werken. MDW ook internationaal Opvallend is dat in internationaal verband soortgelijke programma’s zijn gestart. In vrijwel alle andere EU-landen en landen in het OESO-gebied wordt veel gedaan aan «regulatory reform». Tijdens de Amsterdamse Top is afgesproken dat in Brussel een task force wordt opgericht om op projectmatige wijze ook de Europese regelgeving hierin te betrekken. Oordeel: MDW werkt goed Alles overziend is het oordeel over het verloop van het MDW-project positief. Het kabinet vindt dat het instrument zich heeft bewezen als een praktische, constructieve aanpak voor het oplossen van vraagstukken op het raakvlak van wetgevingskwaliteit en economie. Het blijkt een goede aanpak te zijn om kennis te bundelen en bevoegdheden bij elkaar te brengen en in korte tijd werkbare oplossingen te formuleren. Ook over de realisatie van de ontwikkelde voorstellen heeft het kabinet een positief oordeel. MDW is een effectief coördinatiekader gebleken voor knelpunten die zich voordoen in het uitvoeringstraject.
2 STAND VAN ZAKEN «ONDERHANDEN WERK» 2.1 Projecten eerste en tweede tranche
Voortgang: wanneer merkt consument of bedrijf er iets van?
1
Dit blijkt uit onderzoek van het Instituut voor Onderzoek van Overheidsuitgaven, «De balie verbreed», februari 1997.
De realisatie van de ontwikkelde voorstellen is alles bij elkaar een omvangrijke operatie geworden. De acties (van de vakdepartementen) die nodig zijn om de ontwikkelde voorstellen te vertalen in wetten of in beleidswijzigingen verschillen per project. Bij het ene project ligt het zwaartepunt bij het overleg met het veld (taxi’s, advocatuur), bij het andere gaat het met name om de advisering door sociale partners (arbo,
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 24 036, nr. 54
3
rijtijden). En weer een andere keer gaat het om het bedenken en realiseren van de juiste organisatorische uitvoering van de voornemens (toezicht vennootschappen, specifieke uitkeringen). Schema 1: Realisatie projecten 1e en 2e tranche MDW gereed
binnen 1⁄2 jr afgerond (a)
binnen jr nwe regelgeving (b)
meerjarig programma
winkeltijden
pilot AMvB’s milieubeheer eigen betalingen preventief toezicht
taxivervoer
overige AMvB’s milieu geluidshinder normalisatie en certificatie specifieke uitkeringen (fase 2) Markt en overheid
kwaliteit EG regelgeving evaluatie toetsingskader handhavingskosten
specifieke uitkeringen (fase 1)
Arbowet rijtijdenbesluit Wabb
beroepspensioenen levensmiddelenwetgeving advocatuur
(a) regelgeving/organisatorische maatregelen binnen half jaar in werking (b) wetsvoorstellen alle bij Tweede Kamer in behandeling; indien Parlement akkoord voorstellen binnen jaar in praktijk geëffectueerd, m.u.v. taxi (effectuering in 2000–2004)
Schema 1 geeft een overzicht van het vorderen van de 18 projecten van de eerste en tweede tranche. Een aantal voorstellen is reeds volledig vertaald in nieuwe wetgeving, beleidsmaatregelen of afspraken met het bedrijfsleven. Er zijn voor de burger en het bedrijfsleven merkbare veranderingen bereikt. Deze eindproducten zijn: – de Winkeltijdenwet is in werking getreden; – de mogelijkheid voor juristen in dienstverband om als advocaat op te treden is verruimd en de richttarieven zijn ingetrokken; – de voorstellen uit het project Kwaliteit EG-regelgeving zijn in een verklaring bij het Verdrag van Amsterdam opgenomen. Een aantal andere onderwerpen is zover, dat de komende maanden de eindstreep in zicht komt. De derde kolom bevat de voorstellen die binnen een jaar via wetgeving kunnen zijn geëffectueerd. Ten slotte is er de vierde groep die bestaat uit projecten met een langer durend uitvoeringsprogramma. Bijlage 1 geeft meer informatie over de uitvoering van de eerste en tweede tranche projecten.
Uitvoeringstempo bevredigend Het uitvoeringstempo van de projecten loopt hier en daar achter bij de planning. Soms is dat een aantal maanden, soms is het langer (arbo, rijtijden, taxivervoer, ziekenhuiswezen). De redenen zijn divers. Soms kan het gewoon niet sneller. Het overleg met bestuurlijke en sociale partners of met het bedrijfsleven dient zorgvuldig te worden gevoerd. Het opvoeren van de tijdsdruk zou ook ten koste kunnen gaan van de zorgvuldigheid en de vorming van draagvlak. 2.2 Administratieve lasten
Taakstelling 10% minder verplichtingen wordt gehaald
1
Brief van de Staatssecretaris van Economische Zaken d.d. 27 juni 1995, TK 1995– 1996, 24 036, nr. 5.
Er is flinke voortgang geboekt bij het verminderen van de rompslomp voor bedrijven. Voor de in de notitie «Naar minder administratieve lasten»1 genoemde regels zullen rond het einde van deze kabinetsperiode de verplichtingen door de bank genomen met 10% of meer zijn afgenomen. De staatssecretaris van Economische Zaken rapporteert de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 24 036, nr. 54
4
Tweede Kamer hierover in een aparte brief. Op deze plaats alleen voorbeelden over twee terreinen waar het hele bedrijfsleven mee te maken heeft, de statistiekverplichtingen van het CBS en de rompslomp rond de fiscale verplichtingen. Deze onderdelen zijn met voorrang aangepakt en juist ook op deze terreinen zijn al belangrijke verminderingen gerealiseerd. De enquêtedruk van het CBS is ten opzichte van 1994 met zo’n 15% gedaald. Om de gedachten te bepalen: bedrijven hoeven meer dan 100 000 uren minder te besteden aan het invullen van enquêtes. Deze personeelsinzet komt dus vrij voor het uitvoeren van andere activiteiten. Bij de fiscus hebben de maatregelen tot gevolg dat uiteindelijk het bedrijfsleven zich een enorme hoeveelheid tijd, geld en moeite zal kunnen besparen. In geld uitgedrukt gaat het hier om een vermindering in de orde van ca. 750 mln. Daarnaast leiden op andere gebieden tal van andere grotere en kleinere acties (onder andere het schrappen van vergunningplicht of coördinaties van procedures) tot vermindering van de administratieve rompslomp voor bedrijven. 2.3 Voorgenomen regelgeving
Preventie helpt Het onderdeel voorgenomen regelgeving is bedoeld om de aanwas van nieuwe regelgeving beter te kunnen beheersen. De toetsing geeft extra aandacht aan bedrijfseffecten, milieu-effecten en aan de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van de regelingen. Een interdepartementale werkgroep heeft hierbij een sturende rol: de Werkgroep voorgenomen regelgeving (Wvr). Eind vorig jaar heeft een (externe) evaluatie plaatsgehad van het functioneren van dit onderdeel van de MDW-operatie. Daaruit blijkt dat de aanpak werkt. Het overgrote deel van de relevante wetten is aangemeld door de departementen en is door de Wvr beoordeeld. Van de 184 in het parlementaire jaar 95/96 aan de Raad van State aangeboden wetten zijn er slechts zeven ten onrechte aan de aandacht van de Werkgroep voorgenomen regelgeving ontsnapt; van de 205 Amvb’s slechts twee. De toetsing door de Wvr heeft ertoe geleid dat in de memories en nota’s van toelichting informatie over de neveneffecten van de regelgeving is opgenomen, die het mogelijk maakt de wenselijkheid en de doelmatigheid van de regelgeving beter af te wegen. De algemene conclusie uit de evaluatie is dat de scherpere toetsing een positieve bijdrage levert aan het tot stand komen van een evenwichtige politieke besluitvorming over voorgenomen regelgeving. Evenwichtig, in de zin dat het beoogde doel van de voorgenomen regel en de neveneffecten beter tegen elkaar kunnen worden afgewogen. In een aantal gevallen heeft toetsing geleid tot het aanpassen van de regelgeving om zo de neveneffecten te kunnen verminderen. In het algemeen gaat een preventieve werking van het instrument uit. Dat bij de beoordeling van voorgenomen regels uitgebreid aandacht wordt geschonken aan neveneffecten, heeft tot gevolg dat al in de «ontwerpfase» daar beter rekening mee wordt gehouden. Dit heeft gunstige effecten voor de handhaafbaarheid, de uitvoerbaarheid en de naleving van de regelgeving.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 24 036, nr. 54
5
3 UITKOMST PROJECTEN 3E TRANCHE Het kabinet heeft over zeven projecten besluiten genomen. Tegelijk met deze voortgangsnota ontvangt de Kamer de rapporten van de werkgroepen en de bijbehorende kabinetsstandpunten. Onderstaand worden de belangrijkste uitkomsten samengevat. Concurrentiebeding Een concurrentiebeding is een afspraak tussen de werkgever en de werknemer die de werknemer beperkt in zijn bevoegdheid om na het einde van de arbeidsovereenkomst op zekere wijze werkzaam te zijn. De huidige, wettelijke regeling is nauwelijks normerend en leidt tot een toepassingspraktijk die onevenredig beperkend is voor de werknemer die van baan wil veranderen. De werkgroep stelt voor de werking van het concurrentiebeding te beperken tot de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, hem op te schorten voor de duur van de proeftijd en de geldingsduur wettelijk te begrenzen. De werkgever kan alleen een beroep doen op het beding indien hij aantoonbaar een zwaarwichtig belang bij het concurrentiebeding heeft. De werkgroep verwacht dat door haar voorstellen onnodig beroep op concurrentiebedingen wordt tegengegaan, dat het beroep op de rechter zal afnemen en de arbeidsmobiliteit kan toenemen. Het kabinet kan zich in beginsel vinden in de voorstellen van de werkgroep. Na advies door de Stichting van de Arbeid zal het kabinet een definitief standpunt vormen. Accountancy Kern van het advies van de werkgroep is dat de verplichte inschakeling RA’s en tot certificeren bevoegde AA’s met uitsluiting van anderen beperkt moet blijven tot het certificeren van de jaarrekening van grote en middelgrote ondernemingen. Daar waar niet die controle nodig is die gekoppeld is aan een accountantsverklaring, moet die ook niet langer worden gevraagd. De huidige 157 regelingen waarin om een accountantsverklaring wordt gevraagd zullen worden opgeschoond. De wettelijke taakomschrijving van de beroepsorganisaties (NIVRA en NOvAA) moet worden beperkt in de zin dat ze slechts publiekrechtelijke taken behartigen. Belangenbehartiging behoort daar niet toe. De verordenende bevoegdheid moet worden beperkt tot hetgeen nodig is voor de uitoefening van de uitoefening van de publieke taak, dat wil zeggen het certificeren van de jaarrekening. Op de lange termijn dient de publieke taak te worden gewaarborgd door de totstandkoming van één zbo. Het kabinet stemt in met deze voorstellen. De lange termijn visie wordt betrokken bij de evaluatie van de accountantswetgeving in 1999. Naar het oordeel van de werkgroep kan alleen een absolute scheiding van de controle- en adviesfunctie het behoud van de onafhankelijkheid garanderen. Aan een dergelijke principiële scheiding kleven nadelen. Alvorens hierover te besluiten wacht het kabinet eerst de resultaten van een in gang gezette internationale studie naar onafhankelijkheid af. Concurrentie en prijsvorming in de gezondheidszorg In dit project zijn factoren in kaart gebracht die de concurrentie bij fysiotherapeuten en tandartsen belemmeren en zijn voorstellen gedaan om deze belemmeringen op te heffen. De belangrijkste voorstellen zijn: 1 het afschaffen van de thans verplichte Uitkomst van Overleg en het introduceren van een systeem van openbare inschrijving om tot overeenkomsten tussen verzekeraars en aanbieders over de te leveren zorg te komen; 2 het, in aansluiting op de openbare inschrijving, tijdelijk introduceren
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 24 036, nr. 54
6
van een basistarief, naast het maximumtarief, waarbij per periode van openbare inschrijving de «prijsvork» (dit is de bandbreedte waartussen de feitelijke tarieven zich kunnen bewegen) wordt vergroot; 3 de gekozen afbakening tussen het tweede en derde compartiment bij fysiotherapie nog eens te bezien; 4 de mondhygiënist vrij toegankelijk te maken, het takenpakket van de mondhygiënist uit te breiden met het preventief onderhoud ten behoeve van vergoeding onder de ZFW en de opleidingscapaciteit voor mondhygiënisten te vergroten. Het kabinet staat in beginsel positief tegenover deze voorstellen. Enkele van de gedane aanbevelingen zullen op korte termijn leiden tot acties om ze in praktijk te gaan brengen (o.a. de voorstellen ten aanzien van de mondhygiënisten). Over andere aanbevelingen zal de uiteindelijke besluitvorming later plaatsvinden. Vergunningverlening Wet verontreiniging oppervlaktewater (Wvo) De werkgroep constateert op grond van knelpuntonderzoek dat bedrijfsleven, vergunningverleners en handhavers over het algemeen goed uit de voeten kunnen met de Wvo. Wel zijn binnen het bestaande raamwerk verbeteringen mogelijk, die tot grotere efficiëntie en doelmatigheid van de Wvo kunnen leiden. Belangrijke aanbevelingen zijn: – algemene regels voor lozingssituaties waar de vergunning een te zwaar instrument is; – uitbreiding van mogelijkheden voor meer maatwerk in de vergunning en bij algemene regels; – verbeteringen in de uitvoeringspraktijk van de vergunningverlening; – actualisering van Amvb-inrichtingen voor indirecte lozingen; – afzien van legesheffing voor lozingen op Rijkswateren. Met de voorstellen van de werkgroep ontstaat voor zowel bedrijfsleven als bevoegd gezag meer ruimte om de realisatie van waterkwaliteitsdoelstellingen aan te passen aan specifieke omstandigheden in het bedrijf en/of bij het ontvangende water. Het kabinet neemt de voorstellen over. Ten aanzien van de afstemming tussen Wvo en Wet milieubeheer worden stappen gezet om de coördinatie te verbeteren. Begin 1998 wordt de Kamer nader geïnformeerd over de wijze waarop dit wordt ingevuld. Productwetgeving De productwetgeving omvat veel wetten waarin vanuit verschillende invalshoeken op verschillende manieren eisen aan producten (non-food) worden gesteld. De werkgroep heeft zich geconcentreerd op de Wet op de gevaarlijke werktuigen (WGW), de Stoomwet, de Arbowet, de Warenwet (WW), de Wet milieugevaarlijke stoffen, de Wet energiebesparing toestellen, de IJkwet en de Wet op de telecommunicatievoorzieningen. Belangrijkste problemen met de huidige wetgeving zijn de versnippering en de ontoegankelijkheid van de wetgeving en het ontbreken van een eenduidige systematiek. Consequenties zijn dat het bedrijfsleven de regelgeving nogal eens als ingewikkeld en inadequaat ervaart en dat de implementatie van EG-richtlijnen op problemen stuit. De werkgroep beveelt aan de WGW, Stoomwet, WW en de productregels uit de Arbowet te integreren tot een «beperkte productwet». Mede om op langere termijn de optie van een bredere productwet open te houden, dienen in de tussentijd voornemens over alle productregelgeving door een speciale interdepartementale werkgroep zo goed mogelijk te worden afgestemd. Verder doet de werkgroep voorstellen voor vereenvoudiging van regelgeving en voor een betere informatievoorziening. Het
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 24 036, nr. 54
7
kabinet stemt in met de voorstellen. De Tweede Kamer zal voor de herfst een implementatieplan ontvangen. Gerechtsdeurwaarders De behandeling van het wetsvoorstel voor de gerechtsdeurwaarders is stilgelegd omdat bezinning op een aantal fundamentele vragen nodig leek. De werkgroep heeft bezien welke regelingen nodig zijn om de kwaliteit van de beroepsuitoefening te garanderen en tevens de oneigenlijke concurrentie die optreedt door het verbinden van ambtsverrichtingen met commerciële activiteiten, te vermijden. Uitkomst is dat: – het domeinmonopolie inzake executie, conservatie en het uitbrengen van exploten moet worden gehandhaafd, maar het aantal gevallen waarin een exploot verplicht is gesteld drastisch kan worden beperkt; – het domeinmonopolie bij gerechtswerkzaamheden kan worden afgeschaft; – het standplaatsenbeleid en het beperkt werkterrein moeten worden afgeschaft; – op termijn een invoering van maximumtarieven voor ambtshandelingen; – het instellen van een beperkte PBO voor gerechtsdeurwaarders die de gedragsregels vaststelt. De overige regels worden neergelegd in wetgeving, AMvB’s en ministeriële regelingen. Het toezicht en het tuchtrecht zal aan een onafhankelijk orgaan opgedragen worden. Door de maatregelen ontstaat keuze uit verschillende deurwaarders, tariefsdifferentiatie en betere informatie over het aanbod van de deurwaarder. Het kabinet neemt de voorstellen over. Bouwregelgeving Bij de Bouwregelgeving (Woningwet, gemeentelijke bouwverordening en Bouwbesluit) doen zich knelpunten voor door de hoeveelheid regels, verschillen tussen gemeenten in (toepassing van) de regels en door onduidelijkheid, ingewikkeldheid, gedetailleerdheid etc. van de regels. Ook zijn er klachten over de bouwvergunningprocedure. Deze neemt veel tijd in beslag en vereist de overdracht van veel informatie en bescheiden. Bovendien wordt bij het in rekening brengen van leges voor een bouwvergunning geen verband gelegd tussen de individuele vergunningaanvraag en de kosten die daarmee gepaard gaan voor de gemeente. De werkgroep is van mening dat de knelpunten niet nopen tot fundamentele herziening van de bouwregelgeving maar dat binnen het bestaande raamwerk van de regelgeving wel verbeteringen mogelijk zijn. Voorgesteld wordt o.m.: – de vergunningplicht te beperken door de categorie meldingplichtige bouwwerken en de categorie vergunningvrije bouwwerken beide te verruimen; – de lasten die gepaard gaan met een vergunningaanvraag te verminderen door: – de duidelijkheid bij een vergunningaanvraag te vergroten door landelijke uniformering van de in te dienen informatie en bescheiden en het verplicht opstellen van een welstandsnota met duidelijke welstandscriteria per gemeente; – de vergunningsprocedure te stroomlijnen door het vastleggen in de Woningwet van de mogelijkheid voor de aanvrager van het verkrijgen van een bouwvergunning op hoofdlijnen alsmede door betere afstemming tussen de bouw- en de milieuvergunning; – een deel van de vergunningsprocedure overbodig te maken (de bouwtechnische toets) bij het gebruik van procescertificering; – de inzichtelijkheid tussen de in rekening gebrachte kosten bij een vergunningaanvraag en de daaraan ten grondslag liggende werkzaamheden van een gemeente te verbeteren;
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 24 036, nr. 54
8
– de technische bouwregelgeving (het Bouwbesluit) op onderdelen op te schonen en te vereenvoudigen en het totstandkomingsproces van de technische bouwregelgeving te verbeteren door «checks and balances » in te bouwen die verhinderen dat het Bouwbesluit steeds maar uitdijt en dat te gedetailleerde regelgeving ontstaat. De technische bouwregelgeving wordt zo duidelijker, beter toepasbaar en beter handhaafbaar. Het kabinet beschouwt de rapportage als een belangrijke bouwsteen om te komen tot een op de maatschappelijke behoefte afgestemde herijking van de bouwregelgeving. De aanbevelingen in het rapport zijn gericht op optimalisering van de gebruikersvriendelijkheid en deregulering, uniformering van bouwtechnische voorschriften en vereenvoudiging van de vergunningsprocedures. Belangrijke elementen van het kabinetsbesluit zijn: – dat de technische bouwregelgeving zal worden opgeschoond, vereenvoudigd en dat een aantal maatregelen wordt getroffen om de inzichtelijkheid en het totstandkomingsproces van de bouwregelgeving te verbeteren; – dat zal worden overgegaan tot een nieuwe categorie-indeling van de bouwwerken in vergunningvrij, vergunningplichtig met een korte procedure (beslistermijn 2 weken en geen preventieve bouwkundige toets) en vergunningplichtig met een lange procedure (beslistermijn 13 weken) waarbij de vergunningplicht wordt ingeperkt: categorie «vergunningvrij» zal worden verruimd en de nieuwe categorie vergunningplichtig met een korte procedure zal bestaan uit de bouwwerken die nu nog meldingsplichtig zijn (met dien verstande dat bezien wordt welke nu nog meldingsplichtige bouwwerken vergunningvrij gemaakt kunnen worden) en een deel van de bouwwerken die nu nog vergunningsplichtig zijn; – dat de visie van een gemeente op welstand duidelijk naar de burger en het bedrijfsleven moet worden uitgedragen. Dit bij voorkeur via welstandscriteria vastgelegd in een gemeentelijk welstandsnota. Dit past bij politieke verantwoordelijkheid op dit punt; – dat de vereiste aan te leveren informatie voor de beoordeling van een bouwplan uniform en limitatief zal worden vastgelegd; – dat de vergunningsprocedure zal worden gestroomlijnd door in de Woningwet de mogelijkheid op te nemen van het verkrijgen van een vergunning op hoofdlijnen door de aanvrager; – dat de mogelijkheid van procescertificering verder zal worden uitgewerkt; – dat in overleg met het VNG een betere afstemming zal worden nagestreefd tussen de in rekening gebrachte leges en de werkelijk gemaakte kosten voor de vergunningverlening; – aandacht voor overleg en communicatie rond bouwregelgeving. In de nota Milieu en Ruimte en de Kabinetsreactie op de evaluatie van de Awb zal het kabinet ingaan op mogelijkheden tot verkorting, vereenvoudiging en onderlinge afstemming van milieu- en bouwvergunningprocedures. Een aantal AMvB’s en wetswijzigingen die moeten worden doorgevoerd kunnen nog voor het einde van dit jaar gereed zijn voor bespreking in het kabinet. Verder zal snel overleg worden gestart met betrokkenen om de andere voorstellen in praktijk gebracht te krijgen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 24 036, nr. 54
9
4 ONDERWERPEN DIE VOOR VIERDE RONDE GEKOZEN ZIJN Loodsen1 De verzelfstandiging van de loodsen in 1988 heeft geleid tot een flinke onbedoelde toename van het aantal loodsverrichtingen bij een gelijk blijvend aantal loodsen. Hierbij zijn de kostenbesparingen door een efficiëntere bedrijfsvoering van het Loodswezen niet doorgegeven in de vorm van lagere tarieven. De herziening van de Scheepvaartverkeers- en Loodsen wet in 1995 heeft het aantal loodsverrichtingen weer op het oude niveau gebracht en enige marktdruk op het Loodswezen geïntroduceerd. Dit was echter niet voldoende, ook in de ogen van de sector (rederijen, havenbeheerders en havenbedrijven). Daarom is een commissie Brede Heroverweging Loodswezen geïnstalleerd. Deze commissie heeft juli 1997 geadviseerd. Onder andere is aanbevolen om te komen tot een decentralisatie van bevoegdheden en regionale zelfregulering en wordt voorgesteld de monopoliepositie van de loodsen op te heffen door de introductie van concurrentie. De MDW-werkgroep zal concrete voorstellen ontwikkelen ter introductie van de marktwerking bij het loodsen van zeeschepen. In het bijzonder zal worden gekeken naar – de invoering van mededinging en de rol van de regionale autoriteiten en een Raad van Toezicht daarbij; – de tariefvaststelling indien geen mededinging plaatsvindt; – de beoordeling van de reikwijdte van de regelgevende bevoegdheden van het loodswezen en de gedrags- en beroepsregels. Makelaars Behalve bij het afsluiten van verzekeringen is het bemiddelen bij het sluiten van overeenkomsten een vrije handeling. Verschillende beroepsbeoefenaren zijn op de bemiddelingsmarkt actief waaronder makelaars. Makelaar is een in het Wetboek van koophandel beschermde titel. Volgens deze wet dient een makelaar naar het oordeel van de regionale Kamer van Koophandel (KvK) vakbekwaam te zijn in het vak waarin hij de makelaardij beoefent. De KvK stelt de deskundigheid vast. Actuele activiteiten zijn bijvoorbeeld nog wel de makelaardij in verzekeringen en in onroerende zaken, maar het huidige nut van de historische titelbescherming lijkt voor veel sectoren gering. De vraag is ook of het vaststellen van de deskundigheid van allerlei beroepsbeoefenaren een taak van de KvK is. Het vereiste niveau van vakbekwaamheid wordt naar eigen inzicht vastgesteld (behalve voor de makelaar in onroerende zaken). Dit leidt tot grote verschillen en schept onzekerheid. Bij de makelaars onroerende zaken spelen nog twee specifieke elementen. De van de onderhandelende partijen onafhankelijke positie was de essentie van de makelaarsfiguur. Bij de makelaar in onroerende zaken is daar geen sprake meer van omdat deze één partij vertegenwoordigd. Ten tweede leiden de wettelijke vakbekwaamheidseisen hier tot een relatief hoge toetredingsdrempel die de concurrentie mogelijk onnodig beperkt.
1
Als bijlage 2 zijn de startnotities van de vierde tranche projecten bijgevoegd.
Het MDW-project zal nagaan of de huidige wijze van waarborging van vakbekwaamheid en onafhankelijkheid het meest efficiënt en effectief is en welke alternatieven er zijn. Tevens gaat de werkgroep na of er voldoende reden is de huidige wettelijke titelbescherming in een of andere vorm te handhaven. Bij de beantwoording van deze vragen zal de werkgroep een onderscheid maken tussen de makelaardij in brede zin en de makelaardij in assurantiën en die in onroerende zaken.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 24 036, nr. 54
10
Toezicht en samenwerking bij incasso van auteursrechten Krachtens de Auteurswet en de Wet naburige rechten zijn vergoedingen verschuldigd voor het kopiëren van beschermd materiaal. Bij de incasso van deze vergoedingen zijn verschillende organisaties werkzaam. In de praktijk worden onder andere de volgende problemen gesignaleerd. Bedrijven worden soms met meer dan één incassobureau geconfronteerd waarvoor dezelfde gegevens moeten worden geleverd. Ook hebben sommige incasso-organisaties overlappende werkgebieden. Verder wordt op incasso-organisaties toezicht gehouden door afzonderlijke toezichtorganisaties. Taken en taakuitoefening verschillen in de praktijk nogal, o.a. op het gebied van tariefstructuur en andere marktordenende aspecten. Dit leidt tot een gebrekkige transparantie en rechtszekerheid. Tenslotte bestaan er twijfels over een juiste uitvoering van het zogenoemde repartitiereglement dat de verdeling van de inkomsten uit het reprorecht onder de rechthebbenden regelt. Een MDW-werkgroep gaat onderzoeken op welke de administratieve belasting bij de incasso zo gering mogelijk kan worden gemaakt en hoe maximale transparantie en rechtszekerheid kan worden bereikt. Stad en regels Door de gemeente Den Haag wordt onderkend dat de economie op lokaal niveau wordt beïnvloed door de gemeentelijke regelgeving terwijl de kwaliteit van de lokale regelgeving belangrijk is voor de effectiviteit en doelmatigheid van het openbaar bestuur. In het MDW-project «Stad en regels», dat wordt opgezet als een samenwerkingsproject tussen de gemeente Den Haag en het Rijk, wordt de focus op de Haagse regelgeving gericht. De gemeente Den Haag heeft het voortouw in het project. Doel van het project is dat een beeld wordt verkregen van de effecten van deze regelgeving op de economie in Den Haag en dat wegen worden verkend om de doelmatigheid en effectiviteit van deze regelgeving te bevorderen. Aspecten waaraan aandacht zal worden gegeven zijn: deregulering en herregulering (minder, maar betere regels), het kritisch doorlichten van voorgenomen regelgeving, mogelijkheden ter verbetering van de publieke dienstverlening en bevordering van de marktwerking binnen de overheidsdienst. Elektronische handtekening en recht Het civiele recht lijkt, voorzover het vormvrije rechtshandelingen betreft, weinig belemmeringen te bevatten voor het toepassen van elektronische informatie-overdracht. Hierbij zijn wel vragen aan de orde over het waarborgen van betrouwbaarheid etc., maar die worden al bezien in andere projecten. In dit MDW-project wordt bezien of elektronische informatie-overdracht ook bruikbaar is bij rechtshandelingen die wél onderworpen zijn aan een vormvereiste. Meer specifiek gaat het om de vraag in hoeverre vormvereisten van rechtshandelingen belemmeringen opleveren voor het gebruik van elektronische informatieoverdracht of bij het elektronisch verrichten van deze rechtshandelingen. Ook kan de MDW-werkgroep onderzoeken welke argumenten er zijn voor én tegen het voortbestaan van deze vormvereisten, gegeven de mogelijkheden van de elektronische snelweg. Verder komt de vraag aan de orde of de betreffende rechtshandelingen in een elektronische vorm kunnen worden verricht en welke waarborgen (zowel wettelijk als van het elektronisch systeem) daarvoor dan nodig zijn. Tenslotte moet de werkgroep nagaan of er bij vorenstaande verschillen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 24 036, nr. 54
11
zijn tussen het rechtsverkeer tussen burgers onderling en tussen burgers en overheid. De beantwoording van deze vragen moet zich toespitsen op het schriftelijkheidsvereiste bij de arbeidsovereenkomst, het vormvoorschrift van de notariële akte bij hypotheekverlening en de bekendmakingsvereisten van art 3.41 e.v. van de Algemene wet bestuursrecht. Vergunningsprocedures bij bedrijfsvestiging Bedrijven hebben te maken met een scala aan vergunningen, ontheffingen en daarmee samenhangende procedures, termijnen en vereiste rapportages. De benodigde vergunningen worden in de praktijk verleend door verschillende instanties. Onlangs is door een ingenieursbureau een onderzoek uitgevoerd naar vergunningverlening voor bestaande industriële activiteiten langs of nabij de Waddenzee. In de eindrapportage worden aanbevelingen gedaan die onder meer betrekking hebben op een betere stroomlijning van de vergunningverlening. Bij overheden en bedrijfsleven van Noord Nederland bestaat de behoefte om, mede als vervolg op het genoemde onderzoek, te kijken naar verder bestaande mogelijkheden voor verbeteringen van het proces van vergunningverlening. Het MDW-project wordt gericht op de vergunningprocedures in verband met de vestiging en uitbreiding van bedrijven. De aandacht zal worden gericht op het formuleren van voorstellen voor: – de coördinatie binnen en tussen de verschillende vergunning verlenende instanties; – het bundelen van de loket-functie binnen en tussen de verschillende vergunningverleners; – harmonisatie en stroomlijning van vergunnings- en besluitvormingsprocedures, in het bijzonder m.b.t. de termijnen waarbinnen procedures moeten worden toegepast; Hierbij zal een bottom-up benadering worden gevolgd: er zal naar verbeteringen worden gezocht vanuit de praktijk van de vergunningverlening. Wet op de toegang ziektekostenverzekeringen (Wtz) Overeenkomstig de daarover aan de Vaste Commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport gedane toezegging, is op 17 juli jl. een voorstel tot algehele herziening van Wet op de toegang tot ziektekostenverzekeringen voor advies aan de Raad van State aangeboden. In het onderhavige wetsvoorstel is nog niet de risicodragende uitvoering van de Wtz geregeld. Van een risicodragende uitvoering van de Wtz moet een stimulans uitgaan voor particuliere ziektekostenverzekeraars tot kostenbeheersing. In de modaliteiten van en mogelijkheden voor een risicodragende uitvoering bestaat nog onvoldoende inzicht. Een risicodragende uitvoering van de Wtz kent verschillende aspecten. Naast de keuze van de systematiek voor de risicodragende van «excess of loss», spelen formeel juridische aspecten en de reserveringsproblematiek een belangrijke rol. De reservevorming is vereist op grond van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 indien verzekeraars risico lopen. Het onderzoek naar de mogelijkheden van een risicodragende uitvoering van de Wtz kan zich derhalve niet beperken tot de techniek van het systeem maar zal zich tevens moeten uitstrekken tot de juridische en verzekeringstechnische (on)-mogelijkheden. De resultaten van dit onderzoek zullen de basis vormen voor de bij een afzonderlijke wetswijziging voor te stellen risiscodragende uitvoering van de Wtz.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 24 036, nr. 54
12
5 MDW IN INTERNATIONAAL PERSPECTIEF Het Nederlandse MDW-project past uitstekend in een internationale trend van hervorming van de regelgeving. Tal van landen zijn bezig hun regelgeving te «moderniseren» en ook op EU zijn er initiatieven. De Nederlandse aanpak ontmoet veel belangstelling bij andere OESO-landen. Aan de voorwaarden die de OESO onderscheidt voor een succesvolle aanpak wordt in de MDW-benadering voldaan. Zo kent MDW een stevige politieke verankering, zijn de doelstellingen helder en is de organisatie duidelijk. Belangrijk is ook, de OESO onderstreept dit, dat het intensievere beleid gericht op aanpassing van de regelgeving zijn pendant kent in het nieuwe mededingingsbeleid. OESO Het grootste deel van de landen die zijn aangesloten bij de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) heeft een «regulatory reform» programma in een of andere vorm. Bij de meeste landen gaat het, net als in Nederland, niet zozeer om het verminderen van de regelgeving, maar om het creëren van efficiënte, effectieve en flexibele regelgeving en tegelijk het ontwikkelen van andere alternatieve instrumenten van overheidsbeleid. Uit OESO-onderzoek blijkt dat de welvaart, gemeten als het reële bruto binnenlands product, met 3 tot 6% kan toenemen door een ambitieuze hervorming van de regelgeving door te voeren. EU-initiatieven Onder leiding van de Europese Commissie bekijken gebruikers en wetgevers uit verschillende lidstaten de Europese regelgeving per sector, met het oog op mogelijke vereenvoudigingen en verduidelijkingen van de desbetreffende Europese regelgeving. Dit gebeurt in de SLIM-operatie: «Simpler Legislation for the Internal Market». De eerste fase van dit project, met pilots op het terrein van de richtlijn bouwmaterialen, Intrastat, sierplanten en de erkenning van diploma’s, is afgesloten. Als nieuwe onderwerpen zijn voorgesteld de communautaire regelgeving op het gebied van de BTW, de financiële diensten, de gecombineerde nomenclatuur voor externe handel en kunstmest. Over deze onderwerpen wordt eind 1997 gerapporteerd. In het Actieplan voor de Interne Markt, dat voorgelegd is aan de Europese Raad van Amsterdam, is voorgesteld de SLIM-operatie als een voortschrijdend programma te gaan uitvoeren. De Europese Commissie wijst op het belang van nationale vereenvoudiging naast vereenvoudiging op Europees niveau. In het Actieplan roept de Commissie de lidstaten op over te gaan tot vereenvoudiging van nationale regelgeving en elkaar en de Commissie over de nationale initiatieven te informeren. Scheveningen conferentie Eind april is in Scheveningen onder het Nederlands voorzitterschap de conferentie «The Quality of European and national legislation and the internal market» gehouden. De conferentie is georganiseerd door het ministerie van Economische Zaken, samen met het ministerie van Justitie, de Europese Commissie en het T.M.C. Asser-instituut. Tijdens de conferentie zijn ervaringen met activiteiten van nationale overheden en Europese instellingen op het terrein van (verbetering van) de regelgeving uitgewisseld.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 24 036, nr. 54
13
De belangrijkste bevindingen van de conferentie kunnen als volgt worden samengevat: – Regelgeving van hoge kwaliteit vergt continue aandacht. Dit is essentieel voor de bevordering van sociale en economische vooruitgang; – Een effectieve regelgeving kan alleen worden bereikt door een combinatie van de juridische, economische en bestuurlijke invalshoek; – Regelgeving moet zijn onderworpen aan een kwaliteitstoets zowel op het niveau van de lidstaten als op communautair niveau. Op Europees niveau kan in aanvulling op de bestaande praktijk worden gedacht aan een systeem van externe beoordeling van de wetgevingskwaliteit; – Bij het ontwerpen van regelgeving moeten de (neven-)effecten meer systematisch in kaart worden gebracht om een evenwichtiger besluitvorming mogelijk te maken. – Het kritisch heroverwegen van regelgeving kan het best in duidelijk afgebakende onderdelen geschieden die in de tijd beheersbaar zijn. Politieke supervisie over zo’n proces is onmisbaar. Europese Raad spreekt zicht uit voor verdere vereenvoudiging De Europese Raad van Amsterdam heeft opnieuw uitgesproken het heel belangrijk te vinden de bestaande en de nieuwe wettelijke en bestuursrechtelijke voorschriften te vereenvoudigen. Dit om de kwaliteit van de communautaire wetgeving te verbeteren en de administratieve lasten voor het bedrijfsleven, met name het MKB, te verlichten. De Commissie wordt verzocht voor dat doel een task force op te zetten. Verder roept de Europese Raad de Commissie op haar lopende vereenvoudigingsprogramma in overleg met alle betrokken partijen uit te breiden. De lidstaten zouden op nationaal niveau een vergelijkbare vereenvoudiging na moeten streven.
6 CONCLUSIE Het MDW-project gaat steeds meer vruchten afwerpen. De stroom eindproducten waardoor consumenten en bedrijven echt iets gaan merken van het beleid is op gang gekomen. Hoewel er natuurlijk altijd de wens bestaat de uitvoering van de voorstellen sneller te laten verlopen, beoordeelt het kabinet het uitvoeringstempo als geheel bevredigend. Verder sluit het beleid van renovatie van de regelgeving ook goed aan bij de activiteiten gericht op modernisering van de regelgeving in tal van andere landen. De MDW-formule heeft zich bewezen als een praktische constructieve aanpak. De keuze van onderwerpen voor de vierde tranche laat nog eens zien dat er tal van terreinen zijn waar het instrument zijn nut kan bewijzen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 24 036, nr. 54
14
BIJLAGE 1
VOORTGANG PROJECTEN EERSTE EN TWEEDE TRANCHE 1 Winkeltijdenwet Begin juni 1996 is de nieuwe Winkeltijdenwet in werking getreden. De Nederlandse openingstijden van winkels waren daarvoor strikter dan in de meeste andere Europese landen, maar door de nieuwe wet is het tijdvak waarin winkels open mogen zijn, aanzienlijk verruimd. In principe mogen winkels op doordeweekse dagen en de zaterdag open zijn in het tijdvak tussen zes uur ’s ochtends en tien uur ’s avonds. De gemeentelijke overheden hebben daarbij de mogelijkheid gekregen extra opening van winkels toe te staan. Op zondag zijn de winkels in beginsel gesloten, tenzij de gemeente uitvoering geeft aan een drietal uitzonderingsgronden en de daardoor de mogelijkheid voor openstelling creëert.Veel bedrijven maken gebruik van de ruimere mogelijkheden. De meeste supermarkten en een aantal doe-het-zelf zaken zijn bijvoorbeeld van 8.00 tot 20.00 uur open. De «koopzondagen» in een aantal steden zijn een groot succes. Het publiek is tevreden over de ruimere openingstijden, hetgeen onlangs weer is bevestigd in onderzoek dat is gedaan door de Consumentenbond. Met de Winkeltijdenwet heeft een nieuw soort winkel, de convenience store, zijn intrede gedaan. Deze winkel richt zich op de consument die «onderweg» een vergeten boodschap of een gemaksartikelen wil kopen. De convenience store maakt daarbij gebruik van de extra ruimte voor winkelopening, maar bovendien van tot nu toe onbenutte mogelijkheden in de wet. Voorbeelden van deze convenience stores zijn de nieuwe winkels op NS-stations en de tankshops. Wat de rijksoverheid betreft, zijn de openingstijden bekeken in het licht van de kwaliteit van de dienstverlening in het algemeen. Over de resulterende maatregelen hebben de verschillende ministeries gerapporteerd in de memorie van toelichting bij hun begroting. Het ministerie van Binnenlandse Zaken heeft in dit proces een faciliterende rol gespeeld. 2 Taxivervoer Eind vorig jaar is de nota «Taxi naar de toekomst» aan de Tweede Kamer aangeboden. De belangrijkste besluiten zijn dat waar nu in de praktijk sprake is van een systeem van capaciteitsvergunningen en vaste tarieven, in de toekomst de vergunningverlening en de tarieven stapsgewijs zullen worden vrijgegeven. Andere besluiten in de nota zijn gericht op kwaliteitsverbetering van het taxivervoer, op aanpassing van de bestuurlijke organisatie en op verbetering van de handhaving. Het kabinet verwacht dat de maatregelen zullen leiden tot lagere tarieven, kwaliteitsverbetering en een toename van het aantal taxi’s. Op den duur zal de taxi als schakel in het openbaar vervoer een grotere rol kunnen gaan spelen. Als uitvoeringspad wordt vastgelegd dat het capaciteitsregime begin 2000 wordt verruimd en een maximumtarief wordt ingevoerd; dat in 2002 het capaciteitsregime volledig zal zijn afgeschaft en het tarief volledig wordt vrijgegeven. Het streven is dat de wijziging van de Wet Personenvervoer, waarin de voornemens worden vertaald, 1 januari 1998 in werking zal kunnen treden. 3 Inrichtingen- en vergunningenbesluit
Uitkomst project Kern van de voornemens inzake het project Inrichtingen en vergunningenbesluit wet milieubeheer (Ivb) is dat meer bedrijven en inrichtingen onder de werking van algemene regels worden gebracht. In totaal zullen voor 19 sectoren algemene regels worden opgesteld. In totaal zullen 65% van de thans nog vergunningplichtige bedrijven onder
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 24 036, nr. 54
15
de werking van algemene regels komen. De administratieve lasten kunnen daardoor aanmerkelijk dalen. Dit zal niet tot een slechter milieuresultaat leiden: aan de milieudoelstellingen zal naar verwachting zelfs beter worden voldaan.
Voortgang realisatie De realisatie van de voorstellen is inmiddels een eind op streek. Het realiseren van de 19 amvb’s is een veelomvattende, meerjarige operatie, waarbij ook de mede-overheden betrokken zijn. Het is niet alleen een kwestie van het opstellen van regels. De operatie heeft gevolgen voor de bestuurlijke organisatie en voor de handhaving. Het opstellen van regels is trouwens op zichzelf al een ingewikkelde kwestie, bijvoorbeeld omdat dwarsverbanden bestaan met andere wetten. De eerste drie amvb’s («Detailhandel en ambachtsbedrijven milieubeheer», «Horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer» en «Woon- en verblijfsgebouwen milieubeheer») zijn reeds zover in procedure dat zij naar verwachting begin ’98 in werking zullen kunnen treden1. De algemene regels voor de overige sectoren zullen in de periode tot en met 1999 van kracht worden. 4 Arbeidsomstandighedenwet
Uitkomst project In het kabinetsstandpunt bij dit project, kiest het kabinet koers naar versterking van de verantwoordelijkheid van werknemers en werkgevers en geeft richting aan een meer decentraal, zelfwerkend systeem voor goede arbeidsomstandigheden. Praktisch wordt deze oriëntatie in een groot aantal maatregelen voor de korte en de lange termijn vertaald.
Voortgang uitvoering Inmiddels heeft de Sociaal economische raad over de voorstellen advies uitgebracht en zijn ze besproken in de Tweede Kamer. Het wijzigingsvoorstel van de Arbowet, waarin het aangepaste beleid is neergeslagen, wordt aan de Raad van State voorgelegd. De planning is dat de nieuwe wet begin ’98 in werking treedt. 5 Arbeidstijdenbesluit vervoer (voorheen Rijtijdenbesluit)
Uitkomst project Naar aanleiding van het MDW-project Rijtijdenbesluit zijn voorstellen gedaan voor een vereenvoudiging van de regeling van de rij- en rusttijden. Kern van de voorstellen is dat, in lijn met de Arbeidstijdenwet, gebruik wordt gemaakt van de systematiek van de standaard- en overlegregeling. De normen van de overleg-regeling komen overeen met de Europese Verordening voor de rij- en rusttijden. De normen van de standaardregeling zoeken aansluiting met de algemene normen van de Arbeidstijdenwet, waarbij echter, rekening houdend met de aard van de bedrijfsvoering in het vervoer, enige aanpassingen zijn gemaakt. Het nieuwe voorstel vergroot de flexibiliteit op een manier die past binnen het beleid voor arbeidsbescherming.
Voortgang realisatie
1
De administratieve lasten zullen door de invoering van de eerste drie amvb’s met naar schatting f 100 mln kunnen dalen.
Het kabinet heeft naar aanleiding van de advisering door de Sociaal economische raad en de kamerbehandeling enkele wijzigingen in de voornemens aangebracht. O.a. wordt de flexibiliteit van het besluit voor nachtelijke arbeid vergroot voor sectoren waar de overlegregeling voor
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 24 036, nr. 54
16
nachtarbeid nog steeds grote problemen oplevert bij de uitoefening van het bedrijf. De planning van het nieuwe arbeidstijdenbesluit voor het wegvervoer is dat het april 1998 in werking zal kunnen treden. 6 Advocatuur
Uitkomst project Door de werkgroep Cohen zijn in het project domeinmonopolie advocatuur aanbevelingen gedaan teneinde – met behoud van de kwaliteit van de rechtspleging – de mededinging tussen de aanbieders van rechtsbijstand te bevorderen. Het project heeft geleid tot voorstellen voor een verruiming van de mogelijkheid als procesgemachtigde op te kunnen treden, waardoor ook juristen in dienst van bedrijven, overheidsinstellingen, maar ook bijvoorbeeld consumentenorganisaties, vakbonden en de VNG, kunnen procederen in civiele zaken waarvoor het procesmonopolie geldt. Voorts wordt voorgesteld de titel van procureur te schrappen en de mogelijkheid te openen dat de daaraan verbonden bevoegdheden door elke advocaat kunnen worden uitgeoefend. Ten slotte wordt voorgesteld de verordenende bevoegdheid van de Orde van Advocaten te moderniseren en een aantal verordeningen in te trekken. Belangrijke winstpunten zijn dat de differentiatie en de kwaliteit van het aanbod van rechtshulp daardoor kunnen toenemen, terwijl de kosten ervan kunnen dalen.
Voortgang uitvoering – Per 1 januari 1997 heeft de Orde van advocaten het calculatieschema voor tariefstelling ingetrokken. Sindsdien is sprake van een adviestarief, waardoor aanzienlijk meer vrijheid voor tarieven bestaat. – Door de Nederlandse Orde van Advocaten is op 16 maart een wijziging van de Verordening op de praktijkuitoefening in dienstbetrekking vastgesteld, die toetreding tot de balie van juristen in dienst van brancheorganisaties mogelijk maakt. Het Verbond van Verzekeraars heeft de Minister van Justitie verzocht de bepalingen in deze Verordening aangaande rechtsbijstandverzekeraars te vernietigen. Dit verzoek wordt thans onderzocht; de gewraakte bepalingen zijn geschorst. – Door een commissie onder voorzitterschap van mr. A.H. van Delden is een voorstel ontworpen tot vaststelling van de scheidingslijn tussen zaken waarbij verplichte procesvertegenwoordiging vanuit een oogpunt van algemeen belang geboden is en zaken waarbij een dergelijke verplichting zonder bezwaar achterwege kan blijven. – Tussen de Orde en de Stichting Geschillencommissies voor Consumentenzaken vindt thans overleg plaats om tot een consumentvriendelijke (laagdrempelige) regeling te komen voor geschillen over declaraties. – Een commissie onder voorzitterschap van mr. J. Mannoury (vicepresident rechtbank Zwolle) brengt de praktische en financiële gevolgen van de intrekking van de bepalingen aangaande de procureur in kaart. De bepalingen aangaande de procureur zullen binnenkort worden ingetrokken. 7 Kwaliteit van de EG-regelgeving Het project Kwaliteit EG-regelgeving heeft geleid tot voorstellen die zijn gericht op: – het bereiken van een grotere discipline op EG-niveau bij de keuze tussen het richtlijn- en het verordeningsinstrument; – de verdere ontwikkeling en uitbouw van richtsnoeren voor de kwaliteit van EG-regelgeving;
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 24 036, nr. 54
17
– de oprichting van een communautair orgaan dat regelgeving op kwaliteitseisen toetst. De voorstellen zijn begin 1996 voor het eerst onder de aandacht van de andere lid-staten en de instellingen van de Europese Unie gebracht. Het onderwerp is daarnaast bij diverse gelegenheden ingebracht in de Intergouvernementele conferentie (IGC). Op 15 juli 1996 is een Protocol bij het Verdrag betreffende de Europese Unie ingediend. In april 1997 hebben de ministeries van Justitie en EZ, op verzoek van de Europese Commissie en in samenwerking met het Asser instituut, een conferentie georganiseerd over de mogelijkheden ter bevordering van de kwaliteit van de Europese regelgeving mede in relatie tot de werking van de interne markt. Een communiqué, waarin de resultaten van de conferentie zijn vermeld, is aan de Interne Marktraad gezonden. Het Protocol is als onderdeel van het Verdrag van Amsterdam vastgesteld, als een verklaring betreffende de redactionele kwaliteit van Europese wetgeving. De verklaring vormt de basis voor een stelsel van richtsnoeren voor de Europese regelgeving. Het project is hiermee beëindigd. 8 Eigen betalingen
Uitkomst project Dit project heeft geleid tot algemene aanbevelingen, die betrekking hebben op regelingen waarbij eigen bijdragen worden ingesteld voor semi-collectieve voorzieningen. Het kabinet besteedt aandacht aan de aanbevelingen bij het tot stand brengen van nieuwe regelingen door voorlichting en studie in interdepartementaal verband en toepassing van de wetgevingstoetsing. Daarnaast zijn voor enkele specifieke regelingen aanbevelingen gedaan.
Voortgang realisatie – in het najaar zal een voorlichtingsbrochure gereed zijn voor wetgevingsjuristen. In november aanstaande zal een studiedag voor wetgevingsjuristen worden georganiseerd over dit onderwerp; – de werkgroep Harmonisatie inkomensafhankelijke regelingen heeft gerapporteerd over de ontwikkeling van het inkomensbegrip; – via het traject «regie in de jeugdzorg» wordt gewerkt aan verbetering van de kwaliteit en doelmatigheid in de jeugdzorg. Onder meer via de totstandkoming van een centrale toegang tot de jeugdzorg, die in 1998 moet zijn ingevoerd, wordt beoogd het proces zodanig te organiseren dat de juiste hulp op het juiste moment wordt verschaft; – het voorstel tot afstemming van de ouderbijdragenregeling schippersinternaten op de regeling voor de jeugdhulpverlening zal worden ingebracht bij de evaluatie van het convenant schippersinternaten 1995–19981; – over de aanbevelingen ten aanzien van de ouderbijdrage voor muziekscholen is overleg gaande tussen het ministerie van OCW en de VNG. 9 Normalisatie en certificatie
Uitkomst project
1
Brief van de Staatssecretarissen van Justitie en VWS d.d. 5 november 1996, TK 1995–1996 ..p.m.)
Het project Normalisatie en Certificatie heeft geleid tot een een stelsel van juridische en economische voorwaarden die relevant zijn voor de toepassing van normalisatie en certificering. Dit is o.a. neergeslagen in een beoordelingskader, met behulp waarvan de toepasselijkheid van
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 24 036, nr. 54
18
normalisatie en certificering in specifieke gevallen kan worden beoordeeld. Het kabinetsstandpunt bevat een aantal implementatielijnen. Aan instanties buiten de rijksoverheid en aan belanghebbende organisaties van marktpartijen is advies over de voorstellen gevraagd. De departementen is opdracht gegeven de mogelijkheden van normalisatie en certificatie op hun terrein aan te geven.
Voortgang realisatie De externe adviesronde heeft geleid tot een aantal suggesties voor nieuwe toepassingen van normalisatie en certificatie. Uit de inventarisatie bij departementen blijkt dat de toepassing van normalisatie en certificatie bij de verschillende departementen uiteenloopt, maar er zijn betrekkelijk veel nieuwe toepassingsmogelijkheden aangegeven. Een kabinetsreactie op de externe adviezen en een overzicht van de beleidsvoornemens van de departementen zijn de Tweede Kamer onlangs toegezonden1. In de ICHW wordt de mogelijke juridische verankering van het gebruik van normalisatie en certificatie in de «Aanwijzingen voor de regelgeving» bezien. 10 Levensmiddelenwetgeving
Uitkomst project De levensmiddelenwetgeving is gedetailleerd en versnipperd. De verantwoordelijkheden van de overheid en het bedrijfsleven zijn onvoldoende op elkaar afgestemd. De diffuse verantwoordelijkheden voor opstelling en handhaving van de levensmiddelenregels werkt ongunstig uit op de naleving en leidt tot onnodige belasting van het bedrijfsleven. Als ideaal voor de lange termijn en als richtpunt voor concrete maatregelen op korte termijn ziet het kabinet een op basis van een integrale afweging van alle belangen opgeschoonde en vereenvoudigde wetgeving, waarbij zoveel als mogelijk gebruik wordt gemaakt van gelijkgerichte initiatieven in de markt, zoals branche-afspraken (hygiënecodes bijvoorbeeld), kwaliteitszorg en certificatie. Het behoud van het huidige niveau van gezondheidsbescherming staat hierbij te allen tijde voorop. Inzake de voorschriften die betrekking hebben op meer economische aspecten kan de overheid aanzienlijk terugtreden.
Voortgang realisatie September 1996 is een implementatieplan aan de Tweede kamer gezonden2. Op de verschillende uitvoeringssporen van het project zijn inmiddels stappen gezet. Er is door VWS en LNV een begin gemaakt met het vereenvoudigen en opschonen van de regelgeving Ook de PBO is hiermee begonnen. Prof.mr. M. Scheltema is bezig een studie te verrichten naar een geïntegreerde regelgeving. De eerste stappen zijn gezet ter uitvoering van de voornemens inzake normalisatie en certificatie. De Tweede Kamer is met een separate brief over de voortgang van de activiteiten geïnformeerd3. De planning is erop gericht de gewijzigde regelgeving 1 januari 1998 in werking te laten treden. 11 Wet geluidhinder
1
Brief van de Minister van Justitie en de Minister van Economische Zaken, d.d. 30 mei 1997, ..p.m. 2 Handelingen ..p.m. 3 Brief van ..p.m.
Belangrijkste uitkomst van het project is het geluidhinderbeleid naar gemeenten te decentraliseren, waardoor bundeling van de procedures in het geluidhinderbeleid en de ruimtelijke ordening in één proces van integrale besluitvorming mogelijk wordt. Voor projecten van nationaal belang (rijkswegen, spoorwegen, luchthavens, defensieterreinen en landaanwinningsprojecten) behoudt het Rijk de bevoegdheid om
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 24 036, nr. 54
19
geluidnormen te stellen. Het kabinet heeft de voorstellen op hoofdlijnen onderschreven. In het kader van het project «Modernisering Instrumentarium Geluidbeleid» zullen de voorstellen worden uitgewerkt. Omdat de gevolgen ingrijpend zijn en de consequenties nog niet volledig kunnen worden overzien, heeft het kabinet tijd ingeruimd om de maatschappelijke discussie over de voorstellen te kunnen voeren en experimenten te doen in het kader van het project «Stad en Milieu». Mede op basis hiervan zal een beleidsnotitie met een definitief kabinetsvoorstel voor een nieuw geluidhinderinstrumentarium en bevoegdhedenmodel worden gedaan. De planning is erop gericht het definitieve kabinetsvoorstel de Tweede Kamer zo tijdig aan te bieden dat het nog voor het einde van de kabinetsperiode met de Kamer kan worden besproken. 12 Assurantiebemiddeling
Uitkomst project De Wet assurantiebemiddelingsbedrijf regelt de rechten en de plichten van assurantietussenpersonen en gevolmachtigde agenten. In het MDW-project zijn de argumenten vóór en tegen deze regulering in kaart gebracht. Het project heeft geleid tot de besluitvorming dat: – de verplichte register-inschrijving, gekoppeld aan de vakbekwaamheidseisen en overige inschrijvingsvoorwaarden/ doorhalingsgronden blijft gehandhaafd. In de evaluatie van de Wabb wordt bezien in hoeverre die vakbekwaamheidseisen inhoudelijk dienen te worden aangepast; – de wettelijke beloningsregels voor de assurantiebemiddeling zullen worden afgeschaft. Het verbod op retourprovisie (art. 16) zal met inwerkingtreding van het wetsvoorstel direct komen te vervallen en de art. 13 en 15 die de wijze van beloning regelen zullen op een termijn van vier à vijf jaar vervallen.
Voortgang realisatie Bij de wijziging van de Wabb in 1991 is besloten de wet na vijf jaar te evalueren. Deze evaluatie behelst het inhoudelijk beoordelen van de vakbekwaamheidseisen; het bezien van de consequenties van het afschaffen van de art. 13, 15 en 16 voor andere bepalingen in de Wabb; evaluatie van onderdelen van de Wabb die geen onderdeel waren van het MDW-onderzoek en het uitwerken van een en ander in concrete beleidsen wetsvoorstellen. De evaluatie is, evenals het voorbereiden van de wetswijziging en de Memorie van Toelichting, in de afrondende fase. Een wetsvoorstel met de strekking dat het begunstigingsverbod (art. 16) wordt afgeschaft, is aan de Raad van State worden voorgelegd. De beoogde datum van inwerking treding is 1 januari 1998. Volgens de huidige planning zullen eind oktober de overige wetsvoorstellen met Memorie van Toelichting en het verslag van de evaluatie aan de Raad van State en vervolgens aan de de Tweede Kamer worden aangeboden. 13 Toezicht vennootschappen
Uitkomst project Aanleiding voor het project is het risico van wachttijden dat bij de huidige opzet van het toezicht bestaat. Het project heeft geleid tot een aantal voorstellen tot wijzigingen in het toezicht waardoor, met behoud van de waarborgfunctie die het toezicht heeft in de criminaliteitsbestrijding, de wachttijden worden teruggebracht. Het juridisch toezicht in
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 24 036, nr. 54
20
de huidige vorm op iedere individuele concept-akte van oprichting van een vennootschap bij het ministerie van Justitie, zal achterwege gaan blijven. De bewaking van de kwaliteit van de concept-akte wordt overgelaten aan de notaris. Het preventief toezicht op vennootschappen zal zich gaan concentreren op de toets van financiële en criminele antecedenten van beoogde beleidsbepalers van op te richten vennootschappen.
Voortgang realisatie De termijnen voor de afgifte van verklaringen van geen bezwaar hebben het afgelopen jaar gevarieerd van twee tot vier weken. Deze termijnen worden in de loop van 1997 nog verder teruggedrongen. Voor het drastisch terugbrengen van de wachttijd tot maximaal 48 uur zijn nog ingrijpende automatiseringsinspanningen nodig bij bestuursdepartementen en bij de Centrale Justitiële Documentatie in Almelo. In de loop van 1998 zal de wachttijd naar verwachting tot de beoogde 48 uur kunnen worden teruggebracht. Per 1 augustus 1997 is, conform de afspraak met het Notariaat, voor zover de wet daartegen geen belemmeringen opwerpt, deze werkwijze doorgevoerd. Benodigde wettelijke aanpassingen die nodig zijn, zijn in voorbereiding. 14 Beroepspensioenen
Beroepspensioenregeling In het project Beroepspensioenregeling is onderzocht of de Wet betreffende verplichte deelneming in een beroepspensioenregeling (tot stand gekomen in 1972) in zijn huidige vorm nog steeds als een nuttig en noodzakelijk instrument voor sociaal beleid kan worden gezien. Het kabinet is tot de conclusie gekomen dat de wet in zijn huidige vorm dient te worden aangepast om de individuele keuzevrijheid te vergroten, om marktconforme prikkels te introduceren en om de concurrentie te vergroten, waardoor de pensioenvoorziening efficiënter kan worden.
Voortgang uitvoering Een interdepartementale werkgroep werkt de noodzakelijke wetswijziging uit. Bezien moet worden welke effecten de verscherping van de voorwaarden voor verplichtstelling heeft en hoe daarop in de wetgeving moet worden ingespeeld. 15 Handhavingskosten
Uitkomst project In het project doorberekening handhavingskosten zijn ca. 40 regelingen geïnventariseerd waar vormen van kostendoorberekening in voorkomen die samenhangen met overheidsactiviteiten gericht op het (doen) naleven van weten regelgeving. Daarnaast is onderzocht welke motieven ten grondslag liggen aan het doorberekenen van kosten en is onderzoek uitgevoerd naar de praktijk van het doorberekenen van handhavingskosten in een viertal ons omringende landen. Uit het verrichte onderzoek zijn geen eenduidige antwoorden voortgekomen op de vraag in welke gevallen doorberekening van handhavingskosten gerechtvaardigd is en wanneer niet. Op grond van overwegingen van enerzijds rechtstatelijke en anderzijds financieel-theoretische aard, komt de werkgroep evenwel tot de formulering van een aantal uitgangspunten, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen «toelatingskosten» en «handhavingskosten». Kosten die verband houden met «toelating» (bijvoorbeeld het verkrijgen van een
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 24 036, nr. 54
21
vergunning) zouden in beginsel moeten worden doorberekend. Handhavingskosten zouden daarentegen in beginsel niet moeten worden doorberekend aan degenen tot wie de handhaving is gericht. Deze uitgangspunten en de uitzonderingen daarop, zijn neergelegd in een tweetal checklists die kunnen worden gebruikt bij het opstellen en beoordelen van nieuwe en wijziging van bestaande regelgeving indien daarin sprake is van toelating en/of handhaving.
Voortgang uitvoering Er is een evaluatie naar de ervaringen met het gebruik van de checklist verricht. De uitkomst van de evaluatie is aan de Tweede Kamer aangeboden. 16 Specifieke uitkeringen
Uitkomst project De MDW-werkgroep «specifieke uitkeringen» heeft een toetsingskader ontwikkeld om bij specifieke uitkeringen te komen tot een vermindering van de administratieve lasten en heeft de bruikbaarheid ervan nagegaan door het toe te passen op een aantal regelingen. Het kabinetsstandpunt is naar de Tweede Kamer gezonden en tegelijkertijd naar de ARK met het verzoek een reactie te geven. Intussen wordt de doorlichting van alle specifieke uitkeringen voorbereid. De departementen zal binnenkort worden gevraagd een programma voor 1998 op te stellen. Tevens wordt een passende werkstructuur ontworpen waarbij een goed evenwicht wordt gezocht tussen doorlichting van de bestaande regelingen per departement en een vorm van visitatie door derden daarbij. Een voorstel voor een concrete werkwijze zal eerst in de ICBB worden besproken. Ook is voorzien in het produceren van voorlichtingsmateriaal e.d. met inschakeling van communicatiedeskundigen. 17 Markt en overheid
Uitkomst project In het project «Markt en overheid» is een analyse gemaakt van de oorzaken en kenmerken van ongelijke concurrentieverhoudingen tussen overheidsondernemers en particuliere ondernemers. Kernvraag is welke ongelijke concurrentieverhoudingen zich kunnen voordoen en op welke wijze deze kunnen worden opgelost. Uitkomst is een toetsingskader, dat de criteria weergeeft voor de beoordeling van de situatie indien overheidsorganisaties (organisaties met exclusieve of bijzondere marktrechten) zich op de markt begeven. Uitgangspunt is gelijke concurrentieverhoudingen tussen publieke en private partijen. Dit leidt tot de hoofdregel dat meeconcurreren ongewenst is, omdat gelijke spelregels binnen één organisatie niet goed tot stand te brengen zijn. De commerciële activiteit dient te worden afgescheiden van de andere taken van de overheidsorganisatie, tenzij sprake is van een aantal uitzonderingsgronden van algemeen belang, te weten: – marktactiviteiten die onlosmakelijk verbonden zijn met de publieke taak; – marktactiviteiten waarbij gebruik wordt gemaakt van anders onbenutte beschikbare restcapaciteit; – bepaalde marktactiviteiten op het terrein van de kennisinfrastructuur; – en die situaties waarin besloten is de om de publieke taak onder concurrentie te plaatsen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 24 036, nr. 54
22
Voortgang uitvoering Op 8 april 1997 heeft het kabinet het rapport «Markt en Overheid» aan de Tweede Kamer aangeboden. In een begeleidende brief wordt met veel waardering kennis genomen van het rapport. Het door de werkgroep voorgestelde normenstelsel biedt een goed beoordelingskader, doch gezien de breedheid en variëteit van marktactiviteiten meent het kabinet dat de voorgestelde spelregels nader uitgewerkt dienen te worden in hun concrete toepassing op specifieke terreinen en organisaties. Op 25 juni jl. heeft de Vaste Kamercommissie voor Economische Zaken van gedachten gewisseld over de aanbevelingen van de werkgroep Cohen. Tijdens dit overleg is een kamerbrede motie aanvaard, waarin wordt aangedrongen op een voortvarende implementatie en voorbereiding van wetgeving. Thans wordt een begin gemaakt met een aantal acties in het kader van de implementatie: er wordt een aantal ambtelijke diensten doorgelicht en er wordt bestuurlijk overleg voorbereid met lagere overheden. Ook wordt gewerkt aan een implementatieplan. Dit zal naar verwachting in het najaar aan de Tweede Kamer worden toegezonden. 18 Hoger onderwijs
Uitkomst project Het project heeft geleid tot een samenhangend pakket van maatregelen om de uitgangsposities van de verschillende aanbieders van hoger onderwijs – bekostigde respectievelijk aangewezen instellingen – op de markt zoveel mogelijk gelijkwaardig te maken, gegeven de taak en de verantwoordelijkheid van de overheid op het gebied van het hoger onderwijs. Doel van de maatregelen is te komen tot vergroting van de transparantie in het opleidingenaanbod en tot vergroting van de flexibiliteit en slagvaardigheid van de instellingen.
Voortgang realisatie Stand van zaken, bij de verschillende acties: – op 26 mei 1997 is het wijzigingsvoorstel voor de WHW, waarin de aanwijzingsprocedure is gewijzigd conform het MDW-advies, aan de Tweede Kamer aangeboden. Naar verwachting zal de wijziging begin 1998 in het Staatsblad kunnen worden geplaatst; – op 27 februari 1997 heeft algemeen overleg plaatsgevonden met de VKC OCenW over het kabinetsstandpunt over het MDW-rapport Hoger onderwijs; daar is afgesproken dat het kader voor de macrodoelmatigheidstoetsing, waarin het aanbod van aangewezen onderwijs wordt betrokken, in samenspraak met ACO en aan de hand van de praktijk zal worden ontwikkeld; dit zal worden opgenomen in het ontwerp HOOP ’98; – aan HBO-raad en Paepon is verzocht voorstellen te doen over de ordening van het opleidingenaanbod op basis van een door OCenW opgesteld referentie- en toetsingskader; Paepon werkt aan de ontwikkeling van een stelsel van kwaliteitszorg; voorstellen hiervoor dienen op 1 januari 1998 gereed te zijn; – over de decentralisatie van de arbeidsvoorwaarden vindt overleg plaats met VSNU en HBO-raad dat op afzienbare termijn naar verwachting tot een akkoord zal leiden; de decentralisatie moet ingaan op 1-1-1999; – de richtlijnen voor de prijsstelling en verantwoording van contractactiviteiten zijn ambtelijk vrijwel afgerond; de studies naar de overgang van een publiekrechtelijke naar een privaatrechtelijke rechtsvorm en de consequenties daarvan voor de benoeming van personeel en het onderzoek naar de versterking van de consumers choice worden nu uitgevoerd en zullen in het najaar van 1997 worden afgerond.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 24 036, nr. 54
23
in 1996 is het verzoek uitgegaan om offertes in te dienen voor het onderzoek naar de versterking van de consumers choice in het hoger onderwijs (inclusief verstering van de vraagfinanciering). Het onderzoeksrapport zal in het najaar van 1997 moeten verschijnen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 24 036, nr. 54
24
BIJLAGE 2
STARTNOTITIES 4e TRANCHE MDW 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Loodsen Toezicht en samenwerking bij incasso van auteursrechten Vergunningsprocedures bij bedrijfsvestiging Stad en Regels Wtz Makelaars Elektronische handtekening en recht
25 26 28 29 31 32 34
1 LOODSEN Probleemschets Sinds de privatisering van het loodsen van zeeschepen in 1988 hebben diverse hiermee samenhangende problemen de aandacht gevraagd, waaronder: – het loodsplichtstelsel en de hoogte van de loodsgeldtarieven, zoals die als onderhandelingsresultaat uit het privatiseringproces naar voren waren gekomen; – het door de privatisering ontstane gat in de V&W-begroting waarover o.a. door de Algemene Rekenkamer is gerapporteerd. Het laatstgenoemde probleem was voor de minister van V&W aanleiding in 1989 een «Commissie Verzelfstandiging Loodsdienst» in te stellen. Mede naar aanleiding van het rapport van deze commissie (uitgebracht in oktober 1990) zijn in 1995 diverse wijzigingen in de op het loodsplichtsysteem betrekking hebbende wet- en regelgeving aangebracht en is het zogenaamde VTS-tarief voor de scheepvaart ingevoerd. Tevens werd de financiële band tussen de loodsen en de rijksoverheid zoveel mogelijk doorgeknipt. Ontevredenheid bij alle partijen (bij de loodsen over de verandering van het loodsplichtstelsel, in het bijzonder de versoepeling van het stelsel van verklaringhouders; bij het maritieme bedrijfsleven vooral over enerzijds het uitblijven van een lastenverlichting voor wat betreft de loodsgeldtarieven en anderzijds de invoering van het VTS-tarief) was voor de minister van V&W aanleiding in 1995 een «Commissie Brede Heroverweging Loodswezen» o.l.v. Prof.dr. P.H.A. Frissen in te stellen. Het advies van deze commissie («Het loodswezen heroverwogen») is in juni 1997 verschenen en houdt onder meer in: – decentralisatie van bevoegdheden en verantwoordelijkheden en regionale zelfregulering; – opheffing van de monopoliepositie van de loodsen door de introductie van mededinging. De minister van V&W heeft daarop het voornemen bekend gemaakt om voor de uitwerking van het advies, in overleg met het ministerie van Economische Zaken, na de zomer een plan van aanpak op te stellen, om vervolgens begin 1998 met de Tweede Kamer overeenstemming te bereiken over de voorgestelde uitwerking. Taakopdracht De MDW-werkgroep wordt verzocht in het licht van het bovenstaande aanbevelingen te doen ter introductie van marktwerking bij het loodsen van zeeschepen en mede, in dat verband, voorstellen te ontwikkelen voor
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 24 036, nr. 54
25
herregulering. In het bijzonder wordt de aandacht gevraagd voor enkele in het advies van de Commissie-Frissen voorkomende aangelegenheden, zoals: – de invoering van mededinging en de rol van regionale autoriteiten en een Raad van Toezicht daarbij; – de tariefvaststelling indien geen mededinging plaatsvindt; – de nodige infrastructuur en de positie van het Facilitair Bedrijf Loodswezen BV daarbij; – de beoordeling van de reikwijdte van de regelgevende bevoegdheden van het loodswezen en de gedrags- en beroepsregels. Operationele aspecten De MDW-werkgroep zal bestaan uit: – een onafhankelijk voorzitter met bestuurlijke ervaring; – een vertegenwoordiger van EZ – een vertegenwoordiger van V&W/DGG – een vertegenwoordiger van Justitie – een vertegenwoordiger van Financiën Het secretariaat zal worden gevormd door een vertegenwoordiger van EZ en een vertegenwoordiger van V&W/DGG. Het ministerie van Binnenlandse Zaken zal als agenda-lid participeren. De MDW-werkgroep zal in december 1997 advies uitbrengen. Dit advies zal worden verwerkt in een tijdens het eerste kwartaal van 1998 het door de minister van V&W uit te brengen beleidsvoornemen. Dit beleidsvoornemen wordt voorbereid o.l.v. een binnen V&W gevormde stuurgroep, die vanwege de raakvlakken met de werkzaamheden van de MDW-werkgroep, in nauw contact met de laatstgenoemde werkgroep zal staan.
2 TOEZICHT EN SAMENWERKING BIJ INCASSO VAN AUTEURSRECHTEN Probleemschets Krachtens de Auteurswet en de Wet op de naburige rechten zijn vergoedingen verschuldigd voor het uitvoeren, kopiëren, uitlenen, enz. van beschermd materiaal. Deze vergoedingen komen ten goed aan auteurs en «naburige rechthebbenden» (uitvoerende kunstenaars, fonogrammenproducenten en omroeporganisaties. De basis voor dit stelsel ligt in internationale verdragen. De noodzaak daarvan staat in dit verband niet ter discussie. Ten behoeve van de incasso van de verschillende vergoedingen zijn verschillende organisaties werkzaam. Deze zijn opgericht door belanghebbenden en treden namens hen op. Om tegenover degenen die rechten verschuldigd zijn duidelijkheid te scheppen, heeft de minister van Justitie voor een aantal terreinen een incasso-organisatie aangewezen, die met uitsluiting van anderen bevoegd is de vergoeding te innen. De minister toetst voornamelijk de representativiteit. In de praktijk worden de volgende problemen gesignaleerd: 1. Het komt voor dat bedrijven worden geconfronteerd met meer dan één incassobureau, waarvoor dezelfde gegevens moet worden geleverd. 2. Sommige incasso-organisaties hebben een werkgebied dat het werkgebied van een andere organisatie overlapt. Het ministerie van Justitie heeft overleg tussen incasso-organisaties gestimuleerd, om vermindering van administratieve lasten te bereiken. Dit blijkt niet tot
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 24 036, nr. 54
26
praktisch resultaat te leiden, met name omdat de belangen van de deelnemende organisaties daaraan in de weg lijken te staan. 3. Op de incasso-organisaties wordt toezicht gehouden door afzonderlijke toezichtorganisaties. Taken en taakuitoefening verschilt in de praktijk nogal. Het kan gaan om de kwaliteit van de inning, het beheer en de verdeling van de vergoedingen, de tariefstructuur en andere markt ordenende aspecten. Het gebrek aan consistentie hierin kan leiden tot gebrek aan transparantie en rechtszekerheid. 4. De inkomsten uit reprorechten worden door de incasso-organisaties verdeeld onder uitgevers en auteurs volgens de regels van het repartitiereglement. De minister van Justitie keurt deze regelingen goed. Het is de vraag of de verschillende belangen bij de opstelling van deze reglementen op deze wijze voldoende in evenwicht zijn. Taakopdracht In MDW-verband zouden voorstellen moeten worden ontwikkeld om aan de genoemde problemen tegemoet te komen. Meer specifiek: om tot zo klein mogelijke administratieve belasting bij de incasso van auteursrechten te komen en zoveel mogelijk transparantie en rechtszekerheid te bereiken, zou de werkgroep moeten onderzoeken: 1. Op welke wijze samenwerking bij de incasso op overlappende werkterreinen kan worden gerealiseerd, dan wel op een andere manier kan worden bereikt dat degenen die rechten verschuldigd zijn zo min mogelijk worden belast met verplichtingen tot informatieverstrekking. 2. Op welke wijze het toezicht tot grotere consistentie en transparantie kan worden gebracht. De werkgroep moet daarbij aandacht besteden aan mogelijkheden tot herpositionering, samenwerking of samenvoeging van toezichtorganen, consistentie in taakomschrijving en taakopvatting, harmonisatie van gebruikte wetsbegrippen en stroomlijning van procedures en de verhouding tot het algemene mededingingstoezicht. 3. Op welke wijze de verantwoordelijkheid voor het toezicht op de inhoud en de uitvoering van de repartitiereglementen zo kan worden belegd, dat gegarandeerd is dat alle belangen voldoende tot hun recht kunnen komen. De werkgroep moet nagaan of de goedkeuring van repartitiereglementen aan de toezichtsorganisaties kan worden overgedragen. Eveneens gaat de werkgroep na of de regeling van de repartitie normering in de wet behoeft, dan wel aan partijen kan worden overgedragen. De werkgroep dient daarbij aandacht te besteden aan de wijze waarop de incasso is georganiseerd in andere landen die dezelfde verdragsverplichtingen hebben, alsmede aan aspecten van internationale samenwerking bij de incasso. Operationele aspecten De regie van de werkgroep berust bij een onafhankelijke voorzitter. In de werkgroep zijn vertegenwoordigd de departementen van Justitie, Economische Zaken, OC&W (in verband met het leenrecht), Binnenlandse Zaken (i.v.m. lagere overheden). Dhr. Van Lingen (regeringscommissaris BUMA) zal als externe deskundige participeren. Het secretariaat wordt gevormd door vertegenwoordigers van EZ en Justitie. Rapportage vindt plaats eind januari 1998.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 24 036, nr. 54
27
3 VERGUNNINGSPROCEDURES BIJ BEDRIJFSVESTIGING Probleemschets Bedrijven hebben te maken met een scala aan vergunningen, ontheffingen en daarmee samenhangende procedures, termijnen en vereiste rapportages. De benodigde vergunningen worden in de praktijk verleend door verschillende instanties. In opdracht van het ministerie van VROM, EZ, de provincies Groningen en Friesland, Rijkswaterstaat, VNO-NCW, de Waddengemeenten en de Kamers van Koophandel in Noord-Nederland is door het ingenieursbureau «Oranjewoud B.V.» een onderzoek uitgevoerd naar vergunningverlening door bestaande industriële activiteiten langs of nabij de Waddenzee. Hierbij is een vergelijking gemaakt met de situatie langs of nabij de Westerschelde in Zeeland en langs de grote rivieren in Gelderland en Overijssel. In de eindrapportage worden aanbevelingen gedaan die onder meer betrekking hebben op een betere stroomlijning van de vergunningverlening. Bij overheden en bedrijfsleven van Noord-Nederland bestaat de behoefte om, mede als vervolg op het bovengenoemde onderzoek, te kijken naar verder bestaande mogelijkheden tot optimalisering van het proces van vergunningverlening. Taakopdracht Bij de stroomlijning van de vergunningverlening kunnen verschillende invalshoeken worden onderscheiden. In oplopende mate van ingrijpendheid: a. betere organisatorische afstemming; b. 1-loket benadering; c. wijziging van vergunningprocedures c.q. coördinatiebepalingen; d. (financiële) prikkels om vergunningtermijnen aan te houden; e. stolpvergunning. Deze invalshoeken komen alle op enigerlei wijze en met verschillende intensiteit aan de orde in activiteiten die worden ontplooid in het kader van diverse wetsevaluaties en heroverwegingsprogramma’s op het terrein van ruimtelijke ordening, milieu en het bestuursrecht. Gewezen kan worden op de activiteiten in het kader van de Commissie Scheltema, de activiteiten naar aanleiding van het advies van de commissie Donner en de door de Rijks Planologische Dienst gestarte actie om tot een speciale Projectwet te komen. Deze activiteiten betreffen echter in hoofdzaak de procedures in verband met de aanleg van infrastructuur. Bovendien wordt het vraagstuk in deze gevallen bezien vanuit de «top down» invalshoek van de regelgeving. Dit MDW-project wordt gericht op de vergunningprocedures in verband met de vestiging en uitbreiding van bedrijven. Daarbij blijft het vraagstuk van de integratie van vergunningen buiten beschouwing; de aandacht zal worden gericht op de bovengenoemde invalshoeken a t/m d. Er zal een bottom-up benadering worden gevolgd: vanuit de praktijk van de vergunningverlening naar binnen kijken, naar de organisatie en de afstemming van de wijze waarop de procedures worden toegepast. De opdracht luidt als volgt: A. Inventariseer en analyseer praktijkgevallen van vergunningverlening in verband met de vestiging en uitbreiding van bedrijfsactiviteiten,
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 24 036, nr. 54
28
bijvoorbeeld die op het bedrijfsterrein De Haven of het International Business Park Heerenveen. B. Breng mogelijkheden in kaart voor de verdere optimalisering van de vergunningverlening bij bedrijfsvestiging door voorstellen te doen voor: – de coördinatie binnen en tussen de verschillende vergunningverlenende instanties; – organisatorische voorzieningen die tot zoveel mogelijk samenwerking van de onderscheiden bestuurlijke actoren bij de vergunningverlening leiden; – harmonisatie en stroomlijning van besluitvormingsprocedures, zodat maximale helderheid bij de vergunningverkrijger wordt geschapen en de informatielasten zo klein mogelijk zijn, met name doordat zoveel als mogelijk is binnen de bestaande bestuurlijke verhoudingen, met eenmalige informatieverstrekking kan worden volstaan en de uitgifte van besluiten zo goed mogelijk wordt gecombineerd; – prikkels tot het hanteren van zo kort mogelijk termijnen en het voorkomen van termijnoverschrijdingen Operationele aspecten In de werkgroep, die onder leiding zal staan van een onafhankelijk voorzitter, zijn vertegenwoordigd: – de Provincie Fryslân – betrokken Gemeenten – Waterschappen – het departement van V&W/Rijkswaterstaat – het departement van VROM, Regionale Milieu Inspectie – het departement van Binnenlandse Zaken – het departement van Economische Zaken/Rijksconsulent NoordNederland – VNO/NCW (WVN) – de Kamer van Koophandel Fryslân Het secretariaat wordt gevoerd door vertegenwoordiger van de departementen van EZ en Justitie en de Provincie Frieslân. De werkgroep zal ter ondersteuning van haar activiteiten gebruik maken van extern uitgevoerd onderzoek. Als onderdeel van de inventarisatie (onderdeel A taakopdracht), wordt eerst een oriëntatie gemaakt op de samenstelling van de steekproef, opdat deze qua omvang en qua type vergunningen voldoende representatief is voor de analyse van de werkgroep. Als blijkt dat dit voor het verkrijgen van de gewenste representativiteit wenselijk is, zal worden bezien of ook gebieden buiten Frieslân in de analyse zullen worden betrokken. De werkgroep rapporteert eind januari 1998 aan: – aan de ministers van VROM en V&W en de voorzitter van de ambtelijke commissie MDW; – Gedeputeerde Staten van Fryslân; – colleges van B&W van de betrokken gemeenten.
4 STAD EN REGELS Probleemschets Door de gemeente Den Haag wordt onderkend dat de economie op lokaal niveau wordt beïnvloed door de gemeentelijke regelgeving terwijl de kwaliteit van de lokale regelgeving belangrijk is voor de effectiviteit en
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 24 036, nr. 54
29
doelmatigheid van het openbaar bestuur. In het MDW-project «Stad en regels», dat wordt opgezet als een samenwerkingsproject tussen de gemeente Den Haag en het Rijk, wordt de focus op de lokale regelgeving voor deze stad gericht. De gemeente Den Haag heeft het voortouw in het project. Doel van het project is dat een beeld wordt verkregen van de effecten van deze regelgeving op de economie in Den Haag en dat wegen worden verkend om de doelmatigheid en effectiviteit van deze regelgeving te bevorderen. Aspecten waaraan aandacht zal worden gegeven zijn: deregulering en herregulering (minder, maar betere regels), het kritisch doorlichten van voorgenomen regelgeving, mogelijkheden ter verbetering van de publieke dienstverlening en bevordering van de marktwerking binnen de overheidsdienst. Ter oriëntatie zijn onderstaand deze modules verder uitgewerkt. Afstemming met andere activiteiten, zoals het project kansenzones, het project OL 2000 en projecten in het kader van Stad & Milieu, is uiteraard noodzakelijk. Taakopdracht
Module 1 Herregulering Beoordeel de regelgeving van de gemeente Den Haag ten aanzien van effecten op het vestigingsklimaat (onder andere in termen van werkgelegenheid) en doe voorstellen voor verbetering. Onder «gemeentelijke regelgeving» wordt verstaan alle regelgeving die (op maat) is gemaakt door de gemeente in de vorm van verordeningen, ontheffingen, meldingen, etc. Hierbij kan het gaan om belastende regels, zoals regels die administratieve lasten veroorzaken, maar ook om concurrentiebeperkende regels, zoals regels die vestiging van een nieuw bedrijf verhinderen/bemoeilijken. Deze module bestaat daaruit, dat de gemeente De Haag bepaalde bestaande regelcomplexen doorlicht en toetst aan kwaliteitscriteria zoals noodzaak, evenredigheid, effectiviteit en efficiency, uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid. Nagegaan wordt of met alternatieve wijzen van reguleren de gestelde overheidsdoelen kunnen worden bereikt met minder lasten voor burgers en bedrijven, langs snellere en eenvoudiger procedures, door gebruik te maken van krachten die het maatschappelijk verkeer zelf kunnen reguleren, zoals marktwerking. Bijzondere aandacht zou moeten worden gegeven aan economische effecten en de mogelijkheden om de economische structuur te versterken, zonder dat kwetsbare belangen, zoals sociale en milieubelangen, in het gedrang komen.
Module 2 Voorgenomen regelgeving Ga na of ex ante toetsing door de gemeente Den Haag van door haar voorgenomen regelgeving ten aanzien van bedrijfs- en milieu-effecten en uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid, kan worden toegepast.
Module 3 Inbesteden/uitbesteden Ga na welke (juridische) beperkingen er nu zijn bij de keuze tussen inen uitbesteden van taken van de gemeente Den Haag en doe voorstellen voor verbetering. Hierbij kan een aantal sectoren voor doorlichting worden geselecteerd, bijvoorbeeld openbare voorzieningen. Inbesteden/ uitbesteden kan, onder randvoorwaarden van zekerheid, kwaliteit, toegang, etc., leiden tot een betere prijs/kwaliteitsverhouding en daarmee tot een meer efficiënte taakvervulling door de deze gemeente.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 24 036, nr. 54
30
Module 4 Bouwregelgeving en specifieke uitkeringen Ga na op welke wijze aanbevelingen van het MDW-project Bouwregelgeving in de gemeente kunnen worden toegepast.
Module 5 Bedrijvenloket Ga na wat op regelgevings- en eventueel overig gebied mogelijk en nodig is om een bedrijvenloket te realiseren met daarbij voorstellen ter realisatie van een dergelijk loket. Hierbij kan een aspect als bereikbaarheid van de gemeente voor bedrijven worden meegenomen. Operationele aspecten De werkgroep zal ter ondersteuning van haar werkzaamheden gebruik kunnen maken van extern onderzoek. De werkgroep zal bij de planning van de werkzaamheden bezien of de modules tegelijk worden behandeld, of dat ze in een bepaalde volgorde worden bezien. In de werkgroep zitten vertegenwoordigers van de gemeente Den Haag en van de departementen van Economische Zaken, Binnenlandse Zaken, Justitie en VROM. De werkgroep staat onder leiding van een onafhankelijke voorzitter. Rapportage van de werkgroep vindt plaats eind januari 1998.
5 INVOERING FINANCIEEL RISICO VOOR PARTICULIERE VERZEKERAARS M.B.T. WET TOEGANG ZIEKTEKOSTEN (WTZ) 1. Inleiding Belangrijk onderdeel van het beleid in de gezondheidszorg is het bevorderen van de doelmatigheid zonder de toegankelijkheid te beperken. Van groot belang hierbij is invoering en bevordering van gereguleerde marktwerking in de gezondheidssector. Om dit te realiseren zijn al enige maatregelen genomen en zijn beleidsvoornemens in diverse nota’s neergelegd. Zie de nota’s: «Zorg in het regeerakkoord », «De prijs die zorg verdient» en «Modernisering curatieve zorg». Een essentiële randvoorwaarde voor het goed functioneren van een systeem van gereguleerde marktwerking is financieel risico dragende en concurrerende zorgverzekeraars (zie bijv. MDW-rapporten «Het ziekenhuis ontketend» en «Concurrentie en prijsvorming in de gezondheidszorg»). Op deze wijze worden zorgverzekeraars maximaal geprikkeld om scherp te onderhandelen met aanbieders van zorg, om zo hun verzekerden te voorzien van de door hen gewenste zorg en een zo laag mogelijke ziektekostenpremie. In een reactie in december 1996 van de Minister van VWS en de minister van Economische Zaken op het rapport «Vouchers op een concurrerende verzekeringsmarkt» is de Tweede Kamer gemeld dat in het kader van MDW vierde tranche gezocht zal worden naar mogelijkheden om de concurrentie en risicodragendheid op de ziektekostenverzekeringsmarkt te bevorderen. In dit kader zal in de vierde tranche MDW gekeken worden naar de mogelijkheden voor invoering van financiële risicodragendheid in de Wtz. 2. Doel MDW-project De beleidsvoornemens t.a.v. de particuliere ziektekostenverzekeraars zijn met name gelegen in het financieel risicodragend maken van verzekeraars voor het Wtz-deel van de particuliere markt. Bij de uitvoering van de Wtz ontbreken concurrentieprikkels; de premie wordt door de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 24 036, nr. 54
31
overheid vastgesteld en overschades worden verevend via de Wtz-omslagbijdrage. Doel van dit MDW-project is om de mogelijkheden voor en consequenties van invoering van financiële risicodragendheid in de Wtz in kaart te brengen. 3. Taakopdracht De taakopdracht voor de MDW-werkgroep is de beantwoording van de volgende vragen m.b.t. het risicodragend maken van particuliere verzekeraars m.b.t. de Wtz: – wat wordt er van invoering van risico in de Wtz-omslagregeling verwacht?; – wat zijn de juridische complicaties en op welke wijze kunnen die worden overwonnen?; – wat zijn de Europeesrechtelijke complicaties en op welke wijze kunnen die worden overwonnen?; – hoe moet worden aangekeken tegen en worden omgegaan met de problematiek van verplichte reservevorming die aan invoering van risico-elementen is verbonden?; – welke varianten voor een risicosystematiek zijn het meest kansrijk, gelet op de genoemde complicaties en de ongelijke verdeling van Wtz-schades over verzekeraars?; – wegen de uiteindelijke voordelen van invoering van risico-elementen in de Wtz op tegen de nadelen, afgezet tegen de voorziene langere termijn ontwikkeling van de Wtz-problematiek als zodanig?; – indien invoering van risico te complex is, zijn er dan mogelijkheden om schadelast en omslagpremie Wtz anderszins te beperken?
6 MAKELAARS
Probleemschets Met uitzondering van het afsluiten van verzekeringen is het bemiddelen bij het sluiten van overeenkomsten een vrije handeling. Op deze bemiddelingsmarkt zijn verschillende categorieën van beroepsbeoefenaren actief. Er zijn bemiddelaars die de in het Wetboek van Koophandel beschermde titel «makelaar» voeren en anderen die dat niet mogen. Volgens deze wet dient een makelaar naar het oordeel van de regionale Kamer van Koophandel (KvK) vakbekwaam te zijn in het vak waarin hij de makelaardij beoefent. De KvK stelt de deskundigheid vast. Voor de makelaar in assurantiën schrijft de wet voor dat deze persoon tenminste moet voldoen aan de A (=hoogste) eisen van de Wet Assurantiebemiddeling. Daarenboven neemt de regionale KvK nog een aanvullende toets af. Alleen voor de makelaar in onroerende zaken (oz) is de vereiste vakbekwaamheid in een AMvB omschreven, dit wordt in een vakbekwaamheidsexamen getoets. Ook moet een praktijktoets taxatiekennis bij de regionale KvK worden afgelegd. Deskundig bevonden personen, die te goeder naam en faam bekend staan en die de eer van stand der makelaars niet zullen schaden, worden door de Rechtbank beëdigd als makelaar. De volgende overwegingen geven aanleiding de titelbeschermingregeling van makelaars kritisch te beschouwen. – Het past in de reeks van het bezien van vrije beroepsbeoefenaren in het MDW-project. In eerdere tranches van de MDW-operatie is de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 24 036, nr. 54
32
regelgeving rond vrije beroepen als de advocatuur, deurwaarders, accountants en assurantiebemiddelaars aan de orde geweest. – Overbodige regelgeving De titelbeschermingsregeling staat toe dat men makelaar kan worden in elke sector waar goederen worden verhandeld. (koffie, thee, machines etc) Het huidige maatschappelijk nut van de historische titelbeschermingsregeling lijkt voor vele sectoren gering. Het feit dat vorig jaar onder meer nog een makelaar in postkoetsen is beëdigd lijkt dit te staven. Dergelijke regelgeving is derhalve wellicht overbodig. Slechts de makelaardij in verzekeringen en die in oz lijkt een actuele activiteit te zijn. – Het vaststellen van de deskundigheid is principieel geen overheidstaak In het door de TK geaccordeerde wetsvoorstel Wet op de Kamers van Koophandel is de beëdiging van deskundigen door de Kamers afgeschaft onder de motivatie dat het vaststellen van de deskundigheid van allerlei beroepsbeoefenaren principieel geen taak van de KvK meer is. – Vakbekwaamheid van de makelaar is onduidelijk Voor de bij beëdiging verlangde vakbekwaamheid van makelaars zijn geen wettelijke normen opgesteld (behalve voor makelaar oz). De regionale KvK stelt naar eigen inzicht vast of een makelaar vakbekwaam is. Dit leidt tot grote verschillen en schept onzekerheid. – Motie In Tweede Kamer De TK heeft bij motie1 verzocht om binnen twee jaar de beëdiging van makelaars af te schaffen. – Bij makelaars onroerende goederen onvoldoende concurrentie In de sector makelaardij in onroerende goederen is weinig concurrentie ondanks het vervallen van de prijsafspraken enkele jaren geleden. De wettelijke vakbekwaamheidseisen maken een brancheorganisatie (NVM) met uniform kwaliteitsniveau mogelijk die onderlinge concurrentie tussen makelaars oz tegengaat. De wettelijke vakbekwaamheidseisen vormen een hoge toetredingsdrempels tot de branche. Bij het vakbekwaamheidsexamen slaagt maar zo’n 25%, daarvan leggen slechts zo’n 55 % de daaropvolgende praktijkproef2 met goed gevolg af. Concurrentiedruk van nieuwe toetreders is derhalve beperkt. – Makelaar onroerende goederen is geen bemiddelaar meer. Een van partijen onafhankelijk bemiddelingspositie was de essentie van de makelaarsfiguur. Bij de makelaar oz komt deze tweezijdige bemiddeling niet meer voor. De makelaar oz vertegenwoordigt tegenwoordig één partij en dient diens belangen. Er is een risico dat het publiek op het verkeerde been wordt gezet doordat de huidige beëdiging een onafhankelijke positie suggereert. Taakopdracht Het MDW project zal antwoord op de volgende vragen moeten geven. Bij het beantwoorden van de vragen onderscheid maken tussen de makelaardij in brede zin en de makelaardij in assurantiën en die in onroerende zaken.
Fact finding – In welke sectoren worden makelaars beëdigd? – Welke waarde kennen diverse partijen toe aan de gewaarborgde vakbekwaamheid? – En aan de onafhankelijkheid van de makelaar? – Voorziet de titelbeschermingsregeling in een behoefte? 1
Motie 4 juni 1997 Van Walsem, Remkes en Houda (kamerstuk 25 029 nr. 29). 2 Het voornemen bestaat in de AMvB makelaars oz de praktijkproef af te schaffen.
Mogelijke alternatieven Op welke andere wijze (bijv. via certificeringsregeling) kan op gelijke
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 24 036, nr. 54
33
dan wel op betere manier de vakbekwaamheid worden gewaarborgd? Welk draagvlak bestaat er voor een dergelijke private regeling? Op welke andere wijze (bijv. via erkenningsregeling met gedrags- of beroepsregels) kan op gelijke dan wel betere manier de onafhankelijkheid worden gewaarborgd? Welk draagvlak bestaat er voor een dergelijke private regeling?
Beleidsaanbevelingen Is er voldoende reden een wettelijke titelbeschermingsregeling te handhaven? Zo ja, voor welke categorieën makelaars. Op welke wijze dient de huidige wettelijke regeling te worden herzien? Is bijv. beëdiging nog nodig? Zo nee, tot welke privaatrechtelijke aanpak zouden partijen geadviseerd kunnen worden? (voor makelaar oz ook relatie bezien van taxaties in kader van wettelijke regelingen (taxaties WOZ en BW) en bij overeenkomsten in de markt (bijv. hypotheken) Welke strategie moet worden gevolgd om het nieuwe beleid soepel te implementeren? Operationele aspecten De werkgroep zal opereren onder leiding van een onafhankelijk voorzitter. Het secretariaat wordt gevormd door de ministeries van Justitie en EZ. In de werkgroep zullen vertegenwoordigd zijn de ministeries van: – Justitie – Economische Zaken – VROM – Financiën en de Ver. van Kamers van Koophandel. Het project zal september 1997 van start gaan en de werkgroep dient in januari 1998 haar rapport gereed te hebben.
7 ELEKTRONISCH VERRICHTEN VAN RECHTSHANDELINGEN Achtergrond en probleemschets Het stelsel van het Burgerlijk Wetboek en van de in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering opgenomen bewijsregels is zodanig dat dit op zichzelf het gebruik van moderne communicatietechnieken niet in de weg staat. Dit wordt ook geïllustreerd door het feit dat het verrichten van rechtshandelingen door middel van e-mail en andere vormen van dataverkeer immers in principe niet anders is dan al langer bestaande methoden als post-, telefoon-, fax- en telexverkeer. In essentie komt het er op neer dat een rechtshandeling een op een rechtsgevolg gerichte wil vereist die zich door een verklaring heeft geopenbaard (artikel 3:33 BW). En dat kan in beginsel ook langs elektronische weg geschieden: «Tenzij anders is bepaald, kunnen verklaringen, met inbegrip van mededelingen, in iedere vorm geschieden, en kunnen zij in een of meer gedragingen besloten liggen» (artikel 3:37, lid 1, BW). Net als bij andere wijzen van overbrenging van een verklaring, rust ook bij gebruik van de «elektronische snelweg» het risico in beginsel bij de verzender van die verklaring: «Wanneer een door de afzender daartoe aangewezen (...) middel een tot een ander gerichte verklaring onjuist heeft overgebracht, geldt het ter kennis van de ontvanger gekomene als de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 24 036, nr. 54
34
verklaring van de afzender, tenzij de gevolgde wijze van overbrenging door de ontvanger was bepaald» (artikel 3:37, lid 4, BW). En tevens zal de in artikel 3:39 BW opgenomen regeling betreffende het gerechtvaardigd vertrouwen toepassing vinden: «Tegen hem die eens anders verklaring of gedraging, overeenkomstig de zin die hij daaraan onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mocht toekennen, heeft opgevat als een door die ander tot hem gerichte verklaring van een bepaalde strekking, kan geen beroep worden gedaan op het ontbreken van een met deze verklaring overeenstemmende wil».
Op welke terreinen speelt het? Het verrichten van rechtshandelingen langs elektronische weg kan plaatsvinden op tal van terreinen. Het wellicht meest bekende voorbeeld betreft vermogensrechtelijke zaken. Maar ook in het bestuursrecht rijst de vraag of «besluiten» in plaats van schriftelijk d.m.v. een diskette of via e-mail bekend gemaakt en/of verzonden kunnen worden. De fiscus propageert en stimuleert reeds het doen van belastingaangifte per diskette, ook voor de particulier. Op het terrein van het strafrecht en de strafvordering zal aan de ontwikkeling van de elektronische snelweg aandacht besteed moeten worden («valsheid in geschrift», tap- en inzagebevoegdheid, bijzondere strafbepalingen in samenhang met vormvoorschriften, akten en dergelijke).
Vormvoorschriften Een mogelijk juridisch knelpunt bij het gebruik van de elektronische snelweg zit niet zozeer in de regelgeving als zodanig maar in het feit dat ten aanzien van bepaalde rechtshandelingen en/of bedingen etc. «vormvoorschriften» gelden waaraan men bij het gebruik van elektronisch dataverkeer niet kan voldoen. Dat laatste is evenwel niet specifiek voor de elektronische snelweg, maar geldt voor iedere manier waarbij vormvereisten niet kunnen worden nageleefd. Bij vormvoorschriften kan in dit verband met name worden gedacht aan het vereiste van een akte of ander «geschrift», de ondertekening daarvan (al dan niet in aanwezigheid van getuigen), de inschrijving in een of meer registers en aan een regeling dat een stuk aan een ander «ter hand moet worden gesteld». Deze vormvoorschriften zijn om verschillende redenen in de wetgeving opgenomen. Rechtshandelingen die niet in de voorgeschreven vorm zijn verricht, zijn nietig, tenzij uit de wet anders voortvloeit (artikel 3:39 BW). Van groot belang is tevens het aan vormvoorschriften verbonden bewijsrechtelijk aspect. In het bewijsrecht geldt als uitgangspunt dat bewijs kan worden geleverd door alle middelen, tenzij de wet anders bepaalt. Artikel 183 van Boek 4 BW omschrijft akten als «ondertekende geschriften, bestemd om tot bewijs te dienen». Het is niet erg zinvol een uitputtende opsomming te maken van alle gevallen waarin in het rechtsverkeer vormvoorschriften een rol spelen. Er is geen reden om met het oog op de ontwikkelingen en het toenemende gebruik van elektronische datacommunicatie, de aan de vormvoorschriften ten grondslag liggende uitgangspunten (aspecten van rechtszekerheid, bescherming, bewijs e.d.) over boord te zetten. Hierbij moet worden bedacht dat de desbetreffende voorschriften nog betrekkelijk recent zijn bezien in het kader van het tot stand komen van het nieuwe Burgerlijk Wetboek en daarmee samenhangende wetgeving.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 24 036, nr. 54
35
Aangetekend zij dat in de wetgeving inmiddels op een enkele plaats expliciet rekening is gehouden met de mogelijkheden van de ontwikkelingen op technisch gebied. Zo is op 1 januari 1994 in werking getreden de wijziging van artikel 2:10 BW, in het eerste lid van welk artikel naast «boeken en bescheiden» de mogelijkheid is opgenomen van «andere gegevensdragers» (computerbestanden etc.). Niettemin wordt bijvoorbeeld ook nog voorgeschreven (lid 2 van artikel 2:10 BW) dat het bestuur van de rechtspersoon verplicht is de balans en de staat van baten en lasten op papier te stellen.
Elektronisch verrichten van rechtshandelingen: voorwaarden nodig Bezien zou kunnen worden of in de wetgeving meer in het algemeen ten aanzien van (bepaalde) vormvereisten een «elektronisch alternatief» gesteld kan worden. Dit zou dan moeten doorwerken in de regels omtrent het bewijs(recht). Als uitgangspunt geldt (uiteraard) dat een eventueel in de wet op te nemen elektronische wijze tot het verrichten van rechtshandelingen facultatief van aard is. Verder zou in ieder geval voorwaarde dienen te zijn dat het elektronisch alternatief ten minste «gelijkwaardig» is (zowel qua strekking, inhoud, toegankelijkheid, als authenticiteit enzovoort) ten opzichte van de thans voorgeschreven vorm. Hierbij rijzen ook vragen van meer technische aard. Kan bijvoorbeeld tot een aanvaardbare grens worden uitgesloten dat een computerbestand achteraf inhoudelijk alsnog wordt gewijzigd, hetgeen bij een vergelijkbare wijziging van op papier gestelde gegevens eventueel valsheid in geschrift zou opleveren. Hoe moet het gaan met een «elektronische handtekening»; wie kan de juistheid daarvan controleren (zgn. «Trusted Third Parties», TTP’s?) en moet bij wijze van spreken iedereen een elektronische handtekening kunnen gebruiken? Zou dat bijvoorbeeld betekenen dat een natuurlijke persoon zijn «holografisch» testament op een diskette bij de notaris ter bewaring stelt (vgl. artikel 4:979 BW) of dat, om bij die persoon te blijven, een notariële akte elektronisch zou kunnen worden verleden en de comparant bij die gelegenheid zijn dan eveneens «elektronische handtekening» moet zetten? Tegen de achtergrond van het voorstaande kunnen onder meer de volgende vraagpunten worden opgeworpen: 1) Een eventuele aanvullende wettelijke regeling zou alleen betrekking moeten hebben op het vormvereiste van «akten en andere geschriften» (inclusief aspecten als ondertekening e.d.). Dit past ook in de gedachte dat de elektronische snelweg «slechts» een communicatiemiddel is. Voor andere vormvereisten zou geen elektronisch alternatief opengesteld moeten worden. 2) Moet een regeling als bedoeld in beginsel algemeen zijn, of zou deze beperkt moeten worden tot bepaalde (categorieën van) rechtshandelingen, en zo ja tot welke? Men zou de regeling bijvoorbeeld kunnen beperken tot die gevallen waarin thans een niet-authentieke akte of ander geschrift vereist wordt. Een goede reden tot het aanbrengen van een dergelijke beperking is echter niet direct te geven; het is voorstelbaar dat een notaris een «elektronische authentieke akte» langs elektronische weg ter registratie doet toekomen aan het kadaster. Dat bevordert de snelheid en daarmee ook de rechtszekerheid. Het e.e.a. uiteraard onder bovengenoemde voorwaarden, onder meer dat de gegevens voor belanghebbenden toegankelijk zijn/blijven en op betrekkelijk korte termijn «leesbaar» zijn (dat kan ook via een beeldscherm). 3) Een andere beperking zou kunnen worden aangebracht door de (facultatieve) mogelijkheid van het elektronisch verkeer tussen partijen alleen toepassing te doen vinden, indien de rechtshandeling/verklaring zowel wordt verricht als ontvangen door iemand die daarbij handelt in de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 24 036, nr. 54
36
uitoefening van een beroep of bedrijf. Dit sluit dan de mogelijkheid uit van elektronisch verkeer indien slechts één partij handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Eveneens zou elektronisch verkeer tussen particulieren onderling dan niet mogelijk zijn. Echter ook hier rijst de vraag waarom een beperking als bedoeld zou moeten worden aangebracht. 4) De wederpartij tot wie langs elektronische weg een verklaring is gericht, zou, tenzij anders is overeengekomen, vrij moeten zijn/blijven in de keuze van het middel dat hijzelf wenst te gebruiken. 5) De zogenoemde «elektronische handtekening» is een kwestie apart. Al naar gelang de technische (on)mogelijkheden, zouden daaraan niet zonder meer (altijd) zware eisen moeten worden gesteld (verificatie door een onafhankelijke «derde» o.i.d.), tenzij het gaat om een authentieke akte of een partij anders wil? Men kan zich vooralsnog moeilijk voorstellen dat in het kader van de elektronische ontwikkelingen bij wijze van spreken iedere Nederlander naast zijn SoFi-nummer e.d. straks ook een (geheime) cryptografische handtekening krijgt toegekend. Taakopdracht Het vorenstaande overwegende, kan voorlopig worden geconcludeerd, dat het civiele recht, voor zover het vormvrije rechtshandelingen betreft, weinig of geen belemmeringen lijkt te bevatten voor het toepassen van elektronische informatieoverdracht. Hierbij zijn wel vragen aan de orde voor zover het eventuele waarborgen van betrouwbaarheid betreft. Of daarbij nadere maatregelen moeten worden getroffen en wat precies de rol van de wetgever inzake de elektronische snelweg moet zijn, is voorwerp van bredere bezinning, zoals die plaatsvindt in de projecten Elektronische snelweg. In het MDW-project wordt de vraag aan de orde gesteld of elektronische informatieoverdracht bruikbaar is bij rechtshandelingen die onderworpen zijn aan een vormvereiste. Op het eerste gezicht lijken deze vormvereisten het elektronisch verrichten of erkennen van rechtshandelingen in de weg te staan. Het rechtsverkeer zou echter wellicht kunnen worden vergemakkelijkt als vormen kunnen worden gevonden waarin dit soort rechtshandelingen wél een elektronische toepassing zouden kunnen krijgen. Dit zou zowel het rechtsverkeer, als het economisch verkeer ten goede kunnen komen. Daarbij zou het tevens de innovatie op het gebied van de elektronische snelweg kunnen stimuleren. De MDW-werkgroep zou de volgende vragen moeten beantwoorden. 1. In hoeverre leveren de vormvereisten van rechtshandelingen belemmeringen op voor het gebruik van elektronische informatieoverdracht bij het elektronisch verrichten van deze rechtshandelingen. 2. Welke argumenten kunnen worden ingebracht voor het voortbestaan of het afschaffen van deze vormvereisten, gegeven de mogelijkheden die de elektronische snelweg nu al biedt. 3. Kunnen de rechtshandelingen in kwestie in een elektronische vorm worden verricht. 4. Welke waarborgen moet de wetgeving daar dan voor geven. 5. Welke waarborgen moet het elektronisch systeem daarvoor geven. 6. Zijn er bij het beantwoorden van deze vragen verschillen aan te wijzen als het om het rechtsverkeer tussen de burgers onderling enerzijds, dan wel het verkeer tussen overheid en burgers anderzijds gaat. Deze vragen zouden moeten worden beantwoord ten aanzien van enkele nader te specificeren rechtshandelingen. De bevindingen zouden dan weer een rol kunnen spelen in diverse projecten op dit terrein die een bredere strekking hebben. Meer specifiek dient de werkgroep de vragen te beantwoorden voor:
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 24 036, nr. 54
37
– het schriftelijkheidsvereiste bij de arbeidsovereenkomst; – het vormvoorschrift van de notariële akte bij transport van onroerend goed; – het bekendmakingsvereiste van artikel 3:41 e.v. van de Algemene wet bestuursrecht. Het is duidelijk dat naast dit project verschillende andere activiteiten gaande zijn op het terrein van elektronische snelweg en recht. De taakopdracht van dit MDW-project beoogt een praktische invalshoek te kiezen in deze andere, in het algemeen meer abstracte andere activiteiten. De werkgroep zal in de praktijk haar afbakening met andere activiteiten zoeken, om overlappende werkzaamheden te voorkomen. Operationele aspecten In de werkgroep, die onder leiding staat van een onafhankelijk voorzitter, zitten vertegenwoordigers van de departementen van Justitie, Economische Zaken, Binnenlandse Zaken en Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De werkgroep zal eind januari 1998 rapporteren.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 24 036, nr. 54
38