Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1989-1990
21 300 VIII
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en van de ontvangsten van hoofdstuk VIII (Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen) voor het jaar1990
Nr. 80
BRIEF VAN HET LID WILLEMS Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal 's-Gravenhage, 20juni 1990 Geachte heer Deetman, Namens mijn fractie bied ik u bijgaande notitie «Valt er nog wat te ritselen?» inzake de studiefinancieringsproblematiek aan. Vriendelijke groeten, Willems
013896F ISSN0921 7371 SDU uitgeverij 's-Gravenhage 1990
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 300 VIII, nr. 80
1. INLEIDING De kogel is door de kerk. Na weken van onzekerheid voor studenten heeft de minister de knoop doorgehakt. Hij stelt voor dat iedereen voortaan het zesde jaar volledig gaat lenen, verhoogt de collegegelden, handhaaft een «harde» 27-jaars grens en is van plan de studieleningen te privatiseren. Het vorige kabinet had zich vastgelegd op het standpunt dat overschrijdingen ten gevolge van het gestegen aantal studenten binnen het studiefinancieringsbudget gecompenseerd zouden moeten worden. Met andere woorden: op het moment dat meer mensen gebruik maken van een regeling, dan wordt dat op hen zelf verhaald. Volgens deze redenering zal straks bij een stijgend aantal bejaarden flink gesneden moeten worden in de AOW. De oppositie heeft in de vorige regeerpe– riode stelling genomen tegen het uitgangspunt dat alle overschrijdingen op studiefinanciering binnen het budget gecompenseerd moeten worden. Ondanks deelname van de P.v.d.A. aan het nieuwe kabinet, is dit uitgangspunt niet verlaten. Van de 1150 miljoen aan overschrijdingen in 1994 ten gevolge van het aantal toegenomen studenten, moet de minister van Onderwijs 750 miljoen opbrengen. Groen Links is van mening dat de regeringspartijen de studiefinancie– ringsproblematiek te «eng» benaderen. Men staart zich blind op het alleen maar terugdringen van de overheidsuitgaven. Daarnaast zijn de «oplossingen» die men voorstelt stuitend. De leenlasten voor studenten met ouders met een laag inkomen nemen fors toe. De verdere verlaging van de leeftijdsgrens benadeelt tweede kansers, met name vrouwen en migranten. En tenslotte denkt men slim in te spelen op het sprookje dat studenten maar wat lanterfanten en sneller zouden kunnen afstuderen. Het is onverantwoord middels de studiefinanciering de studieduur verder te willen verkorten. Er studeert nu al een generatie studenten af die minder weten en minder toegerust zijn dan de generatie voor hen. Bovendien treft het kortwieken van het recht op studiefinanciering de groep mensen die via een langere omweg het Hoger Onderwijs bereiken. Groen Links wil de «enge» benadering van de regeringspartijen doorbreken. In Nederland wordt meer gespendeerd aan studiefinan– ciering dan er op de Rijksbegroting staat. Groen Links wil in deze notitie een alternatief aanreiken waarmee dat zichtbaar wordt. De overheid kan binnen de door ons voorgestelde systematiek beter, helderder en doorzichtiger afwegen waar de lasten voor de studiefinanciering moeten liggen. Bovendien zullen de kosten binnen de door ons voorgestelde systematiek beter beheersbaar zijn dan de afgelopen jaren het geval was. Voorts zullen we in deze notitie aangeven hoe volgens Groen Links de lasten voor studiefinanciering verdeeld moeten worden. Dan zal blijken dat studiefinanciering eerlijker, simpeler en beter kan dan het kabinet ons wil doen geloven. 2. UITGANGSPUNTEN 2.1. Toegankelijkheid Over éèn ding lijkt altijd brede politieke overeenstemming te bestaan. De toegankelijkheid mag niet worden aangetast. Deze uitspraak zegt echter niets. Een stelsel is pas ontoegankelijk als uitdrukkelijk groepen worden buitengesloten. Daarnaast kan een stelsel in mindere of meerdere mate drempels opwerpen voor verschillende groepen. Schulden werken drempelverhogend. De invoering van de WSF-18plus heeft voor mensen die maximaal moeten lenen een verdubbeling betekend van het bedrag wat men de overheid uiteindelijk «terugbetaalt». Het stelsel was daarmee minder toegankelijk voor die categorie mensen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 300 VIII, nr. 80
dan de oude RST-regeling. Het weer verder laten toenemen van schuld– verplichtingen voor deze categorie mensen door bijvoorbeeld aanvul– lende beurzen en financiering om te zetten in geprivatiseerde leningen, maakt het stelsel weer minder toegankelijk voor hen. Groen Links acht elke schuldverzwaring voor mensen uit lagere inkomensgroepen uit den boze. Een alternatief zal juist mede ten doel moeten hebben de schuld– verplichtingen voor deze categorie mensen te verlichten, zodat het stelsel voor hen toegankelijker wordt. Immers nog steeds zijn deze groepen, met name in het Hoger Onderwijs, ondervertegenwoordigd. Groen Links realiseert zich dat de grootste oorzaak hiervoor te vinden is in het Voortgezet Onderwijs, maar vindt het van het grootste belang om ook na het VO mogelijke drempels op te ruimen. Tweede kansers De oude RST-regeling was toegankelijk voor mensen tot 48 jaar. Met de invoering van de WSF-18plus is die leeftijdsgrens verlaagd naar 30 jaar. De voorstellen van de minister om mensen na hun 27ste volledig te laten lenen en de collegegelden voor hen te laten oplopen tot zgn. «marginale kosten» (in het WO al zo gauw 5000 gulden) verlaagt feitelijk de leeftijdsgrens verder naar 27 jaar. Een grote groep tweede kansers, met name vrouwen en migranten, wordt hun tweede kans ontnomen. Deze beslissmg van de minister wordt nog pijnlijker wanneer we weten dat deze groep onderwijsvragers de komende jaren fors zal toenemen. Groen Links is van mening dat tweede kansers niet in een stelsel zouden moeten vallen waarbij de ouders nog op enigerlei wijze betrokken zijn. Het staat echter onomstotelijk vast dat de minister niet naar het plafond kan gaan zitten staren nu de komende jaren het aantal tweede kansers fors zal toenemen. Groen Links nodigt de minister uit op korte termijn duidelijk te maken hoe hij deze groep mensen het studeren mogelijk wil maken. 2.2. Ouderonafhanke/ijkheid Volgens het huidige stelsel moet een «kind» van 29 jaar zijn of haar hand bij pa en ma ophouden, wanneer deze behoorlijk verdienen. Deze ouderafhankelijkheid zorgt voor grote problemen. Veelal geven ouders niet hun wettelijk vastgelegde ouderbijdrage volledig aan hun studerende kind. Men is van mening dat Pietje of Marietje wel met minder toe kan. Voor de student is het onmogelijk hier wat aan te doen. Pas wanneer de ouders nul gulden afdragen en er ook nog sprake is van een totaal verstoorde verhouding (hetgeen niet eenvoudig is om aan te tonen, we zullen u de ten hemel schreiende gevallen hier besparen), pas dan valt men onder de hardheidsclausule en kan aanspraak worden gemaakt op aanvullende financiering. Veel studenten compenseren het ongemak van ouderafhankelijkheid middels een bijbaantje. Het spreekt voor zich dat dit niet het studietempo ten goede komt. Groen Links is van mening dat mensen boven de 18 jaar recht hebben op een volwaardig en zelfstandig inkomen, zonder afhankelijk te zijn van ouders. Een alternatief dient te voldoen aan de eis van ouderonafhanke– lijkheid. Een ouderonafhankelijk stelsel zal de toegankelijkheid voor mensen met weigerachtige of partieel weigerachtige ouders enorm bevorderen. Groen Links staat in haar streven naar een ouderonafhan– kelijk stelsel niet alleen. Zowel P.v.d.A., D66 als V.V.D. zeggen in hun verkiezingsprogramma's dat ook na te streven. 2.3. Profijtbeginsel Het feit dat studenten moeten lenen wordt gerechtvaardigd met de vooronderstelling dat men later veel gaat verdienen. Het lijdt geen twijfel
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 300 VIII, nr. 80
dat de inkomensverwachtingen van studenten inderdaad beter zijn dan die van de gemiddelde Nederlander. Men dient zich hierbij wel te reali– seren dat er grote verschillen bestaan tussen MBO'ers, HBO'ers en WO'ers. Het huidige stelsel doet geen recht aan het profijtbeginsel. Slechts een beperkt dee! van de studenten, degenen wiens ouders weinig verdienen, moeten later terugbetalen. Een groot deel van de afgestudeerden wordt buiten schot gehouden. Zouden zij geen voordeel hebben van hun studie? Groen Links is niet tegen profijtbeginsel, mits aan drie voorwaarden wordt voldaan: - Alle studenten dienen in gelijke mate, gerelateerd aan het aantal jaren studie, te worden aangeslagen. De één moet niet meer terugbe– talen dan de ander, omdat zijn of haar ouders minder geld hadden. - De kosten van het «terugbetalen» mogen niet boven de huidige schuldverplichtingen per maximaal lenende student uitstijgen. Sterker nog: die kosten moeten minder worden ten einde het stelsel weer toegankelijker te maken. - Invoering van het profijtbeginsel leidt tot een ouderonafhankelijk stelsel. Het is niet te rechtvaardigen dat mensen tijdens hun studie bij hun ouders de hand moeten ophouden en later zelf terug moeten betalen. 2.4. Politieke situatie Het is een slechte gewoonte in de politiek om alternatieven af te schieten op haar dekkingen. Immers op die manier kan men het princi– piële debat handig omzeilen. Omdat Groen Links naast een mogelijke fmanciële invulling met deze notitie ook uitdrukkelijk een alternatieve systematiek in discussie wil brengen, zullen we afzien van extra geld uit de collectieve middelen. Algemene belastingheffingen, zoals in het oude PSP-CPN-plan zijn helaas terwille van de politieke opportuniteit niet aan de orde. 3. SYSTEMATIEK 3.1. Kosten studiefinanciering De Wet Studiefinanciering 18plus kent in principe elke student eenzelfde budget toe. Hoe hij of zij vervolgens dat toegekende budget ontvangt, staat daar los van. Wanneer wij spreken over de totale kosten van studiefinanciering, dan gaat het om het totale bedrag aan toege– kende budgetten. In tabel 3 zijn totale kosten voor studiefinanciering in 1989, 1990en 1994 voor verschillende modellen uitgerekend. Op regel 19 vinden we de kosten wanneer niets verandert. Op regel 20 wordt uitgegaan van de invoering van een OV-jaarkaart voor studenten zoals nu voorgesteld. Op regel 21 is een model nagerekend waarbij uitwonenden met 30 gulden en thuiswonenden met 20 gulden op hun basisbeurs gekort worden in ruil voor een OV-jaarkaart. Regel 22 laat de totale kosten van het zgn. «bijstandsmodel» zien. De berekening van de uitgaven in het laatste model wordt verder toegelicht in tabel 4. Op de regels 23 t/m 26 vindt men de bedragen wanneer de normbudgetten geïndexeerd worden, dwz. er is 8% bij opgeteld. 3.2. Wie brengt het op Er zijn drie partijen die het geld voor studiefinanciering opbrengen. De overheid, de ouders en de oud-studenten. De begrotingssystematiek werkt zo dat leningen uitgegeven aan studenten tellen als uitgaven van
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 300 VIII, nr. 80
de overheid. Hoe de verdeling er uit ziet, daar wordt verderop op ingegaan. 3.3. Fonds Groen Links wil een studiefinanciering in het leven roepen. Dit fonds moet een vergelijkbare status hebben als een ziekenfonds of een pensi– oenfonds. Overheid, ouders en alie oud-studenten dragen bij in het fonds. Het fonds keert geheel ouderonafhankelijk en partneronafhankelijk aan de studenten de bedragen uit waar zij recht op hebben. Het fonds betaalt een collectieve ziektekostenverzekering voor alle studenten. Het studiefinancieringsfonds is een publiekrechtelijk fonds en maakt onderdeel uit van de sociale zekerheid. Net zoals er bij pensioenfondsen een pensioenraad bestaat, kent het fonds een studiefinancieringsraad. Deze raad controleert, maar heeft ook regelgevende bevoegdheden met betrekking tot de uitvoeringspraktijk. In de Raad hebben zitting landelijke studentenorganisaties naar gewicht van hun representativiteit, overheid en landelijk erkende ouderorganisaties. Een studiefinancieringsfonds zoals Groen Links dat voor ogen heeft is geen geprivatiseerd fonds zoals onlangs door de Commissie LeBlanc is voorgesteld. Deze twee verhouden zich tot elkaar als een ziekenfonds en een particuliere verze– keraar. Geld wordt dan ook niet geprivatiseerd, maar gedebudgetteerd.
4. HOE GESCHIEDT DE INLEG?
4. /. Inleg overheid De overheid legt elk jaar een vast bedrag in. Het is aan de politiek om de hoogte van dat bedrag vast te stellen. Bij de invoering van de WSF-18plus is gekozen voor «budgettaire neutraliteit». In de praktijk is dit een zeer rekbaar begrip gebleken. In de meerjarenraming wordt uitgegaan van 3,4 miljard aan uitgaven in 1994. Dit cijfer is echter vervuild. Het betreft niet alleen pure uitgaven aan de WSF-18plus. Het ministerie heeft ongeveer 350 miljoen voor de TS en TSD regeling onder het budget van studiefinanciering geschoven. Voor 1994 is dus volgens de begroting van 1990 3050 miljoen beschikbaar voor studiefinanciering. Groen Links acht de reservering van 3050 miljoen in 1994 in tegen– spraak met het principe van «budgettaire neutraliteit» uit 1986. Een nieuw stelsel was immers volgens de minister toen geen bezuinigings– operatie. De hoeveelheid geld die toen via de RST-regeling en de kinder– bijslag uitgegeven werd aan studiefinanciering zou in de toekomst ook beschikbaar blijven. Dat bedrag was 3,3 miljard gulden. In bijlage 2 op pagina 22 van de «Heroriënteringsnota» vinden we de macro-budgetten bij ongewijzigd beleid. De minister wil in 1994 een bedrag van 605 miljoen aan bezuimgmgen realiseren. Onduidelijk is hoeveel hij nog daarboven op in de jaren er na moet opbrengen. We kunnen vaststellen dat het ministerie voor 1994 3955 miljoen voor studiefinanciering inboekt. Groen Links volgt niet de stellingname van het kabinet dat meer studenten minder geld per student betekent. Net zoals AOW en andere uitkeringen is studiefinanciering een open-einde regeling. Er dient daarom sprake te zijn van ongewijzigd beleid. Groen Links beschouwt de leningen die op het ogenblik en in de toekomst verstrekt worden niet als uitgaven. Bij ongewijzigd beleid zijn de uitgaven van de rijksoverheid in 1994 dan ook 4120 miljoen. De leningen, in de bijlage van de heroriënte– ringsnota geraamd op 440 miljoen, tellen niet mee.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 300 VIII, nr. 80
Collegegelden Het systeem van collegegelden is een systeem van vestzak-broekzak. De overheid geeft de studenten geld om hun collegegeld te betalen. Deze studenten schuiven dit door naar de onderwijsinstellingen. Vervolgens trekt de overheid de ontvangen collegegelden af van de rijks– bijdrage aan de instellingen. De studenten zijn dus niet anders dan een doorgeefluik. Een deel van het studiefinancieringsbudget is dus instel– lingsgeld en hoort elders op de begroting thuis. Op deze manier lijkt het studiefinancieringsbudget groter dan het feitelijk is. Als het aan Groen Links ligt worden collegegelden voor stufi-gerechtigden afgeschaft. De overheid boekt voortaan deze bulk van geld op de plek waar het hoort; bij de rijksbijdrage aan de instellingen. De minister heeft voorgesteld de collegegelden te verhogen. Het normbudget in de wet studiefinanciering zal met deze verhogingen meegroeien. De minister wijkt echter van de wet, wanneer de vraag aan de orde is wie deze verhoging moet opbrengen. Voor studenten met «rijke» ouders zal de ouderlijke bijdrage stijgen en er is dus sprake van een lastenverzwaring voor hogere inkomens, mits ouders inderdaad meer aan hun studerende kinderen gaan geven. Studenten uit lagere-inkomensgroepen zullen meer moeten gaan lenen om de verhoogde collegegelden te kunnen betalen. De opbrengst van deze maatregel is gezien de grote bedragen die de minister wil bezuinigen uiterst gering. De maatregel van de minister moet dan gezien worden als een eerste stap om straks de collegegelden te differentiëren, zoals aangekondigd in de WHW en zoals eerder door hem uiteengezet is in het boekje «De ondernemende universiteit». De minister wil de weg op van amerikanisering van het Hoger Onderwijs bestel. Groen Links verzet zich daar tegen. 4.2. Inleg ouders Ouders zijn op het ogenblik wettelijk verplicht hun ouderbijdrage aan hun studerende kinderen te geven. De praktijk is vaak anders. Het ontbreekt studerenden aan mogelijkheden om een volledige, wettelijk vastgestelde en door de Informatiseringsbank berekende ouderbijdrage van hun ouders te ontvangen. Het systeem van ouderbijdragen is te kenschetsen als half-vrijwillig. Invoering van een ouderonafhankelijk stelsel mag geen enorme inkomenssubsidie betekenen voor mensen met hoge inkomens en studerende kinderen. Daarom wil Groen Links ouders met studerende kinderen blijven belasten. Om van het half-vrijwillige karakter van de ouder-bijdrage af te komen, stelt Groen Links voor ouders rechtstreeks in het fonds te laten bijdragen middels het heffen van premie. Hier is geen sprake van een lastenverzwaring. Lasten die er nu al zijn volgens de wet worden ontdaan van hun vrijblijvende karakter en zichtbaar gemaakt. Invoering van een ouder-premie is heel eenvoudig. De belastingdienst kan ouders met studerende kinderen volgens de nu in de WSF-18plus vastgestelde draagkrachtmeting aanslaan. 4.3. Inleg afgestudeerden Slechts een beperkt deel van de studenten is verplicht om later terug te betalen. Groen Links stelt voor om straks alle oud-studenten te laten bijdragen in het studiefinancieringsfonds. De hoogte van die bijdrage moet liggen onder de maximale schuldverplichtingen van nu. Het terug– betalen kan geschieden op drie manieren: academici-belasting, heffingen of leningen. Bij academici-belasting betalen oud-studenten gedurende een periode een percentage van hun inkomen als premie aan het studie– financieringsfonds. Het bedrag wat zij terugbetalen is dus direct afhan– kelijk van het inkomen wat ze verdienen. Een lening wordt opgebouwd tijdens de studie. Terugbetalen geschiedt op individuele basis. De
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 300 VIII, nr. 80
oud-student heeft een schuld aan het fonds. Een heffing houdt het midden tussen academici-belasting en een lening. De overheid int eigenlijk leningen centraal middels een heffing. In Australië kent men een dergelijk systeem. Een hoger-onderwijs-contributie wordt achteraf geheven. Deze contributie heeft een plafond, afhankelijk van het aantal jaren studie. De overheid int deze contributie achteraf, rekening houdend met de draagkracht van de oud-student. De oud-student heeft dus geen individuele «schuldrelatie met de overheid of een andere instantie. Maandelijks wordt deze heffing ingehouden op iemands brutoloon, net zoals andere premies. Groen Links heeft een voorkeur voor academici-belasting. Immers op die manier wordt het meeste recht gedaan aan het profijtbeginsel. Hij of zij die inderdaad veel verdient, betaalt het meest. Omdat ons de gegevens ontbraken over inkomensont– wikkeling van oud-studenten, was het onmogelijk deze variant na te rekenen. Voor systematiek van het fonds maakt dat weinig uit. Het verschil tussen uitgaven en de inleg van overheid en ouders zal moeten worden opgebracht door oud-studenten. Op welke wijze dat gebeurt is voor het fonds van minder belang, mits de risico's te calculeren zijn. Bij de drie genoemde manieren van heffen moet het mogelijk zijn risico's van te voren te calculeren. Om de verschillende modellen straks te kunnen beoordelen op hun gevolgen, wordt in tabel 8 bekeken wat de keuze voor een bepaald model betekent in de leningenvariant. 4.4. Studenten-CAO De bijdrage van de overheid in het fonds is een vast bedrag. Groen Links kiest daarbij voor een vast bedrag per student, dat wat het in 1989 was. Op macro-niveau is daarbij sprake van een plafond van 3880 miljoen, de uitgaven in 1989. De verdere stijging van de studentenaan– tallen de komende paar jaar is tijdelijk en wordt in het fonds opgevangen. De bijdrage van de ouders is slechts afhankelijk van het aantal stude– renden en de inkomensontwikkelingen. Voor de komende jaren is op basis van de heersende draagkrachtmeting het bedrag aan ouder– bijdragen te ramen. Om op macro-niveau de hoogte van de inleg van de oud-studenten vast te stellen stelt Groen Links voor deze afhankelijk te maken van de uitgaven. Kiest men er voor om studenten een inkomen van 800 per maand te geven, dan zal men straks minder hoeven opbrengen, dan wanneer studenten een inkomen van 900 gulden per maand krijgen. Stijgen de uitgaven, dan stijgt de inleg van oud-studenten. Groen Links stelt voor dat de overheid jaarlijks overlegt met de studentenbeweging over de hoogte van uitgaven, en daarmee over de hoogte van de terug te betalen bedragen. 5. CONCLUSIE In Tabel 8 zijn 11 modellen uitgerekend. Deze modellen zijn wellicht wat willekeurig gekozen. In principe kan een ieder met de door ons aangereikte systematiek een eigen stelsel bouwen. De systematiek laat heel duidelijk zien wie de lasten voor studiefinanciering opbrengt. Wat dat betreft maakt het kabinet bedroevende keuzes. Welke zijn deze? Men kiest ervoor de leeftijdsgrens verder te verlagen en nog meer mensen, met name vrouwen en migranten, uit te sluiten van een tweede kans. Men kiest er voor de ouderafhankelijkheid te handhaven. Dat terwijl de overheid heel goed de ouderbijdragen zou kunnen innen. Wanneer dat gebeurt op het huidige niveau en volgens de huidige wet, dan is er geen sprake van een lastenverzwaring. Het is voor Groen Links een raadsel waarom het kabinet niet kiest voor zo'n eenvoudige oplossing. Het kabinet kiest er voor de leenlasten eenzijdig neer te leggen bij de groep
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 300 VIII, nr. 80
studenten uit lagere inkomensgroepen. Hun schulden zullen hoe dan ook toenemen ten opzichte van de huidige situatie. En dat terwijl in deze notitie een model wordt aangereikt, waarbij de leenlasten eerlijk en gelijkmatig over alle studenten verdeeld worden. Groen Links vindt dat de overheid in 1994 4120 miljoen zou moeten inleggen in het studiefinancieringsfonds. De ouders zouden evenveel moeten opbrengen als nu, 1640 miljoen. Stel nu dat studentenorgani– saties en minister in gemeen overleg overeenkomen de huidige budgetten voor levensonderhoud te handhaven en geen OV-jaarkaart in te voeren. Dat betekent dat oud-studenten in 1994 een last zal moeten worden doorberekend van 422.165 kilofl. (Tabel 8, model 3). Uitgaande van een zelfde verhouding van leenlasten als nu in de wet kunnen we de lasten per individueie student naar onderwijssoort op jaarbasis uitre– kenen. Deze zijn 329 gld. voor bovenbouw VO, 494 voor MBO, 823 voor HBO en 1152 voor WO. Ter vergelijking, nu luidt deze verdeling: 1000 bovenbouw VO, 1500 MBO, 2500 HBO en 3500 WO. In de voorstellen van de minister worden deze getallen hoger dankzij de collegegeldver– hoging en rentedragend. Groen Links kan dus met recht stellen dat haar alternatief rechtvaardiger, helderder en beheersbaar is. Rechtvaardig, omdat niet langer studenten uit lagere-inkomensgroepen eenzijdig met schulden worden opgezadeld. Rechtvaardig omdat studenten niet langer afhankelijk zijn van het humeur en de goedgeefsheid van hun ouders. Helderder en beheersbaar vanwege de vorming van een studiefinancie– ringsfonds.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 300 VIII, nr. 80
TABEL 1 Studentenaantallen Jaar
1989
1990
Uitwonend 1 WO 2 HBO 3 MBO 4 Bovenbouw 5 Onderbouw 6 TOTAAL UITW.
112837 89.254 28.833 4.946 4856 240.726
114.403 97 157 31 453 5706 5584 254303
120.582 119.919 30.164 5.278 5.009 280.952
Thuiswonend 7 WO 8 HBO 9 MBO 10 Bovenbouw 1 1 Onderbouw 12TOTAALTHUISW.
23.434 69.426 147.778 46.393 28.515 315.546
22902 72.220 146257 45.351 27.816 314.546
23664 81.287 1 24 457 38.027 21.706 289.141
136.271 158.680 176611 84.710
137.305 169.377 177.710 84.457 556.272
144.246 201 .205 154.621 70.020 568.849
Totaal (Uitwonend en thuiswonend) 13 WO 14 HBO 15 MBO 16 VO (4 + 5 + 10+11) 1 7 TOTAAL
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 300 VIII, nr. 80
1994
570.092
TABEL 2 Kosten overheid De bedragen in kilofl Jaar 1 Basisb uitw (geen OV-kaart) 2 Basisb thuisw (geen OV-kaart) 3 Basisb uitw (met OV-kaart) 4 Basisb thuisw (met OV-kaart) 5 Reiskosten 6 OV^kaart 7 Toeslagen 8 TOTAAL zonder OV-kaart (1+2 + 5 + 7) 9 TOTAAL, met OV kaart (3+4 + 6 + 7) " 10 Aanv. beurs 1 1 Aanv lening 12 Aanv. financ. (10 + 11) 13 Bijstelling 14 TOTAAL UITGAVEN zonder OV-kaart (8 + 12 + 13) 15 TOTAAL UITGAVEN met OV-kaart (9 + 12 + 13)
1989
1990
1738662 1007 868
1881 778 1029202
199271
201.135
381 570 491 769 873339
412 155 505475 917630 1 59.400
2078.921 946045 1867.027 799093 203 891 " 506233 13410 3242.267 3190254 407888 516034 923922 136.700
3830.944
4201.285
4302889
1 1 .408 2957605
12.136 3124255
1994
4250876
" Voor reiskosten staat in 1994 nog een bedrag van 3.891 000 gulden geboekt Hierboven is 200 miljoen extra ingeboekt wanneer er geen sprake zou zijn van een OV-kaart Bij het totaal op lijn 9 is wel de 3 891.000 gulden voor reiskosten in het totaal meegenomen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 300 VIII, nr. 80
10
TABEL 3 Totaal echte kosten studiefinanciering Bron: studentenaantallen uit tabel 1 Bedragen in kilofl Jaar Normbudget levensonderhoud tussen haken bedragen op jaarbasis 1 Uitwoners (9360) 2 Thuiswoners (5220) 3 Uitwoners, met korting tgv. OV-kaart (8610) 4 Thuiswoners, met korting tgv. OV-kaart (4710) 5 Uitwoners, met korting van 30 gld. per maand 6 Thuiswoners, met korting van 20 gld. per maand 7 Bijstandsmodel" totaal uitw en thuisw
1989
1990
1994
2253.195 1641 930 2189549
2380.276 1509316 2418997
2629711
1481 512 2288727
1361 854 2528568
1566439 4606812
1439922 4816432
275.779 144.468 34731 454978
286748 145.367 34627 466742
322997 126.480 28.708 479.185
238474 238020 269.160 745654
240284 271 003 297.035 808322
252.431 352 109 254518 859058
200000
200.000
140000
140.000
200.000 506233 140.000
5440977
5637270 5523.125
5816.270 5765.102
5705 230 6221.876
5952.741
1647.150
Studiekosten tussen haken bedrag op jaarbasis 8 WO/HBO (935) 9 MBO (818) 10 VO (410) 11 TOTAAL(8+9 + 10) Collegegelden 12 WO (1750) 13 HBO (1500, 1600, 1750) 14 MBO/VO (1030, 1133) 15TOTAAL(12 + 13 + 14) Reiskosten 16 Zonder OV-kaart " 17 met OV-kaart 18 ziektekosten Totalen 1 9 Alles zoals nu, geen OV-kaart 20 met korting en OV-kaart 21 met korting van 30 en 20 gulden en OV-kaart 22 «Bijstandsmodel» Totalen 1 994 geïndexeerd""" 23 Alleszoals nu (regel 19) 24 Met korting en OV-kaart (regel 20) 25 Halve korting en OV-kaart (regel 21) 26 «Bijstandsmodel» (regel 22)
6493.675 6148 391
5967.795 6270.220 6878.990
" De berekening van het bijstandsmodel is te vinden in tabel 4 '" Dit getal is afgerond, precieze cijfers in tabel 1 """ De bedragen op de regels 19 t/m 22 zijn met 8% verhoogd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 300 VIII, nr. 80
11
TABEL 4 Bijstandsmodel Jaar
1994
1990
Studentenaantallen naar leeftijd 1 18 t/m 20 jaar 2 21 jaar 3 22 jaar 4 23 en ouder 5TOTAAL(1 +2 + 3+4) 6 Studentenaantal 7 Correctiefactor (6 delen door 5)
369561 70811 52868 120711
Gecorngeerde aantallen 8 18 1/m 20 jaar 9 21 jaar 10 22 jaar 11 23 en ouder Uitgaven" (in kilofl.) 12 Extra aan uitwonenden (94140 gld. op jaarbasis) 13 18 t/m 20jaar (5220) 1421 jaar(5700) 1522 jaar (7200) 16 23 en ouder 17Totaal (12+13 + 14+15 + 16)
0,93
337.726 77558 62.647 143914 613.951 568.849 0,92
343.692 65854 49167 112.261
309.619 71.353 57.635 132.401
1052.814 1794072 375.368 354002 1030556 4608.812
1163.141 1616211 406712 414927 1215.441 4816.432
621.845 570092
" De maanduitkeringen van studenten worden gekoppeld aan de normbudgetten uit de bijstand. Om de berekening te kunnen maken fixeren we het verschil tussen uit– en thuiswoners op 345 gld per maand. De maandbedragen zien er in dit model als volgt uit:
18 t/m 20 jaar 21 jaar 22 jaar 23 en ouder
uitw.
thuisw.
780 820 945 1110
435 475 600 765
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 300 VIII, nr. 80
12
TABEL 5 Inleg overheid in fonds Bron: tabel 2, als bijlage 2 heroriënteringsnota Bedragen in kilofl. Jaar 1 Ongewijzigd beleid minus 605 miljoen bezuinigingen 2 Leningen niet als uitgaven
1990' 3596.285 3695810
1994"
3955.000 4120000
" BIJ 1990 is uitgegaan van de totale uitgaven bij ongewijzigd beleid uit tabel 2, regel 14 " Bij 1994 is uitgegaan van de bedragen in bijlage 2 bij de heroriënteringsnota Met bedrag uit tabel 2, regel 14 in 1994 klopt niet met de bijlage van de heroriënteringsnota, omdat in deze laatste indexeringen zijn meegenomen. De bedragen in deze tabel zijn dus geïndexeerd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 300 VIII, nr. 80
13
TABEL 6
Berekening ouderbijdrage De ouderbijdrage precies berekenen was niet mogelijk op basis van de gegevens die ons ter beschikking stonden. In deze tabel wordt dan ook schatting gemaakt Allereerst kan er eenvoudig worden opgeteld en afgetrokken. We weten uit tabel 3 wat de totale kosten voor studiefinan– ciering zijn in 1989. We weten ook hoeveel daarvan voor haar rekening nam. Ouderbijdrage afgeleid uit tabel 3 1 Echte kosten totaal '89 2 Kosten overheid '89 3 Uitgegeven leningen'89 4 Instellingsgeld '89 5 Door anderen dan overheid opgebracht geld (1-2)
5440 997 3830 944 491.769 745 654 1610033
Het bedrag op regel 5 is niet gelijk aan het totaal van ouderbijdragen. Er zijn immers nog steeds studenten die recht zouden hebben op aanvul– lende financiering, maar deze niet aanvragen. Hun ouders kan geen ouderlijke bijdrage worden berekend. Inkomensverdeling ouders met studerende kinderen
Klassenmidden 6 20625-26265 7 8 9 10 11 12 13 14 15
aantal 86855 22.796
29625 32625
27.150 26.484 24.236 21.491 17.965 15.203
35625 38625 41625 44625 47625
50625 en hoger
233171
Totaal
475351
Het totaal op regel 15 correspondeert niet met de studentenaantallen in 1989,1990 en 1994. Door te delen rekenen we een correctiefactor uit. Voor 1989 is deze 1,17, voor 1990 en 1994 is deze 1,2. De gecorri– geerde tabel ziet er dan als volgt uit:
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 300 VIII, nr. 80
14
Inkomen
1 6 tot 26.265 17 29625
Aantal '89,
Ouderbijdrage
Aantal '90, '94
101.620 26671
104.166
0 27.355
31.766
32580
30.986
31.781
28.356
29083
25.144
25789
21.019
21 558
17.788
18244
272.810
279.805
300
1832.625 600 1935625 1000 20 38.625 1600 21 41 625 2200 22 44 625 3000 23 47.625
3900/3600 24 50.625
4800/3600 Opbrengst (in kilofl.j 25 Zoals nu 26 Met plafond van 3600
1989
1990/1994
1600 649 1267942
1641.694 1300.455
De totalen hierboven komen tot stand door de aantallen met de jaarbe– dragen (3de kolom) te vermenigvuldigen. Deze totalen zijn echter ook niet zuiver. De jaarbedragen zoals hierboven gebruikt gelden alleen voor tariefgroep 3. Andere tariefgroepen gaan al eerder meer bijdragen. De totalen zouden dus hoger moeten zijn. Aan de andere kant is aftrek vanwege andere kinderen in het gezin ook niet meegenomen. Hierdoor zouden de totalen omlaag worden getrokken. Tenslotte kunnen de bedragen weer hoger worden wanneer we rekening houden met de inkomensontwikkeling. Bij elkaar, lettend op ook eerste berekening, lijkt het ons redelijk uit te gaan van schatting van 1600 miljoen aan ouderbij– dragen in 1989 en 1640 miljoen in 1990 en 1994 op basis van de geldende draagkrachtmeting. Op regel 26 is een variant berekend, waarbij ouders nooit meer dan 300 gulden per maand hoeven af te dragen. Het betreft natuurlijk ook hier een schatting.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 300 VIII, nr. 80
15
TABEL 7
Overzicht Uitgaven 1994 1 2 3 4
1990
Alles blijft zelfde Met OV-kaart met korting Met OV kaart, «halve» korting «Bijstandsmodel»
Inkomsten overheid 5 605 miljoen bezuinigingen 6 Lemngen niet als uitgaven Inkomsten ouderbijdragen 7 Zoals nu 8 Plafond 3600 per jaar
1600.000 1270000
5637.270 5523 125 5707.230 6878.990
6148 392 5967.795 6270.220 6221.876
3955.000 4120000
3596.285 3695.810
1640 000 1300.000
1640000 1300000
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 300 VIII, nr. 80
16
TABEL 8
Modellen Als wij, willens de uitgaven, inleg van overheid en ouders beschouwen als «inputfactoren», dan is de inleg van afgestudeerden variabel. Tabel 7 maakt de constructie van 16 vfirschillende modellen mogelijk. Hieronder staan die 16 modellen plus de bijbehorende last voor afgestudeerden. Het verschil tussen uitgaven en inleg van overheid en ouders corrigeren we met de factor 100/92. Een deel van de lasten zullen niet terugkomen vanwege het «sociaal risico», mensen die niet hoeven terug te betalen omdat ze te weinig verdienen. Dit sociaal risico hebben we gezet op 8%, vandaar de vermenigvuldigingsfactor van 100/92. De bedragen zijn in kilofl. De getallen achter de modellen slaan terug op de regels in tabel 7. Zo blijven bij model 1 de uitgaven zoals nu, wordt uitgegaan van een overheidsinleg bij een bezuiniging van 605 miljoen en brengen de ouders eenzelfde bedrag op als nu. verschil Model 1 (157) Model2 (158) Model 3 (167) Model4 (168) Model 5 (257) Model 6 (258) Model 7 (267) Model 8 (268) Model 9 (357) Model 10 (358) Model 11 (367) Model 12(368) Model 13 (457) Model 14(458) Model 15 (467) Model 16(468)
1990
1994
585.797 925797 486272 826272 470.945 810.945 371.420 711.420 655.050 995050 555.525 895525 1169696 1509.696 1070.171 1410.171
553.392 893392 388.392 728.392 372.795 712.795 207795 547795 675.220 1015220 510.220 850220 1283.990 1623.990 1118.990 1458.990
inleg oud-studenten 1990 1994 636.392 1006.301 528.557 898 122 511.897 881.462 403717 773.283 712.011 1081.576 603.832 973.397 1271 409 1 640.974 1163.229 1532.795
601.513 970078 422 165 791.730 405.212 774.777 225.864 595.429 733.935 1103.500 554.587 924152 1395.641 1765.207 1216.293 1585.859
Hoe nu de bedragen per individuele student af te leiden uit de bedragen in kolom 3 en 4. Stel we verdelen de lasten volgens dezelfde verhouding tussen onderwijssoorten als nu. Die verhouding is 2 (bovenbouw VO) : 3 (MBO) : 5 (HBO) : 7 (WO). De volgende bedragen worden geleend : 100 gld. bovenbouw VO, 150 MBO, 250 HBO en 350 WO. In 1990 levert dat 122.163 kilofl. op. In 1994 is dat 128.311. De rest is nu betrekkelijk eenvoudig. We kunnen een factor uitrekenen door deze bedragen te delen op de bedragen in kolom 3 en 4. Vervolgens vermenigvuldigen we de leenbedragen van zojuist met deze factor. We weten dan welke schuldenlast per individuele student, uitgesplitst naar onderwijssoort hoort bij het model. Voorbeeld. Model 3 in 1994. Op te brengen macro is 422.165. Delen door 128.311. Levert een factor op van 3,29. Factor maal standaardschuldenlasten is: 329 gulden bovenbouw VO (3,29 maal 100), 494 MBO (3,29 maal 150), 823 HBO en 1152 gulden WO.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 300 VIII, nr. 80