Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 1987-1988
2
Rijksbegroting voor het jaar 1988
20200 Hoofdstuk XV Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Emancipatiebeleid]
Nr. 28
NOTA NAAR AANLEIDING V A N HET VERSLAG Ontvangen 9 november 1987 1 In de eerste plaats heb ik als eerstverantwoordelijke bewindspersoon voor het emancipatiebeleid uiteraard gebruik gemaakt van de instrumenten en bevoegdheden die horen bij mijn normale departementale taakuitoefening. (Zie ook het regeringsstandpunt ter zake, zoals destijds verwoord in de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken, d.d. 24 juni 1985 (TK, 1984-1985, 17 353, nr. 4, par. 5.2.) Het voeren van overleg, bilateraal en multilateraal, neemt onder deze instrumenten een belangrijke plaats in. Ik verwijs in het bijzonder naar de zogenaamde rondgangsgesprekken die ik met alle colegae heb gehouden. Daarnaast valt uiteraard het opstellen van het Actieprogramma Emancipatiebeleid als ook de hantering van eigen budget (de voor emancipatie bestemde artkelen op de SZW-begroting) onder deze noemer. In de tweede plaats heb ik gebruik gemaakt van een aantal aanvullende bevoegdheden, die reeds bij totstandkoming van het Beleidsplan Emancipatie zijn toegekend aan de bewindspersoon die met de coördinatie van dat beleidsterrein is belast (zie TK, 1984-1985, 19 052, nr. 2, blz. 65). in het bijzonder gaat het hierbij om mede-ondertekening van wetsontwerpen en om het opstellen van een overzicht van begrotingsposten (zie hierover ook de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken d.d. 9 oktober 1985, TK, 1985-1986, 17 353, nr. 26). In de derde plaats heb ik - sinds ik op 19 september 1986 ben aangewezen als de coördinerend bewindspersoon voor de Ministeriële Commissie Emancipatiebeleid - gebruik gemaakt van instrumenten en bevoegdheden die toekomen aan een coördinerend minister in de zin van artikel 17, lid 2 van het Reglement van Orde van de Ministerraad. Het gaat daarbij enerzijds om procedurele taken (het toezien op een deugdelijke interdepartementale beleidsvoorbereiding), anderzijds om politieke taken (het bevorderen van algemene beleidsvorming op hoofdlijnen met name door besluitvorming over politieke keuzen). (Zie ook TK, 1984-1985, 17 353, nr.f 24, par. 6 en bijlage 4.)
De Ministeriële Commissie Emancipatiebeleid (MCE is sinds november 1986 acht maal bijeengeweest.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 200 hfdst. XV, nr. 28
Zonder uitputtend te willen zijn kan ik melden dat de MCE onder meer heeft beraadslaagd over de emancipatie-aspecten van de voorstellen tot belastinghervorming van de commissie-Oort, over het ouderschapsverlof, over het voorlopig regeringsstandpunt inzake het rapport van de commissie Meewerkende vrouw in het eigen bedrijf, over de notitie tenuitvoerlegging van de vierde EG-richtlijn en over de herziening van de AWW. Overigens zij aangetekend dat besluitvorming van de Ministerraad, ook besluitvorming volgende op voorbereiding in de MCE, in het algemeen tot openbaarmaking van de relevante informatie leidt, respectievelijk tot aanbieding van de desbetreffende stukken aan de Tweede Kamer. 3 Neen. De uitvoering van deze motie is wel een vast onderdeel geweest op de agenda van de rondgangsgesprekken die Minister De Graaf en ik inmiddels met alle collega-ministers hebben gevoerd. Bovendien zijn tussentijds op advies van de ICE alle Ministers nogmaals schriftelijk geïnformeerd over de wijze waarop binnen SZW en bij WVC door middel van procedure-afspraken wordt getracht bij de relevante wetsontwerpen, beleidsnota's en dergelijke in het aanleveren van de bedoelde passage te voorzien. 4 Deze vraag is mij niet duidelijk. Zie: overzicht van de door de Tweede Kamer aanvaarde moties: TK, 1987-1988, 20 200, XV, nr. 3, blz. 39, bijlage VI. 5 Voor zover dit gezien de tijdschema's mogelijk was, is over die passages met een aantal ministeries overleg gevoerd. Over de inbreng van de afzonderlijke departementen in het Actieprogramma Emancipatiebeleid heeft veelvuldig contact plaatsgevonden en is overleg gevoerd in de Interdepartementale Coördinatie-commissie Emancipatiebeleid. Daarnaast worden de eind-teksten van memories van toelichting van alle begrotingshoofdstukken aan de orde gesteld in de Ministerraad. In antwoord op de tweede vraag kan worden gezegd dat in dit opzicht in de toekomst wellicht enige verbetering gerealiseerd kan worden. 6 Het ligt in mijn voornemen de notitie over de rondgangsgesprekken rond de jaarwisseling aan u te doen toekomen. Het is helaas onmogelijk deze voor de begrotingsbehandeling gereed te hebben. Redenen daarvan zijn dat de laatste twee gesprekken eerst na de zomer konden worden gehouden en dat - vanwege de niet oneindige capaciteit van de mij in dit opzicht ondersteunende beleidsdirectie - prioriteit is gegeven aan de voorbereiding van het Aktieprogramma Emancipatiebeleid 1987-1990. Het ligt niet in het voornemen per ministerie een overzicht op te stellen van vo^jziene effecten van wet- en regelgeving op emancipatie. De al eerder toegezegde uitvoering van de motie-Groenman (TK, 1986-1987, 19 700, XV, nr. 52) strekt er eerder toe dat in de toelichting op afzonderlijke wetsvoorstellen en dergelijke een passage wordt opgenomen waarin wordt aangegeven wat de gevolgen van dat voorstel voor de positie van vrouwen zullen zijn. 7 Het regeringsstandpunt over vrouwenhulpverlening wordt namens het kabinet uitgebracht en derhalve door alle ministers onderschreven. Overigens wordt met betrekking tot de verdere ontwikkeling en uitvoering van het beleid vrouwenhulpverlening nauw samengewerkt en zijn er afspraken over de betrokkenheid van de minister belast met de coördinatie van het emancipatiebeleid.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 200 hfdst. XV, nr. 28
2
8 In de standpuntbepaling ten aanzien van het eindadvies van de Projectgroep Vrouwenhulpverlening, die op 13 oktober 1986 is toegezonden is u toegezegd dat u in 1987 meer definitieve standpunten ten aanzien van een aantal onderdelen uit dit advies zult ontvangen. Mede aan de hand van de uitkomsten van de autonome projecten en zelfhulpinitiatieven tot nu toe wordt deze meer definitieve standpuntbepaling momenteel afgerond. Hierop kan thans niet vooruitgelopen worden.
9 De CVE heeft zich tot dusver (sinds 1982) vooral beziggehouden met de afstemming van en uitwisseling over de voorlichtingsactiviteiten op emancipatiegebied van de deelnemende departementen. Dit gebeurt onder meer door bespreking van campagneplannen en voorlichtingsonderzoek, financiële bijdrage voor de ontwikkeling van met name gezamenlijke voorlichtingsprodukties. Sinds enige jaren functioneert de door de CVE ontwikkelde huisstijl voor emancipatie voorlichtingsuitingen van alle departementen. Aandacht is besteed aan het vergroten van de vrouwvriendelijkheid in de algemene overheidsvoorlichting, onder meer door het ontwikkelen van de brochure «vrouwvriendelijkheid is geen franje» en het incidenteel schriftelijk attenderen op dit punt. Naar aanleiding van het Beleidsplan Emancipatie is een overzicht gemaakt van hieruit voortvloeiende voorlichtingsactiviteiten. De bedoeling is voorlichtingsaspecten tijdig bij de beleidsvoorbereiding te betrekken. Gestreefd wordt naar een (waar nodig) betere afstemming binnen elk departement afzonderlijk. Daarnaast neemt de voorzitter van de CVE deel aan ICE-vergaderingen als dit in verband met de voorlichting van belang is. Het aktieprogramma emancipatiebeleid 1987-1990 getuigt van deze meer geïntegreerde werkwijze. 10 De campagne is erop gericht vanaf januari 1988 een aantal jaren gerichte inspanning te verrichten, opdat meisjes, jonge vrouwen en herintreedsters op de hoogte worden gesteld van de mogelijkheden die er voor hen in de technische beroepen bestaan en ook gestimuleerd worden die mogelijkheden te gebruiken. Voorts worden werkgevers en bemiddelende instanties gewezen op het arbeidspotentieel van vrouwen. De campagne bestaat uit 3 TV-spots, die in ieder geval in 1988, en zo mogelijk ook daarna, zullen worden uitgezonden; uit een folder die ruim verkrijgbaar zal zijn; uit advertenties en andersoortige publiciteit in het bijzonder in de vrouwenbladen en uit een handboek over opzet en doei van de campagne ten behoeve van de organisaties die betrokken zij bij het (gaan) werken van vrouwen in de technische beroepen. Ook worden een aantal bijeenkomsten met laatstgenoemde organisaties belegd om de campagne te ondersteunen. 11 In het kader van het meisjesbeleid is voorlichting een middel om het begrip «zelfstandig bestaan» uit te dragen. Het zogenaamde 1990-beleid is vooral gericht op de economische zelfstandigheid; hierbij is onder meer voorlichting ten aanzien van school- en beroepskeuze aan meisjes van belang. In ruimere zin komt het begrip zelfstandigheid ook bij andere beleidsterreinen aan de orde. Gedacht kan onder meer worden aan seksualiteit, seksueel geweld, relaties en leefvormen. Ook hier kan voorlichting een rol spelen. Momenteel wordt een voorlichtingscampagne voorbereid rond de herziening van de wetgeving gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de arbeid. Nadere informatie over deze campagne zal worden verstrekt in het kader van de behandeling van wetsvoorstel 19 908 (de zogenaamde reparatiewet).
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 2 0 2 0 0 hfdst. XV, nr. 28
3
Ten tijde van de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel Ouderschapsverlof in de Tweede Kamer zullen voorlichtingsactiviteiten over deze regeling worden gestart, gericht op werkgevers en werknemers en daarvoor in aanmerking komende organisaties. In de nog dit jaar verschijnende nota over positieve actieprogramma's zal de rol van voorlichting met betrekking tot deze materie belicht worden. 12 en 13 Ja. Het overheidsradiomagazine heeft tweemaal per week zendtijd gedurende een half uur. Er is ruimte om regelmatig voorlichting te verstrekken over onderwerpen die op dat moment aktueel zijn. Een programmering met vastgestelde tijdstippen en zendtijdtoedeling voor emancipatieonderwerpen sluit niet aan op deze formule. Gezien de recente start van het magazine is nog geen beeld te geven van het percentage zendtijd, dat in de praktijk aan het emancipatiebeleid wordt besteed. De intentie is overigens zeer zeker om regelmatig nieuws over dit beleid te verstrekken. 14 Op alle beleidsterreinen van dit ministerie zijn momenteel ontwikkelingen gaande waarbij specifiek aandacht wordt besteed aan de positie van vrouwen. In hoofdstuk lil van het Actieprogramma Emancipatiebeleid wordt hiervan een overzicht gegeven. 15 In het kader van het beleid ten aanzien van vrouwen uit minderheidsgroepen wordt specifiek aandacht besteed aan werkgelegenheids-, arbeids-, voorzienings- en scholingsmaatregelen. De maatregelen omvatten ondersteuning bij de uitvoering van positieve actieplannen, beroepen- en beroepskeuzevoorlichting, ontwikkeling van specifiek voorlichtingsmateriaal en activiteiten van Vrouw-on-Werkwinkels. Bij de voorgenomen voorbereiding van meisjes en jonge vrouwen op een maatschappelijk zelfstandig bestaan zullen ook de meisjes en vrouwen uit minderheden worden betrokken. 16 Deze gegevens zijn in bijgaande tabel opgenomen. BIJLAGE BIJ HOOFDSTUK 4 RAPPORTAGE A R B E I D S M A R K T Feitelijke Participatiegraden van vrouwen naar leeftijd en burgerlijke staat (in personen) 71
15-19 20-24 25-29 30-34 35-39 40-44 45-49 50-54 55-59 60-64
75
80
85
86
87
geh
ov*
geh
ov
geh
ov
geh
ov
geh
ov
geh
ov
27,1 32,2 20,4 18,1 19,8 20,0 19,4 16,9 12,5 7,6
50,4 80,1 81,0 72,9 68,1 64,4 58,2 47,2 37,2 24,3
40,3 43,9 25,5 22,7 24,7 24,8 22,1 18,0 15,3 8,0
40,8 80,9 79,8 72,1 65,5 60,1 57,1 48,5 34,9 19,3
51,7 57,4 35,3 31,5 35,7 33,4 27,2 20,2 13,3 6,0
32,7 79,6 78,2 72,4 65,2 60,2 55,1 47,6 33,0 18,6
38,1 60,4 46,1 38,8 42,0 43,0 35,7 26,1 15,8 6,0
25,3 77,9 82,7 75,4 73,5 66,7 58,0 48,5 33,3 14,9
26,9 61,8 47,6 39,8 43,1 43,8 36,1 26,2 15,5 6,0
24,8 77,5 83,8 76,5 74,8 68,0 59,1 48,7 32,9 13,8
35,7 63,3 49,1 40,8 44,1 44,7 36,5 26,4 15,3 6,0
24,6 77,1 84,8 77,5 76,0 69,5 60,3 48,8 32,7 12,4
* Overig omvat gescheiden + weduwen + ongehuwd. Bron: CPB.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 200 hfdst. XV, nr. 28
4
17 In het SER-rapport «Vrouw en Arbeidsmarkt» waaraan dit gegeven is ontleend wordt in par. B.4 een drietal verklaringen voor deze stijging genoemd, namelijk: - een door het gestegen opleidingsniveau grotere arbeidsoriëntatie; - een toename van het aantal deeltijdbanen; - de huidige arbeidsmarktsituatie, waardoor vrouwen bij de geboorte van een kind minder geneigd zijn de arbeidsmarkt te verlaten, gegeven de geringe kans op herintreding.
18 Bij de beslissing tot herziening van het kabinetsstandpunt inzake het kinderopvangbeleid was dit gegeven bekend. In dit kader is inmiddels ook onderzoek verricht naar de feitelijke behoefte aan kinderopvangmogelijkheden. 19 Zoals ook al in het antwoord op vraag 11 is aangegeven zal in de voorlichting aan de zogenaamde 1990-generatie het begrip zelfstandig bestaan centraal staan. In het Beleidsplan Emancipatie is aangegeven dat economische zelfstandigheid een noodzakelijke voorwaarde is voor het bereiken van een zelfstandig bestaan. Hiertoe zullen scholings- en werkgelegenheidsaspecten in de voorlichting een centrale rol spelen. Het begrip zelfstandig bestaan heeft echter een ruimere betekenis dan uitsluitend economische zelfstandigheid. Ook elementen als leefvormen en relaties, seksualiteit en seksueel geweld houden verband met een zelfstandig bestaan en zullen in de voorlichting worden betrokken. 20 Zoals op pagina 29 van de memorie van toelichting bij de begroting is aangegeven heeft de bedoelde projectgroep haar werkzaamheden inmiddels aangevat. De afronding van de werkzaamheden zal op een zodanig tijdstip plaatsvinden dat tijdig voor 1990 parlementaire besluitvorming zal plaatsvinden. De ambtelijke projectgroep zal, naar het zich thans laat aanzien, in de eerste helft van 1988 haar werkzaamheden kunnen afronden. 21 Zoals in het antwoord op vraag 20 is aangezien zal de projectgroep, naar het zich thans laat aanzien, in de eerste helft van 1988 haar werkzaamheden afronden. Over de ambtelijke inventarisatie zal vervolgens politieke besluitvorming moeten plaatsvinden. Indien uit deze besluitvorming concrete beleidsvoornemens voortvloeien zal, zoals te doen gebruikelijk, daarover advies worden gevraagd aan de Sociaal-Economische Raad en Emancipatieraad. 22 De uitkeringsrechten op grond van de Toeslagenwet, de IOAW, de IOAZ en de ABW zijn op dit moment niet verzelfstandigd. Deze regelingen behoren tot de minimumbehoeftefunctie van de sociale zekerheid. Indien de politieke besluitvorming naar aanleiding van de door de projectgroep op te stellen inventarisatie leidt tot wetswijziging van een of meer van deze wettelijke regelingen, is uiteraard na een aantal jaren een evaluatie op doelmatigheid en doeltreffendheid mogelijk. 23 Zoals reeds naar aanleiding van de aanbieding van het door een interdepartementale werkgroep opgestelde rapport samenlevingsvormen buiten huwelijk is medegedeeld, zal eerst de in het kader van de stelselherziening sociale zekerheid toegezegde studie naar de mogelijkheden
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 200 hfdst. XV, nr. 23
5
om te komen tot een verdere verzelfstandiging van uitkeringsrechten in de sociale zekerheid worden voltooid. In deze studie zal ook aandacht worden besteed aan de relatie met andere inkomensregelingen. Daarna zal het kabinet zich nader beraden op de mogelijkheid van een bredere studie naar de mogelijkheden en gevolgen van individualisering op het niveau van regelgeving en de afwegingen die daarbij gemaakt moeten worden. 24 en 25 De slechte aansluiting van de beroepskwalificaties van meisjes en vrouwen wordt veroorzaakt door de richtingenkeuze van meisjes. De richtingen waarin meisjes oververtegenwoordigd zijn, zijn tevens de richtingen met de slechtste arbeidsmarktperspectieven. Bijgevoegde tabellen geven een inzicht in de deelname aan het primair leerlingwezen en het kort MBO onderverdeeld naar geslacht, uitgesplitst naar de verschillende opleidingsrichtingen. Meisjes blijken vaak te kiezen voor richtingen die in het verlengde liggen van verzorgende en huishoudelijke werkzamheden. Dit verschijnsel is ook zichtbaar bij de samenstelling van de vakkenpakketten bij MAVO, HAVO en VWO, waar meisjes minder vaak de vakken wiskunde, natuurkunde en scheikunde kiezen (zie tabel). (Voor meer informatie zie de Schoolverlatersbrief 1986 en 1987 en het SER-rapport Vrouw en arbeidsmarkt).
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 200 hfdst. XV, nr. 28
6
SCHOOLVERLATERSBRIEF 1987 Tabel 14. Bestand primair leerlingwezen naar sector en geslacht in procenten Sector
1982/1983 M
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12.
Metaal Bouw/hout Verzorgende en dienstverl. ber. Voedings-en genotmiddelen Handel en kantoor Horeca Grafische industrie Hout en meubel Haven en vervoer Textiel Leder en rubber Overige
Totaal absoluut
1983/1984 V
T
M
V
1984/1985 T
M
V
1985/1986 T
M
V
T
52,9 20,4
1,9 0,6
41,4 16,0
53,6 19,4
2,5 1,2
40,6 14,7
55,5 16,4
2,4 0,6
40,9 12,1
54,2 16,1
3,0 1,7
41,6 12,5
0,9
56,3
13,4
1.3
54,8
14,8
1.6
48,4
14,5
1,3
50,5
13,4
6,4
3,1
5,7
6,9
3,3
6,0
5,2
6,7
5,6
6,6
5,0
6,2
2,2 6,4 3,0 2,5 3,9 0,3 0,6 0,5
28,5 3,1 0,9 0,4 0,2 3,3 0,3 1,4
8,2 !>,7 2,5 2,0 3,1 0,8 0,5 0,7
2,7 6,9 2,1 2,8 3,7 0,4 0,7
25,6 3,3 0,8 0,6 0,8 6,9 0,2
8,4 6,0 1,8 2,1 3,0 2,0 0,6
3,0 5,2 2,1 6,6 3,4 0,1 0,9
24,7 6,7 0,7 1,0 0,9 7,6 0,3
9,0 5,6 1,7 5,0 2,7 2,2 0,7
3,0 6,1 2,8 3,9 4,7 0,5 0,8
26,0 5,0 1,3 1,0 0,9 5,2 0,4
8,6 5,8 2,5 3,2 3,8 1,7 0,7
100,0 41 551
100,0 12 105
100,0 53 656
100,0 41 697
100,0 14 134
100,0 55 831
100,0 42 507
100,0 16 091
100,0 58 598
100,0 50 060
100,0 16 368
100,0 66 428
Bron: Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen. Gegevens leerlingwezen inclusief leerlingen zonder leerovereenkomst. Exclusief de leerovereenkomsten van land-, tuin- en bosbouw.
i r co 0) Q. CD .-i
IS' CU CO
00
I CD
00 03
N5 O M
Tabel 15. Bestand K MBO naar sector en geslacht in procenten Sector
M 1. 2. 3.
Metaal Bouw/hout Verzorgende en dienstverl. ber. 4. Voedings- en genotmiddelen 5. Handel en kantoor 6. Horeca 7. Grafische industrie 8. Hout en meubel 9. Haven en vervoei 10. Textiel 11. Leder en rubber 12. Overige
1983/1984
1982/1983 V
T
V
M
T
T
28,6 11.4
55,4 16,2
1,4 2,1
34,1 10,6
54,7 14,3
1,2 1,6
35,0 9,7
53,9 11,6
1,1 1,2
34,2 7,7
1.1
31,4
14,3
1,0
28,4
11,8
0,7
21.3
8,3
0,5
14,6
5,7
8,8
4,0
6,7
3,0
0,7
2,1
3,1
1,2
2,4
2,7
1,1
2,1
20,2
60,8
37,9
18,4 4,8
63,9 3,5
36,3 4,3
20,7 4,7 1,3
70,9 3,2 0,6
39,2 4,1 1.0
23,3 5,6 1.8
77,3 4,1 0.6
43,4 5,1 1,4
1,1
1,2
0,8
0,5
0,3
0,6
0,0
0,4
100,0 6 523
100,0 6 355
100,0 10 493
100,0 9 468
100,0 14 982
100,0 12 575
100,0 7 464
100,0 20 039
1,8
o.
Bron: Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen.
CO
V
M
0,8 3,0
Totaal absoluut
M 00
T
50,1 18,0
8 co
V
M
1985/1986
1984/1985
100,0 3 681
100,0 2 842
100,0 4 138
100,0 5 514
Bijlage A 2.2 Keuze van de eindexamenvakken: verschil tussen jongens en meisjes, 1982 (in procenten) Mavo 4 jongens Totaal abs. (= 100%) 40018 Frans 10 Duits 56 Engels 97 Wiskunde I | 76 Wiskunde II f Natuurkunde 57 Scheikunde 57 Biologie 44 Aardrijkskunde 34 Geschiedenis 29 Economie (I) Economie (II) (v)/ handelswet (h)/ handelskennis (m) 39 Expressievak 3 Latijn Grieks
Havo-4
VWO-5
meisjes
jongens
meisjes
jongens
meisjes
48 592 38 66 97
31 681 14 44 98
35 105 45 60 98
41
71
42
14 42 70 44 40
51 47 41 28 29 44
15 35 58 35 37 38
21 900 22 47 99 84 28 65 58 44 29 38 63
19 281 57 64 99 63 5 31 37 51 41 52 64
42 8
30 6
27 13
23 2 11 5
24 4 15 8
Bron: CBS: « Lijst van scholen voor het voortgezet onderwijs en statistische uitkomsten, 1 september 1982 Dagscholen voor VWO, havo on mavo».
26 De ambtelijke projectgroep die de mogelijkheden van verdergaande verzelfstandiging van uitkeringsrechten in de sociale zekerheid onderzoekt zal tevens ingaan op de mogelijkheden tot vergroting van de deelname van meisjes en jonge vrouwen aan scholings- en werkgelegenheidsmaatregelen. Zie verder het antwoord op vraag 20. 27 De inmiddels ingestelde interdepartementale werkgroep belast met de opstelling van een projectplan met betrekking tot de maatschappelijke positie van meisjes zal naar verwachting binnen zes maanden na binnenkomst van de gevraagde adviezen rapporteren aan de betrokken bewindslieden (SZW, WVC en O&W). Op dat moment zal worden bezien of het dan voorliggende projectplan ter kennisneming aan de Tweede Kamer kan worden toegezonden. 28 De werkgroep flexibele arbeidsrelaties heeft haar werkzaamheden met betrekking tot de eindrapportage afgerond. Het eindrapport zal medio november worden gepubliceerd en aan de Stichting van de Arbeid worden toegezonden.
29 In het kabinetsstandpunt naar aanleiding van de voorstellen van de commissie-Oort is aangekondigd dat een nader standpunt in dezen zal worden ingenomen nadat de volksvertegenwoordiging en de adviesorganen zich hierover hebben uitgesproken. Dit standpunt zal kenbaar worden gemaakt bij de toezending aan de Tweede Kamer van wetsvoorstellen inzake vereenvoudiging van de loonen inkomstenbelasting.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 200 hfdst. XV, nr. 28
9
30 Zoals ook uit het antwoord op vraag 29 blijkt is hierover op dit moment nog geen uitsluitsel te geven. In het herziene kabinetsstandpunt inzake kinderopvang dat zomer 1988 gereed zal zijn zal uitvoerig op de financiering van dit beleid worden ingegaan. 31 De structurele kosten van een dergelijk systeem bedragen f 8 0 0 0 0 0 000 per jaar. 32 Zoals bij brief van 17 september 1986 inzake kinderopvang (19 700-XVI, nr. 7) reeds werd aangekondigd is in het kader van de besteding van WJW-gelden voor 2 jaar een bedrag van f 1 min. (per jaar) beschikbaar gesteld voor experimenten gebaseerd op buitenlandse modellen. Dit budget wordt niet uitgebreid. 33 Mijn ambtgenoot van Binnenlandse Zaken zal het genoemde onderzoek een dezer dagen aan de Tweede Kamer toezenden. 34 Over de concept-nota (Her)intredende vrouwen zijn naast de gevraagde adviezen meerdere ongevraagde adviezen uitgebracht. De verwerking hiervan in de definitieve nota evenals de beoogde actualisering van de cijfermatige gegevens zal nog enige tijd vergen. 35 Voor de Vrouw- en Werkwinkels geldt als subsidievoorwaarde dat speciaal aandacht wordt besteed aan (her)intredende vrouwen uit minderheidsgroepen. In de door hen in te dienen jaarverslagen moet worden gerapporteerd op welke wijze dit is gebeurd. Reservering van arbeidsplaatsen voor vrouwen uit minderheidsgroepen behoort tot de verantwoordelijkheid van de besturen van de Vrouw- en Werkwinkels. Om de kansen van vrouwen uit minderheidsgroepen te vergroten worden voor hen in samenwerking met het Landelijke Steunpunt Vrouw en Werk aan de landelijke categoriale stichtingen bijscholingscursussen Vrouw en Werk georganiseerd. 36 De 12%-taakstelling voor (her)intredende vrouwen is tot en met 1988 vastgelegd in het meerjarenkader Arbeidsvoorziening. De subsidieregeling Vrouw- en Werkwinkels loopt tot 1 juli 1991. Over de relatie met de toekomstige tripartite arbvo-structuur is in de toelichting bij de regeling het volgende vermeld: «In dit verband is het kabinetsvoornemen tot het omzetten van het directoraat-generaal voor de arbeidsvoorziening in een, tripartite bestuurd, zelfstandig bestuurslichaam, van belang. Bij de uitwerking van dit voornemen zal deze subsidieregeling nader worden bezien, waarbij ik het gewenst acht dat de zelfstandige Arbeidsvoorzieningsorganisatie de uitwerking van deze regeling zal overnemen.» 37 De commissie heeft bij de Raad van ministers van de EG 3 voorstellen ingediend. Deze betreffen: - de instelling van een communautaire regeling inzake inkomenssteun in de landbouw; - de instelling van een kaderregeling voor de nationale inkomenssteun in de landbouw en
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 200 hfdst. XV, nr. 28
10
- de instelling van een communautaire regeling ter bevordering van bedrijfsbeëindiging in de landbouw. De instelling van een communautaire regeling inzake de inkomenssteun in de landbouw behelst blijkens het commissievoorstel een communautaire inkomenssteun voor bedrijfshoofden en de in het bedrijf meewerkende gezinsleden die werkzaam zijn op die economische bedrijven die potentieel levensvatbaar zijn, maar die thans kwetsbaar zijn ten gevolge van de aanpassing van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. De kaderregeling voor de nationale inkomenssteun in de landbouw geeft een kader voor de nationale overheden om nationale inkomenssteun aan bedrijfshoofden en de in het bedrijf meewerkende gezinsleden die werkzaam zijn op bedrijven die structureel nog zwakker zijn dan de bedrijven die zouden kunnen vallen onder de bepalingen van de communautaire regeling inzake inkomenssteun. Het derde voorstel van de commissie voorziet in een inkomenssteun van jaarlijkse uitkeringen aan hoofdberoepslandbouwers die hun bedrijf beëindigen en ten minste 55 jaar oud zijn. Zij dienen hun landbouwgrond hetzij aan de landbouw te onttrekken, hetzij aan andere landbouwbedrijven toe te voegen. 38 Beslissingen hierover worden genomen bij de definitieve vaststelling van de nota positieve actieprogramma's voor vrouwen. Deze nota zal nog dit jaar verschijnen. Bij dit onderwerp zijn diverse ministeries en binnen Sociale Zaken en Werkgelegenheid diverse onderdelen betrokken.
39 Nog eind 1987 zal een beleidsnota over deze materie voor advies aan de SER en de ER worden voorgelegd. Tevens zal de nota ter kennisneming aan de Tweede Kamer worden toegezonden. 40 In het kader van het project Ondersteuning Eigen Organisaties wordt f 0,7 miljoen beschikbaar gesteld aan gemeentelijke overheden ten behoeve van accommodaties voor allochtone vrouwenorganisaties. Voor nieuwe initiatieven van allochtone vrouwenorganisaties is f 0,4 min. rechtstreeks, dat wil zeggen zonder tussenkomst van gemeentelijke overheden beschikbaar. Daarnaast ontvangen gemeentelijke overheden een bijdrage in het kader van de Rijksbijdrageregeling Welzijn Minderheden waaruit zij activiteiten voor vrouwenorganisaties kunnen subsidiëren. 41 Hiervan is geen (volledig) overzicht beschikbaar. Wel zal een beeld van deze aandacht naar voren komen in het onderzoek naar het belang en functioneren van allochtone vrouwenorganisaties en -accommodaties, dat in het kader van het project Ondersteuning eigen organisaties wordt verricht. Dit onderzoeksrapport zal medio 1988 beschikbaar komen. 42 Door het Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur wordt thans subsidie beschikbaar gesteld voor vrouwenorganisaties op landelijk niveau, alsmede voor de steunfunctie vrouwenwerk bij de Centra voor Buitenlanders, Surinamers en Antillianen. De ondersteuning van vrouwenorganisaties op gemeentelijk en provinciaal niveau valt onder verantwoordelijkheid van gemeente- en provinciebesturen. Op basis van de evaluatie van het project Ondersteuning eigen organisaties en het advies van de Emancipatieraad over de ondersteuningsstructuur van het emancipatieproces als geheel zal de regering eind 1988 een ander standpunt bepalen met betrekking tot de ondersteuning tot vrouwenorganisaties uit minderheden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 200 hfdst. XV, nr. 28
11
43 Het Ministerie van Justitie is nauw betrokken geweest bij de voorbereiding van de nota ter bestrijding van seksueel geweld tegen vrouwen en meisjes. Ter uitvoering van dit beleid is dit departement met name actief op het gebied van wetgeving, de opsporing en vervolging van seksueel geweldsdelicten en de slachtofferhulp. Bij dit laatste onderwerp wordt Justitie ook genoemd. Dat aan het begin van de paragraaf alleen de Ministeries van Onderwijs en Wetenschappen en van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer genoemd staan houdt verband met het feit dat hun deelname aan de aldaar genoemde werkgroep nieuw is. 44 In december 1984 is een nota «Seksueel geweld en het WVC-beleid» aan de Tweede Kamer aangeboden. Binnenkort zal u de «Voortgangsnota seksueel geweld en het WVCbeleid» worden aangeboden. Daarnaast zijn er bij de andere departementen geen toegespitste actieprogramma's met betrekking tot seksueel geweld. Wel zijn op ambtelijk niveau (via de werkgroep seksueel geweld van de ICE) de beleidsvoornemens, plannen en acties met betrekking tot de bestrijding van seksueel geweld van de betrokken departementen (O&W, VROM, BiZa, SZW, WVC, Justitie) tot 1990 verzameld. Deze zijn verwerkt in het Actieprogramma Emancipatiebeleid dat u, met de memorie van toelichting bij de begroting, is aangeboden. 45 Dit vraagstuk is van verschillende kanten aan de orde gesteld in het voorlopig verslag inzake wetsvoorstel 19 908 (Wet tot herziening van de wetgeving inzake gelijke behandeling van mannen en vrouwen). In de memorie van antwoord zullen ter zake enige beschouwingen worden gegeven. Overigens zij verwezen naar het antwoord op vraag 46. 46 In de eerste helft van 1988 zal een notitie inzake het wettelijke instrumentarium met betrekking tot ongewenste intimiteiten in de arbeidsorganisatie ter advisering aan de ER en de SER worden toegezonden. In deze notitie zal uiteraard de vraag worden besproken in welke mate eventueel te nemen maatregelen kunnen steunen op de tweede EG-richtlijn. 47 In de nota «Bestrijding van seksueel geweld tegen vrouwen en meisjes» ligt de nadruk op de bescherming van vrouwen wier wilsvrijheid en seksueel zelfbeschermingsrecht fundamenteel worden aangetast, op het creëren van adequate opvang, hulp en begeleiding van slachtoffers en op het verhogen van de weerbaarheid van vrouwen, onder andere door het bevorderen van de eigen zelfstandigheid. Dit beleid is nu gedurende vier jaar met voortvarendheid gevoerd en zal onverminderd worden voortgezet. We zijn nu enkele stappen verder: door de verschillende onderzoeken die sinds die tijd verschenen zijn: - «De omgekeerde wereld», vooronderzoek naar seksueel misbruik van kinderen in het gezin (1985); - «Vrouwenmishandeling», vooronderzoek over geweld tegen vrouwen in heteroseksuele partnerrelaties (1986); - «Ongewenste intimiteiten op het werk» (1986); - «Wiens lijf eigenlijk?», onderzoek naar dwang en geweld in de prostitutie (1986); - «Vrouwenhandel» (1985); en door de activiteiten van organisaties als de Stichtingen Tegen Seksueel Geweld, Tegen Haar Wil, de Vereniging tegen Seksuele kinder-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 2 0 2 0 0 hfdst. XV, nr. 28
12
mishandeling en de Stichting Handen Thuis is het probleem zichtbaar geworden. Voor de bestrijding van seksueel geweld is het absoluut noodzakelijk dat het probleem bij de bron wordt aangepakt. Dat betekent dat seksueel geweld zo mogelijk voorkomen moet worden, of ten minste gestopt, daar waar het vóórkomt. Dat is de reden dat in de komende tijd aandacht moet worden besteed aan het ontwikkelen van een preventiebeleid en een beleid met betrekking tot daders. Overigens werd in het mondeling overleg (14 en 18 november 1985) over de voortgangsrapportage beleid ter bestrijding van seksueel geweld tegen vrouwen en meisjes door het kamerlid Eshuis reeds gesuggereerd het accent ook op daders te leggen. (TK 1985-1986, 19 209, nr. 3). Dit alles neemt niet weg dat het uitgangspunt van het beleid blijft dat seksueel geweld aantasting van de lichamelijke en geestelijke integriteit van vrouwen is. Aandacht voor preventie en daders moet dan ook gezien worden in aanvulling op verbetering van de hulp aan en opvang van slachtoffers van seksueel geweld. 48 Op dit moment is een nota preventie van seksueel geweld en de aanpak van daders in voorbereiding. Daarbij zijn behalve mijn departement ook de departementen van O&W, VROM, Justitie, Biza en WVC betrokken. De nota zal u medio 1988 worden aangeboden. 48a Op dit moment is een nota preventie van seksueel geweld en de aanpak van daders in voorbereiding. Daarbij zijn behalve mijn departement ook de departementen van O&W, VROM, Justitie, Biza en WVC betrokken. De nota zal u medio 1988 worden aangeboden.
49 Het werk van het Opvang wordt gunstig beoordeeld. De Stichting Noordelijke Orthopedagogische Voorzieningen te Groningen (SNOV), waarbij het Opvanghuis, is ondergebracht, heeft zich bereid verklaard het Opvanghuis met ingang van 1 januari 1988 in de stichting te integreren, in financieel, organisatorisch en personeel opzicht. Dit zal inhouden dat het experiment per 31 december a.s. wordt bëindigd en dat het Opvanghuis daarna deel zal uitmaken van het normale hulpaanbod van de SNOV. Hiermee wordt vooruitgelopen op een element van het ambtelijk advies over het vervolgbeleid na het experiment met het Opvanghuis. Het advies als geheel zal dezer dagen worden aangeboden aan de Minister van WVC en mij. Wij zullen, zoals toegezegd, dit advies, voorzien van ons standpunt, op korte termijn aan de Kamer toezenden. 50 Zie het antwoord op vraag 49. 51 Zoals in het antwoord op vraag 44 is aangekondigd zal nog dit jaar een voortgangsnota «Sexueel geweld en het WVC-beleid» verschijnen. In deze nota is een overzicht opgenomen van de beleidsimplicaties, voortvloeiend uit de experimenten sexueel geweld en onderzoeken, die op dit terrein plaatsvinden of inmiddels zijn afgerond. Ik moge naar deze voortgangsnota verwijzen. 52 Nee, zie het antwoord op vraag 54.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 200 hfdst. XV, nr. 28
13
53 Ja, zie het antwoord op vraag 54. 54 Dat vrouwengroepen (bij voorbeeld Stichting Handen Thuis, en Stichtingen tegen Haar Wil, Tegen seksueel Geweld en dergelijke) zich specifiek zijn gaan bezighouden met opvang van en hulp aan degenen die seksueel geweld hebben ondergaan komt voort uit een lacune bij de reguliere organisaties (politie, hulpverlening, arbeidsorganisaties). Erkenning van die lacune door de overheid heeft ertoe geleid dat aan deze organisaties een subsidie werd verleend voor een experimenteel project. Een dergelijke experimentele subsidie is één van mijn instrumenten om emancipatieontwikkelingen te steunen en te stimuleren. Beleidsuitgangspunt is dat met tijdelijke subsidies ontwikkelingen worden gesteund en versterkt, die tot vernieuwing van beleid kunnen leiden. De vruchten daarvan dienen vervolgens een plaats te krijgen in het regulier beleid. Bij het verlenen van subsidies wordt deze ontwikkelings-/ vernieuwingsfunctie dan ook duidelijk gemaakt en worden waar mogelijk ook afspraken gemaakt dat deze integratie binnen een bepaald aantal jaren wordt bereikt. 55 Er wordt naar gestreefd bedoelde nota vóór het Kerstreces bij de Tweede Kamer in te dienen. 56 Ik heb de noodzaak van de ontwikkeling van een eigen emancipatiesubsidiebeleid door de verschillende ministeries aan de orde gesteld in de zogenaamde rondgangsgesprekken. Daarbij heb ik niet alleen aangedrom gen op de overname van bestaande financieringen en reeds in behandeling zijnde subsidieverzoeken maar ook op reservering van middelen ten behoeve van nieuwe subsidieverzoeken. Hoewel niet door alle bewindspersonen kon worden toegezegd dat zij een zelfstandig budget zouden creëren, hebben zij over het algemeen wel toegezegd te zullen bezien of nieuw te ontvangen subsidieverzoeken bij gebleken geschiktheid gehonoreerd kunnen worden uit reeds bestaande begrotingsposten. Meer in het algemeen ben ik voornemens de voortgang in deze ontwikkeling aan de orde te stellen bij de behandeling van de notitie over de rondgangsgesprekken rond de jaarwisseling. 57 De verdere uitbouw van het emancipatiesubsidiebeleid van de verschillende ministeries zal niet slechts het gevolg zijn van de overdracht van financieringen aan die ministeries. Beoogd wordt op de ministeries een eigen subsidiebeleid tot ontwikkeling te doen komen, waartoe zij eigen middelen op hun begroting reserveren. Bij de overdracht van financieringen wordt gestreefd naar volledige overdracht, zonder verlaging van het subsidiebedrag. De overheveling van de vrouwenhulpverlening naar WVC is, anders dan in de vraag wordt gesteld, niet gepaard gegaan met bezuinigingen. Het door de voormalige projectgroep Vrouwenhulpverlening geraamde bedrag is niet overgenomen, onder andere een aantal onderdelen van het advies van de projectgroep eerst nader diende te worden bestudeerd. Het totale subsidiebedrag ten behoeve van projecten en organisaties is evenwel hoger dan wat eerder experimenteel beschikbaar was.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 2 0 2 0 0 hfdst. XV, nr. 28
14
58 De adviesaanvraag over de ondersteuningsstructuur voor de verdere ontwikkeling van het emancipatieproces in de samenleving zal nog dit jaar naar verwachting aan de Emancipatieraad kunnen worden voorgelegd. De aanvraag zal betrekking hebben op het gehele ondersteuningsbeleid, derhalve ook op de projecten emancipatiewerkers in maatschappelijke organisaties. Met een aantal departementen wordt nog overleg gevoerd om te komen tot een gezamenlijk aanbod van subsidiëring; de criteria zullen in dit (bilaterale) overleg worden vastgesteld. 59 Zie het antwoord op vraag 58. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. de Koning
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 200 hfdst. XV, nr. 28
15