Esthetiek op reis De esthetische beleving van Nederlanders tijdens reizen in Engeland en Duitsland (1683-1855)
Renske Koster 27 februari 2015 Eerste begeleider
Mevr. dr. H. Ronnes Tweede begeleider
Dhr. prof. dr. E.A. de Jong
Universiteit van Amsterdam Faculteit der Geesteswetenschappen Master Erfgoedstudies Aantal woorden: 22329
‘Rijt voort, maer siet om’ -Oudhollandse reisspreukJ. ten Hoorn. Naeuw-keurig reys-boek. Bijsonder dienstig voor kooplieden, en reysende personen. Amsterdam 1679: 72.
DANKWOORD In de afgelopen maanden hebben diverse mensen bijgedragen aan het tot stand komen van deze scriptie door vragen te stellen, ideeën te opperen of ‘gewoon’ interesse in het werkproces te tonen. Een aantal van hen wil ik bij deze graag in het bijzonder noemen. Ten eerste mijn begeleidster, dr. Hanneke Ronnes, zonder wie ik waarschijnlijk niet tot dit onderwerp was gekomen. Zij heeft mij bijgestaan met ideeën, adviezen en feedback, waarmee ik dit eindresultaat heb kunnen leveren. Voor de inbreng van haar deel van het bronnenonderzoek ben ik haar ook zeer erkentelijk. Tevens is zij degene geweest die bij mij enkele jaren geleden, in het eerste jaar van mijn bachelor, de interesse voor egodocumenten heeft weten op te wekken. Ten tweede wil ik prof. dr. Erik de Jong noemen vanwege zijn suggesties, raadgevingen en inzichten. Ook de inbreng en reflectie van mijn studiegenoten heb ik als zeer waardevol ervaren. Tot slot wil ik graag mijn ouders bedanken voor hun luisterend oor, steun en vertrouwen.
INHOUDSOPGAVE Inleiding
1 3 4 5
Hoofdstuk 1 Van ‘Groote Tour’ naar massatoerisme
7 7 9 10 14 17 19 21
Onderzoek naar egodocumenten Afbakening van tijd en plaats Methode en theorie De klassieke ‘Groote Tour’ Reisvoorbereiding en de tourist gaze Het schone, sublieme en pittoreske Van het schone naar het pittoreske in architectuur en natuur Sensibiliteit en romaneske landschappen Vermaak als hoofddoel Plezierreisjes
Hoofdstuk 2 Het schone bewonderd. De classicistische voorkeuren van reizigers (1680-1748) Reizen naar Engeland en Duitsland Engelse country houses De koninklijke paleizen en huizen in Engeland Tuinen en parken bij Engelse buitenplaatsen, kastelen en paleizen Duitse Burgen en Schlösser Gezichten op het landschap
Hoofdstuk 3 Het pittoreske aanschouwd. Reizen met hoofd en hart (1748-1814)
Veranderende esthetische denkbeelden Romantische landschappen in Engeland Duitse pittoreske en sublieme landschappen Wandelen in tuinen en parken Canon van Engelse en Duitse paleizen, buitenplaatsen en kastelen
Hoofdstuk 4 Het pittoreske opgezocht en het sublieme ervaren. De romantische reisbeleving (1814-1855) De Franse tijd voorbij Romantische landschappen in de stad Schilderachtige panorama’s en onnavolgbare natuur Pittoreske elementen Vergankelijkheid en de speling van het licht Spookverhalen en ridderfantasieën Toeristische trekpleisters en anti-toerisme
23 23 24 25 28 29 32 35 35 35 37 39 43 48 48 49 50 52 54 56 58
Conclusie
62
Summary
67
Literatuurlijst
69 69 73
Primaire bronnen Secundaire bronnen
Bijlage 1 Biografieën reizigers
Afbeeldingenlijst
78 85
INLEIDING Thans zouden wij deze heerlijke natuur, die ons zoo vele, meer dan aardsche, genoegens geschonken had, het Vaarwel! toeroepen. Nu verscheen nog eenmaal al het schoone, dat wij gezien en gevoeld hadden, voor onzen geest; en onder al deze beelden trad de scheppingsmorgen van dezen laatsten dag, als het schoonste onder het schoone, op den voorgrond: Ons gevoel overmeesterde ons: Goddelijke schoone natuur! riepen wij uit; Goddelijke schoone natuur! herhaalde de echo, weerkaatsten de rotsen, weergalmden de bergen. 1 Na bijna twee maanden langs de Ruhr en gedeelten van de Rijn te hebben gereisd, Duitse steden te hebben bezocht en de bergen in te zijn getrokken, kreeg de Nederlandse landschapschilder Johannes Christ (1790-1845) enige Sehnsucht naar zijn vaderland. Dit ondanks de, zoals uit voorafgaand citaat blijkt, indrukwekkende taferelen die hij gedurende deze periode had aanschouwd. Het soort reis dat hij in 1835 ondernam, de bezienswaardigheden die hij bezocht en vooral de manier waarop hij alles beleefde zijn doordrenkt met romantische invloeden en laten duidelijk de contemporaine opvattingen omtrent esthetica zien. 2 De aantrekkingskracht van de bergen, de hang naar ongetemde natuur en de eigen verbeeldingskracht komen niet alleen in dit citaat, maar in zijn gehele reisverslag naar voren. Honderd jaar eerder waren voorliefdes voor dergelijke berglandschappen niet aan de orde en werden zeker niet als ‘schoon’ bestempeld. Bergen werden angstvallig gemeden, de natuur moest naar de hand van de mens gezet kunnen worden en de ratio verdrong het gevoel. De voorkeur voor het esthetisch concept van het schone en de idealen uit de Verlichting hadden lange tijd doorwerking op de manier waarop het cultuurlandschap in West-Europa werd ingericht en ervaren. Dit had ook invloed op de reizen die werden ondernomen: de bestemmingen, de reisvoorbereidingen en de wijze waarop reizigers bezienswaardigheden beschouwden, kwamen voort uit deze opvattingen. Vanaf het midden van de achttiende eeuw waren er verschillende ontwikkelingen op het gebied van de esthetica. De opvattingen over esthetica werden aangepast en aangevuld; naast het schone bepaalden het sublieme en enkele decennia later het pittoreske als esthetische concepten de manier waarop kunst en natuur werden beoordeeld. Het esthetisch debat dat ontstond tijdens de Verlichting mondde uit in de Romantiek. De veranderende ideeën over smaak en esthetica hadden grote invloed op de kunst en de inrichting van het cultuurlandschap. De groeiende aandacht voor het pittoreske en het sublieme kwam niet alleen tot uiting in landschapschilderijen, maar bepaalde langzaamaan ook de reisbestemmingen. 3 J. Christ. Wandelingen van een landschapschilder langs de Ruhr en een gedeelte van den Ryn. Gorinchem 1836: 104. Ibid.: 1, 104. 3 M. Andrews. The search for the picturesque: Landscape aesthetics and tourism in Britain, 1760-1800. Stanford 1989: 3-5, 9, 11; C. Bell en J. Lyall. The accelerated sublime. Landscape, tourism and identity. Westport 2002: 4-10; A. Heumakers. De esthetische revolutie. Hoe verlichting en romantiek de kunst uitvonden. Amsterdam 2015: 16, 17; J. Sweetman. ‘Nature and art in enlightenment culture.’ In: M. Fitzpatrick e.a., red. The enlightenment world. Abingdon 2004: 288-291, 304. 1 2
1
In deze scriptie wordt onderzocht in hoeverre de veranderende opvattingen over esthetica van invloed waren op de reisbelevingen van Nederlanders in de achttiende en de eerste helft van de negentiende eeuw. Aan de hand van reisverslagen van Nederlanders naar Engeland en Duitsland uit deze periode is onderzoek gedaan naar de voorkeuren die de reizigers vertoonden bij het bezichtigen van bezienswaardigheden en die manier waarop deze werden beoordeeld en ervaren. Het belang van deze scriptie is tweeledig. Ten eerste zijn er tot op heden relatief weinig publicaties verschenen over reizen van Nederlanders in de vroegmoderne en de moderne periode. Ondanks de recente interesse naar Nederlandse reizigers in deze perioden zijn er nog altijd verschillende aspecten van de Nederlandse reizen die weinig aandacht hebben gekregen. Over het reizen in het algemeen en het ontstaan van toerisme zijn in de afgelopen decennia honderden wetenschappelijke publicaties vanuit verschillende invalshoeken verschenen. Deze onderzoeken richten zich echter met name op reizigers uit Engeland en hun reiscultuur. In Engeland zou zich, voornamelijk met de Grand Tour, of ‘Groote Tour’ zoals deze ook wel in de Nederlanden werd genoemd 4, de voorloper van het moderne toerisme hebben ontwikkeld. 5 Diverse publicaties hebben in de afgelopen jaren aangetoond dat ook reizigers uit andere landen veelvuldig soortgelijke reizen hebben ondernomen. Historicus Anna Frank-van Westrienen heeft bijvoorbeeld met haar onderzoek De Groote Tour. Tekening van de educatiereis der Nederlanders in de zeventiende eeuw (1983) de ‘Groote Tour’ in de Nederlanden uitgebreid onderzocht aan de hand van Nederlandse reisverslagen uit de zeventiende eeuw. Onder meer uit de onderzoeken van cultuurhistoricus Gerrit Verhoeven is gebleken dat de Engelsen niet revolutionair waren op het gebied van reizen, toch blijven publicaties over Engelse reizigers in de achttiende en negentiende eeuw de hoofdtoon voeren. Deze scriptie vormt een aanvulling op de kennis over Nederlandse reizigers in de achttiende en het begin van de negentiende eeuw en bouwt hiermee deels voort op het werk Anders reizen? Evoluties in vroegmoderne reiservaringen van Hollandse en Brabantse elites (1600-1750) van Verhoeven uit 2009. 6 Ten tweede richt deze scriptie zich met name op esthetiek en de manier waarop deze een rol speelde bij de beleving van bezienswaardigheden tijdens reizen van Nederlanders. Hoewel er diverse publicaties over het schone, het sublieme en het pittoreske zijn In de Nederlanden werd de term ‘Groote Tour’ al in de zeventiende eeuw gebruikt, naast de Franse term Grand Tour. Hoewel de term Grand Tour heden bekender is dan ‘Groote Tour’ zal in deze scriptie de Nederlandse term worden aangehouden met betrekking tot de Nederlandse reizen van deze orde. Frank-van Westrienen gaf in haar invloedrijke werk over de ‘Groote Tour’ aan dat deze term in de vergetelheid raakt, waarmee de suggestie wordt gewekt dat er in de Nederlanden weinig van dergelijke reizen werden ondernomen, hoewel het tegendeel is aangetoond. Voor het aanduiden van deze reizen in meer internationale context zal de benaming Grand Tour worden aangehouden. Bron: A. Frank-van Westrienen. De groote tour. Tekening van de educatiereis der Nederlanders in de zeventiende eeuw. Amsterdam 1983: 3. 5 C. Aitchison, N. MacLeod en S. Shaw. Leisure and tourism landscapes: Social and cultural geographies. Abingdon 2000; Andrews. The search for the picturesque; J. Buzard ‘The grand tour and after (1660-1840).’ In: P. Hulme., T. Youngs. The Cambridge companion to travel writing. Cambridge 2006: 37-39; Frank-van Westrienen. De groote tour: 3. 6 Frank-van Westrienen. De groote tour; G. Verhoeven. Anders reizen? Evoluties in vroegmoderne reiservaringen van Hollandse en Brabantse elites (1600-1750). Hilversum 2009; G. Verhoeven. ‘Vaut le voyage!? Nieuwe tendensen in het historisch onderzoek naar toerisme (1750-1950)’. Stadsgeschiedenis, vol. 4 (2009): 65-67. 4
2
verschenen, is het debat over de ontwikkeling van de esthetische concepten vanaf het midden van de achttiende eeuw nog altijd in volle gang. Recentelijk verscheen bijvoorbeeld het werk De esthetische revolutie. Hoe Verlichting en Romantiek de Kunst uitvonden (2015) van historicus Arnold Heumakers over de veranderingen in esthetica in de achttiende eeuw. De moderne kunstopvatting verving in deze eeuw de klassieke kunstopvatting. 7 Nederlanders in de achttiende en de negentiende eeuw waren door verschillende publicaties uit binnen- en buitenland op de hoogte van de heersende opvattingen over smaak en esthetica, maar naar de vraag in hoeverre zij deze ideeën ook in de praktijk toepasten is nog weinig onderzoek gedaan. 8 Deze scriptie levert een bijdrage aan het debat door de heersende opvattingen over het schone, het sublieme en het pittoreske te toetsen aan de reiservaringen van Nederlanders uit de achttiende en de eerste helft van de negentiende eeuw. De uitwerkingen van het veranderende beeld op schoonheid en smaak vanaf het midden van de achttiende eeuw op het cultuurlandschap en de manier waarop Nederlandse reizigers zich door de ideeën lieten leiden in hun ervaringen en belevingen worden uiteengezet. Onderzoek naar egodocumenten Het gebruik van egodocumenten in onderzoeken naar de ‘Groote Tour’, plezierreisjes en andere vormen van toerisme is minder voor de hand liggend dan het lijkt. Uiteraard zijn er verschillende publicaties verschenen waarbij egodocumenten gebruikt worden ter verduidelijking van theorieën en inzichten over toerisme. Deze top down benadering is te verklaren doordat historici egodocumenten lange tijd niet als betrouwbare bronnen beschouwden. In dagboeken, reisverslagen, brieven en andere persoonlijke geschriften konden de schrijvers immers de feiten verdraaien en hun gevoelens en meningen als waarheid presenteren zonder hiervoor verantwoording af te leggen. Tevens kan de weergave van ervaringen van een individu niet als representatief gezien worden voor de beleving van een bepaalde groep, stand of klasse waartoe het individu behoorde. Toch is er in de afgelopen jaren beduidend meer belangstelling ontstaan voor persoonlijke verhalen uit de geschiedenis. Deze microgeschiedenissen kunnen verdieping bieden aan de macrogeschiedenissen door hen in context te plaatsen. In Nederland zijn historici Rudolf Dekker en Arianne Baggerman voortrekkers geweest voor het onderzoek naar egodocumenten. Dekkers inventarisatie van Nederlandse egodocumenten uit de vroegmoderne tijd is voor verschillende andere wetenschappers een uitgangspunt
Heumakers. De esthetische revolutie: 21, 22. Een voorbeeld van een onderzoek waarin enige aandacht wordt besteed aan de invloed van opvattingen over esthetica binnen reizen van Nederlanders is het artikel ‘‘Houdt ons voor geen sentimenteele knapen!’ Natuur en emoties in brieven, geschreven op eene wandeling door een gedeelte van Duitschland en Holland, in den zomer van 1809’ van historicus Marleen Brock. Hierin wordt de natuurbeleving van zes Groningse studenten in verband gebracht met de ideeën over het pittoreske en sublieme aan het begin van de negentiende eeuw. Bron: M. Brock. ‘‘Houdt ons voor geen sentimenteele knapen!’ Natuur en emoties in brieven, geschreven op eene wandeling door een gedeelte van Duitschland en Holland, in den zomer van 1809.’ Tijdschrift voor geschiedenis, jrg. 126, nr. 4 (2013): 555, 556.
7 8
3
geworden voor hun onderzoeken. Ook bij het schrijven van deze scriptie is dankbaar gebruik gemaakt van deze gegevens. 9
Afbakening van tijd en plaats Om meer inzicht te kunnen bieden in de esthetische beleving van Nederlandse reizigers tijdens de achttiende en de eerste helft van de negentiende eeuw wordt in deze scriptie onderzocht in hoeverre en op welke wijze de invloed van de veranderende ideeën over esthetica terug te zien zijn in Nederlandse reisverslagen over Duitsland en Engeland. Dit onderzoek behelst een relatief lang tijdsbestek. Het eerste reisverslag, van de bekende prediker en radicale Verlichte denker Balthasar Bekker (1634-1698), is geschreven in 1683 en het laatste onderzochte reisverslag is van bankdirecteur Claude Daniël Crommelin (1795-1859) uit 1855. Hoewel een dergelijk grote periode als nadeel heeft dat er niet diep in kan worden gegaan op een bepaalde periode, is er op deze manier wel na te gaan hoe de invloed van het esthetische debat op de reisbeleving van Nederlanders zich ontwikkeld heeft. Het lijkt erop dat men tijdens langdurige oorlogen voornamelijk buiten de Nederlanden reisden voor zaken of militaire en diplomatieke doeleinden. Vooral van de jaren tijdens de Oostenrijkse Successieoorlog (1740-1748) zijn weinig reisverslagen naar anders veel bezochte landen als Engeland terug te vinden. Gedurende de Franse Revolutie en de daaropvolgende Coalitieoorlogen (1792-1815) reisden de Nederlanders vaker voor recreatieve doeleinden, maar in tijden van vrede nam het aantal reizen aanzienlijk toe. 10 In dit onderzoek zijn daarom slechts enkele reisverslagen uit oorlogsperioden gebruikt. Om verschillende redenen is er gekozen voor reizen naar Engeland en Duitsland. Ten eerste maakten beide landen geen vast onderdeel uit van de traditionele ‘Groote Tour’, die zich vooral op Frankrijk en Italië richtte, maar werden al wel mondjesmaat in de zeventiende eeuw bezocht. Vanaf de achttiende eeuw trokken Nederlanders echter vaker naar deze twee landen toe, soms als onderdeel van een ‘Groote Tour’, soms voor een plezierreisje. Ten tweede bewerkstelligden de veranderende esthetische opvattingen de interesse in pittoreske en sublieme landschappen, die in Engeland en Duitsland aanwezig zijn. Aangezien aan de opvatting omtrent de vrije natuur en aangelegde tuinen en parken is te herleiden of een reiziger beïnvloed is door de contemporaine opvattingen over het A. Baggerman en R. Dekker. ‘“De gevaarlijkste aller bronnen”. Egodocumenten: nieuwe wegen en perspectieven.’ In: A. Baggerman en R. Dekker, red. Egodocumenten: nieuwe wegen en benaderingen. Amsterdam 2004: 5, 6, 9-11; A. Baggerman. ‘Egodocumenten. Dagboeken, brieven en memoires als historische bron.’ Spiegel historiael, vol. 40 (2005): 109-112; A. Baggerman en R. Dekker. ‘Inventarisaties egodocumenten.’ Onderzoeksinstituut Egodocument en Geschiedenis. 30 december 2014.
; L. Kleijn. ‘Hebben kleine verhalen de toekomst? Historici over microgeschiedenis.’, Spiegel historiael, vol. 40 (2005): 148-150. 10 A. Baggerman en R. Dekker. ‘Reisverslagen tot 1814 deel 2.’ Onderzoeksinstituut Egodocument en Geschiedenis. 16 januari 2015. ; A. Baggerman en R. Dekker. ‘Reisverslagen tot 1814 deel 4.’ Onderzoeksinstituut Egodocument en Geschiedenis. 16 januari 2015. . 9
4
schone, pittoreske of sublieme, zijn de beschrijvingen van en de meningen over landschappen in deze scriptie onderzocht. De cultus van het pittoreske heeft zich voornamelijk in Engeland ontwikkeld, wat in hoofdstuk 1 verder zal worden uiteengezet. Deze cultus trok niet alleen de Engelsen zelf aan om het landschap te verkennen, maar ook buitenlanders. Naast de pittoreske landschappen die in Duitsland terug te vinden zijn, zijn er ook sublieme landschappen aanwezig voor de reiziger die niet verder wilde reizen naar Zwitserland en Italië. 11 Tot slot hebben zowel Engeland als Duitsland afwisselende landschappen waarin diverse kastelen, paleizen en buitenplaatsen te vinden zijn. Deze verschillende soorten residenties zijn in dit onderzoek, naast de natuur, tuinen en parken, als aandachtspunten gekozen. Architectuur en tuinarchitectuur worden beïnvloed door de heersende smaak. De eigenaren van landgoederen lieten hun onderkomens regelmatig in de nieuwste stijlen aanleggen of renoveren. Door de beschrijvingen van de Nederlandse reizigers over deze kastelen, paleizen, buitenplaatsen en omliggende tuinen en parken te onderzoeken, wordt duidelijk waar de voorkeuren van de Nederlanders lagen op het gebied van architectuur en natuur, hoe zij dit beleefden en welke associaties zij maakten. Om meer inzichten te krijgen in de esthetische reisbeleving van de Nederlanders en eventuele verschillen in ervaringen in verschillende landen, is vervolgonderzoek naar Nederlandse reizigers in andere landen vereist.
Methode en theorie Voor deze scriptie zijn bijna zestig egodocumenten onderzocht, waarvan er 48 in de resultaten opgenomen zijn. De reizigers die geen bezienswaardigheden bezochten die in dit onderzoek aan de orde komen, of zich niet uitlieten over hun meningen, zijn weggelaten. Zo heeft arts Petrus Camper (1722-1789) verschillende van zijn reizen vastgelegd op papier, maar betreffen de meeste verslagen medische aantekeningen die voor dit onderzoek niet relevant zijn. Vanzelfsprekend kan dit beperkte aantal reisverslagen geen volledig beeld geven. Er is voor dit onderzoek van relatief geringe omvang echter ook niet gekozen voor kwantitatieve, maar voor kwalitatieve gegevens. De mening van een reiziger staat uiteraard niet voor de mening van alle reizigers. Beweringen worden daarom alleen gedaan aan de hand van meerdere soortgelijke meningen van verschillende reizigers. Afwijkende meningen geven echter ook een beeld van de verscheidenheid van de denkbeelden van de reizigers en zijn daarom wel opgenomen in deze scriptie. De egodocumenten zijn willekeurig gekozen: zolang het reizen betrof naar Duitsland of Engeland, die tussen het einde van de zeventiende eeuw en het midden van de negentiende eeuw door Nederlanders werden gemaakt kwamen ze in aanmerking. De soorten van reizen, de duur van de reizen en de reizigers zelf zijn hierdoor divers. Er wordt in dit onderzoek geen beeld gegeven van één bepaalde groep die eenzelfde soort J. Macarthur. The picturesque: architecture, disgust and other irregularities. New York 2007: 2-5; J. Towner. An historical geography of recreation and tourism in the western world. 1540-1940. Chichester 1996: 124-136; Verhoeven. Anders reizen?: 161-164. 11
5
reis maakte. Aangezien de sociale democratisering van het reizen lange tijd op zich liet wachten, zijn de meeste reizigers afkomstig uit de hoogste klassen. De reizigers uit dit onderzoek zijn globaal in vier groepen in te delen: adel, welgestelden, geleerden en kunstenaars. Een korte biografie van iedere reiziger is opgenomen in bijlage 1. De verslaglegging van de meeste reizen was bedoeld voor eigen gebruik van de reiziger en zijn doorgaans niet gepubliceerd. Enkele verslagen werden echter specifiek geschreven om uit te geven. Het is hierbij nog meer dan bij de ongepubliceerde bronnen van belang om de motieven van de reiziger in het oog te houden. Om een beeld te kunnen krijgen van de ontwikkelingen die zich op het gebied van reizen en van esthetica in de achttiende en het begin van de negentiende eeuw voordeden, wordt in het eerste hoofdstuk een historisch en theoretisch kader uiteengezet. De reisdoelen van zowel Nederlandse als buitenlandse reizigers worden in dit hoofdstuk uitgelicht. De inzichten in de romantische ‘Groote Tour’ en plezierreisjes worden expliciet naar voren gebracht om deze in de daar opvolgende hoofdstukken te kunnen toetsen aan de reisverslagen. De ideeën van John Towner over de achttiende eeuw als Gouden Eeuw voor de Grand Tour is hierbij van belang. Nadruk ligt in dit hoofdstuk vooral op de ontwikkelingen van de esthetische vormen van het schone, het pittoreske en het sublieme, de inhoud van deze opvattingen en de invloed op het cultuurlandschap. De opvattingen over de invloed van deze esthetische vormen op reizen worden uiteengezet om te kunnen vergelijken met de opinies van de reizigers. De theorieën van socialist John Urry over de tourist gaze en van cultuurantropoloog Orvan Löfgren over de cultus van het pittoreske en de cultus van het sublieme komen in dit hoofdstuk tevens aan de orde. Vanuit deze historische en theoretische context worden de reisverslagen in drie chronologische perioden geanalyseerd. De eerste periode die in het tweede hoofdstuk wordt behandeld loopt van 1683 tot 1748, in het tweede hoofdstuk komen de reizen tussen 1748 en 1814 aan de orde en het derde hoofdstuk gaat in op de reisverslagen tussen 1814 en 1855. Er is bij de periodisering om verschillende redenen gekozen voor breukpunten bij 1748 en 1814. In beide jaren werden belangrijke historische episoden in Europa en met name de Nederlanden afgesloten, respectievelijk de Oostenrijkse Successieoorlog in 1748 en het terugdringen van de Fransen uit de Nederlanden in 1814. Vanaf deze momenten zijn er significante verschillen in denkbeelden over esthetica en belevingen in de reisverslagen te vinden ten opzichte van de voorgaande perioden. In ieder hoofdstuk worden verschillende bezienswaardigheden en de opvattingen daarover behandeld, waardoor het mogelijk is om te zien wat in de opeenvolgende perioden de trekpleisters voor de reizigers waren en hoe zij deze hebben ervaren. Tevens wordt er enige aandacht besteed aan de gebruikte terminologie, waaruit valt op te maken welke woordkeuze typerend is voor een bepaalde periode en welke criteria werden gebruikt om de bezienswaardigheden te beoordelen. In de conclusie wordt aan de hand van de gevonden resultaten weergegeven hoe de esthetische concepten van het schone, sublieme en pittoreske doorwerkten in de reisbeleving van Nederlanders. 6
1 VAN ‘GROOTE TOUR’ NAAR MASSATOERISME De klassieke ‘Groote Tour’ De Grand Tour wordt vaak gezien als de bakermat van het moderne toerisme. 12 Reizen werden lange tijd voornamelijk ondernomen om zaken te regelen, pelgrimstochten te maken of sociale relaties te onderhouden, maar met de ‘Groote Tour’ kwam de nadruk van het reisdoel te liggen op eigen ontwikkeling, educatie en vermaak. Vanaf de zestiende eeuw ontstond deze vorm van reizen in Frankrijk, maar spreidde zich daarna snel uit naar Engeland. Aan het begin van de zeventiende eeuw was de Grand Tour in heel WestEuropa doorgedrongen en zou nog zeker een eeuw als gangbare vorm van reizen aanhouden. Hoewel de meeste onderzoekers, zoals John Towner, Louis Turner en John Ash, de nadruk leggen op de Grand Tours van de Engelse elite, maakte ook de jonge elite uit landen als de Nederlanden, Frankrijk en Duitsland de klassieke ‘Groote Tour’ als overgangsritueel naar volwassenheid. 13 De gemiddelde duur van de ‘Groote Tour’ was drie jaar en derhalve uitsluitend voorbehouden aan de welgestelden, die zich een dergelijke reis konden veroorloven. Hoewel de Grand Tour in de meeste landen vooral werd ondernomen door jonge mannen uit de adellijke families, reisden vanuit de Nederlanden hoofdzakelijk zonen van patriciërs van burgerlijke afkomst en zonen van rijke gegoede burgers. 14 Het langdurig verblijf in het buitenland moest de jonge elite klaarstomen voor toekomstige werkzaamheden als regent, diplomaat, jurist of in een andere hooggeplaatste functie. Deze educatiereis moest dienen als ‘voltooiing van een maatschappelijk georiënteerde opvoeding’. 15 De elite probeerde dan ook in het buitenland contacten aan te halen met andere gegoede families. Daarnaast trokken verschillende jonge academici naar gerenommeerde universiteiten en academies om hun opleidingen te voltooien en academische graden te behalen. Deze educatieve en academische doelstellingen kwamen voort uit het humanistische gedachtengoed, dat zich aan het begin van de zestiende eeuw begon te manifesteren. Civilisatie werd belangrijker en er ontstond een ideaal beeld van een galant homme, een beschaafde man die zich binnen de hoogste kringen wist te bewegen. De ars apodemici, reistheoretische traktaten, gaven aan dat de ‘Groote Tour’ bij uitstek geschikt was om vaardigheden op te doen. Lessen in schermen, dansen en paardrijden werden dan ook aanbevolen, evenals audiënties aan de vorstenhoven en het bezoeken van de
G. Verhoeven. ‘Foreshadowing tourism. Looking for modern and obsolete features – or some missing link – in early modern travel behavior (1675-1750).’ Annals of tourism research, vol. 42 (2013): 363. 13 Frank-van Westrienen. De groote tour: 1-3; R. de Leeuw. ‘Nederlanders op grand tour.’ In: R. de Leeuw, red. Herinneringen aan Italië. Kunst en toerisme in de achttiende eeuw. Zwolle 1984: 11; J. Towner. ‘The grand tour. A key phrase in the history of tourism.’ Annals of tourism, vol. 12 (1985): 299, 301; L. Turner en J. Ash. The golden hordes. International tourism and the pleasure periphery. Londen 1975: 30-33; Verhoeven. ‘Foreshadowing tourism.’: 266. 14 Frank-van Westrienen. De groote tour: 9; Towner. ‘The grand tour.’: 300; Verhoeven. Anders reizen?: 56, 57, 59, 60; Verhoeven. ‘Foreshadowing tourism.’: 264, 271. 15 Frank-van Westrienen. De groote tour: 8; Turner en Ash. The golden hordes: 33. 12
7
buitenplaatsen van de adel. 16 Na de ‘Groote Tour’ zou de jonge reiziger gevormd moeten zijn tot een galant homme, die over sprezzatura 17 beschikte en zich dus schijnbaar moeiteloos in de hoogste kringen wist te bewegen en in verschillende talen aangenaam en op niveau kon converseren. Aangezien de humanistische ideeën in Italië ontstaan waren, de Franse hofcultuur het voorbeeld werd voor de rest van West-Europa en beide landen zichtbare overblijfselen hadden uit de Klassieke Oudheid trokken de Grand Tourreizigers aanvankelijk naar deze landen. Dit zou veranderen onder invloed van de veranderende opvattingen in esthetica. 18 Ondanks dat de reizen nuttig moesten zijn en bedoeld waren om bij te dragen aan de opvoeding van de jonge elite, werd er ook voldoende tijd genomen om te ontspannen en om de omgeving te bezichtigen. Waar ouders in de zestiende tot het midden van de zeventiende eeuw er nog streng op toe probeerden te zien dat de educatieve doelen gehaald werden, werd vermaak en ontspanning vanaf het einde van de zeventiende eeuw steeds belangrijker. Naast de ‘Groote Tour’ waarbij verschillende universiteiten werden aangedaan, ging de jonge elite soms voor kortere tijd studeren in het Loire-dal. Deze ‘Kleenen Tour’ was zeer populair, waarbij - naast het behalen van een academische graad vooral trekpleisters in de omgeving werden bezocht. Aangezien het halen van een graad doorgaans weinig tijd in beslag nam 19, hadden de reizigers genoeg mogelijkheden om de beroemde kastelen, paleizen en andere bezienswaardigheden te bezichtigen. Naast het bezoeken van bezienswaardigheden uit culturele belangstelling, waren ook de theaters, drinkgelegenheden, bals, parken, winkels en kuuroorden populaire plaatsen om tijd te spenderen. Tot het einde van de zeventiende eeuw was er nog weinig aandacht voor natuurschoon. Als de reizigers al oog hadden voor de omgeving dan was dat vooral onderweg van de ene plaats naar de andere, waarbij er met name aandacht was voor gecultiveerde landschappen. 20 Niet iedere Grand Tourreiziger nam echter de moeite om de academische scholing verder uit te breiden tijdens de reis. Rond het einde van de zeventiende eeuw verving kennis over culturele zaken als schilderkunst, muziek en architectuur grotendeels de academische kennis en het aanleren van de hofetiquette. De galant homme werd de hônnete homme. Door M. Blaauboer. ‘Johan Meerman (1753-1815). Impressie van een grand tourist in hart en nieren.’ In: M. van der Sman e.a. De grand-tour: de reizen van Gerard en Johan Meerman in de achttiende eeuw. Amsterdam 2003: 119, 120; Buzard. ‘The grand tour and after (1660-1840).’: 38, 39; Frank-van Westrienen. De groote tour: 203-209; Towner. An historical geography: 99; Verhoeven. Anders reizen?: 38, 84-88. 17 De term sprezzatura is gemunt door Baldassare Castiglione (1478-1529) in zijn boek Libro del Cortegiano (1527), waarin de gewenste eigenschappen van een hoveling worden beschreven. Sprezzatura wordt omschreven als ‘a certain nonchalance, that shall conceal design and show that what is done and said is done without effort and almost without thought’. Bron: B. Castiglione. The book of the Courtier. Vert. L. Eckstein Opdycke. New York 1903: 35, 338. 18 Frank-van Westrienen. De groote tour: 203-209; Towner. A historical geography: 99; Verhoeven. Anders reizen?: 38, 8488. 19 Aangezien veel studenten al een academische opleiding in Nederland hadden voltooid, was het behalen van een doctorstitel in het buitenland voornamelijk een formaliteit. Vaak hoefden de studenten zich slechts enkele uren op een kruisverhoor voor te bereiden, waarna ze hun diploma overhandigd kregen. Bron: Verhoeven. Anders reizen?: 91. 20 Frank-van Westrienen. De groote tour: 3; Towner: 313; Verhoeven. Anders reizen?: 91, 98-100. 16
8
de reiservaringen konden de reizigers werken aan hun zelfontwikkeling, waarbij beleving en reflectie de boventoon voerden. Vanaf de tweede helft van de achttiende eeuw werd deze nadruk op de eigen algemene ontwikkeling Bildung genoemd. Hoven en buitenplaatsen behoorden nog steeds tot de bezienswaardigheden, maar meer om de kunstcollecties en architectuur te bekijken dan om de sprezzatura aan te leren. 21 In Engeland, bijvoorbeeld, waren de eigenaren van country houses genegen om bezoekers toe te laten. Vanaf het einde van de zestiende eeuw wilde de nieuwe elite, die vanaf dat moment aan de macht kwam, haar macht en rijkdom tentoonspreiden. 22 Overblijfselen van de middeleeuwse gastvrijheid en de drang om de eigen goede smaak en rijkdom te tonen zorgden ervoor dat de deuren voor bezoekers vrijwel altijd open stonden. Rond het begin van de zeventiende eeuw ontstonden er reisgidsen die de verschillende streken van Engeland beschreven, waarbij er speciale aandacht was voor de country houses. Bij de buitenlandse bezoekers ging de aandacht meer uit naar de architectuur, de kostbaarheden en de curiositeiten dan naar het contact met de eigenaren. Soms werden de bezoekers rondgeleid door de bedienden zonder dat de eigenaren aanwezig waren. 23
Reisvoorbereiding en de tourist gaze Voordat de Grand Tourreizigers daadwerkelijk op reis gingen, hadden zij hun reis al uitgestippeld en goed voorbereid. In de reistheoretische traktaten werd aangeraden om voor vertrek de geschiedenis van de te bezoeken landen te bestuderen, evenals de politieke en religieuze aspecten. Uiteraard was topografische kennis en andere algemene kennis over de reisbestemmingen ook een punt van aandacht. Het doornemen van reisgidsen, reisverhalen, kronieken en kosmologieën behoorden tevens tot de voorbereidingen. Er waren verschillende gravures in omloop die de reizigers vooraf een beeld konden geven van de te bezoeken bezienswaardigheden. 24 De reizigers hadden eer ze zelfs maar een voet buiten de deur hadden gezet dus al een idee van de plaatsen die ze zouden bezoeken, hoe andere reizigers deze plaatsen hadden ervaren, hoe het er naar verwachting aan toe zou gaan tijdens de reis en hoe de bezienswaardigheden er globaal uit zouden zien. Tevens waren de reizigers op de hoogte van de ontwikkelingen op het gebied van esthetica en smaak. Deze informatie had waarschijnlijk invloed op de manier waarop reizigers zelf naar de bezochte plaatsen keken en hoe ze deze ervoeren. Socioloog John Urry geeft in zijn boek The tourist gaze (1990) aan dat vanaf 1840 toeristen vaker een bepaald beeld voor ogen hebben over een bepaalde toeristische plek en dat deze verwachtingen van invloed zijn op de manier waarop bezienswaardigheden worden gezien. De toerist ziet hierdoor wat hij verwacht te zien. De blik van toeristen zorgt 21 Brock. “Houdt ons voor geen sentimenteele knapen!’’: 551, 552; Heumakers. De esthetische revolutie: 41; Verhoeven. Anders reizen?: 92-94. 22 A. Tinniswood. The polite tourist. A history of country house visiting. Londen 1998: 9, 10, 18-20. 23 Ibid.: 18-20, 25-27, 29, 92. 24 Verhoeven. Anders reizen?: 337, 347, 348.
9
ervoor dat plaatsen tot toeristische bestemmingen worden gemaakt. Deze tourist gaze is volgens Urry verbonden met de moderne tijd. Hij legt bij de vorming van de tourist gaze de nadruk op de opkomst van het massatoerisme en het toegankelijk worden van de fotografie voor een groter publiek. 25 Ondanks dat reizen ter vermaak in de vroegmoderne tijd alleen nog voorbehouden was aan de elite, lijkt het mogelijk dat er dan al sprake is van (een voorloper van) de tourist gaze. De reizigers hadden immers hun reis al gevisualiseerd door middel van reisverhalen, reisgidsen en gravures. De reizigers hadden vaak precies voor ogen wat ze van een bepaald landschap verwachtten en wellicht zagen ze zodoende wat ze wilden zien. 26
Het schone, sublieme en pittoreske Het esthetisch concept van het schone was sinds de Klassieke Oudheid de basis om kunst en natuur te waarderen. Het schone werd in de achttiende eeuw in verband gebracht met de classicistische stijl, symmetrie en harmonie. Vanaf het midden van de achttiende eeuw ontstonden er nieuwe ideeën over smaak, stijl en esthetiek. De inzichten over esthetiek en omgangsvormen die golden voor de bovenlaag van de samenleving werden samengevoegd in het begrip ‘smaak’. Het discussiëren over de definitie van smaak getuigde van de goede smaak van de debaters. De relatie tussen het goede en het schone kwam hierbij vaak centraal te staan. De Ierse filosoof en politicus Edmund Burke (17291797) probeerde met zijn werk A philosophical enquiry into the origin of our ideas of the sublime and beautiful (1757) inzichten te bieden in dergelijke onderwerpen. 27 Zijn werk had al kort na uitgave grote invloed op de manier waarop men kunst en natuur ging beschouwen. Schoonheid of het schone werd lange tijd geassocieerd met positieve eigenschappen, zoals aangename omgangsvormen. 28 Al sinds de Klassieke Oudheid is er ook een andere vorm van esthetiek, het sublieme. Het sublieme, of verhevene, zorgt voor genot door de angst en het ontzag die het opwekt. Zolang het sublieme onderwerp geen daadwerkelijk gevaar vormt is er een gevoel van veiligheid dat op een prettige manier contrasteert met de angst. Het begrip subliem kan toepast worden op objecten die niet als mooi worden beschouwd, maar wel ontzag en eerbied oproepen. Een effect van grootsheid is met het verhevene verbonden. Vanaf de Renaissance werd de term subliem voornamelijk gebruikt als overtreffende trap voor het schone. Dit veranderde deels in de zeventiende eeuw toen het sublieme uitgewerkt werd tot een zelfstandige esthetische categorie die teruggreep op de klassieke definitie, toch hielden veel mensen vast aan het idee dat het sublieme in het verlengde van het schone lag. Volgens Burke was schoonheid een eigenschap die liefde op
J. Urry. The tourist gaze. Leisure and travel in contemporary societies. Londen 1990: 2-5, 149. Verhoeven. Anders reizen?: 347-349. 27 W. Krul. ‘Inleiding.’ In: E. Burke. Een filosofisch onderzoek naar de oorsprong van onze denkbeelden over het sublieme en het schone. Vert. W. Krul. Groningen 2004: 14, 15, 21. 28 De Ierse filosoof Francis Hutcheson (1694-1746) legde bijvoorbeeld in Inquiry into the original of our ideas of beauty and virtue (1725) een directe relatie tussen het schone en het goede. Bron: F. Hutcheson. Inquiry into the original of our ideas of beauty and virtue. Londen 1753. 25 26
10
kon roepen bij de beschouwer. Hij maakte in zijn onderzoek een duidelijk onderscheid tussen het schone en het sublieme. 29 Zo schreef hij over de verschillen tussen het schone en het sublieme: For sublime objects are vast in their dimensions, beautiful ones comparatively small; beauty should be smooth, and polished; the great, rugged and negligent; beauty should shun the right line, yet deviate from it insensibly; the great in many cases loves the right line, and when it deviates, it often makes a strong deviation; beauty should not be obscure; the great ought to be dark and gloomy; beauty should be light and delicate; the great ought to be solid, and even massive. 30 Uit bovenstaand citaat blijkt dat sublieme objecten onder andere worden gekenmerkt door een massief, ruw en somber voorkomen. De beschrijving van Burke over schone objecten roept een sierlijk en elegant beeld op door kenmerken als klein formaat en glad oppervlak. Tevens gaf hij aan dat het schone geen verband zou houden tot het ‘goede’, het sublieme zou dit echter wel doen. Het sublieme herinnerde de mens aan zijn eigen nietigheid, wat overeenkwam met het grootste deel van het leven dat bestond uit plicht, het uitoefenen van gezag en onderwerping aan gezag. Het sublieme zou de mens, in tegenstelling tot het schone, aansporen tot sociaal wenselijk handelen. Burke stelde het sublieme boven het schone 31, maar toonde ook aan dat beide niet zonder elkaar kunnen. 32 Diverse wetenschappers, onder wie de Duitse filosoof Immanuel Kant (1724-1804), mengden zich in het esthetisch debat, waarbij het verhevene een belangrijke plaats in ging nemen. Kant stelde in zijn werk Kritik der Urteilskraft (1790) bijvoorbeeld dat het verhevene een combinatie van behagen en onbehagen inhield. 33 Hoewel er kleine verschillen in opvattingen ontstonden, werden de ideeën van Burke grotendeels gevolgd. Het sublieme werd als een emotie of een ervaring gezien, terwijl het voor de uitgave van A philosophical enquiry into the origin of our ideas of the sublime and beautiful voornamelijk als een kwaliteit van een object werd beschouwd. In 1765 werd het boek al vertaald in het Frans, waardoor het een groter bereik kreeg, ook in de Nederlanden. 34
Bell en Lyall. The accelerated sublime: 4,5; E. Burke. A philosophical enquiry into the origin of our ideas of the sublime and beautiful. Londen 1987: 91; Heumakers. De esthetische revolutie: 40, 41, 73, 74; H. Krop. ‘De sensu pulchri. De eerste Nederlandse esthetica’. In: H. Krop en P. Sonderen, red. Tussen classicisme en romantiek. Esthetica in Nederland van 1770 tot 1870. Rotterdam 1993: 34-35; Krul. ‘Inleiding.’: 14, 15, 21 23-25, 31-34; U. Price. An essay on the picturesque, as compared with the sublime and the beautiful. Londen 1794: 46-51. 30 Burke. A philosophical enquiry: 124. 31 Volgens Burke houdt het sublieme verband met zelfbehoud en het schone met voortplanting. Het sublieme zou mannelijk zijn en het schone vrouwelijk. De koppeling van het schone met seksualiteit is tegenwoordig echter niet meer voor de hand liggend. Bron: Burke. A philosophical enquiry: 42, 43, 51, 52. 32 Burke. A philosophical enquiry: 42, 43, 51, 52; Krul. ‘Inleiding.’: 14, 15, 23-25, 31-34. 33 De definitie van het verhevene van Kant is complexer dan die van Burke – doordat Kant een koppeling maakt met de noumenale wereld (de wereld van het goddelijke, het oneindige, de rede en de vrijheid) – maar beiden tonen aan dat het verhevene voor een gemengd gevoel zorgt. Bron: Heumakers. De esthetische revolutie: 62-64; C. Madelein. ‘Kant in de fout?’ Het verhevene in de Nederlanden.’ De achttiende eeuw, vol. 39, nr. 1 (2007): 81. 34 Madelein. ‘Kant in de fout?’: 80, 81. 29
11
Aan het begin van de achttiende eeuw ontstond een andere esthetische categorie, die aan het einde van deze eeuw voornamelijk in Engeland verder uitgewerkt werd: het pittoreske. 35 In 1768 schreef de geestelijke William Gilpin (1724-1804) zijn An essay upon prints over het pittoreske in de schilderkunst. Bij de uitleg van de gebruikte termen legde Gilpin zijn definitie van picturesque vast als ‘a term expressive of that particular kind of beauty, which is agreeable in a picture’. 36 In de jaren hierna definieerde hij de term verder in verschillende essays en populariseerde het pittoreske. In zijn Three essays (1792) beschreef Gilpin de verschillen tussen het schone en het pittoreske. Gilpin was geïnspireerd door de ideeën van Burke en vulde deze aan met zijn eigen opvattingen over schoonheid. Hij verwees in zijn boeken ook duidelijk naar de denkbeelden van Burke. Waar het schone, zoals Burke ook al aangaf, ‘smoothness’ heeft, heeft het pittoreske ‘roughness’. Een ruwe en onregelmatige oppervlakte van een object zorgde ervoor dat het meer geschikt was om te schilderen dan een glad, gepolijst oppervlak. Belangrijk is dat pittoreske objecten de ‘roughness’ met het sublieme overeenkomstig hebben, maar de toeschouwer niet overweldigen. De essentie van het pittoreske is dat het zorgt voor een overpeinzing. Het heeft volgens Gilpin zowel het schone als het sublieme in zich. 37 Het pittoreske wijkt hiermee duidelijk af van het ‘schilderachtige’ landschap, zoals dat in kunsttheoretische traktaten in de zeventiende eeuw en aan het begin van de achttiende eeuw werd gedefinieerd. Zo beschouwde de Nederlandse kunstschilder Gerard de Lairesse (1640-1711) in zijn Groot Schilderboek, waer in de schilderkonst in al haar deelen grondig werd onderweezen (1707) grilligere elementen in een landschap als lelijk en onwaardig om als schilderachtig te beschouwen. Het schone genoot in dit genre de voorkeur, waarbij de nadruk op het bevallige en sierlijke lag. De term ‘schilderachtig’ kon naar mate de pittoreske landschappen aan het einde van de achttiende eeuw de voorkeur kregen echter ook dienen als een equivalent van ‘pittoresk’. 38 Het pittoreske werd in eerste instantie gebruikt voor kunst, met name landschapsschilderijen en landschapsarchitectuur. Gilpin introduceerde echter ook de picturesque travel dat door ‘searching after effects’ als doel heeft om te amuseren. Dit kan gevonden worden in het landschap dat uit verschillende objecten, zoals rotsen, bomen, Macarthur. The picturesque: 2-5. W. Gilpin. An essay upon prints: containing remarks upon the principles of picturesque beauty, the different kinds of prints, and the characters of the most noted masters. Londen 1768: X. 37 A. Bermingham. Landscape and ideology. The English rustic tradition, 1740-1860. Londen 1987: 63,64; W. Gilpin. Three essays. On picturesque beauty, on picturesque travel and on sketching landscape. Londen 1794: 6, 24, 25, 34, 42-44; Krul. ‘Inleiding.’: 34; Macarthur. The picturesque: 4, 36. 38 De term ‘schilderachtig’ is breder dan pittoresk en kan onder andere ook slaan op landschapstaferelen die meer verbonden zijn met het schone dan met het pittoreske. Bron: B. Bakker. “Schilderachtig’: discussies over term en begrip in de zeventiende eeuw.’ In: C. van Eck e.a., red. Het schilderachtige. Studies over het schilderachtige in Nederlandse kunsttheorie en architectuur. 1650-1900. Amsterdam 1994: 11, 20-22; G. de Lairesse. Groot schilderboek, waer in de schilderkonst in al haar deelen grondig werd onderweezen, ook door redeneeringen en printverbeeldingen verklaard. Volume 1. Amsterdam 1712: 418, 419; W-.J. Pantus. “In schilderachtige schakeering’ Over de ontwikkeling van de termen ‘schilderachtig’ en ‘pittoresk’ in de Nederlandstalige kunstliteratuur sinds de romantiek.’ In: C. van Eck e.a., red. Het schilderachtige. Studies over het schilderachtige in Nederlandse kunsttheorie en architectuur. 1650-1900. Amsterdam 1994: 55, 56, 64. 35 36
12
bergen en valleien, bestaat. De objecten op zichzelf zijn er in oneindig veel variaties. Daarnaast zijn er evenveel combinaties die gemaakt kunnen worden met verschillende objecten en heeft licht- en schaduwwerking ook grote invloed op het visueel effect: 39 But it is not only the form, and the composition of the objects of landscape, which the picturesque eyes examines; it connects them with the atmosphere, and seeks for all those various effects, which are product from that vast, and wonderful storehouse of nature. Nor is there in travelling a greater pleasure, than when a scene of grandeur bursts unexpectedly upon the eye, accompanied with some accidental circumstance of the atmosphere, which harmonizes with it, and gives it double value. 40 Het onverwacht stuiten op een pittoresk landschap kon volgens Gilpin nog verder veraangenaamd worden door de speling van het licht. Naast natuurtaferelen, konden ook levende wezens en kunst een onderwerp zijn voor de pittoreske reiziger. Bij de kunst gaf Gilpin een duidelijke voorkeur aan voor de ‘elegant relics of ancient architecture’, waarbij hij niet doelde op overblijfselen uit de Klassieke Oudheid, maar op vervallen abdijen, ruïnes van kastelen en gotische bogen (afb. 1). Hij schreef hierover: ‘They are consecrated by time; and almost deserve the veneration we pay to the works of nature itself’. 41 Deze middeleeuwse landschapselementen waren in het lokale landschap te vinden, anders dan de authentieke tempels, zuilen en andere bouwwerken uit de Klassieke Oudheid.
Afb. 1. W. Gilpin. Goodrich castle. 1784.
Dat het pittoreske aan het einde van de achttiende eeuw een vorm van esthetica was die veel interesse kreeg, blijkt ook uit andere gerelateerde publicaties. Landschapsontwerper en baronet Sir Uvedale Price (1747-1829) publiceerde in 1794 An Essay on the Picturesque, as Compared with the Sublime and the Beautiful waarin hij niet alleen zijn visie op het pittoreske, het schone en sublieme gaf, maar ook aantoonde hoe landschappen door middel van onderzoek naar landschapsschilderijen verbeterd konden worden. In zijn boek laat hij duidelijk zien hoe hij heeft voortgeborduurd op de ideeën van Burke en Gilpin. Dat de definitie van het pittoreske in de jaren negentig van de achttiende eeuw niet Gilpin. Three essays: 41, 42. Ibid.: 44. 41 Ibid.: 45, 46. 39 40
13
gestandaardiseerd was, blijkt onder andere uit de verschillen in opvattingen tussen Gilpin en Price. Zo was Price van mening dat een meer schoon kon zijn door de smoothness, terwijl Gilpin het onder pittoresk schakeerde. Ook het sublieme en pittoreske konden soms erg dicht bij elkaar liggen. 42 In de beroemde roman Sense and sensibility (1811), die in 1795 door Jane Austen (17751817) werd geschreven, komt duidelijk naar voren dat in ieder geval de Engelsen rond het begin van de negentiende eeuw het pittoreske als conversatieonderwerp gebruikten. Als personage Edward Ferrars tegen Marianne en Ellinor Dashwood heeft verteld dat hij niets van het pittoreske afweet, antwoordt Marianne hem: “It is very true […] that the admiration of landscape scenery has become a mere jargon. Everybody pretends to feel and tries to describe with the taste and elegance of him who first defined what picturesque beauty was”. 43 Hoewel er aan het einde van de achttiende en aan het begin van de negentiende eeuw verschillende kritieken op Burke, Gilpin en Price zijn verschenen, golden hun publicaties als de standaardwerken wat betreft het schone, pittoreske en sublieme. De ideeën verspreidden zich al snel over Europa. Het lijkt erop dat in de Nederlanden voornamelijk de werken van Gilpin bekend waren onder het grote publiek. Een Nederlandse vertaling van An essay upon prints werd in 1787 uitgegeven onder de titel Verhandeling over prenten en vertalingen van andere publicaties van Gilpin verschenen aan het begin van de negentiende eeuw. 44
Van het schone naar het pittoreske in architectuur en natuur Voor het midden van de achttiende eeuw kwam de voorliefde voor de Klassieke Oudheid, die de elite tijdens haar reizen vertoonde, nog duidelijk tot uiting in eigen hoven en buitenplaatsen. De voorkeur bij de aanleg van tuinen ging tot in het midden van de achttiende eeuw uit naar een geometrische stijl met lanen, heggen en zichtassen. Voor deze formele tuinen werden de goddelijke principes van orde, symmetrie en regelmaat toegepast en ze werden gedecoreerd met replica’s van (of soms zelfs authentieke) Griekse en Romeinse beelden en bustes, die tijdens de klassieke Grand Tour mee naar huis Price. An essay on the picturesque: 42-44, 55, 66-70; C. Watkins en B. Cowell. Sir Uvedale Price (1748-1829). Decoding the picturesque. Woodbridge 2012: 1, 150. 43 J. Austen en M. Shappard. The annotated sense and sensibility. New York 2011: 182, 183, 184. 44 A philosophical enquiry into the origin of our ideas of the sublime and beautiful was de enige publicatie die Burke over esthetica schreef. Hierna ging hij zich verdiepen in de Franse Revolutie en publiceerde hier verscheidene werken over. In de Algemene konst- en letter-bode van 11 februari 1791 werd bijvoorbeeld geschreven dat er van het ‘bekende werk [van Burke] over de Fransche Staats omwenteling’ sinds het begin van het jaar al 1300 exemplaren in Engeland verkocht waren. Toch zullen de ideeën van Burke door de Franse vertaling en andere auteurs die zijn ideeën in eigen publicaties verwerkten wel bekend zijn geweest. Het werk van Price was weliswaar bekend in de Nederlanden, maar lijkt minder populair te zijn geweest dan de publicaties van Gilpin. Bron: Anoniem. ‘Berigten. Groot-Britannien.’ Algemene konst- en letter-bode, voor meer- en min-geoeffenden: behelzende berigten uit de geleerde waereld, van alle landen, nr. 137 (11 februari 1791); Anoniem. ‘Berigten. Engelsche letterkunde.’ Nieuwe algemene konst- en letter-bode, voor meer- en mingeöeffenden. Behelzende berigten, uit de geleerde waereld, van alle landen, nr. 143 (24 september 1796); Anoniem. ‘Berigten van eenige boomen, door hooge ouderdom en uitgebreidheid vermaard.’ Hedendaagsche vaderlandsche bibliotheek van wetenschap, kunst en smaak, nr. 8 (1806): 328; W. Gilpin. Verhandeling over prenten. Vert. P. Holsteijn en J. Holsteijn. Rotterdam 1787; Watkins en Cowell. Sir Uvedale Price: 75, 76. 42
14
genomen werden (afb. 2). De Barok en het opvolgende Rococo waren in West-Europa lange tijd de belangrijkste architectuurstijlen; vooral in Duitsland werden paleizen, buitenplaatsen en tuinen nog tot aan het einde van de achttiende eeuw veelvuldig in deze stijlen opgebouwd. De barokke bouwstijl en de formele tuinarchitectuur bewerkstelligden dat de hoven en buitenplaatsen weelderig overkwamen. 45
Afb. 2. J. von Jagen. Voorbeeld van een ‘goed’ landschap met klassieke ornamenten. Ca. 1712.
In Engeland werd in de eerste helft van de achttiende eeuw geleidelijk aan afgestapt van de formele tuinaanleg en begon men pittoreske en rustieke tuinen aan te leggen. Er ontstond waardering voor onregelmatigheid en asymmetrie waarmee schilderachtige en verheven landschappen konden worden gecreëerd. Naast de meer natuurlijke tuinaanleg, nam het gebruik van pittoreske tuinornamenten, zoals klassieke tempels, Chinese pagodes, ruïnes en kluizenaarswoningen, vanaf dat moment toe. In de classicistische tuinen werden deze objecten, met name de klassiek ogende tempels, ook al toegepast, maar vanaf het begin van de achttiende eeuw gebeurde dit op grotere schaal. Hetzelfde geldt voor het gebruik van ruïnes, al in de zeventiende eeuw was er sprake van een ruïne cultus of ruin sensibility. In de achttiende en negentiende eeuw waren ruïnes niet meer weg te denken uit het landschap, het liefst in hevig vervallen toestand. 46 Gotische W. Darby. Landscape and identity. Geographies of nation and class in England. Oxford 2000: 27; R. van der Laarse. ‘Beleving van de buitenplaats.’ In: R. van der Laarse, red. Bezeten van vroeger. Erfgoed, identiteit en musealisering. Amsterdam 2005: 69; K. Woodbridge. Princely gardens. The origins and development of the French formal style. Londen 1986: 121, 123, 143. 46 H. Ronnes. Architecture and élite culture in the United Provinces, England and Ireland, 1500-1700. Amsterdam 2006: 70, 71; D. Watkin. The English vision. The picturesque in architecture, landscape and garden design. Londen 1982: 1-3, 31, 45, 52, 53, 161; C. Woodward. In ruins. Londen 2001: 115-120, 124, 126. 45
15
tuinornamenten kwamen in zwang om meer variatie in het landschap aan te brengen. Het schilderachtige effect zorgde voor overpeinzing bij de wandelaars in de tuinen en parken. Architecten konden door het gebruik van tuinornamenten hun kennis van de ontwikkelingen op het gebied van esthetica toepassen en zichtbaar maken in de praktijk. De eigenaar van een tuin of park kon met de tuinornamenten zijn politieke ideeën, filosofie, ‘goede smaak’ en persoonlijke voorkeuren aan de buitenwereld tonen. Veel Engelsen zetten zich af tegen de barokke bouwstijl en wilden een zuivere architectuur waarbij de regels en bouwwetten van de Klassieke Oudheid werden toegepast: het neopalladianisme. 47 In andere landen had deze zuivere classicistische architectuur minder navolging; in onder andere Frankrijk, Italië en Duitsland genoten de Barok en het Rococo nog lange tijd de voorkeur. In de Nederlanden werd vooral gebouwd in het Hollands classicisme en vanaf de achttiende eeuw de Lodewijkstijlen. De Nederlandse tuinen bestonden voornamelijk uit klassieke mathematische tuinen met omsloten gedeelten, klassieke elementen en fonteinen. De classicistische buitenplaatsen met de ommuurde tuinen scheidden het landschap van de wildernis. De Engelse landschapsstijl werd vanaf het midden van de achttiende eeuw wel op grote schaal geïmiteerd. Het tonen van de goede smaak en de kennis van de esthetische concepten moest door middel van tuinen uitgedragen worden. Om de tuinarchitecten en eigenaren hierbij te helpen werden er uiteenlopende publicaties uitgeven waarin verschillende soorten tuinenornamenten als voorbeelden van de goede smaak werden uitgelicht (afb. 3). Picturesque and architectural views for cottages, farm houses, and country villas (1793), Magazin für Freunde des guten Geschmacks (1797) en Magazijn van tuinsieraaden: of verzameling van modellen van aanleg en sieraad (1801) zijn slechts enkele voorbeelden van de verschillende publicaties die verkrijgbaar waren in Engeland, Duitsland en de Nederlanden. 48
Darby. Landscape and identity: 28, 29, 52, 53; E. de Jong. ‘Architectuur en landschap. Jacob Otten Husly (1738-1796) als theoreticus. Een verkenning.’ In: H. Krop en P. Sonderen, red. Tussen classicisme en romantiek. Esthetica in Nederland van 1770 tot 1870. Rotterdam 1993: 84-87, 89; Watkin. The English vision: 45, 52, 53, 161. 48 V. Charles en K. Carl. Rococo. New York 2014: 15, 27, 28, 87, 88, 129, 130; De Jong. ‘Architectuur en landschap.’: 80, 81; E. de Jong. ‘For profit and ornament. The function and meaning of Dutch garden art in the period of William and Mary. 1650-1702.’ In: J. Dixon Hunt, red. The Dutch garden in the seventeenth century. Washington 1990: 34, 37-39, 43, 45, 47; E. de Jong. Natuur en kunst. Nederlandse tuin- en landschapsarchitectuur 1650-1740. Tweede herziende druk, Bussum 1995: 32 -34, 41, 42, 55; G. de Laar. Magazijn van tuin-sieraaden: of verzameling van modellen van aanleg en sieraden […]. Amsterdam 1802; H. Reinhardt. ‘German gardens in the eighteenth century: classicism, rococo and neoclassicism.’ In: M. Mosser en G. Teyssot. The history of garden design. The western tradition from the renaissance to the present day. Londen 2000: 293, 294, 298, 301; S. Richwood. ‘A magazine for the friends of good taste: sensibility and rationality in garden design in late eighteenth-century Germany.’ Studies in the history of gardens & designed landscapes: An international quarterly, vol. 20, nr. 3 (2000): 230-234; H. Tromp. De Nederlandse landschapsstijl in de achttiende eeuw. Leiden 2012: 17,18, 21, 22, 24; D. Watkin. The English vision. The picturesque in architecture, landscape and garden design. Londen 1982: 1-3, 31, 45, 52, 53, 161; Woodbridge. Princely gardens: 267, 272, 274. 47
16
Afb. 3. G. de Laar. Voorbeeld van een artificiële ruïne als tuinornament. 1802.
Sensibiliteit en romaneske landschappen Geleidelijk veranderden de reisdoelen, bestemmingen en de interesses van de klassieke Grand Tourreizigers ten gevolge van de veranderde inzichten in esthetiek. De esthetische concepten hadden ook invloed op de reisbeleving. De manier waarop schoonheid werd ervaren veranderde en het pittoreske en het sublieme hadden, meer dan het schone, uitwerking op de emoties van de beschouwer. Vanaf de jaren zeventig van de achttiende eeuw was er sprake van een hang naar sensibiliteit. Tijdens de Empfindsamkeit of het Sentimentalisme werd gepoogd gevoelens op te wekken bij de lezer. Naast gevoel kwam er ook meer aandacht voor verbeelding. Hoewel het Sentimentalisme een literaire stroming is, beperkten de uiting van sentimentaliteit en verbeeldingskracht zich niet tot de literatuur. Deze meer ‘gevoelige’ periode van de Verlichting was ook terug te zien in de andere de kunsten en zelfs in de wetenschap. De beleving van de natuur werd geïntensiveerd en zou de ziel weerspiegelen. Door middel van verbeelding werden er aan de natuur emoties toegeschreven, welke weerslag hadden op de emotionele landschapsbeleving. Tevens kon men zich in de natuur terugtrekken om de eigen gevoelens te overdenken. De natuur werd als kunstenaar gezien en in sterke mate esthetisch benaderd. In de Nederlanden werd door het oproepen van emoties geprobeerd een morele boodschap over te brengen. Meer dan in andere landen werd de sensibiliteit in de Nederlanden ingezet voor stichtelijke doeleinden. Droefgeestige gevoelens, die aanspoorden tot een deugdzaam leven, werden in de literatuur opgewekt door het gebruik van kerkhoven, middeleeuwse ruïnes en donkere bossen. 49
49 Brock. “Houdt ons voor geen sentimenteele knapen!’’: 550, 555-558; A. Meijer. ‘‘Houdt altyd in het oog dat gy een christen zyt’: de Nederlandse discussie over het sentimentalisme, 1750-1800’. Documentatieblad werkgroep achttiende eeuw, vol. 31, nr. 1 (1999): 8-10, 18; B. Ramakers. ‘Staging nature. Observation, imagination and experience in E.M. Post’s Het land in brieven (1788).’ The Netherlands yearbook for history of art/Nederlands kunsthistorisch jaarboek, vol. 61 (2011): 333, 334, 343, 349.
17
De reizigers zochten de uitgebreide natuurbeschrijvingen, die in de literatuur veelvuldig aan bod kwamen, bewust op. Om landschappen te omschrijven werden al vanaf het midden van de zeventiende eeuw verschillende schrijfwijzen van de term ‘romantisch’ gebruikt. In eerste instantie werd romantisch of het vaker voorkomende romanesk voornamelijk gebruikt voor landschappen die als bijzonder of als exotisch werden ervaren. Romantisch betekent dan ‘zoals in een roman’. Vanaf het midden van de achttiende eeuw, met de veranderingen in de natuuropvattingen, werd de term gebruikt om indrukwekkende en verheven landschappen mee te duiden. Later werd romanesk of romantisch ook ingezet om betoverende, bekoorlijke of idyllische landschappen mee te omschrijven. Met romantische landschappen kunnen dus zowel sublieme als pittoreske landschappen worden bedoeld, hoewel vooral de bekoorlijke betekenis in de Nederlanden veelvuldig voorkomt. Hoewel de term ‘romantisch’ anders doet vermoeden, is deze term dus niet per definitie verbonden aan de Romantiek. De Romantiek ontwikkelde zich pas vanaf het einde van de achttiende en het begin van de negentiende eeuw in Europa. 50 De Romantiek in Nederland wordt doorgaans gedateerd tussen het begin en het midden van de negentiende eeuw en zou relatief gezien weinig invloed hebben gehad op de Nederlandse kunst en cultuur. Het Sentimentalisme was rond het begin van de negentiende eeuw verdwenen en zou volgens neerlandicus Annemieke Meijer vrijwel geen sporen hebben nagelaten. 51 De Romantiek beïnvloedde het denken in Europa. Het romantisch nationalisme begon zich te manifesteren waarmee er aandacht kwam voor de Volksgeist 52 van de natie. De Duitse romantische filosoof Johann Gottfried Herder (1744-1803) ontwikkelde een theorie waarin hij aangaf dat volkeren zich onderling van elkaar onderscheiden door hun cultuur. De cultuur van een natie werd gezien als een uiting van de ware aard van de natie en werd bepaald door de lagere klasse, folklore, tradities en populaire gewoonten. Om de nationale identiteit of Volksgeist te achterhalen moesten de volkstaal, volksverhalen, tradities en gewoonten onderzocht worden. 53 Naast de interesse in de Volksgeist kwam er ook meer aandacht voor verbeelding, gevoelens, het mystieke en mysterieuze, religie, individualiteit en natuur. Men zag de Klassieke Oudheid niet meer als hoogtepunt uit de geschiedenis, maar als een onderdeel van de geschiedenis die zich steeds verder W. van den Berg. De ontwikkeling van de term ‘romantisch’ en zijn varianten in Nederland tot 1840. Assen 1973: 102, 103, 111, 119, 126, 132, 142, 148; M. Doornman. De romantische orde. Amsterdam 2008: 12-15; Heumakers. De esthetische revolutie: 234, 235; P. van Zonneveld. ‘Groots, woest of bekoorlijk. Het romantisch landschap en de Nederlandse literatuur (1750-1850).’ In: W. Loos e.a. Langs velden en wegen. De verbeelding van het landschap in de 18de en 19de eeuw. Amsterdam 1997: 95-98. 51 Van den Berg. De ontwikkeling van de term ‘romantisch’: 7, 150, 151; A. Labrie. ‘Van Wenen tot Frankfurt, 1815-1848.’ In: L. Wessels en T. Bosch, red. Nationalisme, natie en staten. Europa vanaf circa 1800 tot heden. Nijmegen 2012:176; G. Knuvelder. De romantiek en haar aspecten. Den Bosch 1974: 10-12; M. Mathijsen. Nederlandse literatuur in de romantiek, 1820-1880. Nijmegen 2004: 21-23, 89; Meijer. ‘‘Houdt altyd in het oog dat gy een christen zyt.’’: 18, 19. 52 De Volksgeist kan gedefinieerd worden als het karakter of de identiteit van een natie. Deze essentie van een natie bewerkstelligt dat een natie zich in de wereld kan positioneren en zich kan onderscheiden van andere naties. Bron: J. Leerssen. National thought in Europe. A cultural history. Amsterdam 2006: 112. 53 E. Hobsbaum. Nations and nationalism since 1780. Programme, myth, reality. Tweede herziende druk. Cambridge 1992: 58-103; Labrie. ‘Van Wenen tot Frankfurt.’: 186, 187; Leerssen. National thought in Europe: 97-100, 112. 50
18
ontwikkelde. Verschillende perioden uit de geschiedenis kregen meer aandacht. De Middeleeuwen, die tijdens de Verlichting nog grotendeels als een primitieve en bijgelovige periode werden beschouwd, werden nu opgehemeld door de aandacht voor geloof, de mystieke en duistere associaties en de verheerlijking van de ridderidealen. 54 In de architectuur kwam de voorkeur voor de Middeleeuwen echter al vanaf het midden van de achttiende eeuw naar voren in de waardering voor middeleeuwse ruïnes en in de vroege Neogotiek. Met de Romantiek vanaf het einde van de achttiende eeuw werden er andere waarden aan deze gotische bouwstijl toegeschreven, zo zou het een artistieke expressie van het christendom zijn en begonnen Engelsen, Fransen en Duitsers de gotiek als ‘nationale’ stijl toe te eigenen. Deze Gotic Revival kwam niet alleen tot uiting in de bouwkunst, maar met name ook in de schilderkunst. 55 De natuur, die lange tijd door mensen moest worden geciviliseerd met mathematische plattegronden, moest ten tijde van de Romantiek natuurlijk en wild zijn. Deze ontwikkeling had zich echter ook voor de Romantiek al ingezet. De Franse filosoof JeanJacques Rousseau (1712-1778) had in zijn invloedrijke verhandelingen de natuur boven de samenleving geplaatst en gaf voorkeur aan sensibiliteit boven ratio. Wegens geldgebrek had Rousseau zijn reizen te voet gemaakt en hij was een voorstander van wandelen in de wilde en ruige natuur. De Grand Tourreizigers reisden vrijwel niet te voet, zij konden het zich immers veroorloven om snellere vervoersmethoden te nemen. Voor het einde van de achttiende eeuw werden de glooiende velden in Toscane en het Loire-dal als ‘goede’ landschappen gezien. Bergen werden voornamelijk gezien als angstaanjagend en obstakels in het bestaan van de geciviliseerde man, totdat het Lake District en de Alpen als pittoreske en sublieme landschappen werden ‘ontdekt’ vanaf de jaren zeventig van de achttiende eeuw. De Engelse landschapstuinen, die tijdens de Verlichting in zwang kwamen, tonen ook aan dat men voor de Romantiek al een voorkeur kreeg voor romaneske landschappen. 56
Vermaak als hoofddoel De vermakelijke kunsttour verving rond het begin van de achttiende eeuw langzaamaan de educatieve klassieke ‘Groote Tour’. Door de veranderende ideeën over esthetiek en door het romantische gedachtegoed werd de ‘Groote Tour’ ruim een halve eeuw later nog verder gevormd tot een reis die tegenwoordig de romantische Grand Tour genoemd wordt. Vanaf de jaren zestig van de achttiende eeuw werd het klassieke erfgoed in Italië minder vaak als hoofddoel van de reis beschouwd. Frankrijk had inmiddels de culturele Doornman. De romantische orde: 55-58, 63-65, 76, 78, 79, 124-127; J. Tollebeek. ‘Het tweede oog.’ In: J. Tollebeek, e.a., red. Romantiek & historische cultuur. Groningen 1996: 27. 55 In de zeventiende eeuw en het begin van de achttiende eeuw werd er ook in de gotische bouwstijl gebouwd, met name in Engeland, maar niet in dezelfde mate als vanaf de achttiende eeuw. Bron: H. Honour. Romanticism. Londen 1981: 148-151, 156-165. 56 A. Beattie. The Alps. A cultural history. Oxford 2006: 123-126; I. Donnachie en C. Lavin. From enlightenment to romanticism: Anthology II. Manchester 2004: 3, 4; Turner en Ash. The golden hordes: 41, 42. 54
19
dominantie van Italië overgenomen. Duitsland, Engeland, Zwitserland en de Nederlanden werden vanaf het begin van de achttiende eeuw al populaire bestemmingen onder de Nederlanders. De reizigers reisden nog steeds langs de verschillende buitenplaatsen en hoven, zoals ze ook in het verleden hadden gedaan, om de architectuur, kunstcollecties en tuinen te bewonderen. 57 Men ging geestdriftig op zoek naar sublieme en pittoreske landschappen. De pittoreske landschappen waren voornamelijk te vinden in Engeland en langs de Rijn in Duitsland. De landschappen die voldeden aan de pittoreske eigenschappen werden soms nog ‘pittoresker’ gemaakt door het gebruik van een Claudespiegel. Dit van oorsprong schildersattribuut werd op reis meegenomen om het landschap te spiegelen en het hiermee een donkerder, meer schilderachtig uiterlijk te geven. 58 Hierdoor kreeg het landschap daadwerkelijk het voorkomen van een landschapsschilderij. 59 Orvan Löfgren geeft aan dat de wilde natuur op dat moment nog steeds als chaos werd beschouwd en dat de cultus van het sublieme zich pas manifesteerde toen de cultus van het pittoreske zo was gestandaardiseerd dat men er genoeg van kreeg. 60 Het is echter maar de vraag of dit wel juist is. De publicaties van onder andere Burke en Gilpin tonen bijvoorbeeld aan dat men tegelijkertijd interesse had voor zowel het pittoreske als het sublieme. Sublieme en dramatische landschappen met hoge watervallen, dreigende bergen, grillige rotsen en woeste vulkanen konden voornamelijk aanschouwd worden in landen als Schotland, Zwitserland en Italië. 61 Het sublieme was ook te vinden in andere landschapstaferelen, zoals overblijfselen uit vroegere tijden waar mysteries aan verbonden waren. De bouwwerken uit de Keltische tijd zijn hier een voorbeeld van. Tot ver in de negentiende eeuw was men nog in de veronderstelling dat de menhirs en dolmens door Keltische druïden waren neergezet en waren gebruikt bij mysterieuze rituelen, waarbij mensenoffers niet waren uitgesloten. Dit soort taferelen konden de verbeelding prikkelen en gevoelens van sensatie en verwondering oproepen. 62 Naast de zoektochten naar het pittoreske en het sublieme ging men op zoek naar de cultuur van andere volkeren. De gewoonten en gebruiken van lokale inwoners werden opgezocht. Aan het einde van de achttiende eeuw en in de negentiende eeuw moest folklore zichtbaar zijn. De culturen die niet waren aangetast door de industrialisatie Ash en Turner. The golden hordes: 38, 44; O. Löfgren. On holiday. A history of vacationing. Berkeley 1999: 16-18; Towner. A historical geography: 110, 116; Verhoeven. Anders reizen?: 161-164. 58 Een Claudespiegel, ook wel Claudeglas of miroir noir genoemd, is een handzame gebolde spiegel met een zwarte achtergrond. Door via de spiegel naar een landschap te kijken wordt het landschap met weinig details en met zachte tinten getoond. Het weerspiegelde landschap is in de stijl van de landschapschilderijen van de Franse schilder Claude Lorrain (ca. 1600-1682). Bron: I. Brook. ‘Reinterpreting the picturesque in the experience of landscape.’ In: J. Malpas, red. The place of landscape: concepts, contexts, studies. Cambridge 2011: 172, 173. 59 J. Buzard. The beaten track. European tourism, literature, and the ways to culture, 1800-1918. Oxford 1993: 21; Löfgren. On holiday: 16-24 60 Löfgren. On holiday: 27-29. 61 Towner. A historical geography: 125, 126. 62 S. Gemie. Brittany, 1750-1950. The invisible nation. Cardiff 2007: 95. 57
20
vormden een bron van belangstelling. 63 Lokale volksverhalen en legenden werden interessanter gevonden. Door het romantische gedachtegoed zouden reizigers nog meer dan door het Sentimentalisme geïnspireerd raken om op zoek te gaan naar plaatsen uit romans, verhalen en legenden. Dit is bijvoorbeeld te zien aan de stijging van het toerisme in sommige plaatsen door de interesse in de historische romans van Walter Scott (17711832). Scott beschreef niet alleen pittoreske en sublieme landschappen, maar voegde hier verhalende aspecten aan toe. Britse toeristen trokken massaal naar de gebieden die door Scott beschreven waren. 64
Plezierreisjes Traditioneel gezien wordt de achttiende eeuw beschouwd als de Gouden Eeuw van de Grand Tour. Het hoogtepunt van de Grand Tour zou tussen 1763 en 1793 zijn, wanneer de oorspronkelijke educatieve en opvoedkundige idealen vervangen zijn door brede culturele belangstelling en hang naar vermaak. Rond deze periode begon er ook een democratisering plaats te vinden in het reizen: het reizen door Europa was niet meer alleen voorbehouden aan de zonen van aristocraten; mannen en zelfs vrouwen uit de bourgeoisie en uit de hogere middenklasse kregen de kans om te reizen. 65 De Grand Tour, waarbij een lange reis door verschillende Europese landen werd gemaakt, wordt vaak gepresenteerd als de enige manier van reizen in de zestiende tot en met achttiende eeuw. 66 In de negentiende eeuw zou het massatoerisme de Grand Tour bijna moeiteloos opvolgen. Verhoeven heeft de laatste jaren intensief onderzoek gedaan naar de missing link tussen de ‘Groote Tour’ en het massatoerisme: het plezierreisje. Al vanaf de late zeventiende eeuw begon de Hollandse en Brabantse elite kortere reisjes in Europa te maken die voornamelijk recreatieve doelstellingen hadden. In plaats van een keer in het leven op ‘Groote Tour’ te gaan, ging de elite meerdere keren voor kortere perioden op reis. De Nederlanders waren revolutionair op dit gebied, reizigers uit andere landen volgden pas later en gingen langer op Grand Tour. De Nederlanders gingen meer naar bestemmingen die dichterbij waren. Metropolen als Londen en Parijs werden bezocht tijdens ‘divertissante somertogtjes’, terwijl men tijdens de course pittoresque de plaatsen langs de Rijn afging (afb. 4).
In Duitsland troffen reizigers deze onaangetaste streken in de negentiende eeuw nog aan. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het commentaar van de kunstschilder Johannes Christ (1790-1845) na het zien van een ouderwets toilet: ‘Nu, zij wonen ook ver van Parijs’. Bron: J. Christ. Wandelingen van een landschapschilder langs de Ruhr en een gedeelte van den Ryn. Gorinchem 1836: 39; Towner. A historical geography: 116, 119. 64 Buzard. ‘The grand tour and after.’: 44; G. Dekker. The fictions of romantic tourism. Radcliffe, Scott, and Mary Shelley. Stanford 2005: 2-9, 26, 27; Labrie. ‘Van Wenen tot Frankfurt.’: 188, 189; A. Rigney. ‘Herinneringen aan Scott. Literatuur, erfgoed, mobiliteit.’ In: R. van der Laarse, red. Bezeten van vroeger. Erfgoed, identiteit en musealisering. Amsterdam 2005: 89-94. 65 Towner. The grand tour: 312; Turner and Ash. The golden hordes: 38. 66 Uiteraard werden er wel reizen ondernomen door verschillende klassen voor familiebezoek en het afhandelen van zaken. 63
21
Afb. 4. H. Klockhoff. Plaatsen langs de oever van de Rijn. 1793.
Net als de Grand Tourreizigers gingen de Nederlandse reizigers tijdens hun kortere reizen op zoek naar pittoreske en sublieme landschappen, die ze overal in Europa tegenkwamen. Hoewel Engelsen in de achttiende eeuw soms ook kortere perioden op reis gingen met als doel het zien van pittoreske landschappen, buitenhuizen en ruïnes, bleven de meesten de voorkeur geven aan de Grand Tour. 67 Rond 1840 zou het massatoerisme zijn intrede hebben gedaan, waarmee kortere reizen meer gemeengoed zijn geworden. Dit punt in de geschiedenis is echter vanuit Engels perspectief gezien. Na de Napoleontische oorlogen trokken de Engelsen massaal naar het continent, iets wat tijdens de Franse tijd vrijwel onmogelijk was vanwege de onlusten. Mensen konden rond de jaren veertig van de negentiende eeuw gemakkelijker en goedkoper reizen doormiddel van de trein en het stoomschip en er was een stijgende levensstandaard door de Industriële Revolutie. Dit bewerkstelligde een democratisering in het reispubliek. Echter, op het vaste land was het reizen door West-Europa ook tijdens de Franse tijd al gebruikelijk. De plezierreisjes die langere tijd in de Nederlanden voor de hoogste kringen gemeengoed waren, werden rond de eeuwwisseling ook toegankelijk voor reizigers uit de middenklassen. De opkomst van het massatoerisme had als oorzaak dat sommige reizigers zich wilden distantiëren van de rest, deze anti-toeristen verlieten de gebaande paden en gingen op zoek naar nieuwe bestemmingen. 68
67 Verhoeven. Anders reizen?: 150, 161-163, 172-174, 182, 190, 191, 229-235; Verhoeven. ‘Foreshadowing tourism.’: 262, 263, 268, 270. 68 Buzard. The beaten track: 19, 80, 81; Buzard. ‘The grand tour and after.’: 47, 48; Urry. The tourist gaze: 149; Verhoeven. ‘Vaut le voyage!? Nieuwe tendensen in het historisch onderzoek naar toerisme (1750-1950).’ Stadsgeschiedenis, vol. 4 (2009): 62, 63, 65.
22
2 HET SCHONE BEWONDERD. DE CLASSICISTISCHE VOORKEUREN VAN DE REIZIGERS (1683-1748) Reizen naar Engeland en Duitsland Tussen het einde van de zeventiende eeuw en het midden van de achttiende eeuw waren er verschillende Nederlandse reizigers die een bezoek brachten aan Engeland of Duitsland. Waar de reizen naar Engeland in het algemeen kortere reizen waren die zich richtten op het gebied rondom Londen, maakten de reizen naar Duitsland vaak onderdeel uit van een grotere reis die ook naar Oostenrijk, Zwitserland, Italië en Frankrijk ging. De Leidse jurist Jan Alensoon (1683-1769) reisde in 1723 ruim een jaar door België, Frankrijk, Italië, Zwitserland en Duitsland, maar noemde dit een ‘korte reijs’. 69 De reizigers hadden doorgaans niet meer dezelfde reisdoelen voor ogen als de gemiddelde Grand Tourreiziger aan het begin van de achttiende eeuw. Geen van de, in deze periode, aangehaalde reizigers had de intentie om opleidingen aan de universiteiten van Engeland of Duitsland te voltooien. Enkele reizigers gingen vooral op reis om zaken te regelen; zo trok de twintigjarige Arent van der Meersch (1683-1768) met zijn zus langs de Duitse hoven om affaires af te handelen nadat zijn zus weduwe was geworden. 70 De meeste reizigers leken echter voornamelijk te reizen om kunstcollecties te zien, interieurs, bouwstijlen en tuinkunst te bewonderen of juist te bekritiseren en zich verder te vermaken in de opera of het theater. De omslag van de educatieve reis naar plezierreis lijkt hier al zijn intrede te doen. Wat de reden van reizen ook was, de Nederlandse reizigers bezochten vaak soortgelijke of zelfs dezelfde bestemmingen. Reisgidsen en gedrukte reisverslagen zullen hier invloed op gehad hebben. Gedurende de zeventiende eeuw verschenen er verschillende uitgebreide reisgidsen en gepubliceerde reisverslagen. Aan het begin van de achttiende eeuw waren er voor de Nederlanders dan ook verschillende reisgidsen voorhanden. 71 De meeste reisgidsen richtten zich voornamelijk op de historie van plaatsen, reisgidsen met geografische beschrijvingen waren minder in omloop. 72 Buitenplaatsen, paleizen en steden werden aangedaan en vanuit de verschillende achtergronden van de reizigers ervaren en beschreven in hun reisverslagen. De meeste reizigers gebruikten criteria als de fraaiheid, stijl en grootte van de bezochte residenties en de daarvoor gemaakte kosten om ze te beoordelen. Rond het begin van de J. Alensoon. ‘Dag-register van een korte reys door eenige gedeeltens van Vrankrijk, Italie, Switserland ende Duytschland door mij mr. Jan Alensoon gedaan in de jaaren 1723 en 1724.’ Universiteitsbibliotheek Amsterdam, Bijzondere Collecties XV E 25: I. 70 A. van der Meersch. ‘Verslag van een reis van Amsterdam via Overijssel naar Duitsland.’1703. Universiteitsbibliotheek Amsterdam, Bijzondere Collecties A c 48 en W 73 a, b: ongenummerd. 71 Voorbeelden van reisgidsen over Engeland die in de Nederlanden verkrijgbaar waren zijn Les délices de la Grand' Bretagne, & de l'Irelande (1707) en L'etat present de la Grande Bretagne et de l'Irlande (1727). Informatie over Duitsland lijkt voornamelijk te zijn opgenomen in reisgidsen die meerdere landen behandelden, zoals Zeer gedenkwaardige en naaukeurige historische reis-beschrijvinge, door Vrankrijk, Spangie, Italien, Duitsland, Engeland, Holland, en Moscovien (1700). Bron: J. Beeverell. Les délices de la Grand' Bretagne, & de l'Irelande [...]. Leiden 1707; E. Chamberlayne. L'etat present de la Grande Bretagne et de l'Irlande [...]. Den Haag 1727; C. de Colombier. Zeer gedenkwaardige en naaukeurige historische reisbeschrijvinge, door Vrankrijk, Spangie, Italien, Duitsland, Engeland, Holland, en Moscovien. Leiden 1700. 72 Frank-van Westrienen. De groote tour: 75; A. Mączak. De ontdekking van het reizen. Europa in de vroeg-moderne tijd. Vert. A. van Braam. Utrecht 1998: 255-257. 69
23
achttiende eeuw gaven de meeste reizigers qua smaak vaak de voorkeur aan strakke mathematische tuinen en parken en de grootse overdadige huizen, maar toch begonnen sommige reizigers al voorzichtig interesse in meer pittoreske taferelen te vertonen. Dit uit zich in de bestemmingen die ze bezochten, maar vooral in de manier waarop ze hun ervaringen van de bezochte steden, kastelen, buitenplaatsen en tuinen beschreven. Engelse country houses De Nederlanders die rond het begin van de achttiende eeuw in Engeland buitenplaatsen bezochten, hadden soms de eer met de eigenaren te spreken, maar vaak bekeken ze voornamelijk de verschillende vertrekken en schilderijenkabinetten. Constantijn Huygens jr. (1628-1697) reisde als secretaris van prins Willem III (1650-1702), in de dagen rondom zijn kroning in 1689, mee naar Engeland. Huygens vermeldde dat de prins het huis van de Earl van Pembroke bij Wilton ging bekijken, waarna het werd omschreven als een ‘redelijck fraey huys’, waar binnen ‘seer notabele schilderijen van van Dijck zijn’. 73 Ook voor de toekomstige koning was het bezichtigen van het huis, het interieur en met name de schilderijen van (de eigen) Van Dyck belangrijker dan het bezoek aan de graaf zelf. Het huis van Lord Pembroke was een geliefde bestemming voor de Nederlanders, vanwege de hoogwaardige kunstcollectie en de rijkelijke wijze van meubileren. Allard de la Court (1688-1755), zoon van mr. Pieter de la Court van der Voort (1664-1739), bezocht het huis in 1710 en beschreef het uitvoerig in zijn reisverslag. Hoewel Huygens het Wiltonhuis in de vroege neopalladiaanse stijl nog als redelijk fraai beschouwde, vond De la Court het dertig jaar later een ‘seer schoon gebouw’ dat luxueus gemeubileerd was en waarin goede schilderijen tentoon werden gesteld. 74 Naast het huis in Wilton werden ook andere country houses bezocht, waarvan een aantal vooralsnog minder bekend was. De la Court bracht bijvoorbeeld ook een bezoek aan Blenheim, toen het grootse barokke paleis nog in aanbouw was, en aan de huizen van verschillende welgestelden, waaronder dat van de Londense koopman van Nederlandse oorsprong Sir Mattew Dekker (1679-1749). De negentienjarige telg uit de regentenfamilie Fagel, Hendrik Fagel (1706-1790), vertrok in 1727 voor tweeënhalve maand naar Engeland en bekeek ook verschillende buitenplaatsen en huizen, onder meer dat van Sir Mattew Dekker en van David Colyear (ca.1656-1730), de graaf van Portmore. Blenheim was inmiddels enkele jaren voltooid en volgens Fagel ‘so fraaij een paleis’. Van verre gaven de torens al een fraai gezicht en het interieur was bekleed met ‘kostelijk’ marmer. 75
C. Huygens. Journaal van Constantijn Huygens, den zoon, van 21 october 1688 tot 2 sept. 1696. Eerste deel. Utrecht 1876: 32. 74 P. de la Court. De reizen der De la Courts: 1641, 1700, 1710. Leiden 1928: 97, 100, 101, 108. 75 H. Fagel. (de oudere). ‘Eigenhandig journaal door Henrik Fagel van zijn reis naar Engeland.’ 1727. Nationaal Archief, archiefinv.nr. 1.10.29, inv.nr. 53: 22, 24, 28; M. Girouard. Life in the English country house. A social and architectural history. Londen 1980: 154; ‘History.’ Blenheim Palace. 3 november 2014. . 73
24
De koninklijke paleizen en huizen in Engeland Hoewel de buitenplaatsen van de adel bij de Nederlanders in trek waren tijdens hun bezoeken aan Engeland, waren de koninklijke paleizen misschien nog wel geliefder om te bekijken. Vrijwel iedere Nederlander ging naar Londen en omstreken om daar de verschillende (voormalige) koninklijke residenties te aanschouwen. In Londen zelf waren St. James’s Palace, Palace of Westminster, het Banqueting House en de Tower in de eerste helft van de achttiende eeuw de favoriete Londense paleizen en kastelen van de Nederlandse bezoekers. In de omgeving van Londen waren Windsor Castle, Hampton Court, Kensington Palace en Palace of Greenwich populaire bestemmingen. De mogelijkheid om de koning, koningin of andere leden van de koninklijke familie te zien of zelfs te ontmoeten maakten de bezoeken extra aantrekkelijk. Balthasar Bekker had in 1683 de kans om in Westminster de koning en koningin samen met een hertog en hertogin te zien eten. Fagel had zelfs de eer aan het Engelse koningspaar te worden voorgesteld in St. James’s Palace. Toch kon de aanwezigheid van de hoogheden in de residenties soms nadelig zijn voor de bezoekers. De la Court mocht bijvoorbeeld het paleis in Kensington niet betreden, omdat de koningin daar een raadsvergadering hield. 76 Bekker en Huygens hadden nog de kans gehad om Whitehall Palace te zien, voordat dit enkele jaren later, in 1698, afbrandde. Alleen het bijbehorende Banqueting House, waar koning Willem was gekroond, bleef staan. 77 Gezien de getuigenis van Bekker zou de brand geen vreselijke ramp zijn geweest, Bekker was namelijk vrij negatief over dit paleis: ‘al het ander is maar sleght getimmer, van binnen als van buiten; geen eenerhande werk, maar, so t schijnt, voor en na aangebouwd’. 78 Dit citaat toont aan dat Bekker een duidelijke voorkeur had voor een gebouw dat in een coherente stijl was vervaardigd. Het ontbreken van harmonie deed voor Bekker duidelijk af aan de fraaiheid van het paleis. Ook binnen in het paleis was er volgens Bekker niet veel bijzonders te zien: op het behang en de ledikanten in de slaapkamers van de koning en koningin na, was het voornamelijk een doolhof van kamers en galerijen zonder bijzondere versierselen. 79 Het overgebleven Banqueting House was in 1619 ontworpen door Inigo Jones (1573-1652), dezelfde architect als van het neopalladiaanse Wilton House. In 1636 schilderde Peter Paul Rubens (1577-1640) op canvasdoeken allegorieën, waarin koning Jacobus I (15661625) verheerlijkt werd, om als plafondschildering te dienen. 80 Deze meesterwerken van Rubens werden door de Nederlandse bezoekers aan het begin van de achttiende eeuw echter weinig opgemerkt. Alleen De la Court maakt er melding van in zijn beschrijving van het paleis: ‘in dit gebouw is een groote saal de banket saal geheeten, hier van is de solder seer konstig van Petrus Pauli Rubbens geschilderd’. 81 B. Bekker. Beschrijving van de reis door de Verenigde Nederlanden, Engeland en Frankrijk in het jaar 1683. Ljouwert 1998: 43; De la Court. De reizen der De la Courts: 104; Fagel (de oudere). ‘Eigenhandig journaal.’: 35. 77 H. Colvin e.a. The history of the king’s works. Vol. V 1660-1782. Londen 1976: 299, 454. 78 Bekker. Beschrijving van de reis: 61. 79 Ibid. 80 Colvin. The history of the king’s works. Vol. V: 300-302. 81 De la Court. De reizen der De la Courts: 85. 76
25
De Tower van Londen is sinds de bouw in de elfde eeuw voor verschillende doeleinden gebruikt. Zo is het een paleis, een gevangenis, een munt en een arsenaal geweest, tevens heeft het dienst gedaan als schatkamer voor de kroonjuwelen en was er lange tijd een menagerie met wilde en exotische dieren in gevestigd (afb. 5). 82 Door die uiteenlopende functies was het kasteel bijzonder in trek om te bezichtigen. In de achttiende eeuw waren de verschillende torens van het kasteel toegankelijk voor publiek. De la Court bezocht dit gebouw ‘dat in de oude tyd een sterke vesting was’ waarschijnlijk onder begeleiding van een gids; hij vermeldde namelijk dat hij langs de verschillende zalen geleid werd en zo de wapens, kroonjuwelen en wilde dieren aanschouwde. Het onderhouden van de wapens in de Tower werd frappant gevonden door de bezoekers. Zowel De la Court als Fagel maakten aantekeningen over mannen die de wapens schoon hielden. 83 Opvallend is dat beide heren de gebeurtenissen uit de geschiedenis van het kasteel, zoals de dood van Anne Boleyn (ca.1501-1536), niet belangrijk genoeg vonden om te vermelden in hun reisverslagen. Tevens kregen de objecten, zoals de wapens en de juwelen, die in de Tower te zien waren meer aandacht dan het uiterlijk van het gebouw.
Afb. 5. Anoniem. De Tower van Londen. 1726.
Buiten de stad werd Hampton Court Palace veelvuldig bezocht door de Nederlandse reizigers. In de zestiende eeuw was het een van de meest moderne en schitterendste paleizen in de Tudorstijl van Engeland, dat voldeed aan al koning Hendrik VIII (14911547) zijn eisen. Koning Willem III verkoos Hampton Court Palace boven Whitehall Palace als hoofdresidentie vanwege de ligging, de jachtmogelijkheden en de schone lucht in verband met zijn astma. De Tudorstijl werd door hem echter niet geschikt geacht als stijl voor de residentie van de koning. Willem gaf architect sir Christopher Wren (16321723) daarom in 1689 opdracht het paleis te herbouwen. Onder ander vanwege tijd- en geldgebrek werden alleen de koninklijke appartementen aan de zuid- en oostzijde van het paleis gerenoveerd. De façades van deze zijden werden volledig in de barokstijl 82 83
Colvin. The history of the king’s works. Vol. V: 380-384. De la Court. De reizen der De la Courts: 88; Fagel (de oudere). ‘Eigenhandig journaal.’: 16-19.
26
opgetrokken. Aan het begin van de achttiende eeuw, na de dood van Willem, was de verbouwing voltooid. 84 Bekker zag Hampton Court Palace nog voor de verbouwing. Hoewel hij het gebouw oud op hem overkwam, beschreef hij het als een ‘groot en welgereguleerd gebouw’. Hij vond het alleen slecht onderhouden en gemeubileerd met ouderwets huisraad en het voldeed hiermee niet aan de heersende opvattingen over stijl en smaak. De kunstige tapijten bevielen hem echter wel. Tevens was de grootte van het paleis indrukwekkend, er zouden maar liefst 1700 kamers zijn; Bekker had alleen niet de tijd of de zin om dit na te tellen. 85 Het paleis voldeed voor Bekker duidelijk aan de criteria van fraaiheid en grootte. Toen De la Court Hampton Court zag was de verbouwing voltooid. Hoewel de voorkant van het gebouw ouderwets op hem over kwam, vermeldde hij dat de door koning Willem en koningin Mary (1662-1694) verbouwde achterzijde magnifiek was. Over het interieur was De la Court tevens zeer lovend. Hij beschreef de verschillende kamers en zalen met hun luxueuze meubels, damasten behang en kunstvoorwerpen uitgebreid. Van het oude huisraad waar Bekker over sprak was niets terug te vinden. Huygens had weinig tijd om het kasteel te bekijken, maar in het appartement van de koning zag hij wel verschillende goede Italiaanse schilderijen, onder andere van Titiaan (1485-1576), en fraaie tapijten. 86 Fagel was over de appartementen van mening dat Willem III ‘er veel moeite mee genomen’ had. 87 Hoewel hij zijn mening niet gaf over exterieur van het paleis, gaf hij aan de appartementen mooier te vinden dan die van Windsor Castle. 88 De appartementen van Windsor vond Fagel echter tevens rijkelijk gemeubileerd. Hij noemde dat het gebouw aan de ene kant een fort was, terwijl aan de andere kant de koninklijke appartementen lagen. Het kasteel was een militair bolwerk geweest, totdat koning Karel II (1630-1685) het liet verbouwen in een weelderige barokke stijl. De oorspronkelijke vesting bleef echter herkenbaar nadat de verbouwing in 1683 was voltooid. 89 Toen Bekker Windsor zeer kort na de verbouwing zag, beschreef hij het als ‘een oud, aansienlyk en vast gebouw; nieuwelyks verbeterd en vergroot’. Het interieur van Windsor was enkele decennia voordat Fagel het bezocht ook al in goede staat. Bekker schreef hierover: ‘De kameren des Konings en der Koninginne, de Ledekanten, Behangselen, Schilderijen en ander huisraad, scheenen ons, die nooit veel koninglyx gesien hadden, dat reght koninglyk waren’. 90 Vanaf de toren had hij een goed zicht op het omliggende land. Het uitzicht vanaf het kasteel was ook bij Fagel en De la Court in trek vanwege het mooie en weidse uitzicht. 91
Colvin. The history of the king’s works. Vol. V: 155-158, 163, 168; Ronnes. Architecture and élite culture: 97-99; W. Troost. Stadhouder-koning Willem III: een politieke biografie. Hilversum 2001: 213, 214. 85 Bekker. Beschrijving van de reis: 55. 86 De la Court. De reizen der De la Courts: 92, 93; Huygens. Journaal van Constantijn Huygens: 46, 47. 87 Fagel (de oudere). ‘Eigenhandig journaal.’: 34. 88 Ibid.: 33. 89 Colvin. The history of the king’s works. Vol. V: 313-317, 320, 325, 331. 90 Bekker. Beschrijving van de reis: 54. 91 De la Court. De reizen der De la Courts; Fagel (de oudere). ‘Eigenhandig journaal.’: 33. 84
27
Tuinen en parken bij Engelse buitenplaatsen, kastelen en paleizen De tuin van Windsor Castle viel de Nederlanders erg tegen. Bekker noemde alleen een warande, terwijl De la Court zich er over verwonderde dat er helemaal geen tuin aanwezig was. Doordat het kasteel op een heuvel ligt, was de aanleg van een grote tuin lastig. Karel II had de intentie verschillende aanpassingen te maken, maar overleed voordat het werk voltooid was. Het aan het kasteel verbonden park vond Fagel wel de moeite waard om te zien. 92 De gezichten die Fagel op Windsor had vond hij natuurlijker ogen dan die op Hampton Court waar ‘de meest door kunst sijn’. 93 De tuinen van Hampton Court Palace waren inderdaad door hun formele aanleg duidelijk door mensenhanden aangelegd (afb. 6). De vier grasvelden met beelden, waaruit de tuin in de eerste helft van de zeventiende eeuw bestond, werden eind zeventiende eeuw door Willem III vervangen voor een mathematische en barokke tuin. Er kwamen verhoogde parterres, de Privy Garden werd uitgebreid en taxusbomen werden in ronde en driehoekige vormen gesnoeid. Er werd een nieuwe banketzaal in de tuin gebouwd, die gedecoreerd werd door de Italiaanse schilder Antonio Verrio (ca. 1636-1707) en koningin Mary plantte er haar collectie exotische planten. Vergulde smeedijzeren schermen omsloten de tuinen. 94 De la Court vond de smeedijzeren deuren fraai en beschreef de banketzaal uitgebreid. Verder zag hij in de tuin verschillende beelden, een diergaarde en een orangerie en bekeek hij naast het huis een ‘wilde planterie’ en een doolhof. 95 Fagel bezocht ook het bijbehorende park, wat hij vermeldde als zeer uitgestrekt en wijd. De belangrijkste ‘fraajigheid [was de] ‘cascade, [die] word gerekend een meester stuk sijner soort’. 96
Afb. 6. J. Kip. Gezicht op Hampton Court. 1709. Bekker. Beschrijving van de reis: 54; De la Court. De reizen der De la Courts: 95; Colvin. The history of the king’s works. Vol. V: 332; Fagel (de oudere). ‘Eigenhandig journaal.’: 32. 93 Fagel (de oudere). ‘Eigenhandig journaal.’: 33 94 Colvin. The history of the king’s works. Vol. V: 170-174; ‘William and Mary build a new palace. Hampton Court Palace.’ Historical Royal Palaces. 3 november 2014. . 95 De la Court. De reizen der De la Courts: 93. 96 Fagel (de oudere). ‘Eigenhandig journaal.’: 23. 92
28
Het park bij het hospitaal en koninklijk paleis in Greenwich was eveneens een trekpleister. Huygens, die doorgaans weinig waardeoordelen gaf over de plaatsen die hij bezocht, was erg gecharmeerd van Greenwich, dat ‘seer plaisant [is], om het schoone gesight, al de slingering van rivier daer gesier werden. De grondt is als een Bowling-green’. 97 Hoewel Huygens waardering had voor de strakke lijnen van de Bowling green, beviel de slingering van de rivier - een meer pittoresk effect in het landschap - hem ook. Het gezicht op de rivier bij Greenwich sprak tevens De la Court aan. 98 St James Park werd door De la Court gewaardeerd door de lanen met lindebomen, de groene velden met koeien en paarden en het malieveld. Dit was dan ook een geliefde plek voor een wandeling. De la Court merkte op dat er op een avond ‘horribel veel menschen waaren’. Ook Hyde Park was voor onder andere De la Court en Fagel aantrekkelijk om te wandelen. In alle tuinen en parken die de Nederlanders bezochten genoten terrassen, scheerheggen, lanen, springende fonteinen en beeldengalerijen de voorkeur boven ‘wildernis’. 99
Duitse Burgen en Schlösser Waar het Engelse landschap gedomineerd werd door paleizen en buitenplaatsen, waren er in Duitsland voornamelijk kastelen te vinden. Het gebied dat wij nu als Duitsland kennen, was ten tijde van het keizerrijk verdeeld in honderden verschillende vorstendommen. Iedere vorst had zijn eigen Burg om van daar uit zijn grondgebied te besturen en te verdedigen. Rond het begin van de zeventiende eeuw verlieten eigenaren hun kastelen wegens financiële problemen of betere kansen in andere gebieden. Als de middeleeuwse kastelen niet werden gebruikt als gevangenissen, armenhuizen of arsenalen vervielen ze uiteindelijk tot ruïnes. De redelijk stabiele politieke situatie bewerkstelligde dat er geen behoefte meer was aan vestingen. In plaats van Burgen begonnen de heersers Schlösser te bouwen in de imposante barokstijl. Veelal stonden deze Schlösser midden in de steden, terwijl de oude kastelen buiten de stad aan hun lot werden overgelaten. 100 De Nederlandse reizigers die aan het begin van de achttiende eeuw naar Duitsland gingen, hadden nog weinig interesse om de ruïnes van de oude Burgen van dichtbij te zien, liever brachten ze een bezoek aan de verschillende indrukwekkende buitenplaatsen en paleizen in en net buiten de Duitse steden. Het hof van de keurvorst van Paltz in Düsseldorf was een geliefde bezienswaardigheid vanwege de grote kunstcollectie. Dit paleis was in de dertiende eeuw gebouwd, maar door verschillende vorsten gerenoveerd. Keurvorst Johann Wilhelm von der Pfalz (1658-1716) moderniseerde het Schloss en legde een
Huygens. Journaal van Constantijn Huygens: 171. De la Court. De reizen der De la Courts: 83. 99 De la Court. De reizen der De la Courts: 88,106, 109; Fagel (de oudere). ‘Eigenhandig journaal.’: 38, 24, 29. 100 R. Taylor. The castles of the Rhine: Recreating the middle ages in modern Germany. Waterloo 1998: 10, 11, 32, 33; D. Kerber. ‘Die Burg im Mittelalterlichten Territorium’. In: H. Böhme e.a., red. Burgen in Mitteleuropa. Ein Handbuch. Band II Geschichte und Burgenlandschaften. Stuttgart 1999: 52; J. Zeune. ‘Die Burg als Wehrhafter Wohnsitz.’ In: H. Böhme e.a., red. Burgen in Mitteleuropa. Ein Handbuch. Band II Geschichte und Burgenlandschaften. Stuttgart 1999: 42. 97 98
29
indrukwekkende schilderijen- en beeldencollectie aan. 101 Jacob van der Dussen (16701728), heer van Oost-Barendrecht, reisde met zijn broer Pieter (1675-1726) rond de eeuwwisseling voor tien maanden door Duitsland, Oostenrijk en Italië. Tijdens die reis deden de gebroeders verschillende hoven aan, waaronder dat in Düsseldorf. Een bediende van keurvorst Johann Wilhelm leidde hen rond. Voordat ze de residentie bekeken, had de bediende hen buiten het hof de top van een gegoten piramide en verschillende Italiaanse beelden met mythologische en christelijke thema’s getoond die op de markt zouden worden geplaatst. 102 Toen Jan Alensoon ruim twintig jaar later het hof bezocht was de piramide, of obelisk, zoals hij hem noemde, op de binnenplaats van het hof neergezet. Alensoon vermeldde dat deze met beelden en loofwerken versierde piramide eigenlijk een fontein had moeten worden, maar dat de dood van Johann Wilhelm dit verhinderd had. Jacob van der Dussen vond de residentie van de keurvorst zelf oud, maar redelijk groot. De omvang van het paleis en de kostbaarheden van het interieur wogen op tegen de ouderwetse stijl. De broers gingen door drie kamers met ‘schoone behangels, silvere kroonen en spiegels versiert tot Cabinet van de Keurvorst alwaar kostelijke schilderijen waren’. Tevens zagen ze daar een kast waarin kunstige ivoren objecten, zoals bekers, waren tentoongesteld die de keurvorst zelf gemaakt had. Alensoon zag in de Kunstkamer van de overleden vorst ‘seer veele van de fraaiste antique beelden van Rome, Florense, Versailles, Etc: van Stucco en Plaijster’. 103 Verder waren er ook enkele marmeren beelden, hoewel deze nog niet allemaal voltooid waren. Anders dan Van der Dussen beschreef Alensoon de schilderijen van de grootste Italiaanse, Franse en Nederlandse meesters uitgebreid. Alensoon had ook het geluk de kabinetten van de keurvorstin te bekijken, iets wat de gebroeders Van der Dussen niet gegund was vanwege het ontbreken van een sleutel. Ook de appartementen van de keurvorst en –vorstin, die nog met enige fraaie schilderijen versierd waren, werden aanschouwd. 104 De reizigers die naar Duitsland gingen, bekeken lang niet allemaal dezelfde plaatsen en hoven, zoals in Engeland meestal wel het geval was. Een anonieme Nederlandse reiziger maakte in 1707 en 1708 een reis langs de ‘voornaamste hoven’ van Duitsland, waarbij hij als enige van de onderzochte reizigers het hof van de hertog van Wolfenbüttel aandeed. Dit paleis werd tussen het midden van de zeventiende en het begin achttiende eeuw in verschillende bouwfasen aangelegd en werd een van de grootste paleizen van Nedersaksen (afb. 7). De barokke façade met de verschillende beelden, vazen en andere ornamenten is uniek in Duitsland. 105 De anonieme reiziger zag de residentie waarschijnlijk voordat de verbouwing voltooid was. Hoewel het net gemeubileerd was en een magnifieke nieuwe zaal had, vond hij het verder een ouderwets gebouw. Meer was hij te C. Strauven. Geschichte des Schlosses zu Düsseldorf von seiner Gründung bis zum Brand am 20 März 1872. Düsseldorf 1872: 3, 29, 31-34. 102 Van der Dussen en Van der Dussen. ‘Verslag van een reis.’: ongenummerd. 103 Alensoon. ‘Dag-register van een korte reijs.’: 477. 104 Alensoon. ‘Dag-register van een korte reijs.’:477-479; Van der Dussen. ‘Verslag van een reis.’: ongenummerd. 105 ‘Schloss Wolfenbuettel.‘ Museum Schloss Wolfenbüttel. 5 november 2014. . 101
30
spreken over de nabijgelegen lustplaats van de hertog. De reiziger gaf aan dat het huis van binnen fraai beschilderd en gemeubileerd was. Er was een ‘admirable’ galerij met schilderijen van de beste meesters en ‘seer schoone antieke en moderne beelden van marmer’. In het huis was een ‘admirable grotte’ in een verwulf met in de hoeken fonteinen. Ook over de tuin was hij zeer te spreken: parterres met fonteinen, een laan met een dubbele rij lindebomen en een ‘grotte’ waarin Apollo met godinnen op de Parnassus werd verbeeld. 106
Afb. 7. A. Beck. Keurvorstelijk paleis Wolfenbüttel. 1762.
De anonieme reiziger bekeek tevens verschillende hoven in de omgeving van Berlijn. In Berlijn zelf bezocht hij de residentie waarin koning Friedrich I (1657-1713) zetelde. Hij omschreef het onlangs verbouwde paleis als een groot vierkant gebouw, waarbij op de frontispice fraaie beelden stonden. Binnen waren er veel zalen die ‘wonderlyk fraaij & regt Coninglijk gemeubileert vergult & beschildert’ waren. Wellicht overdreef de reiziger met het beschrijven van de pracht en praal enigszins: zo zou er in het paleis ook een massief gouden toilet te vinden zijn. Daarnaast was er een park met verschillende wilde dieren, waaronder leeuwen, witte beren en luipaarden. Voor degenen onder de ‘gemeene lieden’ die tijdens het wandelen wilden zitten, waren er bankjes geplaatst. 107 Ook het nieuwe barokke paleis Charlottenburg sprak deze reiziger aan. Uitgebreid beschreef hij het exterieur van het brede gebouw. Het interieur kwam eveneens uitvoerig aan bod, dat zowel ‘kostelijk’ als ‘heerlyk’ was. Naast (wederom) een massief gouden toilet, was er binnen een schilderijenkabinet en een zaal behangen met spiegels. De kosten en fraaiheid
106 Anoniem. ‘Aantekeningen van onze reijse door de voornaamste hoovene van Duytslandt Ao1708.’ Universiteitsbibliotheek van Amsterdam, Bijzondere Collecties. XV E 29: ongenummerd. 107 Anoniem. ‘Aantekeningen van onze reijse.’: ongenummerd; W. Meyer. Deutsche Schlösser und Festungen. Frankfurt am Main 1969:132-134; G. Peschken. ‘Vom Königsschloß zum Schloß des Kaisers.’ In: G. Peschken, e.a. Das Berliner Schloß: das klassische Berlin. Berlijn 1991: 100-103; G. Peschken. ‘Von der kurfürstlichen Residenz zum Königsschloß.’ In: G. Peschken, e.a. Das Berliner Schloß: das klassische Berlin. Berlijn 1991: 44-58.
31
waren voor hem duidelijk de belangrijkste beoordelingscriteria. Vanuit het paleis had hij ‘uytzigt’ op het hof met parterres, waarop vergulde beelden te vinden waren. 108 Zoals de Nederlanders in Engeland graag naar de koninklijke paleizen gingen, waren hier de keizerlijke residenties in trek bij de reizigers: daarvoor reden ze verder door naar Praag en Wenen. Praag werd door de anonieme reiziger bezocht, maar hij vond het hof van de keizer aldaar tegenvallen. Het was van binnen weinig bijzonder en grotendeels ongemeubileerd. De kunstgalerij bevatte echter schilderijen van de beste Italiaanse meesters en enkele moderne en antieke marmeren beelden. Wenen, en voornamelijk de kunstgalerij en schatkamer, was geliefder. De keizerlijke schatkamer werd door Van der Dussen omschreven als de beste van Europa. Net als de anonieme reiziger maakte hij een uitgebreide beschrijving van alle voorwerpen die zich hier bevonden. Naast de schatkamer bij Kaisersebersdorf, de buitenplaats van de keizer, zagen de gebroeders het keizerlijk paar. Het gebouw zelf was redelijk groot, maar had weinig ornamenten. Hier had de keizer ook een kunstkamer met verschillende schilderijen van Italiaanse en Hollandse meesters. De tuin had diverse fonteinen, die door hun slechte beelden niet allemaal in de smaak vielen, en er was een deel met wilde dieren. 109
Gezichten op het landschap Ruïnes van Burgen werden, zoals eerder aangegeven, aan het begin van de achttiende eeuw nog maar weinig bezocht. Cornelis Hop (1685-1762), zoon van mr. Jacob Hop (16541725) reisde vier maanden met luitenant-generaal der cavalerie Daniël van Dopff (ca. 1655-1718) van Den Haag door Duitsland naar Wenen. Tijdens deze reis kwam hij in Heidelberg, waar hij het middeleeuwse kasteel met renaissancistische bouwdelen bezocht, dat in 1672 was verwoest in opdracht van Lodewijk XIV (1638-1715). Doordat de middeleeuwse vesting in de eeuw ervoor van een versterkt kasteel tot Schloss was gemaakt, kon het geen weerstand bieden aan het beleg van de Fransen. 110 Hop schreef het volgende over dit kasteel: ‘j’aillois [sic] donc a l’instant pour voir cette belle ruine de chateau si celebre’. 111 Hoewel hij de ruïne mooi vond, had hij het toch liever in oorspronkelijke staat gezien. De ruïne was indrukwekkend, maar bij het bezoeken van Heidelberg speelde waarschijnlijk nog iets anders een rol. Hij ging namelijk in het kasteel
Anoniem. ‘Aantekeningen van onze reijse.’: ongenummerd; ‘H. Sieber. Schlösser Residenzen. Frankfurt am Main 1972: 10. 109 Anoniem. ‘Aantekeningen van onze reijse.’: ongenummerd; Van der Dussen en Van der Dussen. ‘Verslag van een reis.’: ongenummerd. 110 A. Godefroy. ‘Historische bijzonderheden betreffende het kasteel van Heidelberg.’ In: A. Godefroy e.a., red. Bouwkundige bijdragen. Deel 12. Amsterdam 1862: 267-270, 277-282; H. Sieber. Schlösser residenzen. Frankfurt am Main 1972: 7. 111 C. Hop. `Journal de mon voyage par l'Allemagne 1707.’ R. Pabst van Bingerden, red. Bijdragen en Mededelingen van het Historisch Genootschap, vol. X (1887): 245. 108
32
naar het beroemde wijnvat. Dit wijnvat zou het grootste van de wereld zijn en trok al enkele eeuwen bezoekers (afb. 8). 112
Afb. 8. W. Delff. Grote wijnvat te Heidelberg. 1590-1638.
De Duitse wijn was een aspect dat de meeste reizigers niet vergaten om te vermelden. Uiteraard werd het veelvuldig gedronken, maar ook de wijnbouw trok de aandacht. Van der Meersch bekeek de ‘wijnberg’ bij Bayreuth en ook Alensoon vond de wijngaarden interessant. De gecultiveerde landschappen, met of zonder wijngaarden, werden vaak als ‘schoon’ bestempeld. Toen Alensoon richting Frankfurt reed bewonderde hij het landschap waar alles beplant of bebouwd was. Het gebied rondom ‘Stugard’ 113 beviel Hop doordat het goed gecultiveerd was, alleen was het jammer dat het nogal bergachtig was. De vlakke landschappen hadden duidelijk de voorkeur, ook Alensoon vermeldde dat de grond bij Frankfurt ‘ongevoelig’ rees. 114 Hoewel men het uitzicht op de bergen soms wel kon waarderen en de minder hoge bergen ook beklom om van de weidse uitzichten te genieten, werden de echte bergpassen toch wat minder aantrekkelijk gevonden. 115 Vooral Hop liet duidelijk zijn afkeer en angst merken bij de afgronden die hij zag, hoewel hij de uitzichten zelf waardeerde: ‘la vue devoit estre [sic] belle de la vers en bas, mais comme c’estoit [sic] tour bois, elle ne s’etendoit [sic] pas loin, que quelquefois dans des precipices terribles’. 116 De heuvels en lagere bergen werden van een afstand bewonderd. Voornamelijk de gezichten op de Rijn, waarbij de oude Burgen vaak onderdeel uitmaakten van het uitzicht, werden als fraai beschouwd. Dussen zag bij Kasteel Ebersteijn het schoonste gezicht Anoniem. ‘The castle and great tun of Heidelberg.’ The penny magazine of the society for the diffusion of useful knowledge, vol. 241 (2 januari 1836): 421-422; Hop. `Journal de mon voyage par l'Allemagne: 245. 113 Stuttgart? 114 Alensoon. ‘Dag-register van een korte reijs.’: 466, 467, 469; Anoniem. ‘Aantekeningen van onze reijse.’: ongenummerd; Hop. ‘Journal de mon voyage.’: 250; Van der Meersch. ‘Verslag van een reis van Amsterdam.’: ongenummerd. 115 Anoniem. ‘Aantekeningen van onze reijse.’: ongenummerd; Hop. ‘Journal de mon voyage.’: 278. 116 Hop. ‘Journal de mon voyage.’: 24. 112
33
langs de Rijn tot dat moment. 117 Alensoon voer met een boot een deel van de Rijn op, waarvandaan hij een fraai gezicht had op de heuvels en dorpjes. Naarmate hij verder de Rijn opvoer vond hij het uitzicht met de hogere bergen, de ‘kastelen uit de oude tijd’, de brede rivier die druk bevaren werd en de dorpjes die steeds in het verschiet lagen steeds mooier worden: ‘dit alles te saamen maakt de schoonste gezigten van de waereld’. 118 Jason Bruijningh (1728-1761), handelaar in wijn en graan en lid van de vroedschap van Amsterdam, reisde in 1742 voor ruim twee maanden naar Duitsland waar hij de kroning van de Beierse keurvorst Karel VII Albert (1697-1745) tot keizer in Frankfort bijwoonde. Bruijningh is de eerste van de onderzochte reizigers in Duitsland die duidelijk liet merken gegrepen te worden door sublieme taferelen. Op de terugweg naar huis, langs de Rijn, zag Bruijningh gecultiveerde bergen met wijnbouw. 119 Hoewel gecultiveerde landschappen niet specifiek passen binnen het concept van het verhevene, werkten details van het landschap wel als zodanig op zijn gevoelens. De overhangende hoge bergen riepen veel bij Bruijningh op: ‘t [is] vreeslijk en te gelijk iets aangenaams om zulks te mogen beschouwen’. 120 Bruijningh schreef dit enkele jaren voordat Burke zijn A philosophical enquiry into the origin of our ideas of the sublime and beautiful uitbracht. Dit suggereert dat het idee van het sublieme als een op zichzelf staande esthetische categorie in de Nederlanden al bekend was voor de publicatie van Burke. Toch lieten andere Nederlandse reizigers tot het einde van de achttiende eeuw weinig merken van een hang naar sublieme ervaringen. De bewonderde gezichten op de Rijn zouden echter wel binnen enkele decennia door de reizigers als pittoresk worden benoemd.
Van der Dussen en Van der Dussen. Verslag van een reis.’: ongenummerd. Alensoon. ‘Dag-register van een korte reijs.’: 471. 119 J. Bruijningh. ‘Rijsbeschrijving van Amsterdam naar Frankfurt en terug gedaan door Jason Bruijningh in gezelschap van de heeren Reus, Hoffstad van Eys, Hebenstreid, Asschenberg, Du Fay en Munch.’ 1742. Stadsarchief Amsterdam, archief Heshuysen: 364: 21,26, 42, 111,120, 121. 120 Bruijningh. ‘Rijsbeschrijving van Amsterdam.’: 121, 122. 117 118
34
3 HET PITTORESKE AANSCHOUWD. REIZEN MET HOOFD EN HART (1748-1814) Veranderende esthetische denkbeelden De Oostenrijkse Successieoorlog had tussen 1740 en 1748 het grootste deel van Europa in zijn ban gehouden. De beëindiging van de oorlog, die tijdens de Vrede van Aken (1748) werd besloten, zorgde ervoor dat de rust enigszins terugkeerde. Deze woelige periode, waarin ook de Nederlanden waren betrokken, had invloed op de zienswijze van de Nederlandse reizigers. Hoewel classicistische kenmerken in natuur en cultuur nog altijd gewaardeerd werden, was in de gebruikte terminologie van de reizigers de beginnende invloed van de veranderingen in de esthetica merkbaar. Terwijl aan het begin van de achttiende eeuw een gematigde uiting met woorden als net en plaisierig nog gangbaar was voor het beschrijven van gebouwen, interieurs en tuinen, lijken de reizigers hun meningen vanaf het midden van de achttiende eeuw krachtiger te willen verwoorden. Prachtig en groots werden veelvuldig in beschrijvingen gebruikt. Het is opvallend dat de reizigers rond het midden van de achttiende eeuw de woorden natuurlijk en artificieel meer gingen toepassen bij het beschrijven van tuinen en parken. De natuurlijke landschappen kregen nu de voorkeur boven de artificiële aangelegde tuinen en parken.
Romantische landschappen in Engeland Het Engelse landschap leende zich uitstekend voor reizigers die op zoek waren naar de romaneske of romantische landschappen. De glooiende heuvels, de landschapstuinen, Engelse huizen en Romeinse en Keltische overblijfselen leverden pittoreske en soms sublieme gezichten op. Maria Catharina de Leeuw (1773-1823), echtgenote van jonkheer Dirk Cornelis Gevers van Endegeest (1763-1839), stond in 1799 zelfs een keer om vier uur ’s ochtends op om ‘le superbe coup d’oill’ te bewonderen van de bergen bij Suffolk. 121 Hendrik Fagel, die tijdens zijn bezoek aan Engeland aan het begin van de achttiende eeuw nog een voorliefde toonde voor classicistische huizen en mathematische tuinen, liet ruim veertig jaar later blijken dat de veranderende opvattingen over smaak en esthetiek invloed hadden gehad op zijn beschouwingen van het landschap. In 1770 was hij twee maanden in Engeland, waar hij verder landinwaarts trok dan hij op jonge leeftijd had gedaan. Ditmaal legde hij zijn reiservaringen in het Frans vast. Tijdens zijn reizen beschreef hij de natuur en huizen die hij zag niet meer zo gedetailleerd als voorheen. Termen als charmante, magnifique en romanesques voldeden om watervallen, gebouwen en plaatsen en andere bezienswaardigheden te beschrijven. Doordat uitgebreide omschrijvingen ontbreken, is het lastig te bepalen wat Fagel precies onder ‘romanesk’ verstond. Toen Fagel een ‘endroit des plus romanesques’ zag tijdens een toertje doelde hij waarschijnlijk op een natuurlijk en pittoresk landschap, aangezien hij ook het ruisen van stroomversnellingen in rivieren
121
M. de Leeuw. ‘Reis naar Engeland en Duitsland’. 1799. Nationaal Archief, archiefinv.nr. 2.21.070, inv.nr. 75.: 1.2.
35
vermeldde. 122 In de buurt van Ashton zag hij onderweg twee gebouwen die ‘singulierement pictoresqués’ waren. Ook hier maakte Fagel niet duidelijk wat hij met zijn gebruikte term bedoelde. De eerste ideeën van Gilpin over het pittoreske in de kunst waren slechts twee jaar voor Fagels reis in Engeland uitgegeven, maar de ideeën over het pittoreske bestonden al langer. Wellicht was Fagel echter wel op de hoogte van de ideeën uit het populaire An essay upon prints. Hij noemde namelijk andere pittoreske aspecten als rotsen, cascades en rivieren rondom de gebouwen en beschreef deze als ‘egalement frappantes’. 123 Toen De Leeuw Steephill, ‘renomee par sa situation romantique et pittoresque’, beschreef is ook onmiskenbaar dat zij hiermee naar Gilpins definitie verwees. Dat pittoresk en subliem dicht bij elkaar kan liggen blijkt ook uit het vervolg van haar beschrijving. Door de massieve rotsen aan de zee kreeg ze een gevoel van de ‘imposanté de la nature’. 124 Arts Petrus Camper wist in 1748 het nuttige met het aangename te combineren tijdens een verblijf in Engeland. Naast het opdoen van medische kennis, nam hij de tijd om het Engelse land te ontdekken. Bij Chepstow bezocht hij een ruïne van een kasteel, dat hij vergeleek met een prent van etser Samuel Buck (1696-1779). 125 Camper was er echter niet helemaal over uit of Buck het kasteel deels verkeerd had getekend of dat de ruïne sinds het bezoek van Buck verder was vervallen. Dat Camper bekend was met de nieuwe opvattingen over esthetica en de hierbij passende terminologie blijkt, naast het bezoeken van ruïnes, uit zijn opmerking over de uitzichten vanaf de heuvels van Ipan: ‘Dit is de meest romantische plek ooit door mij gezien’. 126 De interesse in ruïnes groeide in de loop van de achttiende eeuw. Verschillende reizigers stopten onderweg als ze een ruïne zagen, of gingen er specifiek naar op zoek. Zo ook Johan Meerman (1753-1815), telg uit een Delfts-Leids regentengeslacht, die als onderdeel van een tweejarige Grand Tour in 1774 geruime tijd in Engeland verbleef. Naast de meer voor de hand liggende plaatsen, zoals Londen en Bath, bezocht Meerman ook verschillende ruïnes van kastelen, kloosters en Keltische oudheden. Zo maakte hij melding van Stonehenge: ‘dit is het merkwaardigst en teffens het venerabelste van al dit soort van monumenten in Engeland’. 127 Bij Castleton bekeek hij de ruïne van een kasteel op een rots en vermeldde dat er een holte in de rots zat die ‘Duijvelsnaers’ 128 genoemd wordt. De entree van deze cavern was volgens hem ‘groots en schrikkelijk’. 129 Uit de beschrijving van Meerman lijkt de grot voor hem een H. Fagel (de oudere). ‘Eigenhandig journaal door Henrik Fagel van zijn reis naar Engeland.’ 1770. Nationaal Archief, archiefinv.nr. 1.10.29, inv.nr. 60: ongenummerd. 123 Fagel (de oudere). ‘Eigenhandig journaal.’: ongenummerd. 124 Gilpin. Three essays: 42, 46; De Leeuw. ‘Reis naar Engeland en Duitsland.’: 20.2; Macarthur. The picturesque: 2. 125 Etser Samuel Buck etste aan het begin van de achttiende eeuw verschillende Engelse en Welse ruïnes van kastelen en abdijen. Deze prenten waren voornamelijk informatief bedoeld. Bron: J. Brewer. The pleasures of the imagination. English culture in the eighteenth century. Oxon 2013: 368. 126 P. Camper en B. Nuijens. Petri Camperi itinera in Angliam, 1748-1785. Amsterdam 1939: 100, 106. 127 J. Meerman. ‘Reijze door Engeland vertrokken Hellevoetsluis.’1774-1776. Koninklijke Bibliotheek, 133 G 13 (deel 2): 50. 128 De Devil’s Arse van Peak Cavern is tegenwoordig een toeristische trekpleister. De entree van de grot is de grootste van de Britse eilanden. Bron: G. McDonald. Cadogan guide England. Londen 2003: 578, 579. 129 Meerman. ‘Reijze door Engeland.’: 11. 122
36
sublieme ervaring op te leveren. In de reisgids The Beauties of England, geschreven door Philip Luckombe (1730-1803), wordt deze plek echter meer als een pittoreske locatie omschreven, met een ‘graceful arch’, stenen in verschillende kleuren en arme mensen die bezoekers met verlichte lampionnetjes rondleiden. 130 De mysterieuze naam van de grot heeft bij Meerman waarschijnlijk grote invloed gehad op de manier waarop hij de grot heeft ervaren.
Duitse pittoreske en sublieme landschappen Niet alleen Engeland had een groot scala aan pittoreske en sublieme gezichten, ook in Duitsland werden de romantische landschappen opgezocht. Johan Raye (1737-1823), heer van Breukelerwaart, trok in 1764 voor vijf jaar op Grand Tour naar het Ottomaanse Rijk. Onderweg naar het hoofddoel Constantinopel had Raye voldoende tijd om de landen waar hij door heen trok te bezichtigen. In de brieven aan zijn vriend en neef Henrick Backer (1730-1779) beschreef Raye zijn belevenissen, waaronder die in Duitsland. Hij had oog voor de verschillende romaneske landschappen die hij passeerde. Hoewel hij geploegde akkers en wijngaarden aardig vond om te zien, leverde de combinatie met riviertjes, kloven, bossen en kloosters hem ‘verrukkelijke’ tafereeltjes op, waar hij graag bergen voor beklom. Toen Raye bij zijn doortocht door de Spessart trok, gaf het uitzicht vanaf dit laaggebergte hem een onvoorstelbaar grote voldoening. 131 Hendrik Fagel (17651838) de jongere, zoon van de eerder genoemde Hendrik Fagel, had tijdens zijn reis door Duitsland in 1783 ook oog voor de landschapsaspecten. De Rijn stroomde volgens hem ‘majestueusement’ tussen de bomen in het Zwarte Woud door en gaf een effect ‘plus agreable’. De omgeving van Rohrbach kwam charmant en erg pittoresk op hem over. Onderweg naar Nassau was Fagel zeer te spreken over de route met de afwisselende berglandschappen en de glimpen van de Rijn. De natuur was volgens hem ‘sauvage & pittoresque’, twee kenmerken die hij waardeerde. De wildernis, die aan het begin van de achttiende eeuw nog verfoeid werd, werd hier geprezen (afb. 9). 132
130 P. Luckombe. The beauties of England, […] intended as a travelling pocket companion: pointing out whatever is curious both in art and nature. Londen 1767: 215. 131 J. Raye. Een levenslustig heer op reis naar de Oriënt. Brieven van Johan Raye, heer van Breukelerwaart, 1764-1769. A. Doedens en L. Mulder, ed. Baarn 1987: 23-25. 132 H. Fagel (de jongere). ‘Verslag van een reis door de Elzas, Lotharingen en Duitsland’. 1783. Nationaal Archief, archiefinv.nr. 1.10.29, inv.nr. 194.’: 47, 81, 88, 115-118.
37
Afb. 9. G. van Nijmegen. Rijnlandschap met waterval. 1792.
Eva Magdalena Gavanon (1766-1803), die van haar vader in 1791 mee mocht met een vriendin op een ‘voyage de plaisir’, deelde de voorkeur voor gevarieerde ‘perspectives’. Langs de Rijn zag ze de mooiste landschappen die je je maar kon voorstellen en wensen. 133 Reizen langs de Rijn werden aan het einde van de achttiende eeuw geliefder en er verschenen in deze periode verschillende reisgidsen over de plaatsen en andere bezienswaardigheden die langs de rivier te vinden waren. 134 Aan het begin van de achttiende eeuw begonnen reizigers in Duitsland de ruïnes van Burgen al te waarderen als onderdeel van een landschap. Na het midden van de achttiende eeuw werden deze vervallen kastelen ook van dichtbij bewonderd. Diverse reizigers maakten notities van de ruïnes die zij bekeken. Onderweg naar Andernach zag Arend Warin (1747-1808), een zoon van een welgestelde Amsterdamse koopman, met zijn metgezellen verschillende overblijfselen van oude kastelen en prachtige gebouwen. Het kasteel bij Heidelberg werd door hem omschreven als een prachtige, vervallen residentie. Bij een bezoek aan het vervallen Schloss Schwarzberg vond Warin het echter voornamelijk van belang om te vermelden dat de plaats bekend stond om haar beroemde wijnen. 135 Fagel de jongere bekeek tijdens zijn reis ook verschillende ruïnes die op hem E. Gavanon. ‘Verslag van een reis vanuit Arnhem in gezelschap van de heer Kelderman en zijn dochter Jeanette naar Duitsland (Kleef, Krefeld, Bonn) en weer terug.’ Nationaal Archief, archiefinv.nr. 1.11.01.01, inv.nr. 401: ongenummerd. 134 A. Robineau. Reis langs den Rhijn, van Maintz tot Dusseldorp. Behelzende eene zo nauwkeurig als belangrijke beschrijving der steden, dorpen en vlekken aan den oever des Rhijns gelegen. Deel 2. Haarlem 1793: III. 135 A. Warin. ‘Verslag van een reis van Utrecht naar Duitsland.’ 1765. Universiteitsbibliotheek Amsterdam, Bijzondere Collecties XIV G 23: 38, 92, 103. 133
38
pittoresk over kwamen. Het kasteel bij Heidelberg, waar uiteraard ook het grote vat bewonderd werd, vond hij bijvoorbeeld ‘plus pittoresque’. Vanaf het kasteel kon men, volgens hem, alle schoonheden die de natuur op deze plek te bieden had bewonderen. Naast de kasteelruïnes en de natuur, had Fagel veel bewondering voor Romeinse overblijfselen. De verschillende amfitheaters die hij in Duitsland tegen kwam, waren ‘fort pittoresque’ en hadden ‘un air veritablement imposant’. 136 Gavanon richtte zich bij haar bezoeken aan de ruïnes niet alleen op het pittoreske, maar ook op het sublieme. Zo zag ze een oud kasteel waarvan ‘la situation lugubre et romanesque’ was. 137 De term ‘luguber’ werd in toenemende mate gebruikt om taferelen die gevoelens van enige angst bewerkstelligden te omschrijven. 138 Johannes Antonius Naber (1777-1803) was tijdens zijn reis door Duitsland in 1792 geïnteresseerd in meer mysterieuze bezienswaardigheden. Hij bezocht in de buurt van Bentheim een rots die Duivelsoorkussen werd genoemd, ging hij naar een bron waar hij tevergeefs zilver in goud probeerde te veranderen en bezocht een berg waar de duivel op een ezel zou hebben gereden. 139
Wandelen in tuinen en parken Vanuit de koets waren heerlijke gezichten op de bergen, de Rijn, korenvelden en kastelen continue te bewonderen, maar het maken van wandelingen kwam steeds meer in zwang om de verschillende landschappen goed te kunnen aanschouwen. Aanvankelijk vermeldden de Nederlanders die aan het begin van achttiende eeuw naar Duitsland gingen minder wandelingen dan de reizigers in Engeland. Daar kwam echter verandering in. Warin schreef dat er bij Büdingen fraaie wandelingen te maken waren en ook de jonge Fagel maakte aangename wandelingen. 140 Hoewel de reizigers rond het midden van de achttiende eeuw waarschijnlijk meer interesse kregen in wandelen en het derhalve gingen vermelden in hun reisverslagen, is het ook aannemelijk dat er in Duitsland vanaf het midden van de achttiende eeuw meer mogelijkheden kwamen om wandelingen te maken. Verschillende reizigers maakten melding van tuinen en parken die waren opengesteld voor publiek. Pieter Vromans (1745-1825) noemde tijdens zijn reisje naar onder andere Aken, Bonn en Kleef in 1786 dat buiten Düsseldorf een heerlijke promenade gelegen was, die nu voor het publiek toegankelijk was. 141 Heer van Vlooswijk, Pieter van Hoorn (17431809), ging tijdens zijn ‘Groote Tour’ naar Italië tussen 1776 en 1778 in Duitsland veelvuldig te voet bezienswaardigheden bekijken. Hij wandelde bijvoorbeeld vanuit Bonn
Fagel (de jongere). ‘Verslag van een reis.’: 52, 72,74, 75. Gavanon. ‘Verslag van een reis vanuit Arnhem.’: ongenummerd. 138 P. van Hoorn. ‘Journaal van mijn reijs na Pyrmont, Duytslandt en Italien.’ 1777-1778. Koninklijke Bibliotheek, 120 C 46 (deel 1): 23, 33; Gavanon. ‘Verslag van een reis vanuit Arnhem.’: ongenummerd. 139 J. Naber. ‘Reyze naar Lingen ende omleggende plaatsen gedaan in 't jaar 1792 door Johannes Antonius Naber.’ Universiteitsbibliotheek Amsterdam, Bijzondere Collecties II H 69: 98-101. 140 Fagel (de jongere). ‘Verslag van een reis.’: 136; R. Solnit. Wanderlust. A history of walking. Londen 2001: 86; Warin. ‘Verslag van een reis van Utrecht.’: 6,7, 51. 141 P. Vromans. ‘Verslagen van verschillende reizen’. 1768-1786. Nationaal Archief, archiefinv.nr. 2.21.018, inv.nr. 1462: 61. 136 137
39
naar het nabijgelegen barokke Schloss Poppelsdorf, wat hij overigens niet veel bijzonders vond. 142 De tuinen bij buitenplaatsen en paleizen kregen van de reizigers in Duitsland meer belangstelling dan voorheen. In Duitsland waren er in deze periode voornamelijk nog formele tuinen te vinden. De mathematische tuinen waren bedoeld om door de tuin de lanen te volgen, terwijl de landschapstuinen met hun verschillende tuinornamenten en verschillende gezichten meer aanzetten tot het maken van wandelingen of strolls. 143 Binnen de landschapstuinen hadden de bezoekers vrijheid om zelf paden te kiezen, hoewel bestemmingen binnen de tuinen duidelijk bleven doordat de fonteinen, grotten en huisjes in de verte zichtbaar waren. 144 In Duitsland waren deze tuinsieraden wel te vinden in de formele tuin, maar niet in de grote aantallen aanwezig zoals bij de landschapstuinen het geval was. Uit het verslag van Warin blijkt dat de reizigers geen voorkeur voor een bepaalde stijl hoefden te hebben. Hoewel hij bij zijn bezoek aan de dierentuin in Kleef verschillende landschapselementen waardeerde, was Warin bij Schloss Augustusburg in Brühl ook gecharmeerd van de formele tuin met parterres en fonteinen. Het Chinese huis dat in de tuin te vinden was, maakte veel indruk. Warin beschreef nauwkeurig hoe het zowel van buiten als van binnen gedecoreerd was met Chinees ogende elementen, zoals een draak. 145 Het park van Schloss Sanssouci bij Potsdam was wel meer in de landschapsstijl aangelegd toen Van Hoorn het uitgestrekte landgoed bezocht. De tuinen waren in verschillende afmetingen en stijlen ingedeeld en hadden tezamen een orangerie, tempels, een pantheon, verschillende beelden, fonteinen, een Japans huisje en een belvedère. Het Japanse huisje, of Drachenhaus, was enkele jaren eerder gebouwd, overeenkomstig met de interesse in chinoiserie. Uit dezelfde tijd (1770-1772) stamt ook de belvedère, die in classicistische stijl was uitgevoerd. Van Hoorn had een duidelijke voorkeur voor de nieuwe landschapsstijl boven de barokke en formele tuin. Bij zijn bezoek aan Schloss Charlottenburg liet hij zijn smaakoordeel duidelijk blijken door aan te geven de tuinen niet fraai, maar ouderwets te vinden. 146 De jongere Fagel bezocht Schloss Schwetzingen dat een van de vroegste Engelse landschapstuinen van Duitsland had. Fagel vond deze tuin met smaak ingericht, hoewel hij meende dat de geplaatste ruïnes van een aquaduct misschien wat te groot waren voor de omvang van het terrein. De Engelse tuin maakte dan ook maar een klein 142 Van Hoorn. ‘Journaal van mijn reijs (deel 1): 15; Van Hoorn. ‘Journaal van mijn reijs.’( deel 2): 16; J. Vroom. ‘Jurnaal van een reijs gedaan van Amsterdam na Breemen, Hamburg en Holstijn en weder terug gedaan door de heer B.Teengs en J. Zeewolt’. 6 juli 1796 - 25 augustus 1796. Universiteitsbibliotheek Amsterdam, Bijzondere Collecties Dz 20: 14. 143 Hoewel in het Nederlands het werkwoord wandelen voor verschillende soorten wandelingen kan worden gebruikt, zijn er in het Engels verschillende woorden voor diverse type wandelingen. Stroll betekent: ‘walk in a leisurely way’. 144 J. Hunt. ‘“Lordship of the feet”: towards a poetics of movement in the garden.’ In: M. Conan, red. Landscape design and the experience of motion. Washington 2003: 189, 195; De Jong. Natuur en kunst: 55, 56, 179; Solnit. Wanderlust: 88-90. 145 Warin. ‘Verslag van een reis van Utrecht.’: 23, 24, 33. 146 Van Hoorn. ‘Journaal van mijn reijs.’ (deel 1): 5-8.
40
deel uit van de totale tuin van het paleis. Het grootste deel van de tuin was namelijk volgens de richtlijnen van de Barok ingericht, met onder andere een tempel van Apollo, een rotonda, Romeinse baden, symmetrische patronen en lanen. Fagel was over dit gedeelte van de tuin ook zeer te spreken, de verschillende elementen gaven een ‘bel effect’. Fagel wist enkele pagina’s over deze indrukwekkende tuin vol te schrijven en sloot af met een nieuw tuinelement dat qua ‘sa grandeur et sa singularité’ misschien wel boven alle andere tuinsieraden uitstak: een Turkse serail met moskee (afb. 10). Naast de belangstelling in China en Japan, kwam er in West-Europa vanaf het einde van de achttiende eeuw meer interesse in de Oriënt. Dit Oriëntalisme 147 had ook invloed op de tuinarchitectuur, wat in de tuin van Schloss Schwetzingen zichtbaar was. Fagel schreef dat het geheel nog niet volledig voltooid was, maar hij was onder de indruk van het gebruikte marmer en vermeldde dat het volledig in Turkse stijl gemeubileerd zou worden. Fagel zag het Turkse gedeelte van de tuin vier jaar na het begin van de aanleg. Het zou tot 1795 duren tot het geheel, volledig met twee minaretten, ‘Arabische’ inscripties en gebedsgangen, voltooid was. 148
Afb. 10. C. Haldenwang. Moskee Schwetzingen. 1809.
De moskee van Schloss Schwetzingen werd gebouwd naar het voorbeeld van de Turkse moskee in de Royal Botanic Gardens in het Engelse Kew, behorend tot het zeventiendeeeuwse paleis. Omdat het een botanische tuin betrof werd er een grote orangerie aangelegd. Tevens waren gedeelten voor exotische planten ingericht en waren er exotische vogels te bewonderen. Tussen 1756 en 1763 voegde met name Chambers aan de tuinen 147 Oriëntalisme wordt hier gebruikt in de kunsthistorische betekenis van het woord: de (positieve) interesse in de kunst en cultuur van de Oriënt, die zijn neerslag had op ‘Westerse’ kunst. Van de opvatting van Edward Saïd over Oriëntalisme - een manier van kijken en representeren van het 'Oosten' vanuit het oogpunt van het 'Westen', waarbij het Westen als superieur wordt afgeschilderd - is hier geen sprake. Bron: E. Saïd. Orientalism. New York 2014: 1, 2, 300; J. MacKenzie. Orientalism: History, theory and the arts. Manchester 2004: XII, XIII, 43, 44, 50. 148 Fagel (de jongere). ‘Verslag van een reis.’: 76-79; J. Zeyher en G. Roemer. Beschreibung der Gartenanlagen zu Schwetzingen: mit 8 Kupfern u. einem Plane des Gartens. Mannheim 1809: 17, 18, 25-28, 50-54, 58; ‘Garten anlage.’ Schloss Schwetzingen. 4 december 2014. ; ‘Moschee.’ Schloss Schwetzingen. 4 december 2014. ; Reinhardt. ‘German gardens in the eighteenth century.’: 300, 302.
41
fabriekjes toe, waardoor de tuin verschillende werelddelen representeerde. Zo werden een Moors alhambra, een Chinese pagode, en een ruïne van een Romeinse boog, een Dorische tempel voor Aeolus, een gotische kathedraal en de Turkse moskee in verschillende delen van de tuin geplaatst. Dat het grotendeels een Engelse landschapstuin betrof, blijkt uit A Description of the Gardens and Buildings at Kew (1763) waarin wordt aangegeven dat het bovenste gedeelte van de tuin bestond uit ‘wilderness’. 149 In de jaren die volgden voegden andere architecten diverse tuinornamenten toe, zoals een pantheon en een observatorium. Koningin Charlotte (1744-1818) liet een rustieke cottage bijbouwen en verschillende andere ornamenten, zoals ‘Merlin’s cave’ en een grotto. 150 Fagel de oudere bezocht tijdens zijn tweede bezoek aan Engeland de tuinen in Kew en beschreef ze uitgebreid, waarbij hij een opsomming maakte van de verschillende bijzondere gebouwen die hij zag. Aangezien de tuinen pas na het midden van de achttiende eeuw min of meer voltooid waren, werden ze voor de Nederlanders vanaf dat moment aantrekkelijk om te bezoeken. Fagel sprak waarderend over deze landschapstuin en ook de reizigers die na hem de tuinen bezochten waren deze mening toegedaan. 151 De geleerde Hendrik Albert Schultens (1749-1793) was toen hij in 1772 in Engeland was voor onderzoek naar Arabische geschriften ook erg onder de indruk van de grootsheid van de tuin. Pieter Jacobus van Maanen (1770-1854) vond de verschillende tuinsieraden ruim twintig jaar later nog altijd de moeite waard om op te sommen in zijn reisverslag. 152 Meer nog dan over de tuinen bij Kew was Schultens te spreken over de naastgelegen ‘vermaarde tuinen’ bij Richmond. Hoewel Schultens het over tuinen heeft, betrof het eigenlijk meer een natuurgebied dat door de koningen gebruikt kon worden om te jagen. Het was onderverdeeld in verschillende parken, waarbij slechts enkele delen door mensenhanden waren beplant. Sommige delen bestonden uit lege uitgestrekte vlaktes. Het kasteel dat er gestaan had, was al in de zeventiende eeuw afgebroken, maar er waren nog enkele overblijfselen van zichtbaar. 153 Schultens schreef hierover: ‘Het paleijs lag geheel onder de voet. Of er een nieuw zal worden gebouwd, weet ik niet’. 154 Hoewel het bedoeld was als jachtgebied was het ook geschikt voor wandelingen die in de vrije natuur plaatsvonden. Schultens gaf aan dat het gebied in de zomermaanden op zondagen toegankelijk was voor publiek. 155 In zijn beschrijving is de voorkeur voor romantische landschappen merkbaar: Anoniem. A Description of the gardens and buildings at Kew. Richmond 1763: 6-15. W. Harrison. The visitor's hand-book to Richmond, Kew Gardens, and Hampton Court […]. Londen 1848: 26-29; Colvin. The history of the king’s works. Vol. V: 221, 224, 226. 151 Fagel (de oudere). ‘Eigenhandig journaal.’: 31. 152 P. van Maanen. ‘Memoriaal gedurende mijn verblijf in London in 1794-1795.’ Universiteitsbibliotheek Amsterdam, Bijzondere Collecties Ey 1: 9; H. Schultens. Een alleraangenaamste reys: eigenhandige dagelijksche aanteekeningen van Hendrik Albert Schultens nopens zijn verblijf in Engeland in de Jaren 1772 en 1773: met oorspronkelijke bijlagen. Inleiding door C. van Eekeren en E. Kwant. Leiden 1991: 23. 153 Colvin. The history of the king’s works. Vol. V: 217-219; Harrison. The visitor's hand-book: 17-23; 154 Schultens. Een alleraangenaamste reys: 27. 155 In The visitor's hand-book to Richmond, Kew Gardens, and Hampton Court staat aangeven dat het gebied na een rechtszaak in 1758 al was opengesteld voor het publiek. Bron: Harrison. The visitor's hand-book: 20. 149 150
42
Hier overtrof alles de grootste verwagting die ik er ooit van kon hebben. En nooit heb ik iets van die natuur gezien waarover ik meer verrukt was, zijnde hier alles zuiver natuurlijk, of liever de natuur door de kunst zodanig geconserveerd en verbeeterd, dat men ieder ogenblik door de aangenaamste verandering dan van water, dan van heuveltjes, dan van bouw of wegland gesurpreneerd word. 156 Het citaat maakt de voorkeur van Schultens voor afwisselende landschappen met een natuurlijke of eigenlijk geïdealiseerde uitstraling duidelijk. Ook Meerman bezocht Richmond op een zondag en gaf aan dat de ‘tuinen’ niet naar de nieuwste smaak waren aangelegd, op het terras na. Alles bestond uit deels belommerde lanen en verder was er een uitgestrekt gazon dat schuin naar de rivier afliep. 157 Uit verschillende beschrijvingen van de reizigers in Engeland blijkt dat de zondag de dag was waarop de gegoede burgers na het kerkbezoek gingen wandelen. Schultens wandelde voordat hij naar Richmond ging eerst anderhalf uur door de tuinen bij Kensington en schreef: ‘zeer veel menschen alle farzoenlijke [sic] lieden diverteerden zig hier met wandelen’. Evenals het park bij Richmond, was ook hier de tuin alleen op zondag geopend voor publiek. Over St. James Park vermeldde Schultens dat de fatsoenlijke mensen hier op de zondag wandelden. 158
Canon van Engelse en Duitse paleizen, buitenplaatsen en kastelen Op de nieuw aangelegde parken en tuinen na, bezochten de reizigers in Engeland vrijwel dezelfde plaatsen als hun voorgangers aan het begin van de achttiende eeuw. Dit was ook deels het geval met de kastelen, paleizen en buitenplaatsen in en rondom Londen. Windsor en Hampton Court maakten bijvoorbeeld bij de meeste reizigers deel uit van de bestemmingen. 159 Opvallend is dat de Nederlandse reizigers het eerst populaire Banqueting House niet meer bezochten. Een duidelijke verklaring is hier niet voor te vinden, maar wellicht werd het klassieke gebouw van Indigo Jones in deze periode minder interessant gevonden. Het werd nog altijd gebruikt als een koninklijke kapel en volgens The complete English traveller: or, A new survey and description of England (1772) had het ‘the grandest appereance of any thing of the same nature in London’ en was het nergens anders in Engeland geëvenaard. 160 Deze beschrijving dateert van net voor de restauraties aan het gebouw in 1774. Hiervoor zou het gebouw, ondanks de lovende beschrijving in de reisgids, in slechte staat hebben verkeerd. 161 Het lijkt erop dat Wilton House nog wel Schultens. Een alleraangenaamste reys: 27. De tuinen van Richmond en Kew zijn op een gegeven moment samengevoegd. De precieze datum is hiervan niet bekend, maar het gebeurde in ieder geval voor 1774. Hier zou hierdoor mogelijk kunnen zijn dat sommige reizigers Richmond noemden en de oorspronkelijke tuinen van Kew bedoelden of andersom. Bron: Colvin. The history of the king’s works. Vol. V: 229; Meerman. ‘Reijze door Engeland.’(deel 1): 30. 158 Schultens. Een alleraangenaamste reys: 20, 27, 131. 159 De Leeuw. ‘Reis naar Engeland en Duitsland.’: 34.2, 35.1; Meerman. ‘Reijze door Engeland.’(deel 1): 40, 41, 43; Metelerkamp: ongenummerd. 160 R. Sanders. The complete English traveller: or, A new survey and description of England and Wales. Londen 1771: 306. 161 Colvin. The history of the king’s works. Vol. V: 301 156 157
43
een populaire bezienswaardigheid was in Engeland; De Leeuw maakte namelijk melding van een bezoekerscatalogus. In de reisgids Eenige berichten omtrent Groot-Brittannië en Ierland, die Meerman na zijn reizen in 1787 uitgaf, wordt deze catalogus ook genoemd en wordt er waarderend over de kunstcollectie geschreven. Hoewel Meerman de neopalladiaanse architectuur van het huis als oud beschouwde, vond hij het niet onaangenaam om te zien. 162 De Tower in Londen bleef de grootste trekpleister voor de reizigers. Hier werd door het kasteel ook op ingespeeld door ‘foreigners guides’ te verkopen. Camper maakte hier in 1748 al een opmerking over. Het merkwaardigst van zijn bezoek vond hij de wilde dieren. Ook Meerman kocht een beschrijving van de Tower en besteedde tijdens zijn bezoek voornamelijk aandacht aan de dieren en de tentoongestelde regalia. Rutger Metelerkamp (1772-1836) bezocht tijdens zijn ‘Groote Tour’ in 1798 de Tower, ‘een der oudste gebouwen van Londen’, en vermeldde dat men in Londen meende dat Julius Caesar (10044 v. Chr.) het eigenhandig gebouwd had. 163 St James Palace werd door Schultens speciaal bezocht op de verjaardag van de koning. Aangezien de koning die dag naar het paleis zou komen, was het ‘zeer vol en extra briljant’. Hij kreeg de mogelijkheid om het paleis tot de antichambre te bekijken. 164 De paleizen bij de bezochte tuinen en parken bleven eveneens in trek. Het hospitaal in Greenwich werd omschreven als magnifiek en uitmuntend en Schultens meende zelfs dat het wel eens een van de mooiste gebouwen ter wereld kon zijn. Ook het bijbehorende park viel door de belommering van de bomen en het uitzicht op de Theems nog altijd in de smaak. 165 Hoewel de tuinen bij Kew grote indruk maakten, deden de koninklijke gebouwen dit niet. Kew House, dat tussen 1731 en 1735 werd gebouwd als koninklijke residentie, werd erg klein gevonden. Het koninklijk paleis maakte volgens Schultens door de geringe omvang ook ‘geen parade’. 166 Metelerkamp was verdeeld over Hampton Court. Alleen de delen van het paleis die ‘voltooid’ waren, vond hij van goede architectuur, het deel van Hendrik VIII deed hem meer denken aan een gotisch klooster. ‘Koning Willem en Koningin Maria hebben het gedeeltelijk volgens de toen moderne architectuur, die niet weinig van de Gothieke bouworde van Hendrik des 8sten lijken verschild, verfraaid om niet minder te doen dan Louis XIV die gedurende den oorlog Versailles bouwde’. Hij vermelde dat de tuinen in de oude smaak waren aangelegd, wat overeenkomt met de
De Leeuw. ‘Reis naar Engeland en Duitsland.’: 24.2; J. Meerman. Eenige berichten omtrent Groot-Brittannië en Ierland. Den Haag 1787: 189-191. 163 R. Metelerkamp. ‘Verslag van reis door Duitsland, Oostenrijk, Denemarken, Zweden, Engeland, Schotland, Frankrijk en België.’ 1798-1802. Koninklijk Bibliotheek, 73 F 17: ongenummerd. 164 Camper en Nuijens. Petri Camperi itinera: 82; Meerman. ‘Reijze door Engeland.’(deel1): 21; Schultens. Een alleraangenaamste reys: 20 165 Meerman. ‘Reijze door Engeland.’(deel 1): 37, 38; Schultens. Een alleraangenaamste reys: 158; Fagel (de oudere). ‘Eigenhandig journaal.’: 41. 166 Colvin. The history of the king’s works. Vol. V: 227, 229; Schultens. Een alleraangenaamste reys: 24. 162
44
beschrijving ‘antiques’ van De Leeuw. 167 Waar alle reizigers wel van onder de indruk waren was Blenheim House (afb. 11). Vlak na de voltooiing was het barokke gebouw al een populaire bestemming en de belangstelling werd alleen maar groter. Hoewel officieel geen paleis, bleef Camper het als een paleis benoemen en hij was niet de enige. 168 Meerman meende dat het huis ook meer leek op een koninklijk paleis dan op een ‘particulier kasteel’. Hij vond het gebouw zowel van binnen als van buiten te kostbaar. 169 De Leeuw noemde dat het huis, beter gezegd paleis, onmogelijk was om te beschrijven en had daarom maar een beschrijving gekocht. Camper bracht het in zijn reisverslag al naar voren, maar in het huis waren verschillende waardevolle tapijten, muurschilderingen en schilderijen te zien. Rubens, Van Dyck, Titiaan, Caravaggio en Veronese waren slechts enkelen van de vele beroemde kunstenaars wier werk in het huis te bewonderen was. De tuin was nog volgens de richtlijnen van de Barok ingericht, maar het park was in de landschapstijl aangelegd. 170 Meerman vond dat het park de bezoeker schone gezichten bood, maar dat er weinig gebouwen in geplaatst waren. Hij zag alleen een kleine Griekse tempel. 171
Afb. 11. Anoniem. Gezicht op Blenheim. 1861.
Fagel de oudere bezocht Howard Castle van de Earl of Carlisle dat volgens hem naar model van Blenheim was ontworpen. Dit barokke kasteel, dat evenals Blenheim in de vroege achttiende eeuw werd aangelegd, werd bewonderd door Fagel. Er was een appartement waar ‘gens de qualité’ konden verblijven en de uitzichten waren ‘superbes’. In de tuin waren onder andere kabinetten geplaatst met colonnades, er was een moestuin
De Leeuw. ‘Reis naar Engeland en Duitsland.’: 35.1; Metelerkamp. ‘Verslag van reis door Duitsland.’: ongenummerd. 168 Camper en Nuijens. Petri Camperi itinera: 76. 169 Meerman. ‘Reijze door Engeland.’(deel 1): 50 170 De Leeuw. ‘Reis naar Engeland en Duitsland.’: 33.3; Anoniem. A pocket companion for Oxford: Or guide through the university. Oxford 1766: 109-115. 171 Meerman. ‘Reijze door Engeland.’(deel 1): 51. 167
45
en een orangerie. 172 Naast het kasteel van de Earl van Carlisle, bezocht Fagel nog verschillende andere buitenplaatsen waarbij hij veel aandacht had voor het interieur. Tijdens zijn reis bekeek Camper ook verschillende buitenplaatsen, waarbij voornamelijk de kunstcollecties grote aandacht kregen. 173 Metelerkamp vond de buitenplaatsen in Engeland over het algemeen indrukwekkend, maar hield wel van een rustige stijl: ‘men moet herkennen dat de smaak der Engelsche in het aanleggen van buitenplaatsen, zeker van de eenvoudigste [,] navolging verdient’. 174 Meerman had de eer toegelaten te worden tot het paleis van de koningin in Londen. Hoewel dit niet specifiek genoemd is, bedoelde hij hier waarschijnlijk Buckingham Palace, dat in die tijd bekend stond als ‘The Queen’s House’. Hij meldde dat ‘hetgeen zelden aan vreemden getoond’ werd. 175 Fagel had de schilderijencollectie in Buckingham Palace echter ook mogen aanschouwen. 176 Hoewel enkele reizigers afwijkende bezienswaardigheden bezochten, kan er gesproken worden van een canon van bezochte kastelen, paleizen en buitenplaatsen, waarbij de Tower duidelijk bovenaan stond. De reizigers in Duitsland bezochten, naast de keizerlijke hoven, ook na het midden van de achttiende eeuw verschillende Schlösser. De paleizen bij Berlijn en Potsdam, zoals Schloss Charlottenburg, werden veelvuldig bekeken. 177 Warin was erg te spreken over het barokke paleis Augustusburg in Brühl, dat hij extra groot en prachtig vond (afb. 12). Alles was van marmer en het plafond was prachtig beschilderd. Deze zomerresidentie van de keurvorst van Keulen had marmeren beelden van ‘extra grootse smaak’ en verschillende schilderijen en spiegels ‘ter adventage’ van de kamers. Warin wist dan ook zeker dat het geheel grote sommen geld moest hebben gekost. Gavanon beschreef het paleis en het bijbehorende jachtslot beide als ‘toutes deuc très belles & superbement meubliés’. 178 De zomerresidentie in Bonn werd ook gewaardeerd door Warin. Het paleis en de appartementen vond hij onbeschrijfelijk. Hoewel de galerij nog niet ingericht was, waren de kamers wel luxueus gemeubileerd. Van Hoorn bezocht het paleis eveneens en beschreef het als groot, fraai, netjes en kostelijk. 179 Echter, Fagel de jongere vond het rechthoekige gebouw maar simpel van opzet, hoewel hij de mening deelde dat het perfect gemeubileerd was. Toen Vromans het paleis bezocht, merkte hij op dat een vleugel nog altijd niet gemeubileerd was, voor de rest vond hij alles fraai, groot en heerlijk. 180 Uit de Fagel (de oudere). ‘Eigenhandig journaal.’: 15; C. Smith. The building of Castle Howard. Londen 1990: 42-48. Camper en Nuijens. Petri Camperi itinera: 160, 202; Fagel (de oudere). ‘Eigenhandig journaal.’: 17-19; 22, 24-30, 41, 45. 174 Metelerkamp. ‘Verslag van reis door Duitsland.’: ongenummerd. 175 Meerman. ‘Reijze door Engeland.’(deel 1): 11. 176 Colvin. The history of the king’s works. Vol. V: 134; Fagel (de oudere). ‘Eigenhandig journaal.’: 41, 42. 177 P. Camper. ‘Reijze over Hanover en Bruswijck naar Berlin en over Hamburg en Bremen naar Kl Lautrum. 1780 Universiteitsbibliotheek Amsterdam, Bijzondere Collecties II F 37: 39, 40; Van Hoorn. ‘Journaal van mijn reijs.’(deel 1): 5-8 178 Gavanon. ‘Verslag van een reis vanuit Arnhem.’: ongenummerd; W. Meyer. Deutsche schlösser und festungen: 103, 107; Warin. ‘Verslag van een reis van Utrecht.’: 22, 23. 179 Van Hoorn. ‘Journaal van mijn reijs.’(deel 2): 15; Warin. ‘Verslag van een reis van Utrecht.’: 31-33. 180 Fagel (de jongere). ‘Verslag van een reis.’: 109; Meyer. Deutsche schlösser: 113, 136; Vromans. ‘Verslagen van verschillende reizen’: 56, 57. 172 173
46
beschrijvingen van onder andere Warin en Vromans blijkt dat de beoordelingscriteria voor residenties sinds het begin van de achttiende eeuw niet ingrijpend veranderd waren, de grootte, kosten en schoonheid waren nog altijd van belang. Smaak was er echter als zwaarwegend criterium bijgekomen.
Afb. 12. H. de Leth. Slot Augustusburg te Brühl. 1767.
In Düsseldorf waren de Nederlandse reizigers nog altijd vooral in de schilderijenverzameling van keurvorst Johann Wilhelm von der Pfalz geïnteresseerd. Warin verbleef ruim drie uur tussen de collectie schilderijen en was er zo van onder de indruk dat hij de gehele reis er nog eens voor zou willen doen. Latere reizigers, waaronder Gavanon en Antje van Hogendorp (1766-1802), die in 1792 Duitsland bezocht, waren tevens te spreken over het kabinet. 181 In het toenemende aantal reisgidsen over Duitsland werden de verschillende Schlösser vaak beschreven. Toch lieten de reizigers in Duitsland zich hier niet geheel door leiden en bezochten zij lang niet altijd dezelfde vorstelijke residenties en buitenplaatsen, al waren de paleizen in Brühl, Düsseldorf en de omgeving van Berlijn wel geliefde bezienswaardigheden. 182
181 Gavanon. ‘Verslag van een reis vanuit Arnhem.’: ongenummerd; A. van Hogendorp. ‘Verslag van een reis vanuit den Haag naar Bonn (Duitsland) en weer terug tot Arnhem.’ 1792. Nationaal Archief, archiefinv.nr. 2.21.006.49, inv.nr. 173: ongenummerd; Vromans. ‘Verslagen van verschillende reizen’: 58-60; Warin. ‘Verslag van een reis van Utrecht.’: 114, 115. 182 Voorbeelden van reisgidsen met beschrijvingen van paleizen zijn W. van der Hidde. Vermaakelyke reizen, door het grootste gedeelte van het Duitsche ryk […]. Leiden 1782 en J. Meerman. Eenige berichten omtrent de Pruissische, Oostenryksche en Siciliaansche monarchiën. Den Haag 1793.
47
4 HET PITTORESKE OPGEZOCHT EN HET SUBLIEME ERVAREN. DE ROMANTISCHE REISBELEVING (1814-1855) De Franse tijd voorbij De Nederlanders lieten zich aan het einde en het begin van de achttiende eeuw weinig uit over de politieke situaties. Dit veranderde nadat de Fransen in 1813 uit de Nederlanden werden verdreven en Napoleon Bonaparte (1769-1821) uiteindelijk in 1815 bij Waterloo werd verslagen. Adriaan van der Willigen (1766-1841), die in eerste instantie de Fransen en hun Verlichte idealen met open armen had ontvangen in de Nederlanden, uitte in zijn reisverslag uit 1823 over Engeland duidelijk zijn opluchting dat de Franse ‘onderdrukking’ voorbij was. Hoewel hij gewend was reizen te maken, had hij daar tijdens de Bataafse Republiek en de Franse tijd de financiële mogelijkheden niet meer voor. Hij was dan ook blij met de staatsomwentelingen en inmiddels een aanhanger van het Nederlandse koningshuis geworden. 183 Verschillende Nederlanders maakten opmerkingen over de verwoestingen die de Fransen in Duitsland hadden aangericht, de Duitse monumenten die voor de gevallenen in de Napoleontische Oorlogen waren opgericht en de overwinningstekenen voor Waterloo die in Engeland te vinden waren. Van der Willigen noemde de Waterloobridge in Londen bijvoorbeeld een zegeteken voor zowel de Engelsen als de Nederlanders. Souvenirs die aan de periode herinnerden waren gewild: in Londen werd Napoleon veelvuldig afgebeeld op prenten en kunstschilder Johannes Christ nam in 1836 uit een Duitse ijzergieterij in Lünen zelfs een replica van de Leeuw van Waterloo mee. 184 Hampton Court werd met andere ogen bekeken, nu stadhouder Willem V (1748-1806) daar vanaf 1795 enkele jaren had verbleven tijdens zijn ballingschap (afb. 11). Het paleis kwam Dirk Jacob Alewijn (1787-1863), penningmeester van de stedelijke accijnzen en belastingen, ‘als Hollander, dubbel interessant voor de wijl het vóór de revolutie door onse Koininglijke famille bewoond is geworden, en vroeger reeds door Willem d [sic] derden was bewoond geweets [sic]’. 185 De heer Bitter, kamerdienaar van mr. Jacob Derk Carel (1809-1875), baron van Heeckeren van Wassenaer, en zijn echtgenote Marie Cornelie (1799-1850), gravin van Wassenaer Obdam, noemde dat zijn opdrachtgevers in 1836 ook graag het paleis wilden bezichtigen omdat de ‘vorst van Holland’ hier in 1795 had verbleven. 186 De interesse in het eigen, Hollandse vorstenhuis kan echter ook in verband worden gebracht met het opkomend nationalisme, dat na 1813 duidelijker tot uiting kwam en door de afscheiding van België in 1830 verder versterkt werd. De aandacht van de Nederlanders in Engeland voor Willem III en Willem V bloeide op aan l. van der Heijden en J. Sanders. De levensloop van Adriaan van der Willigen (1766-1841). Een autografie uit een tijdperk van overgang. Hilversum 2010: 11; A. van der Willigen. Aantekeningen op een togtje door een gedeelte van Engeland in het jaar 1823. Haarlem 1824: 2. 184 Christ. Wandelingen van een landschapschilder: 45, 48; Willigen. Aantekeningen op een togtje: 25, 182. 185 D. Alewijn. ‘Journaal van Dirk Jacob Alewijn van een reis naar Londen.’ 1825. Stadsarchief Amsterdam, archief Familie Backer, 172:665.: 23. 186 W. Bitter. ‘Een reis met de heer en mevrouw Twickel naar Londen.’ 1836. Twickelbulletin. December 1987: 22. 183
48
het begin van de negentiende eeuw. Verschillende reizigers hadden speciale aandacht voor de standbeelden, paleizen, tuinen en parken die aan de vorsten refereerden. 187
Afb. 13. Naar J. Turner. Hampton Court Palace 1829.
Romantische landschappen in de stad De aandacht voor de Napoleontische Oorlogen en hun gevolgen waren niet de enige ontwikkelingen die tijdens de reizen van de Nederlanders na 1813 zichtbaar waren, de Romantiek lijkt vanaf dat moment volledig de zienswijzen van de reizigers te bepalen. De Franse Revolutie en de gevolgen hiervan hadden ervoor gezorgd dat de wereld zoals men die kende veranderd was en men zocht een manier om op de schokkende veranderingen te anticiperen, wat zich uitte in de Romantiek. 188 Vanaf het begin van de negentiende eeuw werd vrijwel alles met een romantische blik gezien. De sublieme ervaringen die de reizigers eerst mondjesmaat opzochten of bij toeval opdeden waren vanaf nu in grote getalen aanwezig in de reisverslagen. Pittoreske, of vanaf nu ook veel benoemd als schilderachtige, taferelen werden specifiek als reisdoel gekozen door de reizigers die hiervoor onder andere tochten langs de Rijn maakten of het Engelse eiland Wight bezochten. Meer dan voor de Romantiek riepen landschappen gevoelens bij de beschouwers op. In de grote steden, zoals Londen, werden de romantische landschappen naar de stad gehaald door middel van panorama’s, cosmorama’s en diorama’s. 189 In Londen was het Colosseum 190 een van de meest bezochte panorama’s, ook door de Nederlandse reizigers. J. van den Bergh. Mijn uitstapjen naar Engeland in de lente van 1854. Arnhem 1855: 81, 85, 93, 184; P. Holthuyzen. ‘Reis naar Engeland.’ 1837. Stadsarchief Amsterdam, Archief P.G. Holthuyzen 387:2.: 42; Labrie. ‘Van Wenen tot Frankfurt.’: 263, 264, 269-274; F. Rethaan Macaré. Londen en de wereldtentoonstelling of veertien dagen in de hoofdstad van Groot-Brittannië in den Jahre 1851. Houten 1852: 49, 50; Van der Willigen. Aantekeningen op een togtje.’: 305 188 Doornman. De romantische orde: 15. 189 W. Darby. Landscape and identity. Geographies of nation and class in England. Oxford 2002: 30, 31, 34, 35. 190 Officieel heette het gebouw Coliseum, zoals ook het Colosseum in Rome in het Engels wordt genoemd. Doordat het gebouw meer leek op het Pantheon dan op het Romeinse amfitheater, werd het als snel Colosseum genoemd, 187
49
Dit classicistische gebouw met een grote koepel was tussen 1824 en 1826 gebouwd en bood de bezoekers zowel een geschilderd panorama van Londen als een echt panorama over de stad vanuit de koepel. Het geschilderde panorama was volgens A picturesque guide to the Regent's park (1829) pittoresk te noemen. 191 Opmerkelijker waren een gotische volière met Moorse invloeden, verschillende ruïnes, een Zwitsers chalet, panoramische schilderingen van de Mont Blanc, een artificiële waterval en een nagemaakte grot inclusief stalactieten die rondom het gebouw te vinden waren (afb. 14). 192 Macaré-Ontijd (18121887) beschouwde het tijdens haar bezoek als een ‘tooverwereld’. Ze bekeek onder andere het panorama van Londen, een panorama van Wight en van een aardbeving in Lissabon. Van de volières vond ze dat het ‘een allertooverachtigst geheel vormt daar de ara’s en andere vreemde vogels en de bloemen overal worden teruggekaatst’. 193
Afb. 14. Anoniem. Gezicht op de ruïnes en volière. 1845.
Schilderachtige panorama’s en onnavolgbare natuur De mooiste panorama’s waren uiteraard niet de geschilderde versies, maar degene die vanaf bergen, torens en andere hoogtepunten te bewonderen waren in de natuur. Vanaf dit moment werd het woord uitzicht vaker gebruikt ter vervanging van het woord gezigt. Met deze woordkeuze lijkt het erop dat de reizigers meer het gevoel hadden deel uit te maken van het landschap waar ze over uitkeken dan voorheen. Het woord panorama werd eveneens veelvuldig gebruikt. Mr. Hendrik Aernoud van Lennep (1800-1855) had in 1834 een ‘heerlijk panorama’ vanaf een kasteeltoren bij Warwick Castle. Hij schreef over de schoonheid van de natuur dat ‘alles vereenigt zich om het landschap te verfraaien; eene heerlijke vegetatie, enorme bomen […] een lopend water […] met een cascade, de grond vanwege de kolossale grootte van het gebouw. Bron: Anoniem. A picturesque guide to the Regent's park; with accurate descriptions of the colosseum, the diorama, and the zoological gardens. Londen 1829: 26 191 Anoniem. A picturesque guide to the Regent's park: 25, 31-33, 36, 37. 192 Anoniem. A description of the Colosseum: As re-opened in M.DCCC.XLV. Londen 1845: 12-18; H. Cramer. Kunstreis door Frankrijk, Zwitserland, Italië en Engeland. Vierde deel. Amsterdam 1835: 225. 193 Rethaan Macaré. Londen en de wereldtentoonstelling: 3-6.
50
hoog en laag, rotsachtig en daarbij op een wijze gesoigneerd’ waar men zich in Nederland geen voostelling van kon maken. 194 Christ was in 1840 specifiek op zoek naar schilderachtige partijen en had gehoord dat er ‘woeste schoonheden’ langs de rivier de Ahr te vinden zouden zijn. Bij Altenahr klom hij naar het historische witte kruis en had daar een ‘heerlijk panorama’ over de omgeving. Zijn beschrijving hierbij lijkt echter meer op een sublieme beleving dan op een pittoresk uitzicht: ‘Wij durfden nauwelijks te ademen, zoo trof ons het schoone, zoo verpletterde ons het groote en verhevene, dat als op de stem des Almagtigen voor ons stond’. 195 Niet alleen van grote hoogten werden de landschappen intensief bekeken, ook vanaf lager perspectief was de omgeving te bewonderen. Schrijver en uitgever Anton Cramer reed in 1814 te paard door Duitsland, maar zijn paard kon niet langzaam genoeg gaan. Overal zag hij nieuwe vergezichten. In de buurt van Hagen aanschouwde hij een betoverende landstreek, die onmogelijk te beschrijven was: ‘De natuur had de bossen en valleien zo prachtig gevormd, dat mensenhanden tot derzelver verfraaijing niet benoodigd waren geweest’. 196 Ook Christ, zag met zijn kunstenaarsoog, overal de meeste prachtige en schilderachtige landschappen in Duitsland: ‘Hier spreidt de natuur eene weelderigheid en rijkdom ten toon, die den schilder eenen rijken oogst van studiën in de besten stijl aanbiedt. Hier vindt men Hobbema en Ruisdael als op elken voetstap’. 197 De landschappen waren door hun overeenkomsten met de natuurgetrouwe landschapsschilderijen van deze zeventiende-eeuwse schilders voor Christ letterlijk schilderachtig te noemen. Hij raadde aan om te voet te reizen: per rijtuig snelde alles voorbij. ‘Neen, de voetreize is de ware voor hem, die de natuur niet alleen zien, maar ook gevoelen wil’. 198 Toch vond Christ niet alles pittoresk, ondanks de schoonheid ervan: Iets kan schoon zijn, zonder schilderachtig te wezen. De natuur, die navolgbaar is, en nagevolgd zijn, een bevallig tafereel oplevert, is schilderachtig: zij, die ons enkel door hare grootheid treft, is dit niet, omdat zij onnavolgbaar is. Men putte zich nog zoo uit, om, bij voorbeeld, aan den voet van de afgebeelden Mont-blanc paarden, als mieren zoo klein, te verbeelden, om door deze tegenstelling, denzelven groot te maken: vergeefs! Niemand, die niet, door bijgevoegde omschrijving des bergs, opgewonden werd, zal iets van die grootheid gevoelen. Anders is het met de natuur, die door hare liefelijkheid op ons werkt, gelegen: deze is navolgbaar, en zal in elke goede navolging, daar dit karakter in behouden is, behagen. 199 De gevoelens die sublieme onderwerpen, waar Christ voornamelijk bergen onder verstond, opriepen, vond hij onmogelijk vast te leggen op papier of doek en hij waagde zich daar dan ook niet aan. Bomen, planten en rivieren konden wel goed afgebeeld A. van Lennep. ‘Briefwisseling tussen Hendrik Aarnoud van Lennep en Anna Louisa bij zijn reis naar Engeland.’ 1834. Stadsarchief Amsterdam, Archief van de Familie Van Lennep en aanverwante families 238: 64: brief 9 juni. 195 J. Christ. Aanteekeningen op een reisje langs de Ahr en den Rijn. Nijmegen 1840: 90. 196 A. Cramer. Mijne herinneringen uit Duitschland en Braband, gedurende den jare 1814. Amsterdam 1821: 47, 170, 171. 197 Christ. Wandelingen van een landschapschilder: 9. 198 Ibid.: 33, 34. 199 Christ. Wandelingen van een landschapschilder: 25. 194
51
worden, omdat deze hun liefelijke karakter behielden. Christ gaf aan dat de meeste mensen, ‘zelfs sommigen, die een zeer beschaafd en gezond oordeel bezitten’, het ‘schilderachtige’ of pittoreske anders definiëren dan dat hij dit zag. 200 Hieruit blijkt eens temeer dat de verschillen tussen het pittoreske en het sublieme niet altijd even duidelijk waren.
Pittoreske elementen Toch zijn er uit de reisverslagen verschillende aspecten te halen die alle reizigers als pittoresk beschouwden. Dit valt ook te herleiden uit de gebruikte terminologie, woorden als bekoorlijk en lief werden veelvuldig gebruikt om uitzichten, streken, monumenten en zelfs kuddes koeien te beschrijven. Afwisseling in landschap werd na 1814 nog sterker benadrukt. Gebouwen in de verschillende streken gaven het landschap meer levendigheid. Diverse reizigers beschreven dan ook de toevoegingen van deze gebouwen voor de aanblik van het landschap. Willem Hendrik Jacob (1783-1848), baron van Westreenen van Tiellandt, schreef gedurende zijn maand in Engeland in 1843: ‘Buitenplaatsen, soms met bouwkundige sieraaden – staan menigmaal langs den straatweg- terwyl kleine gehugjes – molens etc. – de glooyende landstreek – met ryke bouwlanden gedekt – versieren, en tallooze diligences het spoor verlevendigen.’ 201 Julius Constantijn Rijk (1787-1854) voer in 1834 als commandant van het linieschip De Zeeuw naar het eiland Wight, ‘ten einde dezen tuin van Engeland, aldus genoemd wegens de alles overheersende schoonheid der landstreken, te bezigtigen’. De weg die hij nam naar Wootonbridge was erg fraai, doordat het, ‘hier en daar met schilderachtige buitenplaatsen bezet’ was. Het ‘schilderachtige beeld’ van de wilde en romantische kloof Shanklin Chine, omgeven door bomen en uitgehakte traptreden, werd nog versterkt door enkele cottages. 202 Tijdens een kunstreis door Frankrijk, Zwitserland, Italië en Engeland kwam Hendrik Cramer (1809-1874), de zoon van Anton Cramer, tevens door Duitsland. Ook hij vond de diversiteit van het landschap van groot belang: Hoewel de gansche weg mij, na afwisselende natuurtoonelen, welke ik zoo achtereenvolgens genoten had, eentoonig voorkwam, is mij echter de fraaiheid van het heuvelachtige landschap, rijk voorzien met akkers en koornland, aangenaam gestoffeerd met wouden en kreupelboschjes, met dorpen en gehuchten, sloten en kasteelen, niet ontgaan, evenmin als de uitgestrektheid der verschieten, zoo bijzonder fijn van toon, en het schoonste ras der paarden, welke ik ontmoette. 203 Naast gebouwen, waren ook dieren in het landschap gewenst voor pittoreske landschappen. Cramer had het over de paarden, Van der Willigen over koeien, maar de Christ. Wandelingen van een landschapschilder: 25, 26. D. van Velden. Journaal van W.H.J. Baron van Westreenen van zijn reizen naar Londen, Cambridge en Oxford in de jaren 1834 en 1835. Den Haag 1972: 14. 202 E. Mogg. Mogg's Southampton railway, and Isle of Wight guide. Londen 1845: 31; J.C. Rijk. Dag-verhaal eener reize gedaan met Z.M. linie schip De Zeeuw, aan boord hebbende Z.K.H. Prins Hendrik, derden zoon van den Prins van Oranje, naar de Noordsche hoven & Engeland, in den zomer van het jaar 1834. Utrecht 1835: 103. 203 Cramer. Kunstreis. Vierde deel: 156. 200 201
52
diersoort die in Engeland bij uitstek veel genoemd en gezocht werd waren herten. Uiteraard waren hertenkampen bij buitenplaatsen en paleizen al langere tijd gewoon en werden deze ook in voorafgaande perioden opgemerkt door de reizigers, maar vanaf het begin van de negentiende eeuw kwam hier meer specifieke aandacht voor. Bij Blenheim telde bankier Jacob Hendrik Luden (1765-1838) in 1823 meer dan tachtig herten en reeën en het hertenkamp bij Richmond zou reusachtig zijn. Van der Willigen volgde bij Richmond een hinde en aaide haar. 204 Mensen konden ook dienen als pittoreske elementen in een landschap. Door de romantische interesse in de Volksgeist begonnen de daarbij horende uitingen van de volkscultuur bij de reizigers in het oog te springen. Klederdracht was een onderdeel van de cultuur in het dagelijks leven in Duitsland en vormde een bezienswaardigheid voor de reizigers. Christ toonde in zijn verslag hoe deze cultuuruiting onderdeel uit kon maken van een pittoresk landschap. Hij beschreef een ‘schilderachtig gezigt’ dat een combinatie was van heldere beek, vuile en berookte huizen en bruggen verbonden met een voetpad. Dit gezicht werd nog versterkt door ‘de bevallige groepen, die hetzelve [voetpad] stoffeerden, waartoe het nationaal kostuum het zijne bijdroeg.’ De volksfeesten, waarbij klederdracht vaker werd gedragen, leverden schilderachtige beelden op. 205 Een ander veel genoemd pittoresk element was klimop. Met klimop bedekte bomen, gebouwen en rotsen werden, in de ogen van de reizigers, direct getransformeerd tot romantische of schilderachtige aspecten in een landschap. In Price zijn An Essay on the Picturesque werd klimop al terloops genoemd als een versterkende factor voor pittoreske gezichten. 206 Enkele decennia later merkten reizigers klimop vrijwel overal op. Van Lennep vond klimop ‘alleraardigst’ en Crommelin beschouwde in 1855 een met klimop bedekte keep 207 van Arundel Castle als zeer romantisch. Uit het reisverslag van Dr. E. Troosting, pseudoniem voor arts George Philips Fredrik Groshans (1814-1874), valt een verklaring te lezen voor de interesse in klimop. Over de ruïne van Kenilworth Castle, waarvan de torens en trappen grotendeels waren ingestort, de grachten waren opgedroogd en gevuld waren met doornen en alles bedekt was met klimop, schreef hij: ‘Het was een treffend bewijs van de vergankelijkheid van aardsche grootheid’. 208
204 Cramer. Kunstreis. Vierde deel: 156; C. Crommelin-Wolterbeek. ‘Verslag van een reis naar Engeland door A.M. Crommelin-Wolterbeek.’1850. Stadsarchief Amsterdam, archief familie Crommelin 30153:55: ongenummerd; Holthuyzen. ‘Reis naar Engeland.’: 32; Van Lennep. ‘Briefwisseling.’: brief 9 juni; J. Luden. ‘Reis naar Engeland.’ 1823 Stadsarchief Amsterdam, 922: 13; Rethaan Macaré. Londen en de wereldtentoonstelling: 48; J. Schopenhauer. ‘Engelsche landhuizen en parken.’ In: C. Teerlink en P. Beets, red. Frankrijk, Belgie, Groot-Brittanie en Ierland en zijn bewoners. Uitstapjes naar merkwaardige plaatsen, beschrijving van prachtige natuurtafereelen en van eigenaardigheden, zeden en gewoonten der bevolking. Leiden ca. 1860: 130, 131; Van der Willigen. Aantekeningen op een togtje: 255: 310, 311, 317. 205 Christ. Wandelingen van een landschapschilder: 8, 37, 40; Cramer. Kunstreis. Vierde deel: 155. 206 U. Price. An Essay on the picturesque. Londen 1794: 49, 277. 207 Een keep is een woontoren van Engels-Normandische burcht. 208 E. Troosting. Veertien dagen in Engeland in 1849. Dordrecht 1851: 80.
53
Vergankelijkheid en de speling van het licht De notie van de vergankelijkheid van het aardse bestaan is een typerend kenmerk voor de Romantiek. Het zien van objecten als momento mori was in deze tijd niet nieuw. Nu de Romantiek zijn hoogtepunt had bereikt werden dergelijke vanitassymbolen echter vaker opgezocht en werden de gevoelens die ermee gepaard gingen uitgebreider beschreven. Een met klimop begroeide ruïne, zoals beschreven door Troosting, was hier een goed voorbeeld van. Ruïnes werden door verschillende reizigers gezien als herinnering aan de vergankelijkheid van het menselijk leven en alles wat door mensen was voortgebracht. Dichter en rechter Adriaan Engelen (1804-1890) gaf in zijn reisverslag over Duitsland in 1838, bij de bezichtiging van de slotruïne op de Godesberg, aan: ‘waar men zich bij het beschouwen der ruïne, en van het heerlijke schoone landschap, op welke derzelve nederziet, als met éénen blik overtuigen kan van het vergankelijke der gewrochten van ‘s menschen hand, en het onvergankelijke der Goddelijke natuur’ (afb. 15). 209
Afb. 15. J. Ziegler. Ruïne van de Godesberg. 1792.
Kerkhoven waren bij uitstek geschikt om de dood te overdenken. Christ bezocht in Duitsland een kerkhof en ‘met een weemoedig genoegen [doorwandelde hij] dezen akker des doods’. 210 Monumenten konden dezelfde gevoelens oproepen en werden dan ook veelvuldig bezocht. Anton Cramer schreef hier over: ‘Waarlijk, nu en dan geleken mijne togten naar de bedevaarten eens pelgrims; - men moge dezelve romanesk noemen, maar waar wordt het gevoel meer opgewekt dan op de stille rustplaatsen der afgestorvenen’. 211 De obelisk die in 1814 in het ruige Zevengebergte was opgericht ter nagedachtenis aan de gevallen tijdens de Napoleontische Oorlogen maakte, deels door de omgeving, bij de bezoekers veel los. Engelen meldde hier bijvoorbeeld over: Deze plaats komt mij voor, niet kwalijk gekozen te zijn. Wel is waar moeten alle gewrochten van ’s menschen hand nietig en onbeduidend schijnen, hier, waar de natuur zich in al haren luister grootheid voordoet; doch waarom zoude men niet A. Engelen. Reistogtje door een gedeelte van Duitschland in 1838. Reistafereelen, schetsen en verhalen. Groningen 1839: 16. Christ. Wandelingen van een landschapsschilder: 61. 211 Cramer. Mijne herinneringen uit Duitschland: 47. 209 210
54
gaarne op eene plaats, welke ons hart als van zelve tot den grooten Schepper en Onderhouder der natuur opvoert, tevens aan die belangrijke gebeurtenissen herinnerd worden, waarin Hij zich zoo duidelijk ook als den bestuurder der lotgevallen van menschen en volken geopenbaard heeft? 212 De grootsheid van de natuur en de lotgevallen van de mens waren beide door God bewerkstelligd en de plek herinnerde hieraan. Christ beschreef bij het zien van het gedenkteken enkele jaren eerder iets soortgelijks: ‘In zulke eene natuur is alle menschenwerk kinderspel!’ 213 Dat de natuur niet door mensen te reguleren is, werd door de reizigers in hun reisverslagen duidelijk verwoord. De natuur werd gezien als een ontembare kracht, waar menselijk handelen vrijwel geen invloed op had. Dat men zich daar ook niet meer aan wilde wagen blijkt uit het reisverslag van Christ: ‘Wij minnaars van de vrije natuur zijn bang voor alles, wat naar aanleg zweemt; want hoe men zich uitputte, natuur wordt het nooit’. 214 Indrukwekkende natuurs- en weersomstandigheden werden zoveel mogelijk opgezocht. De sublieme aspecten die in de natuur en het weer te vinden waren, zoals gebergte, watervallen en onweer, werden met ontzag bewonderd. Vooral in de bergen hadden de reizigers kans om verschillende sublieme taferelen tegelijkertijd te kunnen aanschouwen. In Duitsland was de Drachenfels in het Zevengebergte vanaf de jaren dertig van de negentiende eeuw een geliefde berg om te beklimmen en werd dan ook in de veel geraadpleegde reisgidsen van uitgevers Karl Baedeker (1801-1859) en John Murray II (1778-1843) opgenomen. De Drachenfels werd bij uitstek als een romantisch landschap beschouwd (afb. 16). 215
Afb. 16. J. Turner. De Drachenfels. 1830.
Engelen. Reistogtje door een gedeelte van Duitschland: 23. Christ. Wandelingen van een landschapschilder: 99. 214 Ibid.: 65. 215 K. Baedeker. Handbuch für Reisende durch Deutschland und den Oesterreichischen Kaiserstaat. Rotterdam 1842: 338-339; J. Brandt Corstius. ‘Inleiding.’ In: J. Geel. Gesprek op de Drachenfels. Een dialoog uit 1835 over de literatuur in de negentiende eeuw. Amsterdam 1968: 11; J. Murray. A hand-book for travellers on the continent: Being a guide through Holland, Belgium, Prussia and Northern-Germany […]. Londen 1836: 220, 221. 212 213
55
De ervaringen werden door verschillende reizigers op poëtische wijze verwoord. Vanaf de Drachenfels kon Engelen helaas het beroemde uitzicht niet zien doordat er een storm woedde, ‘doch ook dit oproer in de natuur zelf was op deze plaats bijzonder indrukmakend.’ 216 Christ schreef over het onweer dat hij bij de berg zag: Statig trokken de donkere wolken en verhieven zich achter het gebergte; de zon verlichtte de grijze rots, met de daarop liggende ruïne, die piquant tegen den donkeren achtergrond uitkwamen. De donder rommelde in de verte; de laatste zonnestraal kromp in, en een sombere toon verspreidde zich over het straks nog zoo vrolijk tooneel. De bliksem omslingerde den kruin van het bergslot, en honderdvoud herhaalde de echo de donderslagen. De regen viel bij stroomen neder, het gebergte was voor ons verdwenen. 217 Het op- en ondergaan van de zon, maanlicht en lichtval wekten meer dan in vorige perioden de belangstelling van de reizigers. Uiteraard waren de kunstenaars het meest geoefend in het zien van de invloed die het licht op het landschap had, bij Lindau bood de ondergaande zon aan Henrik Cramer bijvoorbeeld een fraai schouwspel en Christ vermeldde dat het dal bij Altanar ‘met tooverachtig zilverlicht overstroomd’ was. 218 Andere reizigers maakten ook melding van de manier waarop het licht op de dalen en bergen viel en de wolken door de zon werden gekleurd. Voor Van Lennep zorgde de avondzon voor een ‘betoverend effect’ toen hij het middeleeuwse Warwick Castle bezocht en Van de Bergh wijdde in een brief uit over de Theems bij maanlicht. 219 Dat meerdere zintuigen een rol konden spelen bij de romantische beleving blijkt uit de beschrijving van Christ aan het einde van een eerste dag in Keulen: ‘tintelende lichtpunten dansten op het zacht bewogen water; de watermolens klepperden met hunne raderen; en de toonen der muzijk, zóó van nabij gehoord, klonken als geestenstemmen uit de verte ons in de ooren; - wij waren tevreden over onze eerste dag in Keulen’. 220 Ridderfantasieën en spookverhalen De gedachte aan geesten, zoals door Christ beschreven, was niet uitzonderlijk bij de Romantici. Spoken, geesten, heksen en andere angstaanjagende denkbeelden kwamen veelvuldig ter sprake, met name bij het bezoeken van kastelen. Legenden die verbonden waren aan een streek of aan een specifiek gebouw, vaak ruïnes van kastelen, werden achterhaald en gaven een extra dimensie aan een bezoek. Bij het ontbreken van een bijzondere geschiedenis of volksverhaal, werd een gebouw minder gewaardeerd. Toen Christ de vervallen burcht bij Landsberg bezocht, schreef hij derhalve: ‘Wij vonden in dezelve niets merkwaardigs: ook konden wij niets oudheidkundigs, noch romantisch opdoen’. 221 Bij ‘Ravenslot’ 222 daarentegen, dat door Anton Cramer werd bezocht, zou Engelen. Reistogtje door een gedeelte van Duitschland: 27. Christ. Aanteekeningen op een reisje: 59. 218 Christ. Aanteekeningen op een reisje: 90; Cramer. Kunstreis. Vierde deel: 153; 219 Van Lennep. ‘Briefwisseling.’: brief 9 juni; Van de Bergh. Mijn uitstapjen naar Engeland: 269, 270. 220 Christ. Aanteekeningen op een reisje: 16. 221 Christ. Wandelingen van een landschapschilder: 30. 222 Waarschijnlijk Burg Ravensberg. 216 217
56
zich ’s avonds geen bewoner van de streek durven vertonen in verband met een verschrikkelijk spook. Over de wachter werd gezegd dat hij een verbond met de duivel had gesloten. 223 Engelen had in het schilderachtig gelegen Dieblich verhalen gehoord over heksen en spoken, maar werd teleurgesteld: hij kwam er geen tegen. De dichter had wel, net als veel andere reizigers in deze periode, een grote verbeeldingskracht. In de maan zag hij op een avond middeleeuwse taferelen aan zich voorbij schieten, zoals ridders, kastelen en geestverschijningen. Hoewel hij er eigenlijk niet naar wilde kijken, deed hij het toch. 224 Op de Drachenfels, zoals de naam al doet vermoeden, zou ooit een draak hebben gewoond. Christ en Engelen gingen beiden op zoek naar het hol van deze draak, die ooit door de mythische held Siegfried gedood zou zijn. Ook andere reizigers, waaronder Troosting en de schrijver Christiaan Hendrik Clemens (1808-1841), beschreven bij de verschillende plaatsen die zij bezochten de volksverhalen die ermee verbonden waren. 225 Engelen schreef over de legenden: Dergelijke volksverhalen, waarvan deze Romantische gewesten overvloeijen, hebben iets bijzonder bekoorlijks, en herinneren ons in meer dan één opzigt de fabeltijden van het oude Griekenland, welke bovendien zoo vele punten van overeenkomst met de Middeleeuwen hebben. Het zoude niet onaardig zijn, indien men de aanleidende oorzaken tot het ontstaan van vele dezer overleveringen konde opsporen. 226 De interesse in volksverhalen en hun oorsprong, waar Engelen over schreef, was in deze periode gemeengoed en onder invloed van de ideeën van Herder kwam het verzamelen van deze verhalen in opgang. Volksverhalen konden immers inzicht bieden in de identiteit van de natie. De taalwetenschappers Jacob (1785-1863) en Wilhelm Grimm (1786-1859) waren aan het begin van de negentiende eeuw niet de enigen die volksverhalen op papier zetten. 227 Vooral de reizigers in Duitsland schreven de verhalen die zij kenden over de ruïnes, kastelen en kerken op, in Engeland was dit beduidend minder aan de orde. Alleen Troosting noemde, bij het kasteel Guy’s Cliff, in plaats van een beschrijving van het kasteel een ridderlegende. 228 Aangezien er in Engeland ook verschillende legenden bekend waren die de interesse van de romantici konden opwekken, is het niet duidelijk waarom de Nederlandse reizigers minder interesse in de Engelse volksverhalen hadden. In verhouding bezochten de reizigers in Engeland minder ruïnes of andere plaatsen waar legenden aan verbonden waren dan de reizigers in Duitsland. De Engelse country houses en koninklijke residenties riepen mogelijk minder snel fantasieën op dan de Duitse burchten en ruïnes. De legenden die verbonden waren aan kasteelruïnes en andere gebouwen werden wel in gidsen opgenomen, zoals blijkt uit An Historical and Descriptive Guide to A. Cramer. Mijne herinneringen uit Duitschland: 77, 78. Engelen. Reistogtje door een gedeelte van Duitschland: 188, 189, 244. 225 C. Clemens. Schetsen en verhalen uit de Rijn-provinciën. Amsterdam 1840: 126, 223; Engelen. Reistogtje door een gedeelte van Duitschland: 13, 24, 28, 47, 53, 90, 128; J. Geel. Gesprek op de Drachenfels. Een dialoog uit 1835 over de literatuur in de negentiende eeuw. Amsterdam 1968: 44-46. 226 Engelen. Reistogtje door een gedeelte van Duitschland: 83. 227 Leerssen. National thought in Europe: 122. 228 Troosting. Veertien dagen in Engeland: 96. 223 224
57
Warwick Castle (1849) waar de legenden over de legendarische Guy van Guy’s Cliff vermeld wordt. 229 De romantische interesse in de Middeleeuwen bewerkstelligde dat reizigers bij het bezoeken van kastelen zich, zelfs zonder legenden, voorstellingen gingen maken van de vroegere tijden. Bij zijn bezoek aan Hampton Court, waar Van den Bergh zeer van onder de indruk was, schreef hij over de Wolsey zaal dat die ‘den bloeitijd der Tudors zoo schitterend voor de verbeelding herroept’. 230 Christ visualiseerde bij het middeleeuwse kasteel Broich dat de galerij gevuld was met ridders en jonkvrouwen. Het kasteel was, op de galerij na, overwoekerd en daardoor schilderachtig. 231 Wellicht probeerde Christ met zijn voorstellingsvermogen ook de galerij een romantisch uiterlijk te geven. Naast legenden en de eigen (middeleeuwse) verbeeldingen, werd ook literatuur gebruikt om plaatsen te bekijken. De historische romans van Walter Scott werden door sommige Nederlandse reizigers aangehaald bij verschillende bezienswaardigheden. 232 Toen Troosting Kenilworth Castle, waar Scott zijn roman Kenilworth (1821) op baseerde, bezocht was het vrij verlaten. Aangezien het een zondag 233 was, waren er geen gidsen of verkopers die gidsjes of platen verkochten. Troosting en zijn metgezellen waren daarom genoodzaakt de ruïnes zelfstandig te bezoeken. ‘Door niets afgeleid, konden wij onze verbeelding den ruimen teugel vieren en de herinneringen uit het onsterfelijke gedicht van den grooten romanschrijver werden zoo levendig in mij, dat ik de personen, wier lotgevallen hij ons zoo onnavolgbaar heeft geteekend, als voor mijn oog zag verrijzen’. 234 Het lijkt erop dat de reizigers hun verbeelding gebruikten om hun reizen nog spannender en mooier te maken dan ze daadwerkelijk waren. Toeristische trekpleisters en anti-toerisme In Engeland was er een aantal bezienswaardigheden dat door de Nederlanders steeds vaker werd bekeken. Hampton Court was bijvoorbeeld zeer in trek. Vanaf 1833, onder het bewind van koningin Victoria (1819-1901), werd het paleis grondig gerestaureerd en gerenoveerd. Zo werd de west-façade in Tudorstijl teruggebracht. Bezoekers konden 229 H. Cooke. An Historical and Descriptive Guide to Warwick Castle, Kenilworth Castle, Guy’s Cliff, Stoneleigh Abbey, the Beauchamp Chapel, and other places of interest in the neighbourhood. Warwick 1849: 23-25. 230 Van den Bergh. Mijn uitstapjen naar Engeland: 86. 231 Christ. Wandelingen van een landschapschilder: 21 232 Volgens sommigen lieten de Engelsen zich bij de aanleg van hun buitenplaatsen ook beïnvloeden door de romans van Scott: ‘De romantische werken van Walter Schot [sic] hebben, zoo het schijnt, hier en daar het hoofd van een Engelschman op hol gebracht, zoodat hij geen rust had, alvorens hij in een met vreemde torens en tinnen voorzien huis woonde.’ Bron: F. Löher e.a. ‘Groot-Brittannie en Ierland. Land en volk.’ In: C. Teerlink en P. Beets, red. Frankrijk, Belgie, Groot-Brittanie en Ierland en zijn bewoners. Uitstapjes naar merkwaardige plaatsen, beschrijving van prachtige natuurtafereelen en van eigenaardigheden, zeden en gewoonten der bevolking. Leiden ca. 1860: 95. 233 Hoewel er op zondag wel gewandeld mocht worden, maakten verschillende reizigers melding van de strikte zondagsrust die gold. Bij overtreding hiervan zouden er flinke boetes betaald moeten worden. Bron: Bitter. ‘Een reis met de heer en mevrouw Twickel.’: 23; Troosting. Veertien dagen in Engeland: 78; Van der Willigen. Aantekeningen op een togtje: 296. 234 W. Scott. Kenilworth. Illustrated and annotated edition. Loschberg 2014; Troosting. Veertien dagen in Engeland: 80, 81.
58
vanaf dat moment de tuinen en appartementen bekijken zonder betaling. Voorheen waren alleen gegoede burgers in de gelegenheid geweest om onder leiding van de housekeeper een rondleiding te krijgen door het huis. Om de meubels en schilderijen te beschermen werden er balustrades aangebracht. 235 Dat het paleis veel bezoekers trok, blijkt uit het reisverslag van Florentine Rethaan Macaré-Ontijd (1812-1887) over haar reis naar Engeland van twee weken uit 1851. De verschillende kamers bezocht zij in een grote groep. 236 De schilderijencollectie werd door de bezoekers vanaf het einde van de achttiende eeuw interessant gevonden, maar de tuinen en parken bij het paleis waren de echte trekpleisters. Van der Willigen bezocht het paleis toen het nog niet volledig was ingesteld op bezoekers. Het ‘oude huisraad’ verraadde dat het paleis onbewoond was. De tuinen waren echter goed onderhouden. 237 Alewijn was in 1825 dezelfde mening toegedaan over de tuin: hij was zeer te spreken over de magnifieke afgesloten tuin en de beroemde wijngaard. De wijngaard zou de grootste ter wereld zijn en het doolhof was een geliefde plek om in te dwalen. 238 De formele tuin van Hampton Court was niet verdwenen, wel waren er verschillende landschapstuinen bijgekomen, onder andere met een hertenkamp. Drogist en dichter Samuel Johannes van den Bergh (1814-1868) schreef in 1854 over de aanleg van de tuin: ‘het gezicht des middags uit het paleis-zelf was alleen in staat om mij geheel met dien ouderwetschen stijl van tuinaanleggen te verzoenen’. De ‘wilderness’ waarin ook het doolhof was te vinden leverde een ‘een weldadige ontspanning op voor de bezoekers’. 239 In de parken en tuinen van Kensington, Kew, Greenwich en Richmond werd ook veelvuldig gewandeld. Vervoer per koets was vanaf deze tijd niet meer noodzakelijk. Om Richmond te bereiken kon men al voor het midden van de negentiende eeuw gebruik maken van de stoomboot of de trein. 240 Dat men de natuur gebruikte om even te ontsnappen aan de drukte van de stad blijkt uit het verslag van de auteur Nicolaas Beets (1814-1903) bij zijn bezoek aan Richmond: ‘waar de spoorwagen mij in weinig minuten bracht, en van welks hoogte het oog, vermoeid van het bonte stadsgewoel, zoo weldadig uitrust op het frissche, donkere groen van bosschen, weiden en parken, waar tusschen de Theems met de schilderachtigste bochten kronkelt’. 241 Om de tuinen rustig te houden werden er soms regels opgelegd. Bij Kensington Park vermeldde Willem van Houten (1778-1857), oprichter van de Zuid-Hollandsche Maatschappij tot Redding van Schipbreukelingen, dat er geen bedienden in livrei, vrouwen met pattens 242 en honden J. Crook en M. Port. The history of the king’s works. Vol. VI 1782-1851. Londen 1973: 329, 330, 333. Rethaan Macaré. Londen en de wereldtentoonstelling: 50, 52, 53. 237 Willigen. Aantekeningen op een togtje: 309. 238 D. Alewijn. ‘Journaal van Dirk Jacob Alewijn.’: 23; Rethaan Macaré. Londen en de wereldtentoonstelling: 50, 52, 53. 239 Van den Bergh. Mijn uitstapjen naar Engeland: 81. 240 N. Beets. Herinneringen en indrukken. Een kleinen uitstap naar Londen in mei 1847. Amsterdam 1849: 101; Van der Willigen. Aantekeningen op een togtje: 304. 241 Beets. Herinneringen en indrukken: 101. 242 Pattens zijn loopijzers onder de schoenen van vrouwen (en mannen uit de arbeidersklasse, heren droegen hoge laarzen), bedoeld om de voeten te behoeden voor de regen op straat. Ze maakten een klakkend geluid over de stenen. 235 236
59
waren toegestaan in dit ‘met smaak aangelegde’ park. 243 De Engelse buitenplaatsen waren eveneens nog geliefd om te bezoeken. Troosting schreef bijvoorbeeld ‘de buitenverblijven van den Engelschen adel overtreffen alles, wat men zich daarvan voorstellen kan’. 244 In Duitsland werden de grote steden, zoals Bonn, Keulen en Düsseldorf, vaak bezocht. Christ vond Düsseldorf een vrolijke en welwarende stad. ‘In eene schoone vlakte aan den Rijn gelegen, mag Dusseldorf niet alleen eene der fraaiste, maar welligt ene der aangenaamste steden genoemt worden, die de Rijnstroom aan zijne boorden telt’. 245 De hofgarten in de stad beviel Cramer door de Engelse tuinen en de wandelingen die hij daarin kon maken. 246 De kunstcollectie van keurvorst Johann Wilhelm von der Pfalz werd echter door geen van de reizigers uitgebreid genoemd. Bezienswaardigheden in Engeland en Duitsland werden drukker bezocht doordat meer mensen in de gelegenheid waren, om te reizen door de opkomst van de trein en de stoomboot. Het toegangsbeleid van onder andere kastelen en paleizen werd hierop aangepast, wat ook blijkt uit de reisverslagen. Bij Windsor Castle werden bezoekers vanwege de drukte in groepen opgedeeld. 247 De Tower was nog altijd de meest bezochte bezienswaardigheid in Londen. Bij het bezoeken van de Tower zou Rethaan Macaré, na het kopen van een kaartje, het kasteel pas mogen betreden wanneer het nummer van de groep waarin ze was ingedeeld omgeroepen werd. Aangezien ze hier niet op wilde wachten, ging ze tersluiks met een eerdere groep naar binnen, wat anderen ook schenen te doen. Hoewel de meeste bezoekers erg geïnteresseerd waren in de geschiedenis van het gebouw en de tentoongestelde objecten, was Van der Willigen van mening dat het kasteel door zijn bloederige geschiedenis niet ‘onder de sieraden van de stad gerangschikt [kon] worden’. 248 Beets, die het kasteel herkende van de vele afbeeldingen, riep het constitutionele en historische Engeland voor de geest. Dat de Tower veel bezocht werd, blijkt ook uit Van den Berghs beschrijving over de rondleiding, waarbij de gids onverschillig was en zijn verhaal voor de zoveelste keer aan zijn publiek opdreunde. 249 Door de toename van toeristen en de gevolgen hiervan, zoals drukte en verveelde gidsen, begonnen sommige reizigers zich af te zetten tegen de gevestigde canons van bezienswaardigheden door zich buiten de gebaande paden te begeven. Deze anti-toeristen gingen op zoek naar andere ervaringen. Meer dan voorheen gingen reizigers er prat op als ze bezienswaardigheden konden bezichtigen die niet voor iedereen toegankelijk waren. Aan de baron van Westreenen werden, dankzij zijn titel, meerdere malen privileges toegekend. Hoewel grote delen van Windsor Castle voor publiek toegankelijk waren, W. van Houten. Reis van Rotterdam naar Londen; benevens eene beschrijving der laatstgenoemde stad. Rotterdam 1835: 138. Troosting. Veertien dagen in Engeland: 89; 245 Christ. Wandelingen van een landschapschilder: 64. 246 Cramer. Mijne herinneringen uit Duitschland: 171. 247 Rethaan Macaré. Londen en de wereldtentoonstelling: 64, 79. 248 Van der Willigen. Aantekeningen op een togtje: 88. 249 Beets. Herinneringen en indrukken: 17; Van den Bergh. Mijn uitstapjen naar Engeland: 111. 243 244
60
waren enkele delen van het paleis niet te bezichtigen. Van Westeenen had echter een ‘particuliere orde’, die slecht zelden verleend werd, om de Private Appartments te bekijken. Gedurende zijn reis werd hem ook bij verschillende andere instanties toegang verleend, die aan andere reizigers niet vergund was. 250 Doordat reizigers meer naar dezelfde of soortgelijke locaties reisden, had dit soms een negatieve invloed op de ervaringen van de reizigers. Hendrik Cramer wilde bijvoorbeeld de beroemde ruïnes van kasteel Frankenheim zien en verdwaalde zelfs tijdens zijn zoektocht. Toen hij het de volgende dag zag, voldeed het niet aan zijn verwachtingen: hij had al honderden van dit soort kastelen gezien. ‘Speeltogtjes’ op de Rijn waren tot dagelijks gemeengoed geworden. Cramer schetste tijdens zijn reis over de Rijn naar huis ook geen landschappen. Hij was van mening dat iedereen toch al wist hoe de landschappen eruit zagen. 251 Daarnaast speelde er bij Cramer nog een ander aspect een rol bij zijn desinteresse in de Rijn: De oorzaak is duidelijk; sedert eenen geruimen tijd dag en nacht reizende, van het zuiden naar het noorden, Europa dwars doortrekkende, steeds ingespannen, bij elken blik een ander landschap, eene andere gewaarwoording, steeds dalende van hemelhooge bergen en uitgestrekte bergketens naar de vlakten van het noorden, bij elken rid van het verhevene afwijkende, meerder gemeenzaam worden met eene meer dagelijksche natuur, bevallig voorzeker, want natuur is immer bevallig, maar die niet meerder voor mij die indrukwekkende kracht kon hebben, welke ik elders erlangde. Hoe klein kwam alles mij voor, hoe eng, hoe benaauwd, het was als ware ik langzamerhand van het vergrootglas tot de verkleinende brillenglazen overgegaan; en dan die fraaije Italiaansche berglijnen, te vergeefsch zocht ik ze aan den Rijn, ik trof slechts bolle groene heuvelen aan, enkele schrale rotsspitsen en wanden uitgezonderd. 252 De pittoreske landschappen van de Rijn konden Cramer duidelijk niet meer bekoren, hij was zichtbaar op zoek naar het sublieme en meende dit alleen nog te kunnen vinden in landen waar de natuur meer ‘verheven’ was, zoals Italië en Zwitserland.
Van Velden. ‘Journaal van W.H.J. Baron van Westreenen.’: 28, 41, 78. Cramer. Kunstreis. Eerste deel: 41; Cramer. Kunstreis. Vierde deel: 41, 163, 165. 252 Cramer. Kunstreis. Vierde deel: 165, 166. 250 251
61
CONCLUSIE De ideeën over schoonheid veranderden in de achttiende eeuw ingrijpend. Het schone, de klassieke opvatting over schoonheid, werd in de loop van deze eeuw met andere esthetische concepten aangevuld. Met de culten van het sublieme en het pittoreske kregen kunst en natuur die op de emoties inspeelden meer appreciatie. Het verhevene zorgde voor overweldigende gevoelens, waarbij het contrast tussen genot en angst een grote rol speelde. Minder hevige gevoelens werden opgeroepen door de pittoreske landschappen, die voornamelijk voor overpeinzing zorgden bij de beschouwers. Het harmonieuze, symmetrische en verfijnde van het schone had dergelijke gevoelens nooit echt bewerkstelligd. Verschillende wetenschappers en critici mengden zich in het debat omtrent schoonheid en smaak dat rond het midden van de achttiende eeuw in volle hevigheid opbloeide. A philosophical enquiry into the origin of our ideas of the sublime and beautiful van Burke en de publicaties An essay upon prints en Three essays van Gilpin werden invloedrijke werken, waarmee de ideeën over het sublieme en het pittoreske zich spoedig over Europa verspreidden. In deze scriptie is onderzocht in hoeverre de veranderende opvattingen over esthetica van invloed waren op de reisbelevingen van Nederlanders in de achttiende en de eerste helft van de negentiende eeuw. Door diverse publicaties waren de Nederlanders op de hoogte van de theorieën op het gebied van schoonheid en smaak, maar de toepassing hiervan in de praktijk en in de weergave in reisverslagen is nog weinig onderzocht. De reizigers in dit onderzoek reisden voornamelijk voor de eigen ontwikkeling en ter vermaak. Vanaf het begin van de achttiende eeuw ondernamen de Nederlanders reeds kortere reizen dan de gemiddelde Grand Tourreiziger. Van een hoogtepunt van de Grand Tour tussen 1763 en 1793, zoals Towner stelt, was in de Nederlanden derhalve geen sprake. De plezierreis domineerde in de achttiende eeuw duidelijk de Nederlandse reiscultuur. De heersende smaak en esthetische voorkeuren bewerkstelligden dat de reizigers hun bestemmingen vanuit dezelfde zienswijze benaderden. Uit de voor deze scriptie onderzochte reisverslagen blijkt dat de esthetische ontwikkelingen invloed hadden op de ervaringen van de Nederlandse reizigers gedurende hun reizen naar Engeland en Duitsland. De veranderingen in de belevingen van de reizigers lopen vrijwel parallel met de esthetische ontwikkelingen die zich in Europa voordeden. Er zijn tussen het begin van de achttiende eeuw en het midden van de negentiende eeuw globaal drie stadia te onderscheiden waarin de esthetische beleving veranderde. In het eerste stadium werden kunst en natuur vanuit de ideeën van het schone beschouwd en beoordeeld. Het sublieme en vooral het pittoreske werden in het tweede stadium belangrijke esthetische concepten die naast het schone gewaardeerd werden. In het derde stadium genoten zowel het sublieme als het pittoreske de voorkeur boven het schone bij het beschouwen van landschappen.
62
Uit het onderzoek blijkt dat de voorkeuren voor het sublieme en het pittoreske werden versterkt door de Romantiek. Sensibiliteit, verbeelding, folklore en volksverhalen werden verbonden met de pittoreske en sublieme landschappen die in Engeland en Duitsland werden opgezocht. De culten van het sublieme en pittoreske kunnen als kenmerkend voor de Romantiek worden beschouwd, maar niet uitsluitend aan deze stroming gekoppeld worden. In de reisverslagen is door de continuering van diverse esthetische voorkeuren en de manier waarop kunst en natuur werden ervaren geen duidelijk omslagpunt van Verlichting naar Romantiek te vinden. Diverse kenmerken die tot de Romantiek worden gerekend, zoals de voorkeur voor ruïnes en afwisselende landschappen, waren immers tijdens de Verlichting al zichtbaar. Dit pleit ervoor dat deze twee stromingen genuanceerder benaderd moeten worden dan doorgaans wordt aangenomen. Aan het einde van de zeventiende eeuw en de eerste helft van de achttiende eeuw vertoonden de Nederlanders nog een duidelijke voorkeur voor het esthetische concept van het schone. De classicistische en de meer barokke architectuur en geordende natuur konden zowel in Engeland als in Duitsland rekenen op goedkeuring van de Nederlanders. De voorkeuren voor de Klassieke Oudheid en de klassieke schoonheidsidealen kwamen in deze periode nadrukkelijk tot uiting. De reizigers gebruikten vrijwel allemaal dezelfde criteria om de bezochte gebouwen te beoordelen: de fraaiheid, stijl en grootte en de gemaakte kosten waren van belang. Eclectische gebouwen werden minder mooi gevonden dan gebouwen in een coherente stijl. Afwisselende landschappen met kasteelruïnes en heuvels rondom de Rijn werden dikwijls als fraai beschouwd, maar symmetrische tuinen en parken en gecultiveerde landschappen genoten de voorkeur. In deze periode werd de natuur bij paleizen en buitenplaatsen zoveel mogelijk aangelegd volgens de ideeën van het schone; de natuur werd aangepast aan de geldende esthetische opvattingen. Vanaf het midden van de achttiende eeuw werd de natuur zelf meer als uitgangspunt genomen. De Nederlanders kregen voorkeur voor romantische landschappen en lieten duidelijk zien op de hoogte te zijn van de ontwikkelingen in de esthetica. De gebruikte terminologie werd hier op aangepast. Afwisselende landschappen werden nu bewust opgezocht en als romantisch of pittoresk omschreven. Landschappen die voor het midden van de achttiende eeuw nog als fraai en aardig werden beschouwd, werden daarna door het aanhalen van verschillende afwisselende details van het landschap als pittoresk bestempeld en door indrukwekkende natuurtaferelen als subliem. De uitwerkingen van het pittoreske en het sublieme op de emoties waren ook terug te zien in de reisverslagen. Aan het begin van de achttiende eeuw waren de verslagen nog grotendeels beschrijvend van aard, maar vanaf het midden van de achttiende eeuw werden de beschrijvingen in toenemende mate aangevuld met gevoelens over de bezienswaardigheden. De aandacht voor sublieme landschappen was minder groot dan voor de pittoreske landschappen, maar wel aanwezig. Zonder het als subliem of verheven te duiden, hadden de reizigers 63
ervaringen die overeenkwamen met de overweldiging die het sublieme oproept. De bewering van Löfgren dat de cultus van het pittoreske door de cultus van het sublieme werd vervangen gaat daarmee in ieder geval voor de Nederlanders niet op. De meeste reizigers in Engeland en Duitsland zochten zowel de pittoreske als de sublieme landschappen op en konden voor beide waardering opbrengen. Uit verschillende reisverslagen blijkt wel dat het voor de reizigers dikwijls niet duidelijk was wat er precies onder subliem of pittoresk werd verstaan en dat ze hier zelf invulling aan gaven. Meerdere malen riepen pittoreske landschappen sublieme gevoelens op, wat ook aantoont dat het sublieme en het pittoreske dicht bij elkaar konden liggen. De pittoreske en sublieme landschappen waren te vinden in de vrije natuur, maar ook in de tuinen en parken in de Engelse landschapsstijl. In de tuinen en parken probeerde men de natuur door middel van kunst na te bootsen en te idealiseren. Met name in Engeland, waar de Engelse landschapstuinen in grotere getale aanwezig waren dan in Duitsland, werden de tuinen en parken in deze nieuwe stijl bewonderd. Hoewel de Nederlanders in Engeland ook in de voorgaande decennia wandelend in de toen nog formeel aangelegde tuinen en parken te vinden waren, nam na het midden van de achttiende eeuw het wandelen sterk toe. De hang naar de natuur, die met het sublieme en het pittoreske nadrukkelijker tot uiting kwam, is hier waarschijnlijk een oorzaak van geweest. Toch kan er niet gezegd worden dat de symmetrische tuinen niet meer geapprecieerd werden. Het schone werd nog altijd gewaardeerd, voornamelijk in de architectuur van de paleizen en buitenplaatsen, maar ook in tuinen en parken. In Duitsland werd nog lange tijd vastgehouden aan de architectuur van de Barok en Rococo, wat ook zijn weerspiegeling had op de tuinarchitectuur. In de formele tuinen in Duitsland, die ook in de Nederlanden gemeengoed waren, werd door de Nederlanders weinig melding gemaakt van gedane wandelingen. Van het Sentimentalisme, dat vanaf de jaren zeventig van de achttiende eeuw in de Nederlanden was doorgedrongen, was in de reisbeschrijvingen van de Nederlanders in eerste instantie nog weinig te merken. Hoewel de reizigers waardering kregen voor de woeste natuur, meer interesse kregen voor middeleeuwse ruïnes en hun gevoelens duidelijker verwoorden in hun verslagen, lijken deze ontwikkelingen eerder te maken te hebben met de esthetische concepten van het pittoreske en het sublieme dan met de literaire stroming. Vanaf het midden van de achttiende eeuw zijn dergelijke ontwikkelingen al terug te zien in de reisverslagen. De stichtelijke boodschap die deel uitmaakt van het Nederlandse Sentimentalisme komt in de beschrijvingen niet naar voren. Het benoemen van landschappen als romantisch of romanesk kan verwijzen naar de uitvoerige landschapsbeschrijvingen uit de sentimentalistische literatuur. Directe verwijzingen naar auteurs zijn echter in de reisverslagen niet terug te vinden. De aandacht van de reizigers lag bij het bezoeken van paleizen, kastelen en buitenplaatsen nog op de eerder genoemde criteria van fraaiheid, stijl, grootte en kosten. Een aanvulling hierbij is dat ‘smaak’ als belangrijk criterium ging meewegen. Of iets in oude of nieuwe smaak was aangelegd of ingericht werd van groot belang geacht. De ontwikkelingen op het gebied 64
van smaak waren bij de reizigers bekend en de bezienswaardigheden dienden aan de gestelde eisen te voldoen om geapprecieerd te worden. Over de architectuur en het interieur werden waardeoordelen gegeven, maar de eventuele gevoelens - die de natuur wel kon oproepen - ontbreken in de beschrijvingen. Ondanks de bewering van Meijer dat het Sentimentalisme geen sporen zou hebben nagelaten en de algemene opvatting dat de Romantiek relatief gezien weinig invloed heeft gehad op de Nederlandse kunst en cultuur, zijn sensibiliteit en diverse andere kenmerken die doorgaans aan de Romantiek worden toegeschreven in sterke mate terug te vinden in de negentiende-eeuwse reisverslagen van de Nederlanders. In de voorgaande perioden bleven de reizigers veelal naar dezelfde soort bestemmingen gaan. Na 1814 was de Romantiek volledig doorgedrongen en veranderden de reisdoelen van de reizigers enigszins. Het wandelen in de vrije natuur werd veelvuldig aangemoedigd om de natuur te kunnen ervaren. De ruïnes, die vanaf het midden van de achttiende eeuw al in waardering toenamen, mochten vanaf het begin van de negentiende eeuw niet meer ontbreken tijdens een reis. Reizigers begonnen indrukwekkende taferelen aan te duiden met verheven om de grootsheid van de natuur te omschrijven. De vergankelijkheid van het menselijk bestaan en de macht van de natuur en God werden met de sublieme landschappen en de overwoekerende ruïnes telkens in de herinnering geroepen. In Duitsland werden de eerst veelvuldig bezochte Schlösser en de bijbehorende tuinen door de Nederlandse reizigers grotendeels ingewisseld voor de ruïnes van Burgen en het wandelen in de ruigere en bergachtige natuur. Om ervaringen te versterken werd voornamelijk bij meer sublieme bezienswaardigheden de fantasie de vrije loop gelaten en werden volksverhalen aangehaald. Vooral de verlaten ruïnes van Duitse Burgen leenden zich uitstekend voor het verbeelden van volkslegenden die ermee verbonden waren. De reizigers in Engeland toonden hierin een enigszins afwijkend gedrag. De ruïnes van Engelse kastelen wekten weliswaar de interesse op, maar verder brachten de reizigers nog altijd liever een bezoek aan de goed onderhouden country houses en paleizen en wandelden ze door de landschapstuinen en-parken, waarvandaan ze de pittoreske landschappen konden bewonderen. Het lijkt erop dat de Nederlanders vooral een reis over het kanaal aflegden om het metropool Londen en de pittoreske landschappen, waar Engeland door Gilpin bekend om stond, te bezichtigen. Sublieme ervaringen werden minder opgezocht en volksverhalen kwamen bij de bezoeken aan de gemoderniseerde residenties minder snel ter sprake. De voorkeur voor het schone lijkt vanaf deze periode echter wel te zijn afgenomen. Eerst populaire classicistische buitenplaatsen en paleizen werden minder aangedaan en degene die wel bezocht werden kregen soms minder lovende beschrijvingen. Formele tuinen en parken werden regelmatig afgedaan als ouderwets. Uit de reisverslagen is gebleken dat zowel in Duitsland en Engeland gedurende de achttiende en de eerste helft van de negentiende eeuw dezelfde soort bestemmingen werden aangedaan. Hoewel er in Engeland al eerder een canon van trekpleisters zichtbaar 65
is dan in Duitsland, waar de reizigers minder naar dezelfde bestemmingen trokken, zijn paleizen, buitenplaatsen, tuinen en parken immer in trek geweest bij de reizigers. De manier waarop ze de bezienswaardigheden waardeerden, beleefden en omschreven wijzigde echter met de veranderingen op het gebied van smaak en esthetiek. Het culturele landschap werd vaak aangepast aan de geldende esthetische voorkeuren, maar het was voornamelijk de blik van de reizigers die de omgeving transformeerde in een romantisch landschap.
66
SUMMARY Aesthetic travel. The aesthetic perception of the Dutch during travel in England and Germany (1683-1855) In the past decades, hundreds of scientific publications have been published about the aesthetic concepts of the beautiful, sublime and picturesque. Studies of the impact of these aesthetic developments in the eighteenth and first half of the nineteenth century on travel are, however, scarce. In this thesis, based on Dutch itineraries of England and Germany from the eighteenth century and the first half of the nineteenth century, it is examined how the eighteenth century aesthetic developments have affected the travel of the Dutch. The focus lies on the experiences of the travellers while they visited palaces, country houses, gardens, parks and nature. The first chapter outlines a historical and theoretical framework about travel and aesthetic developments in the eighteenth century to provide a context for the researched itineraries. The development from the classical Grand Tour to the Romantic Grand Tour and the shorter pleasure trips is researched. While the key aims of the classical Grand Tours were for the young elite to gain education and general knowledge in Italy and France and to become a galant homme, the Romantic Grand Tours and the pleasure trips were mostly focused on amusement and Bildung. In the eighteenth century the aesthetic standards were formed under the influence of inter alia Edmund Burke, William Gilpin and Uvedale Price and had great impact on the cultural landscape and on the travel details. The beautiful was already much appreciated before the second half of the eighteenth century and could be found in Italy and France, but also in the palaces, country houses, gardens and parks in other European countries. The later preference for the aesthetic standards of the picturesque and the sublime asked for different travel destinations. The picturesque could be easily found in the English landscape and the areas surrounding the river Rhine in Germany, the sublime was for example presented in the high mountains of Germany and Switzerland. The cultural landscapes were often transformed to this new taste, which is evident in the emergence of the English landscape gardens. In the following chapters the itineraries are analysed in three chronological periods: 16831748, 1748-1814 and 1814-1855. The first period clearly shows the preference of the travellers for the beautiful. Classical and baroque architecture and formal gardens and parks are admired, while the ‘wilderness’ and ruins of medieval structures are avoided. However, in this period there is already an interest visible in the varied landscapes, which will be called picturesque a few decennia later. In the second half of the eighteenth century the changes in the aesthetic standards emerged and became visible in the itineraries. While the destinations of the travellers remain for the most part the same, the descriptions are filled with more emotions than before. The preference for sublime and picturesque landscapes is also visible in the used terminology. From now on landscapes 67
are often descripted as romantic and picturesque, and it is clear that many travellers were familiar with the ideas about the picturesque by Gilpin and other writers. Although the picturesque is in this period increasingly admired in gardens, parks and ruins, the beautiful is also still appreciated, mostly in architecture. The longing for the sublime however is not yet always clearly noticeable, but this changed after the ending of the French period in the Netherlands in 1814. From now on the travellers in England and especially Germany are frequently overwhelmed by their feelings when they see mountains or impressive weather scenes. Sites are made more sensational by the use of fantasy or folktales. The itineraries indicate that the difference between the sublime and the picturesque were not wholly clear for everyone. Often sublime feelings are evoked by the sight of picturesque landscapes. In the period 1814-1855, when Romanticism is at its highpoint, the picturesque and the sublime are equally valued and influence the travel destinations. The aesthetic standards of the sublime and picturesque have such a great impact on the gaze of the Dutch travellers that they see almost every (cultural) landscape as a romantic landscape, even the ones that were first only appreciated for its beautiful aspects. The development of the aesthetic perception during travel and the travel destinations demonstrate that the differences between Enlightenment and Romanticism are not as clear as generally assumed.
68
LITERATUURLIJST Primaire bronnen Alensoon, J. ‘Dag-register van een korte reys door eenige gedeeltens van Vrankrijk, Italie, Switserland ende Duytschland door mij mr. Jan Alensoon gedaan in de jaaren 1723 en 1724.’ Universiteitsbibliotheek Amsterdam, Bijzondere Collecties XV E 25. Alewijn, D. ‘Journaal van Dirk Jacob Alewijn van een reis naar Londen.’ 1825. Stadsarchief Amsterdam, archief Familie Backer, 172: 665. Anoniem. ‘Aantekeningen van onze reijse door de voornaamste hoovene van Duytslandt Ao1708.’ Universiteitsbibliotheek Amsterdam, Bijzondere Collecties XV E 29. Anoniem. A description of the Colosseum: As re-opened in M.DCCC.XLV. Londen 1845. Anoniem. A description of the gardens and buildings at Kew. Richmond 1763. Anoniem. A picturesque guide to the Regent's park; with accurate descriptions of the colosseum, the diorama, and the zoological gardens. Londen 1829. Anoniem. A pocket companion for Oxford: Or guide through the university. Oxford 1766. Anoniem. ‘Berigten. Groot-Britannien.’ Algemene konst- en letter-bode, voor meer- en mingeoeffenden: behelzende berigten uit de geleerde waereld, van alle landen, nr. 137 (11 februari 1791). Anoniem. ‘Berigten. Engelsche letterkunde.’ Nieuwe algemene konst- en letter-bode, voor meer- en mingeöeffenden. Behelzende berigten, uit de geleerde waereld, van alle landen, nr. 143 (24 september 1796). Anoniem. ‘Berigten van eenige boomen, door hooge ouderdom en uitgebreidheid vermaard.’ Hedendaagsche vaderlandsche bibliotheek van wetenschap, kunst en smaak, nr. 8 (1806). Anoniem . ‘The castle and great tun of Heidelberg.’ The penny magazine of the society for the diffusion of useful knowledge, vol. 241 (2 januari 1836): 421-422. Austen, J., M. Shappard. The annotated sense and sensibility. New York 2011. Baedeker, K. Handbuch für Reisende durch Deutschland und den Oesterreichischen Kaiserstaat. Rotterdam 1842. Beets, N. Herinneringen en indrukken. Een kleinen uitstap naar Londen in mei 1847. Amsterdam 1849. Beeverell, J. Les délices de la Grand' Bretagne, & de l'Irelande [...]. Leiden 1707. Bekker, B. Beschrijving van de reis door de Verenigde Nederlanden, Engeland en Frankrijk in het jaar 1683. Ljouwert 1998. Bergh, J. van den. Mijn uitstapjen naar Engeland in de lente van 1854. Arnhem 1855 Bitter, W. ‘Een reis met de heer en mevrouw Twickel naar Londen.’ 1836. Twickelbulletin. December 1987: 17-23. Bruijningh, J. ‘Rijsbeschrijving van Amsterdam naar Frankfurt en terug gedaan door Jason Bruijningh in gezelschap van de heeren Reus, Hoffstad van Eys, Hebenstreid, Asschenberg, Du Fay en Munch.’ 1742. Stadsarchief Amsterdam, archief Heshuysen: 364. 69
Burke, E. A philosophical enquiry into the origin of our ideas of the sublime and beautiful. Londen 1987. Camper, P. ‘Reijze over Hanover en Bruswijck naar Berlin en over Hamburg en Bremen naar Kl Lautrum. 1780 Universiteitsbibliotheek Amsterdam, Bijzondere Collecties II F 37. Camper, P., B. Nuijens. Petri Camperi itinera in Angliam, 1748-1785. Amsterdam 1939. Castiglione, B. The book of the Courtier. Vert. L. Eckstein Opdycke. New York 1903. Chamberlayne, E. L'etat present de la Grande Bretagne et de l'Irlande […]. Den Haag 1727. Christ, J. Aanteekeningen op een reisje langs de Ahr en den Rijn. Nijmegen 1840. Christ, J. Wandelingen van een landschapschilder langs de Ruhr en een gedeelte van den Ryn. Gorinchem 1836. Clemens, C. Schetsen en verhalen uit de Rijn-provinciën. Amsterdam 1840. Colombier, C. de. Zeer gedenkwaardige en naaukeurige historische reis-beschrijvinge, door Vrankrijk, Spangie, Italien, Duitsland, Engeland, Holland, en Moscovien. Leiden 1700. Cooke, H. An historical and descriptive guide to Warwick Castle, Kenilworth Castle, Guy’s Cliff, Stoneleigh Abbey, the Beauchamp Chapel, and other places of interest in the neighbourhood. Warwick 1849. Court, P. de la. De reizen der De la Courts: 1641, 1700, 1710. Leiden 1928. Cramer, A. Mijne herinneringen uit Duitschland en Braband, gedurende den jare 1814. Amsterdam 1821. Cramer, H. Kunstreis door Frankrijk, Zwitserland, Italië en Engeland, ondernomen den 23. november 1831. Eerste deel. Amsterdam 1832. Cramer, H. Kunstreis door Frankrijk, Zwitserland, Italië en Engeland, ondernomen den 23. november 1831. Vierde deel. Amsterdam 1836. Crommelin-Wolterbeek, C. ‘Verslag van een reis naar Engeland door A.M. CrommelinWolterbeek.’1850. Stadsarchief Amsterdam, archief Familie Crommelin 3015: 55. Dussen, J. van der., P. van der Dussen. ‘Verslag van een reis van Den Haag door Duitsland en Oostenrijk naar Italië en Zwitserland.’ 1700. Koninklijke Bibliotheek 131 C 20. Engelen, A. Reistogtje door een gedeelte van Duitschland in 1838. Reistafereelen, schetsen en verhalen. Groningen 1839. Fagel, H. (de oudere). ‘Eigenhandig journaal door Henrik Fagel van zijn reis naar Engeland.’ 1727. Nationaal Archief, archiefinv.nr. 1.10.29, inv.nr. 53. Fagel, H. (de oudere). ‘Eigenhandig journaal door Henrik Fagel van zijn reis naar Engeland.’ 1770. Nationaal Archief, archiefinv.nr. 1.10.29, inv.nr. 60. Fagel, H. (de jongere). ‘Verslag van een reis door de Elzas, Lotharingen en Duitsland’. 1783. Nationaal Archief, archiefinv.nr. 1.10.29, inv.nr. 194. Gavanon, E. ‘Verslag van een reis vanuit Arnhem in gezelschap van de heer Kelderman en zijn dochter Jeanette naar Duitsland (Kleef, Krefeld, Bonn) en weer terug.’ 1791. Nationaal Archief 1887 B XXIVb. Geel, J. Gesprek op de Drachenfels. Een dialoog uit 1835 over de literatuur in de negentiende eeuw. 70
Editeur J. Brandt Corstius. Amsterdam 1968. Gilpin, W. An essay upon prints: containing remarks upon the principles of picturesque beauty, the different kinds of prints, and the characters of the most noted masters. Londen 1768. Gilpin, W. Three essays. On picturesque beauty, on picturesque travel and on sketching landscape. Londen 1794. Gilpin, W. Verhandeling over prenten. Vert. P. Holsteijn en J. Holsteijn. Rotterdam 1787. Godefroy, A. ‘Historische bijzonderheden betreffende het kasteel van Heidelberg.’ In: A. Godefroy e.a., red. Bouwkundige bijdragen. Deel 12. Amsterdam 1862: 267-282. Harrison, W. The visitor's hand-book to Richmond, Kew Gardens, and Hampton Court […]. Londen 1848. Hidde, W. van der. Vermaakelyke reizen, door het grootste gedeelte van het Duitsche ryk […]. Leiden 1782. Hogendorp, A. van. ‘Verslag van een reis vanuit den Haag naar Bonn (Duitsland) en weer terug tot Arnhem.’ 1792. Nationaal Archief, archiefinv.nr. 2.21.006.49, inv.nr. 173. Holthuyzen, P. ‘Reis naar Engeland’. 1837. Stadsarchief Amsterdam, Archief P.G. Holthuyzen 387:2. Hoorn, J. ten. Naeuw-keurig reys-boek. Bijsonder dienstig voor kooplieden, en reysende personen. Amsterdam 1679. Hoorn, P.N. van. ‘Journaal van mijn reijs na Pyrmont, Duytslandt en Italien.’ 1777-1778. Koninklijke Bibliotheek 120 C 46. Hop, C. ‘Journal de mon voyage par l'Allemagne 1707.’ R. Pabst van Bingerden, ed. Bijdragen en Mededelingen van het Historisch Genootschap X (1887): 227-325. Houten, W. van. Reis van Rotterdam naar Londen; benevens eene beschrijving der laatstgenoemde stad. Rotterdam 1835. Hutcheson, F. Inquiry into the original of our ideas of beauty and virtue. Londen 1753. Huygens, C. Journaal van Constantijn Huygens, den zoon, van 21 October 1688 tot 2 sept. 1696. Eerste deel. Utrecht 1876. Laar, G. de. Magazijn van tuin-sieraaden: of verzameling van modellen van aanleg en sieraden […]. Amsterdam 1802. Lairesse, G. de. Groot schilderboek, waer in de schilderkonst in al haar deelen grondig werd onderweezen, ook door redeneeringen en printverbeeldingen verklaard. Volume 1. Amsterdam 1712. Leeuw, M. de. ‘Reis naar Engeland en Duitsland’. 1799. Nationaal Archief, archiefinv.nr. 2.21.070, inv.nr. 75. Lennep, A. van. ‘Briefwisseling tussen Hendrik Aarnoud van Lennep en Anna Louisa bij zijn reis naar Engeland.’ 1834. Stadsarchief Amsterdam, Archief van de Familie Van Lennep en Aanverwante Families 238: 64. Löher, F., e.a. ‘Groot-Brittannie en Ierland. Land en volk.’ In: C. Teerlink en P. Beets, red. Frankrijk, Belgie, Groot-Brittanie en Ierland en zijn bewoners. Uitstapjes naar merkwaardige plaatsen, beschrijving van prachtige natuurtafereelen en van 71
eigenaardigheden, zeden en gewoonten der bevolking. Leiden ca. 1860: 94-107. Luckombe, P. The beauties of England, […] intended as a travelling pocket companion: pointing out whatever is curious both in art and nature. Londen 1767. Luden, J. ‘Reis naar Engeland.’ 1823 Stadsarchief Amsterdam, Archief van de Familie Luden en aanverwante Families: 922. Maanen, P. van. ‘Memoriaal gedurende mijn verblijf in London in 1794-1795.’ Universiteitsbibliotheek Amsterdam, Bijzondere Collecties Ey 1. Meerman, J. Eenige berichten omtrent de Pruissische, Oostenryksche en Siciliaansche monarchiën. Den Haag 1793. Meerman, J. Eenige berichten omtrent Groot-Brittannië en Ierland. Den Haag 1787. Meerman, J. ‘Reijze door Engeland vertrokken Hellevoetsluis’. 1774-1776. Koninklijke Bibliotheek 133 G 13. Meersch, A. van der. ‘Verslag van een reis van Amsterdam via Overijssel naar Duitsland.’1703. Universiteitsbibliotheek Amsterdam, Bijzondere Collecties A c 48 en W 73 a, b. Metelerkamp, R. ‘Verslag van reis door Duitsland, Oostenrijk, Denemarken, Zweden, Engeland, Schotland, Frankrijk en België’. 1798-1802. Koninklijk Bibliotheek 73 F 17. Mogg, E. Mogg's Southampton railway, and Isle of Wight guide. Londen 1845. Murray, J. A hand-book for travellers on the continent: Being a guide through Holland, Belgium, Prussia and Northern-Germany […]. Londen 1836. Naber, J. ‘Reyze naar Lingen ende omleggende plaatsen gedaan in 't jaar 1792 door Johannes Antonius Naber.’ Universiteitsbibliotheek Amsterdam, Bijzondere Collecties II H 69. Price, U. An essay on the picturesque, as compared with the sublime and the beautiful. Londen 1794. Raye, J. Een levenslustig heer op reis naar de Oriënt. Brieven van Johan Raye, heer van Breukelerwaart, 1764-1769. A. Doedens en L. Mulder, ed. Baarn 1987. Rethaan Macaré, F. Londen en de wereldtentoonstelling of veertien dagen in de hoofdstad van Groot-Brittannië in den Jahre 1851. Houten 1852. Rijk, J. Dag-verhaal eener reize gedaan met Z.M. linie schip De Zeeuw, aan boord hebbende Z.K.H. Prins Hendrik, derden zoon van den Prins van Oranje, naar de Noordsche hoven & Engeland, in den zomer van het jaar 1834. Utrecht 1835. Robineau, A. Reis langs den Rhijn, van Maintz tot Dusseldorp. Behelzende eene zo nauwkeurig als belangrijke beschrijving der steden, dorpen en vlekken aan den oever des Rhijns gelegen. Deel 2. Haarlem 1793. Sanders, R. The complete English traveller: or, A new survey and description of England and Wales. Londen 1771. Schopenhauer, J. ‘Engelsche landhuizen en parken.’ In: C. Teerlink en P. Beets, red. Frankrijk, Belgie, Groot-Brittanie en Ierland en zijn bewoners. Uitstapjes naar merkwaardige plaatsen, beschrijving van prachtige natuurtafereelen en van 72
eigenaardigheden, zeden en gewoonten der bevolking. Leiden ca. 1860: 129-134. Schultens, H. Een alleraangenaamste reys: eigenhandige dagelijksche aanteekeningen van Hendrik Albert Schultens nopens zijn verblijf in Engeland in de Jaren 1772 en 1773. Inleiding door C. van Eekeren en E. Kwant. Leiden 1991. Scott, W. Kenilworth. Illustrated and annotated edition. Loschberg 2014. Strauven, C. Geschichte des Schlosses zu Düsseldorf von seiner Gründung bis zum Brand am 20 März 1872. Düsseldorf 1872. Troosting, E. Veertien dagen in Engeland in 1849. Dordrecht 1851. Velden, D. van. Journaal van W.H.J. Baron van Westreenen van zijn reizen naar Londen, Cambridge en Oxford in de Jaren 1834 en 1835. Den Haag 1972. Vromans, P. ‘Verslagen van verschillende reizen’. 1768-1786. Nationaal Archief, archiefinv.nr. 2.21.018, inv.nr. 1462. Vroom, J. ‘Jurnaal van een reijs gedaan van Amsterdam na Breemen, Hamburg en Holstijn en weder terug gedaan door de heer B. Teengs en J. Zeewolt.’ 1796. Universiteitsbibliotheek Amsterdam, Bijzondere Collecties Dz 20. Warin, A. ‘Verslag van een reis van Utrecht naar Duitsland.’ 1765. Universiteitsbibliotheek Amsterdam, Bijzondere Collecties XIV G 23. Willigen, A. van der. Aantekeningen op een togtje door een gedeelte van Engeland in het jaar 1823. Haarlem 1824. Zeyher, J., G. Roemer. Beschreibung der Gartenanlagen zu Schwetzingen: mit 8 Kupfern u. einem Plane des Gartens. Mannheim 1809. Secundaire bronnen Aitchison, C., N. MacLeod en S. Shaw. Leisure and tourism landscapes: Social and cultural geographies. Abingdon 2000. Andrews, M. The search for the picturesque: Landscape aesthetics and tourism in Britain, 1760-1800. Stanford 1989. Baggerman, A. ‘Egodocumenten. Dagboeken, brieven en memoires als historische bron.’ Spiegel historiael, vol. 40 (2005): 109-113. Baggerman, A., R. Dekker. ‘“De gevaarlijkste aller bronnen”. Egodocumenten: nieuwe wegen en perspectieven.’ In: A. Baggerman en R. Dekker, red. Egodocumenten: nieuwe wegen en benaderingen. Amsterdam 2004: 3-22. Baggerman, A., R. Dekker. ‘Inventarisaties egodocumenten.’ Onderzoeksinstituut Egodocument en Geschiedenis. 30 december 2014. . Baggerman, A., R. Dekker. ‘Reisverslagen tot 1814 deel 2.’ Onderzoeksinstituut Egodocument en Geschiedenis. 16 januari 2015. . Baggerman, A., R. Dekker. ‘Reisverslagen tot 1814 deel 4.’ Onderzoeksinstituut Egodocument en Geschiedenis. 16 januari 2015. . 73
Bakker, B. “Schilderachtig’: discussies over term en begrip in de zeventiende eeuw.’ In: C. van Eck e.a., red. Het schilderachtige. Studies over het schilderachtige in Nederlandse kunsttheorie en architectuur. 1650-1900. Amsterdam 1994: 11-24. Beattie, A. The Alps. A cultural history. Oxford 2006. Bell, C., Lyall, J. The accelerated sublime. Landscape, tourism, and identity. Westport 2002. Berg, W. van den. De ontwikkeling van de term ‘romantisch’ en zijn varianten in Nederland tot 1840. Assen 1973. Bermingham, A. Landscape and ideology. The English rustic tradition, 1740-1860. Londen 1987. Blaauboer, M. ‘Johan Meerman (1753-1815). Impressie van een grand tourist in hart en nieren.’ In: M. van der Sman e.a. De Grand-Tour: de reizen van Gerard en Johan Meerman in de achttiende eeuw. Amsterdam 2003: 119-129. Brandt Corstius, J. ‘Inleiding.’ In: J. Geel. Gesprek op de Drachenfels. Een dialoog uit 1835 over de literatuur in de negentiende eeuw. Amsterdam 1968: 1-18. Brewer, J. The pleasures of the imagination. English culture in the eighteenth century. Oxon 2013. Brock, M. ‘‘Houdt ons voor geen sentimenteele knapen!’ Natuur en emoties in Brieven, geschreven op eene wandeling door een gedeelte van Duitschland en Holland, in den zomer van 1809.’ Tijdschrift voor geschiedenis, jrg. 126, nr. 4 (2013): 548-563. Brook, I. ‘Reinterpreting the picturesque in the experience of landscape.’ In: J. Malpas, red. The place of landscape: concepts, contexts, studies. Cambridge 2011: 165-178. Buzard, J. The beaten track. European tourism, literature, and the ways to culture, 18001918. Oxford 1993. Buzard, J. ‘The grand tour and after (1660-1840).’ In: P. Hulme., T. Youngs. The Cambridge companion to travel writing. Cambridge 2006: 37-52. Charles, V., K. Carl. Rococo. New York 2014. Colvin, H., e.a. The history of the king’s works. Vol. V 1660-1782. Londen 1976 Crook, J., M. Port. The history of the king’s works. Vol. VI 1782-1851. Londen 1973. Darby, W. Landscape and identity. Geographies of nation and class in England. Oxford 2002. Dekker, G. The fictions of romantic tourism. Radcliffe, Scott, and Mary Shelley. Stanford 2005. Donnachie, I., C. Lavin. From Enlightenment to Romanticism: Anthology II. Manchester 2004. Doornman, M. De romantische orde. Amsterdam 2008. Frank-van Westrienen, A. De Groote Tour. Tekening van de educatiereis der Nederlanders in de zeventiende eeuw. Amsterdam 1983. ‘Garten anlage.’ Schloss Schwetzingen. 4 december 2014. . Gemie, S. Brittany, 1750-1950. The invisible nation. Cardiff 2007. Girouard, M. Life in the English country house. A social and architectural history. Londen 1980. Heijden, l. van der., J. Sanders. De levensloop van Adriaan van der Willigen (1766-1841). 74
Een autografie uit een tijdperk van overgang. Hilversum 2010. Heumakers, A. De esthetische revolutie. Hoe Verlichting en Romantiek de Kunst uitvonden. Amsterdam 2015. ‘History.’ Blenheim Palace. 3 november 2014.. Hobsbaum, E. Nations and nationalism since 1780. Programme, myth, reality. Tweede herziende druk. Cambridge 1992. Honour, H. Romanticism. Londen 1981. Hunt, J. ‘“Lordship of the feet”: towards a poetics of movement in the garden.’ In: M. Conan, red. Landscape design and the experience of motion. Washington 2003:187-213. Jong, E. de. ‘Architectuur en landschap. Jacob Otten Husly (1738-1796) als theoreticus. Een verkenning.’ In: H. Krop en P. Sonderen, red. Tussen classicisme en romantiek. Esthetica in Nederland van 1770 tot 1870. Rotterdam 1993: 80-96. Jong, E. de. ‘For profit and ornament. The function and meaning of Dutch garden art in the period of William and Mary. 1650-1702.’ In: J. Hunt, red. The Dutch garden in the seventeenth century. Washington 1990: 13-48. Jong, E. de. Natuur en kunst. Nederlandse tuin- en landschapsarchitectuur 1650-1740. Tweede herziende druk, Bussum 1995. Kerber, D. ‘Die Burg im Mittelalterlichten Territorium’. In: H. Böhme e.a., red. Burgen in Mitteleuropa. Ein Handbuch. Band II Geschichte und Burgenlandschaften. Stuttgart 1999: 66-78. Kleijn, L. ‘Hebben kleine verhalen de toekomst? Historici over microgeschiedenis.’ Spiegel historiael, vol. 40 (2005): 148-150. Knuvelder, G. De romantiek en haar aspecten. Den Bosch 1974. Krop, H. ‘De sensu pulchri. De eerste Nederlandse esthetica’. In: H. Krop en P. Sonderen, red. Tussen classicisme en romantiek. Esthetica in Nederland van 1770 tot 1870. Rotterdam 1993: 33-38. Krul, W. ‘Inleiding.’ In E. Burke. Een filosofisch onderzoek naar de oorsprong van onze denkbeelden over het sublieme en het schone. Vert. W. Krul. Groningen 2004: 11-50. Laarse, R. van der. ‘De beleving van de buitenplaats. Smaak toerisme en erfgoed.’ In: R. van der Laarse, red. Bezeten van vroeger. Erfgoed, identiteit en musealisering. Amsterdam 2005: 59-88. Labrie, A. ‘Van Wenen tot Frankfurt, 1815-1848.’ In: L. Wessels en T. Bosch, red. Nationalisme, natie en staten. Europa vanaf circa 1800 tot heden. Nijmegen 2012: 158-281. Leerssen, J. National thought in Europe. A cultural history. Amsterdam 2006. Leeuw, R. de. ‘Nederlanders op Grand Tour.’ In: R. de Leeuw, red. Herinneringen aan Italië. Kunst en toerisme in de achttiende eeuw. Zwolle 1984. Löfgren, O. On holiday. A history of vacationing. Berkeley 1999. Macarthur, J. The picturesque: architecture, disgust and other irregularities. New York 2007. MacKenzie, J. Orientalism: History, theory and the arts. Manchester 2004. Mączak, A. De ontdekking van het reizen. Europa in de vroeg-moderne tijd. Vert. A. van Braam. 75
Utrecht 1998. Madelein, C. ‘Kant in de fout? Het verhevene in de Nederlanden.’ De achttiende eeuw, vol. 39, nr. 1 (2007): 77-93. Mathijsen, M. Nederlandse literatuur in de romantiek, 1820-1880. Nijmegen 2004. McDonald, G. Cadogan guide England. Londen 2003. Meijer, A. ‘‘Houdt altyd in het oog dat gy een christen zyt’: de Nederlandse discussie over het Sentimentalisme, 1750-1800’. Documentatieblad werkgroep achttiende eeuw, vol. 31, nr. 1 (1999): 1-20. Meyer, W. Deutsche Schlösser und Festungen. Frankfurt am Main 1969. ‘Moschee.’ Schloss Schwetzingen. 4 december 2014. . Pantus, W-.J. “In schilderachtige schakeering’ Over de ontwikkeling van de termen ‘schilderachtig’ en ‘pittoresk’ in de Nederlandstalige kunstliteratuur sinds de romantiek.’ In: C. van Eck e.a., red. Het schilderachtige. Studies over het schilderachtige in Nederlandse kunsttheorie en architectuur. 1650-1900. Amsterdam 1994: 54-65. Peschken, G. ‘Vom Königsschloß zum Schloß des Kaisers.’ In: G. Peschken, e.a. Das Berliner Schloß: das klassische Berlin. Berlijn 1991: 100-122. Peschken, G. ‘Von der kurfürstlichen Residenz zum Königsschloß.’ In: G. Peschken, e.a. Das Berliner Schloß: das klassische Berlin. Berlijn 1991: 20-74. Ramakers, B. ‘Staging nature. Observation, imagination and experience in E.M. Post’s Het land in brieven (1788).’ The Netherlands yearbook for history of art/Nederlands kunsthistorisch jaarboek, vol. 61 (2011): 333- 367. Reinhardt, H. ‘German gardens in the eighteenth century: classicism, rococo and neoclassicism.’ In: M. Mosser en G. Teyssot. The history of garden design. The western tradition from the renaissance to the present day. Londen 2000: 293-305. Richwood, S. ‘A magazine for the friends of good taste: sensibility and rationality in garden design in late eighteenth-century Germany.’ Studies in the history of gardens & designed landscapes: An international quarterly, vol. 20, nr. 3 (2000): 229-248. Rigney, A. ‘Herinneringen aan Scott. Literatuur, erfgoed, mobiliteit.’ In: R. van der Laarse, red. Bezeten van vroeger. Erfgoed, identiteit en musealisering. Amsterdam 2005: 88-101. Ronnes, H. Architecture and élite culture in the United Provinces, England and Ireland, 1500-1700. Amsterdam 2006. Saïd, E. Orientalism. New York 2014. ‘Schloss Wolfenbuettel.‘ Museum Schloss Wolfenbüttel. 5 november 2014. . Sieber, H. Schlösser Residenzen. Frankfurt am Main 1972. Smith, C. The building of Castle Howard. Londen 1990. Solnit, R. Wanderlust. A history of walking. Londen 2001. Sweetman, J. ‘Nature and art in Enlightenment culture.’ In: M. Fitzpatrick e.a., red. The Enlightenment world. Abingdon 2004: 288-306. 76
Taylor, R. The castles of the Rhine: Recreating the Middle Ages in modern Germany. Waterloo 1998. Tinniswood, A. The polite tourist. A history of country house visiting. Londen 1998. Tollebeek, J. ‘Het tweede oog.’ In: J. Tollebeek, e.a., red. Romantiek & historische cultuur. Groningen 1996: 19-44. Towner, J. An historical geography of recreation and tourism in the western world. 1540-1940. Chichester 1996. Towner, J. ‘The grand tour. A key phrase in the history of tourism.’ Annals of tourism, vol. 12 (1985): 297-333. Tromp, H. De Nederlandse landschapsstijl in de achttiende eeuw. Leiden 2012. Troost, W. Stadhouder-koning Willem III: een politieke biografie. Hilversum 2001. Turner, L., J. Ash. The golden hordes. International tourism and the pleasure periphery. Londen 1975. Urry, J. The tourist gaze. Leisure and travel in contemporary societies. Londen 1990. Verhoeven, G. Anders reizen? Evoluties in vroegmoderne reiservaringen van Hollandse en Brabantse elites (1600-1750). Hilversum 2009. Verhoeven, G. ‘Foreshadowing tourism. Looking for modern and obsolete features – or some missing link – in early modern travel behavior (1675-1750) .’ Annals of tourism research, vol. 42 (2013): 262-283. Verhoeven, G. ‘Vaut le voyage!? Nieuwe tendensen in het historisch onderzoek naar toerisme (1750-1950).’ Stadsgeschiedenis, vol. 4 (2009): 61-73. Watkin, D. The English vision. The picturesque in architecture, landscape and garden design. Londen 1982. Watkins, C., B. Cowell. Sir Uvedale Price (1748-1829). Decoding the picturesque. Woodbridge 2012. ‘William and Mary build a new palace. Hampton Court Palace.’ Historical Royal Palaces. 3 november 2014. . Woodbridge, K. Princely gardens. The origins and development of the French formal style. Londen 1986. Woodward, C. In ruins. Londen 2001. Zeune, J. ‘Die Burg als Wehrhafter Wohnsitz.’ In: H. Böhme e.a., red. Burgen in Mitteleuropa. Ein Handbuch. Band II Geschichte und Burgenlandschaften. Stuttgart 1999: 42-51. Zonneveld, P. van. ‘Groots, woest of bekoorlijk. Het romantisch landschap en de Nederlandse literatuur (1750-1850).’ In: W. Loos e.a. Langs velden en wegen. De verbeelding van het landschap in de 18de en 19de eeuw. Amsterdam 1997: 95-106.
77
BIJLAGE 1 Biografieën reizigers Jan Alensoon (1683 -1769) was jurist in Leiden. Hij stond voornamelijk bekend om zijn liefde voor muziek. In 1723 vertrok hij met Marcus Drabbe (geb.1884) voor dertien maanden op ‘Groote Tour’ door België, Frankrijk, Italië, Zwitserland en Duitsland. Dirk Jacob Alewijn (1787- 1863) was de zoon van jhr. Willem Alewijn (1769-1839) en trouwde met jkvr. Jacoba Elisabeth Dedel (1794-1875). Hij was penningmeester van de stedelijke accijnzen en belastingen in Amsterdam. In 1825 reisde hij af naar Londen. Nicolaas Beets (1814-1903) werd geboren als zoon van een apotheker. Op vroege leeftijd kwam hij in aanraking met de werken van verschillende Engelstalige auteurs, waaronder die van Walter Scott (1771-1832), George Byron (1788-1824) en Laurence Sterne (1713-1768). Tijdens zijn studie theologie aan de Universiteit van Leiden begon hij met het schrijven van poëzie en literatuur, soms onder zijn pseudoniem Hildebrand. Samen met enkele studiegenoten richtte hij de ‘Rederijkerskamer voor uiterlijke welsprekendheid’ op, waarin voornamelijk romantische literatuur van onder andere Lord Byron en Victor Hugo (1802-1885) werd gelezen. De vroege publicaties van Beets zijn met name geïnspireerd op de werken van Byron. Nadat hij predikant was geworden schreef hij hoofdzakelijk verzen over religie en natuur. Balthasar Bekker (1634-1698) was een man met Verlichte denkbeelden. Na zijn studies filosofie en theologie werd hij predikant. Tegen de opvattingen van het Calvinistische geloof in, was hij een aanhanger van René Decartes (1596-1650) en verdedigde de ideeën van het Cartesiaanisme. Zijn verschillende publicaties, waarin hij de opvattingen van de Hervormde Kerk aan de kaak stelde, hadden tot gevolg dat hij uit zijn ambt werd gezet. Bekker wilde het protestantse geloof zuiveren door de aspecten, die hij als bijgeloof zag, uit te bannen. In zijn boek De betoverde weereld (1691) trok hij het bestaan van de duivel, heksen en geesten in twijfel en toonde aan dat het overblijfselen waren van pagane opvattingen. In 1683 reisde Bekker op 49-jarige leeftijd met enkele vrienden voor drie maanden door de Nederlanden, Frankrijk en Engeland. Samuel Johannes van den Bergh (1814-1868) was de zoon van een drogist en werd hier zelf ook voor opgeleid. Hij is echter voornamelijk bekend als dichter en als oprichter van het genootschap ‘Oefening kweekt kennis’. Hij was Oranjegezind en schreef verschillende vaderlandslievende gedichten. Van den Bergh vertaalde ook verschillende Engelstalige romans, waaronder Kenilworth van Walter Scott (1771-1832). In de lente van 1854 reisde hij door Engeland en legde zijn ervaringen vast in een verslag dat gepubliceerd werd.
78
W. Bitter (eind 18de- midden 19de eeuw) was kamerdienaar van mr. Jacob Derk Carel (1809-1875), baron van Heeckeren van Wassenaer, en zijn echtgenote Marie Cornelie (1799-1850), gravin van Wassenaer Obdam. Van 4 oktober tot 28 oktober 1836 ging Bitter in het gevolg van de baron en gravin mee naar Londen. Jason Bruijningh (1728-1761) was de zoon van Michiel Bruijningh (1690-1773), een handelaar in graan en wijn en lid van het vroedschap van Amsterdam. Jason volgde hem op. In 1742 reisde hij drie maanden door de Nederlanden en Duitsland. Petrus Camper (1722-1789) was de zoon van een rijke predikant en geboren in Leiden. Hij volgde een brede wetenschappelijke opleiding, maar zijn voornaamste interesse ging uit naar geneeskunde. Hij maakte op jonge leeftijd verschillende wetenschappelijk reizen naar Engeland, Duitsland en Frankrijk. Vanaf 1749 doceerde hij achtereenvolgens aan de universiteiten van Franeker, Amsterdam en Groningen. Naast zijn werk als medicus en hoogleraar, is hij bekend om zijn onderzoeken met betrekking tot vergelijkende anatomie op basis van de inwendige structuur van diersoorten. Camper was in de achttiende eeuw een van de bekendste Nederlandse wetenschappers en lid van de Royal Society of London. Johannes Franciscus Christ (1790-1845) was een schilder, aquarellist, tekenaar en etser, die voornamelijk bekend was om zijn landschapsschilderijen. Voor onderwerpen maakte hij verschillende reizen door Nederland en Duitsland, waarvan een aantal reisverslagen zijn gepubliceerd. Hij heeft een groot aantal van de Nederlandse kastelen vereeuwigd op papier. Christiaan Hendrik Clemens (1808-1841) was naast onderwijzer aan de Departementale School der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen in Nijmegen ook schrijver van beroep. Hij schreef verschillende boeken, zoals Handleiding om op aarde gelukkig te leven (1835). Tevens legde hij zijn reiservaringen naar onder ander Duitsland op papier vast, die als boeken werden uitgegeven. Allard de la Court (1688- 1755) was de zoon van mr. Pieter de la Court van der Voort (1664-1739) en woonde in Leiden. Allard de la Court trad in zijn vaders voetsporen als lakenfabrikant en -koopman. Hij maakte verschillende korte reizen naar België, Duitsland en Engeland. Hij verbleef bijvoorbeeld op 22 jarige leeftijd voor 2,5 maand in Engeland. Anton Cramer (eind 18de-midden 19de eeuw) was schrijver en uitgever. Hij gaf met zijn uitgeverij ‘Anton Cramer & co’ verschillende soorten boeken, maar ook spotprenten uit. Zijn eigen reisverslagen over korte reizen, onder andere naar Frankrijk en Duitsland, gaf hij zelf uit.
79
Hendrik Willem Cramer (1809-1874) was kunstschilder en won in 1831 de Prix de Rome voor het beste historische schilderstuk. Vanaf 1831 ondernam hij een kunstreis van enkele jaren door Frankrijk, Zwitserland, Italië, Duitsland en Engeland. Zijn reisverslagen werden door zijn vader, uitgever Antonij Cramer, in verschillende delen uitgegeven. Claude Daniël Crommelin (1795-1859) was een nazaat van een vermogend Nederlands patriciaatsgeslacht. Hij was firmant bij het handelshuis Firma Daniël Crommelin en Soonen. Tevens is hij enkele jaren directeur bij de Nederlandsche Bank geweest. Over zijn reisjes en die van zijn vrouw naar onder andere Engeland en Duitsland zijn verschillende verslagen overgebleven. Jacob van der Dussen (1670 -1728) was de zoon van mr. Nicolaas van der Dussen (1636-1719), vroedschap van Dordrecht. Jacob van der Dussen studeerde rechten. Naast zijn banen als burgemeester van Dordrecht en advocaat, was Van der Dussen heer van Oost-Barendrecht. Op 28 augustus 1699 vertrok hij op 29 jarige leeftijd voor tien maanden met zijn broer Pieter (1675-1726) voor een reis door Duitsland, Oostenrijk en Italië. Adriaan Walraven Engelen (1804-1890) studeerde rechten in Groningen. Hij werd rechter, maar was daarnaast ook dichter en letterkundige. Hij heeft verschillende reizen gemaakt die als inspiratie hebben gediend voor zijn publicaties. Naast dichtbundels gaf hij ook memoires en reisboeken uit, zoals Wandelingen door Gelderland en aangrenzende NoordBrabantsche, Limburgsche en Pruisische gewesten (1847). Hendrik Fagel de jonge (1765 -1838) was de zoon van Hendrik Fagel de oude (17061790) en afkomstig van de regentenfamilie Fagel. Vanaf jonge leeftijd reisde hij verschillende malen door Europa. Hij trad in de voetsporen van zijn vader als griffier van de Staten-Generaal. In 1794 vertrok hij als buitengewoon ambassadeur naar Engeland en vervulde in de jaren hierna verschillende functies in Engeland, onder andere als afgezant. In 1814 werd hij in de adelstand verheven met de titel van baron. Hendrik Fagel de oude (1706-1790) was lid van de regentenfamilie Fagel. Hij bekleedde verschillende ambten in dienst van de Staten-Generaal en werd uiteindelijk benoemd tot griffier. Op negentien jarige leeftijd vertrok Fagel voor 2,5 maand naar Engeland. Op latere leeftijd keerde Fagel nog eens in Engeland terug voor een korte reis. Tussen 15 juli 1770 en 9 september 1770 reisde Fagel vanuit Den Haag, over België en Noord-Frankrijk, naar Engeland. Eva Magdalena Gavanon (1766-1803), roepnaam Leentje, was de dochter van predikant Jean Gavanon (1753-1789). In 1791 mocht ze van haar vader mee op een plezierreisje van anderhalve maand naar Duitsland met dhr. Kelderman en zijn dochter Jeanette, mits ze er 80
een verslag over bijhield. Ze trouwde in 1797 met Johan Arnold Zoutman jr. (1769-1807), die na een carrière als kapitein bij de landmacht, vanaf 1796 directeur van 's Lands loterij was. George Philips Fredrik Groshans (1814-1874) studeerde geneeskunde aan de universiteit van Leiden en werd in zijn geboorteplaats Rotterdam een bekend arts. In 1865 werd hij benoemd tot professor. Hij was lid van verschillende wetenschappelijke genootschappen, zoals Maatschappij der Nederlandsche letterkunde in Leiden. Tevens is hij directeur geweest van verschillende instanties, waaronder het Algemeen ziekenfonds Rotterdam. Hij heeft uiteenlopende wetenschappelijke publicaties met betrekking tot geneeskunde op zijn naam staan. Onder het pseudoniem dr. E. Troosting gaf hij een verslag van zijn tweeweekse reis naar Engeland in 1849 uit. Anna Catharina Wilhelmina van Hogendorp (1766-1802), roepnaam Antje, was de dochter van Willem van Hogendorp (1735-1784), een bestuurder van Rotterdam. Haar broer was Gijsbert Karel van Hogendorp (1762-1834), die deel uitmaakte van het driemanschap van 1813 en een jaar later tot de adel werd verheven. Antje woonde op een van de grootste classicistische buitenplaatsen van Delft, Sion. Van haar zijn twee reisverslagen overgebleven. Pieter Gerard Holthuyzen (1789-1858) was een rijke Amsterdamse koopman. Hij reisde geregeld voor zaken door Europa, waarbij hij zijn vrouw en zijn dochter vaak meenam. Over zijn reizen hield hij verschillende verslagen en cahiers bij. Zijn huis aan de Herengracht te Amsterdam, dat hij naliet aan zijn dochter Louisa Willet-Holthuysen (1824-1895), is tegenwoordig Museum Willet-Holthuysen. Pieter Nicholaas van Hoorn (1743-1809) was heer van Vlooswijk. Anders dan de rest van zijn familie interesseerde hij zich niet in de politiek of handel. Na een korte politieke carrière maakte hij in 1789 een ‘Groote Tour’ door Europa, hiervoor had hij al andere reizen gemaakt door Europa. Vanaf 1797 vestigde hij zich in Parijs waar hij een omvangrijke kunstcollectie aanlegde, die na zijn dood verkocht is. Cornelis Hop (1685-1762) was de zoon van mr. Jacob Hop (1654-1725) en Isabella Hooft (1659-1701). Hij was onder meer burgemeester van Amsterdam en werd meerdere malen aangesteld als gezant. Hij heeft verschillende kortere reizen gemaakt vanuit militaire interesses. Van 12 juli 1711 tot 1 oktober 1711 reisde Hop op 22 jarige leeftijd met luitenant-generaal der cavalerie Daniël van Dopff (ca. 1655-1718) van Den Haag door Duitsland naar Wenen. Willem van Houten (1778-1857) richtte in 1825 de Zuid-Hollandsche Maatschappij tot Redding van Schipbreukelingen op. Tevens was hij makelaar en eigenaar van een handel 81
in scheepsmaterialen. Van Houten schreef diverse boeken over zijn reizen naar onder meer Engeland en over de scheepvaart. Constantijn Huygens jr. (1628-1697) was de zoon van de dichter, geleerde en diplomaat Constantijn Huygens (1596-1687). Na zijn rechtenstudie in Leiden is Constantijn Huygens jr. onder andere secretaris van prins Frederik-Hendrik (1584 -1647) en vanaf 1672 secretaris van prins Willem III (1650-1702) geweest. In het gevolg van Willem III reisde hij van 21 oktober 1688 tot 2 september 1696 naar Engeland en Italië. Maria Catharina de Leeuw (1773-1823) was gehuwd met jhr. Mr. Dirk Cornelis Gevers van Endegeest (1763-1839), die onder andere vrederechter en lid van de Gedeputeerde Staten was. Maria Catharina de Leeuw reisde in 1799 twee maanden door Engeland, Wales en Duitsland. Hendrik Aernoud van Lennep (1800-1855) was de zoon van de welgestelde koopman Jacob Abraham van Lennep (1752-1828). Hendrik van Lennep was advocaat en rechter van beroep. In 1834 verbleef hij enige tijd in Londen. Jacob Hendrik Luden (1765-1838) was bankier en eigenaar van de ‘Firma Jacob Hendrik Luden & Zoonen’. Tevens was hij was lid van de Raad van Amsterdam en commissaris van de wisselbank. Hij reisde meerdere malen naar het buitenland, zo reisde hij in 1823 voor enige tijd naar Engeland. Pieter Jacobus van Maanen (1770-1854) was de zoon van Johannes van Maanen (1738 - 1795), raadsheer aan het Hof van Holland. Hij studeerde in Leiden en Engeland geneeskunde en werd hoogleraar in de geneeskunde in Harderwijk. Hij verbleef vanaf oktober 1794 zes maanden in Engeland. In 1807 werd hij aangesteld tot consulterend geneesheer en later lijfarts van koning Lodewijk Napoleon (1778-1846). Johan Meerman (1753-1815) was de zoon van Gerard Meerman (1722-1771), pensionaris van Rotterdam, en kleinzoon van Johan Meerman (1687-1746), bewindhebber van de Verenigde Oostindische Compagnie. Hij studeerde aan de universiteiten van Göttingen en Leipzig en behaalde aan de Universiteit van Leiden de graad van meester in de rechten. Hij vervulde in de Nederlanden tijdens de Bataafse Republiek en de Franse tijd verschillende hoge politieke functies. Gedurende zijn leven maakte hij verschillende reizen, waaronder in 1774 een tweejarige ‘Groote Tour’ door onder andere Engeland, Duitsland, Frankrijk en Italië. Arent van der Meersch (1683-1768) was koopman, makelaar en keurmeester van zeep in Amsterdam. Op 20-jarige leeftijd vertrok hij voor acht maanden met zijn zus Anna naar
82
Duitsland om aan de hoven zaken van zijn zuster af te handelen, die na de dood van haar echtgenoot waren overgebleven. Rutger Metelerkamp (1772-1836) was lid van de patriciaatsfamilie Metelerkamp en de zoon van mr. Alexander Hendrik Metelerkamp (1744-1816), burgemeester van Gouda. Hij studeerde rechten in Harderwijk en Leiden en ging na 1795 enige tijd reizen. Tussen 1798 en 1802 maakte hij bijvoorbeeld een ‘Groote Tour’ door Duitsland, Oostenrijk, Denemarken, Zweden, Engeland, Schotland, Frankrijk en België. Zijn ervaringen verwerkte hij, naast een omvangrijk reisverslag, in het boek De toestand van Nederland in vergelijking gebragt met enige andere landen van Europa (1804). Hij bekleedde verschillende overheidsfuncties, voordat hij in 1814 voorzitter van de Tweede Kamer en lid van de Raad van State werd. Johannes Antonius Naber (1777-1803) was de zoon van Wilhelm Hendrik Naber (†1792). Hij bezocht de Latijnse school in Den Haag en werd eerste klerk bij het commissariaat der Franse troepen. Zijn grootvader was predikant geweest in de Duitse plaats Lingen en in 1792 reisde hij voor enige tijd naar de standplaats van zijn grootvader en bekeek hier de omgeving. Johan Raye (1737-1823) was heer van Breukelerwaart. Zijn vader was gouverneur van Suriname. Hij werd opgevoed in Amsterdam en vertrok in 1764 naar Constantinopel voor een functie als diplomaat. Zijn reis langs de verschillende hoven onderweg naar Constantinopel en zijn ervaringen over het Ottomaanse Rijk legde hij vast. Florentine Jacobine Martine Rethaan Macaré-Ontijd (1812-1887) was getrouwd met jhr. Cornelis Anthony Rethaan Macaré (1792 -1861), die onder andere lid van de Provinciale Staten in Utrecht was. Zelf was Florentine Rethaan Macaré-Ontijd een amateurkunstenaar. In 1851 reisde ze voor twee weken naar Londen, met als hoofddoel het bezichtigen van de wereldtentoonstelling. Julius Constantijn Rijk (1787-1854) was onder andere viceadmiraal en gouverneurgeneraal van West-Indië. In de zomer van 1843 voer hij met prins Hendrik (1820-1879) naar de Noordse hoven en Engeland. Vanaf 1843 was hij gedurende tien jaar minister van Marine. Hendrik Albert Schultens (1749-1779) studeerde aan de Universiteit van Leiden Oosterse en Klassieke talen. In 1772 vertrok hij voor negen maanden naar Engeland om onderzoek te doen naar Arabische handschriften, waarbij hij voornamelijk in Londen, Oxford en Cambridge verbleef. In Cambridge ontving hij de Magister Artium, een hoge wetenschappelijke onderscheiding. Bij thuiskomst werd hij hoogleraar in Amsterdam, enkele jaren later volgde hij zijn vader op als professor in Oosterse en Hebreeuwse talen 83
aan de Universiteit van Leiden. In 1787 werd hij benoemd tot Rector Magnificus van dezelfde universiteit. Pieter Vromans (1745-1825) was de zoon van predikant Pieter Willem Vromans (16971748). Hij was lid van de Raad van het Hof van Holland en het Gerechtshof van het departement van de Delf. Tevens had hij zitting in het Keizerlijk Hooggerechtshof. Tussen 1768 en 1786 maakte hij verschillende reizen die hij vastlegde in verslagen. Arend (van der Waeyen) Warin (1747-1808) was de zoon van een schepen. In 1765 reisde hij een maand door Duitsland met Gerard en Willem Munster en Daniël Pels. Hij trad in de voetsporen van zijn vader, maar werd onder andere ook kapitein van de burgerij van Amsterdam. Willem Hendrik Jacob van Westreenen van Tiellandt (1783-1848) was de zoon van advocaat mr. Johan Adriaan van Westrenen (1742-1822). In 1815 werd hij tot baron van Westreenen van Tiellandt en heer van Tiellandt verheven. Hij heeft verschillende hoge functies bekleed, waaronder adjunct-archivaris van het Koninkrijk Holland en chartermeester Hoge Raad van Adel. Tevens is hij directeur van de Koninklijke Bibliotheek geweest. Zijn huis en zijn verzameling boeken en manuscripten vormden de basis voor museum Meermanno-Westreenianum (tegenwoordig Museum Meermanno) in Den Haag. Adriaan van der Willigen (1766-1841) werd geboren als zoon van de streng gereformeerde, oranjegezinde koopman Volkert van der Willigen (1737-1807). Hij werd opgeleid voor de koophandel, maar nam in 1785 dienst in het leger van de Republiek der Verenigde Nederlanden. Door zijn toenemende sympathie voor de Patriotten verliet hij zijn functie als vaandrig. Hoewel hij de komst van de Fransen in de Nederlanden in eerste instantie verwelkomde, distantieerde hij zich hier later toch van en werd aanhanger van het Nederlandse koningshuis. Gedurende zijn leven maakte hij verschillende reizen door Europa die hij in dagboeken vastlegde. In 1823 reisde hij enkele maanden door Engeland.
Voor deze gegevens is gebruik gemaakt van A.J. van der Aa. Biographisch woordenboek der Nederlanden. Haarlem 1869; A. Baggerman en R. Dekker. Child of the Enlightenment: Revolutionary Europe reflected in a boyhood diary. Leiden 2009; A. Baggerman en R. Dekker. ‘Inventarisaties egodocumenten.’ Onderzoeksinstituut Egodocument en Geschiedenis. ; l. van der Heijden en J. Sanders. De levensloop van Adriaan van der Willigen (1766-1841). Een autografie uit een tijdperk van overgang. Hilversum 2010; J. Raye. Een levenslustig heer op reis naar de Oriënt. Brieven van Johan Raye, heer van Breukelerwaart, 1764-1769. A. Doedens en L. Mulder, ed. Baarn, 1987; Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie - Nederlands Instituut voor Kunstgeschiedenis. .
84
AFBEELDINGENLIJST Afb. 1. W. Gilpin. Goodrich castle. 1784. Afkomstig uit: W. Gilpin. Observations on the river Wye. Londen 1784: plaat 3. Afb. 2. J. von Jagen. Voorbeeld van een ‘goed’ landschap met klassieke ornamenten. Ca. 1712. Afkomstig uit: G. de Lairesse. Groot schilderboek, waer in de schilderkonst in al haar deelen grondig werd onderweezen, ook door redeneeringen en printverbeeldingen verklaard. Volume 1. Amsterdam 1712: 350. Afb. 3. G. de Laar. Voorbeeld van een artificiële ruïne als tuinornament. 1802. Afkomstig uit: G. de Laar. Magazijn van tuin-sieraaden: of verzameling van modellen van aanleg en sieraden […]. Amsterdam 1802: plaat CL. Afb. 4. H. Klockhoff. Plaatsen langs de Rijn. 1793. Afkomstig uit: A. Robineau. Reis langs den Rhijn, van Maintz tot Dusseldorp. Behelzende eene zo nauwkeurig als belangrijke beschrijving der steden, dorpen en vlekken aan den oever des Rhijns gelegen. Deel 2. Haarlem 1793: plaat 2. Afb. 5. Anoniem. De Tower van Londen. 1726. Ets op papier. 13,1 x 16,5 cm. Collectie Rijksmuseum, Amsterdam. Afb. 6. J. Kip. Gezicht op Hampton Court. 1709. Ets en gravure op papier. 34,7 x 47,5 cm. Collectie Rijksmuseum, Amsterdam. Afb.7. A. Beck. Keurvorstelijk paleis Wolfenbüttel. 1762. Ets op papier. Afmetingen onbekend. Afkomstig van: Schloss Museum Wolfenbüttel. 9 januari 2015. . Afb. 8. W. Delff. Grote wijnvat te Heidelberg. 1590-1638. Gravure op papier. 35,5 x 46,1. Collectie Rijksmuseum, Amsterdam. Afb. 9. G. van Nijmegen. Rijnlandschap met waterval. 1792. Olieverf op doek. 94 x 77,5 cm. Collectie Museum Rotterdam, Rotterdam. Afb. 10. C. Haldenwang. Moskee Schwetzingen. 1809. Afkomstig uit: J. Zeyher en G. Roemer. Beschreibung der Gartenanlagen zu Schwetzingen: mit 8 Kupfern u. einem Plane des Gartens. Mannheim 1809: plaat 7. Afb. 11. Anoniem. Gezicht op Blenheim. 1861. Afkomstig uit: Anoniem. A new guide to Blenheim palace. [...]. Woodstock 1861: plaat 1. Afb. 12. H. de Leth. Slot Augustusburg te Brühl. 1767. Ets op papier. 23,7 x 34,6. Collectie Rijksmuseum, Amsterdam. Afb. 13. Naar J. Turner. Hampton Court Palace. 1829. Ets op papier.16,4 x 23,1. Collectie Tate Britain, Londen. Afb. 14. Anoniem. Gezicht op de ruïnes en volière. 1845. Afkomstig uit: Anoniem. A description of the Colosseum: As re-opened in M.DCCC.XLV. Londen 1845: plaat 4. Afb. 15. J. Ziegler. Ruïne van de Godesberg. 1792. Kopergravure met aquarel. 34 x 45 cm. Afkomstig van: Die Online-Bibliothek Zeno.org. 9 januari 2015. . 85
Afb. 16. J. Turner. De Drachenfels. 1830. Diverse media. Ca. 12,8 x 20,4 cm. Collectie Tate Britain, Londen.
86