Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1994-1995
23 900
Nota over de toestand van 's Rijks Financiën
Nr. 13
BRIEF VAN HET LID ROSENMOLLER Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 21 september 1994 Hierbij doe ik u namens de fractie van Groenlinks toekomen een notitie bevattende drie concrete voorstellen ten behoeve van het debat over de Algemene Politieke Beschouwingen. Ik verzoek u deze notitie in de kamerstukken te laten opnemen. Rosenmöller
414221F ISSN 0921 - 7371
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994-1995, 23 900, nr. 13
Drie concrete voorstellen van de fractie van GroenLinks, ingebracht tijdens het debat over de Algemene Politieke Beschouwingen, d.d. woensdag 21 september 1994. 1. Een socialer beleid «De sociale norm» Na aandringen van Paul Rosenmöller, tijdens het debat over de regeringsverklaring, heeft de minister-president «de sociale norm» nader geconcretiseerd. De inzet van het kabinet in het overleg met de sociale partners zal zijn om de groep langdurig werklozen (bijna 4% van de beroepsbevolking) in 4 jaartijd met 1%-punt van de beroepsbevolking terug te dringen. Het gaat hier om zo'n 60 000 personen. Het lijkt met de afspraken uit het regeerakkoord en de Miljoennennota 1995 in de hand niet makkelijk om deze doel-stelling te halen. Weliswaar zal met het pakket maatregelen uit het regeerakkoord de werkloosheid enigzins worden teruggedrongen (met 65 000 personen in variant A of 72 000 personen in variant B in 1998), maar dit zullen lang niet allemaal langdurig werklozen zijn. Er zullen dus extra maatregelen moeten worden genomen om de sociale norm te halen en langdurig werklozen aan een baan te helpen. Daarnaast vindt GroenLinks het uit sociaal oogpunt onverantwoord om de uitkeringen te bevriezen. Dat geldt zowel voor de uitkeringen van die langdurig werklozen die ook met additionele maatregelen de komende jaren geen perspectief op werk zullen krijgen, als bijvoorbeeld voor AOW-ers en arbeidsongeschikten op het minimumniveau. Ook hier is additioneel beleid gewenst. Besteed iets minder dan de helft van de belastingmeevallers aan een socialer beleid Ook GroenLinks vindt het belangrijk dat het financieringstekort verder omlaag wordt gebracht. De hoge rente-uitgaven verdringen immerste veel noodzakelijke collectieve uitgaven. Tegelijkertijd constateert GroenLinks dat met de aantrekkende economie aan de ene kant en de stapsgewijze tekort-reductie uit het regeerakkoord aan de andere kant het financieringstekort in 1998 ruim onder de EMU-norm komt te liggen. De afspraak dat de meevallers als gevolg van een hogere economische groei met voorrang worden aangewend voor het bereiken van een financieringstekort van ten hoogste 2,7% BBP in 1998 gaat Groenünks een stap te ver. GroenLinks stelt voor: besteed iets minder dan de helft van de belastingmeevallers die nodig zijn om het tekort naar 2,7% BBP te brengen aan een beter sociaal beleid. Met een tekort van 2,8% BBP in 1998 wordt immers ook ruim aan de EMU-norm voldaan. Zeker als naar het zogenaamde «vorderingen-tekort» wordt gekeken. Het staat natuurlijk nog niet helemaal vast hoe groot de meevallers zullen zijn. Voor 1995 weten we echter al wat meer. Door de meevallers kan het tekort in 1995 naar 3% BBP worden teruggebracht. Dat is 0,3% BBP lager dan het plafond uit het regeerakkoord. 0,3% van het BBP in 1995 staat gelijk aan zo'n f 2 miljard. Wanneer we hiervan bijna de helft willen besteden aan een socialer beleid, dan gaat het dus om ongeveer één miljard gulden. Verwacht mag worden dat het hier om een stucturele meevaller gaat. 20 000 extra banen voor langdurig werklozen Het kabinet heeft een werkgelegenheidsplan voorgesteld dat 40 000 banen van gemiddeld 4 dagen per week in de sfeer van veiligheid.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994-1995, 23 900, nr. 13
toezicht, controle, zorg, kinderopvang en inburgering moet opleveren. De beloning zal rond het minimumloon niveau liggen, en voor 50% worden gefinancierd uit bespaarde RWW-uitkeringen en voor de andere helft door het rijk. Dit kost het rijk per saldo 800 miljoen gulden. Groenünks stelt voor om dit plan met nog eens 20 000 banen uit te breiden (maar dan ook in de sfeer van onderwijs). Ook hiervan wordt 50% gefinancierd door de uitgespaarde RWW-uitkeringen. Het is goed om hierbij op te merken, dat uitbreiding van werkgelegenheid in de collec– tieve sector weliswaar tot hogere collectieve uitgaven leidt (te weten het verschil tussen de extra lonen en de daardoor bespaarde uitkeringen), maar ook tot een hoger nationaal inkomen (de toegevoegde waarde van de collectieve sector is per definitie gelijk aan de loonsom). Als de bespaarde uitkeringen 50% bedragen van de extra loonkosten zal de collectieve lastendruk dus exact gelijk blijven! (vergelijk met SCP-rapport 1994, p. 126). Dit toont maar weer eens aan dat de collectieve lastendruk een slechte maatstaf is om als norm-begrip te dienen in het financieel beleid. Kortom: GroenLinks creëert 20 000 extra banen en besteedt zo f 400 miljoen van de f 1 miljard die zij wil aanwenden ten behoeve van een socialer beleid. Herstel van de koppeling in 1995 Ondanks de beleidsintensiveringen die GroenLinks voorstelt op het terrein van arbeidsherverdeling (zie voorstel 2) en extra banen in de collectieve sector, zal er nog steeds een flinke groep werklozen overblijven die ook voor de komende jaren geen perspectief op werk zullen krijgen. Toch worden de mensen uit deze groep, net als andere uitkeringsgerech– tigden, niet met rust gelaten. Integendeel, het niet-koppelen in 1995 betekent voor deze mensen een zoveelste aanslag op hun inkomen. GroenLinks vindt het belangrijk dat deze mensen komend jaar volledig delen in de welvaartsontwikkeling. Hiermee kan voorkomen worden dat– zoals in 1994 is gebeurd - wij aan het einde van het jaar moeten consta– teren dat de denivellering veel forser is uitgevallen dan oorspronkelijk in de begroting was beoogd. Het herstel van de koppeling in 1995 kost f 540 mln (vergelijk met Miljoenennota '95, p. 38). Hiermee heeft Groenünks in totaal f 940 miljoen uitgegeven. Daarmee is nog niet eens het volle miljard aangesproken. 2. Fiscale stimulering arbeidsduurverkorting
>
Om arbeidsduurverkorting te stimuleren wordt een ADV-bonus-malus voorgesteld. Hiermee worden werkgevers geprikkeld om herverdeling van arbeid onder het zittend personeel te bevorderen en bij nieuwe vacatures 32-uurs contracten aan te bieden. ADV-malus Werkgevers betalen een ADV-malus van 10% over de loonkosten die worden betaald voor uren boven de 32 uur per week. Voor de uren boven de 36 uur wordt een extra marginale heffing van nog eens 10% geïntrodu– ceerd. ADV-bonus De opbrengsten (f 4,4 miljard) worden geheel besteed aan verlaging van de loonkosten per uur voor werknemers die maximaal 32 uur betaald werken. De loonkosten van deze groep kunnen dankzij deze ADV-bonus met circa 10% dalen. De ADV-bonus-malus kan dus budgettair neutraal worden ingevoerd. Bij
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994-1995, 23 900, nr. 13
uitvoering van de maatregelen wordt aangesloten bij de uren registratie van GAK en bedrijfsverenigingen voor bepaling van WW-uitkering en wachtgeld. Oordeel CPB en Minister Sociale Zaken en Werkgelegenheid In haar oordeel over de macro-economische effecten van het GroenLinks-programma, stelt het CPB over de ADV-bonus-malus: «de relatieve verhoging van de werkgeverslasten op banen van meer dan 32 uur stimuleert deeltijdwerk enigszins». (CPB, 1994 p. 66) Het CPB schrok er voor terug om het effect te kwantificeren. Het planbureau verwachtte dat werknemers niet zondermeer bereid waren om evenredig met de uren ook loon in te leveren. Geïsoleerd ingevoerd zou de ADV-bonus-malus tot loonopdrijving kunnen leiden, waardoor de extra werkgelegenheid die er in eerste instantie mee ontstaat, op wat langere termijn weer deels te niet zou worden gedaan. Ook de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wees op het gevaar dat de ADV-bonus-malus een loonopdrijvend effect zou kunnen hebben (brief 26 april 1994, nr. SoZa-94-0010). De fractie van GroenLinks is van mening dat het gevaar van een loonopdrijvend effect aanwezig is. Maar, als werkgevers in samenspraak met werknemersorganisaties arbeidsduurverkorting in combinatie met bedrijfstijdverlenging en een grotere flexibiliteit m.b.t. de inzet van werknemers weten te bewerkstelligen, kan dit (als tegenwicht) een belangrijk kostenvoordeel bieden. Ondanks dat de fractie van Groenünks het gevaar van een loonopdrijvend effect lager inschat dan het CPB en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, is zij van oordeel dat flankerend beleid de effectiviteit van de ADV-bonus-malus kan verhogen. Om te voorkomen dat werkgevers gedeeltelijk behoud van loon zullen (of moeten) aanbieden aan werknemers om hen te bewegen minder te gaan werken, wil GroenLinks naast de ADV-bonus-malus een differentiatie aanbrengen in de heffing van de WW-premie voor werknemers. Differentiatie heffing WW-premie Het idee is vrij simpel. Het werknemersdeel van de WW-premie wordt niet langer uniform geheven. Er worden drie verschillende tarieven ingevoerd: een hoger tarief voor werknemers die meer dan 36 uur werken, een middentarief voor mensen die tussen de 32 en 36 uur werken en een lager tarief voor mensen die 32 uur of minder werken. Dit alles onder de doelstelling van budgettaire neutraliteit. De tarieven moeten niet te ver uit elkaar komen te liggen. De respectie– velijke hoogten moeten zo gekozen worden dat er net voldoende prikkels van uitgaan voor werknemers om minder uren te gaan werken zonder gedeeltelijk behoud van loon van hun werkgevers te eisen. Naarmate de maatregel succesvoller is, kan de totale opbrengst van de WW-premies teruglopen. Dat zou dan aanleiding kunnen zijn om de tarieven periodiek aan te passen. Tegelijkertijd hoeft het ook geen probleem te zijn dat de totale opbrengst wat terugloopt. Omdat er meer mensen aan de slag komen zal het beroep op de WW immers ook afnemen. Werkgelegenheidseffect Het is zeer moeilijk om nu al een exacte schatting van het totale werkgelegenheidseffect van de beide maatregelen te geven. Dit is mede afhankelijk van de preciese vormgeving van de differentiatie in de heffing van de WW-premie. Groenlinks schat dat het om enkele tienduizenden banen zal gaan. Samen met een wettelijk recht op deeltijdarbeid (de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994-1995, 23 900, nr. 13
initiatiefwet Rosenmöller, kamerstuk 23 216) zou deze maatregel op wat langere termijn zelfs zo'n 100 000 personen aan het werk kunnen helpen.
3. 45 000 extra woningen in duurzame sociale woningbouw Dit kabinet wil een extra impuls van 15 000 woningen geven aan de sociale woningbouw. In de Miljoenennota 1995 staat vermeld dat het kabinet daarmee voor 150 miljoen gulden extra aan verplichtingen aangaat. GroenLinks vindt het zeer belangrijk dat het woningbouw– programma wordt opgevoerd, er zijn immers nog steeds te weinig sociale huur– en koopwoningen voor mensen met lagere inkomens beschikbaar. De behoefte aan nieuwe sociale woningbouw is vooral groot bij gehandi– capten, ouderen én jongeren. GroenLinks stelt voor om de extra impuls voor de sociale woningbouwte verviervoudigen, dus geen 15 000, maar 60 000 extra woningen. Uiteraard moeten deze woningen gerealiseerd worden in het kader van de «compacte-stad»-gedachte en aan moderne duurzaamheidseisen voldoen. Geschatte meerkosten van deze 45 000 extra woningen zijn zo'n f 450 mln. Daar bovenop wil GroenLinks f 50 mln besteden om alle (60 000) nieuwe woningen op duurzame wijze te bouwen. Dekking voor deze 500 miljoen gulden haalt GroenLinks uit het beperken van de aftrek van de hypotheekrente. Impliciet heeft dit kabinet deze aftrekter discussie gesteld, door met het voorstel te komen om de rente-aftrek voor het consumptief-krediet af te schaffen. Uit de «Bouwstenennotitie» van het Ministerie van Financiën (juli 1994), blijkt zonneklaar dat de hypotheekrente ook een consumptief deel bevat. Er wordt zelfs gesteld dat het afschaffen van de aftrek van het consumptieve deel van de hypotheekrente f 2 miljard aan belasting en f730 mln aan premies zou opbrengen (Bouwstenennotitie, p. 180/181). Het eenzijdig afschaffen van de aftrekbaarheid van consumptieve rente zou leiden tot een vlucht naar (en in) hogere of tweede hypotheken. Om dit te voorkomen zal het kabinet ook de aftrekbaarheid van de hypotheek– rente moeten wijzigen. Het één kan niet zonder het ander. Het beperken van de aftrekbaarheid van hypotheekrente zal een weerslag hebben op de bouwsector. Wanneer de opbrengst van deze beperking echter ingezet wordt voor een sociaal woning-bouw programma, zoals GroenLinks wil, hoeft dat deze sector - en de werkge– legheid binnen de sector - niet te schaden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994-1995, 23 900, nr. 13