Tussen twee werelden
In dit boekje vindt de lezer interviews met schrijvers en medewerkers over de belangrijkste resultaten van het Intercultureel beleid. Daarnaast een essay over het dilemma van de ‘migrantschrijver’ door Fouad Laroui en een gesprek met de Curaçaose verhalenverteller Roland Colastica en kinderboekenschrijver Sjoerd Kuyper. En een nieuw initiatief van het Nederlands Letterenfonds: het Literair Café Intercultureel.
Tussen twee werelden
10 jaar Intercultureel beleid
10 jaar Intercultureel beleid Nederlands Letterenfonds
Nederlands Letterenfonds
Tussen twee werelden
Tussen twee werelden
10 jaar Intercultureel beleid
Nederlands Letterenfonds
Inhoud Inleiding
6
Tussen twee werelden
9
Overzicht gepubliceerde schrijvers/boeken Introductiecahiers Vertalingen Schrijvers gecoacht/geredigeerd Schrijvers met manuscripten Leden adviescommissie Intercultureel Gesubsidieerde organisaties
8 22 24 26 28 30 32
De god met de blauwe ogen Interview met Babah Tarawally
34
Dichten in geleende tijd Interview met Albana Shala
38
Loskomen van de eigen traditie Interview met Shakila Azizzada
41
Ik ben geen migrantschrijver Interview met Stipo Jeleč
44
Zichzelf zijn of een rol spelen: het dilemma van de migrantschrijver door Fouad Laroui
48
Een titel… die heb ik nog niet Interview met Roland Colastica en Sjoerd Kuyper
57
naamde introductiecahiers voor uitgevers. Later verlegde de aandacht zich naar nog niet perfect Nederlands schrijvende auteurs, die worden gecoacht en redactioneel begeleid bij hun manuscripten. Deze beide wegen hebben al tot verschillende publicaties geleid: dichtbundels, verhalen, romans en non-fictie (zie pagina 8 in dit boekje).
Inleiding Het Intercultureel beleid van het Nederlands Letterenfonds, voorheen respectievelijk Fonds voor de Letteren en Nederlands Literair Productieen Vertalingen Fonds (NLPVF), bestond in september 2009 tien jaar. Aanleiding voor het presenteren van een stand van zaken. In dit boekje staan we stil bij wat er in die tien jaar is gebeurd en blikken we vooruit naar het Intercultureel beleid in de toekomst. In september 1999 kreeg het toenmalige Fonds voor de Letteren voor het eerst een extra budget voor een jaar Intercultureel beleid. Voordien was er bij de Vereniging van Letterkundigen een afdeling Wereldschrijvers, die gevluchte schrijvers ondersteunde, maar de schrijversvakbond was uiteindelijk niet de geschikte instelling om schrijvers inhoudelijk bij te staan en vroeg het Fonds deze taak over te nemen. Doel was ‘het ondersteunen en stimuleren van talentvolle auteurs met een niet-westerse achtergrond die in Nederland wonen en (nog) niet in het Nederlands schrijven’. Het Fonds nam die taak op zich, nadat het Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschappen financieel over de brug kwam. Aanvankelijk gebeurde dat door middel van een incidentele bijdrage. Met ingang van 2002 werd het Intercultureel beleid opgenomen in het beleidsplan en werkten de twee letterenfondsen – Fonds voor de Letteren en NLPVF – samen. Het Fonds stelde een projectmedewerker aan en ondersteunde de schrijvers – migranten en vluchtelingen – bij hun pogingen gepubliceerd te worden en het NLPVF subsidieerde uitgevers die hun boeken publiceerden. Dat gebeurt nu nog steeds.
Het Intercultureel beleid van het Fonds voor de Letteren fungeerde als ‘eyeopener’. Voor de periode 2004-2008 kregen alle culturele fondsen de opdracht voor een cultureel divers beleid en werd het budget voor het Intercultureel beleid van het Fonds verdubbeld. Dit gaf het Intercultureel beleid iets meer armslag en de mogelijkheden voor coaching werden uitgebreid. Met ingang van januari 2009 werden ook de Antillen, Aruba en Suriname ondergebracht bij het Intercultureel beleid. Uiteindelijk dient het Intercultureel beleid als opstap voor de schrijvers naar de reguliere aanvraagmogelijkheden van het Nederlands Letterenfonds: stimulerings-, werk- en reisbeurzen. Zo ontving Rodaan Al Galidi na een stimuleringsbeurs Intercultureel een aantal werkbeurzen voor zijn dichtwerk en romans. Ook schrijvers met een dubbele culturele achtergrond als José Rentes de Carvalho, Mozes Isegawa, Rashid Novaire en Ibrahim Selman maken daar al jaren gebruik van. In dit boekje vindt de lezer interviews met schrijvers en medewerkers over de belangrijkste resultaten van het Intercultureel beleid. Daarnaast een essay over het dilemma van de ‘migrantschrijver’ door Fouad Laroui, die van 2004-200 lid was van de Adviescommissie Intercultureel van het Fonds en een gesprek met de Curaçaose verhalenverteller Roland Colastica en kinderboekenschrijver Sjoerd Kuyper. En een nieuw initiatief van het Nederlands Letterenfonds: het Literair Café Intercultureel.
RoNaLd Bos medewerker Intercultureel beleid
Aanvankelijk richtte het Intercultureel beleid zich op de nog niet Nederlands schrijvende auteurs, door middel van proefvertalingen en de zoge
Overzicht gepubliceerde schrijvers/boeken 2010 (situatie juni)
Tussen twee werelden
▪ Albert Helman, De stille plantage. Suriboek nr. 3. Stichting Suriboek Suriname 2010 ▪ Sayadin Hersi, Verloren vader. Uitgeverij Nieuw Amsterdam 2010 (najaar) ▪ Ahmad Al Malik. Met Safa komt de regen. De Geus Breda 2010 (najaar) ▪ Babah Tarawally, De god met de blauwe ogen. KIT Publishers Amsterdam 2010 ▪ Diverse auteurs, Het leed van Hedda. El Hizjra-Literatuurprijs 2010, El Hizjra / Uitgeverij Van Gennep Amsterdam 2010
2009 ▪ Borislav Ĉiĉovaĉki, Sleutelkruid, vertaling Reina Dokter. Uitgeverij Contact Amsterdam 2009 ▪ Rodaan Al Galidi, De autist en de postduif. Meulenhoff / Manteau Antwerpen / Amsterdam 2009 ▪ Rodaan Al Galidi, Digitale hemelvaart. Meulenhoff / Manteau Antwerpen Amsterdam 2009 ▪ Juan Heinsohn Huala, Verblijf op papier. Uitgeverij Douane Rotterdam 2009
8
In Nederland wonende schrijvers van niet-westerse komaf krijgen steeds meer de aandacht die ze verdienen. Dat is mede te danken aan het Intercultureel beleid van het Fonds voor de Letteren, dat sinds 1999 tientallen (nog) niet in het Nederlands schrijvende auteurs heeft bijgestaan in hun pogingen de uitgeversbolwerken te bestormen. Het Nederlands Letterenfonds, waarin het Fonds voor de Letteren en het Nederlands Literair en Productie- en Vertalingen Fonds (NLPVF) onlangs samengingen, zet dat beleid voort. Ter gelegenheid van het tienjarig jubileum van het Intercultureel beleid blikt een aantal betrokkenen terug en kijkt vooruit. Het Intercultureel beleid van het Fonds voor de Letteren heeft een voorgeschiedenis. Die begint in de vroege jaren negentig als Karlijn Stoffels, destijds als hoorspelauteur lid van het bestuur van de Werkgroep Drama van de Vereniging van Letterkundigen (VvL), een roman leest van de uit Iran gevluchte schrijver Nasim Khaksar. ‘De Kruidenier van Kharzavil was in 1988 een van de eerste boeken die het leven van vluchtelingen in Nederland beschreven,’ zegt Stoffels. ‘Ik vroeg me af waarom ik vluchtelingschrijvers nooit tegenkwam in de Nederlandse literaire scene. Naar mijn idee hoorden ze er gewoon bij.’ Ze stelt dat schrijvers van alle vluchtelingen in de wereld de enigen zijn die alles verliezen. ‘Een tandarts kan blijven boren, een schilder kan blijven schilderen. Maar een schrijver is zijn instrument kwijt: de taal.’ Stoffels besloot om de vluchteling-schrijvers te organiseren. ‘Ik heb zelf gemerkt hoe prettig het is om over het vak te kunnen praten,’ zegt ze. ‘En zonder netwerk kom je er niet.’ Via organisaties als Poetry International, de organisatie voor vluchteling-kunstenaars aIda Nederland, het centrum voor Arabische kunst en cultuur El Hizjra, en Vluchtelingenwerk Nederland kwam Stoffels in contact met ongeveer vijftig schrijvers. Via via kwamen daar steeds meer mensen bij. ‘Er zat van alles bij,’ herinnert 9
▪ Cynthia Mc Leod, …Die revolutie niet begrepen.… Suriboek nr. 2. Stichting Suriboek Suriname 2009 ▪ Alphonse Muambi, Democratie kun je niet eten. KIT Publishers Amsterdam 2009 ▪ Albana Shala, De Digitale Paus. Papa Dixhital (tweetalige uitgave), vertaling Andrea Grill. Uitgeverij P. Leuven 2009 ▪ Diverse auteurs, Een dansje in de regen. 14 verhalen over Nederland. Uitgeverij Passage Groningen 2009 ▪ Diverse auteurs, Land van reigers. El Hizjra-Literatuurprijs 2009, El Hizjra / Uitgeverij Van Gennep Amsterdam 2009
2008 ▪ El Mahdi Acherchour, Landwee, vertaling Henne van der Kooy. Uitgeverij Van Gennep Amsterdam 2008 ▪ Ali Albazzaz, Een landschap van kalmte. Uitgeverij Quist Leidschendam 2008 ▪ Ali Albazzaz, Stem in pergola. Uitgeverij Quist Leidschendam 2008 ▪ Rodaan Al Galidi, De laatste slaaf. Biografie van een terugkeer. Meulenhoff / Manteau Antwerpen / Amsterdam 2008
10
ze zich. ‘Gepubliceerde schrijvers en ongepubliceerde; Turken, Chilenen, alle soorten Arabieren, nogal wat Perzen. Later kwamen daar de Afrikanen bij. Als het ergens mis ging in de wereld, dan zag je dat na verloop van tijd terug in de samenstelling van de groep. De bijeenkomsten die we organiseerden waren soms emotionele gebeurtenissen. Mensen troffen daar vrienden die ze voor het laatst gezien hadden in de gevangenis van Teheran.’
Dichter-herder uit Tadzjikistan Geld was het grote probleem in de beginfase van Stoffels’ clubje. ‘Ik had reisgeld nodig voor al die vluchtelingen die in asielzoekerscentra overal in het land woonden, geen cent te makken hadden, maar toch dolgraag onze vergaderingen wilden bijwonen. En geld voor vertalingen. Het kostte heel veel moeite om dat via de VvL gedaan te krijgen. Dat was in die tijd een besloten clubje. Dan kwam er zo’n dichter-herder uit Tadzjikistan naar een VvL-vergadering en ging het over de notulen van de vorige keer, terwijl die dichter alleen maar heel dringend iets wilde, namelijk subsidie voor een vertaling.’ Uiteindelijk kwam, na veel hangen en wurgen, de Werkgroep Wereldschrijvers van de grond, onder auspiciën van de VvL. Stoffels en de andere bestuursleden van de werkgroep – Julia Stoilova, Shahid Husseini, Cao Xuan Tu en Nasim Khaksar – trokken de kar en togen aan het werk, onbetaald als voorheen. Ze hadden daarbij steun van zeer gemotiveerde hulpen als vertaalster Russisch Anne Stoffel en schrijver Jan Stavinoha. Een belangrijke activiteit was het aanvragen van vertaalsubsidies. Probleem daarbij was de beoordeling van de aangeboden teksten. Want hoe kom je erachter of iets de moeite waard is als je de taal niet kent? Stoffels: ‘We konden niks met lappen Arabische tekst. We vroegen de schrijvers of ze misschien iets in het Engels of Frans op papier konden krijgen. Als we een beetje een idee hadden, vroegen we een subsidie aan bij het Nederlands Literair Productie- en Vertalingen Fonds.’ Vertaald en uiteindelijk uitgegeven worden is een manier om naamsbekendheid te verwerven, optreden is een andere. Stoffels: ‘Daarom stuurde 11
▪ Rodaan Al Galidi, Dorstige rivier. Meulenhoff / Manteau Antwerpen / Amsterdam 2008 ▪ Thuis. Verhalen over heimwee en reislust. Red. Nies Medema. Uitgeverij Atlas Amsterdam / Antwerpen 2008
2007 ▪ Diverse auteurs, Het alfabet van de rivier. El Hizjra / Uitgeverij Van Gennep Amsterdam 200
2006 ▪ Aart G. Broek et al., (red.) De kleur van mijn eiland: Aruba, Bonaire, Curaçao. Ideologie en schrijven in het Papiamentu sinds 1863, KITLV Uitgeverij Leiden 200 ▪ Rodaan Al Galidi, De herfst van Zorro. Meulenhoff / Manteau Antwerpen / Amsterdam 200 ▪ Stipo Jeleč, Als jij kon kruipen in mijn huid. Vassallucci Amsterdam 200 ▪ Requiem voor de eerste generatie (red. Fouad Laroui). De Geus Breda 200 Uitgeverij Bulaaq Amsterdam 200 ▪ Annejet van der Zijl, Sonny Boy. Suriboek nr. 1. Stichting Suriboek Suriname 200
12
ik die schrijvers naar ieder poëziefestival. Dat liep behoorlijk goed. Stond er opeens een vreemde vogel uit een ver land zijn gedichten voor te dragen voor een groep huisvrouwen in Tietjerksteradeel; die vonden dat prachtig. Die optredens creëerden een voedingsbodem, waar soms iemand boven uit groeide. Niet allemaal natuurlijk. Je kunt niet verwachten dat iedereen gepubliceerd wordt. Er zijn duizenden voetballers, maar er is maar één Cruijff.’ Na een paar jaar begon het Stoffels allemaal een beetje te veel te worden. ‘Iedereen die iets met een buitenlandse schrijver wilde wist mij te vinden. Prima natuurlijk, maar er ging heel veel tijd in zitten. Naast de vele uren per week die ik ermee kwijt was, moest ik ook nog mijn brood verdienen en een kind opvoeden. Bovendien hingen er af en toe klagende schrijvers aan de bel, die boos waren dat anderen wel een subsidie hadden gehad en zij niet. Maar ja, je kunt tegen een getraumatiseerde vluchteling niet zeggen dat hij rotzooi maakt. Je moet dus liegen en daar had ik geen zin in. En ik was ook boos op de VvL, van wie ik vond dat ze veel te weinig deden voor vluchteling-schrijvers. Maar misschien vonden ze mij ook wel een drammer.’ Stoffels, die tegenwoordig bekendheid geniet als meermaals bekroond jeugdboekenschrijfster, besloot dat anderen het maar van haar moesten overnemen. Ze kijkt, ondanks de frustraties, toch tevreden terug op haar pionierswerk. ‘De Werkgroep Wereldschrijvers was een kweekvijver voor literair talent. Iedereen die in die tijd gepubliceerd werd heeft ooit contact met ons gehad. Ik beschouw boeken van vluchteling-schrijvers die nu worden uitgegeven ook als een soort gevolg van ons werk. Bovendien zijn door onze inspanningen de vertaalsubsidies voor in Nederland levende buitenlandse schrijvers in het leven geroepen.’
Introductiedossier Het lobbywerk van de Werkgroep Wereldschrijvers miste zijn uitwerking niet. Midden jaren negentig was bij het Fonds voor de Letteren en het NLPVF het besef gegroeid dat in Nederland levende schrijvers van buitenlandse origine speciale beleidsaandacht verdienden. Het Fonds voor de 13
▪ Diverse auteurs, Dwaallicht. Tien Iraakse dichters in Nederland. Uitgeverij Passage Groningen 200 ▪ Diverse auteurs, Nog steeds geen woorden. El Hizjra / Uitgeverij Van Gennep Amsterdam 200
2005 ▪ Amir Afrassiabi, Ballingschaap, Uitgeverij Bornmeer Leeuwarden 2005 ▪ Rodaan Al Galidi, Maanlichtmoerassen. Meulenhoff/Manteau Antwerpen/Amsterdam 2005 ▪ Salah Hassan, Een oud liedje over de weiden, vertaling Salah Hassan, Chalaan Charif, H.J. de Roy van Zuydewijn, Cees Nijland. Uitgeverij Bornmeer Leeuwarden 2005 ▪ Diverse auteurs, Vrijpostige brieven in een dwaze tijd. El Hizjra / Uitgeverij Van Gennep Amsterdam 2005
2004 ▪ Shakila Azizzada, Herinnering aan niets. Uitgeverij Bornmeer Leeuwarden 2004 ▪ Dragan Klaić, Thuis is waar je vrienden zijn. Ballingschap tussen internet en Ikea-tafel, vertaling Ria Loohuizen. Uitgeverij Cossee Amsterdam 2004 14
Letteren financierde al enige jaren werkbeurzen en aanvullende honoraria voor niet-Nederlandstalige schrijvers en/of hun vertalers. Uitgevers konden subsidie krijgen bij het NLPVF. De beide fondsen wisten politiek Den Haag van de noodzaak van beleid voor buitenlandse, in Nederland werkende schrijvers te overtuigen, wat ertoe leidde dat er vanaf 1998 geld beschikbaar kwam – aanvankelijk voor een termijn van een jaar – voor wat vanaf dan werd betiteld als ‘intercultureel letterenbeleid’. De aanstelling van een projectmedewerker Intercultureel letterenbeleid in 1999 was daar een belangrijk onderdeel van. Schrijfster en vertaalster Christel Jansen, die in een aantal boeken vluchtelingen had geportretteerd, nam die taak op zich. Doel van haar werkzaamheden: het opsporen van (nog) niet in het Nederlands schrijvend talent en dat onderbrengen bij uitgevers, dit alles in nauwe samenwerking met het NLPVF. Daarin werd ze bijgestaan door Chris Keulemans, extern adviseur van het Fonds voor de Letteren en voormalig directeur van het Amsterdamse cultureel-politieke debatcentrum De Balie, waar hij een podium bood aan schrijvers van vooral Oost-Europese komaf. Jansen begon aan de opbouw van een netwerk. ‘Ik moest, simpel gezegd, zorgen dat er meer schrijvers ontdekt werden. Soms kwamen er tips binnen: op die en die school in de Haagse Schilderswijk werkt een bevlogen docent, die Marokkaanse meiden om zich heen verzamelt die willen schrijven. Het Fonds zelf had een uitgebreid netwerk van vertalers, die ook vaak contact hadden met onbekende schrijvers.’ Als Jansen eenmaal een veelbelovende schrijver op het spoor was, liet ze twee adviseurs het werk beoordelen op de literaire kwaliteit. Die adviseurs konden vertalers zijn, maar ook schrijvers, recensenten of literatuurwetenschappers die de oorspronkelijke taal van de betreffende auteur beheersten. Bleek een auteur over voldoende talent te beschikken, dan werd een introductiedossier samengesteld. Vaste onderdelen van zo’n dossier waren een interview met de auteur en vertaalde fragmenten van zijn werk. De dossiers werden naar uitgevers gestuurd in de hoop hen te interesseren om de desbetreffende auteur in hun fonds op te nemen. Met wisselend succes. Jansen: ‘Het precieze succespercentage weet ik na al die jaren niet meer, maar die dossiers hebben wel een aantal boeken opgeleverd, onder andere van Raouf Basta en Antonije Žalica. Ik herinner me Žalica’s blijdschap nog goed; het was zo’n erkenning voor hem om te worden 15
▪ Nafiss Nia, Esfahan, mijn hoopstee. Uitgeverij Bornmeer Leeuwarden 2004 ▪ Diverse auteurs, Dubbelleven. El Hizjra / Uitgeverij Van Gennep Amsterdam 2004
2003 ▪ Ali Albazzaz, De ober van mijn dromen. Uitgeverij Bèta Imaginations Rotterdam 2003 ▪ Borislav Ĉiĉovaĉki, Onvoltooide biografieën, vertaling Reina Dokter. Uitgeverij Van Gennep Amsterdam 2003 ▪ Kazim Cumert, Ik nodig je uit op mijn begrafenis, vertaling Gerard Busch. In de Knipscheer Haarlem 2003 ▪ Rodaan Al Galidi, Mijn opa, de president en andere dieren. De Arbeiderspers Amsterdam 2003 ▪ Diverse auteurs, De zanger Bindier. El Hizjra / Uitgeverij Van Gennep Amsterdam 2003
2002 ▪ Mowaffk Al-Sawad, Een middag wit als melk, vertaling Jan Tekelenburg, Noureddine Arfaoui, Tsead Bruinja. Uitgeverij Bornmeer Leeuwarden 2002
1
uitgegeven.’ De successen en het plezier dat Jansen in haar werk had konden evenwel niet verhinderen dat ze na een paar jaar het besluit nam naar Portugal te emigreren.
Dossier wordt cahier Jansen werd opgevolgd door Ronald Bos, documentairemaker en voormalig vakgroepleider Taalbeheersing aan de Tilburgse Academie voor Journalistiek. Zijn interesse voor vervolgde schrijvers uit Arabische landen was gewekt doordat hij in contact was gekomen met een Syrische dichter in gevangenschap. Later kreeg hij Arabische manuscripten thuisgestuurd. ‘Daar kon ik verder niks mee,’ zegt Bos, ‘behalve doorsturen naar een bevriende arabist. Maar ik vond het een interessant gegeven dat er hier vluchtelingen leven met literaire intenties. Het leek me een goed idee om hen te ondersteunen als zij wilden publiceren, ook als het debutanten zijn. Het boeiende is niet alleen dat zij ons iets kunnen vertellen over hun land van herkomst, of ons een andere blik gunnen op ons eigen land, maar ook dat zij hun eigen literaire traditie meenemen. Ze schakelen tussen twee werelden en dat kan boeiend literair werk opleveren. Dat lijkt me een treffende definitie van intercultureel.’ Bos continueerde aanvankelijk de aanpak van zijn voorgangster. Het doel bleef om (nog) niet in het Nederlands schrijvende auteurs op weg te helpen bij hun zoektocht naar een uitgever en lezers. De reeks introductiedossiers werd voortgezet, zij het met een ander, wat chiquer vormgegeven formaat en na verloop van tijd ook onder een andere naam: introductiecahier; dit nadat een vluchteling-schrijver het Fonds erop attent had gemaakt dat het woord ‘dossier’ veel van zijn lotgenoten tegen de borst stuitte – het deed hen denken aan hun dossier bij de Immigratie- en Naturalisatie Dienst. De introductiecahiers werden steeds gepresenteerd voor uitgevers en publiek. Op een van die avonden, in 2005, stal de Turks-Amsterdamse schrijver Cengiz Daridere (‘de Amsterdamse Bukowski’) de show met een hilarisch interview dat werd afgenomen door schrijver en journalist 1
▪ Mowaffk Al-Sawad, Stemmen onder de zon, vertaling Tsead Bruinja en Mowaffk Al-Sawad. Uitgeverij Passage Groningen 2002 ▪ Salah Hassan, Slapen in een vreemde taal, vertaling Salah Hassan, H.J. de Roy van Zuydewijn, Ahmed Alrikabi, W. van den Ende. Uitgeverij Bornmeer Leeuwarden 2002 ▪ Ayhan Uzala, Dagboek van een vermiste, vertaling Wim van den Munkhof. Papieren Tijger Breda 2002 ▪ Diverse auteurs, In de genade van de zon. De mooiste verhalen en gedichten van tien jaar El Hizjra-Literatuurprijs. El Hizjra / Uitgeverij Van Gennep Amsterdam 2002
2001 ▪ Raouf Mous’ad Basta, Het struisvogelei, vertaling Richard van Leeuwen en Djûke Poppinga. De Geus Breda 2001 ▪ Antonije Žalica, Gele sneeuw, vertaling Reina Dokter. Meulenhoff Amsterdam 2001 ▪ Diverse auteurs, Dichterbij. Marokkaanse en Arabische dichters in Nederland. El Hizjra Amsterdam 2001
18
Hans-Maarten van den Brink. Na afloop stonden de uitgevers in de rij voor Daridere, die er zelf echter voor koos om zich terug te trekken in de anonimiteit van de Turkse miljoenenstad Izmir. Aldaar bleek hij lastig bereikbaar voor Nederlandse uitgevers en het Fonds. ‘Een bedrijfsongeval,’ constateert Bos droogjes. Diverse andere auteurs die met een introductiecahier gepresenteerd werden vonden wel hun weg naar een uitgever, zoals de dichters Albana Shala (Albanië) en Juan Heinsohn Hala (Chili). Soms vergde dat een lange adem: het debuut van Albana Shala, De Digitale Paus, verscheen vijf jaar na haar introductiecahier. Een aantal geïntroduceerde dichters ging in 200 onder de naam Podium Werelddichters op tournee in Nederland en Vlaanderen. Dichters als Rodaan Al Galidi (Irak), Nafiss Nia (Iran), Albana Shala (Albanië) en Amir Afrassiabi (Iran) kregen zo enige bekendheid, ook bij uitgevers. Op deze manier werden Nia en Afrassiabi gepubliceerd. Over de effectiviteit van de introductiecahiers was Bos echter niet tevreden. Op de presentatieavonden lieten maar weinig uitgevers hun gezicht zien en ook op de naar uitgeverijen gestuurde cahiers kwam maar weinig respons. Bos heeft wel een vermoeden waar dat onder meer aan lag: ‘Uitgevers ontvangen liever een beduimelde envelop met daarin een uniek manuscript dan een netjes verzorgd boekje. En dan nog ontdekken ze dat manuscript liever zelf dan dat ze het aangereikt krijgen.’
Podium Werelddichters krijgt een vervolg Vanaf 2010 gaat Café Intercultureel verder waar het Podium Werelddichters destijds gebleven was. Het voorlopige idee is om drie à vier keer per jaar een evenement te organiseren met een wisselend thema rond vluchtelingen- of migrantenliteratuur. De thema’s kunnen niet alleen betrekking hebben op de regio’s waar vluchtelingen of migranten vandaan komen, maar ook op andere onderwerpen die voor schrijvers uit andere culturen van belang zijn. De optredende schrijvers worden via het Intercultureel beleid geselecteerd. Daarbij gaat het om zowel gepubliceerde als ongepubliceerde auteurs. De schrijvers die voor het eerst optreden kun19
2000 ▪ Borislav Ĉiĉovaĉki, In ouden tijden heette dit land Heamus, vertaling Reina Dokter. Uitgeverij Van Gennep Amsterdam 2000 ▪ Rodaan Al Galidi, Voor de nachtegaal in het ei. Uitgeverij Bornmeer Leeuwarden 2000 ▪ Abderazk Sbaïta, Spiegelingen van Tingis, vertaling Cees Nijland. El Hizjra Amsterdam 2000 ▪ Diverse auteurs, Koorddansers. Jonge Marokkaanse en Arabische auteurs in Nederland. El Hizjra Amsterdam 2000
1999 ▪ Gezichten. Negen nieuwe Nederlandse stemmen. Samenstelling Ad van den Kieboom en Reinjan Mulder. Uitgeverij De Geus Breda 1999
nen daarin gecoacht worden. De avond waarop dit boekje over tien jaar Intercultureel beleid gepresenteerd wordt, mag gezien worden als de try-out voor het Café Intercultureel.
Stimuleringsbeurs Een van de eerste schrijvers waar Bos mee te maken kreeg, was Rodaan Al Galidi: ‘Voor zijn debuutbundel Het ei en de nachtegaal (2000) kreeg hij een speciaal in het leven geroepen stimuleringsbeurs intercultureel. Dat was nodig omdat via de reguliere stimuleringsbeursregeling zijn gedichten buiten de boot vielen. Ze waren te afwijkend, pasten niet binnen de Nederlandse poëzienormen.’ Dat probleem van beoordelingen van literair werk van migrantschrijvers is nog regelmatig opgedoken. Wat in de landen van herkomst als literair wordt gezien, kan in Nederland niet altijd worden gepubliceerd. Soms wel, als een uitgever het risico durft te nemen. Zoals in het geval van Galidi de kleine Friese uitgever Bornmeer. Uit de verdere carrière van Rodaan Al Galidi blijkt dat de ‘standaardnormen’ niet altijd van toepassing zijn, want, ondanks dat zijn werk ten dele nog steeds als raadselachtig wordt beschouwd, verschenen van Rodaan Al Galidi in negen jaar vijf dichtbundels, drie verzamelingen columns en vier romans. Zijn dichtbundel De herfst van Zorro uit 200 werd voor de VSB Poëzieprijs genomineerd en zijn voorlaatste roman Dorstige rivier (2008) verscheen vorig jaar bij Aflame books in het Verenigd Koninkrijk als Thirsty River. ‘Al Galidi’s inventive and entertaining prose interweaves the action of the novel with folk tales, myths, secrets, prophecies and dreams, in language ranging from the scatological to the lyrical.’ (Banipal magazine 3, voorjaar 2010).
Het wonderei van Rodaan Al Galidi Normaal gesproken leg ik mijn gedachten op papier, maar twee weken geleden legde ik een ei. 20
21
Introductiecahiers 2000 Raouf Basta Ghodsi Ghazinoor Nurcihan Antonije Žalica Ayhan Uzala 2002 Slobodan Blagojević Mohammed Gamaleldin Hamid Amir Afrassiabi Ali Albazzaz Shakila Azizzada Mehmet Çetin Nesan Erdogan Edita Hasovic Doric Balkis Hamid Hassan Juan Heinsohn Huala 2003 Mesut Balik Ahmad al Malik Mogib Hassan 2004 Albana Shala
Uit respect voor mijn gedachten en wat eruit kon komen, bouwde ik een nest in de hoek van de kamer en zat op het ei. Vrienden en collega’s geloofden niet dat ik een ei uitbroedde. Ze dachten dat ik mijn wereld niet wilde verlaten. Hoe lang zal mijn broeden duren? Hopelijk niet een leven lang. Wat komt eruit? Hopelijk geen mens. Uit: Digitale Hemelvaart, Meulenhoff Manteau 2009
Cultureel divers De projectmedewerker Intercultureel werkt bij het Nederlands Letterenfonds nauw samen met een commissie Intercultureel beleid, die op basis van de gevraagde leesrapporten adviseert over manuscripten en subsidieaanvragen. Herman Divendal, al twintig jaar directeur van de organisatie voor vluchteling-kunstenaars aIda Nederland, was van 2002 tot 200 lid van de commissie. Daarvoor was hij ook betrokken bij de Werkgroep Wereldschrijvers van Karlijn Stoffels. Vanuit zijn betrokkenheid met vluchteling-kunstenaars mag het niet verwonderlijk heten dat Divendal zich in zijn tijd bij de commissie Intercultureel beleid vooral heeft ingezet voor vluchteling-schrijvers. Divendal: ‘Ik vond dat het Intercultureel beleid te veel gericht was op de door de overheid officieel gedefinieerde probleemgroepen als Surinamers, Marokkanen en Turken. Daarnaast was ik het niet eens met de toenmalige directie van het Fonds, die teleurgesteld was in de resultaten van het Intercultureel beleid. Want waar bleef de nieuwe Kader Abdolah? Maar ik vind dat de Abdolahs van deze wereld geen hulp nodig hebben.’ Bos is dat met hem eens: ‘De Kader Abdolahs en de Abdelkader Benali’s weten hun eigen weg naar een uitgever wel te vinden. Maar er
2005 Cengiz Daridere Suzana A Djodjo Mustapha El Hamdaoui
22
23
(Proef )vertalingen Vertalingen uit het Albanees, Arabisch, Frans, Iraans, Portugees, Russisch, Servisch en Turks door Chaalan Charif, Reina Dokter, Arie van der Ent, Andrea Grill, Hanneke van der Heijden, Henne van der Kooy, Wim van den Munkhof († 2005), Frank Olbrechts, Koushyar Parsi, Arie Pos, Djûke Poppinga, Caroline Roset, Jan Jaap de Ruiter, Roel Schuyt, Gert J. de Vries.
zijn ook veel talentvolle schrijvers die daar juist moeite mee hebben, al helemaal als ze niet in het Nederlands schrijven en dus een extra handicap hebben.’ Ondanks zijn kritiek is Divendal over andere verworvenheden van het Intercultureel beleid wel tevreden. ‘Er worden steeds meer schrijvers ondergebracht bij uitgevers. Die kant van het beleid is heel goed gelukt. Er is een vorm gevonden om om te gaan met schrijvers met een nietNederlandse achtergrond. Dat is in een jaar of tien iets vanzelfsprekends geworden. Maar deze schrijvers behoeven ook hulp bij het verwerven van een publiek en daarom is het jammer dat Podium Werelddichters niet meer wordt doorgezet.’ [Inmiddels is deze situatie veranderd. Zie kader ‘Podium Werelddichters krijgt vervolg’, red.] Divendal vindt daarnaast dat er steeds meer gedaan wordt alsof vluchteling-schrijvers net als de rest zijn, onder het mom van ‘cultureel divers’. ‘Dat is onzin. Ze zijn anders. Je mag de achtergrond van vluchtelingen niet ontkennen. Zolang er vluchteling-schrijvers zijn is intercultureel beleid nodig.’ Ook Bos denkt dat intercultureel beleid noodzakelijk blijft. ‘De immigratie en het aantal vluchtelingen neemt niet af en het aantal schrijvers dat zich bij ons aanmeldt evenmin. Het is voor hen zo lastig om door te dringen tot het literaire circuit, dat sommigen er maar van afzien om het nog verder te proberen. En dat is jammer.’ Momenteel zoekt het Nederlands Letterenfonds naar mogelijk talent op het gebied van kinderboeken, want, aldus Bos, ‘de kinderliteratuur is nog witter dan de volwassenenliteratuur. En dat terwijl de basisscholen vol zitten met migrantenkinderen.’ In samenwerking met uitgeverij Lemniscaat, kinderboekenfestival Boekids en Iris van Erve (lid van de adviesraad van het Nederlands Letterenfonds) schreef het Nederlands Letterenfonds begin 2010 een kinderverhalenwedstijd uit: ‘Schrijf een verhaal voor Troepiaal’. Troepialen zijn een familie van kleurrijke zangvogels. Het verhaal moest 1.500 à 2.000 woorden lang zijn en gericht zijn op kinderen tussen de 5 en 15 jaar. In het verhaal moest onze gemengde samenleving op een vanzelfsprekende manier tot uitdrukking komen. Met 180 inzendingen werd de wedstrijd, die gewonnen werd door Liesbeth Rosendaal, een groot succes. Tegenvallend was wel het aantal deelnemende migranten.
24
25
Schrijvers gecoacht / geredigeerd 13 schrijvers (oorspronkelijk Albanees, Antilliaans, Iraans, Kaap Verdiaans, Kroatisch, Nigeriaans, Servisch, Somalisch, Turks) door Graa Boomsma, Jasper Henderson, Claire Huelsenbeck, Stipo Jeleč, Ed’ Korlaar, Adriaan Krabbendam, Sjoerd Kuyper, Lisa de Rooy, Peter de Rijk, Koen Stassijns, Alice Toledo, Jos Versteegen, Annette de Vries, Hans van Wetering
Coaching Doordat bleek dat de introductiecahiers de verwachtingen niet helemaal konden waarmaken, werd het tijd voor een andere koers. Een schrijver die Bos benaderde met de vraag om begeleiding bij zijn schrijfproces bracht hem op het idee van ‘coaching’. Het gaat daarbij om schrijvers die een manuscript aanleveren dat volgens de adviseurs van het Intercultureel beleid wel talentvol is, maar nog niet publicabel. Het maakt niet uit in welke taal het geschreven is. De manuscripten worden beoordeeld door mensen die enerzijds de taal machtig zijn en anderzijds, zoals Bos het uitdrukt, ‘in staat zijn om in het manuscript van een beginneling het goud te zien flonkeren, dan wel het naar de prullenbak te verwijzen’. Is het goud gesignaleerd, dan zoekt Bos een coach die de auteur kan bijstaan om zijn manuscript publicabel te maken. Dat kan een literair redacteur, een schrijver of een vertaler zijn. Het matchen van coach en schrijver is heel belangrijk, zegt Bos. ‘Ze moeten elkaar liggen, niet alleen persoonlijk, maar ook wat betreft hun ideeën over het manuscript. Zo’n coach geeft de hele tijd kritiek en dwingt de schrijver tot schrappen en herschrijven. Daar moet je tegen kunnen.’ Voordat een coach met een schrijver aan het werk gaat, arrangeert Bos daarom eerst een ontmoeting tussen de twee, waarbij hij zelf aanwezig is. ‘Kijken of het klikt. Dat pakt meestal goed uit, al gaat het ook wel eens mis.’ Coach Lisa de Rooij en de Bosnische schrijver Stipo Jeleč werkten wel goed samen en markeerden daarmee het eerste succes van de nieuwe aanpak. Jeleč debuteerde in 200 met de roman Als jij kon kruipen in mijn huid (200). Later werd hij zelf coach; in opdracht van het Fonds hielp hij een Servische schrijver met zijn manuscript. Ondertussen heeft het Fonds een pool van circa 15 coaches op wie het een beroep kan doen. Een tiental schrijvers wordt momenteel gecoacht. Een succes van recente datum is de samenwerking tussen de uit Sierra Leone afkomstige schrijver Babah Tarawally en zijn coach, de dichter Jos Versteegen. Tarawally debuteerde in februari van dit jaar met de roman De god met de blauwe ogen (op pagina 34 staat een interview met Tarawally). Ook Sayadin Hersi uit Somalië zal in het najaar van 2010 debuteren met zijn roman Verloren vader (Uitgeverij Nieuw Amsterdam). Hersi werd gecoacht door Ed’ Korlaar.
Sayadin Hersi
2
2
Schrijvers met manuscripten Meer dan 150 schrijvers uit 50 landen: Afghanistan (3), Albanië (3), Algerije (1), Angola (1), Antillen en Aruba (1), Argentinië (1), Azerbeidzjan (1), België (3), Bosnië (), Brazilië (1), Bulgarije (1), Burundi (1), Chili (2), China (1), Kongo (3), Cuba (1), Egypte (3), Georgië (1), Indonesië (1), Irak (1), Iran (1), Kaap Verdië (1), Kameroen (1), Koerdistan – Irak (), Kosovo (1), Kroatië (3), Libanon (2), Libië (2), Macedonië (1), Marokko (9), Niger (1), Nigeria (1), Oekraïne (1), Palestina (1), Portugal (1), Rusland (1), Servië (5), Sierra Leone (1), Somalië (2), Soedan (2), Spanje (2), Suriname (3), Syrië (3), Tsjaad (1), Trinidad (1), Tunesië (1), Turkije (13), Uganda (2), Jemen (1)
Adriaan Krabbendam, freelance literair redacteur en vertaler en lid van de adviesraad van het Nederlands Letterenfonds (voorheen: Fonds voor de Letteren), verzorgde op verzoek van de uitgever de redactie van het boek van Babah Tarawally. Eerder was Krabbendam hoofdredacteur bij uitgeverij Vassallucci en besteedde daar een groot deel van zijn werkzaamheden aan in Nederland wonende auteurs met een buitenlandse achtergrond. ‘Met enige onbescheidenheid durf ik wel te stellen dat ik samen met Oscar van Gelderen (toenmalig uitgever van Vassallucci) uitvinder ben van het succes van Lulu Wang, Abdelkader Benali en Khalid Boudou,’ zegt Krabbendam. ‘Vijftien jaar geleden kwam het me vreemd voor dat we hier met zo veel Marokkanen en Turken zaten, maar zelden iets van hen lazen. Maar toen schrijvers als Khalid Boudou, Abdelkader Benali en Mustafa Stitou via de El Hizjra-Literatuurprijs kwamen bovendrijven, bleek dat ze in die bevolkingsgroepen wel degelijk schreven. Ik ontdekte dat ze iets heel anders doen met de Nederlandse taal. Ze jongleren ermee op een manier die de gemiddelde kaaskop niet beheerst. Ook hebben ze andere ideeën over het plot. Kortom: dit was nieuwe Nederlandse literatuur.’ Krabbendam vindt dat het Nederlands Letterenfonds actief moet zoeken naar vernieuwende literatuur. ‘In dit geval dus de migranten en vluchtelingen. Daarom is het Intercultureel beleid ook zo belangrijk. Maar uiteindelijk zou dat beleid zichzelf overbodig moeten maken. Het gaat om de literatuur, tenslotte, en niet om de achtergrond van de maker.’
Suriname en de Antillen Met ingang van 2009 zijn ook de activiteiten ten behoeve van de Antillen, Aruba en Suriname ondergebracht bij de projectmedewerker Intercultureel beleid. De activiteiten op de Boven- en Benedenwindse eilanden vallen onder de eveneens in 2009 geïntroduceerde KulturAregeling. KulturA is een gezamenlijk initiatief van zes publieke cultuurfondsen en ondersteunt projecten die de culturele infrastructuur op de Nederlandse Antillen en Aruba en de (internationale) uitwisseling versterken. Bos: ‘Schrijvers uit die landen kunnen dus ook in aanmerking komen voor ondersteuning van het Intercultureel beleid. Dat is ook 28
29
Leden adviescommissie intercultureel: Chris Keulemans 1999-2002 Herman Divendal 2002-2004 Richard van Leeuwen 2002-2005 Fouad Laroui 2002-200 Hanneke van der Heijden 20052009 Adriaan Krabbendam 200-heden Iris van Erve 2009-heden
nodig, want er is vooral op de Antillen weinig literaire infrastructuur. Er zijn vrijwel geen professionele uitgeverijen en het ontbreekt er aan mogelijkheden om een manuscript te laten redigeren.’ Voor verhalenverteller Roland Colastica en schrijfster Elodie Heloise zijn twee door het Fonds aangestelde coaches actief, die hen begeleiden bij het publicabel maken van hun manuscript (zie het interview met Colastica en zijn coach Sjoerd Kuyper op pagina 5). In Suriname ondersteunt het Nederlands Letterenfonds de lokale Schrijversvakschool met een financiële bijdrage, in samenwerking met andere organisaties. Eerder werd Ruth San A Jong – momenteel directeur van de Schrijversvakschool – al uitgenodigd door het Fonds voor de Letteren voor een studiereis naar Nederland en Vlaanderen. Verder heeft het Nederlands Letterenfonds de Stichting Suriboek ondersteund bij hun serie uitgaven van bestaande literatuur voor een aantrekkelijke prijs. Tot nu toe zijn drie boeken met extra artikelen en illustraties verschenen.
Intercultureel in het Nederlands Letterenfonds Sinds 1 januari 2010 zijn het Fonds voor de Letteren en het NLVPF gefuseerd tot het Nederlands Letterenfonds. Voor het Intercultureel letterenbeleid betekent dat dat er voortaan één adres is waar zowel de auteur als de uitgever kan aankloppen voor (financiële) ondersteuning. Beleidsmedewerker Suzanne Meeuwissen van het NLVPF werkte al jaren nauw samen met Ronald Bos en de commissie Intercultureel beleid van het Fonds. ‘Als er een auteur was die door het Fonds werd ondersteund en een uitgever had gevonden, kon de laatste op ons een beroep doen voor een vertaalsubsidie. Een uitgever heeft meer kosten aan een niet in het Nederlands schrijvende auteur, want hij moet het manuscript eerst laten vertalen, met als gevolg dat de winkelprijs omhoogschiet. Door de vertaling mee te bekostigen, kan het boek tegen dezelfde prijs in de winkel liggen als elk ander boek van een Nederlandse auteur.’ Bos verwacht dat door de fusie de huidige samenwerking voor het Intercultureel beleid intensiever zal worden. ‘Het beleid zelf zal niet zo veel veranderen. We gaan door met de coaching van schrijvers, want we hebben het idee dat die methode het meeste rendement oplevert.’ 30
31
Gesubsidieerde organisaties aIda (Meanderen aan de Maas), Stichting Bukutori, El Hizjra, Instituut voor Cultuur en Geschiedenis / Universiteit van Amsterdam (Symposium Babel aan de Amstel), Stichting Julius Leeft!, Stichting Kwakoe, Stichting Landjuweel, Literair Tippelen festival (Curaçao), MC Hollandse Nieuwe Toneelschrijfprijs, On File, Passionate Magazine (Berber Special) , Rode Hoed / Podium Werelddichters (i.s.m. Dunya, Poëzie-marathon Groningen, PassaPorta, Zuiderpershuis), Schrijversgroep (Suriname), Schrijversvakschool Paramaribo, Steunpunt Literair Vertalen, Stichting Suriboek (Suriname), Stichting Troya, Vereniging van Letterkundigen, Winternachten Schrijversconferenties / World Speakers debat
32
Meeuwissen: ‘Een inhoudelijk interessante en vitale literatuur is divers, biedt naast boeken in de “hoofdstraat” plek aan minder goed verkopende titels, aan stemmen uit onbekende(re) werelden, maakt lezers nieuwsgierig. We blijven nadenken over hoe we diversiteit in de literatuur kunnen behouden en bevorderen, samen met uitgevers, zonder op hun stoel te willen zitten.’ Beiden willen dat kwaliteit het belangrijkste criterium is om een auteur en een uitgever te ondersteunen. Bos: ‘Goede boeken, die goed worden uitgegeven. Dat is waar het om gaat.’
33
De god met de blauwe ogen Babah Tarawally (1972) kwam in 1995 vanuit Sierra Leone als asielzoeker naar Nederland. Hij is tegenwoordig werkzaam als program officer bij Free Voice, dat onafhankelijke mediaorganisaties ondersteunt in onder meer Afrika en Latijns-Amerika. Tarawally is verhalenverteller en publiceert regelmatig in Internationale Samenwerking. Zijn debuutroman De god met de blauwe ogen verscheen in januari 2010.
‘I
N heT asIeLzoeKersceNTrum in Chaam heb ik Nederlands geleerd, op eigen kracht. Er was verder toch niks te doen, maar ik deed het ook uit interesse voor de taal. Ik keek veel naar de televisie, naar de ondertiteling. Een keer per week ging ik naar de disco in Tilburg. Daar kwam ook een meisje dat ik heel leuk vond, maar ze weigerde Engels te spreken, dus moest ik mijn woordenschat uitbreiden. De hele week was ik bezig om nieuwe woorden te leren om haar daar het volgende weekend mee te bombarderen.
Gedurende de zeven jaar dat mijn asielaanvraagprocedure duurde heb ik een mbo- en een hbo-studie gedaan en uiteindelijk een cursus die erop gericht was om meer allochtonen bij de media te krijgen. Naast mijn werk bij Free Voice vertel ik op scholen en in bejaardentehuizen over de geschiedenis, cultuur en tradities van Sierra Leone, om meer begrip voor mijn land te kweken. Bij die gelegenheden vertel ik ook fictieve verhalen, waarin ik speel met de culturele verschillen tussen Nederland en Afrika. Waarom kijkt een Afrikaan je niet recht in de ogen als hij met je praat? Waarom zegt een Nederlands meisje ‘nee’ als een jongen iets van haar wil, maar lacht ze erbij? Ik ben schrijver geworden omdat ik een grote drang heb om te analyseren en dat vast te leggen. En ik wil dat mensen dat lezen. Het is mijn 34
manier om mensen op te voeden en zodoende iets bij te dragen aan de samenleving. Ik ontmoet veel onbegrip hier. Heel veel Nederlanders beschikken over onvoldoende informatie over de redenen waarom mensen hun land ontvluchten en denken dat vluchtelingen profiteurs zijn. Als vluchteling moet je continu bewijzen dat je niet zo erg bent als ze denken. Toch wil ik niet als vluchteling-schrijver te boek staan. In mijn boek komen zaken als immigratie en discriminatie wel aan de orde, maar het overkoepelende thema is de liefde. De basis voor De God met de blauwe ogen was er al heel lang, maar ik dacht tot zeven jaar geleden nooit dat ik iets wilde publiceren. Ik had een computer vol onvoltooide verhalen – ik was wispelturig en maakte nooit iets af. Totdat mijn huidige vriendin me ervan overtuigde om dat nou wél 35
eens te doen. Dat markeerde het begin van mijn schrijverschap. In een jaar tijd had ik het manuscript af en heb het naar het Fonds voor de Letteren gestuurd, waar Ronald Bos superenthousiast reageerde. Hij bracht mij in contact met redacteur Adriaan Krabbendam. Met hen heb ik veel over mijn boek in wording gepraat en het eindeloos herschreven. Via Adriaan kreeg ik ook nog advies van de schrijver Jos Versteegen. Ik heb heel veel van hen geleerd. Als ik niet naar mensen als zij had geluisterd, die het beter weten dan ik, was dit boek er nooit gekomen. Uiteindelijk, toen het manuscript eindelijk publicabel was, heeft het Fonds een uitgever voor me gevonden.
dieping. De Soedanese Sallay Akot, die in de kamer tegenover de onze woont, nam op en riep mij vervolgens om naar de telefoon te komen. ‘Voor jou, Ilaja!’ Het wordt een emotioneel gesprek met alle rituele begroetingen zoals we in Afrika gewend zijn. Zelfs haar schapen en koeien doen me de beste groeten. Na afloop besef ik dat ik eigenlijk helemaal niets heb kunnen vertellen of vragen aan mijn oma. Ik baadde in het zweet en mijn tranen nemen die avond en nacht de vrije loop. Babah Tarawally, De god met de blauwe ogen. KIT publishers (2010), p. 44
De titel De god met de blauwe ogen heb ik ontleend aan kerken in Afrika, waar altijd schilderijen hangen waarop Jezus met blond haar en blauwe ogen is afgebeeld. Dat staat symbool voor het minderwaardigheidscomplex van de Afrikaan, voor wie de blanke man een god is. In het boek wordt een Afrikaanse bootvluchteling gered door een Nederlands schip met een kapitein met blond haar. De ambtenaar bij de INd, de rechter, het meisje op wie hij verliefd is: iedereen die over zijn lot beslist heeft blond haar en blauwe ogen. Hoewel ik moeilijke onderwerpen aansnijd, probeer ik altijd met humor te schrijven. Ik geloof dat wanneer je alleen maar vanuit ontevredenheid schrijft, niemand je boek zal willen lezen.
’
Mijn leven in het asielzoekerscentrum is, op wat spannende momenten na, nogal saai en eentonig. Vaak moet ik bij de Immigratiedienst langskomen om mijn verhaal opnieuw te vertellen. Om mijn asielverhaal te verifiëren brengt de ambtenaar van de IND me telefonisch in contact met pastoor Van Beek, de Nederlandse katholieke pastoor in Levuma. Mijn oma heeft deze pastoor verteld over mijn verdwijning en over haar angst dat er iets ernstigs met me is gebeurd. De Nederlandse pastoor, onder de indruk van het verhaal van mijn oma, ging op onderzoek uit en kwam er bij toeval achter dat ik in Nederland verblijf. Om mijn oma gerust te stellen nodigde hij haar uit bij hem thuis en vertelde dat ik veilig ben, het goed maak en in Nederland woon. Nog diezelfde dag belde mijn oma me vanuit het huis van de pastoor. Het telefoontje kwam eerst bij de receptie en werd doorverbonden naar de gang van mijn ver3
3
Dichten in geleende tijd Albana Shala (1968) kwam in 1995 vanuit Albanië naar Nederland voor een studie aan het Instituut voor Sociale Studies in Den Haag. In 2009 verscheen in ons taalgebied haar uit het Albanees vertaalde bundel De Digitale Paus, waarmee ze in Albanië de nationale prijs voor het beste debuut had gewonnen. Shala werkt als programmacoördinator bij Press Now, een Nederlandse organisatie die onafhankelijke media in probleemgebieden ondersteunt.
‘I
N de jareN NegeNTIg ben ik in de journalistiek begonnen. In Albanië kon iedereen in die tijd publiceren. Na de val van het Hoxha-regime ontstond er een ware stortvloed aan kranten en tijdschriften. Ook in Duitsland en Oostenrijk publiceerde ik in een aantal kranten en (literaire) tijdschriften, zowel essays, proza als poëzie. In Nederland duurde het een tijdje voor ik op gang kwam, maar toen ik me hier eenmaal thuis voelde ben ik met mijn werk naar buiten getreden.
De eerste keer was in 2003 bij de poetry slam in café Festina Lente in Amsterdam. Hoewel ik nog erg verlegen was, was het een prachtige ervaring. Ik won niet, maar organisator Simon Vinkenoog zei dat hij het goed vond. Hij voegde daaraan toe dat ik bij het voordragen vanuit mijn buik moest beginnen, met ‘de stem die diep vanbinnen zit.’ Na die eerste keer heb ik zo veel opgetreden als maar mogelijk was, wat neerkwam op een paar keer per jaar. Bij een van die optredens ontmoette ik Ronald Bos, projectmedewerker Intercultureel van het Fonds voor de Letteren. Dat leidde tot een introductiecahier van het Fonds, bedoeld voor uitgevers, met voorbeelden van mijn poëzie en proza. Op die manier kwam ik in contact met Uitgeverij P, een van de beste uitgeverijen van poëzie in België. 38
Ik reis veel voor mijn werk en dat zie je terug in mijn poëzie. Ik schrijf graag over plekken, hoe die veranderen en hoe de mensen daar leven. Andere gedichten hebben mijn emigratie als thema, of het moederschap. Ik vind het schier onmogelijk om in het Nederlands te schrijven, al vertaal ik mijn gedichten nu ook zelf. Daarbij heb ik hulp van vrienden, in het bijzonder van Andrea Grill, en voor mijn eerste bundel werkte ik samen met de Vlaamse dichter en literair vertaler Koen Stassijns. Die samenwerking was heel nuttig; als ik een tweede bundel ga schrijven zal ik proberen hem er weer bij te betrekken. Maar dat kan wel enige tijd op zich laten wachten. Ik moet altijd tijd lenen van andere zaken zoals mijn werk en mijn kinderen.
39
’
De Digitale Paus Laten we een andere paus kiezen. Een paus aan wie we nooit zullen twijfelen of hij met plezier naar de nonnen kijkt of hij ervan droomt onder de deken van kardinaal X te kruipen of hij het vaderland of zijn beste vriend heeft verraden zelfs al was het vijftig jaar geleden. Laten we eens en voor altijd een paus kiezen met de nieuwste software een paus die je mag geloven een onfeilbare oplaadbare die nooit pijn lijdt
Loskomen van de eigen traditie Shakila Azizzada (1964) ontvluchtte in 1984 het toenmalige communistische regime in Afghanistan. In 2004 debuteerde zij in Nederland met de uit het Dari vertaalde bundel Herinnering aan niets. Ook publiceerde zij een Nederlandstalig toneelstuk. Azizzada keerde diverse malen terug naar Afghanistan, onder meer als tolk-vertaler en cultureel adviseur van het Ministerie van Defensie.
‘A
Ls VLuchTeLINg word je uit je bestaan weggerukt. Je laat heel je geschiedenis achter je en raakt ontworteld. In je nieuwe omgeving zal je moeten aarden en de taal leren, zeker als schrijver. Maar ook als je de taal beheerst ben je er nog niet. Je hoeft niet per se als een Nederlander te willen schrijven, maar je moet de literaire cultuur hier wel enigszins kennen om te kunnen slagen. Als je, zoals ik, niets anders kent dan een land dat onderdrukt is, ontwikkel je als schrijver een symbolische taal, waarmee je je in bedekte termen uit. Dat werkt hier niet. Ik moest me ontworstelen aan de Afghaanse literaire wereld.
een Digitale Paus. Albana Shala, De Digitale Paus. P (2009), p. 55 (vertaling Andrea Grill)
Ik vond de Nederlandse literaire cultuur terughoudend, net als de hele Nederlandse maatschappij. Ik kom uit een cultuur die heel knus was, waar iedereen iedereen kent. Bevriende schrijvers kwamen makkelijk bij elkaar over de vloer, om elkaar hele nachten voor te lezen uit eigen werk en daarover te discussiëren. We stimuleerden en begeleidden elkaar, op een impliciete manier. Dat miste ik hier. Daarom heb ik me bij een aantal Iraanse schrijvers en dichters aangesloten. Eens in de maand kwamen we bij elkaar, om ervaringen uit te wisselen en om elkaar aan te sporen om los te komen van onze traditionele schrijfculturen. We bekritiseerden elkaar genadeloos. Dat was heel mooi. Rond 2002 heb ik via aIda opgetreden op de Landelijke Poëziedag. Daar werd ik benaderd door een uitgever, die weer contact heeft gezocht met 40
41
deze maatschappij kunnen verkopen. Voor mijzelf gold en geldt dat het schrijven zelf heel belangrijk is, of ik nou een groot publiek heb of niet. Dat er een apart Intercultureel beleid is bij het Nederlands Letterenfonds vind ik heel goed. Er zijn daardoor toch heel wat schrijvers aan het licht gekomen die anders in de anonimiteit waren blijven steken. Ik vind tegelijkertijd wel dat het Intercultureel beleid veel beter kan. Het is vooral belangrijk dat vluchteling-schrijvers niet in hetzelfde kringetje blijven steken. Je ziet ze toch altijd weer optreden bij dezelfde multiculti-instellingen en -festivals. Het Nederlands Letterenfonds moet stimuleren dat ze echt opgenomen worden in de Nederlandse literaire wereld, variërend van andere podia tot literaire tijdschriften.
Voorbij de tijd
’
Ik bereikte het einde van het pad dat vol vrees en twijfel was.
het Fonds voor de Letteren. Mijn eerste bundel heb ik uiteindelijk zelf naar het Nederlands vertaald. Daarbij heeft de projectmedewerker Intercultureel Ronald Bos van het Fonds mij intensief begeleid. Dat was echt fantastisch. Het Fonds heeft zich ontzettend ingezet om mijn schrijverschap tot zijn recht te laten komen, en doet dat ook bij andere vluchteling-schrijvers en -dichters. Het grootste probleem voor veel van hen is dat ze niet kunnen omgaan met het feit dat ze ontworteld zijn. Een schrijver moet loskomen van de roem die hem in zijn eigen land ten deel is gevallen. Dat kan niet iedereen, en sommigen worden gedeprimeerd of bang, met als gevolg dat ze van alles gaan doen, behalve schrijven. Daarnaast is het moeilijk om je voet tussen de deur te krijgen. Stel dat je na een tijdje de weg kent in het Nederlandse literaire wereldje, dan nog moet je je mannetje staan om iets voor elkaar te krijgen. Terwijl in vele culturen bescheidenheid als een deugd wordt gezien, moet je jezelf in 42
De herinneringen die mij belaagden vonden hun eigen plaats, net als de kleuren in de zoom van de rok die de herfst draagt. De zwijgende bladeren gewond door het juk van de tijd dwarrelden tussen de onzichtbare takken van mijn geheugen. De leegte groeide tussen de vingers van de boom der gedachten. Het geluid waarmee ieder blad stierf getuigde dat het luisteren terugkeerde. De pijn verdween en ik wendde mij tot de vallei van de ultieme overgave. Shakila Azizzada, Herinnering aan niets. Bornmeer 2004, p. 12
43
‘W
e KwameN meT de allereerste trein van het Nederlandse Rode Kruis vanuit Zagreb naar Nederland. Het idee was dat we hier tijdelijk zouden blijven en na de oorlog, waarvan verwacht werd dat die kort zou duren, zouden terugkeren. Maar dat is dus niet gebeurd.
Ik ben geen migrantschrijver Via Kroatië vluchtte de Bosniër Stipo Jeleč met zijn zus en haar zoontje in 1992 op zestienjarige leeftijd naar Nederland. De acteur en theatermaker debuteerde in 2006 met de roman Als jij kon kruipen in mijn huid. Hij schreef twee theaterstukken en leverde bijdragen aan verhalenbundels. Momenteel werkt hij aan zijn tweede roman.
Op de tijd in het opvangcentrum in Crailo kijk ik eigenlijk alleen met plezier terug. Ik voelde me er veilig en geborgen. Ik heb zeker een soort dankbaarheid voor de kans die ik gekregen heb om hier te mogen zijn. Gelukkig heb ik zelf veel initiatief genomen, want anders zit je in zo’n opvangcentrum je tijd te verdoen. Ik kon naar school en ging bij Van der Valk werken. Na mijn opleiding tot acteur heb ik jarenlang gespeeld, maar op een gegeven moment kreeg ik er een beetje genoeg van. Ik heb toen twee theaterstukken geschreven en kreeg zo de smaak van het schrijven te pakken. Ik had, in een eerder stadium, een filmscript geschreven waar ik verder niks mee gedaan had. Daar ben ik weer mee verder gegaan en gaandeweg bleek dat het verhaal zich beter leende voor een roman. Ik ben niet zo’n schrijver die vier jaar schrijft en dan maar kijkt of hij een uitgever kan vinden. Ik wilde wat met dat boek doen en daarom ben ik naar het Fonds voor de Letteren gestapt. Daar bleek dat ik niet in aanmerking kwam voor een introductiecahier, omdat ik in het Nederlands schrijf, en niet in mijn moedertaal. Maar via het Fonds kwam ik wel in contact met Lisa de Rooy, die mij gecoacht heeft. Ze heeft de 30 pagina’s die ik af had gelezen en becommentarieerd. Haar commentaar heb ik gebruikt bij het verdere schrijfproces. Dat coachingstraject was, achteraf bezien, de pilot voor de huidige coachingstrajecten van het Intercultureel beleid van het Nederlands Letterenfonds. Het leuke is dat ik nu zélf ook coach ben. Ik heb tot nu toe één jonge schrijver terzijde gestaan. Overigens heeft dat niet geresulteerd in een publicatie, omdat ik constateerde dat wat hij wilde niet geschikt was voor de Nederlandse markt. Ik zie wel potentie in hem – hij moet alleen een ander boek gaan schrijven. Ik denk dat coachingstrajecten alleen succes-
44
45
vol kunnen zijn als je, vóórdat je begint, weet of het klikt tussen coach en pupil. Daarnaast moet duidelijk zijn wat de schrijver wil en of het project kans van slagen heeft. Met andere woorden: dat het te schrijven boek publicabel is. Het moet geen socialedienstproject worden. Ik wil zelf absoluut geen migrantschrijver genoemd worden. Ik weet niet wie dat bedacht heeft en waarom dat zo moet heten. Ik hou sowieso niet van stempels. Toch denk ik dat het goed is dat er een Intercultureel beleid is. Er zijn gevluchte schrijvers die hun vak willen blijven uitoefenen en geen enkele andere ingang hebben. De vraag is wel: hoe lang mag iemand gebruik maken van ondersteuning?
Ik ben opgehouden met hoesten en klaar om terug naar de kamer te gaan. Kikker is ook klaar en gaat in dezelfde wasbak waar hij net zijn tanden poetste zijn voeten wassen. Pompoen en ik kijken elkaar aan en zijn het meteen met elkaar eens: dit deugt niet. We zeggen er niets van en wachten. Stipo Jeleč, Als jij kon kruipen in mijn huid. Vassallucci 2006, p. 22-23
Een ding staat vast: de kans dat je het in dit land zult maken als je in je moedertaal blijft schrijven is klein. Bij uitgeverijen zit niemand op je te wachten. Wil je in Nederland uitgegeven worden, dan zul je uiteindelijk toch in het Nederlands moeten gaan schrijven.
’
De badkamer is vol met jongens die willen douchen of die netjes in de rij staan om hun tanden te poetsen. Van het plafond vallen druppels water. Soms valt er een recht in mijn gezicht of in mijn nek. De spiegels zijn beslagen en op sommige zijn sporen van tandpasta zichtbaar. Soms lijkt het op een minuscuul figuurtje, maar het is tandpasta. We doen allemaal alsof we de twee jongens die rechts van ons staan te douchen, niet zien. Iedere keer als ik hun kant op kijk, hun naaktheid zie, komt er een soort onbekende schaamte over me heen. Deze jongens zijn ouder en zijn dit allang gewend. Wij moeten deze vernedering nog ondergaan. Als ik eindelijk aan de beurt ben om mijn tanden te poetsen zie ik dat Boris al klaar is. Hij gaat achter me staan. Wanneer ik later in de spiegel kijk zie ik dat hij zijn kleren staat uit te trekken. Van schrik slik ik de tandpasta door en krijg een enorme hoestbui. Boris stapt onder de douche en negeert mijn onophoudelijk gehoest. Pompoen slaat me hard op mijn rug. 4
4
Zichzelf zijn of een rol spelen: het dilemma van de migrantschrijver door Fouad LarouI
Er gebeurt niets ‘Weet u wat er gebeurt wanneer er niets gebeurt? Dan ontstaan er hele literaturen…’ (André Gide heeft ooit zoiets gezegd). Dit zou voor een purist wel eens de ware definitie van literatuur kunnen zijn, en dus van de schrijver. In een onbeweeglijke wereld, ‘waar niets gebeurt’, put hij (zij) uit zijn verbeelding, uit zijn vruchtbare brein, intriges, personages, hele werelden. Bij de surrealisten ging het erom dat je voortdurend in een weinig opwindende dagelijkse werkelijkheid ‘op de loer’ bleef liggen. En het was nou juist de kunst van de schrijver, zijn genie, dat hij daarin datgene zag wat anderen niet zagen. In Nadja licht André Breton deze houding nader toe: ‘Het is mijn bedoeling om het alleen over die episodes van mijn leven te hebben (…) waarbij ik in een als het ware verboden wereld binnentreed, een wereld van plotselinge verbanden, verbijsterende toevalligheden, reflexen.’ Die ‘als het ware verboden’ wereld is die van het dieper gelegen ik, waarin ‘de verbanden’ en ‘de toevalligheden’ slechts betekenis hebben voor één enkele persoon: degene die zich herinnert, die vertelt, die zijn verbeelding laat werken. En het is het wonder van de literatuur dat wij kunnen verstaan en begrijpen wat er dan tegen ons wordt gezegd. Of eigenlijk is het geen wonder: het is nou juist door het ‘ambacht’ van de schrijver dat deze overbrenging tot stand komt. Dat de lezer de sonate van Vinteuil meent te horen, dat hij meent dat hij zelf het stukje in de thee gedoopte madeleine meent te proeven, komt doordat er niets gebeurt en doordat er een geniale schrijver, Proust, is die een kroniek van kleine details bijhoudt. Kleine, veelbetekenende details. 48
Eigenlijk gebeurt er niet veel wanneer Mrs. Dalloway besluit boodschappen te gaan doen in een voorjaarsachtig Londen, met het oog op de soirée die ze die dag gaat geven. We worden meegesleept door haar gedachtestroom. Zij maakt zelf niets mee, ze had die ochtend net zo goed niet uit kunnen gaan. En dat is precies wat Xavier De Maistre deed toen hij Reis door mijn kamer schreef, zonder naar buiten te gaan. En ook Naguib Mahfouz laat het er niet bij zitten, als het erom gaat zo min mogelijk te bewegen… En als je nu per se toch je kamer uit wilt, dan hoef je 49
alleen maar wat op straat rond te gaan wandelen, waar zo op het eerste gezicht helemaal niets gebeurt. In De Boer van Parijs van Louis Aragon spelen de straten en vooral de ‘passages’ een belangrijke rol. Als essayist zag Walter Benjamin in die Parijse passages het symbool van een nieuwe esthetiek, maar schrijvers zoeken daar naar iets anders: de mogelijkheid om iets uit (bijna) niets te creëren. Een alchemistendroom. Een schrijversdroom. Maar literatuur bestaat natuurlijk niet alleen maar uit introspectie. Je kunt moeilijk beweren dat er helemaal niets gebeurt in Germinal, in Oorlog en Vrede of in Honger. Maar in die gevallen, net zoals bij Mahfouz, gaat de observator, dat wil zeggen Zola, Tolstoi of Hamsun, een onbeweeglijk parcours (om de mooie titel van de memoires van Edmond Amram El Maleh te gebruiken); een observator die zich niet beperkt tot het exploreren van zijn diepere ik, maar die het ook tegen de buitenwereld opneemt, zonder echter zelf van zijn plaats te komen. Vooral Zola trekt heel bedreven aan de touwtjes van zijn ledenpoppen, zonder dat zijn lorgnet ook maar een millimeter van zijn plaats komt. Pas een buitenliterair evenement, de Dreyfus-affaire, maakt dat hij in beweging komt, dat hij een schrijver in beweging wordt, een migrantschrijver. Maar die elf maanden gedwongen ballingschap in Londen (1898-1899) brengen alleen het merkwaardige Vruchtbaarheid voort, een van Zola’s ‘profetische’ romans, waarin hij ‘en vrac’ de contraceptie en Malthus veroordeelt, en een pleidooi houdt voor het herbevolken van Frankrijk. Geen woord over de situatie van de emigrant… Alsof Zola, de zoon van een Italiaanse immigrant, alleen maar oog had voor zijn geboorteland, Frankrijk. Ook Jane Austen had alleen oog voor het graafschap waar zij geboren werd, Hampshire. Er is vaak opgemerkt dat in haar werk de napoleontische oorlogen bijna niet voorkomen (terwijl er toen toch echt iets gebeurde, Hegel zag er zelfs de Geest in beweging in…). In haar romans gaat het vooral over het huwelijk, zoals in de meeste Egyptische en Mexicaanse feuilletons van tegenwoordig. Je kunt er een kritiek in lezen op de afhankelijkheid van de vrouwen in haar tijd ten opzichte van die heilige instelling (zij is zelf nooit getrouwd), je kunt er een satire in lezen op de sentimentele romans van die tijd. Maar inderdaad: er gebeurt ‘niets’ bij Jane Austen, terwijl ze toch deel uitmaakt van de wereldliteratuur. 50
Er gebeurt iets De Eerste Wereldoorlog heeft in Frankrijk een stortvloed aan literaire werken en schrijvers teweeggebracht, wat het aforisme waarmee dit artikel begint schijnt te weerspreken. Als er wel iets gebeurt, dan kunnen daar ook hele literaturen uit voortkomen… Maar hoe waardevol zijn die? In 1914 werd de schrijvers gevraagd om op hun manier mee te vechten, dat wil zeggen de openbare mening te beïnvloeden (anderen zouden zeggen: ‘mee te doen aan de hersenspoeling…’). Onder de bestsellers van die tijd vind je totaal in vergetelheid geraakte titels zoals Histoire de Gotton Conixloo van Camille Mayran, bekroond door de Académie Française; La guerre, Madame van Paul Géraldy; Gaspard van René Benjamin, die daarvoor de Prix Goncourt kreeg, etc. (het is een hele waslijst!). De enige die aan de vergetelheid ontsnapt zijn: Het Vuur van Henri Barbusse, De Houten Kruizen van Roland Dorgelès en Martelarenlevens van Georges Duhamel (waaraan je ook Beschaving kunt toevoegen). Waarom? Deels vanwege hun documentaire waarde (ze hadden zelf meegemaakt wat ze vertelden), deels vanwege hun talent: een onontbeerlijke combinatie. We komen hier straks op terug. Er gebeurt iets. De verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog hebben meesterwerken voortgebracht als Als dit een mens is van Primo Levi, De menselijke soort van Robert Antelme en Onbepaald door het lot van Imre Kertész (al zei diezelfde Kertész: ‘Ik schrijf geen Holocaustliteratuur ik schrijf romans!’). Er gebeurt iets. Was Solzjenitsyn voorbestemd om schrijver te worden, en de Nobelprijs te krijgen? Niets is minder zeker. In werkelijkheid stond deze briljante student een wetenschappelijke carrière voor ogen. Een onhandig geformuleerde brief van hem werd onderschept, en hij belandde in de Goelag. Een verschrikkelijke ervaring, waaruit eerst Een Dag uit het Leven van Ivan Denissovitch voortkwam, en vervolgens de rest van zijn werk. In zijn autobiografie, Het kalf stoot de eik, vertelt Solzjenitsyn hoe hard en geduldig en met wat voor zelfopoffering hij had moeten zwoegen om te leren schrijven. Daar kun je uit afleiden dat hij onder andere omstandigheden ingenieur zou zijn gebleven… Men zou nooit van hem hebben gehoord. In zekere zin hebben we bij ‘migrantschrijvers’ met hetzelfde te maken. Er is duidelijk iets gebeurd. Maar wat? Dat is waar de problemen 51
en misverstanden beginnen. In 1992 is er in Algerije iets gebeurd: mislukte verkiezingen, burgeroorlog, aanslagen, moordpartijen… Dat soort ‘gebeurtenissen’ kunnen tot revelaties leiden. In dit geval was het de revelatie van een aantal echte schrijftalenten zoals Boualem Sansal, Maïssa Bey, Anouar Benmalek en enkele anderen (we kunnen ze niet allemaal opsommen). Het heeft helaas ook een aantal teksten zonder belang opgeleverd. Elke Parijse uitgever wilde er eentje hebben, van die tot ballingschap gedwongen migrantschrijvers (al heeft Sansal bijvoorbeeld Algiers nooit verlaten). Journalisten, artsen en ingenieurs zijn begonnen te ‘schrijven’. Ze hebben niet allemaal de nederigheid gehad zich eerst, zoals Solzjenitsyn, het handwerk eigen te maken. Je had toch rewriters (het woord alleen al) om hun verhaal in het net op te schrijven? Als je dit mechanisme op Europese schaal toepast, krijg je de hedendaagse situatie. In de jaren tachtig hebben we Afghaanse en Iraanse vluchtelingen zien aankomen, Iraakse dichters (een van hen zei ooit tegen me: ‘Alle Irakezen zijn dichters’), Somaliërs die de teloorgang van hun land ontvluchtten, vluchtelingen uit ex-Joegoslavië die meer dan genoeg hadden van de verschrikkingen van de Balkanoorlog. En dan waren er de ‘tweede generatie’ Marokkanen, Turken, Antillianen. In Frankrijk ontstond de ‘beur’-literatuur. In Groot-Brittannië begonnen de kinderen van Indiërs en Pakistanen de ene na de andere literaire prijs binnen te halen.
Structuurverandering Zelfs bij een oppervlakkige bestudering van bijvoorbeeld de situatie in Nederland, kunnen we de volgende opmerkingen maken. ‘Migrantenliteratuur’, dat betrof in het begin slechts een paar losse, hier en daar – soms in eigen beheer – door activistische of idealistische uitgevers gepubliceerde werken (Hassan Belghazi in 1982, Halil Gür in 1984, etc.). Maar het nam pas echt vaste vorm aan toen de ‘champ littéraire’ (om een uitdrukking van Bourdieu te lenen) zich herstructureerde. Dit is mijn stelling: de structuur van de champ littéraire, zoals die zich na de oorlog, en in het bijzonder in de jaren zestig had gevormd, had aan het begin van de jaren negentig haar tijd gehad. De fundamentele tegenstelling in de tijd na de oorlog kwam vooral voort uit de con52
frontatie van pro-Amerikaanse rechts-denkenden en de meest diverse links-denkende groeperingen. In de wereld van uitgevers, tijdschriften en critici werd ten opzichte van deze fundamentele tegenstelling positie gekozen. Later is men meer positie tegenover elkaar gaan kiezen (de champ littéraire verzelfstandigde zich): een door De Groene Amsterdammer bejubeld boek kon niet anders dan verdacht zijn in de ogen van de criticus van Elsevier. Deze tweedeling gold tevens voor allerhande andere kwesties: het feminisme, de religie (een zeer belangrijke factor in Nederland, waar zoiets als de in Frankrijk bestaande ‘laïcité’ niet bestond), de seksuele emancipatie, etc. Maar na de door Solzjenitsyn in de jaren zestig toegebrachte mokerslagen, na de dood van Mao in 19 en de ideologische koersverandering van Deng, na de val van de Berlijnse Muur, bestond deze fundamentele contradictie niet meer, of in ieder geval in een veel vagere vorm. Dat was het ogenblik waarop de discussie over de multiculturele samenleving begon, op initiatief van Frits Bolkenstein (we zullen het maar niet hebben over de Centrum Democraten van Hans Janmaat, die bij de verkiezingen nooit 1 procent van de stemmen behaalde); daarna werd hij voortgezet door Pim Fortuyn en de hem steunende kranten; en ten slotte gaf Paul Scheffers geruchtmakende artikel van januari 2000 (Het multiculturele drama) vanuit de linkse hoek een legitimatie aan de vraag: wat te doen met de multiculturele samenleving? De fundamentele tegenstelling in de maatschappij (of liever in de discussies over de maatschappij) had een ander karakter gekregen, en de champ littéraire zou weldra volgen. Het was slechts een kwestie van tijd. De werkelijke voorlopers (Eric Visser, oprichter van uitgeverij De Geus, en Oscar van Gelderen, oprichter van Vassallucci) hadden, lang voor het artikel van Scheffer, al in de gaten wat er aan het gebeuren was. Je moet Oscar van Gelderen zeker nageven dat hij degene is geweest die zich het meest hardnekkig heeft ingezet voor een razendsnelle herstructurering van de champ littéraire. Hij werd daarbij geholpen door een belangrijk onderdeel van die champ, namelijk de schrijfwedstrijden, in het bijzonder die van de culturele vereniging El Hizjra, in 198 opgericht door de Marokkaan Abderrazak Sbaïti, autodidact en hartstochtelijk lezer, en zijn vrouw Simone Meilof-IJben. De wedstrijd zelf werd in 1992 ingesteld. Het is leerzaam te zien wat er in die jaren gebeurde: El Hizjra deelt prijzen uit, Vassallucci of De Geus publiceert. De dichter Mustafa 53
Stitou (Mijn Vormen, 1994), en de schrijvers Abdelkader Benali, Khalid Boudou, Saïd El Haji en Rashid Novaire zijn een paar voorbeelden van de effecten die dit heeft gehad. Het begrip ‘migrantenliteratuur’ was geboren, ook al was niet een van deze jonge auteurs strictu sensu een immigrant.
Wat gebeurt er? Al deze auteurs hebben talent. Dat is tenminste – in principe – één voordeel van een selectie door een literaire wedstrijd. Maar nu de champ littéraire eenmaal op deze wijze is gestructureerd, dreigt het talent toch weer op de tweede plaats te komen: net zo als bij de vroegere structuur, toen je óf de Stalin Prijs kreeg óf de Nobelprijs… Michaël Zeeman was dikwijls vriendelijk gedisponeerd tegenover de ‘migrantenliteratuur’, voor een deel omdat zijn eigen tegenstanders tot het andere kamp behoorden, het kamp waar de multiculturele samenleving als een vergiftigd cadeau werd beschouwd. Toen gebeurde er iets volstrekt voorspelbaars: de structuur deed zijn invloed gelden. Men trok er zich namelijk bar weinig van aan of die auteurs in staat waren tot schrijven ‘wanneer er niets gebeurde’. Het ‘systeem’ zei tegen ze dat er iets was gebeurd, namelijk hun eigen leven. Maar let wel! Het ging niet om hun ‘diepere ik’ dat zo dierbaar aan Proust was (het enige dat volgens hem iets waard was), maar juist om hun ‘organische’ of sociale leven, iets dat er voor de schrijver nou juist niet zo veel toe doet. In het conflict tussen Proust en Sainte-Beuve gaf de champ littéraire massaal gelijk aan Sainte-Beuve… Vertel ons over je kindertijd tussen twee culturen, over je vanzelfsprekend onderdrukte moeder (analfabeet, maar in het bezit van een gouden hart), over je allicht tirannieke vader… Weg met de ‘tussenpozen van het hart’ (Proust), het enige wat telt is de reële buitenwereld, die van ‘de cultuur’. Tegen de Somalische vrouwen zou men zeggen: vertel ons over clitoridectomie. En vertel ons ook eventjes wat je van ons vindt. Tegen de Turken: hoe kun je Turk zijn? Of met andere woorden: wees een migrant. Laat zien. De geschiedenis herhaalt zich. Driss Chraïbi schreef in de jaren zestig, in Frankrijk, een boek met de titel Un ami viendra vous voir, waarin hij 54
de consumptiemaatschappij en de macht van de reclame aan de kaak stelde. Bijna tegelijkertijd publiceerde Georges Perec Les Choses, waarin hetzelfde onderwerp de hoofdrol speelde. Perec kreeg de prestigieuze Renaudot Prijs, Chraïbi werd door de kritiek de grond in geboord: er kwam namelijk niet één Maghrebijn voor in zijn roman! Voor de champ littéraire was het daarom een niet in het geheel passend onderwerp. Ongepast, onbegrijpelijk, overbodig: exit! Als er één probleem is aan te wijzen in de migrantenliteratuur, dan is dát het wel: de meeste auteurs raken erdoor vervreemd. Het ware leven is elders. Je mag natuurlijk geen waardeoordeel uitspreken. Maar als je dat wel zou doen, dan zou er uit het voorgaande een heel eenvoudig criterium af te leiden zijn: wie zouden er van al deze auteurs in staat zijn tot schrijven, zelfs als er niets gebeurt? Zelfs als hun persoonlijke (werkelijke of bedachte) geschiedenis, hun ‘organisch bepaalde’ geschiedenis (Breton) van geen enkel belang is? Of, aangenomen dat de situatie van de emigré, de balling, vergelijkbaar zou zijn met de trauma’s van het midden van de twintigste eeuw, wie zouden er, zoals Solzjenitsyn, in staat zijn om te leren schrijven, dat wil zeggen om geduldig, nederig en hardnekkig te zoeken naar de woorden en de zinswendingen die werkelijk datgene zeggen wat gezegd moet worden? Daarvoor zou je de poëtische passages in hun werk moeten opzoeken, als die er al zijn, en als dat werk niet vergaand is herschreven. Maar wie zou er nou ooit belang hebben bij een dergelijk bijna politioneel onderzoek? De literaire wereld zeer zeker niet, noch het ene kamp, noch het andere. Misschien zou je buitengaats (buiten de champ) moeten werken. Dat zou een pas mooi programma zijn voor een daadwerkelijk ondersteuningsbeleid van de migrantenliteratuur, een beleid dat zich niet tevreden zou stellen met het produceren van tweederangs literatuur…
Het dilemma Zonder zo’n programma is de kans groot dat de migrantenliteratuur alleen maar gebaseerd zal zijn op een aantal gemiste afspraken, uitgaande van de hierboven geschetste situaties:
55
• Of ‘er gebeurt niets’ en de migrant is werkelijk in staat een hele literatuur uit zijn pen te doen vloeien, alleen interesseert zo’n talent niemand en zal hij niet worden gepubliceerd. Want die hebben we toch al, die virtuozen van ‘er gebeurt niets’, ze hebben namen van hier bij ons en hun voorgangers staan uit-en-te-na beschreven in ‘onze’ literaire handboeken. • Of ‘er gebeurt iets’ – dat is tenminste wat men tegen hem zegt (hij komt toch uit Darfur of uit een land waar men vrouwen besnijdt?) – en dan vraagt men hem om over die verschrikkingen te schrijven. Leren schrijven? Daar is geen tijd voor. We leven niet meer in het Rusland van Solzjenitsyn, de productietermijnen zijn kort, publish or perish… Jezelf zijn en niet te worden gepubliceerd (niet bestaan); of een rol spelen en een ander worden (achter een masker bestaan). Dat is het dilemma van veel migrantschrijvers. (vertaling Frans van Woerden)
5
Een titel… die heb ik nog niet Een gesprek met Roland Colastica en kinderboekenschrijver Sjoerd Kuyper over de eerste jeugdroman van Roland, het schrijfproces, de coaching van Sjoerd en een bijzondere vriendschap.
door ELodIe ELoIse Op het terras aan zee van het Avila Hotel ontmoet ik hen. Sjoerd Kuyper (1952), gerenommeerd kinderboekenschrijver, en Roland Colastica (190), performer, schrijver, leerkracht drama. Ik heb een bekende Nederlander en een bekende Curaçaoënaar tegenover me zitten. Twee mannen die al sinds 1994 een warme vriendschap onderhouden. Maar dat is niet de reden van dit gesprek. De aanleiding is de langverwachte jeugdroman van Roland Colastica, die zich volledig op Curaçao afspeelt.
5
‘Het is een boek over de samenleving van nu en over de Curaçaose jeugd van nu. De hoofdpersoon is Jurcell. Hij is dertien jaar en je ontmoet hem als zijn leven op z’n kop komt te staan. Een leven dat voor die tijd kalm en rustig verliep. Veilig en beschermd. Dat verandert en Jurcell komt er alleen voor te staan. De wereld zoals hij die kende komt in botsing met de realiteit. Het verhaal speelt zich af op Curaçao en beschrijft ook de vele sociale en maatschappelijke invloeden die meespelen bij de vorming van een jong mens. Jurcell gaat het avontuur aan. Hij leert zichzelf kennen en ontdekt zijn innerlijke kracht.’ Het boek zit nu in de laatste schrijffase maar een titel heeft het nog niet. ‘Dat is helemaal niet erg,’ zegt Sjoerd Kuyper. ‘Soms heb je een titel en dan schrijf je daar een boek bij. En soms is het boek af en moet de titel nog komen. Zo kan het gaan. We gaan de hoofdstukken nu van titels voorzien. Misschien komt er dan iets naar boven dat past.’ Voor Sjoerd is het de eerste keer dat hij een schrijver coacht. ‘Ik ken Roy al lang. Ik ken zijn familie, zijn gezin. En hij de mijne. Toen hij me vroeg zijn coach te worden, moest ik wel even nadenken. Om te beginnen heb ik nooit een coachingjob willen doen. Je investeert dan langere tijd in iemand anders zonder dat je zelf iets maakt. Daarnaast en dat is het belangrijkste: Roy en ik zijn vrienden. Coaching houdt in dat je kritiek geeft. En dat is moeilijk. Je trapt er iemand mee op zijn ziel. Maar toen Roy me vroeg heb ik dezelfde dag nog teruggebeld dat ik het wilde doen. Ik hou van Roy en ik vind het heel belangrijk dat dit boek er komt.’
Steun van Nederlandse fondsen De begeleiding die Roland van Sjoerd krijgt wordt betaald door het Fonds van de Letteren en het Nederlands Literair Productie- en Vertalingenfonds. Twee jaar geleden zijn ze samen dit proces ingestapt. Mede mogelijk gemaakt door Ronald Bos van het Fonds van de Letteren en Suzanne Meeuwissen van het Nederlands Literair Productie- en Vertalingenfonds. De subsidieregeling van de Nederlandse fondsen was toen nog niet toegankelijk voor beginnende Antilliaanse schrijvers of kunstenaars. Er moest een creatieve weg gezocht worden. Tegenwoordig hebben verschillende fondsen zich verzameld in de regeling KulturA, die speciaal is ingesteld voor alle kunsten in dit deel van het koninkrijk. 58
‘Al in 2004 ontstond dit verhaal in mijn hoofd. En ik wist dat ik het op zou moeten schrijven. Maar dat is geen eenvoudige klus gebleken,’ vertelt Roland. ‘Ik geef les, doe allerlei projecten, maak toneelvoorstellingen, word gevraagd voor van alles en nog wat en daartussendoor loopt het leven. Mensen als Margreet Ruardi van Stichting Schrijvers School Samenleving [stichting die bemiddelt en adviseert bij het organiseren van lezingen door schrijvers, red.] en Liesbeth van Houten, die toen nog bij Leopold zat, zeiden al in 1995 dat ik moest gaan schrijven. Maar een boek schrijven is iets heel anders dan wat ik tot nu toe heb gedaan. Het is een ander proces en dat moest ik leren durven. Om een boek te kunnen schrijven heb je rust nodig. Je moet een structuur creëren waarin je er echt aan werken kunt. Het heeft lang geduurd voordat die structuur er was en ik die kon implementeren in mijn toch drukke leven. Iemand die mij ook tot dit punt heeft helpen brengen is de Arubaanse kinderboekenschrijfster Desiree Correa. In 2008 greep ze me bijna letterlijk in mijn nekvel. Nu, Roy, zei ze. Je moet je nu op het schrijven storten. Ze haalde me naar Aruba en daar lukte het me de draad op te pakken.’
De Curaçaogroep Sjoerd en Roland leerden elkaar kennen tijdens de Kinderboekenweek van 1994 op Curaçao georganiseerd door de stichting Nana en de Stichting Schrijvers School Samenleving. ‘We waren met een groep schrijvers naar Curaçao gekomen. Jacques Vriens, Paul van Loon, Hans Hagen, Anke de Vries en ik,’ zegt Sjoerd. ‘Het schoolbezoek hier was heel anders dan in Nederland. Curaçaose kinderen zijn meer visueel en auditief ingesteld. We redden het dus ook niet met alleen maar voorlezen. Daarmee plaatsten we eerder afstand. Het boek stond letterlijk tussen ons en de kinderen in. We spraken daarover en pasten ons programma aan. Ik leende een gitaar en ging liedjes zingen. We moesten onze verhalen meer kleur geven. Niet voor niets is de vertelkunst hier zo belangrijk. En daar is natuurlijk ook met Roy veel over gediscussieerd. Nog steeds zijn we met die groep van toen heel hecht. We noemen onszelf de Curaçaogroep en komen eens per jaar bij elkaar.’ De kinderboeken van Sjoerd hebben een ‘bemoedigende’ toon. En ze lopen allemaal goed af. ‘Ik ben per ongeluk kinderboekenschrijver geworden. Ik was eigenlijk 59
Sjoerd Kuyper
Roland Colastica
dichter. Op een dag hielp ik iemand met een verhaal voor kinderen. En ik merkte dat ik met een grijns achter de typemachine zat. Dit was veel leuker.’ Ook bekende gelauwerde schrijvers vinden het moeilijk om nieuw werk af te staan aan kritische ogen. ‘Mijn vrouw is de eerste die nieuw werk leest. Doodeng is dat. Dan zit ik in spanning. Waar blijft de lach, denk ik gedurende die eerste slopende minuten. En als die komt, dan pas kan ik weer opgelucht ademhalen. Dan weet ik dat het goed zit.’ Gedichten schrijft Sjoerd nog steeds. ‘Daarin zitten mijn meer sombere gedachten. Ik dicht graag maar een schrijver moet eten.’ Filmscenario’s schrijft hij ook maar dan die van de verfilming van zijn eigen boeken. ‘Dat is weer heel anders. Van het boek blijft niets meer dan een geraamte over. Daarom schrijf ik die scenario’s liever zelf.’
Het weer op Curaçao Op de vraag hoeveel ‘theater’ er in Roys boek zit, beginnen Sjoerd en Roland allebei heel hard te lachen. ‘In het begin heel veel,’ schatert Roland. ‘Ik heb het al drie keer opnieuw moeten schrijven. Een van de dingen die me enorm geholpen heeft was het advies van Sjoerd om al mijn hoofdpersonen aan een bar te plaatsen waar zij met elkaar in 0
gesprek gaan over wat hen overkomen is. Je laat daarmee je personages zelf terugkijken op het verhaal. Dan ga je heel snel zien wat je schrappen en wat je uitdiepen moet.’ Sjoerd laat Roland ook een curriculum van zijn personages maken, laat hem het verhaal van A tot Z vertellen en vraagt naar hoe het weer op Curaçao voelt. ‘Je kunt wel zeggen dat de zon schijnt. Maar hoe ziet dat eruit, hoe voelt het. Als ik zelf met een boek bezig ben dan omcirkel ik het verhaal. Ik denk na, verzamel allerlei aantekeningen. Ik wil eerst weten hoe het zal gaan. En als ik het eind weet dan komt er een moment dat ik het tijd vind worden om het verhaal ook op te schrijven. Zo doe ik het. Maar ik ken ook anderen die gewoon met een eerste zin beginnen en van daaruit verder gaan. Zij hebben misschien meer plezier in het verzinnen van het verhaal. Voor mij is het de taal. Daar heb ik lol mee. Met welke woorden ga ik het verhaal vertellen.’ Voor de afrondende fase van Rolands boek is Sjoerd naar Curaçao gekomen. Dat is bijzonder omdat een schrijver die begeleid wordt meestal naar de coach afreist. Zoals ook Roland verschillende malen naar Nederland is gegaan om met Sjoerd te werken. Voor de periode van een maand verblijft Sjoerd in het Avila Hotel. ‘Mijn reis is betaald door het Fonds maar mijn logies is een mooie geste van het Avila Hotel. Het management van Avila draagt de cultuur van dit eiland een heel warm hart toe en heeft mij toegestaan hier gratis te verblijven. Geweldig dat ze dit mogelijk maken! Voor het boek is het een enorme meerwaarde dat ik hier 1
ben. Ik ben hier eerder geweest maar altijd voor de Kinderboekenweek en dan heb je weinig tijd voor het eiland zelf. Nu loop ik bij wijze van spreken rond in het boek van Roy en dat voegt enorm veel toe. Ik kan het nu met eigen ogen zien, hoef me niet vanuit mijn werkkamer in Nederland in te leven.’ Er wordt overigens niet alleen gewerkt in het Avila Hotel, er wordt ook gelachen. ‘Laatst zat Roy aan de bar met mensen te praten en ik kwam aanlopen. Op heel strenge toon sprak ik Roy toe: ‘Zo en nu is het afgelopen. Aan het werk, jij.’ ‘Je had die mensen moeten zien kijken,’ lacht Sjoerd. ‘Maar we werken hard, halen eruit wat erin zit, en straks als het boek af is dan sturen we het met vrolijke lichte angst naar de uitgever.’
2
Ronald Bos / Floris Dogterom Adriaan Krabbendam / Hanneke Marttin Floris Dogterom Tessa Posthuma de Boer (p. 2) Freevoice (p. 35) J.E.T. Moen (p. 39) Ronald Bos (p. 42) Kemal Hadzic (p. 44) Daniela Bilek (p. 49) Junice Augusta (p. 5, 0, 1) schILderIj omsLag Adil Elsanousi (2001) VormgeVINg Nel Punt sameNsTeLLINg eINdredacTIe INTerVIews FoTo’s
Het interview op pagina 5 en verder (door Elodie Eloise) verscheen eerder in het Antilliaans Dagblad van 1 februari 2010. © Nederlands Letterenfonds 2010