TWEE PORTRETTEN DOOR PIETER VAN SLINGELANDT door R.E.O.
Ekkart
Tot de schilderijen die de Amerikaanse verzamelaar William T. Blodgett in 1870 in Europa verwierf en die de basis vormen voor de collectie van het Metropolitan Museum of Art behoort het portret van een ten voeten uit weergegeven onbekende man van middelbare leeftijd, die is afgebeeld staande voor een tuin met beelden en een poort. Het vrij kleine schilderij is in de catalogi van het museum opgenomen als “Portrait of a Burgomaster” en Slingeland De toeschrijving van het paneel aan draagt de signatuur P. de Leidse schilder Pieter van Slingelandt van wie nog enige tientallen portretten bekend zijn,’ is niet aan twijfel onderhevig.” Het is een karakteristiek werk van de kunstenaar, dat op grond van stijl en kleding omstreeks 1670 kan worden gedateerd. Over de identiteitvan de voorgestelde is tot nu toe echter geen informatie bekend. In zijn in 1986 verschenen catalogus van de zeventiende-eeuwse Nederlandof Ireland te Dublin heeft se schilderijen in the National Potterton een even groot en eveneens van Slingeland gesigneerd portret van een vrouw in Dublin aangewezen als de tegenhanger van het mansportret in New York.’ Ook op dit schilderij is de voorgestelde ten voeten uit afgebeeld voor een tuin, terwijl de proporties van de figuren op beide panelen overeenkomen. Op grond van een in de Franse taal gestelde gedrukte beschrijving die aangebracht is op de keerzijde van het paneel in Dublin, kon Potterton de herkomst van dat schilderij terugvoeren op de in 1860 in Amsterdam gehouden veiling van de collectie Hooft; in die collectie zouden dit schilderij en de eveneens in 1860 geveilde tegenhanger blijkens de veilingcatalogus terecht zijn gekomen door vererving uit de familie Van Slingelandt. Inderdaad blijken de schilderijen in New York en Dublin uitstekend overeen te komen met de beschrijvingen in de veilingcatalogus van 1860,” terwijl bovendien uit de inventarisgegevens in New York blijkt dat al van oudsher bekend was dat het aldaar bewaarde schilderij, dat door Blodgett in 1870 in Brussel Hooft.” Derhalve werd verworven, afkomstig was uit de collectie van kan worden geconcludeerd dat Potterton de twee portretten terecht met 93
elkaar in verband bracht en dat beide stukken afkomstig zijn uit de in 1860 gehouden veiling Hooft. Dit gegeven nu blijkt een goede basis te vormen voor een nader onderzoek naar de identiteit van de voorgestelde personen. Daarbij moet echter worden aangetekend dat de suggestie van Potterton dat Van Slingelandt zouden zijn voorgesteld hier wellicht leden van de voorbarig en naar later zal blijken onjuist is.’ De op 30 oktober 1860 geveilde schilderijen waren afkomstig uit de nalatenschap van de eerder in dat jaar overleden kinderloze Amsterdammer jhr. Hooft die onder andere lid van de Amsterdamse mr. gemeenteraad en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal was geweest. Hij was in eerste echt gehuwd geweest met Diederica Catharina barones van Slingelandt (17941838) en de aanduiding dat de thans in New York en Dublin bewaarde schilderijen zouden komen uit de familie Van Slingelandt wijst er op dat in 1860 nog bekend was dat zij afkomstig waren van Hooft’s reeds lang overleden echtgenote en niet uit zijn eigen familie. Dit komt overeen met de gegevens over hun beider voorgeslacht. Het is immers duidelijk dat we de twee door Pieter van Slingelandt geportretteerde personen moeten zoeken onder de inwoners van Leiden in de tweede helft van de zeventiende eeuw of eventueel onder de mensen die dusdanig nauwe relaties zich daar zouden hebben laten portretteren. met Leiden onderhielden, dat Zoals de meeste zeventiende-eeuwse Nederlandse portrettisten heeft Van Slingelandt namelijk nauwelijks personen van buiten zijn eigen woonplaats geportretteerd. Voorts maken de portretten zelf en hetgeen we weten over duidelijk de prijzen die Van Slingelandt voor zijn schilderijen dat we de voorgestelden moeten zoeken onder de mensen die konden beschikken over vrij ruime geldmiddelen. Een overzicht van de voorvaderen Hooft maakt echter duidelijk dat zijn voorgeslacht geen kandidavan ten oplevert die aan het eerstgenoemde criterium voldoen. Meer houvast biedt een onderzoek naar de voorouders van Diederica Catharina van landt. Haar ouders waren mr. van Slingelandt (1731-1798) en zijn tweede echtgenote Magdalena Anna Elisabeth van den Boetzelaer (17561808). Dat we hier op de juiste weg zijn wordt bewezen door twee inventarissen van hun nalatenschap. Na de dood van de vrouw werd op 29 september 1808 een inventaris van de nalatenschap van het echtpaar opgemaakt, waarin we zowel familieportretten als andere schilderijen aantreffen; blijkens deze inventaris bevonden zich in de binnenkamer van het huis aan de Lange berg in Den Haag onder andere: “Een schilderij verbeeldende een beeld door Slingelandt” en “Een dito verbeeldende een mansbeeld door denzelven”. Uit de boedelscheiding van 1811 blijkt dat deze twee schilderijen, dan omschreven als “Twee alleruitvoerigst geschilderde stukken met beelden 94
door P. van Slingeland” tegen een taxatieprijs van tweehonderd gulden werden toebedeeld aan de tweede dochter, Diederika Catharina van landt, de latere echtgenote van Hooft.” Nu we weten dat de twee portretten in bezit zijn geweest van het echtpaar Van Slingelandt-Van den Boetzelaer, moet worden bekeken of zij tot de erfstukken van de man of van de vrouw kunnen hebben behoord. van Slingelandt was een telg uit een vooraanstaande familie uit de stad Dordrecht, onder wiens voorouders we vooral inwoners van Dordrecht, Den Haag, Delft en Gouda aantreffen. Zijn vrouw Magdalena Anna Elisabeth van den Boetzelaer was echter geboren in Leiden als dochter van een burgemeesbaron van den Boetzelaer (17181796) en diens ter van die stad Dit echtpaar woonde echtgenote Elisabeth Dorothea de Raet (1721-1780) tot 1777 in het pand Rapenburg 8 te Leiden, waar zij aanvankelijk inwoonden bij de moeder van de vrouw, Anna Hulshout, van wie de dochter het kapitale huis in 1766 erfde. Het is waarschijnlijk dat de twee portretten door Pieter van Slingelandt in hun huis een plaats hebben gehad, maar wederom moeten we dan trachten een antwoord te vinden op de vraag of ze behoorden tot de familie-erfstukken van de man of van de vrouw. Ook hier blijkt de man niet in aanmerking te komen, aangezien hijzelf, zijn ouders en grootouders de familieportretten Van niet uit Leiden afkomstig waren; bovendien den Boetzelaer vererfd op de zonen en niet op de dochter. Meer succes hebben wij wanneer we kijken naar het voorgeslacht van Elisabeth Dorothea de Raet. Haar ouders waren de Leidse burgemeester mr. Dirk de waarbij Raet (1691-1759) en zijn echtgenote Anna we moeten constateren dat ook bij dit echtpaar de portretten afkomstig moeten zijn van de vrouw, aangezien de man geboren werd in Rotterdam echter was en zijn ouders afkomstig waren uit Den Haag. Anna een Leidse erfdochter, die als enig kind van Johannes secretaris van het Hoogheemraadschap van Rijnland, en de Amsterdamse regentendochter Elisabeth Six in het jaar 1713 het huis Rapenburg 8 en vrijwel alle overige bezittingen van haar vader erfde.” Tot die bezittingen behoorden ongetwijfeld de twee portretten van de hand van Pieter van komen we bij de Slingelandt, want via de genoemde Johannes enige voorouders van de negentiende-eeuwse eigenaars van de nu in New York en Dublin bewaarde schilderijen, die in aanmerking komen daarop te zijn afgebeeld. Hoewel er geen inventarissen uit de zeventiende en achttiende eeuw zijn die de vererving kunnen bevestigen, lijkt er geen twijfel mogelijk portretteerde: dat Van Slingelandt hier de ouders van Johannes de bouwheer van Rapenburg 8, Johan Hulshout, en zijn echtgenote Anna Splinter. 96
Johan werd op 12 mei 1623 in Den Haag gedoopt als zoon van de en van Margriete Rottermondt. Na welgestelde wijnkoper Wouter zijn juridische studie aan de Leidse academie werd Johan advocaat en in 1650 werd hij benoemd tot secretaris van het Hoogheemraadschap van Rijnland, een functie die hij 37 jaar lang bekleedde en waarin hij door zijn zoon getrouwd met de werd opgevolgd. Eerder in het jaar 1650 was ongeveer twintigjarige Anna Splinter, dochter van de Haagse apotheker en burgemeester Pieter Splinter en zijn echtgenote Catharinavan Uit dit huwelijk werden drie zonen en een dochter geboren. Dankzij bewaard gebleven correspondentie, die helaas slechts het eerste deel van zijn loopbaan beslaat, weten we dat een kunstliefhebber was, die regelmatig schilderijen voor zijn verzameling verwierf. In 1656 woonde het gezin in een gehuurd huis aan het Rapenburg in Leiden (thans nr. 51) en wellicht bleven verkocht de stad Leiden perceelsgewijs zij daar tot na 1668 wonen. In de grond van het voormalige Prinsenhof aan het begin van het Rapenburg; verworven door Johan Hulshout, die daarop kavel C werd toen voor het huidige pand Rapenburg 8 liet bouwen. Het aangrenzende pand burg 6 werd tegelijkertijd gebouwd voor Allard Poelaert, een aangetrouwde was neef van Hulshouts vrouw. Ontwerper van de woning van waarschijnlijk de architect Pieter Post, met wie hij reeds jarenlang contact onderhield. Hoelang de bouw geduurd heeft is niet bekend, maar in 1670 was het monumentale pand in ieder geval gereed. Aangezien de twee door Pieter van Slingelandt, waarop Johan en Anna Splinter moeten zijn afgebeeld, blijkens de kleding omstreeks 1670 moeten zijn vervaardigd, is het waarschijnlijk dat ze gemaakt werden ten behoeve van de de man overleed in 1687 en nieuwe woning, waarin zij tot hun dood vrouw in 1694 blijven wonen. Daarna vererfden huis en portretten op de oudste zoon, de reeds genoemde Johannes, en vervolgens kwamen de schilderijen vier maal door erfenis via een dochter in een andere familie totdat ze op de veiling van 1860 definitief uit het familiebezit verdwenen en niet lang daarna van elkaar gescheiden werden. Meer dan een eeuw later zijn de beide tegenhangers althans weer op papier met elkaar verenigd, terwijl dan nu de voorgestelden kunnen worden geïdentificeerd als een prominente bewoner van het Rapenburg en zijn echtgenote.
97
NOTEN 1. Inv. nr. 71.70. Paneel, 37x29,8 cm. K. in A (New York 1980) vol. 173, vol. IIÍ, 450, 2. Vergelijk C. Hofstede de Groot, und der des vol. V 1912) 481-496; aanvullingen in het artikel van E. in U. Thiemc und F. der bis vol. XXXI (Leipzig 1937) 136-138. 3. Hofstede de Groot, (noot 486, nr. 144. 4. H. and in
of
A (Dublin 1986) 142143. Inv. nr. 267. Paneel, 36,8x29,5 cm. de Groot, rit. (noot 490-491, nr. 161. Door het museum aangekocht op veiling (Christie’s) 17-71886, nr. 97. 5. Hofstede de Groot, (noot nam twee schilderijen dubbel op, aangezien hij ze op pp. 489-490 en 493 onder de nrs. 156 en 166 ten tweede vermeldde onder verwijzing naar de veilingcatalogus van 1860 zonder te bemerken dat deze stukken identiek waren met die in New York en Dublin. 6. Catalogue of 1871, nr. 67. Het is niet zeker of de verwijzing bij Hofstede de Groot, dat schilderij op 18-4-1863 in Parijs
geveild, is, aangezien onder nr. 38 de daar opgegeven maten afwijken. 7. Bovendien moet men er voor waken de genoemde familie in verband te brengen de familie waaruit dc schilder Pieter van stamde, aangezien er geen enkele aanwijzing voor een dergelijke is. 8. R.E.O. Ekkart, “Het portret van de familie Meerman door Pieter van Slingelandt”, in: A. Horodisch (ed.), Be et (Amsterdam 1984) 69-74. 9. Zie voor deze C. Hofstede de “Schilderijenverzamelingen van het geslacht Slingelandt”, 10 (1892) 232-234. 10. Uitvoerige genealogische informatie dit gezin vindt men in: des Tombe en C.W.L. baron van Boetzelaer, Het geslacht Van den (Assen 1969) in het bijzonder 292-296, 319-335 en de bijlagen Al, B3 en B4. ll. Zie voor deze en de volgende gegevens: R. van en E. Pelinck, Ons Huis en (1950); Th.H. Scheurleer, C.W. en van Dissel, deel 11 (Leiden 1987) 521-576. 12. H.P. Fölting, De vroedschap van (Pijnacker 1985) 84, waaruit ook blijkt dat haar oudere zuster Maria in 1645 getrouwd was met de latere Haagse burgemeester Simon Hulshout, een oudere broer van Johan Hulshout.