Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1990-1991
21 938
Beleidsbrief kindermïshandeling
Nr. 4
VERSLAG VAN EEN MONDELING OVERLEG
Vastgesteld 10juni 1991 De bijzondere Commissie voor het jeugdwelzijnsbeleid' en de vaste Commissies voor justitie2 en voor de volksgezondheid3 hebben op woensdag 10 april 1991 mondeling overleg gevoerd met de minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur en de staatssecretarissen van Justitie en van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur over de beleidsbrief inzake bestrijding van kindermishandeling (kamerstuk 21 938, nrs. 1 t/m 3). De commissies brengen als volgt verslag uit van het gevoerde overleg.
1
2
3
Samenstelling: Leden: Vacature PvdA, Niessen (PvdA), Leerling (RPF), De Pree (PvdA), Lankhorst (Groen Links), voorzitter, Rempt-Halmmans de Jongh (VVD), Van der Heijden (CDA), Franssen (VVD), Van de Camp (CDA), Dijkstal (VVD), Janmaat-Abee (CDA), Leijnse (PvdA), Doelman-Pel (CDA), Wolffensperger (D66), Soutendijk-van Appeldoorn (CDA), ondervoorzitter, Koetje (CDA), Vliegenthart (PvdA), Versnel-Schmitz (D66), Apostolou (PvdA), Beijlen-Geerts (PvdA), Huibers (CDA), M. D. T. M. de Jong (CDA), Middel (PvdA). Plv. leden: Vacature PvdA, Vacature PvdA, Van Middelkoop (GPV), Melkert (PvdA), Rosenmöller (Groen Links), E G. Terpstra (VVD), Esselink (CDA), Ginjaar-Maas (VVD), Laning-Boersema (CDA), Jorritsma-Lebbink (VVD), Frissen (CDA), Moor (PvdA), Vriens– Auerbach (CDA), Kohnstamm (D66), V A. M van der Burg (CDA), Mulder-van Dam (CDA), Van Nieuwenhoven (PvdA), Groenman (D66), Van Otterloo (PvdA), M. M van der Burg (PvdA), Hermes (CDA), De Leeuw (CDA), Van der Vlies (SGP)
Samenstelling: Leden: Vacature PvdA, Stoffelen (PvdA), Gualthérie van Weezel (CDA), V. A. M. van der Burg (CDA), Schutte (GPV), Krajenbrink (CDA), Korthals (VVD), Wiebenga (VVD), Laning-Boersema (CDA), Vermeend (PvdA), Brouwer (Groen Links), Kohnstamm (D66), Wolffensperger (D66), ondervoorzitter, Swildens-Rozendaal (PvdA), voorzitter, Van Traa (PvdA), Soutendijk-van Appeldoorn (CDA), Van de Camp (CDA), Biesheuvel (CDA), Vacature VVD, Koffeman (CDA), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), M. Zijlstra (PvdA), M. M. van der Burg (PvdA). Plv. leden: Stemerdink (PvdA), Apostolou (PvdA), Tegelaar-Boonacker (CDA), De Hoop Scheffer (CDA), J. T. van den Berg (SGP), Koetje (CDA), Dijkstal (VVD), Koning (VVD), Van der Heijden (CDA), Schoots (PvdA), Sipkes (Groen Links), Scheltema-de Nie (D66), Groenman (D66), Van der Vaart (PvdA), Middel (PvdA), Bijleveld-Schouten (CDA), Doelman-Pel (CDA), Hillen (CDA), Rempt-Halmmans de Jongh (VVD), Vreug– denhil (CDA), Leerling (RPF), Van Nieuwen– hoven (PvdA), Jurgens (PvdA).
113564 F ISSN0921 7371 SDU uitgeverij 's Gravenhage 1991
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 938, nr. 4
Samenstelling: Leden: Vacature PvdA, Dees (VVD), Beckers-de Bruijn (Groen Links), E. G. Terpstra (VVD), Wöltgens (PvdA), Lansink (CDA), ondervoorzitter, Leerling (RPF), De Pree (PvdA), Groenman (D66), Van der Heijden (CDA), Laning-Boersema (CDA), Kamp (VVD), Janmaat-Abee (CDA), Kohnstamm (D66), Vriens-Auerbach (CDA), Tuinstra (CDA), Van Otterloo (PvdA), Netelenbos (PvdA), voorzitter, Mulder-van Dam (CDA), Achttienribbe-Buijs (PvdA), Ruigrok-Verreijt (PvdA), Hillen (CDA), Vacature PvdA. Plv. leden: Vacature PvdA, Rempt– Haltnmans de Jongh (VVD), Lankhorst (Groen Links), De Korte (VVD), Beijlen-Geerts (PvdA), De Kok (CDA), Van Middelkoop (GPV), Huys (PvdA), Versnel– Schmitz (D66), Frissen (CDA), Gerritse (CDA), Franssen (VVD), Beinema (CDA), Scheltema-de Nie (D66), Smits (CDA), M. D. T. M. de Jong (CDA), Melkert (PvdA), Schoots (PvdA), G. de Jong (CDA), Vliegenthart (PvdA), Van der Vlies (SGP), Esselink (CDA), Vacature PvdA.
Vragen en opmerkingen uit de commissies Mevrouw Laning Boersema (CDA) was van mening dat het probleem van kindermishandeling al sinds jaar en dag wordt weggedrukt uit het maatschappelijk bewustzijn, omdat er zoveel haken en ogen aan zitten. De getallen die in de beleidsbrief genoemd worden, geven slechts het topje van de ijsberg aan, omdat melding en werkelijk voorkomen twee verschillende grootheden zijn. Toch is er hoop nu het probleem in alle lagen van de bevolking als probleem wordt aangemerkt. Een actief overheidsbeleid heeft hier zeker toe bijgedragen. De regering heeft terecht geconstateerd dat nu de tijd gekomen is om allerlei acties van preventie tot directe hulpverlening onderwerp te doen worden van gestructureerd beleid. De CDA-fractie heeft dan ook waardering voor de beleidsbrief. Deze fractie merkt daarbij wel op dat het noodzakelijk is de jeugdbescherming als een geheel te blijven zien, en niet twee sporen te bewandelen: een via de Bureaus vertrouwensarts inzake kindermishandeling (BVK's) en een via de Raden voor de kinder– bescherming. Mevrouw Laning betreurde het dat het rapport van de Commissie van advies inzake bevoegdheden van de BVK's pas medio 1991 wordt verwacht en zei te hopen dat de staatssecretaris van Justitie kans ziet om de discussie over de juridische grondslag voor de activi– teiten voor de BVK's in samenhang met de nota Justitiële kinderbe– scherming te behandelen. De CDA-fractie kan instemmen met de nadruk die in de brief gelegd wordt op preventie en hulpverlening. Justitiële repressie is niet altijd vermijdbaar, maar zal op termijn niet veel resultaat opleveren. Het is van groot belang dat de overheid globaal de norm stelt van hetgeen in opvoedingssituaties te accepteren is en wat niet. Dat is echter iets anders dan mentaliteitsbeïnvloeding door toepassing van recht. Logisch gevolg daarvan is ook dat in deze beleidsbrief de werkwijze van de BVK's wordt erkend. Terecht of ten onrechte worden BVK's door slachtoffers, melders en daders meer gezien als hulpverleningsinstituut dan als een aan justitie geliëerd orgaan. De CDA-fractie constateert dat de kracht van die bureaus ligt in het feit dat zij als corpora libera functioneren tussen justitiële, medische en jeugdhulpverleningscircuits. Mede daarom ondersteunt zij de gedachte om deze werksoort vooralsnog als landelijke voorziening te blijven aanmerken. Een nadeel van een corpus liber is soms dat het zich te los beweegt van andere partijen in het veld. Daarom is het een goede zaak dat gerapporteerd zal worden over de juridische grondslag van taken en bevoegdheden van BVK's. Ook is deze fractie van mening dat de BVK's goede contacten moeten hebben met de basis– gezondheidsdiensten, RIAGG's en Raden voor de kinderbescherming. De beleidsbrief geeft aan dat binnen een jaar werkafspraken gemaakt zullen worden met de Raden voor de kinderbescherming. Dat zou ook moeten gelden voor de RIAGG's en de GGD's. De CDA-fractie beschouwt als de taken van de BVK's voorwaardenscheppende zaken als onderzoek, registratie en opstarten van hulpverlening, maar niet de directe hulpver– lening zelf. Ook de coördinatie zelf behoort niet tot de taken, maar wel het toezicht daarop. De CDA-fractie heeft moeite met de suggestie in de brief om ten behoeve van verschillende groepen van slachtoffers van geweld (zoals vrouwen) de functie van melding en exploratie binnen een instantie te concentreren. Zolang de echte preventie en behandelmg van de kindermishandeling nog zo weinig is uitgewerkt, lijkt een taakver– breding niet gewenst. Deze fractie zit dan ook niet te wachten op een experiment zoals Flevoland. Wel staat zij open voor nadere argumentatie van de kant van de regering, omdat uit onderzoek zou kunnen blijken dat er verbanden zijn tussen vrouwen– en kindermishandeling. De CDA-fractie steunt met kracht het meersporenbeleid dat gericht is op hulp aan het kind, de dader en de maatschappelijke omgeving van
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 938, nr. 4
beide. Ook vanuit het veld is op deze benadering enthousiast gerea– geerd. Omdat kindermishandeling vaak het antwoord is van iemand die niet bij machte is om opvoedings– of maatschappelijke problemen adequaat op te lossen, is preventie van groot belang. Veel is al gewonnen als deze kwestie uit de taboesfeer kan worden gehaald en dat bekend is dat er geholpen kan worden. De Vereniging tegen kindermishandeling (VKM) doet op dat terrein goed werk. Daarom verdient versterking van deze werksoort ondersteuning. Uit de beleidsbrief blijkt dat althans voor dit jaar begrotingsgeld gereserveerd is voor de versterking hiervan. Een tweede brief d.d. 8 april 1991 meldt echter dat als gevolg van de Tussenbalans er toch weer gezocht moet worden naar de benodigde middelen. Kan de minister hierover opheldering verschaffen? Volgens mevrouw Laning kan de landelijke campagne «Over sommige geheimen moet je praten» aan effectiviteit winnen als deze door regionale activiteiten wordt ondersteund. RIAGG's en GGD's kunnen mensen vaak directer benaderen. Het verdient aanbeveling hieraan meer aandacht te schenken. De CDA-fractie deelt de opvatting van de regering dat publiekscampagnes gericht op doelgroepen, niet gewenst zijn. De jeugdgezondheidszorg, de sociale diensten, de huisartsen en anderen moeten gevoelige antennes krijgen voor de soms zeer verborgen signalen. Eenmaal gesignaleerd wordt de aangeboden hulp slechts zelden afgewezen. Mevrouw Laning vroeg de regering de inspanning in die richting, speciaal in de vorm van directe nascholing, te intensiveren. De beleidsbrief geeft aan dat de regering een aangifte– en meldings– plicht afwijst. De invoering van een meldingscode lijkt de CDA-fractie zeer bruikbaar, alhoewel deze fractie zich afvraagt waarom de ontwik– keling van een dergelijke code twee jaar moet duren. Zij verzoekt de regering in het voorjaar van 1992 een uitgewerkt voorstel aan de Kamer voor te leggen. Wil het beleid zijn slagvaardigheid behouden, dan moeten termijnen voor dit soort concrete zaken kort gehouden worden. Het financieel overzicht, zoals opgenomen in paragraaf 7, had aanvan– kelijk de steun van de CDA-fractie, maar zij twijfelt nu aan de hardheid van het begrotingsgedeelte. Mevrouw Laning vroeg om een nadere toelichting op de post van f400000 bestemd voor het Bureau onder– steuning samenwerking. Gaat het hier om een samenwerkingsverband jeugdhulpverlening of betreft het ook of uitsluitend de andere platforms waarbij bijvoorbeeld justitie en politie betrokken zijn? Kan nader worden ingegaan op het functioneren van de bestaande samenwerkingsver– banden? Op bladzijde 28 wijst de regering erop dat zij de Inspectie Jeugdhulp– verlening verzocht heeft om het mogelijk voorkomen van oneigenlijk gebruik van persoonlijke gegevens te inventariseren en waarborgen waar nodig en noodzakelijk aan te scherpen om misbruik te voorkomen. De inspectie heeft met het oog op het specialistische karakter van deze vraag het verzoek in beraad. Heeft dit beraad inmiddels tot een antwoord geleid? Hoe staat het met de ontwikkeling van handelingsprotocollen? De CDA-fractie onderschrijft in hoofdlijnen deze beleidsbrief. Op de inhoud wordt nog teruggekomen bij de behandeling van de nota Justi– tiële jeugdbescherming. De implementatie van de beleidsbrief in een breder kader is volgens deze fractie nu reeds gewenst, want zij vindt het de moeite waard om dit beleid op korte termijn gestalte te geven en tot uitvoerïng te laten komen, aldus mevrouw Laning. Mevrouw Vliegenthart (PvdA) merkte op dat de laatste jaren het besef groeit dat het probleem van kindermishandeling groter is dan men ooit gedacht had. De gevolgen ervan zijn vaakonherstelbaar en dus is het belangrijk dat er systematisch gewerkt wordt om problemen te voorkomen of op te lossen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 938, nr. 4
De beleidsontwikkeling is moeilijk gezien het karakter van het probleem. Dat speelt zich af in het beslotene van het gezin, terwijl het beleid daar buiten staat. Zij was het eens met de wijze waarop in de beleidsbrief invulling wordt gegeven aan het meersporenbeleid: enerzijds preventie, anderzijds versterking van de hulpverlening. De PvdA-fractie kan zich vinden in de ontwikkeling van een meldingscode en een handelingsprotocol voor de beroepsmatig betrokken hulpverleners. Mevrouw Vliegenthart zette vraagtekens bij de positionering van de BVK's in het geheel. In de Wet op de jeugdhulpverlening zijn de BVK's aangemerkt als regionale voorzieningen en zouden derhalve per 1 januari 1992 gedecentraliseerd moeten zijn. Toch zullen de BVK's voorlopig als landelijke voorziening worden aangemerkt. Zij begreep enerzijds wel de bijzondere positie van de bureaus, maar anderzijds moeten deze gaan functioneren als schakel in de regionale samenwerkingsverbanden jeugd– hulpverlening. Kan de regering nader toelichten waarom zij de BVK's in ieder geval tot 1996 als landelijke voorziening aanmerkt? Ook mevrouw Vliegenthart was zeer benieuwd naar het advies over de juridische grondslag voor de activiteiten van de BVK's. Hoewel het hier ongetwijfeld een ingewikkeld probleem betreft, vermocht zij niet in te zien waarom het onderzoek vier jaar beslaat. Zij drong aan op enige spoed, zodat het resultaat betokken kan worden bij de discussie over de nota Justitiële jeugdbescherming. De beleidsbrief geeft slechts een globale aanduiding van de verhouding tussen de BVK's en de Raden voor de kinderbescherming. Indien er meer zicht bestaat op taken en functies van deze instellingen, kan de samenhang tussen beide ook nader toege– licht worden. In hoofdlijnen vindt de PvdA-fractie de beleidsbrief een goed stuk, waarmee zeker ook het veld goed zal kunnen werken. Wellicht is het mogelijk om in het Rijksplan Jeugdhulpverlening jaarlijks te rapporteren over de voortgang en de effecten van het beleid inzake kindermishan– deling. Mevrouw Versnel-Schmitz (D66) vond het belangrijk dat een groot aantal organisaties uit het veld in het algemeen een positief oordeel hebben over de voorliggende beleidsbrief. Zelf had zij toch behoefte aan meer verheldering van het probleem. Enerzijds omdat het hier niet een specifiek Nederlands cultuurprobleem, maar een internationaal probleem betreft. Anderzijds omdat dit probleem onder de oppervlakte al sinds jaar en dag speelt. Voor de inrichting van preventie en hulpverlening is het van belang meer inzicht te hebben in de oorzaken en de omvang van psychisch, fysiek en sexueel geweld. Professor Baartman heeft in zijn inaugurele rede op 21 juni 1988 bij het aanvaarden van de leerstoel aan de Vrije Universiteit vanwege de Vereniging tegen kindermishandeling op een samenstel van persoonlijkheidskenmerken en sociale en materiële context gewezen, waarbij geen van de door hem genoemde kenmerken afzonderlijk bepalend is voor de kindermishandeling. Het door Baartman bepleite onderzoek naar ouders die in hun jeugd zelf met een vorm van kindermishandeling in aanraking zijn geweest en die er desondanks in slagen eigen kinderen niet tekort te doen, sprak mevrouw Versnel erg aan. Hij doet drie voorstellen: het houden van een intensieve voorlich– tingscampagne onder het motto «Slaan van kinderen verhoogt de kans op ongelukken»; betrokkenen moeten gewezen worden op alternatieven van slaan; in het onderwijs zou meer aandacht gegeven moeten worden aan hetgeen onder opvoeding moet worden verstaan. Kindermishan– deling komt vaker voor in sociaal geïsoleerde gezinnen of in gezinnen die in kommervolle levensomstandigheden verkeren. Mevrouw Versnel vond het belangrijk te constateren dat kindermishandeling wordt veroorzaakt door een combinatie van factoren.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 938, nr. 4
Mevrouw Versnel vond het accent dat in de beleidsbrief gelegd wordt op de organisatorische benadering belangrijk. In de brief wordt terecht gewaarschuwd voor te hoge verwachtingen met betrekking tot het nieuwe beleid. Ook is het goed dat er wordt uitgegaan van een drie sporenbeleid met aandacht voor slachtoffer, dader en omgeving. In de beleidsbrief wordt veel aandacht besteed aan de voorlichting, met name aan de publiekscampgne «Over sommige geheimen moet je praten». Zij vond dit een goed initiatief. Voorlichting is erg belangrijk omdat het de problemen bespreekbaar maakt, maar die moet niet alleen op kinderen maar ook op ouders gericht worden. Het initiatief van de Vereniging tegen kindermishandeling om een 06-informatie-lijn in te stellen voor ouders en kinderen, dient te worden overgenomen. Van groot belang is ook het preventiebeleid. Hoewel de fractie van D66 in grote lijnen het besluit om af te zien van de invoering van een aangifte– en meldingsplicht onderschrijft, zou zij graag een nadere toelichting krijgen op de argumenten die hieraan ten grondslag liggen. De Raad voor het Jeugdbeleid heeft de goede suggestie gedaan om een meldingscode te ontwikkelen, waardoor enerzijds vroegtijdige signalering mogelijk blijft en anderzijds zorgvuldig kan worden omgegaan met vermoedens. Een logisch vervolg hierop is het voorstel van een handelingsprotocol, dat meer gericht is op de beroepsgroepen. Met als sluitstuk het project ter verbetering van de diagnostische procedures, had mevrouw Versnel er vertrouwen in dat de voorgestelde procedures vruchten zullen afwerpen. De positie van de Raden voor de kinderbescherming was haar nog niet geheel duidelijk. In de beleidsbrief worden de Raden genoemd als eerste meldpunt voor kindermishandeling en daarna pas de BVK's. Als meldpunt wordt de politie in het geheel niet genoemd. Moet de volgorde niet andersom zijn? Loopt men bij de Raden niet het gevaar dat men na melding in het gedwongen hulpverleningscircuit terecht komt? Als de Raden als meldpunt worden gehandhaafd, zou doorverwijzing naar de vrijwillige hulpverlening het uitgangspunt moeten zijn. Zij vroeg hierop een reactie van de staatssecretaris van Justitie. Mevrouw Versnel sloot zich aan bij de kritische opmerkingen van andere woordvoerders over de snelheid van advisering inzake de juridische positie van BVK's. De bureaus klagen dat zij over te weinig financiën en capaciteit beschikken. Er zijn grote wachtlijsten, die nog zullen toenemen na de publieksactie in het najaar. Hoe denkt de staats– secretaris van Volksgezondheid over de suggestie van de BVK's om financiële middelen te zoeken in de premiesector? In het hele traject vanaf de signalering, de melding, de diagnostiek tot de hulpverlening, is de samenwerking van groot belang. De BVK's staan op het snijpunt van de verschillende sectoren. Is het dan niet logisch om daar nu juist de coördinatie te leggen in plaats van weer een nieuw coördinatiepunt in het leven te roepen? Met betrekking tot het vraagstuk van de decentralisatie sloot zij zich aan bij de inbreng van mevrouw Vliegenthart. In de beleidsbrief wordt veel nadruk gelegd op sexueel misbruik binnen de drie vormen van kindermishandeling. Zij vroeg met name aandacht voor het probleem van sexueel misbruik van jongens, een categorie die in het algemeen maar ook in de brief onderbelicht blijft. De fractie van D66 is van oordeel dat de beleidsbrief een aantal heldere lijnen op het gebied van de kindermishandeling trekt. Het is echter de vraag of de voor de uitvoering van het beleid vrij te maken middelen voldoende zullen zijn. Kan de minister hierop nader reageren? Mevrouw Beckers-de Bruijn (Groen Links) merkte op dat volgens registraties van de Vereniging tegen Kindermishandeling er in Nederland een kind per week aan kindermishandeling sterft. Omdat de ernst en de omvang van het probleem pas recentelijk onderkend is, kan er nu
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 938, nr. 4
gesproken worden van een inhaaloperatie. De fractie van Groen Links beoordeelt de beleidsbrief als een goede aanzet daartoe In de brief wordt kindermishandeling benaderd als een maatschap– pelijk probleem, waarin sociaal-economische factoren en geweld in de samenleving een rol spelen. In die zin is het goed dat er een verband wordt gelegd met de sociale vernieuwing: samenwerking en bestrijding op meer dan een terrein tegelijk. Zolang echter circa 10 percent van de bevolking onvoldoende gezinsinkomen heeft en zich daarmee in een maatschappelijk isolement bevindt, is het illusoir te denken dat kinder– mishandeling nu snel de wereld uit zal zijn. De Tussenbalans heeft geen consequenties voor het beleid inzake kindermishandeling in 1991. Voor de jaren 1992 tot en met 1994 is die discussie nog niet afgerond Wat is de inzet van de bewindslieden op dit punt? Uit het oogpunt van preventie is het van belang dat het probleem uit de taboesfeer komt. In dat kader past de groots opgezette publiekscam– pagne. Mevrouw Beckers vroeg of de gratis 06-informatielijn er ook daadwerkelijk komt. Kindermishandeling uit de sfeer van het isolement halen, is een belangrijke doelstelling. Kontakten van jongere kinderen met club– en buurthuiswerk en met kinderdagverblijven is van groot belang als mogelijkheid om het sociale isolement van gezinnen te doorbreken. Bezuinigingen in die sektoren zouden dan ook vanuit dat oogpunt bekeken moeten worden. Het belang van kinderopvang als ontlasting van de ouders, maar ook als signaleringsmogelijkheid in een vroegtijdig stadium kan veel ellende voorkomen. Naar verhouding wordt er in de beleidsbrief weinig aandacht gegeven aan de sociale positie van allochtonen. Een aparte benadering van deze categorie lijkt noodzakelijk. Op welke wijze wordt dat waargemaakt? Zijn er voldoende middelen gereserveerd voor de beleidsvoornemens met betrekking tot scholing en onderzoek? Mevrouw Beckers kon instemmen met de invoering van een meldingscode. Zij vroeg zich echter af of de code ook voorziet in de verdere wijze van behandeling. Is het niet raadzaam in een handelings– protocol een aantal minimumeisen op te nemen, bij voorbeeld met betrekking tot de vaststelling van een limiet waarbinnen een deskundige moet zijn geraadpleegd, of de oplegging van de verplichting dat instel– lingen een schriftelijke procedure moeten hanteren voor het ontvangen en verwerken van meldingen. De BVK's en de Raden voor de Kinderbescherming is een rol toebe– dacht met betrekking tot signalering en melding. Ook zij geven aan dat voorlichting gekoppeld moet worden aan adequate opvang van melders. De toenemende stroom van meldingen moet zo goed mogelijk worden opgevangen door toename van deskundigheid en door samenwerking. De Stichting overleg jeugdvoorzieningen Nederland (SOJN) en anderen merken op dat het slagen van de publiekscampagne zal leiden tot een toename van het aantal meldingen. Het lijkt onvermijdelijk dat extra middelen nodig zullen zijn om met name de BVK's in staat te stellen om die meldingen te verwerken. Zij vroeg de bewindslieden hierop te reageren. Mevrouw Beckers stemde in met het voornemen om de BVK's de eerste jaren nog als landelijke voorziening te behouden, maar zij onder– kende de noodzaak om de bureaus op termijn regionaal in te bedden. Het was haar niet geheel duidelijk bij welke instelling de coördinatiefunctie komt te liggen: bij de BVK's of bij nieuw op te richten samenwerkings– verbanden? De heer Van der Vlies (SGP) had met belangstelling kennisgenomen van de beleidsbrief. De SGP-fractie kan instemmen met de inhoud van
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 938, nr. 4
de brief. Eigenlijk vond hij het beschamend over deze kwestie te moeten spreken. Daar waar kindermishandeling plaatsvindt, is er sprake van een stuk ontaarding. De wortels van die ontaarding moeten gezocht worden in het losgeslagen zijn van de mens van de bedoeling van zijn Schepper. De brief besteedt veel aandacht aan preventie en vroegtijdige signa– lering. De SGP-fractie staat op het standpunt dat de ouder/kind relatie in principe tot de authentieke privésfeer behoort. Indien er echter sprake is van mishandeling in de zin van de wet, dan ligt daar een taak voor de overheid. Toch dient de overheid zich in beginsel terughoudend op te stellen met betrekking tot opvoeding, onderwijs en pastoraat. In het licht van dit spanningsveld heeft de SGP-fractie de brief beoordeeld. Bij de afweging of de melding een verplicht karakter moet krijgen, verwijst de brief terecht naar ervaringen in landen waar die plicht bestaat, waaruit blijkt dat 50 procent uit vals/positieve meldingen bestaat. Ook het pakket maatregelen dat nu voorligt, biedt geen garantie tegen valse meldingen. Hij vroeg de bewindslieden hierop te reageren. De heer Van der Vlies vond dat het onderwijs beter geïnstrumenteerd dient te worden met betrekking tot de vroegtijdige signalering van kindermishandeling en hij vroeg of er ter zake nog bijzondere initiatieven worden ontplooid. Hij vroeg in het bijzonder aandacht voor de rol die het pastoraat bij de signalering en bestrijding van kindermishandeling kan vervullen. Ook die categorie kan wellicht beter ondersteund worden voor de uitoefening van haar taak. Verder sloot hij zich aan bij de vragen over het politionele en justitiële apparaat. De SOJN heeft gewezen op het feit dat de geestelijke gezond– heidszorg te veel buiten beeld blijft. In reactie op deze kritiek wijst de regering naar het pakket voorlichting en preventie. Indien de publieks– campagne succes heeft en ertoe leidt dat het aantal meldingen toeneemt, is het de vraag of de infrastructuur voldoende is om alle meldingen adequaat te kunnen behandelen. De infrastructuur van de BVK's is op dit moment nog te grof; vandaar het pleidooi voor het opzetten van regionale samenwerkingsverbanden. Wat is de reactie van de regering op het standpunt van het IPO dat eerder dan is voorgenomen moet worden overgegaan tot decentralisatie? Tenslotte sloot de heer Van der Vlies zich aan bij de vragen van mevrouw Vliegenthart met betrekking tot raakvlakken tussen kindermis– handeling en kinderbescherming. Mevrouw Terpstra (VVD) stelde dat kindermishandeling, waaronder niet alleen sexueel misbruik maar ook lichamelijke, psychische, emotionele, affectieve en materiële mishandeling moet worden begrepen, leidt tot onmeetbaar leed. Om de ernst van het probleem te duiden, noemde zij als voorbeeld de leeftijdscategorie van 0,5 tot 1 jarigen. !n die categorie is kindermishandeling de belangrijkste doodsoorzaak. In andere gevallen leidt kindermishandeling tot onher– stelbare psychische schade. De WD-fractie steunt het experimenteel onderzoek met betrekking tot de psychische gevolgen van kindermishan– deling voor de tweede generatie. Hoewel sociaal-economische factoren vaak genoemd worden als eerste oorzaak van kindermishandeling, had mevrouw Terpstra de indruk dat dit in alle milieus voorkomt. Het is de taak van de overheid om de betreffende kinderen te helpen. In de door Nederland geratificeerde VN-conventie van de rechten van het kind staat in artikel 19: Het is de plicht van de overheid kinderen te beschermen tegen alle vormen van mishandeling door ouders of andere verzorgers en de plicht maatregelen te nemen voor de opvang en de behandeling van de slachtoffers.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 938, nr. 4
Kindermishandeling was lange tijd taboe Met de gestructureerde aanval tegen kindermishandeling zoals die nu plaatsvindt, wordt het zwijgen doorbroken hoewel de ernst van de problematiek nog steeds niet door iedereen wordt onderkend. Het gebeurt nog te vaak dat signalen door de eerste lijn, de ambulante jeugdhulpverlening of het onderwijs niet worden opgepakt. Mevrouw Terpstra vond dat in alle relevante oplei– dingscurricula voortdurend aandacht moet worden geschonken aan het oppakken van signalen van kindermishandeling. De VVD-fractie is evenals de regering tegen de invoering van een aangifte– of meldingsplicht. Daarentegen steunt deze fractie wel de gedachte van een meldings– en handelingscode die met een grote publiekscampagne bekendheid zal moeten krijgen. Het is echter de vraag of de BVK's in staat zullen zijn de toenemende stroom van meldingen adequaat te behandelen. De VVD-fractie geeft hoge prioriteit aan het vrijmaken van voldoende financiële middelen voor de bestrijding van kindermishandeling. De VVD-fractie gaat in grote lijnen akkoord met de uitgangspunten en de uitwerking in de beleidsbrief. Toch had mevrouw Terpstra nog enkele vragen en opmerkingen. Kan bijvoorbeeld worden toegelicht waarom het verzoek om maatregelen voor bescherming van privacy-gevoelige gegevens nog in beraad wordt gehouden? Waarom blijft de problematiek van allochtonen onderbelicht? Is er geen beleid met betrekking tot de bijzondere problematiek van doven en slechthorenden? Verder legt de brief te weinig accent bij preventieve maatregelen vanuit de geestelijke gezondheidszorg naar de volwassenen toe De VVD-fractie steunt het voornemen om de BVK's tijdelijk aan te merken als een landelijke voorziening, maar na enkele jaren zullen deze toch gedecentraliseerd moeten worden naar de provincies. Zij is van mening dat het nu vooralsnog aanmerken als landelijke voorziening een regionale inbedding niet hoeft te belemmeren. De BVK's behoren wel degelijk een coördinerende taak te hebben en daarom ligt het voor de hand dat juist daar bureau-ondersteuning wordt gegeven. Kan de regering toelichten waarom zij deze gedachte afwijst? Mevrouw Terpstra betreurde de trage werking van de commissie van advies inzake bevoegdheden van de BVK's Moet de oorzaak hiervan gezocht worden in een competentiestrijd tussen de betrokken minis– teries? Zij had hoge verwachtingen ten aanzien van de publiekscampagne. Naast de 06-informatielijn pleitte zij ook voor een Postbus 51-spot voor volwassenen. Tenslotte zette zij een groot vraagteken bij de financiële onderbouwing van de beleidsbrief, mede naar aanleiding van de bezuinigingen voor 1991 die voortvloeien uit de Tussenbalans. Zij vroeg de bewindslieden uiterlijk de eerste week van juni 1991 opheldering te geven over de inzet van middelen en de wijze waarop deze gedekt zullen worden.
ANTWOORD VAN DE BEWINDSLIEDEN De minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur vond de beleidsbrief de voorzetting van een voor Nederland goed en progressief beleid van een aantal opeenvolgende kabinetten inzake de bestrijding van geweld in het algemeen, dat in 1981 in gang werd gezet met de ontwikkeling van het beleid inzake de bestrijding van sexueel geweld jegens vrouwen en meisjes. Dat de brief nu wordt uitgebracht, vindt onder andere zijn oorzaak in de totstandkoming van een aantal adviezen (Raad voor het Jeugdbeleid, Nederlandse Gezinsraad, College van advies voor de kinderbescherming) waarbij de regering haar standpunt moest bepalen. Daarnaast hebben zich in de afgelopen jaren enkele spraakma– kende affaires (Bolderkar, Oude Pekela, Sam de Wolfstraat etc.) voorgedaan die de vraag om duidelijke beleidslijnen op bepaalde onder–
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 938, nr. 4
delen versterkt hebben. Tenslotte is er onderzoek beschikbaar gekomen naar de problemen van bepaalde categorieën zoals thuislozen en vrouwen met psycho-sociale problemen, die veelal hun wortels hebben in een gewelddadige jeugd. De minister stelde met voldoening vast dat het in de beleidsbrief neergelegde standpunt brede instemming krijgt. Toch zijn er door enkele leden nog kritische vragen gesteld en opmerkingen gemaakt. Hoewel de bijzondere problematiek van allochtonen in de brief aan de orde wordt gesteld, erkende zij dat deze categorie extra aandacht nodig heeft. Zij was bereid te onderzoeken in hoeverre deze doelgroep via migrantenpro– gramma's en wellicht via een Postbus 51 –spot voorgelicht kan worden over kindermishandeling. De BVK's ontvangen echter weinig meldingen met betrekking tot de mishandeling van allochtone kinderen. Volgens de minister kan de verklaring hiervoor gezocht worden in de uiteenlopende culturele opvattingen over opvoeding. De voorlichtings– en publiekscampagnes zijn vooral bedoeld om een mentaliteitsverandering tot stand te brengen: de mensen moet duidelijk worden gemaakt dat kindermishandeling niet kan. In 1994 zal het resultaat van deze campagnes, maar ook van de andere maatregelen door middel van een voortgangsrapportage aan de Kamer worden gemeld. Tevens zegde de minister toe de Kamer via het jaarlijks uit te brengen Rijksplan Jeugdhulpverlening op de hoogte te zullen houden van de actuele ontwikkelingen in de toepassing van het beleid. Om te beginnen zal er een brochure worden gemaakt waarin de concrete elementen uit de beleidsbrief op een toegankelijke manier worden beschreven. Deze brochure zal worden verspreid onder diegenen die beroepsmatig met kinderen te maken hebben, zoals scholen, hulpver– leners en bibliotheken. Het tijdstip van verspreiding zal worden vastge– steld in overleg met de samenwerkende organisaties tegen kindermis– handeling. Het vraagstuk van de deskundigheidsbevordering vormt momenteel onderwerp van overleg met de werkgeversverenigingen (WJ, VOG en NZR) om te onderzoeken hoe deskundigheids-bevordering in signalering en eerste aanpak bij gevallen van kindermishandeling structurele aandacht van de hulpverleningsinstellingen kan krijgen. Daartoe zijn al kontakten gelegd met het trainings– en organisatie-ontwikkelingsbureau Circon, dat in overleg met de Stichting training, advies en toerusting in de jeugdhulpverlening (STAT) en de VKM dat aanbod zal ontwikkelen. De cursussen zullen door STATworden gegeven. In 1991 zullen 50 hulpver– leners van dat aanbod gebruik maken, welk aantal in 1994 zal groeien tot 300. Aan het Nederlands centrum geestelijke volksgezondheid (NcGv) is de opdracht verstrekt de effectiviteit van de samenwerking bij de bestrijding van kindermishandeling te onderzoeken. Het gaat daarbij om de organi– satorische aspekten en de mogelijke gevolgen voor de cliënt. Vorig jaar is gestart met een experiment bij het Wilhelminakinderziekenhuis en de Stichting Noordelijke orthopedagogische voorzieningen met betrekking tot procedures voor onderkenning van sexuele kindermishandeling. Dit experiment loopt door tot in 1994. Na de affaire van de Bolderkar is begonnen met de ontwikkeling van een protocol voor het handelen bij vermoedens van sexuele kindermis– handeling. Eind 1991 zal dit protocol gereed zijn. Voorts is het streven gericht op het realiseren van een goede aansluiting tussen de meldingscode en het handelingsprotocol. Desgevraagd zegde de minister toe om het onderzoeksverslag van het NcGv over de aansluitingsproble– matiek per ommegaande naar de Kamer te zenden. Met betrekking tot de positionering van de BVK's zei de minister dat het hier een kwetsbare loot aan de stam betreft, waarvan nog enkele onderdelen verder ontwikkeld zullen moeten worden alvorens decentrali–
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 938, nr. 4
satie naar de provincies kan plaatsvinden. De minister heeft zich in het overleg met het IPO bereid getoond financiering en planning in het kader van de Wet op de jeugdhulpverlening in 1992 naar de provincies over te hevelen, op voorwaarde dat een aantal kwetsbare zaken die nog in ontwikkeling zijn in convenanten zullen worden geregeld. Dit overleg is echter nog niet afgerond. Voor de bekostiging van het beleid inzake bestrijding van kindermis– handeling is voor 1991 een budget geraamd van f 2,6 mln., waarvan het ministerie van WVC f 2,4 mln. voor zijn rekening neemt. Volgens de minister betreft het hier prioritair beleid dat zoveel mogelijk zal worden gevrijwaard van bezuinigingen in het kader van de Tussenbalans. Buiten discussie zijn de gelden voor de voorlichtingscampagne, zoals die in het financieel overzicht zijn opgenomen. Daarnaast zijn er al een aantal verplichtingen aangegaan die doorlopen in de volgende jaren. De minister zegde toe voor 1 juni 1991 in een brief aan de Kamer te zullen aangeven op welke beleidsonderdelen de financiering nog aanpassing behoeft. Zo zal er onder andere worden nagegaan of er door middel van efficiencyverbetering geld kan worden uitgespaard, waarbij het uitgangspunt zal worden gehanteerd dat zulks niet ten koste mag gaan van het volume of de inzet van de hulp. Een belangrijk aspect van de meldingscode, die samen met de betrokken instellingen zal worden ontwikkeld, is het waarborgen van de privacy van betrokkenen. Het onderzoek naar het privacy-aspect is erg ingewikkeld en neemt veel tijd in beslag. Volgens de planning moet dit onderzoek in 1993 zijn afgerond. De minister zegde toe te zullen nagaan of de tijdsplanning kan worden ingekort. Ër wordt een conferentie voorbereid waarin de relatie tussen provin– ciale programma's inzake kindermishandeling en de opvoeders (thuis en in het onderwijs) centraal staat. Het betreft hier een besloten conferentie tussen het werkveld en de wetenschap met als doel: het opstellen van een aantal criteria waaraan bepaalde programma's moeten voldoen om met name de opvoeders te kunnen bereiken. Oe staatssecretaris van Justitie merkte op dat er in het werk van de Commissie van advies inzake bevoegdheden van BVK's enige stagnatie is opgetreden als gevolg van personele wisselingen. Daarnaast maakt de moeilijkheidsgraad van de materie het onmogelijk om het advies en daarbij het standpunt van de regering nog voor het in juni te houden debat over de nota Justitiële jeugdbescherming aan de Kamer te doen toekomen. Bij wijze van interruptie zei mevrouw Laning nogmaals zeer veel belang te hechten aan het rapport van de Commissie van advies inzake bevoegdheden van de BVK's. Zij twijfelde of haar fractie het groene licht zal geven voor de behandeling van de nota Justitiële jeugdbescherming in juni a.s. als genoemd rapport dan nog niet beschikbaar is. In zijn antwoord zei de staatssecretaris daarentegen zeer te hechten aan de afhandeling van de nota in juni. Hij zegde toe te zullen nagaan op welke kortst mogelijke termijn het advies van de commissie kan worden uitge– bracht. De wijze van samenwerking tussen de Raden voor de kinderbe– scherming en de BVK's vormt momenteel onderwerp van overleg. De staatssecretaris weersprak de kritiek als zouden de meldingen bij de Raden al snel terecht komen in de justitiële sfeer. Uitgangspunt is dat eerst gezocht wordt naar een oplossing in de vrijwillige hulpverlening. De registratie van gegevens inzake kindermishandeling kan privacy– gevoelig zijn. De zogenaamde «juridische commissie» zal met name ook adviseren over de vraag in hoeverre het omgaan met vertrouwelijke gegevens in overeenstemming is met de Wet op de persoonsregistraties.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 938, nr. 4
10
Met betrekking tot zijn verzoek aan de Inspectie Jeugdhulpverlening om het mogelijk voorkomen van oneigenlijk gebruik van persoonlijke gegevens te inventariseren en waar nodig de waarborgen aan te scherpen, zei de staatssecretaris dat hij de inspectie per ommegaande zal vragen waarom er op dit verzoek tot op heden nog geen antwoord gekomen is. Hij zegde toe de Kamer schriftelijk te rapporteren over de uitkomst hiervan. De staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur meende dat het accent in de komende jaren enerzijds voluit op de preventie zou moeten liggen en anderzijds op het gevoeliger maken van de hulpverlening voor het vraagstuk van de kindermishandeling. Hij waarschuwde echter de politieke en maatschapplijke aandacht voor dit onderwerp af te meten aan de financiële steun voor dit beleidsveld. Hij zei er zeer aan te hechten om met name het niet altijd op geld te waarderen beleid uit brief in de komende jaren te realiseren. Over de instelling van een 06-informatienummer wordt momenteel overleg gevoerd met de VKM. De kosten hiervan zullen de komende drie jaren circa f 600 000 bedragen. Zo mogelijk zullen ook andere financiers een bijdrage leveren. De vraag is echter of het binnen het totale finan– ciële kader ook uitvoerbaar is. In de 1 juni –brief over het financiële kader zal hierop en op de instelling van een Postbus 51-spot nader worden ingegaan. indien de landelijke publiekscampagne leidt tot een grote toename van het aantal meldingen van kindermishandeling zal alsdan worden gekeken of een tijdelijke inzet van extra financiële middelen mogelijk en noodza– kelijk is. De voorzitter van de bijzondere Commissie voor het jeugdwelzijnsbeleid, Lankhorst De voorzitter van de vaste Commissie voor justitie, Swildens-Rozendaal De voorzitter van de vaste Commissie voor de volksgezondheid, Haas-Berger De griffier van de bijzondere Commissie voor het jeugdwelzijnsbeleid, Roovers
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991,21 938, nr. 4
11