Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Zitting 1976-1977
14 501
Wijziging van de Overgangswet W.V.O. (herziene regeling t.a.v. de bewijzen van bekwaamheid tot het geven van voortgezet onderwijs)
Nr. 3
MEMORIE V A N TOELICHTING ALGEMEEN Inleiding In artikel 33 van de Wet op het voortgezet o n d e r w i j s (WVO) zijn de vereisten g e f o r m u l e e r d o m te kunnen w o r d e n b e n o e m d tot leraar aan een school voor voortgezet o n d e r w i j s . Twee in het kader van dit w e t s o n t w e r p belangrijke vereisten zijn het bezit van een bewijs van b e k w a a m h e i d en, voor zover aangewezen, het bezit van een bewijs van v o l d o e n d e pedagogische en didactische v o o r b e r e i d i n g . Bij of krachtens de artikelen 34 tot en met 36 WVO w o r d t geregeld welke bewijzen van b e k w a a m h e i d er zijn, hoe ze w o r d e n verkregen en v o o r welke soorten van onderwijs een bepaald bewijs van bek w a a m h e i d vereist is. Krachtens artikel 37 W V O , w o r d t geregeld hoe een bewijs van pedagogische en didactische v o o r b e r e i d i n g w o r d t verkregen. De in de artikelen 34 t o t en met 37 voorziene u i t v o e r i n g s m a a t r e g e l e n zijn nog niet tot stand gebracht. Voor zover deze uitvoeringsmaatregelen betrekking hebben op de opleidingen en examens ter verkrijging van bewijzen van bek w a a m h e i d tot het geven van voortgezet o n d e r w i j s , w o r d t gewacht op de ontwikkeling van de universitaire lerarenopleidingen, op de ontwikkeling van eerstegraads lerarenopleidingen voor zgn. niet-universitaire vakken en op de verdere o n t w i k k e l i n g van de experimentele n i e u w e opleidingen voor tweede- en derdegraads leraren. De uitvoeringsmaatregelen die betrekking hebben op de bewijzen van bekwaamheid tot het geven van voortgezet o n derwijs, w a c h t e n weer op de maatregelen met betrekking tot de opleidingen en examens, waarvan zij het c o m p l e m e n t v o r m e n . De Wet He-structurering wetenschappelijk o n d e r w i j s (Stb. 1975, 656) maakt het mogelijk o m in de zgn. lerarenvariant professionele lerarenopleidingen v o o r de eerste graad te ontwikkelen. Indien de daarvoor noodzakelijke h e r p r o g r a m m e r i n g tot stand komt, zullen eerstegraads lerarenopleidingen v o o r de universitaire vakken binnen het wetenschappelijk onderwijs w o r d e n gerealiseerd. Daarnaast zullen voor een aantal zgn. niet-universitaire vakken o p l e i d i n g e n ter verkrijging van eerste graads akten van bek w a a m h e i d tot het geven van voortgezet o n d e r w i j s tot stand moeten worden gebracht, die buiten het wetenschappelijk o n d e r w i j s zullen blijven. Experimentele professionele opleidingen voor leraren van de tweede en van de derde graad zijn een aantal jaren geleden van start gegaan, voorbereid door de C o m m i s s i e opleiding leraren (COL) en de Commissie opleidingen
Tweede Kamer, zitting 1 9 7 6 - 1 9 7 7 , 1 4 5 0 1 , nrs. 1-4
7
leraren beroepsgericht onderwijs (COLBO) alsmede de door deze commissies ingestelde Commissie onderwijskundige voorbereiding (COLOV) en programmacommissies. De voorwaarden voor de bekostiging van deze opleidingen zijn gedurende de experimentele fase gebaseerd op de Experimentenwet onderwijs. Het ligt in de bedoeling om na afloop van de experimentele fase voor de bekostiging van deze opleidingen een nieuwe wettelijke regeling te ontwerpen. Als einddoel staat ons voor ogen een systeem van professionele lerarenopleidingen voor het voortgezet onderwijs in een groot aantal vakken en een daarbij aansluitende regeling van de bewijzen van bekwaamheid. Bijzondere aandacht zal moeten worden geschonken aan de wijze waarop onderwijsbevoegdheid zal worden verleend in vakken waarvoor geen professionele lerarenopleiding zal worden gerealiseerd. Zodra de hierboven bedoelde regeling van de bewijzen van bekwaamheid die het complement vormt van het systeem van professionele opleidingen, tot stand kan worden gebracht, zal tevens moeten worden bezien in hoeverre en op welke wijze daarin de bewijzen van bekwaamheid die berusten op de Overgangswet WVO, kunnen worden opgenomen. Indeling van de bewijzen van bekwaamheid in bewijzen van de eerste, de tweede en de derde graad De WVO kent het driegradenstelsel voor de bewijzen van bekwaamheid tot het geven van voortgezet onderwijs. Dit stelsel is, zoals bekend, in discussie. De Centrale Commissie voor Onderwijsoverleg heeft naar aanleiding van het aan haar uitgebrachte advies-Hanselman op 13 januari 1975 in meerderheid als oordeel uitgesproken, dat het huidige onderscheid tussen eerste-, tweede- en derdegraads leraren onderwijskundig niet relevant lijkt en dat een nieuwe indeling in twee typen leraren voor het voortgezet onderwijs meer onderwijskundig relevant lijkt. Omdat zo'n nieuwe indeling nog in vele opzichten, waaronder rechtspositionele en financiële, nadere uitwerking behoeft en dient te worden geplaatst in het kader van een discussie over f unctiedifferentiatie in het onderwijs in het algemeen, kan het vigerende driegradenstelsel thans nog niet worden verlaten. De bewijzen van bekwaamheid die vóór de inwerkingtreding van de WVO bestonden, zijn niet in het nieuwe systeem ingepast door ze te verklaren tot bewijzen van bekwaamheid van de eerste, de tweede en de derde graad tot het geven van voortgezet onderwijs. Ter waarborging van de rechten van hen die op 31 juli 1968 onderwijsbevoegdheid bezaten, is in de Overgangswet WVO de inpassing van de «oude» bewijzen van bekwaamheid zo geregeld dat voor elk op 1 augustus 1968 bestaand bewijs van bekwaamheid afzonderlijk is aangegeven, voor welke school of scholen het onderwijsbevoegdheid geeft. Dit is gebeurd in de bijlage van de Overgangswet WVO. Sindsdien is bij ministeriële beschikking krachtens artikel 108 van de Overgangswet WVO in een aantal gevallen de onderwijsbevoegdheid uitgebreid tot andere scholen en/of tot andere vakken. Daarnaast is krachtens artikel 110 van de Overgangswet WVO bij ministeriële beschikking aan een aantal bewijzen van bekwaamheid die niet genoemd zijn in de bijlage van de Overgangswet WVO, onderwijsbevoegdheid verbonden. Het bij de inpassing van de «oude» bewijzen van bekwaamheid gekozen systeem leidt tot een zeer verbrokkelde situatie ten aanzien van de scholen waarvoor de onderwijsbevoegdheid geldt. Immers in de bijlage van de Overgangswet WVO heeft men er in het algemeen mee volstaan om de «oude» schoolsoorten, waarvoor een bewijs van bekwaamheid onderwijsbevoegdheid gaf, te vervangen door de daarvoor in de plaats komende WVOschoolsoorten. De situatie waarin de onderwijsbevoegdheid per schoolsoort is geregeld, blijkt in de praktijk onderwijskundig steeds minder te passen; het inzicht is gerijpt dat een bevoegdheidsregeling per sector, dat wil zeggen voor alle onderwijstypen van een bepaald niveau, meer op haar plaats is.
Tweede Kamerzitting 1976-1977,14501, nrs. 1-4
8
Op het ogenblik dat bij voorbeeld het gehele l.b.o. een gelijke cursusduur van vier jaren heeft en dit onderwijs als een onderwijskundig geheel wordt beschouwd met verschillende differentiatiemogelijkheden, ontvalt voor dit onderwijs de grond aan een regeling van onderwijsbevoegdheden per schoolsoort. Zo ook bij de herstructurering van het m.h.n.o./m.s.p.o. Bij scholengemeenschappen, vooral die van a.v.o.-scholen met l.b.o.-scholen, belemmert het vaak een flexibele schoolorganisatie. Een indeling van bewijzen van bekwaamheid per schoolsoort en veelal per zeer nauw omschreven vak verdraagt zich niet meer met een ontwikkeling van het onderwijs die vooral gericht is op een naar elkaar toegroeien van onderwijssoorten met behoud weliswaar van eigen identiteit doch met meer harmonisatie in vakbenamingen en vakinhouden. Voorgesteld wordt aan de «oude» bewijzen van bekwaamheid in beginsel onderwijsbevoegdheid per sector te verbinden en hen in te delen in bewijzen van bekwaamheid van de eerste, de tweede en de derde graad (het voorgestelde artikel 108). In het voorgestelde artikel 109 is aangegeven voor welke scholen het bezit van respectievelijk een als eerste-, tweede- of derdegraads bewijs van bekwaamheid aangegeven getuigschrift vereist is. Bij de indeling van de huidige bewijzen van bekwaamheid naar graad zal in het algemeen uitgegaan worden van de salarisschaal volgens welke de bezitter van het bewijs van bekwaamheid thans bezoldigd wordt. Bij een aantal van de huidige bewijzen van bekwaamheid, met name bij die voor beroepsgerichte vakken, komt het voor dat aan een bij voorbeeld als derdegraads in te delen bewijs van bekwaamheid momenteel eveneens onderwijsbevoegdheid is verbonden voor één of meer scholen die behoren tot bij voorbeeld de tweedegraadssector. Het voorgestelde artikel 109, vierde lid, voorziet in de mogelijkheid voor deze gevallen de bestaande onderwijsbevoegdheid te handhaven door krachtens dat artikellid bij de aanwijzing als bewijs van bekwaamheid te bepalen dat het als bewijs van bekwaamheid aangewezen getuigschrift tevens geldt als bewijs van bekwaamheid voor andere met name te noemen scholen of onderwijssectoren. Optrekking van de onderwijsbevoegdheid bij bezit van bewijzen van bekwaamheid van verschillend niveau Zoals bekend is, adviseerde de Commissie opleiding leraren (COL) in haar interim rapport van april 1966 ten aanzien van de toekomstige lerarenopleidingen dat de studie voor de akten van bekwaamheid twee vakken zou moeten omvatten, op gelijk niveau voor de akte van de derde graad, onderscheiden in hoofdvak en bijvak voor de tweede en eerste graad. Overwegend welke bevoegdheden aan deze akten zouden moeten worden toegekend meende de commissie dat bij de beoordeling van deze vraag niet alleen gelet zou moeten worden op de inhoud van de studie voor het bijvak (of tweede vak), maar evenzeer op de studie in haar geheel. De commissie meende derhalve dat aan een akte van bekwaamheid van de tweede graad, die in haar voorstel de studie van een hoofd- en bijvak zou omvatten, een bevoegdheid van de tweede graad moest worden toegekend voor beide bestudeerde vakken. Zoals eveneens bekend is, is bij de experimentele tweede- en derdegraads lerarenopleidingen de meervoudige bevoegdheid (naast de professionalisering) een van de onderwijskundige uitgangspunten. Gelet op dit gegeven en het boven gememoreerde COL-advies heeft de eerste ondergetekende besloten bij de experimentele tweede- en derdegraads lerarenopleidingen een akte van bekwaamheid van de tweede graad uit te reiken aan de afgestudeerde die voor het ene vak op tweedegraads niveau en voor het andere vak op derdegraads niveau is geëxamineerd. Naast vorenvermelde argumenten was evenzeer van belang dat alleen door aldus te besluiten een voldoend flexibele organisatie in het onderwijs mogelijk is. In het andere geval - ergo: indien gekozen zou zijn vooronderscheiden bevoegdheidsniveaus voor de onderscheiden vakken - zou zulks,
Tweede Kamer, zitting 1976-1977, 14501, nrs. 1-4
9
gezien de daaraan v e r b o n d e n salarisconsequenties èn de - gelet op de voorschriften van artikel 33 W V O - overige rechtspositionele consequenties (zoals aard van het d i e n s t v e r b a n d , garantieverwerving e.d.) ertoe leiden dat de leraar zich in feite slechts beschikbaar zou stellen v o o r één vak. Alsdan zou niet die flexibiliteit in de schoolorganisatie verkregen w o r d e n , die juist beo o g d w e r d met het tweevakkensysteem. O m d a t ook onder de zittende leraren velen in het bezit zijn van meer dan één akte van b e k w a a m h e i d en o m d a t bovengegeven a r g u m e n t e n mutatis m u t a n d i s ook v o o r hen o p g a a n , heeft de eerste ondergetekende in het georganiseerd overleg toegezegd te zullen bevorderen dat v o o r de bezitters van de «oude» bewijzen van b e k w a a m h e i d een analoge regeling zal w o r d e n get r o f f e n . Deze toezegging betreft - uiteraard - niet alleen de leraar, die in het bezit is van een bewijs van b e k w a a m h e i d van de t w e e d e graad naast een of meer bewijzen van b e k w a a m h e i d van de derde graad. Ook voor de leraar, in het bezit van een bewijs van b e k w a a m h e i d van de eerste g r a a d , naast een of meer bewijzen van b e k w a a m h e i d van de t w e e d e graad, geldt i m m e r s de eerder gegeven a r g u m e n t a t i e . Ten slotte is er dan het geval van de leraar die naast een bewijs van bek w a a m h e i d van de eerste graad beschikt over een of meer bewijzen van bek w a a m h e i d van de derde graad. Ten opzichte van de leraar die deze b e w i j zen van b e k w a a m h e i d van de derde graad c o m b i n e e r t m e t een bewijs van b e k w a a m h e i d van de t w e e d e graad, en daarmee ook v o o r de vakken, bestreken d o o r zijn bewijzen van b e k w a a m h e i d van de derde g r a a d , benoembaar is aan scholen, bedoeld in artikel 109, tweede l i d , is het niet meer dan billijk de leraar, in het bezit van bewijzen van b e k w a a m h e i d van de derde graad naast een bewijs van b e k w a a m h e i d van de eerste g r a a d , ook benoembaar te laten zijn aan scholen bedoeld in artikel 109, t w e e d e lid, v o o r de vakken, bestreken door zijn bewijzen van b e k w a a m h e i d van de derde graad. Dit handelen w o r d t zelfs d r i n g e n d in het geval dat laatstbedoelde leraar zijn bewijs van b e k w a a m h e i d van de eerste graad haalde, na eerst een bewijs van bek w a a m h e i d van de tweede graad gehaald te hebben, o m d a t deze leraar i m mers bij het behalen van dit bewijs van b e k w a a m h e i d van de tweede graad reeds v o o r de vakken, bestreken door zijn bewijzen van b e k w a a m h e i d van de derde graad, b e n o e m b a a r w e r d aan scholen, bedoeld in artikel 109, t w e e de lid. Het voorgestelde artikel 110 strekt tot uitvoering van een en ander. Terminologie In het w e t s o n t w e r p is gebruik van het begrip «bevoegdheid tot het geven van voortgezet onderwijs» in verband met het bezit van een bewijs van bek w a a m h e i d , v e r m e d e n . De reden hiervan is gelegen in het feit dat het bezit van een bewijs van b e k w a a m h e i d slechts één der vereisten voor de ben o e m b a a r h e i d tot leraar is en dat het begrip in de WVO en de Overgangswet WVO m o m e n t e e l een verschillende betekenis heeft. Artikel 33, eerste lid, WVO bepaalt aan welke v o o r w a a r d e n degene die tot leraar b e n o e m d w i l w o r d e n , moet v o l d o e n , te w e t e n het bezit van een verklaring o m t r e n t het gedrag, van een bewijs van b e k w a a m h e i d en, in veel g e v a l l e n , van een bewijs van v o l d o e n d e pedagogische en didactische v o o r b e r e i d i n g . Artikel 41 W V O regelt het verlies van de bevoegdheid tot het geven van o n d e r w i j s . In de huidige artikelen 108 en 110 van de Overgangswet WVO w o r d t het begrip «bev o e g d h e i d tot het geven van voortgezet onderwijs» v e r b o n d e n aan het bezit van een bewijs van b e k w a a m h e i d . In de tekst van het w e t s o n t w e r p is er de voorkeur aan gegeven o m in s a m e n h a n g met de als bewijzen van bekwaarrv heid aangewezen getuigschriften te spreken van (één der vereisten v o o r de) « b e n o e m b a a r h e i d tot leraar aan bepaalde scholen». Overigens is in overe e n s t e m m i n g met het spraakgebruik in deze m e m o r i e het begrip «onderw i j s b e v o e g d h e i d » gebruikt in dezelfde betekenis als dat in de huidige tekst van de Overgangswet WVO gebeurt.
Tweede Kamer, zitting 1 9 7 6 - 1 9 7 7 , 1 4 5 0 1 , nrs. 1-4
10
ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING Artikel I, onderdeel
A
Artikel 108. De laatste volzin van het eerste lid v e r m e l d t uitdrukkelijk de mogelijkheid dat aan de aanwijzing van een getuigschrift als bewijs van bek w a a m h e i d v o o r w a a r d e n kunnen w o r d e n v e r b o n d e n . In de bijlage van de Overgangswet W V O zijn in k o l o m V ( o p m e r k i n g e n ) bij vele bewijzen van bek w a a m h e i d v o o r w a a r d e n gesteld. Nu v o o r g e s t e l d w o r d t de aanwijzing van een getuigschrift als bewijs van b e k w a a m h e i d aan de Ministers van Onderw i j s en Wetenschappen en van L a n d b o u w en Visserij te delegeren, is deze bevoegdheid volledigheidshalve uitdrukkelijk g e n o e m d . Tweede lid. In het algemeen zal naast het bezit v a n een bewijs van bek w a a m h e i d het bezit van het bijbehorende bewijs v a n pedagogische en d i dactische v o o r b e r e i d i n g vereist zijn. Artikel 109. M o m e n t e e l is in de bijlage v a n de O v e r g a n g s w e t WVO en in ministeriële beschikkingen krachtens de artikelen 108, eerste lid, en 110, eerste lid, van de O v e r g a n g s w e t WVO per bewijs van b e k w a a m h e i d aangegeven voor welke scholen en welke vakken aan het bewijs o n d e r w i j s b e v o e g d h e i d is v e r b o n d e n . In het voorgestelde artikel 108, eerste lid, w o r d t de Minister de opdracht gegeven bij de aanwijzing van een getuigschrift als bewijs van bek w a a m h e i d tevens de graad te bepalen. Dit heeft t o t g e v o l g , dat naast het gradenstelsel van de krachtens de WVO geregelde bewijzen van b e k w a a m heid tevens een gradenstelsel v o o r de «oude» bewijzen v a n b e k w a a m h e i d w o r d t ingevoerd. In artikel 36 WVO is aangegeven voor w e l k e scholen een eerste-, tweedeof derdegraads b e w i j s van b e k w a a m h e i d vereist is. Voor de facultatieve vakken aan de scholen v o o r v.w.o. en h.a.v.o. w o r d t de aanwijzing van het bew i j s v a n b e k w a a m h e i d doorverwezen naar een a l g e m e n e maatregel van bestuur. Voor bij a l g e m e n e maatregel van bestuur aan te wijzen vakken aan de scholen voor b e r o e p s o n d e r w i j s kan w o r d e n afgeweken van het systeem, dat v o o r het hoger, m i d d e l b a a r en lager b e r o e p s o n d e r w i j s respectievelijk een eerste-, een t w e e d e - en een derdegraadsbewijs van b e k w a a m h e i d is vereist. De graad van het bewijs van b e k w a a m h e i d dat v o o r een s c h o o l t y p e vereist is, is dus mede afhankelijk van het vak dat de leraar aan die school geeft. Voor de scholen v o o r beroepsonderwijs die niet zijn ingedeeld in scholen voor lager, middelbaar en hoger b e r o e p s o n d e r w i j s geeft artikel 36 WVO geen regeling; dit zijn de scholen voor de o p l e i d i n g van o n d e r w i j z e n d personeel en de scholen v o o r kunstonderwijs. De u i t v o e r i n g s m a a t r e g e l e n van artikel 36 WVO zijn in a f w a c h t i n g van de u i t v o e r i n g s m a a t r e g e l e n van de artikelen 34 en 35 W V O nog niet t o t stand gebracht. Laatstgenoemde artikelen hebben betrekking op de bewijzen van b e k w a a m h e i d . Het is niet mogelijk na t o t s t a n d k o m i n g van de u i t v o e r i n g s m a a t r e g e l e n artikel 36 WVO v a n toepassing te doen zijn o p de «oude» bewijzen van bek w a a m h e i d , o m d a t bij de in dat artikel g e g e v e n regeling de aan een bewijs van b e k w a a m h e i d v e r b o n d e n o n d e r w i j s b e v o e g d h e i d afhankelijk is van het vak w a a r o p het bewijs van bekwaamheid betrekking heeft. Ten aanzien van de «oude» bewijzen van bekwaamheid zullen de a f w i j k i n g e n van de hoofdlijnen van de regeling v o o r elk als bewijs v a n b e k w a a m h e i d aangewezen getuigschrift afzonderlijk geregeld moeten w o r d e n . I m m e r s de g r o n d voor de afwijking zal g e w o o n l i j k niet gelegen zijn in het vak w a a r o p de aanwijzing als het bewijs van b e k w a a m h e i d betrekking heeft, maar in de verkregen rechten van de bezitters van het getuigschrift. In v e r b a n d d a a r m e e is in het v o o r g e stelde artikel 109 een aparte regeling o p g e n o m e n v o o r d e o n d e r w i j s b e v o e g d h e i d die v e r b o n d e n is aan de krachtens het voorgestelde artikel 108 als bewijzen van b e k w a a m h e i d aangewezen getuigschriften. Er is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij artikel 36 W V O . Uitgaande van het schooltype of de leerjaren van een bepaald schooltype is aangegeven dat een als bew i j s v a n b e k w a a m h e i d van de eerste, t w e e d e of d e r d e graad aangewezen
Tweede Kamer, zitting 1976-1977, 14 501, nrs. 1-4
11
getuigschrift vereist is o m tot leraar aan die scholen te kunnen w o r d e n ben o e m d . Ook v o o r de opleidingsscholen v o o r onderwijzend personeel is een a l g e m e n e regeling gegeven. Ten aanzien van de lerarenopleidingen in bepaalde vakken kan een uitzondering op de algemene regeling w o r d e n gemaakt. Hierbij is gedacht aan de lerarenopleidingen in kunstzinnige vakken. Evenals bij de beroepsgerichte vakken aan scholen voor k u n s t o n d e r w i j s is het bij de lerarenopleidingen in kunstzinnige vakken gewenst dat de m o g e lijkheid blijft bestaan leraren te b e n o e m e n die niet in het bezit zijn van een bewijs van b e k w a a m h e i d . Voor de scholen v o o r k u n s t o n d e r w i j s is geen alg e m e n e regeling getroffen. Voor de a l g e m e n e vakken aan laatstgen o e m d e scholen zullen w e l bewijzen van b e k w a a m h e i d w o r d e n aangewezen krachtens het vierde lid van het voorgestelde artikel 109. Artikel 109, v i e r d e lid, biedt de mogelijkheid bij de aanwijzing van een getuigschrift als bewijs van b e k w a a m h e i d te bepalen dat het getuigschrift tevens geldt voor scholen w a a r v o o r in het algemeen een bewijs van b e k w a a m h e i d van een hogere graad vereist is dan w e l geen a l g e m e n e regeling getroffen is. Artikel 710. Dit artikel regelt dat de bezitter van twee getuigschriften die als bewijs van b e k w a a m h e i d van b.v. de eerste en de t w e e d e graad zijn aang e w e z e n , ook v o o r de vakken w a a r o p het als tweede-graadsbewijs van bek w a a m h e i d aangewezen getuigschrift betrekking heeft, als b e v o e g d leraar b e n o e m d kan w o r d e n aan scholen van de eerste-graadssector. Deze regeling k o m t materieel overeen met de v o o r de afgestudeerden van de e x p e r i m e n tele lerarenopleidingen getroffen regeling. Dezen o n t v a n g e n i m m e r s een akte van b e k w a a m h e i d van de t w e e d e graad in twee vakken, h o e w e l één der vakken op derde-graadsniveau is g e ë x a m i n e e r d . Het vierde lid biedt de m o g e l i j k h e i d bij de aanwijzing van een getuigschrift als b e w i j s van b e k w a a m h e i d te bepalen dat de in de eerste drie leden geregelde optrekking in het geheel niet van toepassing is dan w e l ten aanzien van een of meer der vakken, w a a r o p de aanwijzing betrekking heeft, niet van toepassing is. Dit lid zal in elk geval w o r d e n toegepast ten aanzien van de akten v a n b e k w a a m h e i d van de t w e e d e g r a a d , uitgereikt door de experimentele l e r a r e n o p l e i d i n g e n . Immers het op derde-graadsniveau geëxamineerde vak, w a a r v o o r een t w e e d e - g r a a d s o n d e r w i j s b e v o e g d h e i d gaat g e l d e n , dient niet te w o r d e n opgetrokken indien een als eerste-graadsbewijs van bek w a a m h e i d aangewezen getuigschrift w o r d t behaald. Daarnaast kan het ook v o o r k o m e n dat aan een getuigschrift o n d e r w i j s b e v o e g d h e i d een zo specifiek vak v e r b o n d e n is dat het niet gewenst is op dit getuigschrift de optrekking van toepassing te doen zijn. Het vierde lid kan alleen terstond bij de aanwijzing als bewijs van b e k w a a m h e i d toegepast w o r d e n . Artikel 7 7 7. Dit artikel komt overeen met het huidige artikel 108, t w e e d e lid. Het voorziet in een garantieregeling ingeval dat beperkingen w o r d e n aangebracht in de aan een getuigschrift v e r b o n d e n o n d e r w i j s b e v o e g d h e i d dan w e l de aanwijzing van het getuigschrift als bewijs van b e k w a a m h e i d w o r d t ingetrokken. Voorgesteld w o r d t een beperking of intrekking van de o n d e r w i j s b e v o e g d h e i d niet eerder dan t w e e jaren na de b e k e n d m a k i n g in de Nederlandse Staatscourant, in w e r k i n g te laten treden. Gedurende deze term i j n hebben degenen die anders niet onder de garantie zouden vallen, de gelegenheid alsnog te v o l d o e n aan de vereisten voor de garantie. De garantieregeling is van toepassing op hen die in de zeven jaren voorafgaande aan het tijdstip w a a r o p de beperking of intrekking van de o n d e r w i j s b e v o e g d h e i d in werking treedt, als rector, directeur of bevoegd leraar verb o n d e n zijn geweest aan een school v o o r voortgezet onderwijs. De garantieregeling is alleen van toepassing op de rector of directeur die voldoet aan de benoembaarheidseisen v o o r leraren aan de school waarvan hij rector of directeur is. Het is niet nodig dat op g r o n d van het getuigschrift w a a r v a n de o n d e r w i j s b e v o e g d h e i d w o r d t beperkt, als bevoegd leraar o n d e r w i j s is gegev e n . Daarnaast w o r d t v o o r g e s t e l d de Minister de bevoegdheid te geven te bepalen dat de bezitters van het getuigschrift, die niet v e r b o n d e n zijn ge-
T w e e d e Kamer, zitting 1976-1977, 1 4 5 0 1 , nrs. 1-4
12
weest aan een school voor voortgezet onderwijs maar wel b.v. aan een schoolbegeleidingsdienst of werkzaam zijn geweest binnen het wetenschappelijk onderwijs, eveneens onder de garantie vallen. Artikel 112. Dit artikel komt overeen met het huidige artikel 110, tweede lid. Artikel 113. Dit artikel komt overeen met de huidige artikelen 109,112 en 113. Artikel 114. Dit artikel komt overeen met het huidige artikel 114. Van deze bevoegdheid wordt gebruik gemaakt in de gevallen dat voor een bepaald vak geen bewijzen van bekwaamheid zijn aangewezen. De bevoegdheid heeft ook betrekking op de gevallen dat voor een vak wel bewijzen van bekwaamheid zijn aangewezen doch deze aanwijzing niet geldt voor een bepaalde school of afdeling van een school. Hierbij denken wij aan de scholen voor kunstonderwijs en de lerarenopleidingen in kunstzinnige vakken.
Artikel III. In dit artikel wordt een garantieregeling getroffen overeenkonv stig het bepaalde in artikel 111 van artikel I onderdeel A. De bepaling geldt voor de bezitters van de bewijzen van bekwaamheid waarvan bij de uitvoeringsmaatregelen krachtens dit wetsontwerp de onderwijsbevoegdheid wordt beperkt of geheel ingetrokken in vergelijking tot de toestand zoals die voor de inwerkingtreding van dit wetsontwerp bestaat. De Minister van Onderwijs en Wetenschappen, J. A. van Kemenade De Minister van Landbouw en Visserij a.i., J.M.denUyl
Tweede Kamer, zitting 1976-1977, 14501, nrs. 1-4
13
14