Tussen bitterheid en empathie: reizen in het naoorlogse Duitsland
Masterscriptie Duitslandstudies Universiteit Amsterdam Simon Verhoeven ; Stud. Nr. 10002725
1
Inhoudsopgave Hoofdstuk 1. Inleiding: Reizen door Duitsland in puin, vraagstelling
4
1.1. Historiografische context 1.2. Waarneming en beeldvorming een theoretisch kader 1.3. Hoofdstukindeling en relevantie onderzoek
6 10 13
Hoofdstuk 2. Het naoorlogse Duitsland dat de reizigers zagen 2.1. Vluchtelingenstromen 2.2. Verwoeste steden en infrastructuur 2.3. Honger, zwarte markt en apathie
14 15 16
Hoofdstuk 3. Het thuisfront van de reizigers, het naoorlogse Nederland 3.1. Hoe zag Nederland eruit? 3.2. Nederlanders tegenover Duitsers, een gevoelige en ambivalente relatie
20 25
Hoofdstuk 4. Journalisten en fotografen naar Duitsland in puin 4.1. Zoo leeft Duitschland 4.2. Dans op de vulkaan 4.3. Wat geïllustreerde tijdschriften meldden
28 33 34 2
Hoofdstuk 5. Geëngageerde protestanten en katholieken naar Duitsland 5.1. Studenten en dominees naar Duitsland 5.2. Het Katholiek Genootschap voor Geestelijke Vernieuwing
39 47
Hoofdstuk 6. Een hoogleraar, een naar Nederland gevluchte Duitser en een naar Duitsland gevluchte Nederlandse 6.1. 6.2. 6.3. 6.4.
Prof.Dr. P.J. Bouman en zijn Samenleving in puin Alfred Mozer, internationaal secretaris PvdA Ooggetuige in Berlijn, Bep Spanjer Conclusie hoofdstuk 6
53 57 60 62
Hoofdstuk 7. Conclusie
64
Enkele foto’s uit de boeken van Nesna
68
Niet gepubliceerde bronnen; in druk verschenen bronnen 72 Overige referenties 75
3
Reizen door Duitsland in puin “Om te weten hoe het Duitsche volk thans leeft, om te ontdekken wat zich daarginds achter onze Oostelijke grenzen afspeelt, heb ik een reis door een groot deel van het totaal verwoeste land gemaakt..;” Deze intrigerende zin staat in het voorwoord van het boek van Hans Nesna uit 1946, een boek met indrukwekkende foto’s van een gebombardeerd land.1 Deze zin vat in feite samen waar het in deze studie over gaat: wat maakten Nederlandse reizigers, die kort na de oorlog Duitsland bezochten, mee. Na de onvoorwaardelijke capitulatie op 8 mei 1945 bleken grote delen van Polen, Rusland en Duitsland verwoest. Naast alle verwoestingen was het gevolg van de Tweede Wereldoorlog ook dat miljoenen vluchtelingen door Europa en zeker ook Duitsland trokken. Over die vluchtelingenstromen in Duitsland, de ontreddering en de kapotgeschoten steden en fabrieken is uitvoerig gepubliceerd. Datzelfde geldt voor Nederland dat ook probeerde met een kortstondig naoorlogs idealisme aan de wederopbouw te beginnen, maar geconfronteerd werd met een koloniaal conflict in NederlandsIndië. Dat het naoorlogse Nederland vol van afkeer was tegen Duitsers en Duitsland is niet verwonderlijk. De afgelopen decennia heeft de geschiedschrijving zich uitvoerig met deze belaste Nederlands-Duitse verhouding na de oorlog beziggehouden. Ook de opvang van concentratiekampgevangenen en terugkerende dwangarbeiders is een recent onderwerp van de Nederlandse geschiedschrijving geweest. Er is echter nauwelijks iets gepubliceerd over reizigers naar Duitsland in de eerste naoorlogse jaren. Wel besteedde de historicus Friso Wielenga kort aandacht aan protestantse en katholieke reizigers in zijn studie over de relatie met Duitsland in de naoorlogse jaren.2 En ook publiceerde de theoloog Wilken Veen in 2004 Verzoening in de praktijk? De NCSV en de ‘Duitsche Quaestie’. Hierin komen ontmoetingen van dominees en studenten in de eerste naoorlogse jaren met Duitsers aan de orde. In deze studie wordt vooral diep ingegaan op de mogelijkheid tot verzoening.3 De motivatie om onderzoek te doen naar indrukken van reizigers naar Duitsland berust op het feit dat zij mogelijk invloed hebben gehad op het beeld van Duitsland en Duitsers in Nederland tijdens de eerste naoorlogse jaren. De hoofdvraagstelling van dit onderzoek is: wat maakten de reizigers in het naoorlogse Duitsland mee en welk beeld brachten zij over in het Nederland van die dagen. Zo’n brede vraagstelling kent uiteraard een aantal deelvragen. Ten eerste e
1. Hans Nesna, Zoo leeft Duitschland. Op de puinhoopen van het Derde Rijk (2 druk; Amsterdam 1947) 6 2. Friso Wielenga, West-Duitsland: partner uit noodzaak. Nederland en de Bondsrepubliek 1949-1955 (Utrecht 1989) 337-339 3. Wilken Veen, Verzoening in de praktijk? De NCSV en de ‘Duitsche Quaestie’ (Zoetermeer 2004) 64.
4
wie waren nu die reizigers, hoe reisden zij en in welk kader? Met dat laatste wordt bedoeld: was er bijvoorbeeld een opdrachtgever, of was de reis eigen initiatief? De tweede deelvraag gaat over wat zij zagen. Hierbij is het van belang dat het perspectief, de achtergrond van de reiziger bijvoorbeeld, bepaalt waarnaar gekeken wordt en ‘met welke bril’ wordt gekeken. Was de reiziger bijvoorbeeld in het verzet betrokken geweest, had hij of zijn familie ernstig geleden tijdens de Hongerwinter. Dat zijn factoren die de waarneming kunnen beïnvloeden. De derde deelvraag behelst: welk beeld van Duitsland en de Duitsers kwam in het toenmalige Nederland over. Anders gesteld welke voorstelling van het verslagen Duitsland en de Duitsers werd opgeroepen door de berichtgeving van de reizigers. Bij deze derde deelvraag is er één belangrijk probleem. Lang niet altijd zullen we beschikken over de reacties uit die tijd op de reizigersverslagen. Soms zal er bijvoorbeeld wel een recensie beschikbaar zijn op een artikel of boek, maar ook heel vaak niet. In dat geval moeten we het doen met welk beeld het verslag bij de hedendaagse onderzoeker c.q. lezer oproept. Die beeldvorming hoeft niet altijd te sporen met die van zestig jaar ervoor. De onderzoeker/lezer zal immers door de tijd waarin hij leeft vanuit een eigen perspectief kijken. Bij de opzet van dit onderzoek moet een aantal kanttekeningen worden gemaakt. Ten eerste is een aantal categorieën reizigers buiten beschouwing gelaten. Het gaat in deze studie bijvoorbeeld niet om concentratiekampgevangenen, krijgsgevangenen of arbeiders ingezet in het kader van de Arbeitseinsatz. Over hen is al uitgebreid geschreven in het werk De Meelstreep van hand van de historicus Bossenbroek. In mijn onderzoek is vooral gekeken naar journalisten, fotografen, onder andere Nesna, Klein en Presser, studenten en idealisten uit de kerkelijke hoek. Daarnaast zijn de verslagen van een wetenschapper, de hoogleraar Prof. Dr. P.J. Bouman, een sociaal-democraat, Alfred Mozer en een “buitenbeentje”, de avontuurlijke Elisabeth Spanjer als bron gebruikt. Onvermijdelijk is hierbij sprake van een selectie van bronnen. Zo zijn bijvoorbeeld journalisten van dagbladen of weekbladen buiten de twee onderzochte (Ons Vrije Nederland en de Beiaard der Lage Landen) buiten beschouwing gebleven. Toch is er een zekere mate van representativiteit in de bronnen. Dat valt op te maken uit het voorwoord van een boek van Bouman, Samenleving in puin, dat ook als bron in dit onderzoek wordt gebruikt. Hierin refereert Bouman naar de in zijn tijd gangbare informatie over het naoorlogse Duitsland: reportages, waarmee hij vrijwel zeker ook die van Nesna, Presser en Klein bedoelt, en verslagen van studenten en theologen.4 In het kader van dit onderzoek is overigens nog wel gezocht of er (als tegenhanger van de kerkelijke idealisten) ook vanuit de Arbeiders Jeugd Centrale (AJC) ontmoetingen met Duitsers kort na de oorlog hadden
4. Prof.Dr. P.J. Bouman, Samenleving in puin. Sociologische waarnemingen in West-Duitsland (Amsterdam 1949) 6.
5
plaatsgevonden. Dat is volgens het archiefinventaris van de AJC in het Internationaal Instituut voor Sociale geschiedenis (IISG) niet het geval geweest.5 Een tweede kanttekening geldt de periode 1945 tot en met 1950. De einddatum had ook 1949 kunnen zijn geweest, de oprichting van de Bondsrepubliek West-Duitsland. Arbitrair is toch gekozen voor 1950 omdat tot en met dat jaar interessante verslagen voor dit onderzoek beschikbaar waren. Na dat jaar neemt het aantal voor dit onderzoek relevante verslagen drastisch af, zo bleek tijdens het bestuderen van de bronnen.
1.1 Historiografische context. Voor dit onderzoek hebben we te maken met drie paragrafen uit de historiografie: die van Duitsland in de eerste naoorlogse jaren, die van Nederland in diezelfde periode en hun onderlinge relatie. Geschiedschrijving van het naoorlogse Duitsland. Voor de geschiedschrijving van het naoorlogse Duitsland zijn met het oog op dit onderzoek drie onderwerpen van belang: het debat rond Stunde Null, de controverse over de omvang en gevolgen van de oorlogsschade en het thema Duitsers als slachtoffers. Eén van de belangrijke Duitse historici van dit moment wat dit betreft is Hans-Ulrich Wehler. Zowel in Band IV als Band V van zijn Deutsche Gesellschaftsgeschichte besteedt Wehler aandacht aan de naoorlogse periode. In een structuralistische benadering worden daarin omvang en achtergronden van de verwoesting en vluchtelingenstromen in Duitsland beschreven. Belangrijke kwestie is bij Wehler het begrip Stunde Null, de vraag of er sprake was van continuïteit of discontinuïteit bij de ineenstorting van het Deutsche Reich. Wehler kiest voor continuïteit, in tegenstelling tot historici als Richard Bessel en Frits Boterman. Laatstgenoemde definieert het begrip Stunde Null vooral als een zeer duidelijke breuk in de Duitse geschiedenis, als een moment van katharsis, een einde aan het Pruisische militarisme. Daarna volgens Boterman, kon Duitsland zich als een “tabula rasa” op het Westen richten. De interpretatie van het begrip Stunde Null bij Boterman is vooral militair-politiek.6 Richard Bessel die een grote studie publiceerde over het jaar 1945 vanaf de capitulatie ziet het begrip Stunde Null meer als een economische breuk, een volledige ineenstorting van de Duitse economie, een ”meltdown”.7
5. Archief AJC IISG Amsterdam, online : http://www.iisg.nl/archives/en/files/a/ARCH00142full.php e 6. Frits Boterman, Moderne geschiedenis van Duitsland 1800-199 (2 uitgebreide druk, Amsterdam, Antwerpen 2005) 389 7. Richard Bessel, Germany 1945. From war to peace (London-New York enz. 2009) 383
6
Wehler daarentegen geeft aan dat er veel meer sprake was van een continuïteit in de Duitse industriële capaciteit: er waren nog veel hoogopgeleide vaklieden overgebleven, hoogtechnologische kennis was gespaard gebleven en er was nog voldoende motivatie bij de werknemers om door te gaan. Daarnaast waren er nog voldoende machines en fabrieksgebouwen over.8 Deze mening wordt gedeeld door Manfred Görtemaker, auteur van de ontstaansgeschiedenis van de Bondsrepubliek. Volgens Görtemaker maakte de grotendeels intact gebleven vooroorlogse elite op het gebied van wetenschap en industrie een economische, ja zelfs een morele Rekonstruktionsperiode mogelijk; dat laatste vooral door de stichting van de Bondsrepubliek.9 Met de discussie over Stunde Null hangt ook een andere discussie in de geschiedschrijving samen, namelijk in hoeverre de Duitse industriële capaciteit dramatisch had geleden onder de bombardementen. De historici Richard Bessel en Mattthias Uhl leveren in hun werk omvangrijke cijferreeksen waaruit moet blijken dat de schade zeer omvangrijk was, vooral aan de infrastructuur (zie ook hoofdstuk 2).10 Recent werk van Werner Abelshauser (2005) en Ulrich Wehler (2008) komt met een relativering; zij stellen dat 80 procent van de industriële infrastructuur na de oorlog nog in meer of mindere mate intact was.11 Rond het jaar 2000 zien we nog een ander soort benadering dan ervoor in de Duitse geschiedschrijving. Was voor dat jaar de aandacht vooral gericht op de slachtoffers van het naziregime en de naoorlogse schade in Duitsland, in het begin van de eenentwintigste eeuw lijkt de rol van Duitsers als slachtoffer bespreekbaar te worden. Het was de tijd (2002) dat Günter Grass zijn roman Im Krebsgang publiceerde over de torpedering van het schip de Wilhelm Gustloff, waarbij duizenden vluchtelingen omkwamen. In datzelfde jaar verscheen Der Brand van de hand van historicus Jörg Friedrich. Hierin worden de bombardementen op Duitse bevolkingscentra uitputtend beschreven. De vele duizenden burgerslachtoffers en hun leed krijgen in dit werk de meeste nadruk.12 In een daarop volgend debat stellen Nederlandse historici als Patrick Dassen en Bas von Benda Beckman dat het boek eenzijdig is. Er is onvoldoende rekening gehouden met de context, de gruwelen van de door de nazi’s gevoerde oorlog en ook het door Friedrich gebruikte argument van het zinloze van de bombardementen wordt ontkracht door het feit dat de bombardementen wel 8. Hans-Ulrich Wehler, Deutsche Gesellschaftsgeschichte, Fünfter Band, 1949-1990 (München 2008) 50-51, Hans-Ulrich Wehler, Deutsche Gesellschaftsgeschichte Bd. 4. Vom Beginn des Ersten Weltkriegs bis zur Gründung der beiden Deutschen Staaten, 1914-1949 (München 2003) 966-967 9. Manfred Görtemaker, Geschichte der Bundesrepublik Deutschland (München 1999) 159-160 10. Bessel, Germany 1945. From war to peace. (London-New York enz. 2009) 254-255, Matthias Uhl , Die Teilung Deutschlands. Niederlage, Ost-West-Spaltung und Wiederaufbau 1945-1949 (Berlin 2009) 66-67 11. Over de relativering van de schade schreef Hans-Ulrich Wehler, Deutsche Gesellschaftsgeschichte Bd.4, 966967 en Bd.5, 50-51, maar ook Werner Abelshauser, Deutsche Wirtschaftsgeschichte seit 1945 (Bonn 2005) 68 e 12. Jörg Friedrich, Der Brand. Deutschland im Bombenkrieg 1940-1945 (10 ed München 2002) 543-544
7
degelijk hebben bijgedragen aan een snellere beëindiging van de oorlog.13 Veel invloed in diezelfde tijd had ook het boek Die Vertriebenen. Hitlers letzte Opfer van K. Erik Franzen. Dit boek, in feite een “bijlage” bij een aantal documentaires voor de televisie, gaat over de vluchtelingenstromen, zowel voor als (kort) na de capitulatie. Hoewel Letzte Opfer een sentimentele historicering doet vermoeden is dit niet het geval. Franzen houdt wel degelijk rekening met eerdere verdrijvingen van Polen en Tsjechen in het kader van de operatie “Heim ins Reich” tijdens de Tweede Wereldoorlog.14 Is Franzens boek qua aandacht naar beide zijden van de geschiedenis goed in balans, in het boek van Kalte Heimat van Andreas Kossert slaat de slinger door naar teveel medelijden met de Vertriebenen.15 Opvallend aan de Duitse geschiedschrijving is dus dat door de afstand in de tijd tot de oorlog, door nieuwe gegevens en een andere interpretatie van bekende feiten er een minder traditioneel beeld van het naoorlogse Duitsland wordt neergezet. Dat blijkt ook voor de geschiedschrijving van het naoorlogse Nederland in zekere mate het geval. De geschiedschrijving van het naoorlogse Nederland. Over de toestand van Nederland de eerste jaren na de oorlog is gepubliceerd vanuit verschillende invalshoeken. Op de eerste plaats maakt deze periode soms deel uit van geschiedschrijving die een langere periode dan alleen dit tijdvak omvat. Dit is het geval bij algemene werken van historici als Woltjer en Aerts, maar ook De Lage Landen 1780-1980 van Kossmann.16 Thema’s die in al deze werken terugkomen zijn: het leeggeroofde land, de vaak moeizame omgang met politieke delinquenten, het onbehagen tegenover Duitsland en Duitsers, de mislukte politieke doorbraak en de terugkeer van de vooroorlogse verzuilde samenleving. Rode draad in deze geschiedschrijving is ook de verdringing van de oorlog en de aandacht die al snel gericht werd op de bevrijdingsoorlog in Nederlands-Indië en de dreiging van het Sovjet-communisme. De naoorlogse periode komt ook nadrukkelijk aan bod in het standaardwerk over de oorlog van Lou de Jong Het koninkrijk der 13. Dit debat over de betekenis van de bombardementen op Duitsland wordt gevoerd door Nederlandse historici: Patrick Dassen, ‘Bommen op Duitsland in de “totale oorlog”. De historische achtergrond en het debat,’ in: Patrick Dassen, Ton Nijhuis en Krijn Thijs (eds.) Duitsers als slachtoffers. Het einde van een taboe? (Amsterdam 2007) 107-148, aldaar 118-119. Maar ook : Bas von Benda Beckmann, A German catastrophe? German historians and the Allied bombings,1945-2010 (Amsterdam 2010) 364 e 14. K.Erik Franzen, Die Vertriebenen. Hitler letzte Opfer (1 editie; München 2002) 92 en 179-185 15. Andreas Kossert, Kalte Heimat. Die Geschichte der deutschen Vertriebenen nach 1945 (München 2008)1316. 16. Wat de algemene werken betreft gaat het om: J.J. Woltjer, Recent verleden. Nederland in de twintigste e eeuw, (3 druk; Amsterdam 2005) 199-207, Remieg Aerts, Herman de Liagre Böhl, Piet de Rooy, Henk te Velde, e Land van kleine gebaren. Een politieke geschiedenis van Nederland 1780-1990. (4 druk; Nijmegen /Amsterdam) 249-251 en E.H. Kossmann, De Lage Landen 1780-1980 (2 delen) (Amsterdam 1986) Deel 2: 231238
8
Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, en wel in het deel 12, Epiloog.17 Meer recente geschiedschrijving gaat vaak uitvoerig in op deelaspecten. Een voorbeeld hiervan is het werk van Bossenbroek, De Meelstreep, waarin zeer uitvoerig op de slechte organisatie en communicatie bij de repatriëring van de overlevenden van de oorlog wordt ingegaan.18 Het aspect van ervaringen na terugkomst uit het concentratiekamp werd in 2005 behandeld door Jolande Withuis.19 Melchior Bogaarts richtte zich, evenals Jan Sintemaartensdijk en Yfke Nijland, op de naoorlogse plannen tot uitwijzing van Duitsers uit Nederland, een ander deelaspect van de naoorlogse geschiedschrijving.20 Zeer recent werk van Chris van der Heijden gaat over de “nalatenschap”voortkomend uit de Tweede Wereldoorlog. Over de periode van de eerste jaren na de oorlog komen in deze studie echter nauwelijks nieuwe gezichtspunten naar voren. Gevoelens van onzekerheid en twijfel over het economische herstel, die niet in overeenstemming waren met de realiteit, werden ook eerder door andere historici beschreven.21 Dit sluit ook aan op een groter debat, enigszins analoog aan dat van Stunde Null in de Duitse geschiedschrijving. Historici als bijvoorbeeld Prof. Dr. L. de Jong gingen uit van een sterk gekrompen, ja zelfs gehalveerde industriële en landbouwproductie na de oorlog. In Nederland zou de economie na de oorlog volgens de CBS cijfers van 1947 een totale ineenstorting nabij zijn.22 In een publicatie van H.A.M. Klemann uit 2008 kwam naar voren dat de industriële productie al in 1947 op 113% van die in 1938 lag en in 1948 op 123%. De industriële capaciteit, zo bleek in zijn onderzoek, was zelfs al direct na de oorlog door investeringen in de eerste oorlogsjaren hoger dan die in 1940.23 Een slechte economische situatie werd wel belééfd door de inwoners van ons land in de eerste naoorlogse jaren en ook zo beschreven door historicus de Jong, maar dit beeld klopt achteraf gezien niet met de realiteit.
17. Dr. L. de Jong, Het koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, Deel 12, Epiloog, eerste helft (Leiden 1988) 8-10. 18. Martin Bossenbroek, De Meelstreep. Terugkeer en opvang na de Tweede Wereldoorlog (Amsterdam 2001) 183. 19. Jolande Withuis, Na het kamp. Vriendschap en Politieke strijd (Amsterdam 2005) 11 20. Over operatie Black Tulip werd gepubliceerd door: Jan Sintemaartensdijk, Yfke Nijland, Operatie Black Tulip. De uitzetting van Duitse burgers na de oorlog (Amsterdam 2009), 87-91 en Melchior Bogaarts,’ Uitwijzing, annexatie en confiscatie in Gelderland, de afrekening van de bezettingstijd’, In: Melchior Bogaarts, Frank Keverling Buisman, Wiel Lenders, Leon van Meyel (eds.) Bevrijding en Wederopbouw. Naoorlogse perikelen in het bevrijde Gelderland (Arnhem 2010), 61-91, aldaar 62-66 21. Chris van der Heijden, Dat nooit meer. De nasleep van de Tweede Wereldoorlog in Nederland. (Amsterdam/Antwerpen 2011) 70-71 22. De Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden, Deel 12, Epiloog eerste helft, 269 23. Hein AM Klemann, ‘Did the German occupation ruin Dutch Industry’, Contemporary European History 17 (2008) 457-481.
9
Minstens zo interessant in het kader van dit onderzoek is de aandacht die de laatste decennia gegeven is aan de verhouding tussen Nederland en Duitsland. Dankzij Friso Wielenga is uitvoerig onderzoek gedaan naar de diplomatieke verhoudingen, de eisen tot herstelbetalingen en de roep om annexatie. Een belangrijk onderdeel is echter ook in zijn werk de beeldvorming van Duitsers; de verschuiving van afkeer, ressentiment tegen arrogante Duitsers in het naoorlogse Nederland naar pragmatisme, koopmansgeest en verzoening.24 De economische relatie tussen Nederland en Duitsland kreeg zeer recent in 2011 uitvoerig aandacht in onderzoek van Martijn Lak. Hierbij bleek dat het herstel van de economische relatie met Duitsland en niet de Marshallhulp voor het naoorlogse Nederland een doorslaggevende betekenis heeft gehad.25
1.2.Waarneming en beeldvorming: een theoretisch kader. Bij onderzoek naar wat Nederlanders in Duitsland zagen en de wijze waarop zij verslag deden, spelen complexe mechanismen een rol: ten eerste het object, datgene wat waargenomen wordt en ten tweede de waarnemer die een eigen perspectief heeft, bijvoorbeeld door de collectieve herinnering. Waarneming is daardoor een subjectief proces. In het verlengde van de waarneming kennen we het begrip beeldvorming; daarbij gaat het om het ontstaan van voorstellingen op grond van een subjectieve waarneming, anders gezegd de weergave van de waarneming naar anderen. In de praktijk gaat het er heel vaak om hoe groepen mensen tegen elkaar aankijken.26 Waarnemen en herinneren. Voor de theoretische achtergrond van het proces van waarneming baseer ik me vooral op het boek History and Memory van Geoffry Cubitt (2007). Hierin wordt waarneming, opslag van waarneming en het weer reproduceren van waarneming, de herinnering, besproken. In principe zijn er volgens Cubitt (en ook volgens Aristoteles) twee processen te onderscheiden: het opslaan van indrukken in de geest en het weer, al dan niet actief, beschikbaar maken van deze indrukken.27 Volgens de door Cubitt beschreven theorie van het cognitief proces hangt herinneren en kennis samen met de 24. Over de Nederlands-Duitse verhouding na de oorlog heeft vooral Friso Wielenga uitvoerig gepubliceerd; zie bijv. : Friso Wielenga, West-Duitsland: partner uit noodzaak, 225-226, en Friso Wielenga, Van vijand tot bondgenoot: Nederland en Duitsland na 1945 (Amsterdam 1999) 24-25. 25. Martijn Lak, Because we need them…German-Dutch relations after the occupation: economic inevitability and political acceptance, 1945-1957 (Rotterdam 2011) 265-266. 26. André Beening, Problemen bij beeldvormingsonderzoek, aan de hand van Nederlands-Duitse relaties. In: Frits Boterman, Marianne Vogel (eds.), Nederland en Duitsland in het interbellum (Hilversum 2003) 87-102, aldaar 97 27. Geoffrey Cubitt, History and memory (Manchester en New York 2007) 72-73.
10
nauwkeurigheid waarmee de vastgelegde informatie kan worden opgehaald. Hierbij kunnen een reeks factoren een rol spelen; bijvoorbeeld angst of emotie, die informatie oproepen of vervormen, maar ook sociale, culturele invloeden en conventies. De herinnering, het actieve proces van terughalen van de informatie, kan zeer selectief gebruikt worden. Slechte daden worden nogal eens verdrongen, een traumatische gebeurtenis als een bombardement is vaak selectief moeilijk oproepbaar. Cubitt noemt deze benaderwijze, waarbij kennis gevormd wordt door een selectief oproepbare waarneming, de cognitieve theorie. Daarnaast kent hij nog een tweede theorie: de subjectivistische. In deze subjectivistische benaderwijze wordt de herinnering gezien als een geheel van zeer gecondenseerde symbolen en verborgen preoccupaties. Hierbij speelt een vaak van generatie op generatie overgedragen herinnering c.q. mythevorming een rol. In dit kader past ook de collectieve herinnering die in een bevolkingsgroep de echte waarneming kan beïnvloeden.28 Historici werken volgens Cubitt vaak met herinnering als constructie/reconstructie. Het proces van wat herinnerd wordt en hoe iets/iemand herinnerd wordt hangt volgens hem daarbij samen met een drietal factoren. Ten eerste wat vereist de situatie op een bepaald moment. Ten tweede speelt ook mee hoe iemand zich wil voordoen, de zogenaamde “persoonlijke mythe”. Tot slot kan ook een stereotypie, een sterk geprononceerde typering van de werkelijkheid, een rol spelen. In het geval van dit onderzoek bestaan er van Duitsland verschillende stereotype beelden. Ruim voor de Tweede Wereldoorlog was Duitsland het land van wetenschap, zeer gewaardeerde universiteiten en een voorbeeldig efficiënt bestuur. Na de Tweede Wereldoorlog was het stereotype beeld dat Duitsers “Kadaverdisziplin” hebben, dat ze wreed en barbaars zijn. Stereotypieën zijn vaak ontstaan door generalisaties: kenmerken van een beperkte groep individuen worden ten onrechte aan de bevolking als totaal toegekend.29
Beeldvorming. Naast de herinnering kennen we een ander mentaal proces, dat een rol speelt bij de waargenomen werkelijkheid. Dat is de beeldvorming waarbij het gaat over beelden, of met een ander woord images. Onder beeld of image wordt verstaan de subjectieve voorstelling van de werkelijkheid. Speelt bij de herinnering de gelaagdheid van het brein en het gemak waarmee een waarneming c.q.
28. Geoffrey Cubit, History and memory, 73-74. 29. Ibidem, 75-77.
11
herinnering beschikbaar komt, een rol; bij de beeldvorming gaat het meer om de voorstelling, het subjectief weergeven van de waarneming c.q. de herinnering.30 Bij deze subjectieve weergave speelt de waarnemer zelf wederom een rol: wie is hij, waar komt hij vandaan, wat heeft hij beleefd etcetera. Belangrijk is het perspectief van waaruit de waarnemer opereert. Bij beeldvorming speelt sympathie, empathie of antipathie in veel gevallen een rol. Bij beeldvorming, de subjectieve voorstelling van de werkelijkheid, kan zich soms een bijzonder fenomeen voordoen. Als nieuwe informatie andere reeds aanwezige informatie tegenspreekt kan de “nieuwe”informatie worden “aangepast”aan de hand van reeds aanwezige informatie. Dit mechanisme is van toepassing bij het toekennen van extra positieve eigenschappen aan een bevriende partij en het toekennen van extra negatieve eigenschappen aan een tegenpartij. Hierdoor ontstaat soms een heel moeilijk te doorbreken vriend-vijandbeeld.31 Onderzoek van beeldvorming houdt zich opmerkelijk vaak bezig met hoe groepen mensen c.q. volkeren tegen andere groepen of volkeren aankijken. In deze studies, ook wel aangeduid met het begrip imagologie, komt eveneens het begrip stereotypie voor. Dit wordt dan iets anders gedefinieerd dan bij Cubitt en wel als een poging om met simpele observaties of zelfs zonder reële waarneming een complexe werkelijkheid weer te geven.32 In dit onderzoek zullen de verslagen van de reizigers door het naoorlogse Duitsland worden geanalyseerd op een aantal punten, die in dit theoretische kader besproken zijn. Zo komen aan de orde: het perspectief van de waarneming, de achtergronden van de waarnemer, de beeldvorming (was er bijvoorbeeld sprake van een bewust gestuurde voorstelling) en stereotypering. Hierbij hanteer ik beeldvorming op een pragmatische wijze, zoals dat verwoord is in het werk van André Beening. Daarin wordt er weliswaar van uitgegaan dat waarneming en beeldvorming beide zeer subjectief zijn en sterk in elkaars verlengde liggen, maar richt hij zich vooral erop hoe groepen mensen tegen elkaar aankijken. Dat is essentieel onderdeel van dit onderzoek. 30. Zie voor beeldvorming, images en de studie daarvan, ook wel “imagologie” genoemd: Joep Leerssen, ‘Imagology: History and Method’, In: Hugo Dijserinck en Joep Leerssen (eds.) Imagology.The cultural construction and literary representation of national characters (Amsterdam-New York 2007) 17-33, aldaar 2627. 31. Gottfried Niedhart, ‘Länderimages: Vorstellungen vom anderen zwischen Selbst- und Fremdwahrnemung’, In: Hans Süssmuth (ed.) Deutschlandbilder in Dänemark und England, Frankreich und den Niederlanden (Baden-Baden 1996) 79-86, aldaar 81. Over vijandbeelden leze men ook: Anne Katrin Flohr,’ Nationbilder: Nationale Vorurteile und Feindbilder. Wie entstehen Sie, und warum gibt es sie?’ In: Bernd Müller en Friso Wielenga (eds.) Kannitverstan? Deutschlandbilder aus den Niederlanden (Münster 1995) 31-46, aldaar 34-36. 32. André Beening, ‘Problemen bij beeldvormingsonderzoek’,88
12
1.3 Hoofdstukindeling en relevantie onderzoek Na het eerste inleidende hoofdstuk zal in het tweede hoofdstuk worden ingegaan op het naoorlogse Duitsland dat de reizigers bezochten. Aan de hand van beschikbare literatuur worden onderwerpen als vluchtelingenstromen, verwoeste steden en infrastructuur besproken naast de stemming onder de bevolking. Hoofdstuk 3 behandelt hoe Nederland er kort na de oorlog voor stond. Hierbij gaat het om de politieke situatie, de economische situatie, de omgang met de oorlog en de relatie met Duitsland. Wat dat laatste betreft zal worden ingegaan op de bestaande literatuur over de beeldvorming van Duitsland in Nederland. De volgende hoofdstukken behandelen het bronnenmateriaal. Hoofdstuk 4 gaat over verslagen van journalisten en fotografen; hoofdstuk 5 over reizigers uit de kerkelijke hoek, zowel protestants als katholiek. Het zesde hoofdstuk gaat in op meer individuele bronnen: een hoogleraar, een sociaal-democraat en een bijzondere vrouw. In het laatste hoofdstuk kom ik tot een beknopte conclusie met analyse van de resultaten. Het bronnenmateriaal is onder andere afkomstig uit het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (I.I.S.G), het Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme (HDC), het Katholieke Documentatie Centrum (KDC), het Nederlands Instituut van Oorlogsdocumentatie (NIOD), het Regionaal Historisch Centrum Limburg (RHCL), en het Nationaal Archief. Wat de relevantie betreft is reizen door Duitsland direct na de oorlog een onontgonnen gebied. Hoewel er veel geschreven is over het naoorlogse Duitsland en Nederland, hun onderlinge relatie, beeldvorming en ook uitvoerig is gepubliceerd over de politieke en economische verhouding onderling, zijn verslagen van bezoekers aan het naoorlogse Duitsland grotendeels buiten beschouwing gebleven. Juist deze verslagen leveren een stukje informatie dat opvattingen in Nederland over Duitsland kan hebben beïnvloed. Voor een belangrijke Europeaan als Max Kohnstamm bijvoorbeeld hebben zijn reizen door Duitsland zijn opvatting over Duitsland en Europa uiteindelijk bepaald. Maar ook voor politici als W.K.N. Schmelzer, Mr. J.M.T. Cals en de socioloog Prof. P.J. Bouman zijn de reizen naar Duitsland van grote invloed geweest. Hierover geeft dit onderzoek tot nu toe onbekende informatie.
13
Hoofdstuk 2. Het naoorlogse Duitsland zoals reizigers dat zagen Na de onvoorwaardelijke capitulatie op 8 mei 1945 werd Duitsland in vier bezettingszones verdeeld. De stad Berlijn werd door alle vier de geallieerden gezamenlijk bestuurd. Daarnaast had Duitsland een aanzienlijk deel van haar vooroorlogse oppervlakte ingeleverd; Oost-Pruisen en het gebied oostelijk van de Oder-Neisse grens hield op Duits grondgebied te zijn. In dit hoofdstuk worden de vluchtelingenstromen, de omvang van de verwoestingen en de morele en psychische situatie in Duitsland kort na de oorlog besproken. Dat was immers de situatie waarmee de reigers vanuit ons land te maken kregen. 2.1 Vluchtelingenstromen. De Tweede Wereldoorlog kende een enorm verlies aan mensenlevens. Dat was in de Sovjet-Unie veel aanzienlijker dan in Duitsland. Verloren 3,8 miljoen Duitse soldaten het leven; voor Rusland gold een getal dat drie à viermaal hoger was (13,6 miljoen). Daarnaast waren zeer veel Duitse soldaten krijgsgevangen gemaakt: zo’n 11 miljoen bij de capitulatie. Van de 3,5 miljoen in Britse krijgsgevangenschap waren er eind 1945 ongeveer één miljoen nog over. Eenzelfde aantal werd ook snel uit Amerikaanse krijgsgevangenschap ontslagen, maar van de drie miljoen in Russische handen keerden de meeste pas rond 1950 terug naar huis. Een aanzienlijk aantal, ongeveer de een derde was overigens toen al gestorven in krijgsgevangenschap, maar veel minder dan het geval was bij de Russen in Duitse krijgsgevangenschap: 3,3 miljoen van de 6 miljoen.33 Naast omgekomen soldaten waren er veel meer slachtoffers overleden in de oorlog. Alleen al in de concentratiekampen kwamen meer dan 6 miljoen mensen om. Het aantal burgerslachtoffers in Duitsland bedroeg 3,6 miljoen, waarvan ongeveer de helft omkwam tijdens Vertreibungen uit het Oosten en 500.000 tot 600.000 door de geallieerde luchtbombardementen.34 Direct na de capitulatie waren in Duitsland miljoenen op de vlucht. Het eerste deel hiervan was reeds in de laatste maanden van de oorlog voor het Rode Leger op de vlucht geslagen vanuit Oost-Pruisen en andere gebieden achter de Oder-Neisse grenslijn. Anderen waren na de capitulatie het slachtoffer van Wilde Vertreibungen uit diezelfde gebieden. De vluchtelingenstroom nam nog eens toe vanaf begin 1946 door een georganiseerde exodus ( “Umsiedlung”) uit gebieden die Pools waren geworden, uit Tsjechoslowakije en (in mindere mate) uit 33. Alexander von Plato, Almut Leh, “Ein unglaublicher Frühling”. Erfahrene Geschichte im Nachkriegdeutschland 1945-1948 (Bonn 1997) 13-17 ; Uhl, Die Teilung Deutschlands,76 34. Wehler, Gesellschaftgeschichte Band 4, 943
14
Hongarije en Roemenië. In totaal bedroeg het aantal vluchtelingen inclusief de “Umsiedler” rond de 12 miljoen mensen.35 Direct na de capitulatie in mei 1945 verbleven op het Duitse grondgebied nog veel meer mensen zonder huis en haard. Het gaat hierbij om de zogenaamde displaced persons. Hiertoe behoren in Duitsland verblijvende dwangarbeiders uit destijds door het Duitse leger veroverde gebieden en bijvoorbeeld ook uit concentratiekampen bevrijde gevangenen die nog niet gerepatrieerd waren. Hun aantal wordt geschat op ongeveer 10 miljoen eind mei 1945. In de loop van 1947 waren er in Duitsland nog ongeveer één miljoen displaced personsover.36 Nogal wat daarvan waren Russen, Polen en Oekraïners die niet naar hun land konden of wilden terugkeren, soms omdat zij met de Duitsers hadden samengewerkt. Vaak werd deze groep door de Duitsers beticht van criminaliteit en handel op de zwarte markt. Deze vluchtelingenstromen leidden, ondanks het grote aantal in de oorlog omgekomen slachtoffers, tot een forse toename in de bevolkingsdichtheid variërend van 18 tot 24 procent in de verschillende bezettingszones. In sommige regio’s was de toename nog groter, en dan vooral op het platteland. Hoewel een aantal in kampen werd opgevangen, leidde een aanzienlijk deel van de vluchtelingen een zwervend bestaan zonder een dak boven hun hoofd. Er was immers een enorm tekort aan woonruimte; tijdens de oorlog waren vijf miljoen woningen beschadigd; de helft daarvan onherstelbaar.37
2.2 Verwoeste steden en infrastructuur.
De materiële schade door de Tweede Wereldoorlog was enorm. Naast het hiervoor vermelde aantal beschadigde woningen, waren grote delen van sommige steden zoals bijvoorbeeld Köln en Hamburg weggevaagd, “ausradiert”. Tussen de 50% en 80% van hun woningbestand was verloren gegaan. Geschat wordt dat door de oorlog de hoeveelheid puin de enorme omvang bereikte van 400 miljoen kubieke meter.38 Daarnaast was ook een groot deel van de infrastructuur verloren gegaan; volgens Matthias Uhl was in de Britse bezettingszone na de oorlog nog maar 1000 kilometer van de e
35. K.Erik Franzen, Die Vertriebenen. Hitler letzte Opfer (1 editie; München 2002) 92; K. Erik Franzen, ‘De vlucht en verdrijving van Duitsers na de Tweede Wereldoorlog. Kanttekeningen bij het centrale slachtofferverhaal.’ in: Patrick Dassen, Ton Nijhuis en Krijn Thijs (eds.) Duitsers als slachtoffers. Het einde van een taboe? (Amsterdam) 149-172,aldaar 154-155; Plato, Leh, “Ein unglaublicher Frühling”,19-20 36. Bessel, Germany 1945, 219 37. Uhl, Die Teilung Deutschlands,66; Plato, Leh, “Ein unglaublicher Frühling”,24-25; Wehler, Gesellschaftgeschichte Band 5, 182 38. Uhl, Die Teilung Deutschlands,40
15
oorspronkelijke 13.0000 kilometer spoorrails intact.39 In datzelfde werk van Uhl, Die Teilung Deutschlands, Niederlage, Ost-West Spaltung, Wiederaufbau 1945-1949, beschrijft hij ook de grootscheepse vernietiging van fabrieken. Dat is echter, zoals ook in hoofdstuk 1 al werd besproken, sterk gerelativeerd door de historici Ulrich Wehler en Werner Abelshauser. Zij stellen dat zeker 80 procent van alle industriële infrastructuur nog intact was, dat slechts zes procent van de machines vernietigd was en dat in 1946 al weer de helft van de vooroorlogse productie werd gehaald. Van de mijnen in het Ruhrgebied had de ondergrondse infrastructuur nauwelijks schade opgelopen, en zelfs van de staalindustrie in die regio was hooguit 20 procent beschadigd.40 Daarnaast bleek het herstel van de infrastructuur veel sneller gerealiseerd dan wel is verondersteld. Zo bleek al enkele weken na het einde van de oorlog in het voor een groot deel verwoeste Dortmund de waterleiding in alle wijken hersteld te zijn. In de zomer van 1945 was bijvoorbeeld ook het voor een groot deel vernietigde spoortraject tussen het Rurhgebied en Frankfurt am Main weer berijdbaar.41 Hoewel de bombardementen de oorlog waarschijnlijk wel hebben bekort door het effect ervan op de bevolking, zoals de historicus Patrick Dassen stelt, is het effect ervan op de industrie en infrastructuur in ieder geval in de geschiedschrijving van de oorlog fors overschat. Zeker ook omdat motivatie en technische kennis, ondanks het grote aantal oorlogsslachtoffers, ook na de oorlog nog behouden bleek.42
2.3. Honger, zwarte markt en apathie.
Na het einde van de oorlog was er een groot tekort aan voedsel. Dit had verschillende oorzaken; misoogsten hadden een rampzalige invloed, maar ook was er een probleem in de distributie en werden voorraden doelbewust op het platteland achtergehouden. Zeker tijdens de zeer strenge winter van 1946-1947 was de situatie nijpend. Er bestond een rantsoenering middels een bonsysteem, waarbij ieder hoofd van de bevolking 1080 kilocalorieën toegewezen kreeg. Dat was in de praktijk vaak minder en veel minder dan de normale behoefte voor een mens van 2700 kilocalorieën per dag. 39. Ibidem, 37 40. Abelshauser, Deutsche Wirtschaftsgeschichte,68; Wehler, Gesellschaftgeschichte Bd.4, 966 41. Klaus-Jörg Ruhl, Deutschland 1945, Alltag zwischen Krieg und Frieden in Berichten, Dokumenten und Bilder. (Darmstadt und Neuwied 1984) 197-200. 42. Patrick Dassen, ‘Bommen op Duitsland in de “totale oorlog”’, 118-119
16
Hamstertochten per fiets, trein of handkar werden ondernomen; eigen tuintjes werden aangelegd in parken, braakliggende terreinen en soms ook in woningruïnes. Door de enorme vluchtelingenstroom en het grote aantal verwoeste huizen leefden velen in vaak erbarmelijke omstandigheden; buiten op straat, in bouwsels van golfplaat, in kelders en vochtige bunkers.43 De geldeconomie was volledig ingestort en had voor een groot deel plaatsgemaakt voor de zwarte markt, waar vaak de sigaret de plaats innam van de Reichsmark als betaalmiddel.44 Doordat veel soldaten gesneuveld waren of krijgsgevangen waren gemaakt, en velen vaak noodgedwongen samenwoonden, waren gezinsverhoudingen gedestabiliseerd. Kinderen waren tijdens de vlucht vooral door Wilde Vertreibungen hun ouders kwijtgeraakt of waren wees geworden doordat hun ouders waren omgekomen. Velen zwierven zodoende rond door de verwoeste steden. Er was door de oorlog een groot vrouwenoverschot ontstaan, immers vooral de mannen waren gesneuveld of in gevangenschap geraakt. Door oorlogsomstandigheden waren velen uit elkaar gegroeid, waardoor het aantal scheidingen aanzienlijk was. Vrouwen in veroverde steden als Berlijn waren niet zelden tijdens de Russische intocht slachtoffer van verkrachting. Door honger en ellende voortgedreven belandden bovendien vele vrouwen in de prostitutie. De morele situatie was in de eerste naoorlogse jaren slecht.45 Normatieve waarden en gemeenschapszin stonden op het spel; apathie, maar ook nogal eens escapisme, waarbij de periode 1933-1938 verheerlijkt werd, bepaalden de geestelijke toestand van veel Duitsers. Aan de andere kant werd vaak hard gewerkt, en dan vooral door Trümmerfrauen, die bij gebrek aan mannen het puin ruimden.46 Hoewel zowel de Evangelische Kirche als de Katholieke Kerk in 1945 een Schuldbekenntnis aflegden over de daden uit de Tweede Wereldoorlog, werden daarbij de wandaden in de concentratiekampen niet genoemd.47 Onder de bevolking was een gangbare opvatting van “Vor Allem nichts Gewußt”of, we deden onze plicht en konden niet anders. Men richtte zich al snel op de deugden die ook in de jaren dertig centraal stonden als vlijt, arbeid, traditie en zo snel mogelijk afschaffing van armoede. De wederopbouw stond voorop. Hoewel met name de westelijke geallieerden omvangrijke heropvoedings-(reeducation) en denazificatieprogramma’s invoerden, hadden deze maar ten dele succes. Vaak ontkwamen belangrijke daders hun straf, terwijl onbeduidende meelopers juist wel werden aangepakt. Persoonlijke verantwoordelijkheid werd in veel gevallen afgewezen, men had 43. Plato, Leh, “Ein unglaublicher Frühling”,35 44. Uhl, Die Teilung Deutschlands,44 45. Ibidem, 50 46. Hermann Glaser, Deutsche Kultur 1945-2000. (Bonn 1997) 87; Görtemaker, Geschichte der Bundesrepublik Deutschland ,207 47. Wehler, Gesellschaftgeschichte Band 5,296
17
binnen de eigen groep en generatie onderling begrip voor wat zich had voorgedaan (“een stil verbond”). De geallieerde bezetters werd Siegerjustiz verweten; er was vaak kritiek op hun bestuursbeleid, al had men ook oog voor de andere kant van de Amerikanen en Britten, zeker als zij chocolade en sigaretten uitdeelden.48 De economische situatie verbeterde licht in de loop van 1947 mede door de instelling van een gemeenschappelijke economie in de toen geformeerde Bizone door samenvoeging van de Britse en Amerikaanse bezettingszones. Mede hierdoor verbeterde de stemming tegenover de geallieerden. Een duidelijk keerpunt in de vertrouwenssituatie ontstond toen de westelijke geallieerden bij de blokkade van West-Berlijn onomstotelijk kozen voor de kant van West-Duitsland. Wel was het gevolg van de steeds duidelijkere deling tussen de westelijke en oostelijke bezettingszones, dat een aantal problemen nog eens extra toenam. Immers er kwam een gestaag groeiende stroom vluchtelingen uit de oostelijke zone naar het Westen.49
Verslagen van het alledaagse leven Een goede aanvulling op het in de vorige paragrafen behandelde feitenmateriaal vormen verslagen van ooggetuigen uit de naoorlogse periode. Beroemd zijn wat dit betreft de dagboeken van Victor Klemperer. Deze legde het dagelijks leven vast tijdens en na de oorlog in en rond Dresden.50 Voor dit onderzoek zijn nog van meer betekenis de journalistieke verslagen van Dig Stagerman, een Zweedse verslaggever, de schrijvers Max Frisch en Alfred Döblin en de Amerikaanse auteur Janet Flanner. Max Frisch, bekend Zwitsers auteur, beschrijft in zijn reisdagboek uit 1946 plastisch zijn ervaringen in stations vol vluchtelingen en koude vochtige kelders: “es atmet aus schlafenden Kindern, die auf dem Schutte liegen, ihren Kopf zwischen den knöchernen Armen, zusammengebückt wie die Frucht im Mutterleib, so, als wollten sie dahin zurück”.51 Stig Dagerman herkent in sommige delen steenwoestenij van Hamburg nog nauwelijks de resten van een stad. Hem vallen jongeren op met gezichten vol honger, die moreel de weg kwijt zijn en zich prostitueren. Hij is verbaasd over wagons, waarvan de ramen dicht getimmerd zijn en die uitpuilen van mensen op jacht naar voedsel.52 Tijdens 48. Plato, Leh, “Ein unglaublicher Frühling”,131-132 49. Ibidem, 139-140 50. Victor Klemperer, So sitze ich denn zwischen allen Stühlen. Tagebücher 1945-1949. Herausgegeben von e Walter Nowojski und Mitarbeit von Christian Löser (1 ed.Berlin 1999) 51. Max Frisch, ‘Frankfurt/München, Mai 1946’, In: Hans Magnus Enzensberger (ed.) Europa in Trümmern, Augenzeugenberichte aus den Jahren 1944-1948 (Frankfurt am Main 1990) 194-196, aldaar 194. 52. Stig Dagerman, ‘Deutschland Herbst 1947’, In: Enzensberger, Europa in Trümmern, 196-239, aldaar 233.
18
gesprekken verneemt hij hoe groot de teleurstelling van vele “kleine”meelopers van het naziregime is, die merken dat de “grote vissen”van destijds hun straf ontlopen. Bij deze observaties voelt Dagerman zich wat ongemakkelijk omdat hij Duitsland bekijkt vanuit een comfortabel Engels of Amerikaans automobiel. De bekende schrijver Alfred Döblin brengt in 1947 verslag uit van zijn geliefde Berlijn: het zwartgeblakerde Charité ziekenhuis, de elegante huizen van de Kurfürstendamm die hij soms niet meer kan terugvinden. “Zijn Berlijn”is er niet meer.53 Janet Flanner tenslotte, een Amerikaanse schrijfster die in Parijs verbleef, peilt de geestesgesteldheid van het Duitse volk in haar reisverslagen. Ze ergert zich aan het klagen en ontkennen van enige schuld van Duitsers en aan het rommelen op de zwarte markt van studenten die geen college lopen.54 Al deze reisindrukken die zijn opgenomen in een bundel onder de redactie van de schrijver Hans Magnus Enzensberger, geven een beeld van totale ontreddering. In de volgende hoofdstukken komt aan bod of deze beelden ook terug te vinden zijn in de reisverslagen van de Nederlanders.
53. Alfred Döblin, ‘Berlin, Juli 1947’, In: Enzensberger, Europa in Trümmern, 257-260, aldaar 258-259. 54. Janet Flanner, ‘Warschau, 10 Juni 1947/Berlin, 12 Juli 1947’, In: Enzensberger, Europa in Trümmern, 250-257, aldaar 251.
19
Hoofdstuk 3. Het thuisfront van de reizigers, het naoorlogse Nederland. 3.1. Hoe zag Nederland eruit? Om de reiservaringen van de Nederlanders in het naoorlogse Duitsland te analyseren, is het ook van belang te weten hoe de situatie in het land van herkomst was. Ook hier was evenals in Duitsland het gevoel van ontreddering groot. Toen de Tweede Wereldoorlog was afgelopen, had Nederland 230.000 doden te betreuren; ruim 100.000 daarvan waren joden. Daarnaast was er een enorme materiële schade; het grootste deel van het vee was weggevoerd en de infrastructuur was voor een groot deel vernietigd. Ruim 90 procent van alle verkeersbruggen was opgeblazen, vrijwel alle locomotieven van de spoorwegen waren verdwenen, 500.000 huizen waren vernield en 1,5 miljoen huizen waren beschadigd. Daarnaast stond direct na de oorlog de Wieringermeer en Walcheren onder water. Bovendien was meer dan de helft van de koopvaardijvloot verloren gegaan en 30 procent van het productieapparaat beschadigd.55 Wat de oorlogsschade betreft had Nederland na Polen en de Sovjet Unie van alle bezette gebieden de meeste schade opgelopen.56 De Nederlandse bevolking benoorden de grote rivieren had een barre Hongerwinter achter de rug. Bomen waren gekapt, schurft en hoofdluis hadden epidemische vormen aangenomen. Aan het einde van de oorlog bevonden zich 1,9 miljoen Nederlanders niet op de plaats, waar zij normaal gesproken thuis hoorden. Zo waren er évacués uit door de oorlog geteisterde gebieden als Midden- en NoordLimburg, waren er nog niet uit Duitsland teruggekeerde krijgsgevangenen, gevangenen uit concentratiekampen en in Duitsland verblijvende dwangarbeiders van de Arbeitseinsatz.57 Aan de repatriëring van de overlevende concentratiekampgevangenen schortte in de eerste weken nogal wat. De latere repatriëring dan bijvoorbeeld gevangenen met een Belgische of Franse nationaliteit berustte volgens de historici de Jong en Bossenbroek op slechtere aanvoerlijnen in vergelijking met de andere naties, op tekort aan materieel en communicatieproblemen. Bij de repatriëring van andere displaced persons, zoals bijvoorbeeld de mannen die tengevolge van de Arbeitseinsatz nog in Duitsland verbleven,was veel meer sprake van een bewuste temporisering.
55. Kees Schuyt en Ed Taverne, Nederlandse cultuur in Europese context, 1950, welvaart in zwart-wit (Den Haag) 37-38. 56. J.H.G. Beunders, H.H.Selier, Argwaan en profijt. Nederland en West-Duitsland 1945-1981 (Amsterdam 1983),12. 57. de Jong, Het koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, Deel 12, Epiloog, eerste helft, 110-111
20
Men vreesde problemen in de opvang bij een grootschalige terugkeer van deze groep van rond de 250.000 mannen. Een bijkomend probleem was echter ook een verschil van inzicht over competenties en de bureaucratie.58 In dit land dat zo diep getroffen was door oorlog, verwoesting en plundering, was het zeer begrijpelijk dat er een diepe afkeer bestond van Duitsers en alle wat Duits was. Dit was de houding, zowel bij de overheid als de overgrote meerderheid van de bevolking. Er was een krachtige roep tot bestraffing van de Duitsers, tot compensatiemaatregelen, schuldleveranties vanuit Duitsland en ingrijpende gebiedsannexatie.59 In het kader van deze sterke anti-Duitse houding past ook de zogenaamde operatie “Black Tulip”in 1946. Bij deze door Nederlandse overheid geïnitieerde operatie ging het om de en bloc uitwijzing van alle in Nederland (nog) aanwezige Duitsers; hierbij betrof het in totaal 17.000 mensen.60 Deze operatie paste volledig bij de stemming onder vrijwel de gehele bevolking. Duitsers, die al jaren in Nederland woonachtig waren, en geen enkele nazisympathie hadden gekoesterd, werden vaak op inhumane wijze uit hun huizen gehaald. Haaks op de opvatting van de meeste burgers stond die van de kerken. Deze verzetten zich tegen deze uitzetting. Zelfs beijverden de kerken zich, zij het in een wat later stadium, Duitse weeskinderen en andere kinderen die het slachtoffer waren van oorlogsgeweld, tijdelijk naar Nederland te halen. Door dit krachtige verzet van de kerken, maar ook door de weigering van de kant van de Britse bezettingsautoriteiten om de Duitsers toe te laten, werden uiteindelijk maar 3700 mensen uitgewezen.61
58. de Jong, Het koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, Deel 12, Epiloog, eerste helft, 112113; Bossenbroek, De Meelstreep,183 59. Melchior Bogaarts, ‘Ressentimenten en realiteitszin in Nederland 1945-1950’, in: Friso Wielenga (ed.) De Duitse buur. Visies uit Nederland, Belgïe en Denemarken 1945-1995 (Den Haag 1996)6-41, aldaar 25. Steffen Burkert, ‘Die Grafschaft Bentheim und die Niederlande 1945-1963. Grenzverschiebung-Grenzüberschreitung’, in: Friso Wielenga en Loek Geeraedts Jahrbuch vom Zentrum für Niederlande-Studien (Münster 2002) 163-176, aldaar 171. 60. Over de operatie Black Tulip en de opsluiting van Duitsers in het kamp Mariënbosch te Nijmegen is gepubliceerd door Jan Sintemaartensdijk en Yfke Nijland, Operatie Black Tulip, 74-75. Zie ook M.D. Bogaarts, ‘ Weg met de Moffen. De uitwijzing van Duitse ongewenste vreemdelingen uit Nederland na 1945’, Bijdragen en Mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden 96(1981) 334-351 61. Jan Sintemaartensdijk en Yfke Nijland, Operatie Black Tulip, 193-94. Bogaarts, ‘Weg met de moffen’, 334351.
21
De politieke situatie De situatie na de oorlog leek in politiek opzicht veelbelovend. Na een korte periode van bestuur door het zogenaamde Militair Gezag, ontstond al snel een nationaal kabinet van herstel en verzoening in juni 1945, het kabinet Schermerhorn-Drees. Dit nationaal kabinet leek de opmaat voor grootse vernieuwing in de politiek. Al tijdens de oorlog waren hiertoe plannen gemaakt, met name door de gijzelaars in Sint Michielsgestel, die tot de toenmalige bestuurlijke, intellectuele en politieke elite behoorden. Het idee was dat de vooroorlogse verzuiling zou worden verlaten, dogma’s zouden worden opzij gezet en dat gestreefd zou worden naar eenheid, gezag en offervaardigheid. Dit was de zogenaamde “Doorbraakbeweging”, waarin nieuw gemeenschapsgevoel zou doorklinken. Er was hierbij een grote intellectuele betrokkenheid van voormannen uit diverse politieke en kerkelijke kringen, waarbij overwegingen van geestelijke en morele aard veel belangrijker werden geacht dan macht. Belangrijke initiatiefnemers waren onder andere de historicus Jan Romein en de vrijzinnige theoloog Willem Banning.62 Bij de eerste naoorlogse verkiezingen van 1946 bleek echter de Katholieke Volks Partij (K.V.P.), opvolger van de vooroorlogse R.K. Staatspartij, mede door voortrekkers als J. de Quay en L. Beel, de grootste te zijn. Deze K.V.P. sloeg geen nieuwe weg in, iets dat overigens ook bij de opvolger van de SDAP, de PvdA evenmin het geval bleek te zijn. Al snel bleef dus de echte doorbraak uit; de verzuiling leek weer haar beslag te krijgen. Het kabinet Beel-Drees trad aan.63 Slechte economische situatie In de eerste jaren na de oorlog bevond Nederland zich in een uiterst penibele economische situatie. Zo waren er in 1947 grote tekorten op de betalingsbalans en ontbraken voldoende deviezen. Oorzaak hiervoor was onder andere de massale verwoesting van het land en het wegvallen de handel met het Duitse achterland met o.a. een dramatisch geslonken Rijnvaart.64 In het jaar 1947 stelden de Amerikanen het zogenaamde Marshallplan op om de door de oorlog getroffen Europese staten te ondersteunen in hun economie en deviezentekorten. Om overleg te voeren over de Marshallhulp en
62. Over de achtergronden van de “Doorbraakbeweging”en de verschillen tussen Romein die radicaler was dan Banning: Tietje de Vries, Complexe consensus. Amerikaanse en Nederlandse intellectuelen in debat over politiek en cultuur 1945 – 1960 (Hilversum 1996) 194-195 63. Kossmann, De Lage Landen, Deel2, 231 64. Zie voor de economische situatie: Martijn Lak, Because we need them, 266 en een veel oudere dissertatie: J. Wemelsfelder, De Duits-Nederlandse betrekkingen na 1945 (Leiden 1954)130. Daarin blijkt dat het transport via de Rijn in 1948 maar 30 procent bedroeg van 1930.
22
de uitvoering binnen Nederland te implementeren werd het Regeringscommissariaat opgericht. In dit Regeringscommissariaat, ook wel het Bureau Hirschfeld genoemd, was onder andere Max Kohnstamm zeer actief, die een krachtig herstel van de Duitse economie bepleitte. Zijn opvattingen hierover werden in eerste instantie niet gedeeld door de regering en allerminst door het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Bij dit laatste Ministerie speelde angst mee dat bij een door de geallieerden gesteund plan voor Duits economisch herstel vooral de havens in Hamburg en Bremen zouden profiteren en niet Rotterdam.65 Tot zeker 1948-1949 had de regering een politieke opstelling van afkeer van en eisen tot schadevergoeding aan het overwonnen Duitsland. In 1946 waren er zelfs plannen binnen de politiek, maar ook bij de regering om uitgebreide concessies op te eisen in de Duitse steenkolenmijnen en kalimijnen; dat laatste voor de productie van kunstmest. Daarnaast werd aanspraak gemaakt op een zeer omvangrijke gebiedsannexatie en een schadeclaim van 25 miljard gulden. Mede door de allerminst soepele politiek tegenover Duitsland en door tegenwerking van de geallieerden werd maar een fractie van deze eisen ingewilligd. Uiteindelijk kwam het al met al tot een zeer beperkte grenscorrectie bij de verzelfstandiging van het westelijk gedeelte van Duitsland in 1949; maar 63 vierkante kilometer bij Elten en Tüddern werd (tijdelijk) Nederlands grondgebied. Van de claim van 25 miljard werd slechts 27 miljoen gulden toegewezen.66 Vanaf 1948 ontstond geleidelijk een economische verbetering. Dit was mede te denken aan het Marshallplan, hoewel zeer recent werk van de historicus Martijn Lak dit vooral toeschrijft aan de opbloei van de handel met Duitsland. Ook al toonde de regering in het algemeen een afkerige houding tegenover Duitsland, op economisch vlak gaf al snel onze koopmansgeest de toon aan.67 Overigens had volgens recente publicaties van historici als Klemann en van der Heijden de industriële productie al eind 1947 de omvang van voor de oorlog bereikt. Probleem was in ons land dat dit zo niet werd beleefd; de naoorlogse stemming was en bleef nog somber.68
65. Harryvan, Anjo, Max Kohnstamm: leven en werk van een Europeaan (Utrecht 2008) 109 66. Melchior Bogaarts, ‘Ressentimenten en realiteitszin in Nederland 1945-1950’, 8-9 en 25. Over specifiek de toekenning van schadevergoeding zie: Beunders, Selier, Argwaan en profijt, 12-13. Over specifiek de eisen tot beheer van kolenmijnen en kalimijnen: Melchior D. Boogaarts, ‘Land in zicht? Een schets van de ontwikkelingen rondom de Nederlandse plannen tot verwerving van Duits grondgebied en van het tijdelijke beheer over Duitse economische hulpbronnen 1944-1963’, Politieke opstellen, uitgave Centrum voor Parlementaire Geschiedenis van de Juridische Faculteit 3 (1982) 1-19 67. Lak, Because we need them..,266. 68. v.d. Heijden, Dat nooit meer, 71; Hein AM Klemann, ‘Did the German occupation ruin Dutch Industry’, 457481
23
Andere problemen In de loop van 1947 en zeker vanaf 1948 deden zich in Nederland meer belangrijke ontwikkelingen voor. Op de eerste plaats deed zich een omslag voor in het denken over en de beleving van de oorlogsperiode zo kort ervoor. Was in de tijd kort na de bevrijding de aandacht nog erg gericht op het leed, de slachtoffers en de rol van de helden in het verzet, twee jaar later zakte de aandacht snel weg. In de eerste jaren kregen boeken als Amor Fati van Abel Herzberg uit 1946 over zijn ervaring in het concentratiekamp en De Laars op de nek over de verhouding van joden en niet-joden tijdens de bezettingstijd door Maurits Dekker uit 1945, veel aandacht. Dit veranderde echter al in 1947, toen de aandacht meer uitging naar wederopbouw en emoties plaats maakten voor Hollandse nuchterheid. Tekenend is bijvoorbeeld dat het dagboek Het Achterhuis van Anne Frank in deze periode maar moeizaam één herdruk beleefde.69 Verdringing, stil houden van de doorgemaakte periode en geen aandacht voor de psychische gevolgen was de teneur in die dagen. Dat gold op schrijnende wijze voor wat de gevangenen in de concentratiekampen hadden meegemaakt. De joden konden bijvoorbeeld allerminst op begrip en een gastvrij onthaal rekenen.70 Teleurstellend verliep in deze periode ook de bijzondere rechtspleging voor collaborateurs. Uiteindelijk kreeg niet meer dan een handvol ( 13.000 personen ongeveer) van de oorspronkelijke ruim 100.000 schuldigen een wat langere gevangenisstraf. Een groot deel van de Nederlanders die in de Tweede Wereldoorlog politiek fout waren, legde helemaal geen verantwoording af voor hun gedrag tijdens de oorlog. Onderhuids bleef er wel bij grote delen van de bevolking bitterheid en somberheid bestaan, maar de wederopbouw eiste een andere levensinstelling.71 Een andere belangrijke naoorlogse ontwikkeling, waardoor de oorlogservaringen op de achtergrond raakten was de koloniale kwestie rond het voormalig Nederlands-Indië. Vanaf 1946 werden dienstplichtige soldaten ingezet om op te treden tegen Indonesische verzetsstrijders. Dat resulteerde in twee grote zogenaamde politionele acties in de zomer van 1947 en in december 1948/januari 1949. Door de uitzending van vele dienstplichtigen naar Nederlands-Indië en de angst voor grote economische schade door het verlies van de kolonie, hield dit conflict het Nederlandse
69. Bossenbroek, De Meelstreep, 504-507. 70. Over de kille opvang van concentratiekamp overlevenden en het gebrek aan aandacht voor de psychische oorlogsschade zie: Jolande Withuis & Annet Mooi, ‘From Totalitarism to Trauma-A paradigm change in the Netherlands’, In: Jolande Withuis en Annet Mooi (eds.) The politics of war trauma. The aftermath of World War II in eleven European countries (Amsterdam 2010) 193-216, aldaar 201. En: Jolande Withuis, Na het kamp. Vriendschap en politieke strijd (Amsterdam, 2005) 11. 71. v.d.Heijden, Dat nooit meer, 82.
24
volk veel meer bezig dan de relatie met Duitsland.72 Niet helemaal echter verdween de situatie rond Duitsland in deze naoorlogse periode uit de belangstelling. Als snel na de capitulatie, maar vooral vanaf 1948 ging de Oost-West tegenstelling de stemming in ons land beheersen. Zeker bij de blokkade van West-Berlijn werd de situatie grimmig en nam de angst voor een nieuwe wereldoorlog toe. Duidelijk werd toen, ook bij de Nederlandse regering dat een nieuwe staat West-Duitsland een belangrijke rol in dit Europese krachtenspel moest gaan vervullen.73
3.2. Nederlanders tegenover Duitsers, een gevoelige en ambivalente relatie Opvattingen over Duitsland en Duitsers zijn door de jaren heen in Nederland nogal eens negatief of op zijn minst ambivalent geweest. Dit oordeel was op een dieptepunt kort na de oorlog, hoewel al weer snel daarna een pragmatische opstelling tegenover het buurland ontstond omdat handelsbelangen prevaleerden. De ambivalente houding tegenover Duitsland bestond al in de achttiende eeuw, maar kreeg duidelijk gestalte vanaf 1871 toen Nederland een machtige buur kreeg bij de stichting van het keizerrijk.74 Enerzijds werd het strakke autoritaire en militaire karakter van het buurland gevreesd, anderzijds was er ook grote bewondering. Immers Duitsland gold als een natie van muziek en poëzie, maar ook als een land van grote technische vindingen en zeer bewonderde wetenschappelijke instellingen. Zo werd bijvoorbeeld de Nederlandse geneeskunde voor de Eerste Wereldoorlog vrijwel geheel bepaald door de Duitse medische wetenschap. Ook in het interbellum waren er ambivalente gevoelens. Enerzijds werd door veel Nederlanders de periode van de Weimarrepubliek als een cultureel hoogtepunt beleefd. Arthur Lehning en Hendrik Marsman bejubelden Berlijn als dé metropool waar het allemaal gebeurde: een krachtig expresssionisme in schilderkunst en poëzie, avant-garde in theater en cabaret.75 Anderzijds beschreef dezelfde Marsman de hang bij Duitsers naar de duistere kanten van het bestaan en een grote neiging tot arrogantie. In de vooroorlogse jaren waren Nederland en Duitsland in veel opzichten nauw met elkaar verweven. Zo was in de jaren twintig de Duitse theologie met figuren als Karl Barth 72. Kossmann, De Lage Landen, Deel 2, 252-253. 73. Woltjer, Recent Verleden, 378. 74. Bernd Müller, ‘Stille Tage im Klischee. Sinn, Unsinn und Entwicklung niederländischer Deutschlandbilder’ in: Bernd Müller, Friso Wielenga (eds.) Kannitverstan? Deutschlandbilder aus den Niederlanden (Münster 1995) 15-30, aldaar 16. 75. Ute Schürings, ‘Provincie zoekt metropool. De reputatie van Berlijn in de Nederlandse literatuur van het interbellum’, In: Frits Boterman en Marianne Vogel (eds.) Nederland en Duitsland in het interbellum: wisselwerking en contacten: van politiek tot literatuur (Hilversum 2003) 69-86, aldaar 73. interbellum (Hilversum 2003) 189-206, aldaar 191.
25
maatgevend was voor Nederlandse theologen.76 En ook economisch was er een sterke relatie; Duitsland leverde tussen 1930 en 1938 25 procent van de Nederlandse import en voor de oorlog ging ruim 30 procent van de Nederlandse export naar Duitsland. Rotterdam speelde hierbij bovendien een essentiële rol als doorvoerhaven.77 Maar toch waren er ook duidelijke cultuurverschillen. De bekende historicus Johan Huizenga zag al in het interbellum een scheidslijn in Europa. Nederland deelde hij daarbij in bij West-Europa, dat een mindere neiging tot strakke hiërarchische structuren had als Centraal-Europa. Tot dat laatste rekende Huizinga Duitsland, een andere cultuur dus.78 Na de Tweede Wereldoorlog raakte de onderlinge relatie op een absoluut dieptepunt. Excessief geweld, vernedering en de onmenselijke noodzaak om te kiezen tussen goed en kwaad waren hiervoor belangrijke verklaringen, aldus de Duitse historicus Horst Lademacher.79 Er waren echter meer factoren die bij de afkeer van Duitsland kort na de oorlog speelden. Zo was de massale vernietiging van de joden in concentratiekampen eigenlijk pas bij de capitulatie echt bekend geworden. Het merendeel van de bevolking en de politiek was hierover vol ressentiment en wilde hard straffen. Zeker omdat het merendeel van de Duitsers hun (collectieve) schuld ontkenden. “Wir haben es nicht gewusst”was op vragen een vaak gehoord antwoord. Dit leidde na de oorlog tot een zeer stereotype beeld van alle Duitsers. Een voorbeeld hoe over de Duitsers werd gedacht, vinden we terug in het dagblad Trouw van maart 1950. “Duitsland, dat zijn de Duitsers… Ze zijn nog altijd door alle anderen slecht behandeld. Ze hebben het nog altijd “nicht gewusst”. En nog altijd heeft iedereen behalve zij de schuld. Kortom het zijn nog altijd de echte Duitsers”.80 Friso Wielenga heeft veel geschreven over het beeld dat Nederlanders van Duitsers hadden kort na de oorlog. Naar zijn mening is een NIPO enquête hierover uit 1947 veelzeggend. Hierin bleek dat op dat moment 53 procent van de Nederlanders onvriendelijk stond tegenover de Duitsers; maar daarin bleek ook dat toen al 66 procent wel zaken met hen wilde doen. Niet vreemd gezien de koopmansgeest van de Nederlanders, die zich ook weerspiegelt in het toenmalige kabinetsbeleid, dat van een vernederd en overwonnen Duitsland uitgaat , maar wel graag snel handel wil drijven. In 1952 was het percentage dat onvriendelijk stond tegenover de Duitsers al gedaald tot 30 procent. 76. George Harinck, ‘“Naar Duitschland trekken om gedachten te leenen”, De vroege receptie van de theologie van Karl Barth in Nederland (1919-1926)’, In: Frits Boterman en Marianne Vogel. Nederland en Duitsland in het interbellum (Hilversum 2003) 189-206, aldaar 191. 77. Martijn Lak, Because we need them.., 264 78. Ute Schürings, ‘Provincie zoekt metropool’, 72 79. Horst Lademacher, ‘Nederland een historisch overzicht’, In: Jan Vis en Gebhard Moldenhauer, Nederland en Duitsland. Elkaar kennen en begrijpen (Assen 2001) 39-48, 46. 80. Dit citaat uit Trouw ontleen ik aan: Friso Wielenga, West-Duitsland: partner uit noodzaak. Nederland en de Bondsrepubliek 1949-1955,334
26
Bijzonder is dat in dezelfde periode uitgevoerde enquêtes onder Britten en Amerikanen laten zien, dat laatstgenoemden opvallend veel vriendelijker stonden tegenover de Duitsers.81 Over de beeldvorming van en de relatie met de Duitsers kort na de oorlog moet een aantal kanttekeningen worden gemaakt. Ten eerste is er niet één stereotype beeld van de Duitsers. De bevolking in het Zuiden van ons land had bijvoorbeeld een heel ander beeld dan die in het Noorden. In het Zuiden was men eerder bevrijd en had men niet de bittere tijd van de Hongerwinter moeten doormaken; een invoelbaar verschil dus hoe tegen de Duitsers werd aangekeken.82 Een tweede opvallend punt is het feit dat vaak juist slachtoffers van het nationaal-socialisme als Max Kohnstamm en de directeur van het Rode Kruis A. van Embden, die beiden tijdens de oorlog waren geïnterneerd, genuanceerder over de Duitsers dachten en het begrip collectieve schuld maar twijfelachtig noemden.83 Ook de kerken trachtten vanuit hun achtergrond de beeldvorming over de Duitsers in ons land te nuanceren. In de volgende hoofdstukken zal hierop aan de hand van reisindrukken en de daaruit voortvloeiende beeldvorming uitvoerig worden teruggekomen.
81. Friso Wielenga, West-Duitsland: partner uit noodzaak,225-226. Opvallend is dat Nederlanders met de Fransen kort na de Tweede Wereldoorlog het meest onvriendelijk stonden tegenover de Duitsers. Voor de USA, Canada en zelfs Groot-Brittannië gold dit in veel mindere mate. Zie daarvoor ook: Friso Wielenga, ‘Niederländische Deutschlandbilder seit 1945’, In: Hans Süssmuth (ed.) Deutschlandbilder in Dänemark und England, Frankreich und den Niederlanden. Dokumentation der Tagung Deutschlandbilder in Dänemark und England, Frankreich und den Niederlanden (Baden-Baden 1996) 401-415, aldaar 403 82. Bernd Müller, ‘Stille Tage im Klischee’, 17 83. Friso Wielenga, West-Duitsland partner uit noodzaak, 337.
27
Hoofdstuk 4. Journalisten en fotografen naar Duitsland in puin. Onder de eerste reizigers die na de oorlog naar Duitsland gingen, bevonden zich journalisten en fotografen. Bijzonder voor hen, maar ook voor andere reizigers is het feit dat zij alleen in uniform een met een militaire rang naar Duitsland mochten reizen. Dit gold tot de tweede helft van het jaar 1947 en was naast een strikt gelimiteerd aantal inreisvisa, de zgn. permits, een voorwaarde van de geallieerde bezetters.84 Eén van de meest uitgebreide verslagen van zo’n reis door het naoorlogse Duitsland is in boekvorm verschenen. Het gaat hierbij om de reis van de fotografen Aart Klein en Sem Presser met de journalist Hans Nesna. Zij reisden in het vroege voorjaar van 1946 door Duitsland. In datzelfde jaar verscheen hun reisverslag in boekvorm met de titel Zoo leeft Duitschland, op de puinhopen van het Derde Rijk. Twee jaar na het verschijnen van dit boek werd door Presser en Nesna nogmaals een reis ondernomen die eveneens uitmondde in een boek Dans op de vulkaan. Beide boeken geven een beeld van Duitsland, dat vooral door de bijzondere foto’s indringend is. Naast deze reisverslagen in boekvorm zullen in dit hoofdstuk over journalisten ook reisverslagen uit naoorlogse jaargangen (1945-1950) van de geïllustreerde tijdschriften Ons Vrije Nederland en De Beiaard der Lage Landen, worden besproken.
4.1 Zo leeft Duitschland. Het belangrijkste boek, Zoo leeft Duitschland , was een idee van de bevriende fotografen Aart Klein en Sem Presser, die elkaar onder andere kenden van de Arbeiders Jeugd Centrale. Om Duitsland binnen te komen gingen zij naar de Rijksvoorlichtingsdienst (RVD) waar Lou Landré de baas was. Hoewel de RVD een belangrijke taak had om het naoorlogse regeringsbeleid te propaganderen, en een beoogde beeldvorming van Duitsland daar deel van uitmaakte, was de reis geen initiatief van Landré, maar van de beide fotografen. De RVD regelde de reis en zorgde voor militaire uniformen met officiers- insigne, waardoor zij overal entree hadden.85 Beide fotografen hadden een fotoboek in gedachte,
84. A.E.Cohen, ‘Mijn ervaringen in Duitsland’. Nederland in oorlogstijd. Orgaan van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie.2 (1947) 165-167. Zie ook online n.a.v. een tenstoonstelling in Leiden 2004: http://bc.ub.leidenuniv.nl/bc/tentoonstelling/Cohen/6.html 85. Stukken betreffende de inschakeling van de RVD bij het propageren van regeringsbeleid 1945-1948: Nationaal Archief (NA). Archief Ministeries voor Algemene Oorlogsvoering van het Koninkrijk en van Algemene Zaken/Kabinet van de Minister-President, Blok.nr 2.03.01, inv. nr. 271. Hierin is geen enkele aanwijzing aanwezig dat Nesna, Klein en Presser in opdracht reisden van de RVD.
28
maar hun uitgever Scheltens en Giltay stelde als eis dat de destijds bekende journalist Hans Nesna meeging. Daarmee zou een grote oplage verzekerd zijn.86 Omdat het in het kader van dit onderzoek belangrijk is om te weten met welke bril de reizigers Duitsland bekeken, en vanuit welk perspectief zij hun foto’s maakten of hun verhaal vertelden, moeten we iets over hun achtergronden weten. Beide fotografen waren betrokken geweest bij het verzet tijdens de bezetting. Sem Presser, van joodse afkomst, vervalste tijdens de oorlog persoonsbewijzen en maakte foto’s voor de illegale pers. Later fotografeerde hij de Slag om Arnhem, brak door de linies en was officieel fotograaf van de geallieerden. In 1945 fotografeerde hij de capitulatie van de Duitsers in Hotel de Wereld te Wageningen.87 Aart Klein werd in 1943 als dwangarbeider naar Duitsland getransporteerd, dook onder tijdens een verlof en maakte deel uit van een spionagegroep. Hij publiceerde in april 1945 foto’s in het verzetsblad Vrij Nederland.88 De journalist Hans Nesna, pseudoniem van Pieter Jansen, is thans vergeten maar was voor, tijdens en na de oorlog een bekend journalist en schrijver. Hij was in 1940 de auteur van een bestseller over het begin van de oorlog Toen het vaderland riep. Roman uit dagen van mobilisatie en strijd.89 Tot november 1941 was hij hoofdredacteur van het zeer populaire sensatieblad Het Leven. Een blad dat aanvankelijk aan de leiband liep van de Duitsers, maar zelfstandig de verschijning stopte toen de bezetters het blad een volledig pro-Duitse houding oplegden.90 Aan het einde van de oorlog publiceerde Nesna wederom een bestseller voor zijn uitgever Scheltens en Giltay, Hongerprocessie over de Hongerwinter. In dit boek doet hij verslag van de barre voedseltochten door hemzelf en vele anderen ondernomen vanuit Amsterdam naar de Veluwe.91 Deze uitgave had evenals zijn andere boeken oplagen in de tienduizenden. Dat was dan ook de reden dat Nesna aan de fotografen werd toegevoegd. Klein en Presser, beiden dus uit het verzet, kregen een journalist toegewezen die niet in het verzet had gezeten, maar evenmin had gecollaboreerd en zelf de Hongerwinter aan den lijve had ondervonden. 86. Marjo van Soest, Simon Kool, ‘Reis door de puinhopen van de verliezer. Aart Klein en de kick van de totale verwoesting’. Vrij Nederland(VN), 18 januari 1997, 54-57 87. Anoniem. Archief Sem Presser, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG), www.iisg.nl/archives/en/files/p/ARCH02376.php. 88. Tineke de Ruiter, Aart Klein, Fotolexicon 5 (1988)Nr9, online: www.journal.depthoffield.eu/vol05/Nr09/f06nl/nl. 89. Adriaan Venema, Schrijvers, uitgevers en hun collaboratie. Deel 4 (Amsterdam 1992) 67. 90.Saskia Jonker, Slaat u de angst niet mede om het hart, lezer. Sensatiezucht en sociaal idealisme in: Het Leven: geïllustreer. (Masterscriptie RU Groningen 2007) 24-25. Online: www.scripties.ned.ub.rug.nl/archives.php? id=39&sort=title 91. Hans Nesna, Hongerprocessie. De heldenstrijd onzer hongerende landgenoten in den barren winter van het jaar 1945 (Amsterdam 1945) 4
29
Over de bedoeling van het boek Zoo leeft Duitschland, worden we geïnformeerd in een uitgebreid voorwoord van Nesna. Nieuwsgierigheid en de ontwikkelingen in Duitsland volgen was het hoofdmotief. Maar daarbij plaatst Nesna wel een kanttekening: Er is geen sprake van, dat wij de Duitse wreedheden zijn vergeten…. Wij zullen thans meer op onze hoede zijn…Wij zullen niet de moeilijkheden uit den weg gaan….Doch voordat wij hiertoe overgaan, of hiermede instemmen, mogen wij de eisch stellen, dat we de “Duitschers van nu” leeren kennen. Het “Vierde Rijk”is in wording. Niemand echter, die nog precies voorspellen kan, hoe het zich 92 ontwikkelen zal.
Een introductie die getuigt van grote mate van wrok en bezorgdheid. Deze eerste reis werd door het drietal ondernomen pas tien maanden na de capitulatie in het vroege voorjaar van 1946. Men reisde met een aftandse Ford vrachtwagen uit 1931, bestuurd door een chauffeur van Het Parool. Waarom een chauffeur van Het Parool meeging, wordt niet duidelijk gemaakt in het voorwoord van het boek, noch in een interview dat Aart Klein later aan Vrij Nederland gaf. Later werd hen door de Britse bezettingsautoriteiten op deze reis een Volkswagen met chauffeur ter beschikking gesteld. Tot Hamburg bleven de drie gezamenlijk, maar in Hamburg aangekomen ging Sem Presser eerder door naar Berlijn. Overnacht werd in zogenaamde Press Camps en Transit Camps, waar men van alle gemakken voorzien, geriefelijk kon verblijven.93 Bij Hamburg werd het concentratiekamp Bergen-Belsen bezocht, dat inmiddels bewoond werd door joden in afwachting van hun vertrek naar Palestina. Een bijzonder moment in het eerste deel van de reis was het zogenaamde Curiohaus proces tegen de beulen van het concentratiekamp Neuengamme, het kamp waarin de zwager van Aart Klein om het leven werd gebracht. De onverschillige beulskoppen werden daar indringend door Klein aangekeken en gefotografeerd.94 Nadat Aart Klein en Sem Presser in Berlijn elkaar weer ontmoetten ging de reis verder door het Ruhrgebied, Wiesbaden, Frankfurt am Main en München. Hamburg maakte zeker op Nesna en Klein de meeste indruk. Dit was de stad, waar complete stadsdelen door de zogenaamde vuurstorm (in 1943) van de aardbodem waren weggevaagd. Alleen een joods kerkhof in deze steenwoestenij blijkt geheel ongeschonden, een detail dat Aart Klein zich 50 jaar later nog herinnert tijdens een interview in Vrij Nederland.95 Overal zien de reizigers dezelfde ruïnes, mensen die uit holen kruipen, in bunkers overnachten, maar vaak ook geen dak boven hun hoofd hebben. Op drift geraakte vluchtelingen, ontheemden met een grauwe apathische blik, vaak bedelend of zich prostituerend, bepalen voor een groot deel het
92. Hans Nesna, Zoo leeft Duitschland, 6 93. van Soest, Kool,’ Reis door de puinhopen’ (VN 1997) 54-57. 94. Nesna, Zoo leeft Duitschland, 47. 95. Nesna, Zoo leeft Duitschland ,39; van Soest, Kool, ‘Reis door de puinhopen’, 54-57.
30
straatbeeld. Soms is het allemaal teveel: “De fotograaf heeft genoeg van het fotograferen; hij klaagt erover, dat hij ook hier niets anders ziet dan ruïnes en hij kan toch niet thuiskomen met dozijnen films, waarop niets anders dan vernielde huizen staan.”96 Maar op een ander moment wordt met voldoening vastgesteld hoe goed gebombardeerd is, zoals op de werf van Blohm en Voss in Hamburg waar bijna afgebouwde duikboten een voltreffer hebben gekregen:”Well done RAF!”97 Niet alleen zien de reizigers een land in puin met gevluchte mensen op afstand, maar ook mengen ze zich onder de bevolking en praten ze met Duitsers. Dat roept vaak wrok en negatieve gevoelens op. Ze zien vijandige blikken, zien nog de arrogantie van een ex-nazi en bespeuren nog een nauwelijks verholen antisemitisme. De reizigers ergeren zich aan armzalige smoezen als “wir haben es nicht gewusst”, aan het martelaarsrol van Duitsers. Zinnen als “Ihr habt es (deze ellende; SV) selbst gewohlt”of een bijschrift bij een foto, “Wie niet werken wil krijgt niet te eten”, verraden boosheid, wraakgevoelens en een triomfantelijk neerkijken op de verslagen Duitsers.98 Ook een ontmoeting in Hamburg met jonge mensen die eerder aan het front streden brengt Nesna tot een bitter oordeel:”een groot deel van deze Duitsche jeugd die aan het front heeft gestaan, is voor de toekomst verloren.”99 Empathie en medelijden staat duidelijk op de achtergrond, al is die zeker niet helemaal afwezig. Uit foto’s en tekst blijkt bijvoorbeeld mededogen met volstrekt onschuldige kinderen en met oorlogsinvaliden, die een amputatie hebben ondergaan als slachtoffer van een zinloze oorlog.100 Overheersend is echter een toon van boosheid en op z’n minst ambivalentie. Met gemengde gevoelens wordt een herlevend uitgaansleven gememoreerd: “oppervlakkige verstrooiing in bioscoop en bar, vooral mogelijk door duistere figuren die zwarthandelaar zijn of prostituee.”101 Mogelijk klinkt hierin de in het naoorlogse Nederland bestaande stemming door van een moreel reveil. Aan het eind van hun reis bezoeken de reizigers Essen. Vanaf de hoger gelegen Villa Hügel, het paleisachtige nog intacte buitenverblijf van de familie Krupp zien zij de totale verwoesting van de lager gelegen fabrieken en arbeiderswijken. Hierbij vraagt Nesna zichzelf cynisch af of “de heer Krupp von Bohlen und Halbach en zijn vrouw hier ook wel eens hebben gestaan. Als dat zoo is hebben zij tenminste het resultaat van jarenlange arbeid gezien.”102 Rode draad in het boek is een grote twijfel 96. Ibidem, 96. 97. Ibidem, 64. 98. Ibidem, 68. 99. Ibidem,84 100. Ibidem, 158 en de foto op pag. 196 101. Ibidem, 130. 102. Ibidem, 203
31
over de toekomst:”Duitschland staat aan de rand van de afgrond”. Het zal naar hun inschatting decennia duren voor alles weer is opgebouwd, zo dat lukt. De auteur vraagt zich af of “geestelijke opbouw”, - een woord dat we ook in andere verslagen uit die tijd herhaaldelijk tegenkomen – wel zin heeft. Angstig vraagt hij zich af, of een revolutie met steun van Stalin in dit instabiele Duitsland, de opmaat is voor een nieuwe oorlog.103 Het boek Zoo leeft Duitschland schetst bepaald geen opwekkend beeld van het Duitsland nog geen jaar na de capitulatie. Wraakgevoelens zijn overduidelijk aanwezig en eigenlijk ook wel invoelbaar, gezien de achtergrond van beide fotografen en het feit dat het heel kort na de capitulatie is. Aart Klein zegt het ook in een Interview in Vrij Nederland in 1997. “Wij hadden wraakgevoelens toen we op pad gingen. Al dat puin deed me niet veel, ik dacht eigen schuld……Het was de kick om de totale verwoesting te zien. Wij waren niet op pad gegaan om Duitsland gaaf te fotograferen.”104
Toch geen fotoboek. Het boek Zoo leeft Duitschland bevat een groot aantal (194) foto’s . Niet altijd is duidelijk wie de foto’s heeft gemaakt. Sem Presser is iets meer anekdotisch in zijn fotografie, terwijl Aart Klein nogal eens meer zwart-wit stilistische opnames maakt. Later zou Klein een uitgesproken stijl ontwikkelen. Hoewel Klein in zijn Vrij Nederland interview zegt dat beide fotografen maar gewoon “knippers” waren tijdens de reis, doet hij daarmee hen beiden tekort. Sommige foto’s zijn zelfs esthetisch subliem, andere hebben een echt ‘punctum’. Dat laatste is een door Barthes geïntroduceerde term, voor beelden die de ontvanger direct treffen in zijn emotioneel-receptieve circuit.105 Dat is voor de huidige kijker nogal eens het geval. De foto’s in het besproken boek waren echter destijds zeker niet opzettelijk als kunstwerk bedoeld. Naar de opvattingen van de fotografen en hun tijdgenoten was het doel van de fotografie niet een mooi plaatje, maar een mededeling door de camera. De fotografie moest een dienende functie hebben. De foto’s in het boek Zoo leeft Duitschland zijn dan ook gemaakt als serie die parallel loopt aan de tekst; ze zijn de boodschappers van het verhaal.106 D
103. Ibidem, 263. 104. van Soest, Kool, ‘Reis door de puinhopen’ (VN 1997), 54-57. 105. Het idee van ‘punctum’ komt aan de orde in: Rob Kroes, Photographic Memories, Private Pictures, Public Images and American History (Lebanon NH 2007) 99-100 106. Flip Bool, Duitsland Sinds 1945 door het oog van Nederlandse fotografen (Breda. 2008) 17
32
Dat blijkt ook uit de korte bijschriften, die hoewel we het niet echt weten, vrijwel zeker op grond van hun stijl van de hand van Hans Nesna zijn. De foto’s zijn nooit sentimenteel, soms spreekt er wel een zekere mate van humanisme uit. Het universeel zinloze van iedere oorlog wordt er soms in uitgedrukt, zoals bij foto’s van vluchtelingen tussen de ruïnes. Probleem is wel dat we bij het op deze wijze beoordelen van de foto’s uitgaan van het heden. Welk beeld de foto’s bij Nederlanders kort na de oorlog opriepen, daarover heb ik helaas geen oordeel kunnen achterhalen.
4.2 Dans op de vulkaan Mogelijk gestimuleerd door het succes van hun eerste boek, gaan Hans Nesna en Sem Presser in 1948 weer naar Duitsland. Dit resulteert in een boek met de titel Dans op de vulkaan. De reis gaat per trein naar Hamburg, Hannover en Berlijn en terug per auto naar het Ruhrgebied. Helaas ontbreekt een inleiding waarin de reizigers het doel van hun reis uiteenzetten. In 1948 zien de reizigers nog steeds een beeld van troosteloze landschappen, ontheemden huizend in bunkers en armzalige bouwsels in steden die nog grotendeels in puin liggen. Ze zien echter ook een aantal veranderingen. Zo wordt optimistisch geconstateerd dat er weer gewerkt en gebouwd wordt “in het belang van hun land”.107 Hierbij stellen de reizigers vast dat deze herbouw door druk van de Engelsen en vooral in Hamburg tot stand komt, terwijl in Berlijn nog apathie heerst. De voldoening van het zien van verwoesting en ontreddering is weg, “men kent dit gevoel niet meer als men enige tijd door Duitsland heeft gereisd”.108 In het Ruhrgebied wordt er door Nesna aan getwijfeld of de Duitse industrie wel volledig moet worden ontmanteld, hoewel met voldoening door de schrijver wordt vastgesteld dat de oorlogsindustrie van Krupp in Essen volledig en terecht is weggebombardeerd. Met instemming wordt in Dortmund gesproken over een sociaal-wetenschappelijke aanpak van de wederopbouw. Een instituut gericht op economische en sociale noden, uitgaande van de Universiteit van Münster probeert hier met buitenlandse wetenschappelijke inzichten planmatig hulp te bieden. Mogelijk is in dit instituut tijdelijk gedetacheerd de Nederlandse hoogleraar Prof.Dr. P.J. Bouman, die we in het hoofdstuk 6 tegenkomen.109 Dit reisverslag lijkt meer van een optimistische kijk te getuigen dan het eerste verslag uit 1946. De hier en daar beginnende wederopbouw en de genoemde aanpak van sociale noden in e
107. Hans Nesna, Dans op de vulkaan (3 druk Scheltens en Giltay , Amsterdam 1948)18 108. Nesna, Dans op de vulkaan,20-21 109. Ibidem,183
33
Dortmund geven de reizigers een sprankje hoop. Maar het boek kent toch ook een pessimistische ondertoon van angst en dreiging. In Oost-Berlijn ziet men de Russische bezetters; fotograferen is daar verboden en politiek nieuws in kranten wordt gemanipuleerd. De dreiging van een nieuwe oorlog wordt gevoeld; de auteur vraagt zich af hoe de vrede zou kunnen worden bewaard en of een federatief Europa, met daarin opgenomen het westelijke deel van Duitsland, daarvoor een oplossing zou kunnen zijn. Immers in de bestaande chaos ligt de Sovjet Unie en het communisme op de loer; het is “dansen op de vulkaan.”110 Deze vergelijking is niet ongewoon in kranten van die tijd, een tijd waarin de dreiging uit het Oosten en de politionele acties in Indonesië de krantenkoppen bepalen. Het tweede boek van Nesna heeft veel meer de boodschap van angst en zorg voor de toekomst dan het eerste boek. Wrok en voldoening over puin en ruïnes zijn naar de achtergrond verschoven. In de volgende paragraaf lezen we hoe journalisten van geïllustreerde weekbladen verslag doen. 4.3. Wat geïllustreerde tijdschriften meldden Ook kranten en (geïllustreerde) tijdschriften zonden kort na de oorlog hun journalisten naar Duitsland. Artikelen uit twee geïllustreerde tijdschriften, Ons Vrije Nederland (O.V.N.) en De Beiaard der Lage Landen doen sterk denken aan de twee boeken van Hans Nesna. Zo brengt de journalist Alexander Huguenot van der Linden in 1947 een bezoek aan Essen. In twee artikelen met als titel ‘De ondergang van een kanonnenrijk’ en ‘Het paleis op de heuvel zag opkomst en ondergang van de Krupp’s ‘ ,verbaast de journalist zich over de ongekende luxe in de nog bestaande Villa Hügel van de familie Krupp en het verwrongen staal en schroot van de verwoeste fabrieken.111 Magere gezichten, zwarte handen, kinderen in lompen markeren het straatbeeld naast ook zijden kousen en bontmantels van profiteurs. De auteur noteert daarbij: “Men ziet mensen in nood, maar weigert zich toch een gevoel van medelijden op te wekken”. Misschien zijn we hard geworden vraagt hij zich af, al bekent hij een zekere gêne te hebben dit alles in de bittere koude te aanschouwen terwijl men zelf in geriefelijke perskampen is ondergebracht.112 Opvallend is dat ook deze journalist evenals Nesna en de fotografen de Villa Hügel bezoekt. Het lijkt er op dat dit een symbool is voor de oorlog, ja misschien zelfs getuigt van de tegenstelling tussen de machtigen en rijken die de oorlog in gang zetten en de arbeiders die het slachtoffer werden. Misschien is er echter een veel meer prozaïsche verklaring: de intacte Villa Hügel was tijdelijk het belangrijke hoofdkwartier van de Britse 110. Ibidem, 221 111. Alexander Huguenot van der Linden, ‘Kanonnenrijk stort ineen; het paleis op de heuvel zag opkomst en ondergang van de Krupp’s’, Ons Vrije Nederland (OVN) 6(8-22 febr.1947) Nr. 26,2-6 112. Alexander Huguenot van der Linden, ‘Krupp, de ondergang van een kanonnerijk’, OVN 6 (25 jan.-8 febr. 1947) Nr. 25, 3-5
34
bezettingsautoriteiten. Tijdens een bezoek aan Herford ergert Huguenot van der Linden zich aan het armetierige gestook van de Duitsers tegen de geallieerden: “De Duitsers zijn voor een groot deel slecht, er dreigt nieuw gevaar uit Duitsland, hoewel er ook goede Duitsers zijn.“113 Een zin die in de boeken van Nesna niet zou misstaan! Weten we van de achtergronden van de journalist Charles Huguenot van der Linden helaas niet veel, meer weten we van zijn collega Sam Waagenaar. De Joodse Waagenaar verbleef tijdens de oorlog in Parijs en Hollywood en vertolkte de rol van de vijand in verschillende Amerikaanse anti-nazi films. Bij de bevrijding werkte hij als Press Reconnaissance Officer voor het Amerikaanse leger, waarna hij ging werken voor geïllustreerde bladen in Nederland. Zijn verslagen en zelf gemaakte foto’s leggen het totaal vernietigde naoorlogse Duitsland vast.114 Als hij in 1948 Berlijn bezoekt ziet hij enerzijds een ontwrichte samenleving, de troosteloze vlakte van Tiergarten in Berlijn, waar de laatste bomen zijn omgehakt en de Berlijners hun “volkstuintjes”hebben. Anderzijds ziet hij met verbittering ook een samenleving van Duitsers die zeuren “dat de geallieerden hen willen laten uitsterven”. Een samenleving met een verwilderde jeugd, criminaliteit en een hoog aantal zelfmoorden, waarin ex-nazi’s stenen bikken, maar in de woorden van Sam Waagenaar verloren zijn voor de democratie. Het puin ruimen is zo’n enorme taak, dat het zeker nog wel 25 jaar zal voortgaan, verzucht de auteur.115 Ook in de geïllustreerde tijdschriften is er vanaf 1948 een duidelijke omslag in de berichtgeving. De journalist E.J. Stoffels constateert in een reportage in O.V.N. mei 1948 met de kop ‘Russen op de autobaan, oorlog om Berlijn’, dat Berlijn de barometer is in de strijd tussen Oost en West. Bange Berlijners vrezen dat de geallieerden Berlijn in de steek zullen laten.116 Gelukkig, aldus Huguenot van der Linden een jaar later in een ander tijdschriftartikel, hebben de Russen een kolossale blunder begaan door de blokkade van Berlijn.117 De luchtbrug heeft immers het vertrouwen in de geallieerden reusachtig hersteld. Gemengde gevoelens zijn er echter nog steeds bij
113. Alexander Huguenot van der Linden, ‘Duitschland wordt weer brutaal’, OVN. 6 (2 febr.- 8 mrt. 1947) Nr. 27,2-4 114. Flip Bool, Duitsland Sinds 1945 door het oog van Nederlandse fotografen, 23 115. Sam Waagenaar, ‘Tussen Moskou en Amsterdam. De “Volkstuintjes van Berlijn”. Waar eens Tiergarten was, ligt nu een troosteloze vlakte’, OVN 7(21 febr. – 8mrt. 1948) Nr. 17, 12-13; Sam Waagenaar, ‘Tussen Moskou en Amsterdam. Frau Schulz en het porcelein. Het leven van een Berlijnse gaat niet over rozen’, De Beiaard der Lage Landen 2 (14-28 febr. 1948) Nr. 16, 6-7 116. E.J. Stoffels, ‘Russen op de autobaan. Koude oorlog om Berlijn’, OVN 7 (15-29 mei 1948) Nr.23,3-5 117. Alexander Huguenot van der Linden, S. Presser, ‘Berlijn 1949. Waar het derde Rijk ten onder ging. De grootste ruïne van Europa, maar geenszins een dode stad’, OVN 8 (25 juni 1949) Nr. 52
35
Huguenot. Hoewel het leven zich voortzet en de eerste winkels op de Kurfürstendamm weer goed gevulde etalages hebben, mijmert hij: “Ik kan geen medelijden voelen met kapotte huizen, afgebrokkelde muren, grauwe askleurige mensen….”118 In 1949 verlegt de aandacht zich volledig als Alexander Huguenot van der Linden en Sem Presser weer eens Duitsland bezoeken net nadat de blokkade van Berlijn is opgeheven. Zij zien de sinistere stad Braunschweig en het met vluchtelingen overspoelde Helmstedt. Hier komen de zogenaamde “border-crossers”, zij die massaal de dan nog doorlaatbare grens met de Russische bezettingszone zonder papieren oversteken en als vluchtelingen in de westelijke zone worden ondergebracht. De journalisten zijn bezorgd en kunnen de slaap niet vatten door deze op gang komende vluchtelingenstroom uit het Oosten en de Russische dreiging.119 We zien dus zowel in de twee boeken van Hans Nesna, als in de geïllustreerde tijdschriften een opvallende parallel. Van tevredenheid over een totaal verwoest Duitsland in de loop van de tijd naar de angst voor een instabiel Duitsland in 1948-1949. Ook de aandacht in de foto’s verlegt zich van ruïnes naar Russische bezetters. Haat tegen Duitsers en voldoening over hun ondergang maakt plaats voor bezorgdheid over een onzekere toekomst van Duitsland in Europa. Zonder meer een negatief en somber beeld van Duitsland Analyseren we de boeken van Nesna, de foto’s van Aart Klein en Sem Presser en de verslagen uit de geïllustreerde tijdschriften dan kunnen we een aantal conclusies trekken. Op de eerste plaats zien we twee fotografen zelf een initiatief nemen om kort na de oorlog naar Duitsland te gaan. Nieuwsgierigheid is eigenlijk de belangrijkste drijfveer. Dat lezen we ook in het voorwoord van het boek Zoo leeft Duitschland. Van Nesna, die door de uitgever aan de reis was toegevoegd weten we dat hij zelf de Hongerwinter meemaakte. Mogelijk heeft dat geleid tot een houding van wrok en wraak tijdens de reis, maar zeker weten we dat niet. Dit in tegenstelling tot de beide fotografen, die vanuit hun oorlogsverleden gevoelens van rancune kenden. Dat wordt heel duidelijk in het interview dat Aart Klein en 1997 gaf in Vrij Nederland. Van de journalisten van de geïllustreerde tijdschriften weten we eigenlijk alleen van de joodse Sam Waagenaar iets over zijn anti-nazi verleden. Opvallend is dat in feite alle journalisten vooral steden aandoen en dan vooral Hamburg,, Berlijn, Hannover en Essen. Het platteland , waar, naar we uit de literatuur weten veel minder wanhoop en verwoesting is, blijft eigenlijk helemaal buiten beeld. Gereisd wordt meestal per auto, 118. Anoniem, vdL (?), ‘Duitsland uit ’n coupévenster. Met 400 toeristen-francs naar Zwitserland’, De Beiaard der Lage Landen 2 (28 febr.-13 mrt. 1948) Nr. 17,3-5 119. Alexander Huguenot van der Linden, S. Presser, ‘Soms zijn ze heel beleefd. Een reportage van een reis over de roemruchte autobaan Helmstedt-Berlijn’, OVN 8 (18 juni 1949) Nr. 51
36
soms per trein maar in een aantal gevallen weten we het niet. Press Camps zijn vaak de overnachtingsadressen, waardoor een kleine stad als Herford in veel reizen is opgenomen. In wat de journalisten waarnamen zijn opvallend veel overeenkomsten. Uiteraard geruïneerde steden en dolende vluchtelingen, maar ook uitingen van prostitutie, zwarte handel en bontmantels vallen hen op. Dat de ergernis daarover groot is komt mogelijk door de situatie thuis waarin een ‘zedelijk reveil’plaatsvond. Het beeld dat van Duitsland ontstaat in vrijwel alle reportages is dat van een Duitsland dat (terecht) ten onder is gegaan. De eerder aangehaalde citaten van “Well done RAF” bij foto’s van een bombardement in het eerste boek van Nesna en “men weigert zich toch een gevoel van medelijden op te wekken” in een reportage van Alexander Huguenot van der Linden spreken boekdelen. Dit paste zeker in de stemming in het Nederland van die dagen. Ja, het zegt zelfs iets over de reizigers en het land waar zij vandaan kwamen; hun waarnemingen waren in feite een weerslag van de toenmalige situatie thuis. Er bestond daar armoede, gebrek en een afkeer van Duitsers en alles wat Duits was. Empathie voor en neiging tot verzoening met Duitsland wordt in geen van de journalistieke verslagen naar voren gebracht en was in Nederland, zo weten we uit het voorgaande hoofdstuk, een opvatting van een heel kleine kerkelijke minderheid. Hoewel sommige foto’s in de boeken van Nesna empathie oproepen, is dat maar de vraag of dat toen ook zo was. De bijschriften zijn in ieder geval van een ontnuchterende hardheid als: “Zij hebben het gewild”. Eén kanttekening moet wel worden gemaakt: we missen informatie hoe in die tijd, dus de eerste vijf jaar na de oorlog, de verslagen werden beleefd. Aan het aantal herdrukken valt af te leidden dat er bijvoorbeeld voor Hoe Duitschland leeft, maar ook voor Dans op de vulkaan ruime belangstelling was, maar we missen dus de directe reacties uit die tijd. We moeten het doen met de manier waarop de beelden en tekst nu op de hedendaagse waarnemer overkomen. Tot slot is bij zowel de boeken van Nesna als de geïllustreerde tijdschriften een opvallende kanteling in de berichtgeving merkbaar. Vanaf 1948 zien we dat haat en voldoening over de ondergang van Duitsland plaatsmaakt voor bezorgdheid over een oplevend nazisme en zorg over een machtsvacuüm waarin Rusland een rol zou kunnen opeisen. Het is “dansen op de vulkaan”zoals Nesna zegt. En Alexander Huguenot van der Linden “kan de slaap niet vatten door de spanning” wanneer hij in 1949 in Helmstedt de vluchtelingen uit de Oostzone meemaakt. Deze veranderde berichtgeving past ook weer in de stemming van Nederland waarin vooral de Tweede Wereldoorlog op de achtergrond raakt. Men wil vooruit kijken en heeft de aandacht ook meer bij het conflict in Indonesië en daarna op de tweede plaats bij een Oost-West tegenstelling. Pragmatisch handelen zet in Nederland, ook bij de overheid meer de toon als de vier grote mogendheden niet tot een gemeenschappelijk beleid ten aanzien van Duitsland kunnen komen. Men realiseert zich dat WestDuitsland een plaats moet krijgen in een samenwerkingsverband. Duitsland wordt, zij het met gemengde gevoelens geaccepteerd. De thematiek en de toon van de beide boeken en de 37
tijdschriftartikelen weerspiegelen dus de tijdgeest in ons land. Van bewust gestuurde verslaglegging en beïnvloeding in de beeldvorming is niet echt sprake geweest, althans daarvoor zijn geen aanwijzingen gevonden in de archieven van bijvoorbeeld officiële instanties als de R.V.D. In Nederland raakt de oorlog na 1950 steeds meer op de achtergrond; dat zien we ook in kranten en tijdschriften. Het is de periode van de wederopbouw. Steeds minder artikelen over Duitsland verschijnen nog na 1950 in kranten en tijdschriften.
38
Hoofdstuk 5. Geëngageerde protestanten en katholieken naar Duitsland Niet alleen journalisten en fotografen bezochten het naoorlogse Duitsland, ook studenten en predikanten uit de protestantse hoek, paters en andere katholieke voormannen reisden door Duitsland voor ontmoetingen, conferenties en werkkampen. Over de dominees en studenten werd eerder geschreven in het boek Verzoening in de praktijk? De NCSV en de “Duitsche Quaestie” door Wilken Veen. Daarbij is vooral geput uit de bronnen van de Nederlandse Christen Studenten Vereniging (de NCSV ). Dit archief is voor mij ook, naast andere bronnen als die van Max Kohnstamm een belangrijke bron geweest voor dit hoofdstuk. Waar Wilken Veen vooral de nadruk legt op de intensieve gesprekscontacten, het idealisme en de mogelijkheid tot verzoening, houd ik me hier vooral bezig met de waarnemingen en belevenissen van de protestantse reizigers. Over de katholieken is eigenlijk tot nu toe niets gepubliceerd. Hiervoor zijn de archieven van het Katholiek Genootschap voor Geestelijke Vernieuwing mijn bron geweest. Dit genootschap streefde naar contact en dan vooral tussen katholieken in beide landen.
5.1 Studenten en dominees naar Duitsland Kort na de oorlog ontstond in protestantse studentenkringen en dan met name binnen de NCSV, een discussie hoe om te gaan met het verslagen Duitsland. De NCSV was tijdens de oorlog vrijwillig opgeheven, maar werd na de capitulatie opnieuw opgericht.120 De belangstelling voor de “Duitsche Quaestie” begon overigens aan het begin erg aarzelend. Tijdens een voorzittersdag van de NCSV in mei 1946 stelt één van de bestuursleden dat het Duitse probleem hier te lande zo weinig leeft omdat men geen Duitser meer na de oorlog heeft gesproken. Men voelt schuld dat géén der democratische landen contact zoekt met Duitsland maar heeft ook zo zijn twijfels of dit wel zinvol is. Enerzijds realiseren de bestuursleden van de NCSV zich dat men contact met Duitse studenten niet kan ontlopen, anderzijds meent men dat een besluit hierover niet lichtvaardig mag worden genomen. Daarbij is het argument: “Wij kunnen de verantwoordelijkheid (nog) niet aan in te grijpen in het geestelijk proces dat zij (de Duitse studenten; SV) nu doormaken.”121 Met dat laatste wordt
120. A.J. van den Berg, De Nederlandse Christen-Studenten Vereniging 1896-1985( ’s Gravenhage 1991) 188 121. Verslag Voorzittersdag N.C.S.V. 30 mei 1946, Historisch Documentatiecentrum voor het Protestantisme. (HDC). Archief NCSV, Blok.nr. 524, inv.nr. 1412
39
bedoeld dat het aanvaarden van persoonlijke schuld voor de oorlog een noodzakelijke voorwaarde voor toenadering is. Bij deze terughoudendheid tegenover Duitsland speelt echter ook mee dat men wel wat anders in Nederland aan zijn hoofd heeft. Niet voor niets opent de vergadering waarin de “Duitsche quaestie”aan de orde komt, met een rondschrijven aan studenten die gemobiliseerd zijn naar aanleiding van onlusten in Nederlands-Indië!122 Toch komt er nauwelijks een jaar later beweging in de aarzelende opstelling. Naar aanleiding van een motie over contacten met Duitsland in de Nederlandse Studenten Raad in maart 1947, schrijft W.P.J. Wesseldijk , NCSV-secretaris verantwoordelijk voor contacten met Duitsland, een duidelijk commentaar in het NCSV studentenblad Omnes. Hierin betoogt hij dat Duitsland een probleem voor de hele Europese samenleving is, waar men niet omheen kan. Zorgen om een machtsvacuüm in Europa, zowel economisch als politiek, moet Nederlanders dwingen iets te doen aan de grote Duitse noden. Daarbij moet de schuldvraag aan de Duitse kant dan wel expliciet aan de orde komen, een verantwoordelijkheid van iedere christenstudent, zo stelt Wesseldijk.123 Al in datzelfde nummer van Omnes doet de vrijwilliger Piet Kruithof verslag van een internationaal werkkamp in Duisburg. Hij beschrijft daar niet zozeer de geruïneerde stad, maar vooral de geruïneerde bevolking, vol bitterheid, somberheid, achterdocht en vaak getekend door obsessieve frontervaringen. Idealisme, medelijden en plichtsbesef zijn voor Kruithof de drijfveren om de Duitsers te helpen en niet de angst voor een politiek vacuüm of een Oost-West conflict. “Ik kom helpen met mijn knuisten, niet belerend”en “Duitsland en de Duitsers zijn op onze weg gelegd en wij kunnen onze ogen niet sluiten voor hun toekomst.” Praktische hulp als puin ruimen is volgens hem noodzakelijk, maar meer nog dan dat wordt contact en persoonlijk gesprek gewaardeerd.124 Reizen van studenten in 1947 Het jaar 1947 blijkt het startpunt te zijn voor een hele reeks zomerkampen in Duitsland. Het zijn vaak christelijke studenten die meedoen, maar zeker zij niet alleen. Zo lezen we in een jaarverslag over 1947 en 1948 van de I.S.S. (International Student Service) verhalen over werkkampen in onder andere Münster en Hamburg. Er wordt veel puin geruimd, maar ook gediscussieerd met Amerikaanse, Engelse en Duitse studenten.125 Dat laatste levert bij de merendeels protestantschristelijke Nederlandse studenten veel voldoening op. In het Amsterdamse studentenblad Propria 122. Verslag Voorzittersdag N.C.S.V. HDC, Archief NCSV, Blok.nr. 524, inv.nr. 1412 123. W.P.J. Wesseldijk, ‘Onze verhouding met Duitsland’, Omnes 1 (1947) Nr. 6, 1-2 124. Piet Kruithof, ‘Een impressie uit Duitsland’, Omnes 1 (1947) Nr. 6, 3-6 125. Jaarverslag 1947-1948. Int. Student Servic.Ned. Comité Afd. Duitsland, HDC, Archief NCSV, Blok.nr. 524, inv.nr. 1412
40
Cures van december 1947 beschrijft student C.P. Mulder, actief NCSV lid, zijn indrukken van zo’n ISSkamp te Münster. Hij roemt de onderlinge loyaliteit, zelfs ook de humor en de zinnige gesprekken, maar stelt op zeer nuchtere wijze wel vast dat Nederlanders een rantsoen voor de kampperiode van 32 pond margarine hebben, terwijl dit bij de Duitse deelnemers maar 12 pond is.126 Dit betrekkelijk optimistisch verslag verschilt in veel opzichten van een verhaal over een werkkamp in Münster (mogelijk hetzelfde als hierboven!) in het blad van het Utrechts Studenten Corps Vox Studiosorum eveneens uit 1947. De auteur, met de initialen G.H.D. ziet alleen maar sombere kanten; de “cadavergeest”van discipline bij de Duitsers, cynisme en angst voor een Derde Wereldoorlog. Schamper merkt de schrijver op dat het Duitse volk de werkelijkheid ontvlucht door bezoek aan vertier, cabaret en schouwburg.127 Een goed beeld van de Duitse samenleving krijgen we uit een zeer uitvoerig verslag naar aanleiding van een bezoek aan de ’Tagung der Jungen Generation’ in Würzburg , eind 1947. Dit verslag, verschenen in het Delftse studentenblad Het Orakel van Delphi, gaat over een reis die voert langs steden als Duisburg, Köln en Frankfurt. De studenten zijn onder de indruk hoe hele stadscentra zijn weggevaagd. Zij zien naast een zeer benarde voedselsituatie ook een welig tierende zwarte markt. Maar vooral vallen hen de mensen op, de jongeren met een uitzichtloze gelaatsuitdrukking: “het is beslist onmogelijk uit te maken of ze (meisjes; SV) nu 16 of 26 waren: kringen onder de ogen, vale kleur op de gezichten, die allen een leeftijdsloze uitdrukking hebben.” Op de ‘Tagung’ voelt men een mengeling van medelijden, empathie, het gevoel te moeten helpen, maar ook ergernis over de lachwekkend gründliche referaten, de Duitse onderdanigheid en de verwijten die de Duitsers de bezettingsautoriteiten maken. Maar de conclusie is toch: Duitsland moet geholpen worden, het is en blijft immers een deel van het Europese continent.128 Eenzelfde teneur spreekt ook uit een zeer uitvoerig reisverslag van leden van de N.J.G. (Nederlandse Jeugd Gemeenschap), die de conferentie ‘Kundgebung der deutschen Jugend’ in München bezoeken. De N.J.G., opgericht in 1945, trachtte als product van het naoorlogse doorbraakstreven vrijwel alle vooroorlogse jeugdorganisaties te bundelen. Zedelijkheid en
126. C.P. Mulder, ‘Indrukken uit het I.S.S.- werkkamp te Münster’, Propria Cures 58 (5 dec. 1947) Nr. 14, 107108 127. G.H.D. ‘Indrukken uit Duitsland’, typoscript voor het blad Vox Studiosorum van het Utrechtsch Studenten Corps (1947) jrg. 84. HDC, Archief NCSV, Blok.nr. 524, inv.nr. 1412 128. J.F. Ingen Housz, J. Kuiper, G.W.H. Meeder, ‘Bezoek aan Duitsland’, Typoscript van een artikel in : Het e Orakel van Delft. Offic. Orgaan van de Delftsche Studentenraad 3 jrg. (28 nov. 1947). HDC, Archief NCSV, Blok.nr. 524, inv.nr. 1412
41
doorbreken van de verzuiling was daarbij het Leitmotiv.129 De groep bestond dan ook niet alleen uit christen-studenten, predikanten maar ook uit A.J.C.ers. De observaties zijn: uitzichtsloze verwoeste steden en een fraai aangeharkt platteland met hebzuchtige boeren. Twijfels over de toekomst van Duitsland en angst voor een Oost-West conflict zetten de toon van het reisverslag. Toch is ook hier het advies de contacten te continueren, op een overigens erg belerend toon. “Daarom is het onze plicht om dan ook nu aan volslagen onwetenden het juiste leven te leren.”130
De reis van de dominees Een bijzondere reis in 1947 is het bezoek dat een commissie in opdracht van de Synode van de Hervormde Kerk bracht aan Duitsland. Bijzonder is deze reis te noemen door het zeer uitvoerige verslag, achtergrondbeschouwingen over de situatie in Duitsland en de impact die de reis mede had, vooral door de deelname van Max Kohnstamm, de op dat moment jonge particulier secretaris van koningin Wilhelmina. De reis, ondernomen door vijf predikanten en Max Kohnstamm had als opdracht meegekregen vooral contacten te leggen met kerkelijke leiders, zoals de predikant uit het verzet tegen de nazi’s dominee Martin Niemöller en de bekende hoogleraar theologie Karl Barth. Maar zij doen en rapporteren veel meer tijdens deze vrij korte reis per auto van 22 juni 1947 tot 1 juli 1947.131 De delegatie bezoekt verwoeste steden als Düsseldorf, Essen, Frankfurt, Münster en laat zich daarbij nauwkeurig informeren over de mate van verwoestingen en de alledaagse omstandigheden als voeding en gezondheid. Zelf schatten de delegatieleden dat ongeveer de helft van de steden in puin ligt. Bij natrekken van hun observaties komen zij echter tot nog hogere percentages; zo is in Essen en Köln meer dan 80 procent van de huizen beschadigd. Verbaasd zijn de bezoekers over het feit dat alle puin er nog ligt na ruim twee jaar. Men spreekt de vrees uit dat een hele generatie tussen het puin zal opgroeien. “Waar wonen de mensen toch?”, is een vraag die de delegatie zich vaak stelt. “Lugubere kelders en bunkerwoningen zonder enig licht, zonder enige ventilatie zonder enige verwarming, vaak zonder deuren. Daar hokken opgroeiende kinderen zonder enige hoop.”132 Men komt te weten dat in Essen 540.000 mensen in 270.000 kamers wonen, 129. Hans Rigthart, De eindeloze jaren zestig. Geschiedenis van een generatieconflict (Amsterdam/Antwerpen 1995) 85-86 130. Rapport Reis naar Duitsland namens N.J.G. door Ds. N.O. Steenbeek, 27 juni -6 juli 1947, HDC, Archief NCSV, Blok.nr. 524, inv.nr. 1412 131. Dit uitvoerige verslag van de reis in opdracht van de Synode van de Hervormde Kerk bevindt zich (o.a.) onder de naam ‘Rapport van een reis door Duitsland door een Delegatie van de Ned. Herv. Kerk van 22 juni -1 juli 1947’in IISG, Archief Max Kohnstamm, inv.nr. 109 132. Rapport van een reis door Duitsland, pag 4-5, IISG, Archief Max Kohnstamm, inv.nr. 109
42
keukens, kelders en bunkers meegerekend. In Hannover zien zij in de omgeving van het station honderden dakloze vluchtelingen uit Danzig, Polen en nog veel verder uit Oost-Europa. Geconstateerd wordt dat de rantsoenen die ongeveer 1000 calorieën per persoon omvatten, verder zullen verslechteren, wat tot massale uitputting en sterfte zal leiden. De commissie komt ter ore dat er in de steden een forse toename is van ziekten als tuberculose. Op aanplakborden ziet men foto’s van kinderen, die zonder ouders in de vluchtende mensenmassa’s zijn gevonden. “Hans Müller, 6 Jahre alt aus Breslau, gefunden in Leipzig.” Gelukkig ontfermt de Evangelische Kirche zich mede over deze kinderen. Er zijn in het korte bestek van de reis veel contacten met Duitsers gelegd, vaak kerkelijk betrokken mensen en kerkelijke leiders. Wat de bezoekers bij de Duitsers tijdens gesprekken opvalt is hun primitieve zorg voor eten, angst voor de dood en vaak ook onverschilligheid en uitzichtloosheid. Storend vinden ze het vaak totaal ontbreken van schuldbesef, een belangrijk onderwerp tijdens deze reis. Ronduit geshockeerd zijn de reizigers bij een bezoek aan de van oorsprong christelijke Bodelschwingh Stichting Bethel te Bielefeld, waar in de oorlog “medische zuiveringsprogramma’s” zijn uitgevoerd tegen joden, en men nu doet alsof men van niets weet. Niet minder confronterend is de opstelling van sommige kerkelijke leiders die zich uitspreken over “het nieuwe onrecht van de zijde der geallieerde bezetters.”133 Toch komen de predikanten ook oprechte Duitsers vol schuldbesef tegen. Overal wordt de boodschap van isolement en het zoeken naar contact met de buitenwereld gehoord. De commissie komt tot een aantal aanbevelingen aan de synode. Programma’s voor uitwisseling van Duitsers en Nederlanders nemen daarbij een prominente plaats in. Daarbij moet het niet alleen gaan om theologen en studenten theologie. Praktische steun als boeken of voedselzendingen, de materiële zaken, dienen op de tweede plaats te komen. De medereiziger en auteur van een verslag van de reis in Hervormd Utrecht, dominee H.C. Touw, laat er geen gras over groeien. Direct na terugkomst schrijft hij een brief aan de synode om ervoor te zorgen dat groente die in Nederland overtollig is en wordt doorgedraaid, naar Duitsland wordt getransporteerd.134 Voorwaar een zeer praktisch gevolg van de reis! Zeer verstrekkende gevolgen heeft de reis bij één van de deelnemers, Max Kohnstamm.
133. H.C. Touw, ‘Een reis door Duitsland’, Hervormd Utrecht (1 juli 1947) III. 134. Brief gedateerd 24 juli 1947, aan het Bureau van het Secretariaat der Synode Ned.Herv.Kerk door H.C.Touw te Utrecht; kopie verkregen van Wilken Veen te Amersfoort.
43
Max Kohnstamms domineesreis Max Kohnstamm maakte de reis in de periode dat hij particulier secretaris was van koningin Wilhelmina. Als lid van een joodse familie zat hij tijdens de oorlog als strafgijzelaar in de kampen Amersfoort en Sint Michielsgestel. Al in 1946 organiseerde hij de eerste bijeenkomst met Duitsers in Nederland. Zijn visie op het naoorlogse Duitsland kreeg mede vorm door de reis van de kerkelijke delegatie. In een interview in Trouw van 25 oktober 2010 stelt hij “….ik kan u zeggen dat het gevoel van persoonlijke schuld van iedere Duitser niet lang standhoudt als je de kinderen uit de puinhopen ziet kruipen.”135 In dezelfde bewoordingen laat Max Kohnstamm zich uit in interviews in Die Zeit van juli 1987. Men kan niet stil blijven staan bij wraak, maar moet doorgaan. “Dennoch war Max Kohnstamm überzeugt, daß Europa nicht gegen, sondern nur mit den Deutschen gebaut werden kann.” Kohnstamm begreep dat de Europese samenwerking dé essentie was van het Marshallplan van 1947. Zitting nemend in de Internationale autoriteit voor de Ruhr wijst hij al op Europese samenwerking om te komen tot één markt, en te voorkomen dat in de Ruhr opnieuw bommen konden worden gemaakt. Onder andere in het protestantse tijdschrift Wending brengt hij deze zorgen hartstochtelijk onder woorden.136 Het is de opmaat voor zijn carrière als secretaris van de Hoge Autoriteit van de Europese Unie. Hij werd een vriend van Jean Monnet, wiens gedachtengoed hiervoor de basis vormde. Dat de basis hiervoor werd gelegd tijdens de “domineesreis” wordt uitvoerig besproken in zijn biografie door Anjo Harryvan.137 Hoe belangrijk deze reis voor Max Kohnstamm was leid ik ook af uit zijn archief. Niet voor niets vond ik in zijn archief het verslag van de reis bij handgeschreven aantekeningen ter voorbereiding van een gastcollege van Kohnstamm aan de Erasmus Universiteit in 1998!! Hoewel het niet zeker is, was blijkbaar juist dat verslag van groot belang toen hij op reeds hoge leeftijd dit college gaf.
Latere reizen, werkkampen en conferenties In 1948 gaan de reizen, werkkampen, conferenties en toogdagen in en naar Duitsland onverminderd voort. Er zijn nogal wat organisaties dan actief; behalve de NCSV, de ISS ook de NJG en de 135. Wouter Bax, ‘Europeaan in hart en nieren!’, In: Trouw 25/10/10. Online: http://www.trouw.nl/tr/nl/4324/nieuws/article/detail/1812443/2010/10/25/Europeaan-in-hart-ennieren.dhtml; Zie ook: Anoniem, ‘Max Kohnstamm,ein Europäer der Stunde Null’, Die Zeit 10 juli 1987. Online: http://www.zeit.de/1987/29/max-kohnstamm-ein-europaeer-der-stunde-null 136. M. Kohnstamm. ‘Europese economische samenwerking’, Wending. Maandblad voor evangelie en cultuur 12(1950) 656-670. 137. Harryvan, Max Kohnstamm, 110.
44
Oecumenische Jeugdraad. In de verslagen hebben de protestants-christelijke studenten en jeugdleiders de boventoon. Niet verwonderlijk als we citeren uit een knipsel in het archief van de NCSV. Daarin stelt de in protestantse kringen zeer gewaardeerde hoogleraar pedagogiek aan de VU, Prof. Dr. J. Waterink : “Wij moeten ons als Christenen “wreken” door een christelijke actie te ontplooien.”138 In 1949 en 1950 blijven de activiteiten van kampen, reizen en conferenties doorgaan, zij het dat hier en daar het animo daalt. Twee belangrijke personen moeten echter hier niet onvermeld blijven, beide jonge vrouwelijke theologen en zeer betrokken bij Duitsland. Op de eerste plaats is dat Hebe Charlotte Kohlbrugge die na het concentratiekamp Ravensbrück te hebben overleefd, na de oorlog de spil werd in de contacten met Duitsland als secretaris van de Duitsland-commissie van de Nederlands Hervormde Kerk. In die functie was zij onder andere dé verbinding tussen de kerk en de predikanten die in 1947 hun reis maakten. De tweede theologe is Amelia Elizabeth (Bé) Ruys. Zij werd namens de Wereldraad van kerken opbouwwerker in 1949 in Berlijn.139 Haar observaties over Berlijn, de stad die zij in 1947 voor het eerst bezocht zijn in eerste instantie redelijk optimistisch en getuigen van een meer vrouwelijke kijk. Zij bewondert de kracht van de vrouwen die de puinhopen opruimen en kleine bosjes bloemen in blikjes van gecondenseerde melk neerzetten. Existentiële vragen en de “Trümmerhaufen in der Stadt und im Menschlichen”ziet zij echter twee jaar later ook wel bij haar huisbezoeken.140 Beide vrouwen, Hebe Kohlbrugge en Bé Ruys, zijn exponent van de betrokkenheid van de kerken die al vroeg verzoening nastreven. Later zullen zij uit elkaar groeien, omdat Bé Ruys in toenemende mate partij koos voor het Oost-Duitse communistische regime Ook bij de protestantse studenten en dominees zien we vanaf 1948, evenals bij de journalisten, een verschuiving van aandacht en bezorgdheid. Dit zien we bijvoorbeeld als theoloog Dr. H. Berkhof namens de Oecumenische Raad van Kerken naar Berlijn reist. Hij reist in een Dakotatoestel omdat inmiddels de Berlijn-blokkade een feit is. Berkhof ziet de gevolgen van deze blokkade met eigen ogen: zeer beperkte elektriciteitsvoorziening, een donkere stad, gebrek aan kolen en vooral grote angst bij de West-Berlijners voor de Russen. “Wat zullen zij (de Russen) de 138. Prof.Dr. J. Waterink, ‘Wij moeten ons als Christenen wreken door een Christelijke actie te ontplooien’, De Rotterdammer 31.01.1948. 139. Jacco Pekelder, ‘Hebe Kohlbrugge en Bé Ruys. Parallelle levens binnen de kerkelijke contacten tussen Nederland en de DDR 1949 – 1973’, Transparant 10.4 (1999) 15-19. 140. Dane, Harm, ‘Bé Ruys in Berlin (1949-1983). Zakelijke partijdigheid’, In: Gerard Minnaard en Wilken Veen (eds.) In het huis daar woont een vrouw. Feestbundel voor Bé Ruys ter gelegenheid van haar vijfenzeventigste verjaardag. (Gorinchem 1992)11-24, aldaar pag. 12; Horst Dohle, ‘Interview von Bé Ruys. Wie ein Vogel von Ast zu Ast’, in: Horst Dohle, Joachim Heise, Rimco Spanje (eds.) Zum 80. Geburtstag von Bé Ruys. Autobiographische Skizzen, Erinnerungen und Betrachtingen (Rotenburg O/T 1997) 199-204, aldaar 201
45
wintermaanden gaan doen”, vraagt Berkhof zich af. Bezorgd meldt hij verdwijningen in Oost-Berlijn naar concentratiekampen, roof van bezit en bespioneren van tegenstanders door de Sovjets. Zorgen over de moeilijke rol van de kerk in het Oosten van Duitsland steekt hij hierbij niet onder stoelen of banken.141 Angst, zorgen, de Koude Oorlog wordt ook steeds meer het thema tijdens kampen en uitwisselingen. Idealisme Wat was nu het perspectief van waaruit de studenten en dominees Duitsland en zijn bevolking waarnamen? Hiervan komen we iets te weten, doordat ik gelukkig kon beschikken over brieven van enkele mensen die in deze woelige tijd waren betrokken bij de uitwisselingen en kampen, vaak toen nog als student. Op verzoek van Wilken Veen zijn vragen door hen, hoogbejaard inmiddels, uitvoerig beantwoord in de periode tussen 1998 en 2004. Hierin komt, zo stellen de briefschrijvers, naar voren dat 1945 tot 1950 een periode was van diepe ressentimenten tegen de Duitsers, die immers misdaden hadden begaan tegen de menselijkheid. Daarnaast, zo vermelden zij, was het een tijd van bittere armoede en ook in Nederland een periode met gebrek aan perspectief. Bovendien was voor velen het conflict met Indonesië belangrijker, soms alleen maar omdat men in militaire dienst moest. Verzoening, de diepe drijfveer van de protestants-christelijke studenten en reizigers was een opstelling die tegen het overheersende gevoel inging. Het was een soort idealisme met een (christelijke) opdracht. De meesten voelden zich in die tijd nauw betrokken bij de “Doorbraakbeweging”. Hoewel dit herinneringen zijn van vele decennia later en misschien gekleurd zijn door collectieve herinnering, geven ze toch enige aanwijzing hoe de idealisten toentertijd dachten. Nadrukkelijk vermelden zij in hun brieven ook de reële doodsangst die in die tijd bestond voor een nieuwe wereldoorlog.142 Velen zowel in de Nederlandse bevolking als in de regering, zo weten we ook uit de geschiedschrijving, deelden dit beeld van medelijden en roep om verzoening in die jaren overigens niet. Opmerkelijk mag heten dat een toch gezaghebbend instituut als de Nederlands Hervormde Kerk wel initiatieven in die richting nam. Predikanten als Hebe Kohlbrugge en Bé Ruijs waren vooral in de jaren ’50 en ’60 daarvan de representanten.
141. Dr. H. Berkhof, ‘Indrukken uit Berlijn’, Wending 3 (1948) 673-678 142. Met dank aan Dr. Wilken Veen te Amersfoort die mij de kopieën van brieven van betrokkenen aan hem over de NCSV na de Tweede Wereldoorlog ter beschikking stellen. Het gaat hierbij onder andere om brieven van Dr. W.P. ten Kate en Dr. M. Cohen Stuart.
46
5.2 Het Katholiek Genootschap voor Geestelijke Vernieuwing In de voorgaande paragraaf is duidelijk geworden dat de protestantse kerk en studenten van de N.C.S.V. kort na de oorlog ruime belangstelling hadden voor het verslagen Duitsland. In tegenstelling tot de reizigers-journalisten was er een neiging tot verzoening, idealisme en het overwinnen van net na de oorlog in Nederland bestaande zeer begrijpelijke ressentimenten. De vraag is nu: wat deed de katholieke kerk eigenlijk? Opmerkelijk is dat al heel kort na de capitulatie vanuit de katholieke hoek initiatieven werden ontplooid. Merkwaardig genoeg bleek een doorbraak van de vooroorlogse verzuiling in dit opzicht nauwelijks een rol te spelen. Iedere zuil voor zich en zeker de katholieke ontplooide activiteiten naar vooral het kerkelijk verwante volksdeel in Duitsland. Een centrale figuur bij de katholieke initiatieven was Dr. K.J. Hahn, een Sudeten-Duitser uit Karlsbad, getrouwd met een joodse vrouw, die na de Kristallnacht naar Nederland vluchtte. Dat werd zijn tweede vaderland.143 Als politieke vluchteling groeide direct na de capitulatie bij Hahn een grote bezorgdheid over een totale isolering van Duitsland, zijn eerste vaderland. Daarbij kwam dat hem en andere vooraanstaande katholieken, zorgelijke berichten bereikten van Nederlandse geestelijken die Duitsland bezochten. Een reisverslag van pater Wevers al uit de zomer van 1945 maakte melding van door oorlogsgeweld vernielde kerkgebouwen en een enorm tekort aan priesters. Erger was volgens Wevers de invloed van de giftige nazi-ideologie op de jongere generatie tussen de 15 en 30 jaar, met wie de geestelijkheid nauwelijks meer contact kon krijgen.144 Dit beeld van een ontredderd Duitsland werd geëngageerde katholieken als Hahn ook bevestigd door anderen, zoals de katholieke journalist Ir. E. Nicolas. In zijn rapportage “ontvouwde hij een omvangrijk en aangrijpend beeld van de ellende die het Duitse volk ondergaat”. Verwoestingen, vluchtelingenstromen uit het Oosten en rantsoenen met minder dan 1500 kilocalorieën, daarover berichtte hij na een reis van 3400 kilometer door de Britse bezettingszone. Andere punten zijn volgens hem het gevaar van het uitbreken van epidemieën, herleving van het militarisme en een bij Duitsers opkomend diep geworteld wantrouwen tegen de geallieerden. Volgens Nicolas zal “een ontredderd Duitsland (…) op den duur en geestelijk en economisch voor Europa een gevaar zijn.” Hij adviseert contact te zoeken met Duitsland en te proberen “geestelijke vernieuwing “en herkerstening te bereiken.145 143. Dr. K.J. Hahn, Standplaats Europa. Memoires van een Christen-Democraat (Weesp 1948), ongenummerd e 1 pagina. 144. Verslag van de voorbereidende vergadering tot stichting van een instituut voor geestelijke heropbouw van Duitsland, d.d. 29-09-1945, Katholiek Documentatie Centrum Nijmegen (KDC), Archief J.J.M. v.d.Ven, Bloknr. 407, inv.nr.13. 145. Verslag Vergadering katholiek instituut, d.d. 18.12.1945, KDC, Archief v.d. Ven, Bloknr. 407, inv.nr.14.
47
Het Katholiek Genootschap Naar aanleiding van berichten zoals hiervoor genoemd, wordt Dr. K.J. Hahn eind 1945 mede door het episcopaat gevraagd een verkenning uit te voeren om een zogenaamd “instituut voor geestelijke vernieuwing”op te zetten. Hahn omringt zich hiertoe met een aantal prominente katholieken zoals Mr. J.J. van de Ven, jurist en later hoogleraar te Utrecht, Prof. Dr. J.I.J.M. Schmutzer, geoloog en politicus en Mr. Th.J. van Lier, later een bekende katholieke PvdA politicus.146 Het instituut, al snel betiteld met de officiële benaming Katholiek Genootschap voor Geestelijke Vernieuwing (kort ook wel in deze tekst het Genootschap of Katholiek Genootschap genoemd) is in eerste instantie vooral katholiek. Het dient tot heropvoeding van Duitsland, de Duitsers hun schuld te laten inzien en vooral ook het christelijke katholieke geloof te versterken. In de praktijk betekent dit het organiseren van lezingen, conferenties, vooral in Duitsland maar ook in Nederland. Dat laatste om Nederlanders op de hoogte te brengen van de stand van zaken in Duitsland. De opzet van het Genootschap was goed doordacht: met de “geestelijke vernieuwing”zocht men aansluiting bij de naoorlogse reeducation programma’s van de geallieerden in hun bezettingszones. Hierbij stelde men dat de Nederlanders dit waarschijnlijk wel beter zouden kunnen, omdat zij niet tot de bezettingsmacht hoorden en Nederland een zeer goede reputatie had op het gebied van democratie. In praktische zin werden overeenkomsten gesloten met de Religious Affairs Branch van de British Military Government en wat later met de Education Branch van de American Military Governement.147 Dit leverde een groot aantal permits op om door het voor normale reizigers gesloten naoorlogse Duitsland te reizen. Met nauwelijks verholen trots wordt vermeld in een tabel van het Mededelingenblad van het Katholiek Genootschap in 1949 dat er in de periode van oktober 1948 tot februari 1949 63 permits verstrekt zijn aan de Oecumenische Raad (protestants) en wel 183 aan het Katholiek Genootschap.148 Duidelijk dus een verzuild instituut, al is er wel enige vorm van samenwerking met anders gestemden door overleg en contact in de Coördinatie Commissie voor Culturele Contacten met Duitsland (CCCD), een door de Nederlandse overheid gesubsidieerde organisatie.
146. Over de achtergronden van prominente katholieken als Prof. Mr. J.J.M. van de Ven en Prof. Dr. J.I.J.M. Schmutzer zie online: http://www.ru.nl/kdc/over_het_kdc/archief/over_de_archieven/cultuur_en_recreatie/archivalia/archivalia/ve n_j_j_m_van_der/; resp. http://www.ru.nl/kdc/over_het_kdc/archief/over_de_archieven/kerkelijk_en/archivalia_van_0/archivalia/sch mutzer-familie/ 147. Hahn, Standplaats Europa, 109-110. 148. Anoniem, ‘Activiteit van het Katholiek Genootschap sinds Oct.1948’, In: Mededelingen van het Katholiek Genootschap voor Geestelijke Vernieuwing Nr. 5 (mei 1949) 13-14.
48
Politieke betrokkenheid Hahn stelt in zijn memoires : “We organiseerden conferenties, ontmoetingen. Het was dan ook onvermijdelijk dat wij, vooral na de oprichting van de West Duitse Bondsrepubliek met politici en politiek in contact raakten.” 149 Het genootschap lijkt dus, meer dan aan protestantse zijde, mede een politiek karakter te hebben. Opvallend is bijvoorbeeld dat de Tilburgse student economie Norbert Schmelzer en de jonge Roermondse advocaat Mr. J. Cals al in een vroeg stadium actief zijn in het genootschap. Ook Mr.J Beel, van 1945 tot 1947 Minister van Binnenlandse Zaken en van 1946 tot 1948 Minister-President heeft uitgebreid contact met het Katholiek Genootschap.150 Een opvallende rapportage in dit verband is het verslag dat franciscaner pater Dr. A. Emmen en Dr. W. Roukens uitbrengen over een reis naar Duitsland in de zomer van 1946. Doel is Britse instanties te bezoeken en te overtuigen van de zinvolle steun vanuit Nederland bij reeducation programma’s. Daarnaast bezoeken de heren ook bisschoppen en rectoren van Duitse universiteiten en werkkampen van studenten. De reis gaat onder andere naar Münster, Paderborn, Hildesheim en Bonn. Gesignaleerd worden in hun rapportage onder andere de slechte voedingstoestand van studenten, die flauw vallen tijdens de colleges en toch ook soms de toon als die van een Feldwebel tijdens de kampen aanslaan. Interessanter zijn echter de gesprekken in het bisdom, waarbij de bezoekers verteld wordt dat onder de protestante geestelijken het aantal aanhangers van het naziregime 60 procent was geweest, terwijl dat bij de katholieke geestelijken maar 4 procent geweest was(!). Saillant is ook de opmerking dat volgens geruchten de katholieke kranten te weinig papier kregen omdat de communistische bladen grotere oplages hadden. Heel onthullend is ook het verslag over hun bezoek aan de reeds eerder genoemde Religious Affairs Branch van het British Military Governement. “Men kreeg de indruk, dat de Duitse Katholieken niet tactisch genoeg zijn om bij de Engelschen een goede positie te verkrijgen en daardoor veel aan communisten en socialisten overlaten.” Hierna vervolgen de auteurs met een verwijt aan de Britten die de katholieken vanwege hun ( vermeend) conservatisme op het gebied van sociale zaken achterstellen bij de “links georiënteerde partijen”.151 De toon geeft aan waar het Genootschap staat! 149. Hahn, Standplaats Europa, 116. 150. Hahn, Standplaats Europa, 123; Anoniem, ‘Activiteit van het Katholiek Genootschap sinds Oct.1948’,10. 151. Rapport over de reis van P. Dr. A. Emmen, OFM, resp. Father G. van Dongen en Dr. Win. Roukens, in Duitschland in opdracht van het “Katholiek Genootschap voor Geestelijke Vernieuwing”. Regionaal Historisch Centrum Limburg Maastricht (RHCL), Archief Beel, L.J.M. in zijn functie als afgevaardigde naar Duitsland in opdracht van het Katholiek Genootschap voor Geestelijke Vernieuwing, inv.nr. EAN_186. Opgemerkt moet hierbij worden dat de inventaristitel misleidend is: het is een deel van het persoonlijk archief van Mr. L.J.M.Beel. Hierin zitten aan hem toegestuurde brieven en verslagen, maar niet een verslag van een door hem zelf gemaakte reis.
49
Bovenstaand verslag werd aangetroffen als bijlage bij een brief van de voorzitter van de Katholiek Genootschap, Prof. Dr. J.I.J. Schmutzer, aan de net geïnstalleerde Minister-President Mr. J. Beel. In deze briefwisseling verklaart Schmutzer niet alleen dat zijn secretaris Dr. K.J. Hahn “een in ieder opzicht betrouwbaar persoon is”, maar vraagt hij ook steun van de overheid voor het werk aan het Katholiek Genootschap. Er lijken dus subtiele banden tussen het Genootschap en de (katholieke) politiek te bestaan. Merkwaardig genoeg vinden we over deze contacten van Beel met het Genootschap niets terug in zijn biografie.152 Het zeer ruime aantal permits maakte in de loop van de tijd veel bezoeken aan Duitsland mogelijk; gereisd werd er dan ook naar München, Berlijn, Hamm, Osnabrück, Regensburg en vele andere plaatsen. Wat ook de katholieke reiziger zag en hoorde waren vooral verwoesting, ontwortelde zwervende massa’s en jeugd vol van nihilisme. Daarbij is het voor hen zorgwekkend dat vooral de leeftijdsgroep tussen 20 en 30 jaar die, gevormd door strijd aan het front en nazipropaganda, nauwelijks bereikt kan worden. Men ziet de gevolgen van overbevolking in een land waar onderdak ontbreekt, maar ook een ontwricht platteland door rondzwervende stedelingen zonder werk op zoek naar voedsel. Bij een uitgebreid verslag over een reis naar München, Regensburg en Passau lijkt enige voorkeur voor het sterk katholieke Beieren te bespeuren. “Het Beierse katholicisme is sterk, gezond en actief….Door veel gunstiger materiële toestanden (er worden zelfs huizen gebouwd, Amerikaanse cigaretten gerookt en men drinkt niet te weinig bier) is de stemming in Beieren veel minder geprikkeld dan in N.W. Duitsland.”153 Interessant zijn ook contacten die worden gelegd met de medische wereld tijdens congresdagen. Gesprekken met artsen uit het Rijnland brengen aan het licht, dat de situatie zowel bij de patiënten als artsen zorgwekkend is. Er is weliswaar een overschot aan artsen, maar een tekort aan vakkennis, medicijnen en vooral ontbreekt het de artsen aan “christelijk besef”. Patiënten lijden aan veel psychische problematiek en “zedenverwildering”. Dat laatste werd ook in het Nederland van die tijd als groot probleem gezien. Niet vreemd is ook de bezorgdheid om abortus provocatus, die in Duitsland een grote omvang heeft aangenomen. Hulp vanuit Nederland, ook in moreel opzicht is dringend gewenst, aldus een verslag uit juli 1948.154
152 Twee Brieven van Prof.Dr. J. Schmutzer aan Zijne Excellentie Dr. L.J.M. Beel, gedateerd 23-09-’46, RHCL , Archief Beel L.J.M. in zijn functie als afgevaardigde naar Duitsland, inv.nr. EAN_186. Over deze contacten werd niets teruggevonden in: L.J.Giebels, Beel, van vazal tot onderkoning. Biografie 1902-1977 (Den Haag 1995) 153. Katholiek Genootschap voor Geestelijke Vernieuwing. Verslag van de reis naar Regensburg-MünchenPassau-Frankfurt, dd 31 maart tot 9 april 1948, Archief J.J.M. v.d.Ven, Blok nr. 407, Inv.nr.65. 154. Anoniem,’Cultureel werk in Duitsland’, Mededelingen. Nr.3, juli 1948, 6.
50
Zorg om priesters in de diaspora Tijdens de vele, vele reizen wordt ook aandacht besteed aan heel praktische hulp: hulp aan priesters die geen theologische boeken hebben in hun bibliotheek en steun aan het Duitse episcopaat om te komen tot oprichting van specifiek katholieke universiteiten in Regensburg en Paderborn. Eén van de allergrootste zorgen in alle jaren tot zeker 1950 zijn de vluchtelingen uit het Oosten. Deze hebben niet alleen een grote materiële nood maar ook een min of meer acute geestelijke nood. Van de ruim twaalf miljoen vluchtelingen uit vooral Polen, Silezië en Tsjechoslowakije is minstens de helft katholiek. Deze zijn vooral in streken die overwegend protestants zijn, zoals Schleeswijk-Holstein en Nedersaksen, terechtgekomen. Met deze miljoenen vluchtendelingen zijn slechts 1230 priesters meegekomen. “Het is niet overdreven dat in bepaalde streken dagelijks zo honderden zielen verloren gaan omdat niet genoeg geestelijke hulp wordt aangeboden”, zo meldt nog in 1950 het Mededelingenblad van het Katholiek Genootschap.155 Grote zorg wordt uitgesproken dat een priester vijf à zes Heilige Missen moet opdragen op één zondag in deze gebieden van de diaspora, waar de protestantse kerk de belangrijkste religie is. Opvallend genoeg zijn er geen priesters, althans niet in groten getale vanuit Nederland naar deze gebieden “in geestelijke nood” door het Genootschap uitgezonden. Men kiest voor zeer beperkte praktische oplossingen. Zo blijkt uit een verslag over de activiteiten van het Genootschap in 1948.“Onze medewerker J. Westerwoudt, uit Den Haag toog in november op de fiets naar Paderborn. Deze tocht werd per fiets gemaakt, omdat de heer Westerwoudt dit vervoermiddel ging aanbieden aan een pastoor in de diaspora-gebieden.”156 Vaststaat dat in de eerste jaren van het Katholiek Genootschap vooral het heil van de katholieken in Duitsland voorop staat en daarnaast lijken ook vooral politieke connecties vanuit de katholieke zuil te prevaleren. In de jaren daarna, 1949 en 1950, is zeker ook idealisme en een oprechte bezorgdheid om de Duitse toekomst één van de kenmerken van het Genootschap. Enerzijds vreest men die jaren een wederopstanding van rechts-extremisme in Duitsland, anderzijds is men bezorgd dat de ontwortelde massa’s radicaliseren en een werktuig worden in de handen van het Sovjet-communisme. De aandacht van het Genootschap verschuift in 1949 van alléén Duitsland naar Europa. Europa dient vanuit de basis te worden opgebouwd. Dit is de strekking van een oproep die Hahn doet aan de regering en kerk: “Alleen met regeringsverklaringen en UNO-acties wordt de vrede
155. Anoniem, ‘De Duitse diasporagebieden en het vluchtelingenvraagstuk’, Mededelingen Nr. 7, april 1950, 3. 156. Anoniem, ‘Activiteiten van het Katholiek Genootschap sinds October 1948’, Mededelingen Nr.5, mei 1949,7.
51
niet gevestigd, er moet van-onder-af-aan vanuit het volk aan vrede gebouwd worden.” 157 In dit licht is het ook dat al in 1948 intensief wordt samengewerkt met Pax Christi, een na-oorlogse godsdienstige vredesbeweging van Franse oorsprong. Invloed als conclusie Wat opvalt aan het Katholiek Genootschap voor Geestelijke Vernieuwing is dat er eigenlijk niet of nauwelijks over gepubliceerd is. We vinden er alleen iets van terug in de memoires van Hahn en heel beknopt in de dissertatie van Wielenga.158 Dit dan in tegenstelling tot de activiteiten van protestantse zijde. Dit ook terwijl de activiteiten van katholieke zijde in een vroeger stadium gestart zijn en vrijwel zeker een grotere omvang hebben gehad dan de protestantse. Bij de reizen van het Katholiek Genootschap speelde, evenals bij de protestanten, vooral contact, culturele uitwisseling en tot op zekere hoogte ook verzoening een belangrijke rol. Dat laatste misschien wat minder idealistisch dan bij de protestanten en meer praktisch door te participeren in reeducation programma’s. Daarover had het Genootschap de indruk dat zij dat beter kon dan de geallieerden die immers de bezetters waren. Een ander aspect dat bij het Genootschap zeer centraal stond was de missiegedachte. Doordat het talloze vluchtelingen in de diaspora ontbrak aan voldoende priesters, zouden zielen verloren kunnen gaan. Door steun te geven bij opleiding en vervoermiddelen droeg het Genootschap hierin praktisch bij. Heel bijzonder is ook het feit dat nogal wat (latere) politieke voormannen uit het katholieke kamp bij het Genootschap waren betrokken. De visie van het Genootschap op het naoorlogse Duitsland, de inschatting van risico’s en kansen voor de toekomst , zal zeker in de Haagse politiek hebben doorgeklonken. Al vroeg werden ook contacten gelegd met Duitse politici, waarbij integratie in Europa werd bepleit.
157. Anoniem, ‘Activiteiten’, Mededelingen Nr. 7, april 1950, 7. 158. Friso Wielenga, West-Duitsland: partner uit noodzaak, 338-339.
52
Hoofdstuk 6. Een hoogleraar, een naar Nederland gevluchte Duitser en een naar Duitsland gevluchte Nederlandse Naast journalisten, studenten, dominees en katholieke voormannen zijn er nog drie interessante bronnen, die allen vanuit een totaal verschillend perspectief het ontredderde Duitsland beschrijven. In de eerste plaats is dat de pas in Groningen benoemde hoogleraar in de sociologie Prof. Dr. P.J. Bouman die in het voorjaar van 1948 een gastprofessoraat aan de Universiteit van Münster vervulde. Als tweede gaat het om de voor de oorlog naar Nederland gevluchte Alfred Mozer, die zeer betrokken was in de opbouw van de PvdA en al vroeg weer contacten met Duitsland legde. Verder betreft het Elisabeth (Bep) Spanjer die na een vlucht naar Berlijn op Dolle Dinsdag in Duitsland bleef en uitvoerige impressies van Berlijn in 1946 schreef. 6.1 Prof. Dr. P.J. Bouman en zijn Samenleving in puin. Pieter Jan Bouman, van origine historicus, werd in februari 1946 benoemd tot hoogleraar sociologie aan de Rijksuniversiteit te Groningen. Daarvoor had hij zich toegelegd op de cultuursociologie, een vakgebied dat nauwelijks ontwikkeld was. Politiek koos hij in de jaren ’30 voor een vorm van fascisme, die verschilde van de Duitse vorm met rassenleer, maar wel opkwam voor een sterk gezag en de beperkte mogelijkheden van de democratie aan de kaak stelde. Nog in de eerste jaren van de oorlog was hij een voorstander van staatshervormingen en een op corporatistische grondslag gestoelde samenleving en bewoog hij zich in kringen van de Nederlandse Unie. Later betreurde Bouman deze keuze voor het rechts-autoritarisme, maar bleef bij sympathie houden voor het corporatisme. Na de oorlog was hij kort lid van de Nederlandse Volksbeweging, een kortstondige vernieuwingsbeweging en na opheffing van deze organisatie werd hij lid van de Partij van de Arbeid. Geestelijk had zich bij hem in diezelfde periode ook een kentering voltrokken door de terugkeer naar het christelijk geloof en zijn toetreding tot de Nederlands Hervormde Kerk.159 In 1949 publiceerde Bouman een boek onder de titel Samenleving in puin. Sociologische waarnemingen in West-Duitsland. Zoals hij in zijn voorwoord schrijft, was dit een samenvatting van zijn indrukken en contacten tijdens zijn gastprofessoraat voorjaar 1948 in Münster. In die periode voerde hij “verkenningstochten”uit door Westfalen en het Roergebied.160 Niet duidelijk is overigens hoe Bouman in Münster terecht kwam; op instigatie van de Nederlandse overheid of uitgenodigd door het Duitse bestuur of dat van de Britse bezettingszone? Noch in zijn autobiografische boek Voor en na de zondvloed uit 1970, noch in de dissertatie van Tietje de Vries, Complexe consensus uit 1996, 159. Tietje de Vries, Complexe consensus, 172-175. 160. Prof.Dr. P.J. Bouman, Samenleving in puin, 6.
53
is over deze periode iets terug te vinden.161 Over de bedoeling van dit bijzondere verslag is veel informatie in het voorwoord te vinden. Bouman kiest voor een sociologische benadering van de Duitse naoorlogse problematiek met de vraagstelling: “hoever is de maatschappelijke ontbinding reeds voortgewoekerd, en wat kan gedaan worden om “het sociaal verval “te stuiten.” Publicaties tot dan toe gedaan over het naoorlogse Duitsland doet hij af als onvoldoende, te weinig diepgaand en niet betrokken op de sociale processen, die men toch in de eerste plaats moet leren kennen om zich enigermate een indruk te vormen van de verschrikkelijke geestelijke en materiële nood, aldus Bouman. Volgens Bouman leiden “knappe staaltjes van reportage …boeiende beschrijvingen van ruïne steden, scherpe observaties van het bedrijf der zwarthandelaren en van het leven in nachtcafé’s” er niet toe de essentie van de Duitse problematiek te doorgronden. Dit doen evenmin de verslagen over “contact-bijeenkomsten van studenten, hoogleraren, theologen, Duitsers en buitenlanders”.162 Kortom voor Bouman schieten de verslagen van Nesna, de foto’s van Presser en Klein, de rapportage van studenten en theologen tekort. Sociologisch onderzoek Bouman kiest voor een sociologisch onderzoek conform de methodiek van deze destijds nog jonge tak van wetenschap. Hij concentreert zich daarbij op de ambtenaren- en universiteitsstad Münster en de industriestad Dortmund. Daarbij gaat hij uit van drie methoden: het vergaren van statistische gegevens, visuele waarneming en interviews. Wat visuele waarneming voor hem betekent wordt duidelijk uit een enigszins merkwaardige constatering. ”Zo wijzen de geringe ijver bij het herstel van electrische klokken in de Duitse steden en de onverschilligheid bij het aanbrengen van bordjes met straatnamen op hoeken van half-verwoeste steden, op een zekere lethargie en moedeloosheid “(!)163 Het boek is systematisch en in vergelijking met andere verslagen droge wetenschappelijke kost. De opbouw kent een strak stramien: bevolking, gezondheidstoestand, algemene sociale ontreddering, economisch leven enzovoorts. Dat leidt ondanks de saaiheid tot niet oninteressante gegevens, waarvan ik er slechts enkele noem. Zo is er de opvallend snelle herbevolking van de verwoeste steden, Münster van 28.000 inwoners in mei 1945 tot 100.000 inwoners in juni 1948; de constatering dat maar 16% van de arbeiders een normaal lichaamsgewicht heeft, en de toename in de sterfte aan tbc tot het drievoudige. Een interessante bevinding is ook de enorme geldontwaarding en het feitelijk bestaan van een primitief economisch stelsel. Hierin verdient dan “in natura”een arbeider 161. Dr. P.J. Bouman, Voor en na de zondvloed (Amsterdam 1970). 162. Bouman, Samenleving in puin, 6. 163. Ibidem, 13.
54
vier à vijfmaal zoveel als een hoogleraar. Bouman legt dat ook zeer beeldend uit en heeft het zelf ook zo meegemaakt dat een textielarbeider in de fabriek als loon een coupon wollen stof, ”voldoende voor een heren-costuum”, kreeg en die op de zwarte markt ruilde voor boter, aardappelen etc.164 In feite een ruilhandel die voor een hoogleraar onmogelijk was. Door corruptie geraakt volgens Bouman de helft van de voedselproductie “buiten het systeem”. Heel opvallend is zijn opmerking dat, in tegenstelling tot wat het Katholiek Genootschap voor Geestelijke Vernieuwing beschrijft, het vooral de protestante vluchtelingen uit het Oosten zijn die een weinig hartelijk onthaal krijgen in katholieke regio’s als Beieren en het Rijnland. Mogelijk speelt hierbij zijn protestantse achtergrond mee; de katholieke vluchtelingen komen bij hem niet in beeld, ondanks de katholieke signatuur van de bisschopsstad Münster. Persoonlijke ervaringen Pakkender wordt het boek als Bouman iets van zichzelf laat zien. Zo brengt hij uren ’s nachts door in stationswachtkamers om “in stille verwondering de zelfkant van de samenleving te zien”. Hierbij staat hij verstomd over de massa’s dolende zwerfkinderen en het verlies van religieus en sociaal waardebesef bij velen.165 Er is volgens hem sprake van een tomeloos individualisme en een primitieve strijd om het bestaan. Zo intens is de armoede, verwoesting en het nihilisme. Ook al is er nog geen democratisch gevoel verankerd in het Duitse gedachtengoed en is er afkeer van schulderkenning, toch heeft Duitsland zijns inziens dringend hulp nodig. Hartstochtelijk pleit Bouman voor hulp aan Duitsland en dan niet alleen economische bijstand, maar hulp gericht op “een sociaal fundament”en mede uitgevoerd door “mannen van goeden wille”. Hij prijst hierbij het werk van de Sozialakademie in Dortmund, mogelijk dezelfde instelling, die in het tweede boek van Nesna Dansen op de vulkaan, aan de orde kwam.166 In de slotbeschouwing van het boek geeft Bouman een aantal adviezen. De adviezen doen overigens voor een wetenschapper wat “selectief” aan. Zo staat op de eerste plaats de steun aan christelijke-sociaal werk, bij voorkeur in oecumenische zin. Ook het tweede advies is wat gekleurd, namelijk een pleidooi voor de oprichting van een faculteit voor sociale wetenschappen aan iedere Duitse universiteit; dit zal wel bepaald zijn door zijn achtergrond. Andere adviezen zijn: studiebeurzen, uitwisseling met het buitenland, oprichting van hogescholen en bijzondere zorg voor een “sociaal-pedagogisch” verantwoorde besteding van vrije tijd.167 Dat laatste dan om de door 164. Ibidem, 36. 165. Ibidem, 24. 166. Ibidem, 69. 167. Ibidem, 73.
55
Bouman gevreesde “massa-vorming” tegen te gaan. Ongetwijfeld hangt dit laatste samen met het thema dat Bouman zijn leven lang intrigeerde, namelijk het ontstaan van de massamens en de massasamenleving. Hierbij rijst de vraag aan wie hij deze adviezen geeft: aan de Nederlandse overheid; dat lijkt niet waarschijnlijk want hij spreekt in zijn voorwoord niet over een opdracht; aan het bestuur van de Duitsers of Britse bezetters, ook dat is onwaarschijnlijk: de tekst is Nederlands. Waarschijnlijk is het boek geschreven als sociologische inventarisatie van de problematiek voor een mogelijk brede groep geïnteresseerden in Nederland. Dat kunnen we opmaken uit een recensie in De Gids van de in die tijd bekende dominee K.Strijd, betrokken in de “Doorbraakbeweging” en de organisatie Kerk en Vrede. Strijd vindt het boekje van Bouman “een uitzonderlijk goed geschrift over de situatie in West-Duitsland”. Iedereen zou dit moeten lezen om zich goed te oriënteren. Volgens hem is Bouman weliswaar erg betrokken bij de situatie in Duitsland, maar “staat (hij) niet met een onkritisch en daardoor karakterloos medelijden tegenover het Duitse volk.”168 De ontkenning van de schuldvraag van studenten en oud-militairen is immers zowel voor Strijd als Bouman een belangrijk punt dat bij de hulp aan Duitsland aan de orde dient te komen. Naast de recensie van Ds. Strijd zijn er overigens maar weinig aanwijzingen dat het geschrift van Bouman tot een grote verspreiding en invloed in het naoorlogse Nederland heeft geleid. Revolutie der eenzamen Indirect heeft het verblijf van Bouman in Münster wel een zeer grote impact gehad op velen na de oorlog. Als veel gevraagde spreker wijdde hij tijdens voordrachten uit over de problemen in Duitsland. Daarbij viel Bouman terug op zijn persoonlijke ervaringen, zoals blijkt uit een artikel in het Utrechts Nieuwsblad van oktober 1949. Dit heeft de kop “Jeugd niet nazi, maar zeker ook niet democratisch”. Daarbij wordt gerefereerd aan zijn boek Samenleving in puin en wordt ingegaan op de problemen van de ontwortelde Duitse jeugd. Niet de naziproblematiek zou daarbij het belangrijkste zijn, maar vooral de massale volksverhuizing, aldus Bouman.169 In de bestseller die hij in 1953 schreef, Revolutie der eenzamen, en die het tot dertig herdrukken bracht, vormen zijn
168. Kr. Strijd, ‘Boekbespreking. Prof.Dr. P.J. Bouman, Samenleving in puin. Sociologiese waarnemingen in Duitsland. (Paris, Amsterdam 1949, 85 blz.f 2.75)’ , De Gids jaargang 113 (1950), Online: http://www.dbnl.org/tekst/_gid001195001_01/_gid001195001_01_0055.php 169. Anoniem “Jeugd niet nazi, maar zeker ook niet democratisch”in Utrechts Nieuwsblad 08-10’49; online:
http://www.hetutrechtsarchief.nl/collectie/kranten/un/1949/1008
56
ervaringen in Duitsland een wezenlijk onderdeel van de boodschap. In dit toen uiterst populair boek met gedateerd taalgebruik stelt Bouman de op drift geraakte massa en de crisis in de beschaving centraal. De in het boek beschreven honderdduizenden zwervende kinderen die overnachten in stationswachtlokalen, bedelen en volledig op drift zijn geraakt, zijn bijvoorbeeld direct terug te voeren op zijn eigen belevenissen.170 Zo heeft het eigenlijk heel onbekende verblijf van Bouman toch, zij het indirect, een grote invloed gehad in naoorlogs Nederland.
6.2 Alfred Mozer, internationaal secretaris van de PvdA Een bijzonder figuur, die veel naar Duitsland reisde was Alfred Mozer ( 1905-1979) . Doordat zijn memoires onvoltooid zijn gebleven, - ze zijn nauwelijks tot het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog gekomen – ,missen we waarschijnlijk helaas veel ervaringen uit de naoorlogse periode. Zijn levensloop is bijzonder. Geboren in München werd Alfred Mozer na de lagere school arbeider in de textielindustrie. Al vroeg was hij politiek actief; in 1928 werd hij hoofdredacteur van de Sozialdemokratische Volksbote in Emden en gemeenteraadslid voor de SPD in deze Oostfriese stad. Na de machtsovername in 1933 werd hij opgepakt door de SA, kwam vrij en vluchtte naar Nederland. Voor de oorlog al werd hij, - overigens als stateloze burger, actief binnen de AJC en de SDAP, met name voor de opvang van naar Nederland uitgeweken politieke vluchtelingen. Tijdens de oorlog zat hij ondergedoken, maar na de oorlog ontplooide hij al snel weer politieke activiteiten binnen de PvdA. Zo werd hij hoofdredacteur van het weekblad van de PvdA Paraat en in 1948 internationaal secretaris van die partij. Gesteund door de PvdA en de regering Schermerhorn – Drees legde hij al snel contacten met Duitsland, dit in een tijd dat de er in Nederland nog een duidelijk anti-Duitse stemming was. Duitsland, zoals hij wat later stelt in een artikel, moet geen “niemandsland” worden; dit zegt hij ondanks zijn grote begrip ook voor de in Nederland levende ressentimenten.171 Hamburg 1946 In het voorjaar van 1946 bezoekt Mozer Hamburg; daarover schrijft hij een uitvoerig verslag in het (onbekende) blad Vrouwenbelangen. Veel waarnemingen zijn herkenbaar: ernstige voedseltekorten, ruïnes, maatschappelijke ontreddering en gebrek aan de meest elementaire hygiëne. Ook verzet en e
170. P.J. Bouman. Revolutie der eenzamen. Spiegel van een tijdperk (20 druk; Assen 1955) 416-417 171. Archief Alfred Mozer, IISG Amsterdam; online: http://www.iisg.nl/archives/en/files/m/ARCH02375.php ; Alfred Mozer, ‘Niemandsland in Duitsland’, Socialisme en Democratie Jrg.6 (maart 1949) 146-147.
57
achterdocht bij de Duitsers tegenover de geallieerden is bij Mozer een onderwerp dat aandacht krijgt. Vele malen krijgt Mozer te horen dat de geallieerden het Duitse volk van de honger willen laten omkomen als wraak voor het leed van de concentratiekampen. Mozer spant zich nadrukkelijk in om deze revanchegedachten uit het hoofd van de Duitsers te praten. In zijn bewoordingen klinkt medelijden en ontzetting door. Zo vindt hij, dolend door het verwoeste Hamburg een hol waarin acht mensen verblijven: “Mannen, vrouwen, volwassenen en kleine kinderen. Hier is men gezond en ziek. Hier sterven mensen en worden mensen geboren.” Somber gestemd laat hij zich ontvallen: “hier zal tijdens hun leven geen einde aan komen; zij zullen nooit meer kans op een normale woning hebben.” Met bitterheid merkt Mozer op dat dit de erfernis is die de Duitse heldenmaatschappij aan de Duitse vrouwen heeft nagelaten.172 De contacten met zijn voormalige vaderland worden in de loop der tijd steeds intensiever, waarbij observeren, twijfel en medelijden plaatsmaakt voor politieke stellingname en toekomstvisie. In 1946 nog bezoekt hij de theoloog Karl Barth in het deels verwoeste Bonn. Opvallend is dat zijn verslag hierover verschijnt in het vooruitstrevende protestants-christelijke tijdschrift In de Waagschaal, dat sterk de “Doorbraakgedachte” verwoordt. Mozer wordt gezien als één van hun medewerkers. Met Barth bediscussieert hij hoe de Duitse studenten weer kunnen leren verantwoordelijkheid te dragen.173 Een zakelijkere toon zien we in een verslag van een reis waaraan Alfred Mozer met anderen als Mr. W. Verkade en H. Salinger deelneemt in de loop van 1946. Wie het initiatief nam tot deze reis wordt in de stukken niet echt duidelijk. Van H. Salinger weten we in ieder geval dat hij, evenals Mozer, een naar Nederland gevluchte Duitser was, die in 1945 de Vereeniging “Europeesche Aktie”, een pro-Europese beweging, opricht.174 Het doel van deze reis was een indruk te krijgen “over de materiële en geestelijke toestand van het Duitse volk, over de politieke partijen en de Britse bezetting”. Er wordt uitgebreid contact gelegd met Duitsers uit uiteenlopende kringen. Zo heeft het gezelschap gesprekken met CDU-politici, de SPD voorman Dr. K. Schumacher, maar bijvoorbeeld ook met de uitgever Ernst Rowohlt. Het Rurhgebied, Köln, Düsseldorf, Berlijn en Herford worden aangedaan. De waarnemingen worden vrij zakelijk en op een veel minder emotionele toon dan het verslag over Hamburg opgeschreven. Men constateert zaken die we ook bij andere reizen vermeld e
172. Alfred Mozer, ‘Na een bezoek aan Hamburg’, Vrouwenbelangen 11 Jrg.(juli/aug ’46) nr.3. Kopie in IISG, Archief Alfred Mozer, inv.nr.33 173. A.Mozer,’Op bezoek bij Barth in Bonn, Indrukken van de Duitse studenten van heden’, In de Waagschaal (27-07-46) Nr. 40, kopie uit Archief NCSV 524; inv.nr.1412 174. Voor gegevens H. Salinger, Nationaal Archief, Archiefblok 340, Archief H.S. Salinger. Online: http://www.gahetna.nl/collectie/archief/ead/index/eadid/2.21.199
58
zien als de desastreuze woningtoestand, de slechte voedingstoestand met hongeroedeem en de vernietigde infrastructuur. Wel worden ook een aantal onbekende feiten vermeld als het feit dat zich in Berlijn tien sterfgevallen voordoen op één geboorte en dat Berlijnse lagere schoolklassen tussen 120 en 140 leerlingen tellen. Dat wijst op een ellendige en mogelijk voor de toekomst rampzalige situatie. Het rapport eindigt met een waarschuwing voor de Duitse communistische partij die aan de leiband van de Sovjet-Unie loopt. Bijzonder aan deze rapportage is, dat deze mogelijk (mede?) bestemd was voor de Nederlandse overheid; zij werd in het archief van Mr. L. Beel, destijds MinisterPresident, aangetroffen.175 Zoals ook voor het Katholiek Genootschap voor Geestelijke Vernieuwing gold, lijkt ook Alfred Mozer zijn lijnen naar de politiek te hebben.
Duitsland weer in Europa Steeds duidelijker brengt Mozer tijdens zijn volgende bezoeken zijn bezorgdheid naar voren over Duitsland als niemandsland en oorlogsbuit. Hij waarschuwt daarbij voor de “koloniale uitbuiting” door en de dreigende macht van Rusland. In een vlammend betoog in Krefeld pleit hij op 18 augustus 1950 voor één Europa, contacten met mensen van goede wil, tegen prestigepolitiek en gebiedsannexatie (die het jaar daarvoor had plaatsgevonden).Nadrukkelijk memoreert hij zijn vroegere landgenoten dat “es gerade die Wiederstandkämpfer (in Nederland; SV) wären, die sofort nach dem Befreiung eine Zusammenarbeit mit Deutschland forderten!”176 Een opmerking die verwijst naar mensen als Max Kohnstamm en eigenlijk ook hemzelf. Met tomeloze energie probeert Mozer standpunten in Nederland en Duitsland te beïnvloeden om een democratisch samenwerkend Europa te stichten. Zo neemt hij in 1949 deel aan een symposium in Hamburg uitgaande van ‘Das Gesellschaft für Europäïsche Zusammenarbeit’. De toespraken zijn hier doorspekt met bijna utopische slogans als “Weltbürgertum Deutschland “en “Weltregierung”. Hoe idealistisch Mozer ook is, vergeten doet hij de oorlog en de dreiging van een nieuw conflict niet. Realiteitszin spreekt uit een toespraak in Frankfurt in de zomer van 1950: “Wir lieben den Frieden aber unsere Sehnsucht nach Frieden wirdt übertroffen durch unsere Liebe zur Freiheit.”177
175. Rapport over een reis door de Britsche Zône in Duitsland en Berlijn, RHCL, archief L.J.M. Beel, Inv.nr.EAN _186. e 176. Anoniem, ‘Rede Mozer in Krefeld’, Westdeutsche Zeitung 3 jrg. 18 aug 1950), 192. Te vinden in IISG, Archief Alfred Mozer, inv.nr. 33. 177. Anoniem,’Alfred Mozer in Frankfurt’, Volksstimme (25-08-1950) kopie, IISG, Archief Alfred Mozer, inv.nr.127.
59
Mede door zijn frequente reizen naar Duitsland is, zoals bij Kohnstamm ook gebeurde, Mozers politieke opstelling en keuze voor Europese eenwording bepaald. Evenals Kohnstamm, kreeg ook hij later een Europese functie en wel als kabinetschef van landbouwcommissaris Sicco Mansholt. Als idealist maar ook realist en gedreven democraat leren we hem later kennen uit zijn uitgebreide correspondentie met Willy Brandt, Helmut Schmidt en vele anderen. 6.3 Ooggetuige in Berlijn, Bep Spanjer. Naast de verslagen van Prof.P.J.Bouman, Alfred Mozer, de journalisten en de kerkelijke idealisten, is er nog een interessante bron over het naoorlogse Duitsland. Het gaat hier om Elisabeth (Bep) Spanjer, die een zeer avontuurlijke voorgeschiedenis had. Haar verslaglegging over Duitsland kort na de oorlog is daarom zo bijzonder omdat zij gedurende het laatste jaar voor de capitulatie in Berlijn verbleef, daar veel mensen leerde kennen en met die “voorkennis”in 1946 het verwoeste Berlijn bezocht. Dat levert interessante observaties op die we bij de anderen niet tegenkomen. Een avontuurlijke vrouw Wie was nu deze Elisabeth Spanjer? Veel komen we te weten uit haar biografie Alleen in de wind, een leven in de twintigste eeuw, geschreven door Rob Hartmans (2007). Voor de tweede Wereldoorlog verkeerde Elisabeth Spanjer in radicaal-linkse revolutionaire kringen, waar zij een relatie kreeg met Henk Sneevliet. In die tijd hielp zij af en toe ook mee bij de opzet van het Internationale Instituut van Sociale geschiedenis (IISG). Met de bibliothecaresse van dit instituut, Annie Adema van Scheltema-Kleefstra, vrouw van de sociaal-democratische dichter Carel Adema van Scheltema, bouwde zij een zeer hechte levenslange vriendschappelijke relatie op. Zij noemt haar tante Annie. In diezelfde vooroorlogse linkse kringen kreeg zij een relatie met de trotskist Joop Zwart. Tijdens de oorlog volgt een opmerkelijke periode, waarin Bep werkt voor de gelijkgeschakelde filmindustrie, maar ze komt toch ook in diezelfde tijd zes weken terecht in de gevangenis van Scheveningen en later Vught. Het is een schimmige periode, waarover noch in haar biografie noch in haar archief duidelijkheid is te krijgen. In die tijd blijkt zij zwanger te zijn van de redacteur van een zeer pro-Duitse blad De Gil, Louis Thijssen.178 Op Dolle Dinsdag, september 1944, vlucht zij Thijssen achterna naar Berlijn. Daar, in het Berlijn dat steeds meer onder vuur komt te liggen bevalt zij van een zoon. Januari 1945 vlucht zij uit Berlijn naar de westelijker gelegen provinciestad Wolffenbüttel en krijgt daar gastvrij onderdak bij een Duitse familie. In Wolffenbüttel, een relatief vredige plaats met nauwelijks voedselschaarste, 178. Rob Hartmans, Alleen in de Wind. Een leven in de twintigste eeuw (Amsterdam 2007) 101, 131-132.
60
maakt Bep de intocht van de geallieerden mee. Al gauw, kort na de oorlog wordt zij vertaler voor het lokale bestuur; zij weet zich al snel onmisbaar te maken. Maar de onrust drijft haar voort en zo is ze in het voorjaar 1946 al weer voor de tweede maal terug in Berlijn, onder andere om voedsel te brengen bij de zus van Annie Adema van Scheltema, die haar in Berlijn tijdens de oorlog onderdak had geboden. Van deze reis en ook haar verblijf in Wolffenbüttel zijn uitvoerige verslagen bewaard gebleven.179 In een uitgebreide brief van maart 1946 spreekt Bep over de “youth spiritually bewildered, ….emptied of al belief”. Zij wil te Wolffenbüttel in het jeugdwerk investeren, in heropvoeding van deze jeugd vol nihilisme, zo schrijft ze. In Wolffenbüttel, dat weinig beschadigd is, komen horden voedselzoekers “als mussen”zelfs vanuit het verre Köln. Het is wrang, zo schrijft Bep in haar verslag, dat vrouwen vanwege honger en gebrek aan zeep, chocolade of sigaretten “horizontaal gaan” voor de geallieerde militairen. Herkenbaar zijn dit soort observaties uit eerdere hoofdstukken van dit onderzoek. Dat geldt ook voor haar zorgen over de mogelijkheid tot opvang van zoveel vluchtelingen en twijfels over een democratische wederopbouw van Duitsland.180 Roaming the ruins Haar uitgebreide verslag van het geruïneerde Berlijn, een Engelstalige typoscript met de titel: Berlin impression. Roaming the Ruins, geeft ons meer inkijk in het naoorlogs Berlijn dan andere bezoekers lieten zien. Dit komt mede door het feit dat zij mensen uit haar eerdere periode in Berlijn kent, mensen die haar vertrouwen. Zij doet een verslag als insider,als het ware “van binnenuit.” Zo hoort zij de verhalen die in de familie leven en gaan over mannen die werden doodgeschoten in Pommeren, omdat zij vluchtende vrouwen tegen verkrachtingen van Russische soldaten probeerden te beschermen. Dankzij haar goede contacten komt ze er achter dat al in maart 1946 onderwijzers uit het oostelijk deel van Berlijn om hun uitlatingen werden opgepakt door leden van de Duitse communisten, de KPD. Op dezelfde manier ontdekte ze dat mensen uit de filmwereld, die ze uit het verleden goed kende, zich nu opeens “victims of fascism, the bastards (!)”noemden. En dat een tijdens de nazi-heerschappij puissant rijk geworden aannemer niet bang hoeft te zijn voor inkwartiering omdat hij ook een nazislachtoffer zou zijn. “Contrasts, o contrasts “ roept ze uit als ze zo kort na de capitulatie “mooie sportieve kleding”ziet op de Kurfürstendamm, terwijl op dat zelfde moment ouderen wanhopig zoeken naar brandhout, en kinderen, vies en vuil, stinkend en zonder 179. Verslag over Wolffenbüttel, juli 1946, IISG, Archief Elisabeth Fisher-Spanjer, inv.nr. 18. 180. Brief van Elisabeth Spanjer aan Majoor Plow in Wolffenbüttel (9 aug 1945), I.I.S.G, Archief Elisabeth FisherSpanjer, inv.nr. 13.
61
schoeisel, in kelders leven. Dat terwijl de villa’s in de duurdere wijken Dahlem en Zehlendorf ongeschonden zijn.181 Een onbekende Elisabeth Spanjer, is een zeer bijzondere vrouw en kijkt naar Duitsland en de Duitsers vanuit een ander perspectief dan de eerder besproken reizigers. Dat komt mede doordat zij vrouw is en tijdens de oorlog in Berlijn woonde. Hierbij moeten wel een paar kanttekeningen worden gemaakt. Ten eerste wie was zij echt? Slachtoffer, idealist of collaborateur? Wilde zij met haar verhalen haar eigenbeeld oppoetsen? Haar biograaf Hartmans komt er ook niet uit, al merkt hij wel op dat haar latere leven in het teken stond van zeer moedige acties om Russische dissidenten te helpen.182 De tweede opmerking hangt erg met de eerste samen, want wat is de bedoeling geweest van deze zeer uitgebreide verslagen. Het karakter van de verslagen lijkt niet echt op het oppoetsen van haar eigen imago. Voor zover bekend zijn de verslagen nooit onder een groter publiek verspreid. Hooguit kwamen wat notities terecht in briefwisselingen met Annie Adema van Scheltema. Grote invloed op de naoorlogse beeldvorming van Duitsland zullen de verslagen niet hebben gehad, al geven ze wel vanuit een heel ander perspectief inzicht in de Duitse samenleving dan de journalisten en de kerkelijke idealisten.
6.4 Conclusie van hoofdstuk 6 In het zesde hoofdstuk komen drie zeer heterogene bronnen aan bod. Hoewel er geen gemeenschappelijke noemer is te bedenken, zijn de bronnen toch zó interessant dat ik ze aan dit onderzoek heb toegevoegd. Ten eerste gaat het over de, zeker later beroemde socioloog Prof. Dr. P.J. Bouman. Dat hij een gastprofessoraat in 1948 in Münster vervulde, is nauwelijks bekend. Noch in zijn autobiografie komt dit aan de orde, noch in de dissertatie van Tietje de Vries, die toch uitvoerig Bouman behandelt. In een destijds wel gelezen, maar al weer snel vergeten boekje Samenleving in puin beschrijft Bouman de situatie in het naoorlogse Duitsland aan de hand van het sociologisch model. Belangrijker is echter het beeld dat hij schetst op basis van zijn persoonlijke ervaringen. Dit komt terug in voordrachten en in zijn later geschreven bestseller Revolutie der eenzamen. De totaal ontwrichte samenleving met massale volksverhuizingen en daardoor een ontwortelde jeugd is het beeld dat bij velen in Nederland door dit laatste boek zal blijven hangen. 181. Berlin impression/Roaming the Ruins;Typoscript April 1946, I.I.S.G. Archief Elisabeth-Fisher-Spanjer, inv.nr.17. 182. Hartmans, Alleen in de wind, 221
62
De socialistische politicus van Duitse afkomst Alfred Mozer schetst een beeld van ellende, vluchtelingen en ruïnes. Maar bovenal spreekt uit zijn observaties de zorg om een door het communisme bedreigd Duitsland. Hij pleit dan ook om aandacht voor de misère en opname van Duitsland in een Europees federatief verband. Mede door zijn rol in de politiek als internationaal secretaris van de PvdA zal zijn beeld van Duitsland zeker in de politiek weerklank hebben gevonden. Zijn positie als rapporteur ligt dicht bij die van de katholieken en protestanten. In feite maakt Mozer deel uit van een seculiere zuil die Duitsland bezoekt. Tot slot, het “buitenbeentje” Elisabeth Spanjer. Bijzonder aan haar ervaringen is dat zij als vrouw andere aspecten waarneemt. Zij rapporteert over de verkrachtingen in de vluchtelingenstroom, maar ook over de wufte kleding die al weer verschijnt op de Kurfürstendamm. Bijzonder is dat zij haar verslag baseert op waarneming “van binnen uit.” Immers zij woonde tijdens de oorlog in Berlijn en herkent dan ook de collaborateurs die na de oorlog de dans ontspringen. Jammer genoeg zijn, voor zover bekend, haar indringende verslagen destijds niet onder een breder publiek terecht gekomen. Wat de beeldvorming aangaat lijkt in de periode kort na de oorlog het effect daarom van haar ervaringen vrijwel nihil te zijn geweest in Nederland.
63
Hoofdstuk 7. Conclusie. Al kort na het einde van de Tweede Wereldoorlog gingen verschillende soorten reizigers naar Duitsland. Tot de tweede helft van 1947 was het reizen naar Duitsland aan zeer strikte visumbepalingen gebonden. Bovendien was het nodig in officiersuniform van de geallieerden te reizen. In dit onderzoek komen een aantal groepen naar voren: journalisten, fotografen, studenten, geëngageerde protestanten en katholieken naast een wetenschapper, een sociaal-democraat en als “buitenbeentje”een bijzondere vrouw. Dat deze selectie redelijk representatief is, werd in de inleiding besproken. Een belangrijke vraag in dit onderzoek was: wie waren de reizigers, hoe reisden zij en waarom gingen zij naar Duitsland. De eerste categorie reizigers die in dit onderzoek besproken wordt is die van de journalisten en fotografen. Duidelijk is dat bij de fotografen Aart Klein en Sem Presser nieuwsgierigheid de belangrijkste drijfveer was. Datzelfde geldt voor de journalist Hans Nesna die hen begeleidt en de auteur is van de twee boeken, Zoo leeft Duitschland en Dans op de vulkaan. Hoewel Nesna en de fotografen hun reis wel regelden via de RVD, was er geen sprake van een initiatief noch van een opdracht van die zijde. Bij de kerkelijk geëngageerde reizigers was er bij de katholieken al vroeg (in 1945) sprake van een duidelijk plan van aanpak. Het ging daarbij in eerste instantie erom contact te leggen met katholieken aan de ander kant van de grens. Daarbij speelde ook mee de opdracht tot missie onder de vluchtelingen in de diaspora. Participatie in de reeducation-programma’s van de geallieerden was een ander praktisch doel. Tenslotte hadden de reizen van de katholieken al snel ook een politieke doelstelling. Zo zien we latere katholieke voormannen als Cals en Schmelzer meegaan met de reizen van het Genootschap, maar ook werd intensief overlegd met Minister-President Beel. Deze planmatige aanpak ontbrak aan protestantse zijde. Idealisme en diepgaande discussies over schuld, geloof en toekomst waren voor protestantse studenten en dominees veel belangrijker. Na lang aarzelen en uitvoerige discussie werd er contact gemaakt vooral vanuit de NCSV en in latere instantie in 1947 vanuit de Nederlands Hervormde kerk. Van de andere bronnen die in dit onderzoek voorkomen weten we van de socioloog Prof. Dr. P.J. Bouman wel dat hij een gastprofessoraat in Münster in het jaar 1948 vervulde. Niet bekend is echter in welk kader hij daarheen ging. Was dat in opdracht van de Nederlandse regering of de geallieerden? Dat is van belang omdat dat mogelijk het perspectief van zijn observaties mede heeft bepaald. Alfred Mozer, de sociaaldemocraat, bijvoorbeeld was erop gebrand naar zijn vaderland af te reizen vanuit sterk idealistische motieven om Duitsland niet ten onder te zien gaan als satelliet van het communisme. De laatste bron, Elisabeth Spanjer geeft helaas nergens aan waarom zij uitgebreid verslag doet over het verwoeste Berlijn. Is het de drang naar avontuur, idealisme of schuldgevoel? 64
Op grond van haar latere levensverhaal zijn alle drie deze elementen aannemelijk. Wat de manier van reizen betreft weten we op grond van de verslagen dat meestal per auto werd gereisd. Nesna, Klein en Presser, maar ook de journalisten van de geïllustreerde weekbladen als Ons Vrije Nederland en De Beiaard der Lage Landen hebben bijvoorbeeld meestal de auto gebruikt. Van de dominees in opdracht van de Nederlands Hervormde kerk, maar ook zelfs van de studenten weten we dat hun reis eveneens per auto ging. Dat was waarschijnlijk toch in die tijd de meest praktische manier van reizen; veel spoorwegtrajecten waren immers zeker in de eerste jaren nog niet hersteld. De belangrijkste andere vragen in dit onderzoek gingen erover wat de reizigers zagen, beleefden en welk beeld van Duitsland zij naar Nederland overbrachten. De antwoorden op deze twee vragen verschillen in sterke mate en worden bepaald door onder meer het doel van de reis en de achtergrond van de reizigers. Zo zien Nesna en de beide fotografen veel gebombardeerde steden, vochtige bunkers waarin mensen wonen en vluchtelingen op stations. Daarnaast zien zij zwarthandelaren en prostituees. In de tekst geven zij voortdurend aan dat de Duitsers schuldig zijn aan al deze ellende, deze ondergang gewild hebben en dat het hen als reizigers niet echt raakt. Wrok, bitterheid en weinig medelijden dus. Dat weten we ook op basis van een interview dat Aart Klein in 1997 in Vrij Nederland gaf; wraak en verbittering speelden volgens hem zonder meer tijdens deze reis een rol. Contact hebben Nesna en de fotografen wel met Duitsers, maar dat is vaak erg oppervlakkig. Hun wijze van waarnemen zegt daarbij iets over de situatie in het toenmalige Nederland, waar somberheid, bitterheid en haat tegen de Duitsers de stemming bepaalden. Deze stemming kennen we uit de geschiedschrijving van historici als Lou de Jong en Melchior Bogaarts. Maar zeker ook wordt het perspectief specifieker bepaald door de achtergronden van Klein en Presser die beiden in de illegaliteit zaten en Nesna die de Hongerwinter zelf intensief had meegemaakt. Het beeld dat de twee boeken van Nesna oproepen van Duitsland is dat van een terecht verwoest land waarin moreel verval aan de orde van de dag is. Dat laatste paste ook weer in een naoorlogs Nederland waarin tucht, ascese en een zeker moreel reveil de rode draad vormden. Hoewel de boeken geen fotoboeken zijn en de foto’s meer illustratie bij een verhaal zijn, dragen de foto’s toch sterk bij aan de beeldvorming. Vaak zijn de bijschriften daarbij vol bitterheid. In de loop van de tijd, en dan vooral in het tweede boek van Nesna Dans op de vulkaan zien we een verschuiving van de aandacht. Enerzijds is er een licht optimisme omdat aan herbouw wordt gedaan, al is de inschatting dat het nog wel decennia zal duren voordat alle puin is opgeruimd. Anderzijds zien de reizigers vanaf einde 1947 in Berlijn de invloed van de Russen. Dit leidt tot bezorgdheid over een machtsvacuüm in Europa. Het beeld verschuift van een gehaat Duitsland naar een instabiel Duitsland waarin het communisme dreigt. Datzelfde zien we ook in de onderzochte tijdschriften Ons Vrije Nederland en De Beiaard der Lage Landen. Ook hier maakt bitterheid en wrok 65
vanaf 1948 plaats voor zorg voor een dreigend gevaar uit het Oosten. De tweede groep reizigers die Duitsland bezocht is die van de kerkelijke betrokkenen. Het gaat daarbij om dominees, studenten, paters en anderen. Hun basis is “verzuild” in tegenstelling tot de journalisten. Opvallenderwijs bezoeken zij vaak dezelfde steden als de journalisten: Berlijn, Essen, Hamburg en komen zij evenals de journalisten nauwelijks op het platteland. Ook zij zien dezelfde beelden van verwoeste steden, ontheemde vluchtelingen en zwarthandelaren. Vaker wordt echter met empathie gesproken over de radeloze gelaatsuitdrukking en vertwijfeling van de vele ontheemde vluchtelingen. Een essentieel verschil met de journalisten is dat het tijdens hun reizen wel komt tot een uitwisseling tussen culturen, tot intensieve gesprekken met Duitsers over de schuldvraag en hoe het nu verder moet met Duitsland. Het komt hier dus wel tot een wezenlijk contact. Het perspectief van deze reizigers is dan ook totaal anders. Ondanks alle aarzeling die in hun verslagen soms doorklinkt, speelt idealisme en plichtsbesef vanuit een geloofsachtergrond een belangrijke rol. Het beeld dat van Duitsland in hun verslagen oprijst is dat van een ontworteld land, waarin nazi-ideologie nog de jonge mensen dreigt te vergiftigen. Maar ook een land, waar een besef van persoonlijke schuld bespreekbaar is en een land dat hunkert naar contact. Bij de kerkelijk gebonden reizigers zien we overigens vanaf begin 1948 eenzelfde verschuiving in de aandacht als bij de journalisten. Ook bij hen wordt uitvoerig in hun verslagen het communistische gevaar gesignaleerd. Tot een andere “zuil”, de socialistische, hoort Alfred Mozer. Ook hij reist veelvuldig naar Duitsland, zijn voormalige vaderland. Zijn betrokkenheid om Duitsland niet verloren te laten gaan bepaalt mede het perspectief van zijn bezoeken. Mozer schetst een land met een hongerende bevolking en veel kindersterfte, dat bedreigd wordt door het communisme. Zijn verslagen lijken sterk op die van de kerkelijke idealisten. In het jaar 1946 legt hij ook al veel contacten met politici. Dat zal in ’49-’50 uitmonden in steeds vlammender betogen om Duitsland in een samenwerkend WestEuropa te laten integreren. De laatste twee reizigers in Duitsland, Prof.Dr. P.J. Bouman en Elisabeth Spanjer zijn nauwelijks onder één der eerder genoemde categorieën, de ”ontzuilden”, de journalisten dus en de ”verzuilden”, de dominees en paters, in te delen. Van Bouman is het bijzonder dat zijn verblijf in Duitsland nauwelijks bekendheid heeft gekregen. Zijn droge sociologische observaties in het boekje Samenleving in puin over armoede, ziekte, sterfte etc. in het Duitsland na de oorlog lijken nauwelijks publiciteit te hebben gehad in Nederland. Dit ondanks het feit dat hij de geïnteresseerde lezer een reeks praktische adviezen voor het herstel van Duitsland geeft. Wie de beoogde lezer was, blijft overigens volledig in het ongewisse. Toch hebben zijn persoonlijke ervaringen met de ellende in Duitsland, de vluchtelingen en de ontwortelde jeugd in het bijzonder, zeker invloed gehad. Bouman hield namelijk spreekbeurten over dit onderwerp, maar het echt grote publiek bereikte hij door het 66
vele malen herdrukte boek uit 1953 Revolutie der eenzamen. Het is interessant dat daarin letterlijk een aantal persoonlijk getinte passages uit Samenleving in puin zijn terug te vinden. Tot slot de ervaring van Elisabeth Spanjer. Waarschijnlijk hebben haar verslagen over het verwoeste Berlijn nauwelijks een breed publiek bereikt. Toch zijn zij bijzonder; ten eerste omdat het naoorlogse Duitsland sterk vanuit het vrouwelijke perspectief is geschetst. Dat zien we door haar verslag over verkrachtingen, maar ook door de aandacht voor sportieve dameskleding, die snel weer bij bepaalde groepen in Berlijn verschijnt. Op de tweede plaats is haar rapportage bijzonder omdat zij van binnenuit rapporteert. Zij kende Berlijn tijdens de oorlog en herkent de collaborateurs die na de bevrijding ineens zeggen tegen de nazi’s oppositie te hebben gevoerd. Een laatste opmerkelijke bevinding in de reizigersverhalen is de twijfel of het ooit wel goed komt met Duitsland. Vrijwel alle reizigers, of ze nu journalisten, paters of dominees waren, hadden de verwachting dat alle puin pas na twintig, dertig jaar of een generatie later zou zijn opgeruimd. Wíj weten dat het anders is gelopen, maar zij beleefden dat totaal anders. Zíj zagen ook niet dat de omvang van de schade minder dramatisch was dan het leek. Dat staat in een duidelijk contrast met de huidige historiografie over Stunde Null. Uit recent werk van historici als Hans-Ulrich Wehler en Werner Abelshauser komt immers naar voren dat er wel voldoende onbeschadigde industriële capaciteit en infrastructuur na de oorlog was overgebleven. Één opmerking dient nog gemaakt te worden aan het eind van deze conclusie. Wat reizigers destijds zagen lijkt enerzijds gevoelens van afkeer te bevestigen, anderzijds voorzichtig de weg voor te bereiden van verzoening. Welke enorme invloed een reis kan hebben gehad wordt het beste verbeeld door wat Kohnstamm in het dagblad Trouw heeft gezegd in 2010: “ik kan u zeggen dat het gevoel van persoonlijke schuld van iedere Duitser niet lang stand houdt als je kinderen uit puinhopen ziet kruipen.” Zijn reis met de predikanten in 1947 werd bepalend voor zijn keuze voor één Europa, waarin hij een voortrekkersrol vervulde.
67
Reizen in uniform, Nesna, Zoo leeft Duitschland
68
Bitterheid, Nesna, Zoo leeft Duitschland
69
Empathie toch, Nesna, Zoo leeft Duitschland
70
Het gevaar van het communisme, Nesna , Dans op de vulkaan
71
Niet in druk verschenen bronnen/archieven. Historisch Documentatiecentrum voor het Protestantisme; VU Amsterdam, (HDC), Archief NCSV, Blok.nr. 524 Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis; Amsterdam, (IISG), Archief Alfred Mozer Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis; Amsterdam, Archief Elisabeth FisherSpanjer Katholiek Documentatie Centrum Nijmegen (KDC), Archief J.J.M. v.d.Ven, Bloknr. 407 Nationaal Archief ‘s Gravenhage (NA), Archief Ministeries voor Algemene Oorlogsvoering van het Koninkrijk en van Algemene Zaken/Kabinet van de Minister-President, Stukken betreffende de inschakeling van de RVD bij het propageren van regeringsbeleid 1945-1948, Blok.Nr. 2.03.01, inv. nr. 271. Regionaal Historisch Centrum Limburg Maastricht (RHCL), Archief Beel, L.J.M. in zijn functie als afgevaardigde naar Duitsland in opdracht van het Katholiek Genootschap voor Geestelijke Vernieuwing, inv.nr. EAN_186 In druk verschenen bronnen Anoniem. ‘Rede Mozer in Krefeld’, Westdeutsche Zeitung 3e jrg.(18 aug 1950) 192. Te vinden in IISG, Archief Alfred Mozer, inv.nr. 33. Anoniem.’Alfred Mozer in Frankfurt’ Volksstimme (25-08-1950), IISG, Archief Alfred Mozer, inv.nr.127. Anoniem. Archief Sem Presser, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG), www.iisg.nl/archives/en/files/p/ARCH02376.php Anoniem, ‘Activiteit van het Katholiek Genootschap sinds Oct.1948’, In: Mededelingen van het Katholiek Genootschap voor Geestelijke Vernieuwing. Nr. 5 (mei 1949) 9-14 Anoniem,’Cultureel werk in Duitsland’, Mededelingen van het Katholiek Genootschap voor Geestelijke Vernieuwing. Nr.3, juli 1948, 3-8 Anoniem, ‘De Duitse diasporagebieden en het vluchtelingenvraagstuk’. Mededelingen Nr. 7, april 1950, 3-6 72
Anoniem, vdL (?), ‘Duitsland uit ’n coupévenster. Met 400 toeristen-francs naar Zwitserland’, De Beiaard der Lage Landen. 2 (28 febr.-13 mrt. 1948) Nr. 17,3-5 Anoniem, ‘Max Kohnstamm,ein Europäer der Stunde Null’, Die Zeit 10 juli 1987. Online: http://www.zeit.de/1987/29/max-kohnstamm-ein-europaeer-der-stunde-null Anoniem “Jeugd niet nazi, maar zeker ook niet democratisch”, in Utrechts Nieuwsblad 0810’49; online: http://www.hetutrechtsarchief.nl/collectie/kranten/un/1949/1008 Bax, Wouter, ‘Europeaan in hart en nieren! In: Trouw, 25/10/10. Online: http://www.trouw.nl/tr/nl/4324/nieuws/article/detail/1812443/2010/10/25/Europeaan-inhart-en-nieren.dhtml Berkhof, Dr. H. ‘Indrukken uit Berlijn’, Wending 3 (1948) 673-678
Bouman, Prof. Dr. P.J. Samenleving in puin. Sociologische waarnemingen in West-Duitsland (Amsterdam 1949) Cohen, A.E. ‘Mijn ervaringen in Duitsland’, Nederland in oorlogstijd. Orgaan van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie 2 (1947) 165-167 G.H.D. ‘Indrukken uit Duitsland’, typoscript voor het blad Vox Studiosorum van het Utrechtsch Studenten Corps (1947) jrg. 84. Te vinden in: Historisch Documentatiecentrum voor het Protestantisme; VU Amsterdam. (HDC), Archief NCSV, Blok.nr. 524 Huguenot van der Linden, Alexander, ‘Kanonnenrijk stort ineen; het paleis op de heuvel zag opkomst en ondergang van de Krupp’s’, Ons Vrije Nederland (OVN) 6(8-22 febr.1947) Nr. 26,2-6 Huguenot van der Linden, Alexander, ‘Krupp, de ondergang van een kanonnerijk’, OVN 6 (25 jan.-8 febr. 1947) Nr. 25, 3-5 Huguenot van der Linden, Alexander, ‘Duitschland wordt weer brutaal’, OVN 6 (2 febr.- 8 mrt. 1947) Nr. 27,2-4 Huguenot van der Linden, Alexander, S. Presser, ‘Berlijn 1949. Waar het derde Rijk ten onder ging. De grootste ruïne van Europa, maar geenszins een dode stad’, OVN 8 (25 juni 1949) Nr. 52 Huguenot van der Linden, Alexander, S. Presser, ‘Soms zijn ze heel beleefd. Een reportage van een reis over de roemruchte autobaan Helmstedt-Berlijn’, OVN 8 (18 juni 1949) Nr. 51 73
Ingen Housz, J.F., J. Kuiper, G.W.H. Meeder, ‘Bezoek aan Duitsland’. Typoscript van een artikel, In : Het Orakel van Delft. Offic. Orgaan van de Delftsche Studentenraad. 3e jrg. (28 nov. 1947) Te vinden in: Historisch Documentatiecentrum voor het Protestantisme; VU Amsterdam. (HDC), Archief NCSV. Blok.nr. 524 Kohnstamm, M, ‘Europese economische samenwerking’, Wending. Maandblad voor evangelie en cultuur 4 (1950) 12, 656-670 Kruithof, Piet, ‘Een impressie uit Duitsland’, Omnes 1 (1947) Nr. 6, 3-6 Mozer, Alfred, ‘Niemandsland in Duitsland’, Socialisme en Democratie Jrg.6 (maart 1949) 146-147 Mozer, Alfred, ‘Na een bezoek aan Hamburg’, Vrouwenbelangen 11e Jrg.(juli/aug ’46) nr.3.Kopie in IISG, Archief Alfred Mozer, inv.nr.33 Mozer,A ,’Op bezoek bij Barth in Bonn, Indrukken van de Duitse studenten van heden’, In de Waagschaal (27-07-46) Nr. 40,1 Mulder, C.P. ‘Indrukken uit het I.S.S.- werkkamp te Münster’, Propria Cures 58 (5 dec. 1947) Nr. 14, 107-108 Nesna, Hans, Dans op de vulkaan (Amsterdam 1948) Nesna, Hans, Zoo leeft Duitschland. Op de puinhoopen van het Derde Rijk (2e druk; Amsterdam 1947) Nesna, Hans, Hongerprocessie. De heldenstrijd onzer hongerende landgenoten in den barren winter van het jaar 1945 (Amsterdam 1945) Soest, Marjo van, Simon Kool, ‘Reis door de puinhopen van de verliezer. Aart Klein en de kick van de totale verwoesting’, Vrij Nederland(VN)18 januari 1997, 54-57 Stoffels, E.J. ‘Russen op de autobaan. Koude oorlog om Berlijn’, OVN 7 (15-29 mei 1948) Nr. 23,3-5 Strijd, Kr, ‘Boekbespreking. Prof.Dr. P.J. Bouman, Samenleving in puin. Sociologiese waarnemingen in Duitsland. (Paris, Amsterdam 1949, 85 blz.f 2.75)’, De Gids jaargang 113 (1950), Online: http://www.dbnl.org/tekst/_gid001195001_01/_gid001195001_01_0055.php 74
Touw, H.C. ‘Een reis door Duitsland’, Hervormd Utrecht (1 juli 1947) III Waagenaar, Sam, ‘Tussen Moskou en Amsterdam. De “Volkstuintjes van Berlijn”. Waar eens Tiergarten was, ligt nu een troosteloze vlakte’, OVN 7(21 febr. – 8mrt. 1948) Nr. 17, 12-13 Waagenaar,Sam, ‘Tussen Moskou en Amsterdam. Frau Schulz en het porcelein. Het leven van een Berlijnse gaat niet over rozen’, De Beiaard der Lage Landen 2 (14-28 febr. 1948) Nr.16, 6-7 Waterink, Prof. Dr. J. ‘Wij moeten ons als Christenen wreken door een Christelijke actie te ontplooien’, De Rotterdammer 31.01.1948. Te vinden in : Historisch Documentatiecentrum voor het Protestantisme; VU Amsterdam. (HDC), Archief NCSV, Blok.nr. 524 Wesseldijk, W.P.J. ‘Onze verhouding met Duitsland’, Omnes 1 (1947) Nr. 6, 1-2
Overige referenties Abelshauser, Werner, Deutsche Wirtschaftsgeschichte seit 1945 (Bonn 2005) Aerts, Remieg, Herman de Liagre Böhl, Piet de Rooy, Henk te Velde, Land van kleine gebaren. Een politieke geschiedenis van Nederland 1780-1990 (4e druk; Nijmegen /Amsterdam 2004) Beening, André, Problemen bij beeldvormingsonderzoek, aan de hand van NederlandsDuitse relaties. In: Frits Boterman, Marianne Vogel (eds.), Nederland en Duitsland in het interbellum, wisselwerking en contacten: van politiek tot literatuur (Hilversum 2003) 87-102 Benda Beckmann, Bas von, A German catastrophe? German historians and the Allied bombings,1945-2010. (Amsterdam 2010) Bessel, Richard, Germany 1945. From war to peace (London-New York enz. 2009) Beunders, J.H.G., H.H.Selier, Argwaan en profijt. Nederland en West-Duitsland 1945-1981 (Amsterdam 1983) Bogaarts, Melchior, ‘Ressentimenten en realiteitszin in Nederland 1945-1950’, in: Friso Wielenga (ed.) De Duitse buur. Visies uit Nederland, Belgïe en Denemarken 1945-1995 (Den Haag 1996)6-41 75
Bogaarts, M.D., ‘Land in zicht? Een schets van de ontwikkelingen rondom de Nederlandse plannen tot verwerving van Duits grondgebied en van het tijdelijke beheer over Duitse economische hulpbronnen 1944-1963’, Politieke opstellen, uitgave Centrum voor Parlementaire Geschiedenis van de Juridische Faculteit, 3 (1982) 1-19 Bogaarts, M.D., ‘ Weg met de Moffen. De uitwijzing van Duitse ongewenste vreemdelingen uit Nederland na 1945’, Bijdragen en Mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden 96 (1981) 334-351 Bogaarts, Melchior,’ Uitwijzing, annexatie en confiscatie in Gelderland, de afrekening van de bezettingstijd’, In: Melchior Bogaarts, Frank Keverling Buisman, Wiel Lenders, Leon van Meyel (eds.) Bevrijding en Wederopbouw. Naoorlogse perikelen in het bevrijde Gelderland.(Arnhem 2010) 61-91 Bool, Flip, Duitsland Sinds 1945 door het oog van Nederlandse fotografen (Breda 2008) Bossenbroek,Martin, De Meelstreep. Terugkeer en opvang na de Tweede Wereldoorlog (Amsterdam 2001) Boterman, Frits, Moderne geschiedenis van Duitsland 1800-1990 (2e uitgebreide druk, Amsterdam, Antwerpen 2005) Bouman, Dr. P.J., Voor en na de zondvloed (Amsterdam 1970) Bouman, P.J., Revolutie der eenzamen. Spiegel van een tijdperk (20e druk; Assen 1955) Burkert,Steffen, ‘Die Grafschaft Bentheim und die Niederlande 1945-1963. Grenzverschiebung-Grenzüberschreitung’, in: Friso Wielenga en Loek Geeraedts (eds.) Jahrbuch vom Zentrum für Niederlande-Studien (Münster 2002) 163-176 Cubitt, Geoffrey, History and memory (Manchester en New York 2007) Dagerman, Stig, ‘Deutschland Herbst 1947’In: Enzensberger, Europa in Trümmern, Augenzeugenberichte aus den Jahren 1944-1948 (Frankfurt am Main 1990)196-239 Harm, Harm, ‘Bé Ruys in Berlin (1949-1983). Zakelijke partijdigheid’, In: Gerard Minnaard en Wilken Veen (eds.) In het huis daar woont een vrouw. Feestbundel voor Bé Ruys ter gelegenheid van haar vijfenzeventigste verjaardag (Gorinchem 1992)11-24
76
Dassen, Patrick, ‘Bommen op Duitsland in de “totale oorlog”. De historische achtergrond en het debat’, in: Patrick Dassen, Ton Nijhuis en Krijn Thijs (eds.) Duitsers als slachtoffers. Het einde van een taboe? (Amsterdam 2007) 107-148 Döblin, Alfred, ‘Berlin, Juli 1947’, In: Enzensberger, Europa in Trümmern, 257-260 Dohle, Horst, ‘Interview von Bé Ruys. Wie ein Vogel von Ast zu Ast’, in: Horst Dohle, Joachim Heise, Rimco Spanje (eds.) Zum 80. Geburtstag von Bé Ruys. Autobiographische Skizzen, Erinnerungen und Betrachtingen (Rotenburg O/T 1997) 199-204 Flanner, Janet, ‘Warschau, 10 Juni 1947/Berlin, 12 Juli 1947’, In: Enzensberger, Europa in Trümmern, 250-257 Flohr, Anne Katrin, ’ Nationbilder: Nationale Vorurteile und Feindbilder. Wie entstehen Sie, und warum gibt es sie?’, In: Bernd Müller en Friso Wielenga (eds.) Kannitverstan? Deutschlandbilder aus den Niederlanden (Münster 1995) 31-46 Franzen, K. Erik, ‘De vlucht en verdrijving van Duitsers na de Tweede Wereldoorlog. Kanttekeningen bij het centrale slachtofferverhaal’, in: Patrick Dassen, Ton Nijhuis en Krijn Thijs (eds.) Duitsers als slachtoffers. Het einde van een taboe? (Amsterdam) 149-172 Franzen K. Erik, Die Vertriebenen. Hitler letzte Opfer (1e editie; München 2002) Friedrich, Jörg, Der Brand. Deutschland im Bombenkrieg 1940-1945 (10e ed München 2002) Frisch, Max, ‘Frankfurt/München, Mai 1946’. In: Hans Magnus Enzensberger (ed.) Europa in Trümmern, Augenzeugenberichte aus den Jahren 1944-1948 (Frankfurt am Main 1990) 194196 Giebels, L.J., Beel, van vazal tot onderkoning. Biografie 1902-1977 (Den Haag 1995).Glaser,Hermann, Deutsche Kultur 1945-2000 (Bonn 1997) Görtemaker, Manfred, Geschichte der Bundesrepublik Deutschland (München 1999) Hahn, Dr.K.J. Standplaats Europa. Memoires van een Christen-Democraat (Weesp, 1948) Harinck, George, ‘“Naar Duitschland trekken om gedachten te leenen”. De vroege receptie van de theologie van Karl Barth in Nederland’ (1919-1926), In: Frits Boterman en Marianne Vogel. Nederland en Duitsland in het interbellum (Hilversum 2003) 189-206
77
Hartmans, Rob, Alleen in de Wind. Een leven in de twintigste eeuw (Amsterdam 2007) Harryvan, Anjo, Max Kohnstamm: leven en werk van een Europeaan (Utrecht 2008) Chris van der Heijden, Dat nooit meer. De nasleep van de Tweede Wereldoorlog in Nederland (Amsterdam/Antwerpen 2011) De Jong, Dr L, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, Deel 12, Epiloog, eerste helft (Leiden 1988) Jonker, Saskia, Slaat u de angst niet mede om het hart, lezer. Sensatiezucht en sociaal idealisme in: Het Leven: geïllustreerd (Masterscriptie RU Groningen 2007) Online: www.scripties.ned.ub.rug.nl/archives.php? id=39&sort=title Klemann,Hein AM, ‘Did the German occupation ruin Dutch Industry’, Contemporary European History 17 (2008) 457-481 Klemperer, Victor, So sitze ich denn zwischen allen Stühlen. Tagebücher 1945-1949. Herausgegeben von Walter Nowojski und Mitarbeit von Christian Löser (1e ed.Berlin 1999)
Kossert, Andreas, Kalte Heimat. Die Geschichte der deutschen Vertriebenen nach 1945. (München 2008) Kossmann, E.H. De Lage Landen 1780-1980 (2 delen); Deel 2 (Amsterdam 1986) Kroes, Rob, Photographic Memories, Private Pictures, Public Images and American History (Lebanon NH 2007) Lademacher, Horst, ‘Nederland een historisch overzicht’, In: Jan Vis en Gebhard Moldenhauer, Nederland en Duitsland. Elkaar kennen en begrijpen (Assen 2001) 39-48 Lak, Martijn, Because we need them…German-Dutch relations after the occupation: economic inevitability and political acceptance, 1945-1957 (Rotterdam 2011) Leerssen, Joep, ‘Imagology: History and Method’, in: Hugo Dijserinck en Joep Leerssen (eds.) Imagology.The cultural construction and literary representation of national characters. (Amsterdam-New York 2007) 17-33
78
Müller, Bernd, ‘Stille Tage im Klischee. Sinn, Unsinn und Entwicklung niederländischer Deutschlandbilder’, in: Bernd Müller, Friso Wielenga (eds.) Kannitverstan? Deutschlandbilder aus den Niederlanden (Münster 1995) 15-30 Niedhart, Gottfried, ‘Länderimages: Vorstellungen vom anderen zwischen Selbst- und Fremdwahrnemung’, In: Hans Süssmuth (ed.) Deutschlandbilder in Dänemark und England, Frankreich und den Niederlanden (Baden-Baden 1996) 79-86 Pekelder, Jacco ‘Hebe Kohlbrugge en Bé Ruys. Parallelle levens binnen de kerkelijke contacten tussen Nederland en de DDR 1949 – 1973’, Transparant 10.4 (1999) 15-19. Plato, Alexander von, Almut Leh, “Ein unglaublicher Frühling”. Erfahrene Geschichte im Nachkriegdeutschland 1945-1948 (Bonn 1997) Rigthart, Hans, De eindeloze jaren zestig. Geschiedenis van een generatieconflict(Amsterdam/Antwerpen 1995) Ruhl, Klaus-Jörg, Deutschland 1945, Alltag zwischen Krieg und Frieden in Berichten, Dokumenten und Bilder (Darmstadt und Neuwied 1984) Ruiter, Tineke, Aart Klein, Fotolexicon.5 (1988)Nr9, online: www.journal.depthoffield.eu/vol05/Nr09/f06nl/nl. Schmitz, Helmut, ‘The return of wartime suffering in contemporary German memory, culture, literature and film’, in: Helmut Schmitz (ed.) A nation of victims? Representation of German wartime suffering from 1945 to the present (Amsterdam-New York 2007)1-30 Schürings, Ute, ‘Provincie zoekt metropool. De reputatie van Berlijn in de Nederlandse literatuur van het interbellum’, In: Frits Boterman en Marianne Vogel (eds.) Nederland en Duitsland in het interbellum: wisselwerking en contacten: van politiek tot literatuur (Hilversum 2003), 69-86 Schuyt, Kees en Ed Taverne, Nederlandse cultuur in Europese context, 1950, welvaart in zwart-wit (Den Haag 2000) Sintemaartensdijk, Jan, Yfke Nijland, Operatie Black Tulip. De uitzetting van Duitse burgers na de oorlog (Amsterdam 2009) Uhl, Matthias, Die Teilung Deutschlands. Niederlage, Ost-West-Spaltung und Wiederaufbau 1945-1949 (Berlin 2009)
79
Veen, Wilken, Verzoening in de praktijk? De NCSV en de ‘Duitsche Quaestie’ (Zoetermeer 2004) Venema, Adriaan, Schrijvers, uitgevers en hun collaboratie. Deel 4 (Amsterdam 1992) Vries, Tietje de, Complexe consensus. Amerikaanse en Nederlandse intellectuelen in debat over politiek en cultuur 1945 – 1960 (Hilversum 1996) Wehler, Hans-Ulrich, Deutsche Gesellschaftsgeschichte, Fünfter Band, 1949-1990 (München 2008) Wehler, Hans-Ulrich, Deutsche Gesellschaftsgeschichte Bd. 4. Vom Beginn des Ersten Weltkriegs bis zur Gründung der beiden Deutschen Staaten, 1914-1949 (München 2003) Wemelsfelder, J, De Duits-Nederlandse betrekkingen na 1945 (Leiden 1954) Wielenga, Friso, West-Duitsland: partner uit noodzaak. Nederland en de Bondsrepubliek 1949-1955 (Utrecht 1989) Wielenga, Friso, ‘Niederländische Deutschlandbilder seit 1945’, In: Hans Süssmuth (ed.) Deutschlandbilder in Dänemark und England, Frankreich und den Niederlanden. Dokumentation der Tagung Deutschlandbilder in Dänemark und England, Frankreich und den Niederlanden (Baden-Baden 1996) 401-415 Wielenga, Friso, Van vijand tot bondgenoot: Nederland en Duitsland na 1945 (Amsterdam 1999) Wielenga, Friso, ‘Die häßlichen Deutschen? Niederländische Deutschlandbilder seit 1945’, in: Bernd Müller, Friso Wielenga (eds.) Kannitverstan? Deutschlandbilder aus den Niederlanden (Münster 1995) 103-154 Withuis, Jolande, Na het kamp. Vriendschap en Politieke strijd (Amsterdam 2005) Withuis, Jolande, & Annet Mooi, ‘From Totalitarism to Trauma-A paradigm change in the Netherlands’, In: Jolande Withuis en Annet Mooi (eds.) The politics of war trauma. The aftermath of World War II in eleven European countries (Amsterdam 2010) 193-216 Woltjer, J.J. Recent verleden. Nederland in de twintigste eeuw (3e druk; Amsterdam 2005) 199-207.
80
81