Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1997–1998
24 077
Drugbeleid
Nr. 57
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Rijswijk, 16 september 1997 Hierbij bied ik u namens het kabinet de Voortgangsrapportage Drugbeleid 1997 aan. Het kabinet beschrijft in deze rapportage de voortgang van de implementatie van de in de nota Het Nederlandse Drugbeleid Continuïteit en Verandering (1995) aangekondigde beleidsvoornemens. In deze nota werd besloten tot een aanscherping op onderdelen van het tot dan gevoerde beleid. Voorbeelden hiervan zijn intensivering van de opsporing van de XTC-productie en vermindering van het aantal coffeeshops. Uitgangspunt van het beleid bleef en blijft een evenwichtige aanpak waarbij preventie en repressie gelijkwaardig vertegenwoordigd zijn. Als achtergrondinformatie is u separaat een aantal notities en rapporten toegezonden waarin een beeld wordt gegeven van recente ontwikkelingen op het onderhavige terrein. Het betreft hier de integrale XTC-rapportage, een notitie over crack en de rapportage over verkooppunten soft drugs (24 077, nr. 58). Mede op basis van deze rapporten concluderen wij dat het geboden blijft om de ontwikkelingen, o.a. op het gebied van «nieuwe» drugs, nauwlettend te volgen en nader op trendbewegingen en oorzaken te analyseren. Over de opzet van een Nationale Drugmonitor, die bedoeld is om te komen tot een actueel overzicht van betrouwbare en representatieve gegevens heeft u separaat een notitie ontvangen. De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E. Borst-Eilers
KST23842 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 1997
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 24 077, nr. 57
1
INHOUDSOPGAVE VOORTGANGSRAPPORTAGE DRUGBELEID 1997 Inleiding
3
1. 1.1. 1.2. 1.3. 1.4.
Ontwikkelingen in het druggebruik Uitkomsten XTC-onderzoekprogramma Druggebruik onder scholieren Crack/gekookte coke Smart drugs, smart products en eco-drugs
3 3 6 7 7
2. 2.1. 2.2. 2.3. 2.4. 2.5. 2.6.
Verslavingszorg en preventie Inleiding Financiering en organisatie van verslavingszorg Zorgvernieuwing en kwaliteitsbeleid Standpuntbepaling gebruikruimten Preventie Wetenschappelijk onderzoek heroïne-verstrekking
8 8 8 9 10 10 12
3. 3.1. 3.2. 3.3. 3.4. 3.5.
Bestrijding van (grensoverschrijdende) productie en handel Bestrijding productie en handel in XTC Versterking controle EU-buitengrens Bestrijding intra-Europese drugsmokkel verbeteren Bestrijding intra-Europees drugtoerisme Nederlandse Antillen en Aruba
13 13 13 14 15 15
4. 4.1. 4.2.
Coffeeshopbeleid Regulering coffeeshops Aanpassing van wet- en regelgeving
16 16 17
5. 5.1. 5.2.
Overlast bestrijden Overlastbeleid Intensiveren aanpak criminele overlast
18 18 19
6. 6.1. 6.2. 6.3.
Detentie Medische zorg in gevangenissen Uitbreiding verslavingsbegeleidingsafdelingen Medische zorg drugkoeriers
20 20 20 21
7. 7.1. 7.2.
Internationale aspecten Multilaterale Samenwerking Bilaterale samenwerking en voorlichting buitenland
21 21 22
8. 8.1. 8.2. 8.3. 8.4.
Onderzoek en monitoring Programma verslaving WODC-onderzoekprogramma Onderzoek binnen EU-verband Nationale Drugmonitor Nederland
23 23 23 24 24
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 24 077, nr. 57
2
Inleiding De opzet van de Voortgangsrapportage Drugbeleid 1997 stemt overeen met die van de eerste Voortgangsrapportage. De voorliggende voortgangsrapportage beschrijft de stand van zaken van de uitvoering van de belangrijkste voornemens uit de Drugnota. De rapportage gaat tevens in op toezeggingen die gedaan zijn tijdens het overleg met de Tweede Kamer over de Voortgangsrapportage Drugbeleid 1996. Separaat aan de Voortgangsrapportage ontvangt de Kamer als achtergrondinformatie van de minister van VWS drie onderzoeksrapporten en twee beleidsnotities : De onderzoeksrapporten zijn: • XTC in Nederland (een samenvatting van de bevindingen van zes projecten), dr. I. Spruit; • de samenvatting en aanbevelingen van De Nederlandse verslavingszorg (Globaal overzicht van de kennis over aanbod, vraag en effect), Trimbos Instituut, juli 1997. De beleidsnotities van de minister van VWS betreffen: • Crack/gekookte coke in Nederland en • Schets van de Nationale Drugmonitor. • Cannabis in Nederland, inventarisatie van verkooppunten, onderzoeksbureaus Intraval/SGBO, april 1997 De beleidsnotitie Verslavingszorg en Allochtonen ontvangt de Tweede Kamer in september. De rapportage is voorbereid door de Ambtelijke Werkgroep Uitvoering Drugnota. De instelling van deze werkgroep heeft het kabinet in de vorige rapportage aangekondigd. De financiële consequenties van een aantal voornemens in deze rapportage worden door de betrokken bewindslieden in de Memories van Toelichting van hun eigen begroting aan de orde gesteld.
1. ONTWIKKELINGEN IN HET DRUGGEBRUIK 1.1. Uitkomsten XTC-onderzoekprogramma Recent is een groot deel van het XTC-onderzoekprogramma, gericht op het verkrijgen van een gezaghebbend overzicht van de medische en farmacologische werking van XTC afgerond.1 Nederland is hiermee het eerste land dat zo’n breed onderzoekprogramma heeft laten uitvoeren. Een uitvoerige samenvatting van de onderzoeksresultaten heeft de minister van VWS separaat aan de Tweede Kamer toegezonden. Deze paragraaf beschrijft allereerst de kerngegevens uit het onderzoek. Vervolgens komen de beleidsconclusies aan de orde.
Kerngegevens uit het onderzoek
1
Met XTC wordt in deze rapportage tenzij anders aangegeven ook bedoeld XTCachtigen.
Onder scholieren van 12–18 jaar lag het regelmatig gebruik van XTC in 1996 op 2,2%. Het XTC-gebruik onder de specifieke groep van jongeren die grootschalige parties bezoeken blijkt echter aanzienlijk hoger te liggen. Zo’n 65% van de bezoekers (leeftijd gemiddeld 20 jaar) heeft op de avond/nacht van de party XTC gebruikt. In de reguliere horeca (clubs en discotheken) ligt het XTC-gebruik lager dan op parties. Maar onder de horecabezoekers die XTC gebruiken is het excessief gebruik hoger dan onder party bezoekers.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 24 077, nr. 57
3
Tegenover de hoge gebruikscijfers staat het gegeven dat het aantal incidenten op parties laag is. Pillengebruik is zelden de reden van bezoek aan de EHBO-post. De omvang en de ernst van de klinische incidenten zijn eveneens beperkt. Oververhitting, soms gepaard gaand met spierklachten of leverfalen, komt bij de weinige ernstige klachten het meest voor. In termen van beperking van veiligheids- en gezondheidsrisico’s komen de grootschalige parties beduidend beter uit de bus dan de horeca. Hier ligt een positief verband met de toepassing door gemeenten van de nota «Stadhuis & House». XTC is een potentieel toxische stof. Risicofactoren voor acute complicaties zijn gelegen in de onzekere samenstelling van een XTC-pil, de omstandigheden van gebruik en individuele factoren. In het kader van het onderzoekprogramma is ook een literatuuronderzoek uitgevoerd. De resultaten hiervan geven aanleiding tot zorg over mogelijke neurotoxische effecten op de lange termijn. Er is verder reden om aan te nemen dat deelname aan het verkeer na XTC-gebruik grote risico’s (concentratiestoornissen en oververmoeidheidsverschijnselen) oplevert. De bevindingen van het onderzoek ondersteunen niet de veronderstelling dat het testen van pillen op parties aanmoedigend werkt op het XTC-gebruik. In chemisch opzicht is het testen ter plekke zeker niet ideaal, maar gegeven de omstandigheden het maximaal haalbare. Op deze wijze wordt althans enig inzicht geboden in de grootte van de risico’s van gebruik. Bovendien biedt het testen een goede mogelijkheid voor contacten met gebruikers ten behoeve van voorlichting en preventie. Het Drug Informatie en Monitoring Systeem (DIMS) – project van het Trimbos-instituut – test eveneens pillen. Het doel van dit project is snel nieuwe ontwikkelingen te kunnen traceren in gebruik van drugs, wijze van toediening, combinaties van middelen en de kwaliteit van drugs. Het DIMS-project blijkt een betrouwbaar beeld te geven van de markt.
Conclusies voor het beleid De onderzoeksresultaten laten geen misverstand bestaan over het feit dat het gebruik van XTC nooit veilig is. De resultaten van dit brede onderzoekprogramma onderstrepen het belang van voortzetting van de huidige integrale aanpak, die zijn kracht ontleent aan een evenwicht tussen preventie en repressie. Dit evenwicht luistert bijzonder nauw. Eenzijdige beleidswijzigingen zouden dit evenwicht kunnen verstoren, met alle mogelijke negatieve gevolgen van dien. Het aanzienlijke XTC-gebruik op grootschalige parties zou bijvoorbeeld aanleiding kunnen zijn voor de overweging om deze parties zonder meer te verbieden. Een belangrijke gelegenheidsstructuur voor druggebruik wordt dan immers weggenomen. Bovendien geeft de samenleving hiermee een duidelijk afwijzend signaal. Een dergelijk verbod gaat echter niet alleen voorbij aan een deel van de jeugdcultuur, het leidt zeer waarschijnlijk tevens tot een verschuiving naar de illegaliteit, de reguliere horeca en de privésituatie (thuisgebruik). Voorzover er al sprake is van een beperkend effect op de omvang van het gebruik, gaat dit naar alle waarschijnlijkheid samen met een toename van de gezondheidsrisico’s en een afname van de mogelijkheden voor voorlichting en preventie. Met inachtneming van het feit dat het aan de gemeenten is om parties al dan niet toe te staan, is een landelijke richtlijn tot een verbod van parties derhalve niet opportuun.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 24 077, nr. 57
4
De onderzoeksresultaten bevestigen de noodzaak van de voor 1998 voorgenomen XTC-campagnes voor respectievelijk jongeren en het algemene publiek (met name ouders en andere opvoeders). De voorbereiding van de jongerencampagne is reeds in gang gezet. De toonzetting zal indringend zijn. Bij deze campagnes gaat het om preventie in algemene zin, die zich klip en klaar richt op ontmoediging van het gebruik. De boodschap luidt: ook zuivere XTC is nooit veilig – begin er gewoon niet aan! Deze vorm van preventie is vooral van belang voor jongeren die (nog) geen XTC gebruiken en voor het algemene publiek. Bij de groepen die reeds regelmatig XTC gebruiken (zoals partybezoekers) mag van de ontmoedigingsboodschap ten hoogste een beperkt effect worden verwacht. De preventie in engere zin richt zich bij de risicogroepen dan ook vooral op schadebeperking. Naar aanleiding van het onderzoek zullen diverse specifieke waarschuwingen in de voorlichtingsboodschap worden opgenomen. Het Steun- en Informatiepunt Drugs en Veiligheid (SIDV) heeft advies uitgebracht over de actualisatie van de notitie «Stadhuis & House». Naar aanleiding hiervan zal de minister van VWS dit steunpunt en het Landelijk Steunpunt Preventie verzoeken samen twee onderzoeken in gang te zetten. Het eerste onderzoek is gericht op de mogelijkheden om de toepassing van de aanbevelingen van deze nota minder vrijblijvend te maken. Het tweede onderzoek richt zich op de mogelijkheden om de aanbevelingen ook toe te passen in reguliere clubs en discotheken. Op verzoek van de Tweede Kamer heeft de minister van VWS het SIDV ook gevraagd haar te informeren over de mogelijkheid leeftijdsgrenzen te hanteren bij houseparties. Uit dat bovengenoemde advies bleek dat in de praktijk veel gemeenten en organisatoren van houseparties zelf al een leeftijdsgrens hanteren voor houseparties. De ministeries van VWS, Verkeer en Waterstaat en Justitie zijn inmiddels een overleg gestart om te komen tot een integrale benadering van de problematiek van XTC en andere drugs in het verkeer. Het is allereerst nodig dat er meer inzicht in de aard en omvang van de problematiek wordt verkregen. Op basis van nader onderzoek, o.a. door een gerichte studie naar de effecten van drugs op de rijvaardigheid willen genoemde departementen komen tot een stappenplan. In overleg met Veilig Verkeer Nederland en het NIGZ wordt de mogelijkheid van een campagne ter ontmoediging van druggebruik in het verkeer overwogen. Naar aanleiding van de aanwijzingen voor neurotoxiciteit heeft de minister van VWS het Centre for Human Drug Research te Leiden gevraagd nader onderzoek te verrichten. De resultaten hiervan zijn eind 1997 beschikbaar en worden meegenomen in de voorlichtingscampagnes. Het onderzoeksrapport onderstreept de noodzaak van adequate monitoring en nader onderzoek. Deze zullen zich met name moeten richten op het bewaken van het evenwicht tussen enerzijds de inspanningen om de productie en handel in drugs tegen te gaan en anderzijds de inspanningen om de gezondheids- en maatschappelijke schade bij druggebruikers en hun omgeving te beperken. Met betrekking tot XTC is voorts steeds opnieuw de vraag naar voren gekomen naar de aard van de interactie tussen de drugbestrijding en de vervuiling van de markt. Door het DIMS is de laatste maanden een aanmerkelijke verslechtering van de kwaliteit van de aangeboden XTC gesignaleerd. Voor de minister van VWS vormt dit reden om, mede gezien de te verwachten ontwikkelingen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 24 077, nr. 57
5
op het gebied van «nieuwe» drugs, deze ontwikkelingen nauwlettend te volgen en nader op trendbewegingen en oorzaken te analyseren. Het OM maakt bij het beraad over de ontwikkeling van OM-beleid met betrekking tot de handel, het gebruik en het testen van XTC bij houseparties en andere uitgaansgelegenheden, mede gebruik van de uitkomsten van het XTC-onderzoek. 1.2. Druggebruik onder scholieren Op 19 juni 1997 heeft het Trimbos-Instituut de kerngegevens van de peilstationonderzoeken naar het alcohol-, tabak-, druggebruik en gokken onder scholieren in het voortgezet onderwijs gepubliceerd.1 De toename van het gebruik van cannabis heeft zich, zoals werd verwacht, voortgezet. Zowel het ooit-gebruik als het actuele gebruik zijn gestegen. In 1996 had 11% van de scholieren de vier weken voor het onderzoek ten minste eenmaal cannabis gebruikt. In 1992 was dat nog 7%. Deze actuele gebruikers blowen vaak niet meer dan een of twee keer per maand. 2,5% had echter meer dan 10 maal cannabis gebruikt in de vier weken voor het onderzoek. Overigens zien we in veel andere West-Europese landen en de VS eveneens een toename van het gebruik. Eind 1997 verschijnt er een overzichtstudie van scholierenonderzoeken zoals die in verschillende landen gedaan zijn. Uit wat nu al bekend is valt op dat de Nederlandse jongeren zich daarbij niet opvallend negatief of positief onderscheiden. Waar van de 16-jarige Nederlandse scholier in de laatste Trimbos-peiling 13% cannabis gebruikt had in de maand daarvoor, waren deze cijfers voor Engeland en de Verenigde Staten 24% respectievelijk 21%. Uit de cijfers van het Europese Waarnemingscentrum voor drugs en drugverslaving in Lissabon blijkt dat scholieren in Frankrijk en Spanje wat cannabisgebruik ook niet (veel) onderdoen voor hun Nederlandse leeftijdgenoten. XTC was en is de populairste hard drug in Nederland. 5,6% van de scholieren heeft ervaring met dit middel en 2,2% heeft het nog de afgelopen 4 weken gebruikt. Hoewel amfetamine minder vaak gebruikt wordt dan XTC (1,8% heeft het de laatste vier weken gebruikt), is de stijging van het gebruik (in 1992 was het percentage 0,6) opvallend. Met name door XTC-gebruikers wordt in toenemende mate amfetamine al dan niet in combinatie met XTC gebruikt. Het ooit-gebruik van hallucinogene paddestoelen bedraagt 4,2% en het laatste maand gebruik 1,5%. Het gebruik van tabak en alcohol onder scholieren neemt toe. In 1996 rookte 28% van de scholieren, hetgeen 4% meer is dan in 1992. Kennelijk is roken onder jongeren weer populairder geworden dan enige jaren geleden het geval was. Gezien het feit dat hasj en marihuana meestal worden gerookt, leidt een toename van het aantal scholieren dat tabak rookt tot een groter aantal potentiële cannabisgebruikers. Ook het gebruik van alcohol in de laatste 4 weken voor het onderzoek steeg van 42% in 1992 naar 52% in 1996. Opvallend en verontrustend is dat één op de drie scholieren bij de laatste gelegenheid meer dan vier glazen alcohol dronk, terwijl dat in 1992 nog maar 12% was.
Beleidsconclusies 1
Kerngegevens roken, drinken, drugsgebruik en gokken onder scholieren vanaf 10 jaar van het 4e Peilstationonderzoek naar riskant middelengebruik, Trimbos Instituut, mei 1997.
De geleidelijke toename van het gebruik van drugs – maar ook van alcohol en tabak – onder scholieren is een verontrustend verschijnsel. Opmerkelijk is het gegeven dat deze ontwikkeling zich in veel andere
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 24 077, nr. 57
6
landen voordoet, ook in landen met een aanmerkelijk repressiever beleid dan ons land. Internationale trends in de jeugdcultuur hebben kennelijk een grote invloed op gebruikspatronen. Voorlichting over de gevaren van het druggebruik is het belangrijkste beleidsinstrument waarmee getracht kan worden dit gebruik terug te dringen. De boodschap zal moeten zijn dat ieder druggebruik ontraden wordt, ook van drugs die ogenschijnlijk niet tot grote schade en verloedering leiden. Dit misverstand zou juist bij het gebruik van cannabis, XTC en de «nieuwe drugs» zoals paddestoelen bij de jeugd kunnen ontstaan. Intensivering en kwaliteitsverbetering van het preventiewerk heeft daarom een hoge prioriteit. Voor de voornemens dienaangaande zij verwezen naar par. 2.6. 1.3. Crack/gekookte coke De aanleiding voor de separaat aan de Kamer verzonden beleidsnotitie Crack/gekookte coke was het verzoek van de Kamer tijdens de bespreking van de Voortgangsrapportage 1996 aan de minister van VWS te reageren op berichten over de mogelijkheid dat jongeren via gebruik van cannabis overstappen op crack. Vanwege spraakverwarring over de termen crack en gekookte coke, komt de beleidsnotitie tot een nadere begripsbepaling. De conclusie is dat het bij beide begrippen gaat om rookbare cocaïne met dezelfde bestanddelen en dezelfde effecten. Voorts wordt een overzicht gegeven van de ontwikkeling van het gebruik in Nederland. Uit dit overzicht blijkt dat al sinds het begin van de jaren tachtig gebruikers zelf rookbare cocaïne bereiden. Sinds het begin van de jaren negentig verschijnt deze cocaïnevariant echter kant en klaar op de illegale drugmarkt. Rookbare cocaïne wordt binnen de groep van gemarginaliseerde verslaafden steeds vaker aangetroffen. Er zijn signalen dat in zeer beperkte mate crack/gekookte coke ook buiten de groep van polydruggebruikers wordt geconsumeerd. Het gaat hier om randgroepjongeren, dak- en thuislozen en jongensprostituées. Er zijn geen aanwijzingen dat intensief cannabisgebruik leidt tot het gebruik van crack. Het Trimbos-instituut is een informatie- en preventieproject gestart om te inventariseren welke controlemechanismen gebruikers hanteren en welke preventiestrategieën werkbaar en dus nodig zijn. Voorts ontwikkelt de Rotterdamse GGD een zorgtraject voor de groep problematische gebruikers. Er zijn aanwijzingen dat dankzij specifieke Nederlandse omstandigheden de extreme gevolgen van crackgebruik zoals die zich in de VS voordoen, niet in Nederland plaatsvinden. Deze omstandigheden zijn gelegen in het feit dat crackgebruik nagenoeg beperkt blijft tot polygebruikers, die tevens drugs gebruiken die een dempend effect hebben. Voorts zijn het hoge bereik van de hulpverlening, de relatief geringe mate van repressie ten opzichte van individuele gebruikers en een zekere stabiliteit van de drugmarkt, belangrijke factoren die de risico’s weten te beperken. 1.4. Smart drugs, smart products en eco-drugs «De mensheid gebruikt al duizenden jaren paddestoelen met een hallucinerende werking, maar het grootschalig kweken en verkopen is een nieuw fenomeen... De minister wilde dan ook het gebruik van paddestoelen absoluut niet bagatelliseren. Er bestaan immers geen onschuldige drugs.» Verslag Algemeen Overleg Drugsbeleid 28 januari 1997
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 24 077, nr. 57
7
Smart drugs zijn geen drugs in de eigenlijke zin van het woord, maar geneesmiddelen die worden voorgeschreven tegen verschillende ziekten zoals Alzheimer, Parkinson en Korsakov. Deze geneesmiddelen vallen onder de Wet op de Geneesmiddelenvoorziening en worden niet in smart shops verkocht. Eco-drugs, zoals de hallucinogene paddestoelen, Kava Kava en Yohimbe, zijn plantaardige stoffen die een psychotrope of lichamelijke werking kunnen hebben. Met smart products worden middelen bedoeld die samengesteld zijn uit meerdere stoffen. De werking kan zeer uiteenlopen. Sommige smart products zijn sterk stimulerend en anderen zijn licht opwekkend en/of euforiserend. Tenslotte worden in smart shops energiedranken, vitaminen, mineralen en voedingssupplementen aangeboden. Het gaat bij smart drugs, smart products en eco-drugs om veelal nieuwe middelen op een nieuwe markt. Het is niet altijd direct duidelijk welke wet- en regelgeving op deze middelen van toepassing is, en of er wel gesproken kan worden van «drugs» in de gebruikelijke betekenis van het woord. Ook bestaat er vaak onvoldoende kennis over de risico’s van het gebruik. Het kabinet volgt de ontwikkelingen ten aanzien van het gebruik van deze nieuwe categorieën middelen nauwlettend, niet in de laatste plaats omdat het gebruik van deze middelen verder toeneemt. Het kabinet heeft daarom een werkgroep de opdracht gegeven te komen tot een notitie waarin helderheid wordt verschaft over vigerende regelgeving, mogelijke gezondheidsrisico’s en bestuurlijke instrumenten. Het kabinet zal de notitie in het najaar aan de Tweede Kamer zenden.
2. VERSLAVINGSZORG EN PREVENTIE 2.1. Inleiding De ontwikkelingen in het druggebruik schetsen een trend van geleidelijke toename en een verdere differentiëring van de markt. Innovatie en kwaliteitsverbetering van het preventiewerk hebben daarom een hoge prioriteit. Daarnaast is er een groep (langdurig) verslaafden die steeds meer last krijgt van psychische en fysieke problemen. Ook is waakzaamheid geboden ten aanzien van kwetsbare groeperingen die het risico lopen van een ernstige verslavingsproblematiek (allochtone jongeren, polydruggebruikers). Dit betekent dat ook verbetering van de kwaliteit van de verslavingszorg een belangrijke prioriteit geniet. Daarmee samenhangend zal de financierings- en organisatiestructuur van de verslavingszorg niet belemmerend mogen werken op het effectueren van deze prioriteiten. Op deze prioriteiten wordt in het hierna volgende ingegaan. Tenslotte onderstrepen de voornoemde ontwikkelingen in het druggebruik het belang van adequate monitoring en onderzoeksprogrammering. Hierop wordt in paragraaf 8 ingegaan. 2.2. Financiering en organisatie van verslavingszorg
Nieuwe wettelijke basis In verband met het aflopen van de Tijdelijke wet stimulering sociale vernieuwing (Twssv) hebben de bewindslieden van VWS op 16 juni dit jaar een voorstel tot wijziging van de Welzijnswet ingediend om een nieuwe wettelijke basis te creëren voor de financiering van de ambulante verslavingszorg. De wijziging regelt dat op basis van de Welzijnswet twee doeluitkeringen verstrekt worden voor respectievelijk ambulante verslavingszorg/maatschappelijke opvang en vrouwenopvang. Dit
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 24 077, nr. 57
8
betekent dat centrumgemeenten over de voor verslavingszorg gereserveerde gelden blijven beschikken, conform de motie-De Graaf.1 De staatssecretaris van VWS heeft op 14 juli 1997 de Raad voor de financiële verhoudingen (Rfv) gevraagd haar te adviseren over o.a. het aantal centrumgemeenten en de mogelijkheid van een meer rationele en gewogen verdeelsleutel voor de verdeling van de middelen over de gemeenten. De uitkomsten van dit advies neemt de minister van VWS mee bij de verdeling van de gelden vanaf 1 januari 1999. De Rfv betrekt bij het advies ook de «overlastgelden», waarvan het kabinet besloten heeft dat zij toegevoegd zullen worden aan de doeluitkering voor de verslavingszorg (zie ook paragraaf 5.1).
Kabinetsstandpunt Borg voor Zorg Het rapport Borg voor Zorg bevat het advies aan de minister van VWS om een substantieel deel van de ambulante verslavingszorg over te hevelen naar de AWBZ. Tijdens het overleg met de Kamer over de Voortgangsrapportage 1996 heeft de minister van VWS aangegeven zich nader te willen buigen over de vraag of en zo ja, hoeveel middelen voor de ambulante verslavingszorg moeten worden overgeheveld naar de AWBZ. In datzelfde overleg gaf de minister tevens aan dat een dergelijke overheveling beperkt zou moeten blijven tot de individuele medische zorg binnen de ambulante verslavingszorg. Op basis van een nadere verkenning van de voor- en nadelen van een dergelijke overheveling heeft de minister besloten af te zien van overheveling omdat het voordeel (de individuele medische zorg komt met vergelijkbare verstrekkingen onder één regime) niet opweegt tegen de nadelen: ongewenste substitutie-effecten, twee financieringsstromen binnen één product van de ambulante verslavingszorg en de omvang van de overheveling zal per gemeente verschillen. Genoemde verkenning leerde ook dat de kwaliteit, de toegankelijkheid (voor andere categorieën verslaafden, met name alcoholisten) en het belang van samenhang binnen de verslavingszorg en tussen deze zorg en andere voorzieningen meer aandacht behoeven. In overleg met betrokken partijen zal de minister van VWS daarom de ontwikkeling van een concreet kwaliteitsbeleid bevorderen. Hieronder wordt daar nader op ingegaan. 2.3. Zorgvernieuwing en kwaliteitsbeleid
1
Kamerstukken II, 1995–1996, 24 077, nr. 20.
Het ministerie van VWS heeft het Trimbos-instituut de opdracht gegeven te inventariseren wat er wetenschappelijk bekend is over de effectiviteit van de verschillende vormen van hulp die de verslavingszorg biedt. Daarnaast is gevraagd dieper in te gaan op de kosten en organisatie van het behandelaanbod, de omvang van de verslavingsproblematiek en het bereik van de zorg. De Kamer heeft separaat een samenvatting van het rapport De Nederlandse verslavingszorg (Globaal overzicht van de kennis over aanbod, vraag en effect) ontvangen. Het eerste deel van het rapport geeft een diepgaand overzicht van de vraag naar en het aanbod van verslavingszorg in Nederland. Deel twee bevat de resultaten van het literatuuronderzoek naar de effectiviteit. Daaruit blijkt dat het nu ontbreekt aan voldoende kennis om een beoordeling te kunnen geven over de effectiviteit van de Nederlandse verslavingszorg. De aanbevelingen uit het onderzoek richten zich ondermeer op de noodzaak van landelijke richtlijnen voor dossiervorming, beter op elkaar afgestemde registratiesystemen bij de instellingen en zorgvernieuwingstrajecten die gericht zijn op standaardisering van diagnostiek en indicatiestelling.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 24 077, nr. 57
9
Verslavingszorg en allochtonen In september ontvangt de Kamer een notitie waarin ingegaan wordt op de problematiek van minderheden en druggebruik. De notitie zal een nadere analyse bevatten van de problematiek, alsmede oplossingsrichtingen aangeven. Daarbij zal het vooral gaan om een betere afstemming van de verschillende beleidsactiviteiten die ondernomen worden om de zorg beter toegankelijk te maken voor de verslaafde allochtonen. Daarnaast krijgen de noodzaak van een betere monitoring, zorgvernieuwing en integrale preventie op lokaal niveau de nodige aandacht.
Activiteitenplan verslavingszorg Conform het verzoek van de minister van VWS heeft de voormalige NEVIV (de Nederlandse Vereniging voor Instellingen ambulante Verslavingszorg) een overzicht gemaakt van ontwikkelingen bij de zorgvernieuwing en het kwaliteitsbeleid in de verslavingszorg. Tevens heeft de NEVIV voorstellen gedaan voor verdere operationalisering. Op basis daarvan zijn inmiddels afspraken gemaakt met GGZ-Nederland (waarin de voormalige NEVIV per 1 juli 1997 is opgegaan) over de verdere aanpak. Dit najaar vindt een aantal bijeenkomsten plaats met sleutelfiguren uit de verslavingszorg, de geestelijke gezondheidszorg en de onderzoekswereld, die uiteindelijk zullen moeten leiden tot het formuleren van een duidelijk begrippenkader en het vaststellen van een activiteitenplan. De ervaringen in de geestelijke gezondheidszorg hebben geleerd dat dit zeer zorgvuldig dient te geschieden. Naar verwachting zal dit activiteitenplan begin 1998 van start kunnen gaan. De hiervoor genoemde effectiviteitsstudie van het Trimbosinstituut zal zeker bij deze beleidsontwikkeling betrokken worden, evenals de genoemde notities over crack/gekookte coke en de verslavingszorg aan allochtonen. Tevens zal het rapport van de Gezondheidsraad inzake medicamenteuze behandelvormen dat eind dit jaar verwacht wordt, ongetwijfeld een rol spelen bij de beleidsontwikkeling. Voorts zal afstemming plaatsvinden met de stichting Zorgonderzoek Nederland (ZON) die verzocht is een onderzoekprogramma o.a. terzake van zorgvernieuwing in de verslavingszorg in te richten (zie 8.1). 2.4. Standpuntbepaling gebruikruimten Op grond van bestaande regelgeving is het mogelijk ruimten voor het gebruik van harddrugs onder voorwaarden toe te staan. De OM-richtlijn vraagt op dit punt om een door de lokale driehoek geformuleerde geïntegreerde benadering van het drugbeleid, waarbij de belangen van de volksgezondheid en de openbare orde zijn afgewogen. In de ruimten mag niet worden verstrekt of verhandeld om aanzuigende werking en andere negatieve effecten te voorkomen. De interbestuurlijke Task Force Veiligheid en Verslavingszorg (TF) heeft vastgesteld dat de OM-richtlijn gemeenten voldoende ruimte biedt voor eigen beleid terzake, waarbij drie randvoorwaarden in acht moeten worden genomen: geen grootschalig karakter, dealers worden niet gedoogd en geen vrije inloop van verslaafden. Gelet op deze opstelling ziet het kabinet geen aanleiding om vanuit het rijk aanvullend beleid te formuleren. 2.5. Preventie
Vorming van de Landelijke Steunfunctie Preventiebeleid Op basis van het advies over de Landelijke Steunfunctie Preventiebeleid
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 24 077, nr. 57
10
(1996) heeft de minister van VWS besloten een landelijk steunpunt te subsidiëren dat tot taak krijgt: het beschikbare voorlichtingsmateriaal en -activiteiten te inventariseren en te analyseren; kwaliteitsimpulsen te geven aan het huidige preventiewerk en zorg te dragen voor implementatie in het veld. Het bureau wordt als een herkenbare projectorganisatie ondergebracht bij het Trimbos-instituut, zodanig dat voldoende draagvlak in het veld kan ontstaan. De gesprekken met Trimbos-instituut en GGZ-Nederland zijn afgerond, zodat het bureau vanaf deze maand operationeel is. Het steunpunt zal zich in het bijzonder richten op de problematiek van uitgaansdrugs. Het Trimbos-Instituut is gevraagd in het vervolg van de effectiviteitsstudie van de verslavingszorg ook een overzicht te maken van de beschikbare kennis over de effectiviteit van de verslavingspreventie. Dit overzicht kan naar verwachting een belangrijke stimulans voor het werk van het steunpunt zijn.
Voorlichtingscampagnes Cannabiscampage Het belangrijkste doel van deze campagne was het stimuleren van ouders om naar informatie over cannabis te zoeken. Een secundair doel was achterhalen hoe het publiek reageert op massamediale voorlichtingsscampagnes over drugs. Uit de evaluatie bleek dat ruim 80% van de ondervraagden het belangrijk vindt om voldoende van het onderwerp af te weten. Voorafgaand aan de campagne geven veel ouders aan te weinig kennis over cannabis te hebben. Bijna 2/3 weet niet waar de informatie over dit soort zaken verkrijgbaar is. Ook 2/3 vindt dat er te weinig voorlichting wordt gegeven. Na de campagne bleek 58% van de ondervraagden de televisiespot gezien te hebben. De folder «hasj en weed, de antwoorden» is in de campagneperiode in een oplage van 225 000 via postkantoren en bibliotheken verspreid en ook daadwerkelijk meegenomen. Van de overige publiciteit op radio en televisie heeft 10% van de doelgroep iets vernomen en een zelfde percentage een advertentie gezien in de geschreven pers.
In aansluiting op de massamediale cannabiscampagne van november 1996 waarbij het zoekgedrag naar informatie over cannabis bij ouders gestimuleerd werd, zal op 29 september 1997 de massamediale voorlichtingscampagne over cannabis voor jongeren van start gaan. De bevindingen over de ontwikkelingen in het gebruik van softdrugs motiveren de minister van VWS in deze campagne gericht aandacht te besteden aan de risico’s van het gebruik van cannabis, toegespitst op het gebruik in relatie tot schoolprestaties, afhankelijkheid van cannabisgebruik en de combinatie van cannabisgebruik en alcoholconsumptie. Ter ondersteuning van de massamediale cannabiscampagne voor jongeren wordt met het oog op het informeren van ouders de brochure over opvoeding en drugs herzien en in een grote oplage verspreid. Het Trimbos-instituut ontvangt jaarlijks f 250 000 ter waarborging van de capaciteit en de kwaliteit van de 06-informatielijn.
Voorlichting in het onderwijs De uitkomsten van de eerder vermelde scholierenonderzoeken bevestigen de noodzaak in het onderwijsprogramma aandacht aan het gebruik van drugs te blijven geven. De minister van OC&W heeft het thema «drugs en drugverslaving» opgenomen in de nieuwe kerndoelen voor het Voortgezet Onderwijs. Het door het ministerie van OC&W gesubsidieerde project «De veilige school» en het door het ministerie van VWS ondersteunde project «De
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 24 077, nr. 57
11
gezonde school en genotmiddelen» voeren momenteel samen een project uit ter verbetering van de vaardigheden van docenten bij de overdracht van informatie over genotmiddelen en de risico’s van het gebruik van genotmiddelen. Het Trimbos-instituut ontwikkelt lesmateriaal voor het Voortgezet Speciaal Onderwijs (VSO) in overleg met het ministerie van OC&W en de ouderverenigingen van deze scholen. Het peilstationonderzoek onder VSO-leerlingen toont dat de gebruikscijfers van tabak, alcohol en cannabis in het VSO hoger liggen dan in het regulier onderwijs.1 In aansluiting op het lesmateriaal ontwikkelt het Trimbosinstituut tevens een ouderbrochure met heldere, korte informatie over drugs en druggebruik die aansluit op de wensen van de ouders van kinderen in het VSO. De ouderbrochure verschijnt ook in het Marokkaans en Turks.
Implementatieplan vaccinatieprogramma Hepatitis B Het Trimbos Instituut heeft op verzoek van de minister van VWS een implementatieplan ontwikkeld voor de Hepatitis B-vaccinatie voor druggebruikers. De doelstelling van het programma is dat zoveel mogelijk druggebruikers op afdoende wijze worden beschermd. Een nevendoel is om, via de screening die ook wenselijk is vast te stellen of de deelnemers al immuniteit hebben verworven, mogelijke dragers op te sporen en hen tot behandeling te bewegen. Op basis van het advies van de Gezondheidsraad dat Hepatitis-B in het rijksvaccinatieprogramma opgenomen zou moeten worden, heeft de minister van VWS besloten beide programma’s per 1 januari 1999 in te voeren. 2.6. Wetenschappelijk onderzoek heroïne-verstrekking
1
Het gebruik van alcohol, tabak en drugs door scholieren van het Speciaal Onderwijs, het KMBO en door deelnemers aan Spijbelprojecten; W. M. de Zwart en E. G. M. J. Berben, NIAD, 1991.
In de Drugnota is een wetenschappelijk onderzoek aangekondigd waarin zou worden nagegaan of de verstrekking van heroïne tot verbetering van de medische en sociale conditie van de verslaafden zou kunnen leiden. In januari 1997 heb ik de Kamer schriftelijk geïnformeerd over de hoofdlijnen van het onderzoek dat zich zowel richt op spuitende als op rokende verslaafden aan heroïne. In februari heb ik de Kamer meegedeeld dat het noodzakelijk is om een klein technisch vooronderzoek te houden om de geschikte vorm te bepalen van de toediening van rookbare heroïne tijdens het experiment aan rokende/chinezende verslaafden. Tijdens een Algemeen Overleg op 12 maart bleek de behoefte van de Tweede Kamer aan nadere informatie. Op 18 juni heb ik het complete voorstel van het vooronderzoek rookbare heroïne aan de Kamer gezonden, gevolgd op 18 augustus door het gehele onderzoeksvoorstel dat uitgaat van 750 deelnemers. Daarbij was ook een instemmend advies gevoegd van de Kerncommissie Ethiek Medisch Onderzoek. In het Algemeen Overleg op 3 september over het heroïne-experiment bleek er behoefte te bestaan aan een kleinschaligere fase van het experiment. Ik heb mij daartoe bereid verklaard. Op 8 september heb ik, na contact te hebben gehad met de Centrale Commissie Behandeling Heroïneverslaafden, de Kamer per brief laten weten dat het dan gaat om een eerste fase met 50 personen die heroïne krijgen voorgeschreven en om 100 controlepersonen. Slechts indien uit de evaluatie na 3 maanden blijkt dat er zich met betrekking tot de beheersbaarheid, openbare orde en veiligheid onoplosbare problemen voordoen, gaat het experiment met 750 deelnemers niet door («ja, tenzij»). De vaste commissies voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport en voor
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 24 077, nr. 57
12
Justitie hebben op 10 september besloten nadere schriftelijke vragen te stellen en in de week na Prinsjesdag wederom met mij te overleggen.
3. BESTRIJDING VAN (GRENSOVERSCHRIJDENDE) PRODUCTIE EN HANDEL 3.1. Bestrijding productie en handel in XTC Minister van VWS verbiedt 2-CB Uit onderzoeken van o.a. het Gerechtelijk Laboratorium en naar aanleiding van signalen van de Inspectie voor de Gezondheidszorg bleek aan het begin van deze zomer dat 2-CB in tabletvorm in toenemende mate in Nederland opdook. 2-CB is een middel verwant aan XTC. Het heeft zowel een stimulerend als een hallucinogeen effect. Typerend voor 2-CB is dat een lage dosis al sterke effecten kan hebben, hetgeen bij met name jonge, onervaren gebruikers kan leiden tot grote gezondheidsrisico’s. Het was voor de minister van VWS aanleiding om het middel onder de werking van de Opiumwet te brengen. Daarnaast heeft de minister het Trimbos-Instituut gevraagd een campagne te beginnen onder (potentiële) consumenten in het uitgaanscircuit om hen te wijzen op de gevaren van 2-CB voor de volksgezondheid.
Het plan van aanpak om te komen tot een verbetering van de bestrijding van de productie en handel begint zijn eerste resultaten af te werpen. De capaciteit van de Economische Controle Dienst (ECD) is met ca. 10 plaatsen uitgebreid tot 20 plaatsen ten behoeve van onderzoeken naar onder andere precursoren voor synthetische drugs. De startformatie van de Unit Synthetische Drugs bedraagt 46 fte’s en is als volgt ingevuld: 20 fte’s politie, 8 ECD, 8 douane/Fiscale Inlichtingen en Opsporings Dienst (FIOD) en 10 Koninklijke Marechaussee (KMAR). Daarnaast zet de Dienst Centrale Recherche Informatie twee medewerkers in voor de USD. De minister van Justitie heeft de voorwaarden gecreëerd waaronder het parket Den Bosch inhoud kan geven aan de gezagspositie ten opzichte van de USD. Vanaf januari 1997 heeft de USD gewerkt aan: – het coördineren van informatiestromen; – het verbeteren van de internationale rechtshulp, hetgeen onder andere heeft geleid tot het op- en uitbouwen van een internationaal netwerk; – kwalitatieve en kwantitatieve ondersteuning van onderzoeken betreffende synthetische drugs aan parketten, politieteams en Bijzondere Opsporings Diensten; – het in samenwerking met anderen uitvoeren van onderzoeken. Het Schipholteam checkt naast inkomende ook uitgaande reizigers op verdovende middelen en heeft inmiddels substantiële inbeslagnames gedaan. Nederland heeft verder tijdens het Nederlands voorzitterschap van de Europese Unie een «Early warning system» tot stand gebracht, waarmee de lidstaten elkaar snel kunnen informeren over nieuwe ontwikkelingen met betrekking tot synthetische drugs, zodat deze als zij gevaarlijk worden bevonden snel onder de strafwetgeving gebracht kunnen worden. 3.2. Versterking controle EU-buitengrens De douane te Rotterdam en te Schiphol krijgt de beschikking over container-scanners. In Rotterdam kan de douane de scanner naar verwachting in de loop van 1998 in gebruik nemen. De aanbestedingsprocedure van de scanner voor Schiphol loopt.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 24 077, nr. 57
13
Het verbeteren van risico-analyses ten behoeve van douanecontroles is een voortdurend proces. De aanpak van de Nederlandse douane dienaangaande wordt in EU- en Schengenkringen in toenemende mate gewaardeerd. Koepelorganisaties in de luchtvaartsector hebben in mei 1997 een convenant gesloten op grond waarvan de bedrijven informatie over de lading verstrekken voor aankomst in Nederland. Zo is de douane in staat de te controleren zendingen te selecteren. Voor de zeevaart bestaat een dergelijke regeling al. De oprichting van HARC (Hit And Run Container) -teams – een samenwerkingsverband tussen de FIOD, politie, douane en het OM – is erop gericht de onderzoeks- en opsporingscapaciteit bij het aantreffen van drugs in zee- en luchthavens te intensiveren. HARC-teams zijn inmiddels operationeel te Amsterdam en Rotterdam. Het team op Schiphol is sinds 1 juli 1997 operationeel. De besprekingen tussen douane, FIOD, politie en OM te Zeeland, leidend tot een convenant voor een HARC-team aldaar, zijn nog gaande. 3.3. Bestrijding intra-Europese drugsmokkel verbeteren Zowel met het Verenigd Koninkrijk als met de Bondsrepubliek Duitsland bestaan goede bilaterale contacten tussen justitie, politie en douane. Met beide landen vindt structureel overleg over samenwerking plaats, hetgeen een vlotte samenwerking in de praktijk sterk bevordert. Op 3 februari 1997 heeft Nederland met Frankrijk een Memorandum van Overeenstemming (MOU) ondertekend, dat voorziet in intensivering van de samenwerking tussen de douanediensten door middel van gemengd samengestelde controleteams, geïntensiveerde gegevensuitwisseling, stageprogramma’s en overleg. Nederlandse politie- en justitievertegenwoordigers voeren structureel bilateraal overleg met het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Duitsland, waardoor de samenwerking tussen deze landen bij de bestrijding van drugcriminaliteit op een goed niveau wordt gehouden. De verstandhouding met Frankrijk is in de afgelopen periode aanzienlijk verbeterd. Een Nederlandse douaneliaison heeft in januari 1997 in Londen haar werkzaamheden aangevangen. In Frankrijk en Duitsland zijn reeds douaneliaisons actief. Nederland en het Verenigd Koninkrijk zijn het eens over de wenselijkheid van een MOU betreffende praktische samenwerking op douanegebied. De besprekingen verkeren in het laatste stadium. Besprekingen over hetzelfde onderwerp vinden ook plaats met Duitsland. Met Duitsland en Frankrijk bestaan al ervaringen in het uitwisselen van douane-ambtenaren die met name in de zee- en luchthavens werkzaam zijn. Met de Belgische autoriteiten vindt periodiek overleg plaats inzake het verder versterken van de praktische samenwerking tussen de douanediensten van België en Nederland. De gemeenschappelijke kenmerken tussen de havens van Rotterdam en Antwerpen leiden tot een intensieve samenwerking tussen de douanediensten. Met België worden veelvuldig gegevens uitgewisseld.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 24 077, nr. 57
14
Resultaten Hazeldonkacties Tijdens de eerste grootschalige actie op 14 maart 1997 werden 11 500 auto’s en 22 500 mensen gecontroleerd. In totaal werd in beslag genomen: 4 kilo cannabis, 300 gram heroïne, 20 gram cocaïne en 619 XTC-pillen. Bij de internationale actie op 14 juni werden 8710 auto’s en ruim 16 000 personen gecontroleerd. Tijdens de straatcontroles werd o.a. 8,8 kg cannabis in beslag genomen, voornamelijk in Nederland. Verder werd ruim 3 kg heroïne in beslag genomen, waarvan ruim 2,5 kg in Frankrijk bij twee handelaren werd aangetroffen. In Nederland werden 53 coffeeshops gecontroleerd. In totaal werd daarbij ruim 27 kg cannabis in beslag genomen wegens te grote handelsvoorraad.
3.4. Bestrijding intra-Europees drugtoerisme Nederland heeft dit jaar het initiatief genomen het «Hazeldonk-overleg» nieuw leven in te blazen. Dit overleg waarin België, Frankrijk en Nederland samenwerken heeft als doel de eerder ingezette lijn, waardoor het drugtoerisme en de daarmee samenhangende handel werd teruggedrongen, vast te houden en verder te structureren. Inmiddels hebben er twee grote internationale acties ter bestrijding van drugproblematiek plaatsgevonden, waarbij bleek dat de samenwerking tussen de opsporingsdiensten in de drie landen bij de acties goed verloopt. Naast deze acties werken de betrokken diensten in de dagelijkse praktijk steeds beter samen en vinden lokale en regionale acties plaats. Naar verwachting zal Luxemburg aan het eind van 1997 aan de acties gaan deelnemen. Zes Nederlandse politieregio’s hebben met de Franse politie overeenkomsten gesloten over informatie-uitwisseling met betrekking tot drugtoerisme. In afwachting van een verdrag met Frankrijk ter versnelling van de overdracht van strafvervolging is een procedure op basis van bestaande verdragen ontwikkeld onder andere door gebruik van fax en het bijvoegen van standaardvertalingen. Met Frankrijk is overeenstemming bereikt over deze werkwijze, zodat deze procedure de facto per 1 december 1996 voor de regio Rotterdam Rijnmond van kracht is geworden. Vanaf februari 1997 wordt de procedure voor alle daarvoor in aanmerking komende verdachten bij Hazeldonkacties toegepast. Een evaluatie van de werkwijze vindt in september plaats. Buitenlandse drugtoeristen die daarvoor in aanmerking komen worden uitgezet. Deze aanpak in Rotterdam leidde sinds de start van het project Victor in juli 1995 tot meer dan 1200 verwijderde personen. In haar brief aan de Tweede Kamer van 20 juni 1997 heeft de minister van Justitie aangegeven dat het kabinet geen landelijk verkoopverbod van softdrugs aan niet-ingezetenen in zal stellen.1 Het blijft mogelijk om op basis van nauw overleg tussen de partners in de lokale driehoek specifieke maatregelen te treffen gericht op het tegengaan van de verkoop aan niet-ingezetenen. De OM-richtlijn schrijft voor dat aandacht wordt gegeven aan coffeeshops die zich toeleggen op de verkoop van handels- of gebruiksvoorraden voor de export. 3.5. Nederlandse Antillen en Aruba
1
Kamerstukken II, 1996–1997, 24 077, nr. 52.
Een Rijkswet gericht op versterking van de samenwerking op douanegebied is in voorbereiding. Het overleg dienaangaande met de Antillen en Aruba is afgerond. Het wetsvoorstel is inmiddels voor advies aan de Raad van State van het Koninkrijk voorgelegd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 24 077, nr. 57
15
Met de Antillen en Aruba vinden inmiddels besprekingen plaats over de samenwerking bij de bestrijding van drugkoeriers. Nederland is lid van het dagelijks bestuur van de Caribean Customs Law Enforcement Council (CCLEC). Deze organisatie houdt zich bezig met het verbeteren van de inrichting van en de werkwijze van de douaneadministraties in het Caraïbisch gebied. De studie inzake maritieme samenwerking in het Caraïbisch gebied, die Nederland in samenwerking met het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en de VS heeft uitgevoerd met medefinanciering van de EU, is in mei 1997 voltooid. De studie maakt onderdeel uit van het regionale actieplan voor de Caraïben. In december 1997 vindt, als follow-up van de door de UNDCP in mei 1996 op Barbados georganiseerde conferentie, een tweede regionale conferentie plaats over de uitvoering van het toen aanvaarde actieplan. Deze vervolgconferentie bespreekt de verdere implementatie van de aanbevelingen van de studie. In het tripartite overleg van juni 1997 op Aruba tussen de bewindslieden van Justitie is besloten dat ten behoeve van vervolgoverleg in november 1997 door de commissie Piar een eindrapportage wordt opgesteld ten aanzien van de inrichting van het te formeren gezamenlijk rechercheteam (aanbeveling 6 uit het eindrapport van de commissie-De Ruiter) en inzage te geven in de financiële consequenties. Ingevolge de overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de republiek Venezuela inzake de preventie, controle en beteugeling van het misbruik van ongeoorloofde handel en ongeoorloofde productie van verdovende middelen heeft een eerste bijeenkomst plaatsgevonden van de gemengde werkgroep.
4. COFFEESHOPBELEID 4.1. Regulering coffeeshops Onderzoek verkooppunten soft drugs De uitkomst van het onderzoek levert een gedifferentieerd beeld op. Dalingen in vergelijking met 1995 zijn te constateren voor het aantal coffeeshops (15%, m.n. in Amsterdam en Den Haag), het aantal coffeeshops met gecombineerde verkoop softdrugs en alcohol en het aantal «soortgelijke» verkooppunten (horeca, winkels, sociaal-culturele instellingen met 11%). De afname van de laatste categorie geldt vooral in de steden tussen 100 000 en 200 000 inwoners; in kleinere steden is (nog) sprake van een toename. Het beeld met betrekking tot de overige verkooppunten stemt minder optimistisch. Er is een duidelijke toename van de verkoop in woonhuizen en van de straathandel. Tevens groeit het aantal afhaalshops en koeriersdiensten. In alle verkooppunten komt de gecombineerde verkoop van soft- en harddrugs voor, maar het minst in coffeeshops, waar bovendien sprake is van een daling. De onderzoekers merken op dat de leeftijdsgrens van 18 jaar bevorderend werkt voor het ontstaan van overige verkooppunten. Dat brengt jongeren onder de 18 jaar in contact met harddrugs, aldus de onderzoekers, die zich daarbij baseren op politiewaarnemingen over handel op schoolpleinen en voor de deur van coffeeshops.
Het afgelopen jaar hebben politie, OM en gemeenten een beleid voortgezet dat gericht is op een beperking van het aantal coffeeshops. Bijgaand kader bevat resultaten van het onderzoek Cannabis in Nederland, inventarisatie van verkooppunten.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 24 077, nr. 57
16
Uit dat onderzoek blijkt dat waar in 1995 nog slechts 27% van de gemeenten een coffeeshopbeleid had, inmiddels 88% van de gemeenten een beleid heeft vastgesteld. De Voortgangsrapportage 1996 bevatte de aankondiging van een wetsvoorstel dat de burgemeester de mogelijkheid zou moeten bieden om ongewenste coffeeshops te sluiten, ook wanneer er geen sprake is van overlast. Inmiddels is het wetsvoorstel Bestuurlijke handhaving Opiumwet («Damocles») bij de Tweede Kamer in behandeling.1 Het voorstel voorziet in de toevoeging van artikel 13b aan de Opiumwet. Dit artikel maakt dat de burgemeester op een eenvoudiger wijze dan thans het geval is een op de plaatselijke situatie toegespitst beleid kan handhaven. De burgemeester hoeft niet meer aan te tonen dat er sprake is van overlast. Uiteraard dient de burgemeester wel aan te kunnen geven dat sluiting past binnen het lokale drugbeleid dat binnen de driehoek tot stand is gekomen. De Memorie van Toelichting van de «Damocles-regeling» kondigt daarom ook de totstandkoming aan van een handreiking voor het opstellen van een lokaal coffeeshopbeleid. Het SIDV publiceert deze handreiking binnenkort. De onder andere met het oog op de gewenste reductie van het aantal coffeeshops vorig jaar oktober in werking getreden, aangepaste OM-richtlijn wordt vanaf oktober 1997 geëvalueerd. In maart 1998 zijn de eerste resultaten te verwachten. 4.2. Aanpassing van wet- en regelgeving Naast bovengenoemde Damocles-regeling bevatte de Voortgangsrapportage 1996 ook de aankondiging van andere wet- en regelgeving om de teelt van voor menselijke consumptie geschikte cannabis tegen te gaan. Dat is nodig omdat de illegale teelt bedrijfsmatige vormen aanneemt en de productie geëxporteerd wordt. Allereerst betreft het hier de verhoging van de strafmaat voor de teelt van cannabis van 2 naar 4 jaar en tot een geldboete van de 5e categorie. Het voorstel tot wijziging van de Opiumwet is in behandeling bij de Tweede Kamer. In de tweede plaats wil het kabinet bewerkstelligen dat bedrijfsmatige binnenteelt van hennep behoudens verlof verboden is en dat buitenteelt alleen is toegestaan voor in nationaal of EU-verband expliciet toegelaten vezelhenneprassen. Hiervoor is het nodig het besluit van 18 oktober 1976 (Stb. 509) te wijzigen. Krachtens dat besluit valt de teelt van hennep bestemd voor de winning van zaad of (touw)vezel of als windkering niet onder de Opiumwet. Op deze «landbouwkundige uitzondering» beroepen illegale cannabistelers zich veelvuldig bij vervolging door het OM. De voorgestelde wijziging vereenvoudigt de bewijslast van het OM. Een voorstel tot aanpassing van genoemd besluit is in voorbereiding. In dit verband is ook van belang dat in de vorig jaar herziene OM-richtlijn prioriteit is gegeven aan de bestrijding van de bedrijfsmatige teelt van hennep, waarbij tevens criteria zijn geformuleerd met behulp waarvan het al dan niet bedrijfsmatige karakter kan worden beoordeeld.
1
Kamerstukken II, 52 324, nrs. 1–3.
Daarnaast heeft het kabinet onderzocht of en in hoeverre het voorhanden hebben van hennepzaden strafbaar gesteld kan worden. De overweging hierbij was om na te gaan of zo de postorderverkoop naar het buitenland en de reclame daarvoor effectiever aangepakt zou kunnen worden. De Zaaizaad- en Plantgoedwet bevat onder meer regels voor het bedrijfsmatig verhandelen van hennepzaden, die bestemd zijn voor gebruik als zaaizaad in de landbouw. Het doel van deze regels is het
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 24 077, nr. 57
17
bevorderen dat betrouwbaar zaaizaad in het handelsverkeer wordt gebracht. In de EU is het verhandelen van zaaizaad alleen toegestaan als het hennepras waarvan het zaaizaad op de markt wordt gebracht officieel is toegelaten en gekeurd. Alleen vezelhenneprassen (die gecontroleerd zijn op het maximaal aanwezig zijn van een 0,3% THC-gehalte) worden toegelaten. Los van de officiële verpakking is aan het zaaizaad zelf niet te zien of het om «legaal» vezelhennepzaad gaat. Ook aan het zaad zelf kan niet worden gezien welke bestemming het heeft. Dit betekent dat het bij het aantreffen van hennepzaad zeer moeilijk na te gaan is of het om strafbare handelingen gaat. Het opnemen van een verbodsbepaling op het voorhanden hebben van hennepzaad in de Opiumwet acht het kabinet daarom niet doeltreffend. Een verbod op binnenteelt, zoals hierboven omschreven is een meer adequate oplossing om de produktie van zaad voor de teelt van nederwiet tegen te gaan, omdat het in het Nederlandse klimaat niet mogelijk is buiten een hoog THC-gehalte in de plant te bereiken. Het kabinet heeft afgesproken bij constatering van een trend van een stijgend THC gehalte maatregelen te nemen. Het gerechtelijk laboratorium heeft in 1996 evenals in voorgaande jaren geen aanwijzingen gevonden dat er sprake is van een verhoging. Derhalve behoeven nu geen maatregelen te worden genomen. De OM-richtlijn wijst nadrukkelijk op het verbod op reclame. Bij de opsporing en vervolging wordt bijzondere aandacht gegeven aan publiciteit die gericht is op buitenlandse kopers. In de meeste arrondissementen is in het driehoeksoverleg dit onderwerp besproken. In één arrondissement heeft met succes een strafvervolging tegen een adverterende coffeeshop plaatsgevonden. Artikel 3b van de Opiumwet biedt ook de mogelijkheid tegen adverteren via Internet op te treden. Het onderwerp staat op de agenda van twee werkgroepen van de EU in het kader van de discussie over Internet. Tegen reclame via internet voor de verkoop van cannabis is reeds opgetreden.
5. OVERLAST BESTRIJDEN 5.1. Overlastbeleid De in 1994 ingestelde Stuurgroep Vermindering Overlast heeft tot taak projecten te bevorderen en te evalueren die zich vooral richten op een geïntegreerde inzet van zorg- en justitievoorzieningen ter bestrijding van overlast. De SVO heeft van 26 gemeenten de plannen om overlast te reduceren gehonoreerd. In mei 1997 zijn de eerste tussenrapportages over deze projecten verschenen. Daaruit blijkt dat er in vrijwel alle gemeenten onduidelijkheid bestaat over de mate van overlast en de omvang van de groep overlast veroorzakende verslaafden. In vrijwel alle gemeenten zijn er aanzienlijke vertragingen opgelopen met het starten van projecten en voorzieningen. Men heeft zich duidelijk verkeken op de realistische mogelijkheden dienaangaande. De drie meest betrokken bewindslieden (VWS, Justitie en Binnenlandse zaken) hebben daarom besloten de experimenteerperiode van de SVO-projecten met één jaar te verlengen. De Task Force Veiligheid en Verslavingszorg ontwikkelt in samenwerking met de SVO een voorstel voor het overlastbeleid na 1998. De SVO-middelen die op de VWS-begroting staan en nu bestemd zijn voor de financiering van gemeentelijke projecten (f 16, 5 mln.) worden zoals
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 24 077, nr. 57
18
hiervoor gemeld per 1 januari 1999 toegevoegd aan de doeluitkering voor de ambulante verslavingszorg. In de meeste situaties is het de gemeente die de regie van het overlastbeleid voert. Eén van de grootste succesfactoren in het gevoerde overlastbeleid is het samenwerkingsverband dat tussen het bestuur, de zorg, politie, justitie en OM tot stand is gekomen. Men voert in een gezamenlijkheid een overlastbeleid. Een tweede verslag volgt in november 1997. Volgende tussenrapporten verschijnen in maart en november 1998, gevolgd door het eindrapport in februari 1999. De voorbereiding voor de forensische verslavingskliniek heeft meer tijd gevraagd dan was voorzien. Eind 1997 zal de besloten afdeling in Apeldoorn operationeel zijn met 10 bedden. Voor de resterende 15 plaatsen zal dat medio 1998 zijn. In de open afdeling in Beneden-Leeuwen zijn nu al 10 plaatsen operationeel, aan het einde van dit jaar zullen dat er 20 zijn. De evaluatie vindt plaats tezamen met die van andere klinische voorzieningen. Voor projecten begeleid wonen heeft de minister van VWS de financiële middelen voor 300 plaatsen beschikbaar gesteld. De Intramurale Motivatiecentra zijn laagdrempelige voorzieningen om problematische drugverslaafden de zorg in te krijgen, te houden en te motiveren door te stromen naar de reguliere voorzieningen. Alle 10 geplande IMC’s met in totaal 136 plaatsen zijn inmiddels operationeel. De justitiemiddelen worden thans voornamelijk ingezet voor de uitbreiding van de aantallen drugvrije cellen (zie verder 6.2) en de zogeheten Vroeghulp Interventieprojecten. 5.2. Intensiveren aanpak criminele overlast
Sluiting drugpanden De wet Sluiting Drugpanden is op 26 maart in werking getreden. De staatssecretarissen van Binnenlandse Zaken hebben de inwerkingtreding begeleid met een circulaire dd 16 april 1997 aan de burgemeesters over de reikwijdte van de wetswijziging. Vooraf aan de behandeling van het wetsvoorstel Sluiting drugpanden door de Eerste Kamer heeft het Nationaal Actiecomité Drugoverlast een petitie aangeboden waarin tien actiepunten waren geformuleerd om drugoverlast in de woonwijken terug te dringen. Naar aanleiding van de petitie heeft staatssecretaris Kohnstamm een gesprek gevoerd met het Actiecomité, waarin hij heeft aangegeven dat middels deze wetswijziging het kabinet voor een belangrijk deel aan hun wensen tegemoet gekomen is.
Wetsvoorstel Strafrechtelijke opvang verslaafden (SOV) Over het wetsvoorstel heeft het kabinet vlak voor het zomerreces advies gevraagd aan de Raad van State. Er zijn 350 plaatsen financieel geregeld: 100 voor Rotterdam, 100 voor Amsterdam, 50 voor Den Haag, 50 voor Utrecht en 50 voor de G-21. In Rotterdam bestaat inmiddels een interim-voorziening. De Task Force heeft op 2 april een Landelijke Coördinatiegroep SOV ingesteld met als taak het bewaken van het wetgevingstraject en de voortgang, kwaliteit en samenhang van de diverse lokale projecten.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 24 077, nr. 57
19
In een aantal regio’s is overlast door samenwerking tussen OM, politie en bestuur voortvarend aangepakt. De «Victor-aanpak» in Rotterdam leidde sinds juli 1995 tot nu toe tot 8000 arrestanten. De projectaanpak is ingebed in de dagelijkse werkwijze. De internationale problematiek is geïncorporeerd in de Hazeldonk-aanpak (zie 3.4) .
6. DETENTIE 6.1. Medische zorg in gevangenissen De behandeling van de groeiende groep verslaafde gedetineerden stelt het justitiële apparaat voor aanzienlijke problemen. Een adviesaanvraag van de ministers van VWS en Justitie aan de Gezondheidsraad om inzicht te krijgen in de stand van wetenschap met betrekking tot de medische behandeling van drugverslaafden onder verschillende penitentiaire regimes, is in voorbereiding. Het uitgangspunt zou moeten zijn de invloed die de verschillende detentiesituaties kunnen hebben op de behandelingsmogelijkheden van de verschillende categorieën drugverslaafden. Tevens dient het advies zich uit te strekken tot verschillende vormen van dwang en drang waaronder een behandeling kan worden aangeboden. 6.2. Uitbreiding verslavingsbegeleidingsafdelingen Het penitentiaire verslavingsbeleid steunt op twee pijlers: het drugontmoedigingsbeleid en de verslavingsbegeleidingsafdelingen (VBA’s; de vroegere drugvrije afdelingen). Het drugontmoedigingsbeleid richt zich op het tegengaan van het binnenkomen van, de handel in en het gebruik van drugs binnen de inrichtingen. Doel van dat beleid is dat het een drangfunctie vervult. Door ontmoediging van druggebruik worden gedetineerden geconfronteerd met hun verslavingsprobleem en kunnen zij gemotiveerd raken om aan een oplossing te werken. Na binnenkomst in een inrichting worden verslaafde gedetineerden in de gelegenheid gesteld om hun belangstelling voor een verblijf op een verslavings-begeleidingsafdeling kenbaar te maken. In een zogenaamd toeleidingsprogramma wordt hun problematiek in ruime zin in kaart gebracht en wordt, ondermeer in de vorm van groepsgesprekken en gedragsobservaties, hun motivatie getest. Al naar gelang het individuele geval en de (te verwachten) straf kan plaatsing op een VBA volgen. Er zijn 480 plaatsen voor een VBA gerealiseerd. In 1997 vindt een beperkte uitbreiding plaats. Over de realisering en bestemming van de resterende plaatsen wordt in 1988 een besluit genomen mede op basis van de ervaringen in de VBA-pilot in Noord-Holland en in relatie tot (andere) verslavingsvoorzieningen in detentie en de gebleken behoefte daaraan. Rotterdam heeft 172 extra cellen voor dwang en drang toegewezen gekregen. De overige 328 cellen zullen moeten worden verdeeld onder de G-15 gemeenten. Deze cellen dienen ondermeer benut te worden voor verslaafde justiabelen die in het kader van de vroeghulp niet voor een zorgtraject kiezen of daar niet voor in aanmerking komen. In het Landelijk Executie Overleg (LEO) vindt terzake van de benutting van deze capaciteit voor bedoelde doelgroep afstemming plaats tussen OM en de Directie Justitiële Inrichtingen (DJI) van het ministerie van Justitie.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 24 077, nr. 57
20
6.3. Medische zorg drugkoeriers Het vraagstuk van de medische zorg aan drugkoeriers vraagt voortdurend aandacht. De inspectie Gezondheidszorg Noord-Holland heeft als standpunt ingenomen dat een bolletjeskoerier niet op een intensivecare-bed hoeft te liggen, maar dat een dergelijke voorziening wel in zijn onmiddellijke nabijheid aanwezig moet zijn. Per 1 oktober a.s. zullen in de gevangenis van Scheveningen zeven cellen geschikt zijn gemaakt voor de opvang van bolletjes-slikkers. Het gaat om een tijdelijke voorziening. Bij de geplande verbouwing van het gevangenisziekenhuis zal een definitieve voorziening voor deze opvang worden gecreëerd.
7. INTERNATIONALE ASPECTEN 7.1. Multilaterale Samenwerking
Europese Unie Tijdens het Nederlands Voorzitterschap is uitvoering gegeven aan de actievoorstellen, zoals de Europese Raad (ER) van Dublin (december 1996) die vastgesteld heeft, alsmede aan het gemeenschappelijk optreden (g.o. ) inzake drugs. In paragraaf 3.1 is al melding gemaakt van het «early warning mechanism» ter bestrijding van de productie van synthetische drugs. Voorts is het accent gelegd op de verbetering van de praktische samenwerking tussen politie, douane en autoriteiten belast met rechtshandhaving ten behoeve van de bestrijding van illegale handel en productie van drugs. Tevens is de uitvoering van het actieprogramma preventie van drugverslaving gestart. Nederland heeft enkele seminars met betrekking tot drugs in EU verband georganiseerd, waaronder «monitoring van drugs en drugverslaving» en «opsporingsaspecten van synthetische drugs». De drugbestrijding in het kader van de externe betrekkingen van de EU heeft nieuwe impulsen gekregen. Zo heeft de EU met de VS een precursorenovereenkomst afgesloten. In het kader van de implementatie van het actieplan voor drugcontrole in de Caraïbische regio zijn vier studies verricht. (zie ook 3.5) Eén daarvan is het onderzoek naar maritieme samenwerking onder leiding van Nederland in samenwerking met het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en de VS, die de basis zal vormen voor verdere uitvoeringsmaatregelen. Voor drugbestrijding in Latijns-Amerika werd een samenwerkingsmechanisme in het leven geroepen. Met de landen voor Midden- en Oost-Europa hebben de lidstaten via seminars informatie uitgewisseld op het gebied van gecontroleerde aflevering en synthetische drugs. Ten behoeve van de Europese Raad van Luxemburg (december 1997) zal een voortgangsrapportage over de uitvoering van de actievoorstellen van de ER van Dublin worden opgesteld. Aan de ER van Amsterdam heeft het Nederlandse Voorzitterschap reeds een structuur voor deze rapportage voorgelegd. Tevens vindt aan het eind van het Luxemburgse voorzitterschap de verslaglegging plaats van de tenuitvoerlegging van het g.o. drugs. Voorts is voorzien dat tijdens het Luxemburgse Voorzitterschap in een gezamenlijke bijeenkomst de ministers van Justitie en Volksgezondheid bijeenkomen.
Verenigde Naties Het jaarrapport dat de International Narcotics Control Board (INCB) over
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 24 077, nr. 57
21
1996 in maart jl. uitbracht is ten aanzien van Nederland beduidend milder van toon dan het jaar daarvoor. Ofschoon de INCB een kritische houding blijft aannemen heeft door het bezoek van een INCB-missie aan Nederland in september 1996 de INCB beter begrip gekregen voor het Nederlandse beleid. De discussie met de INCB spitst zich met name toe op de productie en het gebruik van cannabis en XTC. Voorts houdt Nederland de INCB regelmatig op de hoogte van relevante ontwikkelingen met betrekking tot het heroïne-experiment. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de vakdepartementen zijn actief betrokken bij de voorbereidingen voor de Speciale Zitting van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in juni 1998 over de mondiale drugproblematiek. De belangrijkste thema’s zijn vraagvermindering, precursoren en synthetische drugs, justitiële samenwerking, money laundering en alternatieve ontwikkeling (in de productieregio’s). 7.2. Bilaterale samenwerking en voorlichting buitenland De bilaterale samenwerking op het justitiële terrein is al aan de orde gekomen in paragraaf 3.2. Het onderstaande spitst zich daarom toe op de samenwerking op het terrein van de volksgezondheid. Eind 1996 is de stuurgroep «coördinatie drugvoorlichting aan het buitenland» geformeerd, die onder meer tot taak heeft de voorlichting op het terrein van drugs naar het buitenland te coördineren en prioriteiten te stellen bij de aanpak van de voorlichting over drugs in het buitenland. Ook worden afspraken gemaakt ter verbetering van de afstemming van de voorlichting en de voorlichtingsmaterialen. In principe worden van alle belangrijke beleidsdocumenten en onderzoeksrapporten vertalingen in het Engels gemaakt. Het Trimbos-instituut verzorgt in opdracht van het ministerie van VWS een serie factsheets over het Nederlandse drugbeleid. Reeds verschenen zijn factsheets over het cannabisbeleid, het harddrugbeleid (Opiaten en XTC), de zorg en hulpverlening verslaving, Voorlichting en Preventie Alcohol en drugs en het Overlastbeleid. Deze factsheets zijn beschikbaar in het Engels, Frans en Duits. Ook zijn de Voortgangsrapportage 1996 en de herziene OM-richtlijnen in het Engels, Frans, Duits en Spaans beschikbaar. In maart 1997 vond in Lille een Nederlands-Franse studieconferentie «Drugpreventie, zorg en onderzoek» plaats waar is besloten tot een aantal samenwerkingsprojecten met Frankrijk over onder andere het project «De Gezonde School en Genotmiddelen», een vergelijkend onderzoek tussen Franse resultaten met buprenorfine en Nederlandse resultaten met methadon, onderzoeken over XTC en de zorgverlening aan drugsverslaafden in gevangenissen. Bij een vervolgconferentie drugverslaving in Nederland eind 1998 worden ook België en Luxemburg intensief betrokken. In juli jl. hebben de Benelux Ministers van Justitie en Volksgezondheid afspraken gemaakt om op diverse concrete onderdelen (zoals Hazeldonkoverleg) nauwer samen te werken. Vanwege de andere visie op het drugsbeleid aldaar heeft een Nederlandse onderzoeker in goed overleg met Zweden een diepteanalyse gemaakt van het Zweedse drugsbeleid en de resultaten daarvan. Het rapport zal één dezer dagen verschijnen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 24 077, nr. 57
22
In het kader van het heroïne-experiment heeft het ministerie van Volksgezondheid regelmatig contact met Zwitserland, zowel op departementaal- als deskundigenniveau. Nederland werkt aan een samenwerkingsovereenkomst met de Nederlandse Antillen en Aruba op het terrein van preventie en zorg. Het ligt in de verwachting dat de overeenkomst met de Antillen begin 1998 getekend zal worden. Het betreft hier met name de uitwisseling van expertise. Het ligt in de verwachting dat de overeenkomst met Aruba in een later stadium zal volgen.
8. ONDERZOEK EN MONITORING 8.1. Programma verslaving De ZON voert gezamenlijk met de Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) het Programma Verslaving uit. Het doel van deze samenwerking is het programmeren van wetenschappelijk en toegepast onderzoek en innovaties op het terrein van verslaving, verslavingspreventie en verslavingszorg. NWO legt het accent op medisch, biologisch, gedrags- en sociaalwetenschappelijk verslavingsonderzoek. Het ZON-deel van het programma concentreert zich op toegepast onderzoek en ontwikkelingsen implementatieprojecten in de verslavingszorg. Het algemeen bestuur van NWO heeft inmiddels het programma «Framework programme for research on addiction» goedgekeurd en een bedrag van f 10 miljoen ter beschikking gesteld. De minister van VWS heeft voor het ZON-programma f 9 miljoen vrijgemaakt verspreid over een periode van 3 jaar. Het programma van ZON is thans in voorbereiding. De minister van VWS heeft inmiddels een aantal prioritaire gebieden aangewezen waar de activiteiten van ZON zich op zullen richten. Deze gebieden betreffen de effectiviteit en kwaliteit van de verslavingszorg, minderheden en preventie. Voorts wordt jaarlijks een aantal ad hoc onderzoeksthema’s aangewezen. Veelal zullen deze studies incidenteel zijn en gericht op specifieke populaties, middelen en consumptiepatronen. ZON en NWO zullen een gezamenlijke programmacommissie instellen, die in september voor de eerste keer in vergadering bijeenkomt. 8.2. WODC-onderzoekprogramma In het najaar van 1997 gaan een drietal voor het drugsbeleid relevante onderzoeken uit het WODC-onderzoekprogramma van start. Het onderzoek Evaluatie verslaafdenvoorzieningen heeft als onderwerp het verloop van de experimentele SOV. Nagegaan wordt wat het effect is op de criminele carrières van hoogrecidiverende criminele drugsverslaafden en wat het effect is op de lokale criminele en openbare orde overlast. Het onderzoek Monitoring van de effecten van het nieuwe drugbeleid richt zich op de effecten van een aantal nieuwe elementen in het landelijk drugbeleid, geïntroduceerd in de Drugnota en de in oktober 1996 aangepaste OM-richtlijn. De evaluatie van de OM-richtlijn vindt plaats in opdracht van het Parket Generaal. Voorts zal worden nagegaan of de beoogde beleidsdoelen worden gehaald en of er ongewenste neveneffecten zijn opgetreden. Centraal in het onderzoek Coffeeshops en nationale indicatoren (hard) drugproblematiek staat de vraag of coffeeshops wel of niet effect hebben op de aard en omvang van de harddrugproblematiek in ons land,
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 24 077, nr. 57
23
vergeleken met andere landen (prevalentie, mate van criminaliteit van verslaafden, verwevenheid met georganiseerde criminaliteit). 8.3. Onderzoek binnen EU-verband In samenwerking met het Luxemburgse voorzitterschap assisteert Nederland DG XII met de uitwerking van de conclusies van de Raad betreffende drugonderzoek (5/12/1996) die op de Europese top in Dublin zijn bevestigd. De conclusies dienen verder uitgewerkt te worden ten behoeve van het vijfde kaderprogramma onderzoek en technologie, dat vanaf 1998 van start zal gaan. Op 16 september organiseert DG XII een high level policy workshop over het onderzoek naar synthetische drugs. Het document met onderzoeksprioriteiten dat op deze workshop besproken wordt is door het Trimbos-instituut vervaardigd. Voorts zal in november 1997 een conferentie in Luxemburg worden gehouden over sociale en economische aspecten rond het gebruik van drugs. NWO zal het document voor deze bijeenkomst voorbereiden. 8.4. Nationale Drugmonitor Nederland Het drugbeleid in zowel binnen- als buitenland kenmerkt zich veelvuldig door een gebrek aan betrouwbare en representatieve gegevens. Daarom dient aan het verbeteren van monitoring van dit terrein een belangrijke prioriteit gegeven te worden. Inmiddels is een notitie over dit onderwerp aan de Kamer ter informatie toegezonden, waarin ervan uitgegaan wordt dat monitoring een aantal kernvragen dient te beantwoorden ten behoeve van een verantwoorde beleidsontwikkeling. De situatie in Nederland kenmerkt zich door een relatief groot aantal hoogwaardige monitoringsactiviteiten op het terrein van drugs. De samenhang tussen deze activiteiten is evenwel voor verbetering vatbaar. Het totaalbeeld dat zij opleveren is onvolledig en tevens kan de vraag gesteld worden of de beschikbare middelen niet doelmatiger kunnen worden ingezet. Een en ander heeft geleid tot het voornemen om een Nationale Drugmonitor Nederland (NDN) te realiseren. Het gaat hier niet om een geheel nieuw stelsel van activiteiten, maar om een beter en gecoördineerder toepassen van de huidige instrumenten, aangevuld met activiteiten die in lacunes moeten voorzien. Ter uitwerking van de diverse taken en verantwoordelijkheden van de NDN en bijvoorbeeld het vraagstuk van de bestuurlijke relatie met de departementen, hebben in juni 1997 een drietal terzake deskundigen van respectievelijk het Trimbos-instituut, het Instituut voor verslavingsonderzoek (IVO) en het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum (WODC) , het verzoek gekregen om aan de hand van de hoofdlijnen die in deze notitie zijn vastgelegd nadere voorstellen te formuleren. Zij betrekken daarbij desgewenst de informatie en opvattingen van personen en instanties die deskundig of betrokken zijn op het terrein van de bestaande monitoring. Deze nadere uitwerking komt naar verwachting in oktober 1997 beschikbaar. Op basis daarvan vindt dit najaar een invitational conference plaats, waarop de voornemens terzake van de NDN in bredere kring besproken kunnen worden. Vervolgens kunnen de resultaten daarvan bewerkt worden tot een concreet plan van aanpak dat op politiek niveau geaccordeerd kan worden en (stapsgewijs) geoperationaliseerd kan worden, bij voorkeur met ingang van 1-1-1998.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 24 077, nr. 57
24