“Trouwen is houwen?” Verbroken huwelijksbeloftes aan de Gentse officialiteit, 16e -18e eeuw (1568-1782)
Verhandeling voorgelegd tot het behalen van de graad Master in de Geschiedenis
Steffi Coppens Nr.: 00601686 Universiteit Gent Faculteit Letteren & Wijsbegeerte Academiejaar 2009-2010
Promotor: Prof. Dr. Isabelle Devos Commissarissen: Prof. Dr. Thérèse de Hemptinne Dra. Sofie De Langhe
Afbeelding voorblad “Matrimonium” van Henry Peacham Minerva Brittannia or A Garden of Heroical Diuises (London, 1612) Deze afbeelding geeft een vastgeketende gehuwde man weer. De houten plank verwijst naar de vrijheid die hij vrijwillig opgaf door te huwen. De last op zijn schouders en de vrucht in zijn hand duidt op respectievelijk de moeilijkheid en de vruchtbaarheid van het huwelijk. Deze afbeelding wordt gekozen omdat het de problematiek van verbroken huwelijksbeloftes illustreert: Zit men vast aan een huwelijk na het uitspreken van een huwelijksbelofte? Bron: Waddington (R. B.). “Marriage in Early Modern Europe” In: The Sixteenth Century Journal, 34 (2003), 2, pp. 315-318.
Verklaring in verband met de toegankelijkheid van de scriptie
Ondergetekende, Steffi Coppens afgestudeerd Master in de Geschiedenis aan Universiteit Gent in het academiejaar 20092010 en auteur van de scriptie met als titel: “Trouwen is houwen?” Verbroken huwelijksbeloftes aan de Gentse officialiteit, 16e-18e eeuw (1568-1782)
verklaart hierbij dat zij geopteerd heeft voor de hierna aangestipte mogelijkheid in verband met de consultatie van haar scriptie:
o
de scriptie mag steeds ter beschikking worden gesteld van elke aanvrager;
o
de scriptie mag enkel ter beschikking worden gesteld met uitdrukkelijke, schriftelijke goedkeuring van de auteur (maximumduur van deze beperking: 10 jaar);
o
de scriptie mag ter beschikking worden gesteld van een aanvrager na een wachttijd van … . . jaar (maximum 10 jaar);
o
de scriptie mag nooit ter beschikking worden gesteld van een aanvrager (maximumduur van het verbod: 10 jaar).
Elke gebruiker is te allen tijde verplicht om, wanneer van deze scriptie gebruik wordt gemaakt in het kader van wetenschappelijke en andere publicaties, een correcte en volledige bronverwijzing in de tekst op te nemen.
Gent, 6 augustus 2010
Universiteit Gent Academiejaar 2009-2010
“Trouwen is houwen?” Verbroken huwelijksbeloftes aan de Gentse officialiteit, 16e-18e eeuw (1568-1782)
Steffi Coppens Nr.: 00601686
Promotor: Prof. Dr. Isabelle Devos Commissarissen: Prof. Dr. Thérèse de Hemptine Dr. Sofie De Langhe
VOORWOORD
Nog voor mijn opleiding aan de universiteit, was ik geboeid door historische verhalen en feiten. In de voorbije vier jaar werd mijn passie voor geschiedenis gestimuleerd door de verschillende lessen en seminaries over de geschiedschrijving en het historisch onderzoek. In de eerste plaats wens ik dan ook de mensen te bedanken die de opleidingen Bachelor en Master in de geschiedenis mogelijk maken.
De afgelopen maanden stonden in het teken van mijn masterscriptie. Hierbij wens ik vooral mijn dank te betuigen aan mijn promotor, Prof. Dr. Isabelle Devos, die mij met woord en daad bijstond tijdens mijn onderzoek. Daarnaast gaat mijn dank uit naar de vele medewerkers van het Gentse Rijksarchief en de Universiteit Gent, waaronder Monique van Melkebeek en Nienke Roelants. Tot slot wil ik ook de vele familieleden, vrienden en medestudenten bedanken die mij steunden en de moeite namen deze scriptie door te lezen.
Steffi Coppens, Master in de Geschiedenis Universiteit Gent
Inhoudstafel “Trouwen is houwen?”
Voorwoord Inhoudstafel Overzicht van gebruikte figuren Hoofdstuk 1: Inleiding ................................................................................................................ 6 1.1 Probleemstelling ............................................................................................................... 7 1.2 Theoretisch kader ............................................................................................................. 8 1.3 Het onderzoek ................................................................................................................ 11 Hoofdstuk 2: Bronnen, methodologie en literatuur ................................................................ 12 2.1 De bronnen ..................................................................................................................... 12 2.1.1 De inventaris van Jozef De Brouwer ........................................................................ 12 2.1.2 De inventaris van Marc Carnier ............................................................................... 15 2.1.3 Zijn de inventarissen van Carnier en De Brouwer complementair? ........................ 16 2.1.4 De ongekende rijkdom van het Rijksarchief: K19152 .............................................. 16 2.2 De methodologie ............................................................................................................ 17 2.3 Kort literatuuroverzicht .................................................................................................. 18 2.4 Een kritische noot bij dit onderzoek ............................................................................... 20 Hoofdstuk 3: Het Rooms-katholieke huwelijk en de problematiek rond ................................ 23 huwelijksbeloftes ..................................................................................................................... 23 3.1 Het huwelijk voor en na het Concilie van Trente ........................................................... 23 3.2 De houding van de Kerk tegenover huwen uit vrije wil en het nakomen van de huwelijksbelofte ................................................................................................................... 25 Hoofdstuk 4: De officialiteit van het bisdom Gent................................................................... 27 4.1 Het ontstaan van het Gentse bisdom en haar officialiteit ............................................. 27 4.2 Het personeel van de officialiteit ................................................................................... 29 4.3 Het gerechtelijk onderzoek naar verbroken huwelijksbeloftes ..................................... 30 Hoofdstuk 5: De proceszaken................................................................................................... 32 5.1 Evolutie van het aantal huwelijksbeloftes ...................................................................... 32 5.1.1 Chronologische evolutie .......................................................................................... 33 5.1.2 Soorten verbroken huwelijksbeloftes ...................................................................... 38 5.1.3 Kort besluit ............................................................................................................... 40 1
5.2 De betrokken partijen ..................................................................................................... 41 5.2.1 Het profiel van de betrokkenen ............................................................................... 42 5.2.2 Motieven bij tot verbreken van een huwelijksbelofte ............................................ 54 5.2.2.1 Huwelijksbeletselen ......................................................................................... 57 5.2.2.2 Oppositie .......................................................................................................... 59 5.2.2.3 Delinquent gedrag ............................................................................................ 62 5.2.2.4 Periodegebonden motieven............................................................................. 63 5.2.3 Motieven tot het afdwingen van een huwelijksbelofte .......................................... 64 5.2.3.1 Zwangerschap en het verlies van de maagdelijkheid ...................................... 66 5.2.3.2 Prenuptiale seksualiteit .................................................................................... 68 5.2.3.3 Een zaak van eer? ............................................................................................. 69 5.2.3.4 Een zaak van liefde? ......................................................................................... 72 5.2.4 Mannen versus vrouwen: de verschillen in motieven naargelang het geslacht ..... 74 5.2.5 Kort besluit ............................................................................................................... 77 5.3 De verdediging van de betrokken partijen ..................................................................... 79 5.3.1 Mondelinge getuigenissen ....................................................................................... 80 5.3.1.1 Argumentatiestrategieën van de betrokkenen................................................ 80 5.3.1.2 Wie waren de getuigen? .................................................................................. 83 5.3.1.3 De vroedvrouw als getuige in rechtszaken ..................................................... 88 5.3.1.4 De verklaringen van de getuigen .................................................................... 89 5.3.2 Materiële bewijzen van de huwelijksbelofte ........................................................... 90 5.3.2.1 De schriftelijke trouwbelofte ........................................................................... 90 5.3.2.2 Voorwerpen als bewijs van de huwelijksbelofte ............................................. 92 5.3.3 Kort besluit ............................................................................................................... 93 5. 4 De vonnissen .................................................................................................................. 94 5.4.1 Vonnissen met betrekking tot het verbreken van de huwelijksbelofte .................. 94 5.4.2 Vonnissen met betrekking tot het afdwingen van een huwelijksbelofte ................ 97 5.4.3 De invloed van de motieven en de bewijsvoeringen op de officiaal ..................... 100 5.4.3.1 De invloed van de motieven .......................................................................... 100 5.4.3.2 De impact van de bewijsvoering .................................................................... 103 5.4.4 Gelijke berechting van mannen en vrouwen ......................................................... 105 5.4.5 Kort besluit ............................................................................................................. 108 2
5.5 De kerkelijke doctrine en de vonnissen........................................................................ 109 5.6 De strijd om het huwelijk: Kerk versus staat ................................................................ 110 5.6.1 Situatieschets ......................................................................................................... 110 5.6.2 Het conflict tussen Kerk en staat in de proceszaken ............................................. 111 5.6.3 Kort besluit ............................................................................................................. 113 Hoofdstuk 6: Besluit ............................................................................................................... 115 Bijlage ..................................................................................................................................... 121 Bibliografie ............................................................................................................................. 131 1.Bronnen ........................................................................................................................... 131 2. Literatuur ........................................................................................................................ 132 A. Tijdschriftartikelen ...................................................................................................... 132 B. Boeken en verzamelwerken ....................................................................................... 133 C. Onuitgegeven licentiaatsverhandelingen ................................................................... 136 D. Internetbronnen ......................................................................................................... 137 E. Hulpinstrumenten ....................................................................................................... 137
3
Overzicht van gebruikte figuren Figuur 5.1 Proceszaken 1568-1782 (tienjaarlijkse aantallen) Figuur 5.2 Proceszaken 1568-1577 (jaarlijkse aantallen) Figuur 5.3 Proceszaken tijdens de 18e eeuw (jaarlijkse aantallen) Figuur 5.4 Proceszaken per eis van de aanklager, 1568-1782 Figuur 5.5 Proceszaken per eis van de aanklager (tienjaarlijkse periode, absoluut aantal en %) Figuur 5.6 Aantal weduwes en weduwnaars: aanklagers en beschuldigden (absoluut aantal en %) Figuur 5.7 Aantal betrokkenen naargelang de afstand tussen de parochies van herkomst en de stad Gent, per 5 km (absoluut aantal en %) Figuur 5.8 Geletterdheid van de betrokkenen, 18e eeuw Figuur 5.9 Geslacht van de aanklagers in rechtszaken waar de aanklager de huwelijksbelofte wilde afdwingen (tienjaarlijkse periode, absoluut aantal en %) Figuur 5.10 Geslacht van de aanklagers in rechtszaken waar de aanklager de huwelijksbelofte wilde verbreken (tienjaarlijkse periode, absoluut aantal en %) Figuur 5.11 Motieven tot het verbreken van de huwelijksbelofte, 1568-1782 (absoluut aantal) Figuur 5.12 Motieven tot het verbreken van de huwelijksbelofte, per eeuw (absoluut aantal) Figuur 5.13 Motieven tot het afdwingen van de huwelijksbelofte, 1568-1782 (absoluut aantal) Figuur 5.14 Zwangerschap, defloratie en de combinatie, 1568-1782 (tienjaarlijkse periode, absoluut aantal) Figuur 5.15 Motieven tot het verbreken van de huwelijksbelofte: verschillen mannen en vrouwen, 1568-1782 (absoluut aantal) Figuur 5.16 Motieven tot het afdwingen van de huwelijksbelofte: verschillen mannen en vrouwen, 1568-1782 (absoluut aantal) Figuur 5.17 Inhoud van de verklaringen van de beschuldigden, 1568-1782 (absoluut aantal) Figuur 5.18 Beschikbare gegevens over de getuigen, 1568-1782 (absoluut aantal) Figuur 5.19 Burgerlijke staat van de getuigen, 1568-1782 (absoluut aantal) Figuur 5.20 Geletterdheid van de getuigen, 1568-1782 (absoluut aantal) Figuur 5.21 Relatie van de getuigen tot de betrokkenen, 1568-1782 (absoluut aantal) Figuur 5.22 Inhoud van de verklaringen van de getuigen, 1568-1782 (absoluut aantal) Figuur 5.23 Aantal schriftelijke huwelijksbeloftes (twintigjaarlijkse periode, absoluut aantal) Figuur 5.24 Vonnissen met betrekking tot het verbreken van de huwelijksbelofte, 1568-1782 (absoluut aantal) Figuur 5.25 Boete voor de aanklager na het verbreken van de huwelijksbelofte, uitgedrukt in schell. Par. (aantal per 20 schell. Par.)
4
Figuur 5.26 Vonnissen met betrekking tot het verbreken van de huwelijksbelofte, per eeuw (absoluut aantal) Figuur 5.27 Vonnissen met betrekking tot het afdwingen van de huwelijksbelofte, 1568-1782 (absoluut aantal) Figuur 5.28 Vonnissen met betrekking tot het afdwingen van de huwelijksbelofte, per eeuw (absoluut aantal) Figuur 5.29 Vonnissen met betrekking tot het afdwingen van de huwelijksbelofte: aanwezigheid van zwangerschap 1568-1782 (absoluut aantal en %) Figuur 5.30 Vonnissen met betrekking tot het afdwingen van de huwelijksbelofte: keuze van de officiaal, 1568-1782 (absoluut aantal en %) Figuur 5.31 Vonnissen met betrekking tot het verbreken van de huwelijksbelofte naargelang het geslacht van de aanklager, 1568-1782 (%) Figuur 5.32 Vonnissen met betrekking tot het afdwingen van de huwelijksbelofte naargelang het geslacht van de aanklager, 1568-1782 (%)
5
Hoofdstuk 1: Inleiding ‘Trouwen is houwen’ was de volkswijsheid waarmee men jongeren voor een onbezonnen huwelijk wilde waarschuwen.1 Wanneer verloofden eenmaal gehuwd waren, konden ze niet meer terug en bleef het huwelijk in principe stand houden tot één van de partners stierf. Men wilde dus voorkomen dat jongeren zich verloofden of huwden zonder dat zij hier goed over nagedacht hadden en dit eventueel met hun ouders hadden overlegd. In deze scriptie gaan we na of dit gezegde jongeren terecht attent maakte op de onverbrekelijkheid van het huwelijk. Wat gebeurde er wanneer een verloofde koudwatervrees kreeg en de huwelijksbelofte verbrak? Was er nog een weg terug? Of kon men het huwelijk niet ontlopen? Stond een belofte gelijk aan ‘trouwen is houwen’?
In deze scriptie onderzoeken we of verloofden nog een stap terug konden zetten na een huwelijksbelofte. Wat hield een verbroken belofte exact in? Jongeren sloten een trouwbelofte met het idee niet veel later in het huwelijksbootje te stappen. Eén van de twee verloofden kon echter afstappen van deze beslissing. In dit geval spreken we over een verbroken huwelijksbelofte. Naar aanleiding van deze breuk konden er twee soorten rechtszaken gestart worden. Enerzijds kon de persoon, die niet langer wenste te huwen, de zaak voor de officialiteit brengen. Hij of zij wilde met behulp van de officialiteit de huwelijksbelofte officieel verbreken. Op deze manier sloot men alle twijfels over het bestaan van een belofte uit. Anderzijds kon de verloofde, die achtergelaten werd, eveneens beroep doen op de kerkelijke rechtbank. Deze persoon ging niet akkoord met de breuk en probeerde zijn of haar partner alsnog te dwingen tot een huwelijk. We bestuderen de problematiek over verbroken huwelijksbeloftes aan de hand van gerechtelijke zaken. Deze vonden plaats aan de Gentse officialiteit tussen 1568 en 1782.
1
De verklaring van dit gezegde kan teruggevonden worden in: K. Ter Laan, Nederlandse spreekwoorden, spreuken en zegswijzen, Den Haag, Van Goor, 1963, p. 277. En A. Huizinga, Huizinga’s spreekwoorden en gezegden: herkomst, verklaring en vergelijking met Frans, Duits en Engels, Baarn, Tirion, 1994, p. 582.
6
1.1 PROBLEEMSTELLING Verbroken huwelijksbeloftes in het Ancien Régime werden tot op heden weinig onderzocht. Alison Kvetko, Jeffrey Rodgers Watt en Martin Ingram ondernamen reeds studies naar de rechtszaken over verbroken huwelijksbeloftes aan de Franse en Engelse kerkelijke rechtbanken. Alison Poska en Abigail Dyer legden zich toe op Spaanse proceszaken. Afgezien van deze auteurs werden verbroken huwelijksbeloftes in de vroegmoderne periode nog nauwelijks bestudeerd. België hinkt bovendien achterop in dit onderzoeksgebied; deze rechtszaken werden nog niet uitvoerig geanalyseerd voor de Vlaamse en Waalse instanties. Met deze verhandeling hopen wij dan ook een eerste stap te zetten in de richting van uitgebreid en comparatief onderzoek naar verbroken huwelijksbeloftes tijdens het Ancien Régime.
Het vertrekpunt binnen dit onderzoek is het werk van Alison Kvetko, de Amerikaanse onderzoeker die zich specialiseerde in sociale geschiedenis en het huwelijk. In het kader van haar doctoraat bestudeerde zij rechtszaken over huwelijken in de periode 1650-1799, aan de Franse officialiteit van Rouen.2 Ook strafzaken over verbroken huwelijksbeloftes kwamen hierbij aan bod.3 We wensen verder te bouwen op deze studie en laten ons inspireren door haar werk bij het opstellen van onze eerste onderzoeksvraag. In navolging van Kvetko willen we de proceszaken namelijk uitgebreid analyseren. Hieraan koppelen we twee thema’s. Het eerste thema beslaat de houding van de betrokken partijen tegenover het huwelijk. Om hier een zicht op te krijgen trachten we verscheidene subvragen te beantwoorden: Hoe vaak kwamen verbroken huwelijksbeloftes voor aan de officialiteit? Varieerde het aantal rechtszaken tussen de 16e en de 18e eeuw? Wie waren de betrokkenen? Hoeveel mannelijke/vrouwelijke aanklagers startten een rechtszaak? Waarom wilden zij hun partner dwingen tot een huwelijk? Waarom verwaarloosden zij hun huwelijksbelofte? Hadden mannen andere motieven dan vrouwen? Het tweede thema bestaat uit de jurisdictie van de officialiteit. We gaan hier dieper op in met verschillende kleinere vragen: Hoe verdedigden de betrokkenen zich? Wie waren de getuigen? Welke bewijzen werden er naar voren gebracht? Hoe liepen deze zaken af? Hadden de betrokkenen met bepaalde motieven of bewijsvoeringen meer succes? Werden mannen zwaarder bestraft dan vrouwen? Hadden 2
A. G. Kvetko, Tales of seduction and betrayal: Disputed marriage engagements in early modern France. Ann Arbor Michigan, University of Michigan Press, 2005, p. 263. 3 In 2.3 Kort literatuuroverzicht wijden we uit over het werk van Alison Kvetko.
7
vrouwen meer kans op het winnen van een strafzaak dan mannen? We merken op dat we bij het bestuderen van deze rechtszaken vaak aandacht zullen besteden aan de verschillen tussen mannen en vrouwen. Op deze manier brengen we de proceszaken in verband met gender.
De tweede vraag heeft betrekking op de kerkelijke leer rond verbroken huwelijksbeloftes. Werden de huwelijksplannen gerespecteerd of werden de verloofden bevrijd van hun belofte door de officiaal? Bij het bestuderen van de vonnissen gaan we na in hoeverre de officialiteit deze leer in de praktijk omzette.
In laatste instantie onderzoeken we of de wrijvingen tussen Kerk en staat, die typerend zijn voor het Ancien Régime, ook aan de officialiteit voelbaar waren. Het huwelijk behoorde van oudsher toe aan de kerkelijke overheid. Tijdens de vroegmoderne periode kwam daar verandering in en mengden de wereldlijke overheden zich in de huwelijksproblematiek. Hierdoor hoopten de absolutistiche vorsten machtiger te worden dan de Kerk en werd de secularisering langzaam ingezet.4 We gaan op zoek naar sporen van deze ‘guerre matrimoniale’ in de proceszaken over verbroken huwelijksbeloftes.5 Leefden de twee overheden op gespannen voet of was er sprake van samenwerking in deze rechtszaken?
Tot slot staan we stil bij de geografische en periodieke grens van dit onderzoek. De gerechtelijke zaken zijn afkomstig van de Gentse kerkelijke rechtbank. Bijgevolg valt de geografische grenslijn van deze studie samen met die van het Gentse bisdom. De periodieke afbakening komt overeen met de eerste en de laatste proceszaak. Dit betekent dat de onderzochte periode strekt van 1568 tot 1782.
1.2 THEORETISCH KADER Deze studie kadert binnen twee onderzoeksgebieden. Enerzijds sluit deze analyse van verbroken huwelijksbeloftes aan bij het onderzoeksveld van de gendergeschiedenis. Zoals in
4
e
e
de-
D. Haks, Huwelijk en gezin in Holland in de 17 en 18 eeuw: processtukken en moralisten over aspecten van het laat 17 de en 18 - eeuwse gezinsleven, Assen, Van Gorcum, 1982, pp. 17-20. 5 Donald Haks verwees in ‘Huwelijk en gezin in Holland’ naar het werk van J.-L. Moreau. Moreau maakte gebruik van de de term la ‘guerre matriomoniale’ om de spanningen tussen Kerk en staat aan te tonen. De volledige verwijzing naar zijn werk is de volgende: J.-L. Moreau, La “guerre matrionale”: La sécularisation du mariage du XVIIIe siècle dans les Pays-Bas autrichiens, Louvain (onuitgegeven licentiaatsverhandeling Université Catholique de Louvain), 1983.
8
de vraagstelling wordt aangegeven, hebben we aandacht voor de verscheidenheid en de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen. We gaan namelijk na hoe vaak mannen respectievelijk vrouwen een rechtszaak startten en of zij hier verschillende motieven voor hadden. Daarnaast onderzoeken we of zij op verschillende manieren te werk gingen om hun zaak te verdedigen. Tot slot kijken we of de officaal mannen, dan niet vrouwen, begunstigde bij het vellen van een vonnis. Door de verschillen tussen mannen en vrouwen onder de aandacht te brengen, passen we het genderperspectief toe op de patriarchale samenleving van de vroegmoderne periode. Hierdoor kunnen we nagaan of mannen anders stonden ten opzichte van het huwelijk dan vrouwen en of dit het gevolg was van de machtsrelatie tussen beiden.
Anderzijds
menen
we
dat
deze
studie
in
verband
staat
met
de
criminaliteitsgeschiedenis. We stellen namelijk dat het verbreken van een huwelijksbelofte een overtreding was van de canonieke wetgeving, aangezien dit kon leiden tot een rechtszaak.
We
gaan
dieper
in
op
de
begrippen
‘gendergeschiedenis’
en
‘criminaliteitsgeschiedenis’ en onderzoeken hoe de combinatie van deze twee disciplines een bijdrage kan zijn voor het historisch onderzoek. Gendergeschiedenis kent zijn oorsprong in de jaren ’60 van de 20 e eeuw. Onder invloed van de feministische beweging groeide het idee meer aandacht te hebben voor vrouwen in de geschiedenis, zonder het aandeel van mannen te verwaarlozen.6 Men stelde immers vast dat vrouwen in de geschiedschrijving noch in de geschiedbeoefening aanwezig waren. Ondanks het feit dat de aanzet werd gegeven in de jaren ’60 verscheen het eerste baanbrekende artikel dat ijverde voor gendergeschiedenis pas in de jaren ’80. Joan Scott, de auteur van dit werk, toonde aan dat de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen ontwaard kan worden door middel van discoursanalyse. Zij stelde dat de geschiedschrijving geheel anders zou zijn, wanneer historici hiermee rekening hielden en meer aandacht schonken aan de positie van vrouwen.7 Scott en andere grondleggers focusten zich enkel op vrouwen waardoor gendergeschiedenis aanvankelijk gelijk stond aan vrouwengeschiedenis. Critici meenden echter dat de relatie tussen mannen en vrouwen centraal diende te staan. Deze kritiek
6
M. E. Wiesner, Women and Gender in Early Modern Europe, Cambridge, Cambridge University Press, 1996, p. 5. J. W. Scott, “Gender: A Useful Category of Historical Analysis”, in: The American Historical Review, 91 (1986), 5, pp. 10531075. 7
9
indachtig verschoof de nadruk binnen de gendergeschiedenis van vrouwen naar de positie van vrouwen én mannen en groeide dit uit tot een volwaardig onderzoeksdomein.8 In tegenstelling tot gendergeschiedenis was er reeds in de 19 e eeuw aandacht voor delicten, delinquenten
en
criminaliteit
binnen
de
historiografie.
Niettemin
kwam
de
criminaliteitsgeschiedenis, onder invloed van de Annales-school, pas goed op gang tijdens de jaren ’70 van de 20e eeuw.9 Dit werd in de hand gewerkt door de kwantitatieve methodiek, waarbij men met behulp van de statistische methodes een groot aantal gegevens eenvoudig kon verwerken.10 Deze werkwijze leende zich daarenboven tot comparatief onderzoek, waardoor er verschillende gespecialiseerde onderzoekstakken ontstonden. We denken hierbij aan vergelijkende studies over de criminaliteit in de stad en op het platteland of het delinquent gedrag van mannen en vrouwen.11
We
kunnen
ons afvragen
op
welke manier
de
combinatie van
deze
twee
onderzoeksdomeinen een meerwaarde is voor het historisch onderzoek. Margaret L. Arnot en Cornelie Usborne, twee auteurs met aandacht voor gender binnen de geschiedschrijving, gingen reeds dieper in op deze vraag. Zij stelden dat de nadruk binnen de criminaliteitsgeschiedenis lange tijd op mannen lag. Niet alleen begingen zij de meerderheid van de misdaden, maar ook de juridische wereld werd door mannen bestuurd. Zelfs de gerechtelijke documenten, die vandaag als bronnen fungeren, werden door mannelijke griffiers opgesteld. In de jaren ’80 van de 20e eeuw, ten tijde
van de opkomst van
gendergeschiedenis, kregen meer onderzoekers aandacht voor vrouwelijke delinquenten.12 Begingen vrouwen dezelfde overtredingen als mannen? Gingen mannen en vrouwen op verschillende manieren om met de wet? Werden zij op een gelijke manier berecht? Door het stellen van deze vragen wordt het historisch onderzoek naar criminaliteit verrijkt met
8
M. E. Wiesner, Women and Gender, pp. 3-5. P. Spierenburg, “Criminele geschiedenis- een literatuuroverzicht”, in: Tijdschrift voor sociale geschiedenis, 7 ( 1981), Sept, pp. 251-253. 10 L. Rousseaux, “From medieval cities to national states, 1350-1850: The historiography of crime and criminal justice in Europe”, in: C. Emsley en L. A. Knafla, eds., Crime history and histories of crime. Studies in the historiography of crime and criminal justice in modern history, Westport, Connecticut and London, Greenwood Press, 1996, pp. 3-32. 11 F. Vanhemelryck, “De studie van de criminaliteit in het Ancien Régime. Stand van het onderzoek en methode.”, in: Bijdragen tot de geschiedenis, 56 (1973), 1-2, pp. 225-239. 12 M. L. Arnot en C. Usborne, “Why gender and crime? Aspects of an international debate”, in: M. L. Arnot en C. Usborne, Gender and crime in modern Europe, London, University College London, 1999, pp. 1-43. 9
10
gegevens over vrouwen en kan het delinquent gedrag van mannen met dat van vrouwen vergeleken worden.
1.3 HET ONDERZOEK We willen eerst ingaan op de verschillende delen in deze verhandeling. In het tweede hoofdstuk reflecteren we over de bronnen, de onderzoeksmethode en de reeds bestaande literatuur, die gebruikt worden in deze studie. Nadien volgt een korte uiteenzetting over het Rooms-katholieke huwelijk en de problematiek rond verbroken huwelijksbeloftes (hoofdstuk 3). In het vierde hoofdstuk gaan we dieper in op de Gentse officialiteit en haar werking. In hoofdstuk vijf analyseren we uitgebreid de proceszaken. We starten met de vragen: Hoe vaak kwamen verbroken huwelijksbeloftes voor? Wie waren de betrokkenen en waarom werden
huwelijksbeloftes
verbroken/afgedwongen?
Aan
de
hand
van
deze
onderzoeksvragen proberen we na te gaan hoe belangrijk het huwelijk was in de vroegmoderne samenleving. Nadien bespreken we de argumentatiestrategieën en de bewijsvoeringen van de getuigen en de betrokken partijen. We koppelen dit aan de vonnissen en onderzoeken zo welke factoren invloed hadden op de uitspraak van de officiaal. In deze onderdelen staat dus het juridische aspect centraal. Daarnaast hebben we in dit hoofdstuk aandacht voor de kerkelijke doctrine in de praktijk: Hoe stond de Kerk/officiaal tegenover verbroken huwelijksbeloftes? Tot slot onderzoeken we of deze rechtszaken ook de inzet waren in de strijd om het huwelijk tussen Kerk en staat. We synthetiseren de onderzoeksresultaten en beantwoorden de onderzoeksvragen in de conclusie (Hoofdstuk 6).
11
Hoofdstuk 2: Bronnen, methodologie en literatuur In dit hoofdstuk gaan we dieper in op de bronnen die gebruikt worden binnen dit onderzoek. Dit geeft andere vorsers de mogelijkheid tot verder onderzoek of een comparatieve analyse. Eveneens kan een verduidelijking van de bronnen bijdragen tot het beter begrijpen van de onderzoeksresultaten. Naast de bronnen bekijken we de methodologie. Dit houdt in dat we toelichten op welke manier we de rechtszaken categoriseren. Nadien staan we stil bij de belangrijkste auteurs die zich reeds toelegden op verbroken huwelijksbeloftes en met wie we de eigen onderzoeksresultaten zullen vergelijken. Ten slotte sluiten we dit hoofdstuk af met het plaatsen van een kritische noot bij dit onderzoek.
2.1 DE BRONNEN Het onderzoek naar verbroken huwelijksbeloftes gebeurt op basis van gerechtelijke zaken die we terugvonden in het Gentse rijksarchief. We kwamen deze strafzaken op het spoor door twee inventarissen. De eerste inventaris werd opgesteld door Jozef de Brouwer, de tweede door Marc Carnier. We gaan dieper in op de inhoud van deze inventarissen en de bronnen die voor ons relevant zijn. 2.1.1 DE INVENTARIS VAN JOZEF DE BROUWER De eerste gebruikte inventaris werd opgesteld door Jozef de Brouwer. In de jaren ’70 van de 20e eeuw maakte hij een veelomvattende inventaris van de bisschoppelijke archieven van Antwerpen, Gent en Mechelen van 1570 tot 1795.13 De auteur verwijst in zijn werk naar rechtszaken over verbroken huwelijksbeloftes, die terug te vinden zijn in vier vonnissenregisters.
Het eerste register vinden we terug onder de titel ‘Registrum Consistoriaele Curiae Episcopalis Gandavensis, incepto anno Dni millesimo quingentesimo sexagesimp octavo mensis septembris die vigesima quinta et finem accipit ad pascham anni septuagesimi secundi’.14 In dit boek werden de uitspraken van de Gentse kerkelijke rechtbank, daterende van 1568 tot en met 1571, opgenomen. In het register ‘Registrum Consistoriael Curiae 13
J. De Brouwer, De kerkelijke rechtspraak en haar evolutie in de bisdommen Antwerpen, Gent en Mechelen tussen 1570 en 1795, Tielt, Veys, 1972, 2 delen. 14 Rijksarchief Gent (voortaan afgekort als RAG), Inventaris van het archief van de officialiteit van Sint-Baafs en Bisdom Gent (1445) 1553-1801, Serie B 1236-1802 (1855), B363.
12
episcopalis Gandavensis, ceptam a Paschate anno 1572’ werden de vonnissen uit de periode 1572-1576 neergeschreven.15 Het volgende register dateert van 10 november 1717 tot en met 23 februari 1764 en gaat getiteld ‘Registrum sententiarum Curiae Spiritualis Gandavensis in causis spiritualibus inchoatum 10.11.1717 et finiens 23.2.1764’. 16 Tot slot is er een laatste register met vonnissen dat het voorgaande aanvult, namelijk ‘Registrum causarum promotoris Curia Spiritualis Gandavensis in quo inregistratae sunt sententiae in iisdem causis latae et pronuntiatae de 28.3.1764 (ultima sententia in praecidenti registro de data 25.1.1764)’. 17 Afgezien van hun ouderdom, zijn deze registers in goede staat en lenen ze zich om deze reden uitstekend tot onderzoek.
In de vonnissenregisters vinden we 239 uitspraken terug in strafzaken over verbroken huwelijksbeloftes. Daarnaast zien we ook dat 54 rechtszaken in de vonnissenregisters werden geregistreerd als ‘in staat van onderzoek’. In deze strafzaken was er dus nog geen vonnis bekend omdat het onderzoek nog liep. We merken op dat De Brouwer enkel de Nederlandse vertalingen van de uitspraken opnam in zijn werk. Wanneer we deze vergelijken met de originele Latijnse vonnissen, zien we dat De Brouwer zich beperkte tot de essentie van de uitspraken. Hij gaf de namen, de naam van de vader, de burgerlijke staat en de woonplaats van de betrokkenen mee, naast de uitkomst van de rechtszaak. Wegens tijdsgebrek legden we ons toe op de vertalingen van de vonnissen. Deze werkwijze houdt enkele risico’s in. In de eerste plaats maakt dit ons afhankelijk van de vertalingen op inhoudelijk en taalkundig vlak. Ten tweede hanteerde De Brouwer een categorisering, waarvan we de precieze selectiecriteria niet kennen.18 Om deze reden brachten we de rechtszaken onder in eigen vooropgestelde categorieën. 19
15
RAG, Inventaris van het archief van de officialiteit van Sint-Baafs en Bisdom Gent (1445) 1559-1801, Sint-Baafs en Bisdom Gent. Serie B 1236-1802 (1855), B364. 16 RAG, Inventaris van het archief van de officialiteit van Sint-Baafs en Bisdom Gent (1445) 1559-1801, Sint-Baafs en Bisdom Gent. Serie B 1236-1802 (1855), B5696 19a. 17 RAG, Inventaris van het archief van de officialiteit van Sint-Baafs en Bisdom Gent (1445) 1559-1801, Sint-Baafs en Bisdom Gent. Serie B 1236-1802 (1855), B5696 19b. 18 De Brouwer verdeelt de verschillende soorten huwelijksbeloftes naargelang het vonnis, de eis of de bewijsvoering. Zo zien we dat hij onder ander de categorie ‘Ontheffing van de huwelijksbelofte: Gefundeerd bezwaar’ en ‘Ontheffing van de huwelijksbelofte: Bij beslissing van het geestelijk hof’ heeft. We weten echter niet wat er onder ‘gefundeerde bezwaren’ verstaan wordt en waarom het geestelijk hof een bepaalde beslissing nam. De categorisering is voor ons aldus vrij onduidelijk. 19 In 2.2 De methodologie zal duidelijk worden waarom het taalkundig aspect van de vertalingen mogelijk een probleem is.
13
Een bijkomend probleem zijn de vonnissen uit de periode 1577-1717. Er werden geen registers teruggevonden voor deze periode. Uit de inventaris van De Brouwer blijkt daarentegen dat er wel uitspraken van de officialiteit beschikbaar zijn in het Rijksarchief. We vonden deze echter niet terug. Ook enkele vonnissen daterende uit de 18 e eeuw, treffen we niet meer aan in het Gentse Rijksarchief. We probeerden deze uitspraken terug te vinden in mappen met losse bladeren, maar deze poging draaide op niets uit. We besloten uiteindelijk deze ‘spoorloze’ rechtszaken, samen 41 in aantal, achterwege te laten binnen dit onderzoek. Dit impliceert dat 41 vertalingen bewust niet werden verwerkt in de tabellen en grafieken. We wilden immers geen vertekend beeld geven van de beschikbare bronnen in het archief. De inventaris van De Brouwer wijkt aldus af van het huidige bronnenbestand van het Gentse Rijksarchief.20 Marc Carnier wees ons op de mogelijke oorzaken van deze discrepantie.21 Het is denkbaar dat de vonnissen verloren gegaan zijn na het maken van de inventaris, in de jaren ’70 van de 20e eeuw. De Brouwer had als geestelijke immers toegang tot het bisschoppelijk archief voor dit werd overgebracht naar de huidige accommodatie van het Rijksarchief. Het is dus mogelijk dat hij de inventaris opstelde met de oorspronkelijke nummering van de documenten en dit later vergat aan te passen aan de huidige nummering van de archiefstukken. Een andere mogelijkheid bestaat eruit dat men slordig was met de documenten tijdens het verhuizen van het archief, waardoor er veel verloren ging.
Tot slot, hebben we gemerkt dat De Brouwer soms fouten maakte in het opstellen van zijn inventaris. Niet zelden ondervonden we dat bepaalde jaartallen of maanden onjuist waren, waardoor we de vonnissen aanvankelijk niet terugvonden. We kunnen derhalve vraagtekens plaatsen bij de betrouwbaarheid van deze inventaris.
20
We benadrukken dat er in deze studie dus gebruik werd gemaakt van 239 vonnissen en 54 rechtszaken in staat van onderzoek, die we terugvonden in de inventaris van De Brouwer. In dezelfde inventaris werden er ook 41 andere vonnissen vermeld, die we niet vonden in het Rijksarchief en die we bijgevolg niet hebben gehanteerd in deze studie. 21 De tweede gebruikte inventaris is van de hand van Marc Carnier. Dit hoofdstuk werd in overleg met dhr. Carnier opgesteld. Zijn suggesties en opmerkingen over het werk van De Brouwer werden hierin opgenomen.
14
2.1.2 DE INVENTARIS VAN MARC CARNIER De tweede inventaris werd opgesteld door Marc Carnier, als aanvulling op het werk van Maurits Gysseling.22 Gysseling trachtte een allesomvattende inventaris op te stellen van het bisschoppelijke archief van Gent en Sint-Baafs, maar slaagde er niet in dit af te werken voor zijn overlijden.23 Het laatste deel waarin de documenten van de officialiteit werden geïnventariseerd, werd recent opgesteld door Marc Carnier.
In de inventaris van Carnier vinden we 46 rechtszaken terug, waarvan alle procesdossiers voorhanden zijn. We namen niet iedere gerechtelijke zaak in dit onderzoek op. Zes dossiers bleken immers te onvolledig of onleesbaar te zijn, waardoor ze geen meerwaarde zijn voor deze studie. In de 40 procesdossiers vinden we vaak neergeschreven verhoren terug van de getuigen of de betrokkenen. Deze verklaringen bestaan uit ‘articulen’. Dit zijn stellingen die aan de ondervraagde werden voorgelegd, waarop hij of zij ontkennend of bevestigend antwoordde. In deze verklaringen vinden we vaak ook persoonlijke gegevens over de betrokkenen of de getuigen, naast de handtekening van de ondervraagde. We merken op dat de originele verklaringen niet steeds voorhanden zijn. Vaak zijn de procesdossiers voorzien van kopieën, die veel ordelijker en leesbaarder zijn. In deze kopieën werden de handtekeningen van de betrokken partijen echter niet opnieuw geplaatst. Dit was nadelig bij het onderzoeken van de geletterdheidgraad, aangezien we hierbij enkel beroep konden doen op de originele stukken. Naast de verhoren bevatten deze procesdossiers soms ook rekeningen of andere gerechtelijke documenten die van minder groot belang zijn voor het begrijpen van de rechtszaak.
We zien twee duidelijke verschillen met de inventaris van De Brouwer. Een eerste verschil bestaat eruit dat de procesdossiers van Carnier geen vonnissen bevatten. Het werk van De Brouwer bevat daarentegen enkel uitspraken van de rechtszaken. Dit betekent dat we over een inventaris met het verloop van de gerechtelijke zaken beschikken en één waarin de vonnissen van de strafzaken worden weergegeven. Een tweede verschil is de taal. Terwijl de vonnissen van De Brouwer in het Latijn werden neergeschreven, werd het leeuwendeel van 22
M. Carnier, Inventaris van het archief van de officialiteit van het bisdom Gent (1445) 1559-1801, Brussel, Algemeen Rijksarchief, 2005. 23 M. Gysseling, Inventaris van het archief van Sint-Baafs en bisdom Gent tot eind 1801, Brussel, Algemeen Rijksarchief, 1997, 7 delen.
15
de procesdossiers van Carnier in het Middelnederlands opgesteld. De uitspraken van de De Brouwer onderzoeken we aan de hand van vertalingen van de uitspraken. De procesdossiers werden evenwel eigenhandig getranscribeerd alvorens zij werden geanalyseerd. Hierdoor werd er een paleografische oefening aan deze scriptie gekoppeld. De transcripties van de procesdossiers werden toegevoegd in de bijlage van deze verhandeling.24 2.1.3 ZIJN DE INVENTARISSEN VAN CARNIER EN DE BROUWER COMPLEMENTAIR? Carnier nam procesdossiers op in zijn inventaris, De Brouwer beschikte over vonnissen. Een logisch gevolg is dat de procesdossiers van Carnier worden aangevuld met de vonnissen van De Brouwer. In zes proceszaken blijkt dit te lukken, maar voor de meerderheid geldt dat er geen overeenkomstig vonnis of procesdossier kan teruggevonden worden.25 We merken op dat een aantal procesdossiers, die door Carnier werden geïnventariseerd, reeds onder hetzelfde dossiernummer in de inventaris van De Brouwer voorkwamen. De Brouwer gaf aan dat deze dossiers beschikbaar waren, maar hij deze wegens onvolledigheden niet verder had geanalyseerd in zijn werk. Doch vonden we ook niet alle dossiers van Carnier terug in de inventaris van De Brouwer. Het enigma rond de inventaris van Jozef De Brouwer blijft aldus bestaan. 2.1.4 DE ONGEKENDE RIJKDOM VAN HET RIJKSARCHIEF: K19152 Bij het zoeken naar de 41 ‘verloren’ vonnissen van De Brouwer, ontdekten we per toeval een vonnis met betrekking tot een verbroken huwelijksbelofte. Dit document raakte in de loop der tijd wellicht gescheiden van de rest van het procesdossier en kwam later waarschijnlijk toevallig in een map met losse bladeren terecht. In de inventaris van De Brouwer vinden we een bevestiging van deze rechtszaak. Dezelfde strafzaak werd immers als ‘in staat van onderzoek’ in een vonnissenregister opgenomen. Met de nodige hulp werd dit document vertaald en opgenomen in het onderzoek.
24
De bijlage, bestaande uit de transcripties van de procesdossiers, kan teruggevonden worden op de cd-rom achteraan de kaft. 25 De volledige verwijzing naar de zes rechtszaken waarvan ze zowel het vonnis als het procesdossier terugvonden is de volgende: RAG, Inventaris van het archief van de officialiteit van het bisdom Gent (1445) 1559-1801, Sint-Baafs en Bisdom Gent, Serie e K 13 eeuw- 1803 (1880), K9431, K9430, K19169, K19175, K19172. RAG, Inventaris van het archief van de officialiteit van het bisdom Gent (1445) 1559-1801, Sint-Baafs en Bisdom Gent, Serie e R midden 12 eeuw-1800 (1847), R1003/2.
16
2.2 DE METHODOLOGIE Binnen deze verhandeling werd zowel voor een kwalitatieve als voor een kwantitatieve aanpak gekozen. Deze complementaire methodes bewerkstelligen een diepgaand onderzoek, waarbij we trends waarnemen zonder dat het unieke van de proceszaken in een groter geheel opgaat. Dit impliceert dat er met statistische gegevens, tabellen en grafieken wordt gewerkt, waarna we de waargenomen tendensen toelichten aan de hand van specifieke casussen.
Verder willen we in dit deel ook stil te staan bij de manier waarop we de proceszaken hebben onderverdeeld, zodat de onderzoeksresultaten op correct wijze kunnen geïnterpreteerd worden. De rechtszaken werden gecategoriseerd naargelang de eis van de aanklager. Aanklagers konden vragen aan de officialiteit om de huwelijksbelofte te verbreken. Anderzijds konden de aanklagers eisen, met behulp van de officialiteit, dat verloofden hun huwelijksbeloftes nakwamen en er spoedig een huwelijk zou plaatsvinden. Zoals gezegd maken we gebruik van procesdossiers en vonnissen. De eisen van de aanklagers distilleerden we eenvoudig uit de procesdossiers omdat dit expliciet in de getuigenverhoren werd vermeld.26 Het indelen van de vonnissen verliep moeizamer. Uit de vertalingen van De Brouwer weten we immers enkel hoe de rechtszaken afliepen en niet wat de eis of wie de aanklager was. Onze onderverdelig is dan ook afhankelijk van de vertalingen van De Brouwer. Naast de inhoud van de vertalingen is ook de formulering bepalend voor onze categorisering. Om aan te geven op welke manier we te werk gingen in het verdelen van de aanklagers (man/vrouw) en de eisen (verbreken huwelijksbelofte/afdwingen huwelijk) gebruiken we voorbeelden.
In de inventaris van De Brouwer is het volgende vonnis te lezen: “Godelieve van Hole bekomt ontheffing van huwelijksbelofte met Judocus van den Essche, van Moregem, maar moet 35 schell. Par betalen (G. 7.10.1569).”27 Uit de bovenstaande uitspraak leiden we af dat Godelieve de huwelijksbelofte niet meer wilde nakomen. Zij vroeg wellicht aan de officialiteit de belofte te verbreken. Er staat immers dat Godelieve de ontheffing ‘bekomt’: dit wijst er op dat haar wens in vervulling ging. 26 27
We merken op dat alle aanklagers in de procesdossiers de huwelijksbelofte wilden afdwingen. J. De Brouwer, De kerkelijke rechtspraak en haar evolutie, deel 2, p. 222.
17
Bovendien wijst de geldsom die zij moest betalen, bij wijze van schadevergoeding voor Judocus, er op dat zij van de huwelijksbelofte wilde ontheven worden. Met andere woorden was Godelieve de aanklager en eiste zij dat de huwelijksbelofte met Judocus werd verbroken.
In een tweede vonnis lezen we het volgende: “Joanna de Costere, van Aalter, is vrij van huwelijksbelofte met Adrianus de Faux, van Ruiselede (G. 19a 25.4.1727).”28
Adrianus wilde wellicht een huwelijk van Joanna afdwingen. Er wordt immers gezegd dat Joanna ‘vrij’ was van de huwelijksbelofte en zij aldus van haar verplichting verlost werd. Een andere mogelijkheid bestaat erin dat Joanna de aanklager was en zij zelf aan de officialiteit vroeg haar huwelijksbelofte te verbreken. Niettemin houden wij vast aan de eerste interpretatie. De achterliggende redenering is hier dat er wellicht een onderzoek werd ingezet naar het bestaan van een huwelijksbelofte op vraag van Adrianus. Het feit dat de officialiteit besluit dat Joanna ‘vrij’ is van de huwelijksbelofte, impliceert dat er onvoldoende bewijzen waren om een huwelijksbelofte aan te tonen. Met andere woorden werd Joanna beschuldigd van een huwelijksbelofte en vroeg zij niet zelf om de ontheffing ervan.
2.3 KORT LITERATUUROVERZICHT Rechtszaken over verbroken huwelijksbeloftes werden slechts in geringe mate onderzocht. We gaan in op de belangrijkste auteurs met wie we onze eigen cijfergegevens zullen vergelijken bij het analyseren van de eigen onderzoeksresultaten. De verschillende werken komen chronologisch aan bod. Met de doorbraak van de sociale geschiedenis in de tweede helft van de 20 e eeuw kregen onderzoekers steeds meer interesse in het huwelijk van vroeger. In de jaren ’70 en ’80 van de 20e eeuw verschenen ook de eerste studies over rechtszaken met betrekking tot huwelijken. Twee belangrijke auteurs hierbij waren Ralph Houlbrooke en Martin Ingram. Houlbrooke onderzocht onder andere de invloed van de Reformatie op de kerkelijke rechtbanken van Norwich en Winchester in de 16e eeuw. Daarbij had hij onder meer 28
J. De Brouwer, De kerkelijke rechtspraak en haar evolutie, deel 2, p. 227.
18
aandacht voor de specifieke veranderingen in de rechtszaken over huwelijken als gevolg van de Reformatie.29 Ingram legde zich toe op de gerechtelijke gang van zaken in de kerkelijke gerechtshoven van Ely, Chichester en Salisbury in de periode 1570-1640. Hij spitste zich eveneens toe op strafzaken met betrekking tot het huwelijk.30 Deze twee auteurs schonken veel aandacht aan het juridische aspect, maar minder aan het profiel van de betrokken partijen en hun beweegredenen. Daar kwam recent verandering in met de studies van Abigail Dyer en Alison Poska. Zij benadrukten een ander aspect van verbroken huwelijksbeloftes. In tegenstelling tot de voorgaande studies hadden zij belangstelling voor de zwangere of ontmaagde vrouwelijke aanklagers die om hun eer vochten in de rechtszaken.31 Een duidelijk verschil met de eerdere analyses was de kwalitatieve benadering van Dyer en Poska. Deze laatste brachten de verhalen van de betrokkenen naar voren terwijl Houlbrooke en Ingram zich baseerden op cijfers om vaststellingen te doen.
In de meest recente en uitgebreide analyse van Alison Kvetko werden deze twee invalshoeken gecombineerd. Eveneens had de auteur aandacht voor zowel de juridische als de persoonlijke component van de rechtszaken. Alison Kvetko anlyseerde duizenden zaken over huwelijksbeloftes die plaatsvonden aan de officialiteit van Rouen tussen 1650 en 1799. Om een vlotte verwerking van de vele zaken mogelijk te maken koos zij voor een kwantitatieve aanpak. In haar studie werden de cijfergegevens echter voldoende verduidelijkt door kwalitatieve feiten. Aan de hand van deze strafzaken trachtte Kvetko de ambiguïteit rond het vroegmoderne huwelijk te ontkrachten. Zij wilde immers nagaan of men huwde uit sociaal-economische overwegingen, of men al dan niet de affectie voor de partner liet meespelen. De uiteindelijke conclusie wijst op de verwevenheid van beide elementen in het kiezen van een partner en het sluiten van een huwelijk. 32
29
R. A. Houlbrooke, Church Courts and the People during the English Reformation 1520-1570, Oxford, Oxford University press, 1979, p. 304. 30 M. Ingram, Church courts, sex and marriage in England 1570-1640, Cambridge, Cambridge university press, 1987, p. 412. 31 A. M. Poska, “Elusive virtue: rethinking the role of female chastity in early modern Spain”, in: Journal of early modern history, 8 (2004), 1-2, pp. 135-146. A. M. Poska, “When love goes wrong: getting out of marriage in seventeenth-century Spain”, in: Journal of Social History, 29 (1996), 4, pp. 871-882. A. Dyer, “Seduction by Promise of Marriage: Law, Sex, and Culture in Seventeenth-Century Spain”, in: Sixteenth Century Journal, 34 (2003), 2, pp. 439-463. 32 A. G. Kvetko, Tales of seduction and betrayal, p. 263.
19
We vermelden eveneens enkele gevestigde namen in het onderzoek naar middeleeuwse huwelijksbeloftes. In de jaren ’70 van de 20e eeuw onderzocht Richard Helmholz, een rechtshistoricus met aandacht voor de canonieke wetgeving tijdens de middeleeuwen, de linguïstische component van de huwelijksbelofte. Met andere woorden, hij legde zich toe op de woorden die de verloofden uitspraken.33 Twee decennia later specialiseerde Monique Vleeschouwers-Van Melkebeek zich in het clandestiene aspect van de huwelijksbeloftes in Cambrai, Brussel en Douai.34 Ook zij had in haar carrière veel aandacht voor de kerkelijke wetgeving. Tot slot vermelden we ook Charles Donahue, een rechtsgeleerde die zich eveneens toespitste op de middeleeuwse regelgeving over het huwelijk. Hij publiceerde recent een uitgebreide comparatieve studie waarin verbroken huwelijksbeloftes in verschillende Europese regio’s vergeleken worden. Hij accentueerde daarbij de genderverhoudingen in de rechtszaken.35
In de komende hoofdstukken zullen we onze onderzoeksresultaten vaak naast die van Kvetko, Poska, Dyer, Ingram en Houlbrooke leggen om algemene trends waar te nemen. We merken op dat de literatuur betrekking heeft op landen waar de kerkelijke rechtsorganen eveneens bestonden uit officialiteiten of waar de Rooms-katholieke rechtsregels van toepassing waren.36 De auteurs die zich toespitsten op de middeleeuwse periode zullen minder aan bod komen. Dit doen we om anachronismen te vermijden. De normen en waarden rond het huwelijk evolueerden immers in de tijd, waardoor een grootschalige vergelijking tussen middeleeuwse en vroegmoderne huwelijksbelofes niet steeds mogelijk is.
2.4 EEN KRITISCHE NOOT BIJ DIT ONDERZOEK We kunnen enkele opmerkingen plaatsen bij dit onderzoek. In de eerste plaats bemerken we dat deze analyse zich richt op een deel van alle verbroken huwelijksbeloftes die ooit plaatsvonden binnen het Gentse bisdom. Het is namelijk zo dat niet iedere verbroken 33
R. H. Helmholz, Marriage Litigation in Medieval England, London, Cambridge University Press, 1974, p. 246. M. Vleeschouwers- Van Melkebeek, “Een middeleeuws middel tot “zelfechtscheiding”: het clandestien huwelijk in de Zuidelijke Nederlanden”, in: Handelingen van de Koninklijke Zuid-Nederlandse Maatschappij voor Taal -en Letterkunde en Geschiedenis, 72 (1999), pp. 319-326. 35 C. Donahue, Law, marriage and society in the later Middle Ages, Cambridge, Cambridge University Press, 2007, p. 672. 36 We merken op dat de Anglicaanse Engelse Kerk de vernieuwingen ontrent het huwelijk, die het Concilie van Trente doorvoerde, niet erkende. Deze Kerk vaardigde echter geen nieuwe regels uit over de vorm van het huwelijk. Hierdoor e bleven de oorspronkelijke Rooms-katholieke voorschriften van toepassing tot het midden van de 18 eeuw. Om deze reden hebben we onze onderzoeksresultaten ook vergeleken met die van Engelse regio’s. In: L. Stone, The family, sex and marriage 1500-1800, London, Weidenfeld and Nicholson, 1977, pp. 31-37. 34
20
belofte eindigde in een rechtszaak. De verloofden konden ook onderling een regeling treffen zonder tussenkomst van een rechtbank. Wanneer dit toch eindigde voor het hof, kon de aanklager kiezen tussen de schepenbank en de officialiteit. Bijgevolg zouden we kunnen stellen dat we alle rechtszaken over verbroken huwelijksbeloftes onderzoeken die aan de Gentse officialiteit plaats hadden. Ook hier moeten we nuanceren. De discrepantie tussen de inventaris van J. De Brouwer en de vonnissen die we zelf terugvonden in het archief toont aan dat we niet over alle gerechtelijke documenten beschikken. Bovendien zijn er wellicht reeds bronnen verloren gegaan in de periode die voorafging aan de inventaris van De Brouwer. Bij het analyseren en synthetiseren van de onderzoeksresultaten moeten we dus steeds in gedachten houden dat we slechts een fractie van alle verbroken huwelijksbeloftes hebben onderzocht.
In tweede instantie plaatsen we een kanttekening bij de procesdossiers die we terugvonden aan de hand van de inventaris van Marc Carnier. De dossiers waren vaak onvolledig waardoor we niet steeds op de hoogte zijn van alle feiten binnen de rechtszaken. Bovendien werden de verklaringen van de getuigen en de betrokkenen, die aan de procesdossiers werden toegevoegd, opgemaakt aan de hand van stellingen. Hierbij legde de promotor de ondervraagde een stelling voor waarop hij of zij antwoordde met ‘gelooft’ of ‘niet te gelooven’. De toevoegingen of nuanceringen van de ondervraagde werden dus niet opgenomen in de geschreven verklaringen. Om deze reden moeten we voorzichtig omgaan met deze getuigenissen.
Aansluitend bij de twee voorgaande opmerkingen willen we hier expliciet vermelden dat we, naargelang de onderzochte variabele, over een andere hoeveelheid bronnen beschikten. Dit betekent bijvoorbeeld dat we meer gegevens hebben over de sociale status van de betrokkenen, dan over hun beroep. Bij het analyseren van de onderzoeksresultaten moet dit steeds in het achterhoofd gehouden worden, zodat er geen foute veralgemeningen kunnen ontstaan.
Ten vierde staan we stil bij de wetenschappelijke literatuur die we in deze studie gebruikt hebben.
Aangezien
de
bestaande
literatuur
over
rechtszaken
over
verbroken
huwelijksbeloftes vrij beperkt is, konden we onze analyse niet steeds vergelijken met die van 21
andere landen. Vooral in 5.3 en 5.4, waar we dieper ingaan op de jurisdictie van de officialiteit, wordt er weinig gebruik gemaakt van andere studies. Dit is te verklaren door het beperkte aantal onderzoekers die de bewijsvoeringen van de betrokkenen en de vonnissen onderzochten. Bovendien werden deze bewijsvoeringen nooit eerder in verband gebracht met de uitspraken, zoals dat in deze studie wel het geval is.
Tot slot willen we de twee kleinere onderzoeksvragen in deze studie van commentaar voorzien. Zoals we aangeven in de inleiding gaat de meeste aandacht uit naar een uitvoerige analyse van de proceszaken over huwelijksbeloftes. Daarnaast hebben we ook aandacht voor de kerkelijke leer, met name voor het huwen uit vrije wil en de plicht om de huwelijksbelofte na te komen. Tot slot gaan we in op de strijd tussen de wereldlijke en de geestelijke overheid. We merken hierbij op dat we slechts in beperkte mate ingaan op de laatste twee vragen. Voor een uitgebreidere analyse zouden er immers meerdere bronnen nodig zijn. Bovendien zou het ons te ver leiden en doen afwijken van de hoofdcomponent, namelijk de proceszaken. Niettemin tonen deze twee kleinere vragen aan dat de gerechtelijke documenten veelzijdig zijn. Deze bronnen lenen zich immers niet enkel tot het analyseren van de proceszaken maar kunnen ook in andere studies, zoals die rond de kerkelijke leer of de wrijvingen tussen Kerk en staat, gehanteerd worden. Daarnaast wordt met deze kleinere vragen de link gelegd met de context van die tijd. We denken hierbij aan de groeiende vijandigheden tussen Kerk en staat en de dubbelzinnigheden van de Kerk die steeds vaker in vraag werd gesteld.
22
Hoofdstuk 3: Het Rooms-katholieke huwelijk en de problematiek rond huwelijksbeloftes Een verbroken huwelijksbelofte bestond eruit dat twee personen aan elkaar beloofden te trouwen, maar één van hen vroegtijdig afhaakte. Wanneer de andere zich hierbij niet wilde neerleggen, kon hij of zij naar de officialiteit stappen. Die laatste startte een onderzoek naar het bestaan en de geldigheid van de voorgenoemde trouwbelofte. We vragen ons af welke criteria de officialiteit hanteerde in haar onderzoek: Wat was voor het kerkelijke gerechtshof een geldige trouwbelofte? Om deze vraag te beantwoorden gaan we dieper in op de canonieke vormvoorschriften over het huwelijk. Daarnaast bespreken we twee grondbeginselen van de Kerk die van belang waren bij het huwelijk, namelijk de onverbrekelijkheid van de huwelijksbelofte en het huwen uit vrije wil. We doen dit met het oog op de analyse van de vonnissen die later aan bod komt. Daarin gaan we na of de officiaal rekening hield met deze principes.37
In deze uiteenzetting baseren we ons op het werk van Esmein, dat een overzicht geeft op de canonieke regelgeving over het huwelijk.38
3.1 HET HUWELIJK VOOR EN NA HET CONCILIE VAN TRENTE Het Concilie van Trente van 1545 tot 1563 was een keerpunt in de wetgeving over het huwelijk. Met dit Concilie zorgde de Kerk voor meer duidelijkheid omtrent het huwelijk. We bekijken de vormvoorschriften voor én na het Concilie en stellen dit in verband met de problematiek rond huwelijksbeloftes. In de middeleeuwen was er slechts één voorwaarde verbonden aan een geldig huwelijk: de personen in kwestie dienden huwelijksbeloftes uit te spreken tegenover elkaar. Er waren twee soorten beloftes. Enerzijds konden koppels ‘verba de praesenti’ uitspreken. Hierbij spraken zij woorden uit zoals ‘Ik trouw met u’ en waren zij vervolgens gehuwd. Anderzijds konden zij ook zeggen ‘Ik zal met u trouwen’, waarmee het koppel te kennen gaf dat zij verloofd was en weldra zou huwen. In dit geval spreekt men over ‘verba de futuro’. De verloving (verba de futuro) werd omgezet in een huwelijk (verba de praesenti) nadat het 37 38
De analyse van de vonnissen is terug te vinden in 5.5 De vonnissen en de kerkelijke doctrine. A. Esmein, Le mariage en droit canonique, Paris, Larose et Forcel, 1891, p. 431.
23
paar bij elkaar had geslapen en zij seksuele omgang hadden gehad. Deze huwelijksbeloftes konden openbaar gemaakt worden, maar konden ook in het geheim worden afgesloten. In het laatste geval sprak men over clandestiene huwelijksbeloftes. In beide gevallen was het huwelijk geldig. Vanaf het vierde Concilie van Lateranen in 1215 gaf de Kerk wel duidelijk de voorkeur aan de openbare verbintenissen.39
De geldigheid van de clandestiene huwelijken zorgde voor veel ongenoegen. In de eerste plaats kon er geen verzet aangetekend worden tegen geheime verbintenissen. Vooral de ouders waren om deze reden misnoegd over de clandestiene huwelijken. Zij hadden graag inspraak in de partner van hun kind, daar het huwelijk ook een invloed zou hebben op hun toekomst, fortuin en eer.40 De canonieke regelgeving stelde dat ouders geen toestemming dienden te geven bij de huwelijken van hun kroost en bevestigden daarmee de geldigheid van de clandestiniteit.41 Ten tweede was het koppel zelf niet in staat het huwelijk te bewijzen. Zij hadden elkaar mondeling trouw beloofd zonder dat hierbij getuigen aanwezig waren. Wanneer één van de partners later beweerde ongehuwd te zijn, kon de ander daar weinig tegen in brengen. Hij of zij kon slechts beweren dat zij wel gehuwd waren, maar er was geen bewijs om dit te staven.42 De clandestiniteit was dus problematisch voor het koppel zelf en voor hun omgeving. De Kerk riep daarom op huwelijken openbaar te maken. Vele jongeren sloegen deze raad echter in de wind. Bovendien nam de Kerk zelf een ambigue positie in door te stellen dat clandestiene huwelijksbeloftes geldig waren.
Met het Concilie van Trente brak een nieuw tijdperk aan. De Kerk wilde duidelijkheid scheppen in de canonieke wetgeving en hield rekening met de ontevredenheid over de clandestiene huwelijksbeloftes. Met het Tametsi-decreet stelde de Kerk dat clandestiene huwelijken niet langer geldig waren en niet meer zouden getolereerd worden. Om te voorkomen dat deze verbintenissen alsnog werden afgesloten, werden de verloofden verplicht hun huwelijk kenbaar te maken. Voortaan werden er drie bannen afgeroepen waardoor de parochie op de hoogte werd gesteld van het huwelijk. Op deze manier kon iedere persoon die dat wenste zich tijdig verzetten tegen de verloofden. Bovendien werden 39
, geraadpleegd op 1/07/2010. De invloed van de familie en de eer wordt verder uitgediept in 5.2.2.2 en 5.2.3.3. 41 A. Esmein, Le mariage en droit canonique, deel 1, pp. 156-159. 42 A. Esmein, Le mariage en droit canonique, deel 1, p. 190. 40
24
de huwelijken volgens het nieuwe decreet afgesloten in het bijzijn van een priester en twee getuigen, en werd er een ceremonie verbonden aan het huwelijk. Op deze manier bestond er nadien geen twijfel over de geldigheid van de verbintenis. Huwelijken die niet volgens deze vormvoorschriften tot stand waren gekomen werden ongeldig beschouwd. 43
De problematiek rond de geldigheid en de clandestiniteit verschoof van de huwelijken naar de huwelijksbeloftes. Na het Concilie van Trente werden trouwbeloftes afgesloten om aan te tonen dat men verloofd was en weldra zou huwen. Deze beloftes werden nog steeds niet uitgesproken in het bijzijn van getuigen. Bovendien bleef het gebruikelijk de verloving te bevestigen door met elkaar te slapen. Dit bleek problematisch te zijn wanneer één van de verloofden nadien de huwelijksbelofte ontkende. De tegenpartij kon de verloving niet aantonen met bewijzen of getuigen, waardoor hij of zij de andere niet kon dwingen tot een huwelijk. De problemen rond de clandestiniteit konden dus niet volledig verholpen worden met de maatregelen uitgevaardigd door het Concilie van Trente.
3.2 DE HOUDING VAN DE KERK TEGENOVER HUWEN UIT VRIJE WIL EN HET NAKOMEN VAN DE HUWELIJKSBELOFTE
We gaan na hoe de Kerk stond tegenover verbroken huwelijksbeloftes. Hiervoor baseren we ons op twee van haar grondbeginselen.44 De Kerk stelde dat iedereen die een huwelijksbelofte afsloot, deze ook moest nakomen en omzetten in een huwelijk. Zelfs wanneer verloofden nadien niet langer de intentie hadden te huwen, waren zij verplicht de belofte na te komen.45 We kunnen stellen dat dit principe inging tegen een ander grondbeginsel van de Kerk. Zij stelde namelijk ook dat elk huwelijk moest afgesloten worden uit vrije wil. Niemand mocht een ander dwingen tot een huwelijk, wanneer zij dit niet wilden doen uit eigen overweging.46 Doch kon een officiaal iemand dwingen te huwen als bleek dat deze persoon een trouwbelofte had uitgesproken. Een huwelijksbelofte was immers bindend. We stellen ons de vraag welke van deze twee beginselen het sterkst door woog voor de officialiteit. Werden de verloofden vaak
43
A. Esmein, Le mariage en droit canonique, deel 2, pp. 137-186. A. Esmein, Le mariage en droit canonique, deel 1, p. 139 en 156. 45 A. Esmein, Le mariage en droit canonique, deel 1, p. 139. 46 A. Esmein, Le mariage en droit canonique, deel 1, p. 156. 44
25
gedwongen tot een huwelijk of hield de officiaal rekening met de vrije wil? We gaan hier dieper op in bij het analyseren van de vonnissen.
26
Hoofdstuk 4: De officialiteit van het bisdom Gent In dit onderzoek naar rechtszaken over verbroken huwelijksbeloftes gaan we in op de werking van de Gentse officialiteit. Een toelichting bij deze kerkelijke rechtbank is nodig om de diepgaande analyse van de proceszaken beter te begrijpen. In deze uiteenzetting baseren we ons voornamelijk op de werken van Michel Dierickx en Jozef De Brouwer. Dierickx legde zich toe op de ontstaansgeschiedenis van de nieuwe bisdommen in de Zuidelijke Nederlanden tijdens de 16e eeuw.47 De Brouwer stelde, zoals reeds gezegd, een uitgebreide inventaris op van de archieven van de Gentse, Mechelse en Antwerpse bisdommen. In de inleiding verhelderde hij de canonieke wetgeving en de werkwijze van de officialiteit. 48 We merken op dat onderzoek naar de Gentse officialiteit tot vandaag vrij beperkt was. De Brouwer en Dierickx zijn daarbij twee van de weinige auteurs die de instelling bestudeerden. In dit hoofdstuk staan we stil bij de oprichting van de Gentse officialiteit en het personeel van het gerechtshof. Nadien gaan we kort in op het verloop van de gerechtelijke zaken.
4.1 HET ONTSTAAN VAN HET GENTSE BISDOM EN HAAR OFFICIALITEIT Reeds onder Karel V groeide het idee de bisdommen in de Nederlanden grondig te hervormen. Een verkleining van de bisdommen liet immers een betere controle toe op de onderdanen. Het kerkelijk landschap werd uiteindelijk pas in 1559 gereorganiseerd met het oog op meer toezicht van de wereldlijke op de geestelijke overheid en op haar onderdanen. Onder de regering van Filips II en het pontificaat van Paulus IV werden onder andere de bisdommen Gent, Brugge, Antwerpen, Ieper, ‘s-Hertogenbosch en Roermond opgericht in de Zuidelijke Nederlanden. Deze bisdommen werden geplaatst onder het gezag van de aartsbisschoppelijke zetel te Mechelen.49
Het Gentse bisdom kende een moeilijke start. Ofschoon de nieuwe bisdommen in 1559 werden opgericht, werd het bisdom Gent pas in 1566 officieel afgekondigd. De oorzaak hiervan lag bij het gedeelde benoemingsrecht. Zowel de koning als de paus hadden het recht kandidaten naar voren te schuiven en deze te benoemen tot bisschop. Zij hadden echter elk hun eigen gunstelingen en wilden geen toegevingen doen. In 1566 bereikten zij een akkoord
47
M. Dierickx, De oprichting der nieuwe bisdommen in de Nederlanden onder Filips II, 1559-1570, Antwerpen, Standaard, 1950, p. 347. 48 J. De Brouwer, De kerkelijke rechtspraak en haar evolutie in 1795, deel 1, pp. 119-130. 49 M. Dierickx, De oprichting der nieuwe bisdommen in de Nederlanden onder Filips II, pp. 34-63.
27
en werd Cornelius Jansenius de eerste bisschop van Gent. Intussen stapelden de religieuze en politieke problemen zich op. We denken onder meer aan het smeekschrift der edelen, de inquisitie, de Beeldenstorm, etc. In deze turbulente periode lag de oprichting van een nieuw bisdom niet voor de hand, dit zou immers consternatie teweeg brengen in bepaalde kringen. Van uitstel kon echter geen sprake meer zijn; men diende dringend inkomsten te vergaren. Deze strubbelingen maakten dat het bisdom pas vanaf 1568 naar behoren functioneerde.50
In ieder bisdom werd een kerkelijk hof of officialiteit geïnstalleerd. Dit was eveneens het geval in Gent.51 Dit gerechtshof was zowel voor geestelijken als leken toegankelijk en behandelde canonieke én burgerlijke geschillen. Jozef De Brouwer verduidelijkte de rechtsbevoegdheid van de officialiteit en maakte daarbij gebruik van een drievoudige onderverdeling. In de eerste plaats wees hij op het wereldlijk recht, dat niet werd behandeld door de officialiteit. Ten tweede was er het canoniek recht, ook wel forum ecclesiasticum genoemd, dat enkel van toepassing was binnen de kerkelijke rechtbanken. Ten slotte sprak hij over het forum mixtum, dat een mengeling was van het burgerlijk en canoniek recht. We denken hierbij aan rechtszaken over toverij, echtbreuk en concubinaat. Deze laatste vielen ook onder de kerkelijke jurisdictie omdat de betrokkenen de openbare orde verstoorden.52
De bevoegdheden van de kerkelijke en wereldlijke rechtbanken overlapten dus gedeeltelijk. Het verschil met de wereldlijke hoven was dat de officialiteiten ook geestelijken konden berechten. Bovendien veroordeelden kerkelijke gerechtshoven, in tegenstelling tot de wereldlijke rechtbanken, misdadigers nooit tot lijfstraffen of tot de doodstraf. De Kerk wilde bloedvergieten vermijden en beperkte zich tot boetes of verbeteringsstraffen, zoals het geven van aalmoezen, bedevaarten of een korte gevangenisstraf. 53 Wanneer een zwaardere straf van toepassing was, werd de hulp van de wereldlijke hoven ingeroepen.
We merken op dat de wereldlijke en geestelijke rechtbanken vaak in aanvaring kwamen met elkaar. Enerzijds hadden zij gedeeltelijk dezelfde bevoegdheden. Dit maakte dat de 50
M. Dierickx, De oprichting der nieuwe bisdommen in de Nederlanden onder Filips II, 1559-1570, Antwerpen, Standaard, 1950, p. 78. 51 We vermoeden dat de officialiteit pas in 1568 in werking trad. Het eerste vonnissenregister dateert immers van hetzelfde jaar. 52 J. De Brouwer, De kerkelijke rechtspraak en haar evolutie, deel 1, p. 7. 53 J. Monballyu, Zes eeuwen strafrecht: de geschiedenis van het Belgische strafrecht (1400-2000), Leuven, Acco, 2006, p. 78.
28
wereldlijke rechtbanken de proceszaken van de kerkelijke opnieuw wilden doen volgens hun eigen methode.54 Zo werden ook de rechtszaken over verbroken huwelijksbeloftes door beide gerechtshoven behandeld; hoewel de Kerk het huwelijk en haar facetten als deel van het forum ecclesiasticum beschouwde. Anderzijds verliep de praktische samenwerking tussen de rechtbanken soms moeizaam. De officialiteit kon beroep doen op officieren en baljuws voor bepaalde taken, zoals dagvaardingen. Het geestelijk hof klaagde echter vaak dat deze medewerkers niet onpartijdig waren en de beschuldigden waarschuwden of hielpen, waardoor zij de officialiteit belemmerden in haar werking.55
4.2 HET PERSONEEL VAN DE OFFICIALITEIT We bespreken de taken van de belangrijkste functionarissen binnen de officialiteit, namelijk die van de officiaal, de promotor, en de advocaten en procuratores. In de huidige juridische context kunnen we deze functies vergelijken met die van rechter, procureur des Konings (of openbaar ministerie) en de advocaten.
De hoogste positie was weggelegd voor de officialis of kort officiaal. Hij was aangesteld tot de plaatsvervanger van de bisschop. De officiaal was doctor in het kerkelijk en burgerlijk recht en was voorzitter van het geestelijk hof. Zijn voornaamste taak was vonnissen vellen in de rechtszaken die door de officialiteit werden behandeld. Bij de bestraffing kon hij variëren van een lichte straf zoals een boete, tot zwaardere maatregelen zoals de excommunicatie of censuur.56 Eveneens was de officiaal de enige, met uitzondering van de bisschop, die de schuldige gratie kon verlenen en de straf kon opheffen. Daarnaast diende de officiaal een register bij te houden. Hierin werden de namen, de toenamen, het onderwerp van de zaak en de datum van de daging of vermaning vermeld. In de praktijk werd dit register aangevuld door zijn medewerkers, waaronder de promotor.57 We merken op dat de registers van de officiaal in dit onderzoek als bron fungeren.
54
J. Monballyu, Zes eeuwen strafrecht, pp. 77-79. J. De Brouwer, De kerkelijke rechtspraak en haar evolutie, deel 1, pp. 7-8. 56 M. Cloet, Het kerkelijk leven in de landelijke dekenij van Vlaanderen tijdens de XVIIIe eeuw: Tielt van 1609 tot 1700, Leuven, Belgisch centrum voor landelijke geschiedenis, 1968, p. 471. 57 M. Cloet, Het kerkelijk leven in de landelijke dekenij van Vlaanderen, p. 471. J. De Brouwer, De kerkelijke rechtspraak en haar evolutie, deel 1, pp. 33-34. 55
29
Een tweede functionaris was de promotor, ook wel promotor causae/ procurator officii genoemd. Hij kwam op voor de rechten van de aanklager of verdedigde het canoniek recht. In rechtszaken rond het huwelijk beschermde hij de huwelijksband en trad derhalve op als defensor vinculi. Daarnaast was de promotor bevoegd voor het voeren van het gerechtelijk onderzoek naar de misdaad. Hij verhoorde de getuigen en verzamelde bewijzen. We bemerken dat de promotor de beschuldigden niet kon dagvaarden en opsluiten, zonder dat het gerechtelijk onderzoek was afgerond en de officiaal daar toestemming voor had gegeven.58
Tot slot waren er de advocaten en procuratores, die de belangen van de betrokkenen verdedigden tegen betaling. De procuratores werden door het kerkelijk recht erkend en waren verbonden aan de officialiteit. De advocaten werkten op een onafhankelijke basis en hadden speciale toestemming van het hof nodig, alvorens zij konden optreden. Zowel procuratores als advocaten dienden hun zaak te bepleiten voor het hof. Een grondige voorbereiding en studie van het dossier was daarbij onontbeerlijk.59
4.3 HET GERECHTELIJK ONDERZOEK NAAR VERBROKEN HUWELIJKSBELOFTES We gaan tot slot in op het verloop van de gerechtelijke zaak. In de eerste plaats diende de aanklager een klacht in tegen de beschuldigde bij de promotor.60 Deze laatste zette een onderzoek in en ging na of de beschuldigde een huwelijksbelofte had uitgesproken tegenover de aanklager. De promotor startte met het verhoren van de betrokken partijen en getuigen, die mogelijk aanwezig waren geweest tijdens het uitspreken van de huwelijksbelofte. Voor het verhoor begon, diende iedere ondervraagde een eed af te leggen waarin hij of zij zwoer de waarheid te spreken.61 Bij het afnemen van de verhoren ging de promotor te werk volgens een vast patroon. Hij legde de betrokkenen of de getuigen stellingen voor die zij beantwoordden met ‘ik meen’ of ‘ik geloof’. Daarnaast ging hij na of de aanklager en de beschuldigde elkaar hadden gekend. Nadien vroeg hij of de betrokkenen een relatie van ‘vryagie’ en ‘vleeschelijcken conversatien’ hadden gekend met elkaar. Naast de verhoren kon de promotor eveneens op zoek gaan naar andere bewijzen van de 58
J. De Brouwer, De kerkelijke rechtspraak en haar evolutie, deel 1, pp. 33-34. J. De Brouwer, De kerkelijke rechtspraak en haar evolutie, deel 1, pp. 49-81. 60 De promotor kon ook zelf misdadigers opsporen en vervolgen. 61 Deze eed wordt ook wel eed “de calumnia” genoemd. Dit was de eed van eerbaardheid waarin men zei eerlijk te zullen zijn tijdens de getuigenis. Bron: , geraadpleegd op 7/7/2010. 59
30
huwelijksbelofte, zoals een schriftelijke trouwbelofte. Wanneer het onderzoek afgerond was, werden de documenten overhandigd aan de officiaal. Nadien volgde een zitting waarin de advocaten of procuratores van de betrokkenen hun zaak bepleitten. In de eerste plaats moesten zij grondig de situatie schetsen en de aanklacht toelichten. Nadien konden zij hun cliënten verdedigen en de argumenten van de tegenpartij trachtten te ontkrachten. Tot slot zou de officiaal een vonnis vellen en de zaak beëindigden. Wanneer één van de partijen niet akkoord ging met de uitspraak van de officiaal, konden zij in beroep gaan bij een kerkelijke rechtbank.62
62
J. De Brouwer, De kerkelijke rechtspraak en haar evolutie, deel 1, pp. 75-91.
31
Hoofdstuk 5: De proceszaken Na de nodige kadering van het onderzoek volgt nu de eigenlijke bespreking van de onderzoeksresultaten. Het bestuderen van de proceszaken over verbroken huwelijksbeloftes gebeurd vanuit twee invalshoeken. De eerste invalshoek gaat dieper in op de houding van de betrokkenen tegenover het huwelijk. We onderzoeken dit aan de hand van enkele deelaspecten van de proceszaken. In een eerste deelaspect gaan we na wat de evolutie is van het aantal proceszaken in de periode 1568-1782. Hierdoor krijgen we een zicht op de frequentie van verbroken huwelijksbeloftes die in het Gentse bisdom voorkwamen (5.1). Nadien spitsen we ons toe op het profiel van de betrokken partijen en onderzoeken we de motivatie van de betrokkenen: Waarom wilde men een huwelijk afdwingen of een huwelijksbelofte verbreken (5.2).
De tweede invalshoek legt de nadruk op de kerkelijke jurisdictie. We onderzoeken hoe de officialiteit omging met verbroken huwelijksbeloftes en met het huwelijk. We analyseren de bewijzen van de huwelijksbelofte, de verklaringen van de getuigen en de betrokkenen, en het profiel van de getuigen (5.3). Deze gegevens worden gekoppeld aan het vierde en laatste deel waarin de vonnissen worden geanalyseerd. We gaan na welke vonnissen het vaakst voorkwamen en welke elementen een invloed hadden op de uitspraak (5.4).
5.1 EVOLUTIE VAN HET AANTAL HUWELIJKSBELOFTES We gaan van start met het onderzoek van het aantal strafzaken aan de Gentse officialiteit tussen 1568 en 1782. Naast de bespreking van onze eigen resultaten maken we een vergelijking met wetenschappelijke literatuur over Engeland, Zwitserland en Frankrijk, en zoeken we verklaringen voor de waargenomen evoluties. We hebben eveneens aandacht voor de eisen van de aanklagers. Aanklagers konden immers een huwelijksbelofte afdwingen of verbreken. We onderzoeken welke eisen veelvuldig voorkwamen en waarom dit het geval was.
32
5.1.1 CHRONOLOGISCHE EVOLUTIE In Engeland daalde het aantal rechtszaken over verbroken huwelijksbeloftes sterk tijdens de 17e eeuw.63 Ook in het Franse Rouen was dit het geval tussen het midden van de 17e en het einde van de 18e eeuw.64 In Engeland en Frankrijk had er dus een daling plaats van het aantal rechtszaken. We stellen ons de vraag of deze daling ook voor de Gentse officialiteit opgaat.
Onderstaande figuur is een weergave van het aantal gerechtelijke zaken die plaatsvonden aan de officialiteit tussen 1568 en 1782. De totaalsom van het aantal rechtszaken tijdens deze jaren bedraagt 333.65
100 90 Absolute aantallen
80 70 60 50 40 30 20 10 1779-1788
1769-1778
1759-1768
1749-1758
1739-1748
1729-1738
1719-1728
1709-1718
1699-1708
1689-1698
1679-1688
1669-1678
1658-1668
1649-1658
1639-1648
1629-1638
1618-1628
1608-1617
1598-1607
1588-1597
1578-1587
1568-1577
0
Jaar
Fig. 5.1 Proceszaken 1568-1782 (tienjaarlijkse aantallen)
Figuur 5.1 toont een lacune tussen het einde van de 16 e en het begin van de 18e eeuw. Er vonden dus nauwelijks gerechtelijke zaken over verbroken huwelijksbeloftes plaats in de periode van 1578 tot 1718. De inventaris van De Brouwer spreekt dit echter tegen. In die inventaris vinden we voor de periode 1578-1718 39 strafzaken terug. Dit cijfer ligt lager dan 63
M. Ingram, Church courts, sex and marriage in England, p. 192. A. G. Kvetko, Tales of seduction and betrayal, p. 163. 65 We merken op dat de som van 336 proceszaken gevormd wordt door het aantal vonnissen, processen ‘in staat van onderzoek’ en de procesdossiers samen te tellen. 64
33
de hoge waarden die we zien in de periodes 1568-1577 (91 zaken) en 1719-1782 (194 zaken). Het lage cijfer van De Brouwer kan verklaard worden door een reëel laag aantal rechtszaken over verbroken huwelijksbeloftes in de periode 1578-1718. Een andere verklaring is dat De Brouwer slechts de restanten van een groter geheel opnam in zijn werk. Dit impliceert dat heel wat documenten de tand des tijds niet zouden doorstaan hebben en verloren zouden gegaan zijn. We hebben aldus geen uitsluitsel over de oorzaak van het lage aantal rechtszaken in de periode 1578-1718. Hoewel deze zaken in de inventaris werden opgenomen, vinden we de originele vonnissen niet terug in het rijksarchief. Deze proceszaken werden bijgevolg niet opgenomen in de bovenstaande grafiek. 66
Het “hiaat” in de bronnen zorgt er voor dat we geen duidelijke evolutie vaststellen in het aantal proceszaken voor de periode 1568-1782. Met de nodige voorzichtigheid maken we de volgende analyse. In het decennium 1568-1577 ligt het aantal proceszaken rond verbroken huwelijksbeloftes ontzettend hoog, 91 zaken in tien jaar. We gaan dieper in op dit decennium en merken bij het bestuderen van grafiek 5.2 dat de pieken gelegen zijn in 1569, 1573 en 1575. In de andere jaren vallen de aantallen terug tot zes à tien rechtszaken per jaar. Aan het begin en einde van het decennium, namelijk in 1568 en in 1576, liggen de waarden zeer laag met slechts één of twee strafzaken per jaar.
20 18 Absolute aantalen
16 14 12 10 8 6 4 2 0 1568
1569
1570
1571
1572
1573
1574
1575
1576
1577
Jaar Fig. 5.2 Proceszaken 1568-1577 (jaarlijkse aantallen) 66
In Hoofdstuk 2 werd reeds dieper ingegaan op de bronnen.
34
De hoge waarden van de 16e eeuw worden niet geëvenaard tijdens de 18e eeuw. Aan de hand van figuur 5.3 stellen we vast dat er in de 18e eeuw hoogstens negen zaken per jaar werden behandeld. In de 16e eeuw daarentegen, liep dit soms op tot negentien zaken per jaar. Daarnaast toont deze figuur schommelingen in het aantal rechtszaken tijdens de 18 e eeuw. We nemen tevens een daling waar vanaf 1762. In dit jaar kwamen nog acht rechtszaken rond verbroken huwelijksbeloftes voor aan de officialiteit. In de volgende decennia ligt het jaarlijks aantal behandelde zaken nooit hoger dan drie. Bijgevolg spreken we over een daling van het aantal rechtszaken aan het einde van de 18 e eeuw.
10
Absolute aantallen
8
6
4
2
0
Jaar e
Fig. 5.3 Proceszaken tijdens de 18 eeuw (jaarlijkse aantallen)
Door het “hiaat” in de bronnen kunnen we niet stellen dat er een dalende trend is van het aantal rechtszaken in periode 1568-1782. We zien dat van 1568 tot 1577 het aantal gerechtelijke zaken hoger is dan tijdens de 18eeeuw. Bovendien stellen we een daling vast van het aantal zaken aan het einde van de 18e eeuw. Mogelijk werd deze evolutie reeds in de 17e eeuw ingezet.
Ook Martin Ingram merkt op dat het aantal rechtszaken rond verbroken huwelijkscontracten daalde in het 17eeeuwse Engeland. In Ely hadden er in de jaren 1580 negen zaken plaats per jaar. Aan het begin van de 17e eeuw daalde dit tot drie per jaar. Voor de kerkelijke 35
rechtbanken van Leicester en Canterbury werden gelijkaardige vaststellingen gedaan.67 Ook aan de officialiteit van het Franse Rouen daalde het aantal strafzaken tijdens de 17e en de 18e eeuw.68 Wij sluiten ons aan bij deze resultaten en stellen dat het aantal rechtszaken in Gent daalde aan het einde van de 18e eeuw. We kunnen echter niet met zekerheid concluderen dat de daling zich reeds tijdens de 17e eeuw manifesteerde.
Met de bespreking van de onderzoeksresultaten in het achterhoofd, gaan we nu op zoek naar verklaringen voor de daling van het aantal proceszaken. Deze dalende trend kan aan de hand van verschillende theorieën worden toegelicht. In de eerste plaats bespreken we de invloed van het Concilie van Trente. Vervolgens gaan we dieper in op de groei van de rechtbanken van de wereldlijke overheden. Ten slotte staan we stil bij een eigen hypothese met betrekking tot de conjunctuurgevoeligheid van deze rechtszaken.
Een eerste verklaring is afkomstig van Thomas Max Safely, de Amerikaanse expert in de geschiedenis van het huwelijk, die een terugval in het aantal gerechtelijke zaken verklaart aan de hand van het Concilie van Trente dat plaats had van 1545 tot 1563.69 Het Concilie van Trente verbond nieuwe vereisten aan het huwelijk. Naast de aanwezigheid van twee getuigen en een priester werd er ook een plechtige ceremonie aan het huwelijk toegevoegd. Bovendien werd de trouwpartij bekend gemaakt door middel van drie bannen die werden afgeroepen in de parochiekerk van de verloofden, om aan te geven dat het koppel weldra zou trouwen.70 Hoewel deze nieuwe regels na verloop van tijd werden aanvaard, vonden aanvankelijk niet alle huwelijken plaats volgens de nieuwe vormvoorschriften. Clandestiene huwelijken bleven met andere woorden schering en inslag. Safely stelt dat de nieuwe regels werden opgesteld in een, voor de massa, onbegrijpelijke taal. Overigens meent hij dat veel aanklagers die een huwelijk wilden afdwingen geen gehoor meer vonden bij het kerkelijke hof als gevolg van de vernieuwingen. Wanneer de officialiteit concludeerde dat een huwelijksbelofte niet volgens de nieuwe vormvoorschriften tot stand was gekomen, werd de belofte ontkend of ontbonden door het hof. Met andere woorden, deze strafzaken mondden vaak uit in een teleurstelling voor de aanklager met demotivering tot gevolg. Procederen 67
M. Ingram, Church courts, sex and marriage in England, p. 192. A. G. Kvetko, Tales of seduction and betrayal, p. 163. 69 T. M. Safely, “Marital Litigation in the Diocese of Constance, 1551-1620”, in: The Sixteenth Century Journal, 12 (1981), 2, pp. 75-76. 70 A. Esmein, Le mariage en droit canonique, deel 2, p. 127. 68
36
was bovendien een kostelijke zaak, te meer wanneer de eis van de aanklager verworpen werd.71
Een tweede interpretatie van de daling kunnen we vinden in de proceszaken van wereldlijke rechtbanken. Het is namelijk denkbaar dat de gerechtelijke zaken over verbroken huwelijksbeloftes van de kerkelijke naar de wereldlijke rechtbanken werden overgeheveld. Meer en meer behandelden deze laatste ook zaken rond het huwelijk. Safely en Lottin, die onderzoek verrichten naar verbroken huwelijksbeloftes in respectievelijk Engeland en Frankrijk, stellen dat het volk zich steeds vaker richtte tot de wereldlijke rechtbanken voor deze geschillen. Het Concilie van Trente was immers voor vele aanklagers nadelig uitgedraaid waardoor de kerkelijke rechtbanken eveneens minder aantrekkelijk werden als rechtgevende macht.72 Dit impliceert dat de daling van het aantal zaken aan de officialiteit gepaard ging met een stijging van het aantal zaken aan de wereldlijke rechtbanken. Deze these kan echter niet bevestigd, noch ontkend worden. Er werden immers nog geen studies ondernomen naar de proceszaken die aan de Gentse wereldlijke hoven voorkwamen. Wegens tijdgebrek waren wij eveneens verhinderd dit materiaal te onderzoeken.
Een laatste verklaring vinden we binnen de economische context. Kussmaul en Mendels legden de link tussen economische cycli en demografische evoluties. We denken hierbij aan de seizoensschommelingen van huwelijken en de huwelijksleeftijd.73 Ook Wrigley en Schofield toonden reeds aan dat huwen nauw samenhing met de economische conjunctuur.74
Bijgevolg
bestaat
de
kans
dat
ook
verbroken
huwelijksbeloftes
conjunctuurgevoelig waren. We stelden zelf een hypothese op die de schommelingen in het aantal rechtszaken kan verklaren. Huwelijken werden uitgesteld als men minder goede economische vooruitzichten had. Men diende immers over voldoende financiële middelen te beschikken opdat men een huishouden zou kunnen starten. Wanneer de economische groei plots daalde, konden verloofden van hun huwelijksbelofte afzien omdat zij niet langer over 71
T. M. Safely, “Marital Litigation in the Diocese of Constance”, p. 75. T. M. Safely, “Marital Litigation inthe Diocese of Constance”, p. 76. A. Lottin, La désunion du couple sous l'Ancien Régime : L’example du Nord, Paris, Editions Universitaires, 1975, p. 57. 73 A. Kussmaul, “Time, Hoofs and Grain: The Seasonality of Marriage in England.” in: Journal of Interdisciplinary History, 15 (1985), pp. 755-779. F. F. Mendels, Industrialization and population pressure in eighteenth-century Flanders, Ney York, Arno Press, 1981, p. 312. 74 Voor meer informatie over deze auteurs of hun werk, waarin de link tussen de economische conjunctuur en schommelingen in het huwelijk, wordt gelegd zie: E. A Wrigley, eds. English population history from family reconstitution 1580-1837, Cambridge, Cambridge University Press, 1997, p. 657. 72
37
de nodige middelen beschikten om een gezin te starten. Volgens deze hypothese kwamen verbroken huwelijksbeloftes meer voor in tijden van crisis, dan in welvarende periodes. Donahue had een gelijkaardige verklaring voor de terugval van het aantal aanklagers in York tijdens de late middeleeuwen. De economische situatie en de huwelijksmarkt veranderden aanzienlijk als gevolg van de pest. Hierdoor waren er minder verlovingen en dus minder verbroken huwelijksbeloftes. Dit liet zich voelen in het aantal gerechtelijke zaken aan het hof van York.75
We kunnen besluiten dat de daling van het aantal gerechtelijke zaken rond verbroken huwelijksbeloftes wellicht in gang gezet werd door een combinatie van factoren. We hebben gezien dat het Concilie van Trente aanklagers mogelijk afschrok een rechtszaak te starten. Ook de aanwezigheid (en de groei) van de wereldlijke rechtbanken kan een bepalende rol gespeeld hebben in de terugval van het aantal strafzaken. Tot slot, kan ook de economische situatie van belang zijn bij het verbreken van een huwelijksbelofte. 5.1.2 SOORTEN VERBROKEN HUWELIJKSBELOFTES Er kwamen verschillende soorten rechtszaken over verbroken huwelijksbeloftes voor. Enerzijds kon de aanklager een relatiebreuk aanvechten. In dit geval wenste de aanklager een huwelijk af te dwingen van de verloofde, nadat deze persoon had afgehaakt. Anderzijds kon de aanklager beroep doen op de officialiteit om de huwelijksbelofte officieel te verbreken. Kvetko wees reeds op de specifieke chronologie voor Rouen naargelang het soort rechtszaak.76 Ook wij stellen ons de vraag welke eisen in Gent frequent voorkwamen en of hier een evolutie in te merken is.
Onderstaande tabel illustreert het aantal gerechtelijke zaken naargelang de eis van de aanklager. In de periode 1568-1782 zien we dat gerechtelijke zaken waarin de aanklager een huwelijk wilde afdwingen het meest frequent waren. Drie vierde ging over het afdwingen van een huwelijk nadat de belofte verbroken was en slecht één vierde van de rechtszaken draaide rond het verbreken van de huwelijksbelofte.
75
P. J. P. Goldberg, “Gender and Matrimonial Litigation in the Church Courts in the Later Middle Ages: The Evidence of the Court of York”, in: Gender & History, 19 (2007), 1, pp. 44-46. 76 A. G. Kvetko, Tales of seduction and betrayal, p. 163.
38
TYPE RECHTSZAAK VERBROKEN HUWELIJKSBELOFTES Gerechtelijke zaak tot afdwingen
TOTAAL
%
200
71
67
24
15
5
282
100
van een huwelijksbelofte Gerechtelijke zaak tot verbreken van een huwelijksbelofte Onduidelijkheid over de eis TOTAAL
Fig.5.4 Proceszaken per eis van de aanklager, 1568-1782
Vervolgens gaan we dieper in op de chronologische evolutie van het aantal rechtszaken naargelang de eis van de aanklager. Tabel 5.5 geeft het aantal strafzaken weer per decennium.
1568-1577 1577-1587 1588-1597 1598-1607 1608-1617 1618-1628 1629-1638 1639-1648 1649-1658 1658-1668 1669-1678 1679-1688 1689-1698 1699-1708 1709-1718 1719-1728 1729-1738 1739-1748 1749-1758 1759-1768 1769-1778 1779-1788 TOTAAL
VERBREKEN AFDWINGEN ONGESPECIFIEERD 59 22 10
1 3 2 1 1
67
% 32
1 1
0,4 0,4
3
1
2 39 28 28 38 29 6 3 200
1 15 10 11 15 11 2 1 100
1 1 2 1
15
Fig. 5.5 Proceszaken per eis van de aanklager, 1568-1782 (tienjaarlijkse periode, absoluut aantal en %)
We zien dat de meeste rechtszaken waarin de aanklager de huwelijksbelofte wilde verbreken plaats vond in de periode 1568-1577. Dit soort strafzaken vonden we niet terug in 39
de 17e eeuw. In de 18e eeuw kwamen zaken waarin de aanklager zich wilde ontdoen van de huwelijksbelofte minder voor dan in de 16e eeuw: verspreid over vijf decennia, zien we dat er acht rechtszaken plaatsvonden aan de officialiteit tijdens de 18 e eeuw. Uit dezelfde tabel leiden we af dat strafzaken waarin de aanklager een huwelijk van de beschuldigde wilde afdwingen, meer in de 18e dan in de 16e eeuw voorkwamen. In de periode 1568-1577 had slechts één tiende van al deze rechtszaken plaats. Tijdens de 18 e eeuw vond dus de overgrote meerderheid plaats. Ongeacht de eis van de aanklager, stellen we vast dat er in bepaalde decennia van de 18e eeuw meer rechtszaken plaatsvonden, dan in andere. We zien dat het aantal zaken in de periodes 1719-1728 en 1749-1758 hoger ligt dan in de andere decennia. Op het einde van de 16e eeuw werd de officialiteit dus vaak geconfronteerd met rechtszaken waarin de aanklager de huwelijksbelofte wilde verbreken. In de 18 e eeuw kwam het afdwingen van een huwelijksbelofte meer voor. Deze trend worden bevestigd door cijfergegevens van de Franse officialiteit in Rouen. Daar ging slechts één vijfde van de rechtszaken over het verbreken van de belofte in de periode 1650-1799.77 Met andere woorden, we zien dat het afdwingen van een huwelijksbelofte vaker voorkwam dan het verbreken van de belofte, zowel in Gent als in Rouen. 5.1.3 KORT BESLUIT De onderzoeksresultaten leerden ons dat rechtszaken rond verbroken huwelijksbeloftes zowel tijdens de 16e als in de 18e eeuw voorkwamen. Aan het einde van de 18e eeuw daalde het aantal rechtszaken. Mogelijk werd deze daling reeds in de 17e eeuw ingezet. We trachtten aan de hand van wetenschappelijke literatuur een verklaring te vinden voor deze dalende trend. Het concilie van Trente speelde hier, naast het stijgende belang van de wereldlijke rechtbanken en de economische situatie, wellicht een rol in. Bovendien bleek uit het onderzoek dat de gerechtelijke zaken daterende van de 16 e eeuw van andere aard waren dan die van de 18e eeuw. We constateerden dat tijdens de 16e eeuw het verbreken van een huwelijksbelofte van groter belang was dan het afdwingen van een huwelijk. In de 18 e eeuw zien we een tegenovergestelde tendens. We stellen hier de volgende vragen bij: Waarom werd het afdwingen van een huwelijk belangrijker dan het verbreken van de 77
A. G. Kvetko, Tales of seduction and betrayal, p. 163.
40
huwelijksbelofte tussen de 16e en de 18e eeuw? Had dit te maken met een mentaliteitsverschuiving, waardoor er meer belang werd gehecht aan het huwelijk? Vinden we een verklaring bij de eer van de aanklager of speelde het sociaal aanzien een rol? In de volgende delen proberen we deze vragen te beantwoorden.
5.2 DE BETROKKEN PARTIJEN In het tweede onderdeel leggen we de nadruk op het profiel van de betrokkenen (burgerlijke staat, leeftijd, herkomst, beroep en geletterdheid). Ingram ging voor Engeland na wie de betrokken partijen waren en binnen welke sociale milieus de verbroken huwelijksbeloftes voorkwamen.78 In navolging van deze auteur onderzoeken we de burgerlijke staat, de leeftijd, de herkomst en het beroep was van de betrokkenen in het bisdom Gent. In laatste instantie bestuderen we ook de graad van geletterdheid.79 Tevens hebben we aandacht voor het geslacht van de aanklager. We gaan na of vrouwen, respectievelijk mannen, meer huwelijken afdwongen of huwelijksbeloftes verbraken. We koppelen dit aan de vragen die we stelden bij de onderzoeksresultaten over het aantal rechtszaken over verbroken huwelijksbeloftes. Was het afdwingen van een huwelijk of het verbreken van een belofte belangrijker voor mannen, dan niet voor vrouwen? Kan dit verklaard worden door een bepaalde mentaliteit of sociale context? Hangt dit samen met de chronologische evoluties in het aantal rechtszaken?
Daarnaast analyseren we in dit onderzoeksdeel de motieven van de betrokkenen bij het afdwingen van een huwelijk of het verbreken van een huwelijksbelofte. Kvetko en Ingram onderzochten deze redenen reeds uitgebreid voor Frankrijk en Engeland. 80 We zullen nagaan met welke redenen de betrokkenen naar de Gentse officialiteit stapten. De motieven van de betrokken partijen kunnen ons iets bijbrengen over de verwachtingen en de betekenis die men toeschreef aan het huwelijk tijdens de vroegmoderne periode in Gent.
78
M. Ingram, Church courts, sex and marriage in England, p. 193. We merken op dat de burgerlijke staat, de leeftijd, de herkomst, het beroep en het geslacht van de betrokkenen worden onderzocht aan de hand van vonnissen en procesdossiers. De geletterdheid wordt aan de hand van de procesdossiers onderzocht, daar de vonnissen zich hier niet toe lenen. 80 M. Ingram, Church courts, sex and marriage in England, pp. 199-203. A. G. Kvetko, Tales of seduction and betrayal, pp. 164-193. 79
41
5.2.1 HET PROFIEL VAN DE BETROKKENEN We starten met de bespreking van de burgerlijke staat van de betrokken partijen. We onderzoeken of de betrokkenen voor de proceszaak al dan niet gehuwd waren geweest. Met andere woorden, we richten ons op weduwes en weduwnaars en gaan na in hoeverre verbroken huwelijksbeloftes voorkwamen naar aanleiding van een tweede (derde, vierde, etc.) huwelijk. Tweede huwelijken waren niet uitzonderlijk tijdens de vroegmoderne periode. Door de hoge mortaliteit duurde één derde van de echtverbintenissen niet langer dan tien jaar. Vele mannen en vrouwen sloten na het overlijden van hun partner een nieuw huwelijk af uit materiële overwegingen of als hulp bij huishoudelijke taken. Weduwnaars hadden, in tegenstelling tot weduwes, een grotere kans om opnieuw in het huwelijksbootje te stappen. De vroegmoderne samenleving tolereerde immers meer van mannen dan van vrouwen dat zij op zoek gingen naar een nieuwe partner, die instond voor de huishoudelijke taken en de kinderen.81 We stellen ons dan ook de vraag of weduwnaars meer betrokken waren bij deze rechtszaken dan weduwes. Weduwnaars hadden immers meer kans op een nieuw huwelijk en mogelijk ook op een verbroken huwelijksbelofte.
WEDUWNAARS
% (aantal mannen
WEDUWES
per eeuw) e
% (aantal vrouwen per eeuw)
16 eeuw
2
2
2
2
17e eeuw
0
0
0
0
17
9
19
10
e
18 eeuw
Fig. 5.6 Aantal weduwes en weduwnaars: aanklagers en beschuldigden (absoluut aantal en %)
In figuur 5.6 zien we dat er nauwelijks weduwes of weduwnaars waren in de 16 e eeuw. In de 18e eeuw bestond één op tien mannen en vrouwen uit weduwnaars en weduwes in deze rechtszaken. De these dat er meer weduwnaars dan weduwes betrokken waren in de gerechtelijke zaken wordt niet bevestigd door de Gentse gegevens. We kunnen stellen dat weduwes ruimschoots vertegenwoordigd waren in deze rechtszaken. Zij maakten minder kans op een tweede huwelijk en kwamen daardoor wellicht minder in contact met rechtszaken rond verbroken huwelijksbeloftes. Niettemin zien we dat er meer weduwes dan weduwnaars waren.
81
C. Vandenbroeke, Vrijen en trouwen van de middeleeuwen tot heden: seks, liefde en huwelijk in historisch perspektiek, Brussel, Elsevier, 1986, pp. 43-48.
42
Het kleine aandeel weduwes en weduwnaars werd eveneens elders waargenomen. Ingram stelde vast dat aan de Engelse gerechtshoven minder dan 2% van de mannelijke aanklagers bestond uit weduwnaars. Weduwes kwamen meer voor, maar ook hier gaat het om minder dan 5% van de vrouwelijke aanklagers.82 Deze waarden zijn lager dan de resultaten van de Gentse officialiteit. We verklaren dit door rekening te houden met de onderzoeksgroep van Ingram. Hij onderzocht louter de burgerlijke staat van de aanklagers. In de studie naar de Gentse officialiteit daarentegen, werd de burgerlijke staat van de aanklagers én de beschuldigden nagegaan. In deze analyse moeten we bovendien rekening houden met een lichte onderschatting van het aantal weduwnaars. De burgerlijke staat van mannen werd namelijk minder meegegeven in de gerechtelijke documenten dan die van vrouwen.
Een tweede onderzochte variabele is de leeftijd van de betrokkenen. We stellen vast dat die niet wordt vermeld in de bronnen. Uitzonderingen zijn de rechtszaken waarin één van de betrokkenen nog niet meerderjarig was. Minderjarigheid gaf immers aanleiding tot het starten van een gerechtelijke procedure. Lottin kwam tot dezelfde conclusie voor de Franse gerechtshoven.83 We gaan voor het Gentse bisdom na hoeveel minderjarigen in de proceszaken betrokken waren aan de hand van het aantal voogden. Een voogd stond een minderjarige immers bij tijdens de proceszaak. Doch is de aanwezigheid en de invloed van voogden moeilijk te achterhalen. De griffier mocht zich immers beperken tot het notuleren van de bewijsvoering en diende niet noodzakelijk de aanwezigheid van een voogd te vermelden.84 Dit betekent dat er mogelijks meer zaken met minderjarigen waren dan we kunnen afleiden uit de bronnen. Voor de rechtszaken aan de Gentse officialiteit stellen we vast dat er twee vaders voor het hof verschenen in naam van hun minderjarige dochters.85 Althans, bij één van deze twee zaken vermoeden we dat een vader zijn dochter verdedigde. In het vonnis staat immers dat de rechtszaak plaats vond tussen Joannes Verstichel en de dochter van Adrianus van Loewe. Gezien enkel de naam van de vader vermeld wordt, veronderstellen we dat hij een aanzienlijke rol had in de zaak en wellicht haar belangen
82
M. Ingram, Church courts, sex and marriage in England, p. 194. A. Lottin, La désunion du couple sous l'Ancien Régime, pp. 58-59. 84 D. Heirbaut, Privaatrechtsgeschiedenis van de Romeinen tot heden, Gent, Academia Press, 2005, p.192. 85 RAG, Inventaris van het archief van de officialiteit van het bisdom Gent (1445) 1559-1801, Sint-Baafs en Bisdom Gent, e Serie K 13 eeuw- 1803 (1880), K9436. 83
43
verdedigde bij het hof.86 Rechtshistoricus Dirk Heirbaut stelt dat vrouwen in Vlaanderen zich niet altijd lieten bijstaan door een voogd. Zij konden zelf kiezen of ze al dan niet hulp wilden bij het stellen van een rechtshandeling.87 Ook dit kan verklaren waarom er weinig voogden tijdens de proceszaken aanwezig waren. Andere onderzoekers zoals Manon Van der Heijden en Alison Poska stellen daarentegen dat meisjes of vrouwen wel vaak door voogden verdedigd werden in de Noordelijke Nederlanden of Spanje.88
Wat leiden we af uit de voorgaande resultaten over de leeftijd van de betrokkenen? Weduwes en weduwnaars kwamen in mindere mate voor aan de officialiteit. Dit betekent dat de meerderheid van de betrokkenen procedeerde naar aanleiding van een eerste huwelijk. Als we rekening houden met de late huwelijksleeftijd, die kenmerkend was voor Vlaanderen tijdens het Ancien Regime, kunnen we stellen dat de meerderheid van de betrokkenen vermoedelijk tussen de 25 en 35 jaar oud was.89 Dit wordt bevestigd door het kleine aantal minderjarigen die aan de officialiteit voorkwamen. Dit wijst er immers op dat zeer jonge personen, net zoals weduwnaars en weduwes, minder betrokken waren in de rechtszaken. Ingram stelt evenzeer dat de meerderheid van de betrokkenen in Wiltshire tussen 1580 en 1640 bestond uit twintigers en dertigers.90
Naast de burgerlijke staat en de leeftijd onderzoeken we tevens de herkomst van de betrokken partijen. We kennen de herkomst van ongeveer de helft van de 16 eeeuwse betrokkenen. Voor de 17e eeuw zijn er minder gegevens over de afkomst beschikbaar. Hierbij moeten we rekening houden met het feit dat we slechts vijf zaken teruggevonden in deze periode. Voor de 18e eeuw is de plaats van herkomst voor drie vierden van de betrokkenen gekend. We berekenen telkens de afstand tussen de parochie van herkomst en het centrum van de stad Gent. We gaan dus na hoe ver de betrokkenen verwijderd waren
86
RAG, Inventaris van het archief van de officialiteit van het bisdom Gent (1445) 1559-1801, Sint-Baafs en Bisdom Gent, Serie B 1236-1802 (1855), 2B363. 87 D. Heirbaut, Privaatrechtsgeschiedenis van de Romeinen tot heden, p. 192. 88 M. Van der Heijden, Huwelijk in Holland : stedelijke rechtspraak en kerkelijke tucht, 1550-1700, Amsterdam, Bakker, 1998, p.132. A. M. Poska , Women and authority in early modern Spain : the peasants of Galicia, New York, Oxford university press, 2005, p. 88. 89 De huwelijksleeftijd en de discussies rond dit onderwerp zijn onder andere terug te vinden in: I. Devos, “Marriage and economic conditions in Belgium since 1700”, in: I. Devos en L. Kennedy (eds.), Marriage and rural economy. Western Europe since 1400, Turnhout, 1999, pp. 101-133. 90 M. Ingram, Church courts, sex and marriage in England, p. 194.
44
van het Gentse stadcentrum waar de officialiteit zetelde. Dit geeft een beeld van de regionale spreiding van het aantal verbroken huwelijksbeloftes binnen het Gentse bisdom.
AFSTAND TOT GENT
16e
%
eeuw
17e
%
Eeuw
18e
%
Eeuw
stad Gent
13
15
3
100
61
23
< 5km
3
3,5
0
0
5
2
6-10 km
3
3,5
0
0
40
15
11-15 km
7
8
0
0
24
9
16-20 km
6
7
0
0
15
6
21-25 km
19
22
0
0
42
16
26-30 km
7
8
0
0
17
6
31-35 km
8
9
0
0
26
10
36-40 km
4
5
0
0
11
4
41-45 km
10
12
0
0
12
4
46-50 km
6
7
0
0
5
2
50+ km
0
0
0
0
5
2
Buitenland
0
0
0
0
2
1
TOTAAL
86
100
3
100
265
100
Fig. 5.7 Aantal betrokkenen naargelang de afstand tussen de parochie van herkomst en de stad Gent, per 5 km (absolute aantallen en %)
Uit figuur 5.7 leiden we af dat de meerderheid van de 16eeeuwse betrokkenen afkomstig was uit Gent of uit de parochies die niet verder lagen dan 25 km van het Gentse stadscentrum. Voor de 17e eeuw geldt dat er enkel Gentenaars betrokken waren in de rechtszaken. We zien dat de meeste betrokkenen in de 18 e eeuw gehuisvest waren binnen de Gentse stad zelf. Er kwamen eveneens veel betrokkenen uit parochies die tot 25 km van Gent lagen. Wanneer we de waarden van de 16e eeuw met die van de 18e eeuw vergelijken, komen we tot eenzelfde conclusie. We merken voor beide eeuwen dat de meerderheid van de betrokkenen afkomstig was uit een straal van 25 km rond Gent, inclusief de stad zelf. Wanneer de afstand tussen de eigen parochie en Gent te groot was, deed men wellicht beroep op een ander gerechtshof. Frederik Pederson bevestigt deze onderzoeksresultaten. Pederson legt zich toe op rechtszaken rond de familie en het huwelijk in de late middeleeuwen in York. Hij ziet dat 41 van de 88 betrokkenen in de rechtszaken over huwelijken niet verder dan 20 mijl van de rechtbank woonden.91 Dit betekent dat vooral
91
F. Pederson, Marriage disputes in Medieval England, London, Hambledon Press, 2000, p. 183.
45
mensen uit de directe omgeving van de stad beroep deden op de gerechtshoven. De meerderheid van de betrokkenen wilde dus duidelijk geen al te grote afstand overbruggen.
Het beroep of ‘den style’ van de betrokkenen wordt slechts in twee rechtszaken expliciet meegegeven. In beide zaken blijkt dat de man in kwestie een advocaat van de Raad van Vlaanderen was. In het eerste geval wordt de advocaat beschuldigd van een huwelijksbelofte en het vaderschap van het kind van de aanklager. Wellicht was de functie van de man geen onbelangrijk gegeven in de rechtszaak. In de tweede zaak was het de advocaat die een huwelijk wilde afdwingen van een vrouw. Met uitzondering van deze twee zaken hebben we geen gegevens over het beroep van de betrokkenen voorhanden. Niettemin kunnen we op een indirecte manier meer te weten komen over de sociale status en het beroep van de betrokken partijen. De verklaringen van de getuigen in de 18 eeeuwse procesdossiers bevatten immers informatie over de aanklagers of de beschuldigden in kwestie. Op basis van deze getuigenissen merken we dat slotenmakers, kleermakers, schoenmakers, tingieters, meiden en knechten, landbouwers, advocaten, etc. in deze rechtszaken betrokken waren. Dientengevolge vermoeden we dat de betrokkenen van alle rangen en standen afkomstig waren. We bemerken echter dat de gegoede klasse minder voorkwam. Ook armen kwamen niet voor als betrokkenen in de rechtszaken. Wellicht kan dit verklaard worden door hun beperkte financiële middelen, waardoor zij zich geen rechtszaak konden veroorloven. In principe diende de officialiteit de gerechtskosten aan te passen wanneer armen in een strafzaak betrokken waren.92 Doch blijkt dat zij de weg naar de officialiteit niet vonden.
De vergelijking van deze resultaten met andere studies toont aan dat het beroep van de betrokkenen ook elders een moeilijk te achterhalen gegeven is. Aan Franse gerechtshoven werd het beroep van de partijen eveneens niet opgenomen in de gerechtelijke documenten. De rechtszaken waarbij dit wel meegegeven werd, doen vermoeden dat personen van alle rangen en standen aanwezig waren in de rechtszaken, zo stelt Lottin. 93 Ook Stone en Houlbrooke, die beiden werkten met documenten van de Engelse kerkelijke hoven, stellen vast dat de betrokkenen afkomstig waren uit alle maatschappelijke lagen. 94 De vermoedens 92
J. De Brouwer, De kerkelijke rechtspraak en haar evolutie, deel 1, p. 46. A. Lottin, La désunion du couple sous l'Ancien Régime, pp. 58-59. 94 L. Stone, Road to divorce: England 1530-1987, London, Oxford University Press, 1995, p. 88. M. Ingram, Church courts, sex and marriage in England, pp. 199-200. 93
46
voor de Gentse officialiteit lijken aldus bevestigd te worden. Doch merken we in de procesdossiers, afgezien van de twee advocaten, dat personen van de hogere en de lagere klassen niet aanwezig waren onder de betrokkenen. Ook Helmholz ziet dit in rechtszaken over verbroken huwelijksbeloftes tijdens de 14e en de 15e eeuw in Canterbury en Rochestie. Helmholz verklaart het ontbreken van de hogere klasse door de speciale behandeling die zij genoten. Personen van een hogere rang of stand richtten zich immers rechtstreeks tot de bisschop en kwamen bijgevolg niet langs de rechtbanken.95 De Canadese auteur Sheehan trekt deze bevindingen in twijfel. Sheehan onderzocht jarenlang de relatie tussen het canoniek recht, de familie en het huwelijk, en stelt dat ook ‘onvrije’ en bijgevolg armere personen naar de officialiteit stapten.96 Kvetko ziet voor het Franse Rouen dat een groot aandeel van de 17eeeuwse betrokkenen behoorde tot de hogere klasse. In de 18 e eeuw was dit niet langer het geval en maakte het merendeel van de betrokkenen deel uit van de middenklasse. Kvetko verklaart deze verandering door de samenstelling van de bevolking van de stad Rouen. Tijdens de 18e eeuw kreeg de middenklasse immers de overhand in de stad.97 We merken op dat de vermoedens rond de betrokkenen van de Gentse officialiteit gebaseerd zijn op de procesdossiers uit de inventaris van Carnier. De meerderheid van deze rechtszaken vond plaats in de 18e eeuw. Het is mogelijk dat de gevarieerde samenstelling van de betrokkenen aan de Gentse officialiteit pas in de 18 e eeuw een feit werd en dit voordien anders was. We besluiten dat het vermoeden rond het beroep en de status van de Gentse betrokkenen, bijval vindt in de wetenschappelijke literatuur. Wellicht waren de betrokkenen afkomstig uit alle lagen van de samenleving. De rijken en de armen kwamen echter zelden of niet voor in de rechtszaken. Daar we enkel over gegevens beschikken uit de 18e eeuw, kunnen we niet stellen dat de betrokkenen altijd al uit alle rangen en standen afkomstig waren. Wetenschappelijke studies over buitenlandse hoven doen dit echter wel vermoeden.
95
M. Helmholz, Marriage litigation in Medieval England, pp. 160-161. M. Ingram, “Spousals Litigation in the English Ecclesiastical Courts, 1350-1640”, in: R. B. Outhwaite, Marriage and society. Studies in the Social History of Marriage, p. 47. 97 A. G. Kvetko, Tales of seduction and betrayal, p. 232. 96
47
GELETTERDHEID Geletterde Beschuldigde
MANNEN 1
VROUWEN 1
Ongeletterde Beschuldigde
2
1
Geletterde Aanklager
1
0
Ongeletterde Aanklager
0
1
Geen kennis over de geletterdheid TOTAAL
5
8
9
11 e
5.8 Geletterdheid van de betrokkenen, 18 eeuw
In de vroegmoderne samenleving kon de meerderheid van de bevolking niet schrijven, hoewel de alfabetiseringsgraad wel steeg tijdens de 18e eeuw. Lezen en vooral schrijven, bleef echter vaak weggelegd voor de betere klasse.98 Door een analyse van de geletterdheid komen we meer te weten over de sociale status van de betrokkenen. We baseren ons hiervoor op de procesdossiers die een verklaring van de aanklager en/of de beschuldigde bevatten. We beschikken over zes verklaringen van aanklagers en veertien verklaringen van beschuldigden. We kunnen echter niet voor alle personen nagaan of zij al dan niet konden schrijven. Veelal werd er na het afleggen van een verklaring, een kopie gemaakt van deze getuigenis. Enkel het originele exemplaar werd onderaan getekend door de betrokkenen. De onderzoeksresultaten zijn bijgevolg gebaseerd op procesdossiers die originele verklaringen van de betrokkenen bevatten. Bij dertien van de twintig zaken hadden we enkel de kopieën ter beschikking. We kunnen bijgevolg de geletterdheid van dertien personen niet nagaan. Van zeven anderen kunnen we dat wel. In figuur 5.8 zien we dat twee mannen en één vrouw konden schrijven, tegenover twee mannen en twee vrouwen die dit niet konden. We weten bovendien over twee van de drie personen die in staat waren hun handtekening te plaatsen, dat zij zeer behendig waren in het lezen en schrijven. Aan hun procesdossier werden immers
98
R. A. Houston, Literacy in early modern Europe: culture and education 1500-1800, London, Longman, 1988, pp. 132-134.
48
‘minnebrieven’ toegevoegd, die zij naar elkaar schreven tijdens de verloving. Vermoedelijk hadden drie personen dus een relatief hoge status.99
Bij het analyseren van het profiel van de partijen gaan we tot slot na wat het geslacht was van de aanklager. We gaan na of mannen, dan niet vrouwen, het merendeel van de aanklagers vormden. We houden hierbij ook rekening met het soort rechtszaak die door mannen of vrouwen werden gestart. Verscheidene vorsers waaronder Kvetko, Watt en Ingram hadden reeds aandacht voor het geslacht van de aanklager en stelden vast dat er meer vrouwelijke dan mannelijke aanklagers waren.100 We onderzoeken of dit ook voor Gent het geval was.
PERIODES 1568-1577 1577-1587 1588-1597 1598-1607 1608-1617 1618-1628 1629-1638 1639-1648 1649-1658 1658-1668 1669-1678 1679-1688 1689-1698 1699-1708 1709-1718 1719-1728 1729-1738 1739-1748 1749-1758 1759-1768 1769-1778 1779-1788 TOTAAL
MANNEN 6
VROUWEN 14
ONGESPECIFIEERD 2
% 11
0 1
1 0
0 0
0,5 0,5
1
2
0
1,5
2 15 11 11 18 13 0 1 79
0 24 17 17 20 16 6 2 119
0 0 0 0 0 0 0 0 2
1 19,5 14 14 19 14,5 3 1,5 100
5.9 Geslacht van de aanklagers in rechtszaken waar de aanklager de huwelijksbelofte wilde afdwingen (tienjaarlijkse periode, absoluut aantal en %)
99
Bij de bespreking van de geletterdheid van de getuigen gaan we dieper in op de graad van het alfabetisme in het Ancien Regime. 100 A. G. Kvetko, Tales of seduction and betrayal, p. 155-156. J. R. Watt, The making of modern marriage : matrimonial control and the rise of sentiment in Neuchâtel, 1550-1800. Ithaca (N.Y.), Cornell university press, 1993, pp. 98-99.
49
Bovenstaande tabel geeft een zicht op het geslacht van de aanklagers die een huwelijk wilden afdwingen met behulp van de officialiteit. We stellen vast dat er meer vrouwelijke dan mannelijke aanklagers waren in deze rechtszaken. Wanneer we dieper ingaan op de tienjaarlijkse evolutie zien we dat er in de meeste decennia meer vrouwelijke aanklagers waren dan mannelijke. In de periodes 1749-1758 en 1759-1768 was dit echter niet het geval en waren er meer mannen dan vrouwen die een huwelijk wilden afdwingen.
Het verbreken van een huwelijksbelofte kon door één van beide verloofden gebeuren. Evenzeer konden buitenstaanders zoals familieleden, vrienden, vroegere verloofden, etc. en de openbare aanklager van de officialiteit het kerkelijk hof verzoeken de huwelijksbelofte te verbreken. Daar we het hier hebben over het geslacht van de aanklagers laten we de familieleden, vrienden, etc. en de promotor buiten beschouwing. We komen hier later op terug, bij het bespreken van de motieven om een huwelijksbelofte te verbreken.
PERIODES MANNEN VROUWEN DERDE ONDUIDELIJK % 1568-1577 10 22 10 17 88 1577-1587 1588-1597 1598-1607 1608-1617 1618-1628 1629-1638 1639-1648 1649-1658 1658-1668 1669-1678 1679-1688 1689-1698 1699-1708 1709-1718 1 0 0 0 1,5 1719-1728 1 2 0 0 4,5 1729-1738 1739-1748 1 1 0 0 3 1749-1758 1 0 0 0 1,5 1759-1768 0 1 0 0 1,5 1769-1778 1779-1788 TOTAAL 14 26 10 15 100 5.10 Geslacht van de aanklagers in rechtszaken waar de aanklager de huwelijksbelofte wilde verbreken (tienjaarlijkse periode, absoluut aantal en %)
50
Wanneer we het geslacht van de aanklagers in deze strafzaken analyseren in figuur 5.10, zien we dat er in de 16e eeuw dubbel zoveel vrouwelijke aanklagers waren, tegenover het aantal mannelijke.101 We stellen vast dat het aantal mannelijke aanklagers tijdens de 18e eeuw ongeveer gelijk was aan het aantal vrouwelijke aanklagers. In de volledige periode 1568-1782 waren vrouwelijke aanklagers dus in de meerderheid, net zoals in de rechtszaken waar de aanklager de belofte wilde verbreken.
We vergelijken deze resultaten met studies van buitenlandse gerechtshoven waarin het geslacht van de aanklager eveneens werd onderzocht. Aan de officialiteit van Rouen bleken vrouwelijke aanklagers in de meerderheid te zijn in beide soorten rechtszaken. Het verschil was echter klein; in de periode 1650-1799 werd 56% van de rechtszaken door vrouwen gestart, 44% door mannen. Bij het bestuderen van de cijfers van Rouen zien we dat er een evolutie plaats vond van het aantal mannelijke aanklagers. Tussen 1650 en 1700 bestond 59% van de aanklagers uit vrouwen, in de periode 1700-1750 wijzigde deze verhouding en bestond 62% van de aanklagers uit mannen.102 We zien dus ondanks dat vrouwen in de meerderheid waren in Rouen, mannen zich steeds vaker profileerden als aanklagers tijdens de 18e eeuw. Safely bevestigt deze resultaten met studies over de rechtbanken in Constanz en Basel, waar drie vierden van de aanklagers bestond uit vrouwen tussen 1551 en 1620. Ingram stelt vast dat er regionale verschillen zijn in het geslacht van de aanklagers in Engeland. Aan het gerechtshof van Ely lag het aantal mannelijke aanklagers één derde hoger dan het aantal vrouwelijke tijdens de 16e eeuw. In Wiltshire gold voor dezelfde periode dat 60% van de aanklagers bestond uit vrouwen. Watt is daarentegen de enige vorser die het omgekeerde fenomeen waarnam voor Neuchâtel. Hij zag dat 135 rechtszaken werden gestart door mannen, tegenover 122 zaken waarin vrouwen de positie van aanklager hadden.103 We merken op dat de resultaten van de Gentse officialiteit overeenstemmen met die van de meeste Europese hoven. Doch is het geen algemene trend dat vrouwen steeds in de meerderheid waren als aanklagers in deze zaken.
101
We stellen tevens vast dat er in de periode 1568-1577 één koppel was, waarbij zowel de man als de vrouw in kwestie zich van de huwelijksbelofte wilde ontdoen. Zij dienden samen een aanvraag in bij de officialiteit om hun huwelijksbelofte te verbreken. 102 A. G. Kvetko, Tales of seduction and betrayal, pp. 155-156. 103 J. R. Watt, The making of modern marriage, pp. 98-99.
51
Na het analyseren van de onderzoeksresultaten vragen we ons af waarom hoofdzakelijk vrouwen een huwelijk wilden afdwingen of verbreken. Wat zegt dit over vrouwen die leefden in een patriarchale vroegmoderne samenleving? Hoe stonden zij tegenover het huwelijk? Het grote aantal vrouwelijke aanklagers geeft aan dat het huwelijk voor vrouwen van groter belang was dan voor mannen.104 Het huwelijk bepaalde immers de huidige en de toekomstige sociale positie van vrouwen. In de vroegmoderne periode werd de plaats van vrouwen binnen de samenleving bepaald door hun burgerlijke staat: gehuwd, ongehuwd, weduwe.105 Hun sociale positie stond op het spel in deze rechtszaken, maar evenzeer was het niet eenvoudig te overleven als alleenstaande vrouw. Om deze reden wilden zij vaker dan mannen een rechtszaak starten. Zij waren aldus kwetsbaar op het vlak van huwen: wanneer de verloving fout liep, verloren zij niet enkel hun verloofde maar eveneens hun toekomstperspectief.
In welk opzicht streefden vrouwen een huwelijk na wanneer zij zelf huwelijksbeloftes verbraken? Vrouwen waren uit op een goed huwelijk met een geschikte huwelijkskandidaat. Als de verloofde niet langer aan de eisen voldeed, verbraken zij de huwelijksbelofte. Op deze manier werd er plaats gemaakt voor een nieuwe huwelijkskandidaat, die wel aan de eisen beantwoordde. Het feit dat vrouwen de mogelijkheid hadden zelf de belofte te verbreken wijst op hun agency. We stellen dat zij dus niet louter een kwetsbare positie in het huwelijksproces, maar konden zich ook laten gelden. Bovendien blijkt uit het hoge cijfer vrouwelijke aanklagers dat vrouwen een sterke juridische positie hadden. Zij waren immers in staat een rechtszaak te starten en konden die mogelijk ook winnen. Zij hadden toegang als aanklagers- tot het gerechtelijk hof en maakten hier ook gebruik van. Vrouwen hadden met andere woorden een ambigue positie binnen de vroegmoderne samenleving. Het hoge aantal vrouwelijke aanklagers maakt ons enerzijds attent op de kwetsbaarheid van vrouwen. Anderzijds wijst het ook op agency, waarbij vrouwen hun rechten niet onbenut lieten.
Hoewel het huwelijk wellicht van minder groot belang was voor mannen, kunnen we hun houding tegenover het huwelijk niet onbesproken laten. Hun sociale positie werd in mindere 104
105
C. Donahue, Law, marriage and society in the later Middle Ages, p. 80. M. E. Wiesner, Women and Gender, pp. 41-42.
52
mate beïnvloed door het sluiten van een huwelijk. Dientengevolge had het huwelijk voor hen wellicht een andere betekenis. Het lage aantal mannelijke aanklagers bevestigt deze stelling. Doch benadrukken we dat mannen steeds vaker hun weg vonden naar de officialiteit tijdens de 18e eeuw. Betekent dit dat het huwelijk van groter belang werd voor mannen? Mogelijk was dit het geval. We kunnen deze evolutie interpreteren met behulp van enkele hypotheses van onderzoekers die tot een gelijkaardige vaststelling kwamen. Charles Donahue zag dat vrouwelijke aanklagers in het 14 e en 15eeeuwse York het aantal mannelijke aanklagers overtroffen. Donahue verklaart dit door de plaatselijke economische omstandigheden. Vrouwen waren immers sneller geneigd een huwelijk af te dwingen omdat ze financieel afhankelijk waren van hun familie of echtgenoot. Zoals gezegd stonden hun overlevingskansen op het spel. Mannen daarentegen, stapten pas naar het gerechtshof wanneer ze in financiële moeilijkheden verkeerden als gevolg van de slechte economie. Donahue stelt vast dat het aantal mannelijke aanklagers in de 15 e eeuw steeg aan het kerkelijk hof van York. Dit ziet hij niet als een gevolg van de economie, maar als een resultaat van het succes van de vrouwelijke aanklagers. Aangezien vrouwen vaak het gewenste vonnis verkregen, beseften mannen dat een huwelijksbelofte verbreken of afdwingen niet onmogelijk was. Ook zij zouden hun kansen wagen bij de kerkelijke rechtbank.106 Een andere interpratie voor het hoge aantal mannelijke aanklagers is afkomstig van Jeffrey Watt. In tegenstelling tot de meeste auteurs zag Watt dat mannen in Neuchâtel vaker naar het gerechtshof stapten dan vrouwen. Hij meent dat dit het gevolg van hofmakerij. Wanneer mannen werden afgewezen nadat zij een vrouw het hof hadden gemaakt, stond hun eer op het spel en stapten zij om deze reden naar het hof. Daarnaast waren vrouw van groot belang in het huishouden, als hulp bij het werk of bij de opvoeding van hun kinderen.107 De ideeën over het belang van het huwelijk voor mannen en vrouwen worden verder uitgewerkt in de delen over de motieven bij het verbreken van een huwelijksbelofte of het afdwingen van een huwelijk. We zullen nagaan welke elementen -naast de economische steun en de sociale positie- nog van belang waren bij een huwelijksbelofte.
We concluderen dat slechts een minderheid van de betrokkenen bestond uit weduwnaars of weduwes. Minderjarigen kwamen eveneens in mindere mate voor aan de officialiteit. 106 107
C. Donahue, Law, marriage and society in the later Middle Ages, pp. 80-86. J. R. Watt, The making of modern marriage, p. 122.
53
Rekening houdend met de late huwelijksleeftijd in Vlaanderen, stellen we dat de meerderheid van de betrokkenen wellicht twintigers of dertigers waren. Daarnaast ondervonden we dat het merendeel van de betrokken partijen kwam uit een straal van 25 km rond Gent, inclusief de stad Gent zelf. De betrokkenen waren wellicht afkomstig uit alle lagen van de samenleving, hoewel de zeer armen en rijken niet voorkwamen. Het merendeel van de aanklagers blijkt bovendien vrouwelijk te zijn. Daarenboven zagen we dat vrouwen een ambigue positie hadden in de vroegmoderne periode. Zij stonden zwak tegenover het huwelijk in de patriarchale maatschappij, maar sterk binnen de juridische wereld. Voor mannen was het huwelijk van minder belang. Niettemin stijgt het aantal mannelijke aanklagers tijdens de 18e eeuw. 5.2.2 MOTIEVEN BIJ TOT VERBREKEN VAN EEN HUWELIJKSBELOFTE In het proces van Joannes ‘Jan’ de Meulemeester -aanklager- versus Isabelle ‘Belle’ Verstichel -beschuldigde- werd het volgende verklaard door Theresa de Langhe, die in het bijzijn van de twee betrokkenen op het veld aan het wieden was in 1765: “Op het 8e article tuyght en de verclaert dat onder het laechen den heescherigge gheseyt heeft ick neme kennisse, dat ick en Belle sullen trouwen en de immediatelijck daernaer siet Belle ick en wille uw niet waerop de verweerderigghe ghevraegt hebbende waerom, den heesschere daerop heeft gheseijt, om dat gij maer een vuyleprutte en sijt…” 108 Of Isabelle werkelijk een huwelijk tussen Joannes en zich zelf in gedachten had, zullen we nooit kunnen achterhalen. De kans bestaat dat ze aanstoot nam aan bovenstaande uitspraak en daarom op haar beslissing terugkwam. Op het einde van haar eigen verklaring staat immers het volgende te lezen:
“Wat redenen de verweerderigge is hebbende om den heesschere te verlaeten en de niet te volcommen aen haeren gedaen toesegh van trouwe daer hij heesschere is soo goet als sij”109 Isabelle tilde wellicht zwaar aan wat Joannes die middag in het bijzijn van hun vrienden en collega’s over haar had gezegd en weigerde nadien nog te huwen.
108
RAG, Inventaris van het archief van de officialiteit van het bisdom Gent (1445) 1559-1801, Sint-Baafs en Bisdom Gent, e Serie R Midden 12 eeuw-1800 (1847), R1003/18. 109 RAG, Inventaris van het archief van de officialiteit van het bisdom Gent (1445) 1559-1801, Sint-Baafs en Bisdom Gent, e Serie R Midden 12 eeuw-1800 (1847), R1003/18.
54
Vele onderzoekers stelden zich reeds de vraag: Waarom verbrak men de huwelijksbelofte? Waarom wilde men niet langer huwen met de verloofde? Kvetko, maar ook Haks en Ingram trachtten deze vragen reeds te beantwoorden.110 De huwelijksbelofte kon zowel door de beschuldigde als door de aanklager verbroken worden. Wanneer de aanklager een huwelijk wilde afdwingen, deed hij of zij dit omdat de verloofde, hier de beschuldige, de trouwbelofte voordien had verbroken. In zaken rond het verbreken van de huwelijksbelofte, was het niet de beschuldigde maar de aanklager die de belofte wilde verbreken. Waarom wilden beschuldigden en aanklagers zo graag af van een trouwbelofte die ze eerder hadden gemaakt? Welke redenen of excuses gaven zij op tijdens het proces? We onderzoeken dit aan de hand van de vonnissen en de procesdossiers die voorhanden zijn. Vooreerst gaan we dieper in op derden die, net zoals betrokkenen, een zaak konden starten. In tegenstelling tot rechtszaken waarin de ene betrokkene de andere aanklaagde, verzetten deze buitenstaanders zich tegen de huwelijksplannen en dus tegen de twee verloofden. Ook zij hadden een reden om zich tegen het huwelijk te verzetten.
Onder de noemer ‘buitenstaanders’ vallen familieleden (voornamelijk de ouders), vrienden, een tweede verloofde en de officialiteit. We merken op dat we er in de bronnen niet exact werd vermeld of het de ouders, vrienden, een tweede verloofde of de officialiteit waren die de rechtszaak aanspanden. We staan bijgevolg niet langer stil bij het profiel van de buitenstaanders. We gaan echter wel kort in op hun motieven. Familieleden mengden zich in huwelijken omdat de eer van de familieleden en het familiefortuin op het spel stond bij het sluiten van een huwelijk. Wanneer men huwde met iemand die niet tot de eigen rang of stand behoorde, kwam er naar alle waarschijnlijkheid verzet vanuit de familie. Families hadden dus interesse in huwelijken vanuit hun eigen belangen, namelijk de verdediging en bescherming van hun eer.111 Naast de familieleden kon ook een ‘tweede verloofde’ protesteren tegen een huwelijk. Deze persoon beweerde verloofd te zijn met één van de partners. Hij of zij was immers uit op een huwelijk tussen zichzelf en één van de verloofden. Door te claimen dat hij of zij eerder dan het koppel in kwestie een belofte had afgesloten, kon de officialiteit gebieden dat het huwelijk niet mocht plaatsvinden. De eerste belofte was 110
A. G. Kvetko, Tales of seduction and betrayal, pp. 164-193. e e D. Haks, Huwelijk en gezin in Holland in de 17 en 18 eeuw, p. 122. M. Ingram, Church courts, sex and marriage in England, pp. 199-203. 111 Het belang van eer in rechtszaken over verbroken huwelijksbeloftes wordt verder besproken in 5.2.3.3.
55
immers de geldige.112 Tot slot kon ook de officialiteit verzet inbrengen tegen een huwelijk. De Kerk stelde bepaalde normen op waaraan men zich diende te houden bij het huwen. We denken hierbij onder meer aan de vormvoorschriften die werden opgesteld tijdens het Concilie van Trente. Naast deze bepalingen, waren er ook nog andere kerkelijke regels in verband met huwen. Personen die deze laatste niet naleefden maakten zich schuldig aan het plegen van huwelijksbeletselen en konden hier voor gestraft worden door de officialiteit. Er bestonden twee soorten beletselen volgens de Katholieke Kerk. Enerzijds waren er de verbiedende beletselen. Hieronder verstond men onder andere het huwen tijdens de vasten of advent (periodes van onthouding), zich verloven met een tweede persoon en de vormvereisten van het huwelijk verwaarlozen. Deze huwelijken kregen echter geen ongeldig karakter. Dit was wel het geval bij de vernietigende huwelijksbeletselen. Wanneer de partners verwant waren, één van hen reeds een huwelijk had afgesloten met een ander of één van hen minderjarig of impotent was, werd dit gezien als een gegronde reden om het huwelijk ongeldig te verklaren. Eveneens was dit het geval bij huwelijken waar één van de partners een gelofte van kuisheid had afgelegd, het huwelijk was aangegaan onder dwang of één van hen een andere godsdienst bedreef.113 De officialiteit kwam de huwelijksbeletselen op het spoor door roddels en geruchten die binnen de parochie circuleerden. Evenwel kon de parochiepastoor of een parochiaan op de hoogte brengen van een huwelijk dat niet door de beugel kon.114 We gaan na hoe frequent deze huwelijksbeletselen het motief waren van de breuk. Eveneens onderzoeken we of de betrokkenen om andere redenen de huwelijksbelofte verbraken.
De onderstaande illustratie geeft weer om welke redenen een huwelijksbelofte werd verbroken. Deze motieven zijn in 27 rechtszaken bekend. We zien dat de meerderheid van deze redenen betrekking had op de huwelijksbeletselen die reeds werden aangehaald. We bespreken deze figuur uitvoerig en gaan van start met de motieven die onder de noemer ‘huwelijksbeletselen’ vallen: verwantschap, minderjarigheid, tweede verloving, banbreuk, tegen de vrije wil, samenwonen, te lang gewacht en geheimhouding. Nadien gaan we dieper in op de oppositie als motief. Hierbij merken we op dat het verzet van anderen nooit 112
R. Naz, Dictionnaire de droit canonique contenant tous les termes du droit canonique avec un sommaire de l’histoire et des institutions et de l’état actuel de la discipline, Paris, Letouzey et Ané, 1924, p. 844. 113 D. Heirbaut, Privaatrechtsgeschiedenis, pp. 226-227. 114 M. Ingram, Church courts, sex and marriage in England, p. 191.
56
expliciet werd vermeld als motief in de proceszaken. We hebben dit motief dus zelf uit de proceszaken afgeleid.115 Tot slot gaan we in op het delinquent gedrag van de partner, wat eveneens een reden was om de huwelijksbelofte te verbreken.
9 8 7 6 5 4 3 2 1 0
Fig. 5.11 Motieven tot het verbreken van de huwelijksbelofte, 1568-1782 (absoluut aantal)
5.2.2.1 Huwelijksbeletselen In vijftien van de 27 zaken gaat het om huwelijksbeletselen. In deze strafzaken kwamen verschillende beletselen naar voren. Eén van deze zaken had plaats in 1573 tussen Martinus van Landeghem en Anna Zutters. Hierin werd de verwantschap tussen de betrokkenen aangeklaagd.116 Anna en Martinus waren geen alleenstaand geval. We zien namelijk dat één derde van de motieven bestond uit verwantschap. De Kerk wilde incestueuze praktijken voorkomen door bepaalde regels inzake verwantschap op te stellen. Tot in 1215 was het verboden te huwen met verwanten tot in de zevende graad. Daarnaast gold ook dat spirituele
verwanten,
zoals
doopmeters-
en
peters
en
hun
nageslacht,
geen
huwelijkskandidaten konden zijn. Vanaf het Concilie van Lateranen werd er minder strenger opgetreden en reduceerde men de regel tot de vierde graad.117 We merken op dat 115
In deze strafzaken werd er geen andere reden expliciet vermeld. RAG, Inventaris van het archief van de officialiteit van het bisdom Gent (1445) 1559-1801, Sint-Baafs en Bisdom Gent, Serie B 1236-1802 (1855),B364 (19). 117 A. Esmein, Le mariage en droit canonique, deel 1, p. 259. 116
57
huwelijksbeloftes ook elders om deze reden werden verbroken. In het Franse Rouen werd namelijk 1,7% van de huwelijksbeloftes verbroken vanwege verwantschap.118
Een tweede huwelijksbeletsel is de minderjarigheid. Dit was onder andere het bezwaar in de rechtszaak van Joannes van Stichele die in 1571 van zijn huwelijksbelofte werd ontlast omdat hij nog niet meerderjarig was.119 Als minderjarige mocht hij immers geen huwelijksbelofte aflsuiten zonder toestemming van zijn ouders. Volgens de canonieke wetgeving waren meisjes meerderjarig vanaf twaalf jaar en jongens vanaf veertien jaar. 120 In de praktijk werden er echter andere regels toegepast. Veelal werden wereldlijke normen gehanteerd, waarbij de meerderjarigheidsleeftijd vaak vijfentwintig jaar was. Dit maakte het mogelijk voor de ouders om zich tegen een huwelijk te verzetten op grond van minderjarigheid. Minderjarigen konden immers niet huwen zonder de toestemming van hun ouders.121 De toepassing van de wereldlijke, en niet de kerkelijke, regelgeving hield aldus verband met de ouderlijke toestemming bij het huwelijk. Volgens de Kerk was er geen toestemming van de ouders nodig bij het sluiten van een huwelijk. De familieleden dachten daar echter vaak anders over. Ook hun toekomst hing af het huwelijk.
Twee andere rechtszaken berustten op het beletsel van een tweede verloofde. Dit bleek onder andere het geval te zijn in 1575, in de rechtszaak tussen Daniël Hughe en Margaretha Jaghers. Margaretha wilde de huwelijksbelofte verbreken omdat zij zelf een andere huwelijksbelofte was aangegaan met een zekere Marcus Bauwens.122 Een verloofde kon evenzeer de huwelijksbelofte verbreken nadat bleek dat de aanstaande reeds een andere partner had. De canonieke regelgeving schreef voor dat de eerste tot stand gekomen huwelijksbelofte geldig was.123
Tot slot zien we dat ook andere huwelijksbeletselen voorkwamen, zij het sporadisch. We stellen vast dat banbreuk slechts één keer als motief werd opgegeven. Sinds het Concilie van 118
A. G. Kvetko, Tales of seduction and betrayal, pp. 164-165. RAG, Inventaris van het archief van de officialiteit van het bisdom Gent (1445) 1559-1801, Sint-Baafs en Bisdom Gent, Serie B 1236-1802 (1855),B363(2). 120 A. Esmein, Le mariage en droit canonique, deel 1, pp. 212-213. 121 A. Esmein, Le mariage en droit canonique, deel 1, p. 156. 122 RAG, Inventaris van het archief van de officialiteit van het bisdom Gent (1445) 1559-1801, Sint-Baafs en Bisdom Gent, Serie B 1236-1802 (1855),B364 (39). 123 A. Esmein, Le mariage en droit canonique, deel 1, p. 337. 119
58
Trente moest de parochiepriester drie bannen uitroepen, waarbij de parochie op de hoogte werd gesteld van het huwelijk van de verloofden. Deze werden afgeroepen op drie zondagen voor het huwelijk, tijdens de zondagsmis. Door deze maatregel kon iedereen die verzet wilde aantekenen tegen het huwelijk, dit tijdig doen. Bovendien was dit een methode om clandestiene huwelijken tegen te gaan.124 Een ander weinig voorkomend huwelijksbeletsel was het aangaan van de huwelijksbelofte onder druk. Slechts één vrouw beriep zich op dit beletsel en beweerde dat zij de huwelijksbelofte had aangegaan onder druk van haar zuster.125 De Kerk was van mening dat verloofden niet onder druk mochten huwen. Zij dienden zelf te bepalen wie hun partner zou worden en of zij al dan niet wilden huwen. Een belofte aangegaan onder druk werd in principe dus niet getolereerd.126 Ook samenwonen voor het huwelijk werd niet door de Kerk aanvaard. Dit huwelijksbeletsel komt eveneens slechts één keer voor. Het was verboden het huis van de verloofde te betreden voor het huwelijk had plaats gevonden. Ondanks de inspanningen van de parochiepriesters werd deze regel soms genegeerd.127 Daarnaast kon ook een te lange verlovingsperiode aanleiding geven tot het verbreken van de huwelijksbelofte. De Kerk bepaalde dat men veertig dagen of zes weken na het aangaan van de verloving, moest huwen. De duur van de verloving was dus relatief
beperkt, om te voorkomen dat het koppel zou overgaan tot geslachtelijke
gemeenschap alvorens zij gehuwd waren.128 Tot slot zien we dat ook een clandestiene, of geheime huwelijksbelofte aanleiding gaf tot het verbreken van de huwelijksbelofte. De Kerk bepaalde dat clandestiene huwelijken, ondanks hun heimelijk karakter, niet ongeldig waren. Niettemin behoorde dit tot de verbiedende huwelijksbeletselen en kon dit aanleiding geven tot een gerechtelijke zaak.129 5.2.2.2 Oppositie In twaalf van de 27 rechtszaken draaide het niet rond huwelijksbeletselen, maar hadden de betrokkenen of buitenstaanders andere motieven om de huwelijksbelofte te verbreken. In acht van deze zaken kreeg één van de verloofden af te rekenen met ouders of vrienden die niet akkoord gingen met het huwelijk. Veelal manipuleerden zij de betrokkene, opdat hij of 124
M. Cloet, Het kerkelijk leven in de landelijke dekenij van Vlaanderen, p. 326. RAG, Inventaris van het archief van de officialiteit van het bisdom Gent (1445) 1559-1801, Sint-Baafs en Bisdom Gent, Serie B 1236-1802 (1855),B364 (42). 126 A. Esmein, Le mariage en droit canonique, deel 1, pp. 156-159. 127 M. Cloet, Het kerkelijk leven in de landelijke dekenij van Vlaanderen, p. 325. 128 M. Cloet, Het kerkelijk leven in de landelijke dekenij van Vlaanderen, pp. 325-326. 129 D. Heirbaut, Privaatrechtsgeschiedenis, pp. 226-227. 125
59
zij zelf zou afzien van de huwelijksbelofte. De ouders konden dreigen met onterving, hun kinderen emotioneel chanteren of hen desnoods fysiek dwingen van de huwelijksbelofte af te zien. Zoals reeds kort werd aangehaald, was de eer en het bezit van de familie immers van groter belang dan het persoonlijk geluk van de jongeren. De afwijzing van het huwelijk door familie of vrienden was in principe geen gegronde reden om een huwelijksbelofte te verbreken. Volgens de kerkelijke voorschriften was de goedkeuring van de ouders niet essentieel bij een huwelijk. Niettemin wees zij jongeren er op dat het onverstandig was ouderlijk advies in de wind te slaan wanneer het over huwelijkspartners ging. 130 Het verzet van familieleden of vrienden kwam nooit expliciet als motief voor de breuk naar voren in het proces. Uit de procesdossiers kunnen we evenwel afleiden dat misnoegde ouders of vrienden, het ware motief vormden.
We gaan dieper in op één van de acht Gentse rechtszaken waarbij de intieme kring zich verweerde tegen het huwelijk van de betrokkenen. Andreas van Vlaanderen werkte omstreeks 1730 op de boerderij van de vader van Maria Magdalena Galle. Andreas en Maria werden verliefd en zij beviel enkele maanden later van hun kind. De ouders van Maria gaven echter geen toestemming voor hun huwelijk en bleven zich ook na de geboorte van het kind tegen de relatie verzetten. Het koppel maakte plannen samen de benen te nemen en wilde hun leven verder zetten in armoede, maar met liefde voor elkaar. Toen de familie van Maria gehoor kreeg van de plannen, verstopten zij al haar kleren om het koppel te verhinderen weg te lopen. Iets later werd Maria op vraag van haar ouders naar het klooster van Deinze gebracht en opgesloten. Andreas gaf niet op en liep de kar waarin Maria werd weggevoerd nog lange tijd achterna. Bovendien liet hij haar in het klooster een schriftelijke trouwbelofte bezorgen, als bewijs van zijn trouw en liefde voor haar. Later correspondeerden zij met ‘minnebrieven’ en spraken af in de Sint-Niklaaskerk te Gent. Het koppel werd die dag echter betrapt.131
Niet veel later kwam Maria op haar woorden terug. Ze beweerde nooit een huwelijksbelofte te hebben uitgesproken aan Andreas. Hij bracht haar vervolgens voor de officialiteit, in de hoop haar op andere gedachten te brengen. Maria gaf tijdens het proces te kennen dat zij 130
M. Ingram, “Spousals Litigation in the English Ecclesiastical Courts, 1350-1640”, p. 50. RAG, Inventaris van het archief van de officialiteit van het bisdom Gent (1445) 1559-1801, Sint-Baafs en Bisdom Gent, e Serie K 13 eeuw- 1803 (1880), K9426. 131
60
zich bewust was van de schade die zij had aangericht door haar relatie met Andreas. De ouders van Maria maakten bovendien van het proces gebruik om Andreas te beschuldigen van ‘raptus’.132 Ze beweerden dat hij hun dochter had verleid en argumenteerden dat Maria nooit had geweten van zijn minder goede komaf. Maria wist ongetwijfeld wel dat Andreas niet over een groot fortuin beschikte, daar hij te werk gesteld was op hun hof. De officialiteit besloot uiteindelijk dat het koppel niet zou huwen.
Uit het relaas van Maria en Andreas blijkt duidelijk dat de familie invloed had op de partnerkeuze en bijgevolg op het huwelijk van hun kinderen. Maria wilde aanvankelijk huwen met Andreas, maar ontkende alles nadat zij werd opgesloten in het klooster van Deinze. We weten zeker dat Maria ooit wel de intentie had met Andreas te huwen. Uit de brieven die zij naar elkaar schreven valt immers duidelijk op te maken dat zij gevoelens van liefde voor hem had. Het protest van haar ouders overtuigde haar wellicht af te zien van haar oorspronkelijk plan en haar huwelijksbelofte te verwaarlozen. 133
Ook uit ander wetenschappelijk onderzoek blijkt dat de ouderlijke instemming van groot belang was voor de betrokkenen. Martin Ingram en Ralph Houlbrooke leiden af uit de huwelijkszaken die plaatsvonden aan de kerkelijke hoven van Ely, Chichester, Winchester en Merwich dat ouders veel invloed hadden op de huwelijksplannen van hun kinderen. 134 Alison Kvetko beaamt dit voor de officialiteit van Rouen tijdens de 17e en 18e eeuw. Van de vrouwelijke betrokkenen in Rouen zag 5,4% af van de huwelijksbelofte nadat gebleken was dat de familie hier niet met akkoord ging. Mannen waren wat meer beïnvloedbaar dan vrouwen, 6,9% verbrak de huwelijksbelofte omwille van weerspannige ouders.135 Jutta Sperling stelt daarentegen, dat het ouderlijk consent niet mag overschat worden. Deze auteur ondernam onderzoek naar vrouwen en seksualiteit. Zij meent dat jongeren, uitgezonderd die van de hogere klassen, een grote keuzevrijheid hadden op het vlak van hun 132
De term ‘raptus’ verwijst naar een schaking. Vaak wordt dit ook ‘rapt de séduction’ genoemd, waarbij één van de verloofden de andere ‘verleid’ en overtuigd heeft te huwen zonder het medeweten van de ouders. Een uitgebreidere definitie van deze term kan gevonden worden in: Dictionnaire Universel d’ Antione Furetière (1690), Reprint SNL- Robert, Paris, 1978, in: D. Haase-Dubosc, Ravie et enlevée: de l’enlèvement des femmes comme stratégie matrimoniale au XVIIe siècle, Paris, Albin Michel, 1999, p. 34. 133 RAG, Inventaris van het archief van de officialiteit van het bisdom Gent (1445) 1559-1801, Sint-Baafs en Bisdom Gent, e Serie K 13 eeuw- 1803 (1880), K9426. 134 M. Ingram, Church courts, sex and marriage in England, pp. 199-203. R. A. Houlbrooke, Church Courts and the People during the English Reformation, p. 63. 135 A. G. Kvetko, Tales of seduction and betrayal, pp. 164-193.
61
huwelijkspartner.136 De ouderlijke instemming met het huwelijk was dus ook in andere Europese landen een essentieel onderdeel van de huwelijkssluiting. Aan de basis hiervan ligt de typische mentaliteit van toen, waarbij familieleden een aanzienlijke invloed konden uitoefenen op elkaar. 5.2.2.3 Delinquent gedrag In 5 van de 27 rechtszaken wilden de betrokkenen de huwelijksbelofte verbreken omdat de andere verloofde zich slecht had gedragen. Hieronder begrijpen we verschillende vormen van delinquent gedrag: een losbandig seksleven, kwistziek, brutaliteit etc. We illustreren aan de hand van een casus hoe de houding en het gedrag van één van de betrokkenen een invloed kon hebben op de huwelijksbelofte. Nadat haar man stierf en Catharina omstreeks 1716 als jonge weduwe met twee kinderen achterbleef, scheen de voormalige knecht van haar man, Jacobus Schuurmans, duidelijk interesse te tonen voor haar. Jacobus kwam steeds vaker langs, knapte enkele huishoudelijke klusjes op en niet veel later hadden ze een relatie. Na zes maanden vroeg zij hem of hij oprecht van haar hield, waarop hij bevestigend antwoordde en ze besloten te huwen. Haar oom gaf zijn goedkeuring maar werd kort nadien ziek en stierf. In de overblijfselen van het proces staat nadien het volgende te lezen:
“Dat sij naer de doodt van de selven haeren oom heeft ghethoont, dat sij den heesschere niet trouw en wilde,… Wat redenen de verweerderigge is hebbende om den heesschere alsnu niet te trouwen,… om dat sij niet en heeft gheweten dat de heesschere eenen nachtruddere was, en de omme de brutaliteyt die hij thaeren huyse ontrent selven middernacht heeft commen bedrijven…” 137 We weten niet zeker wat Jacobus die nacht deed, maar vast staat dat Catharina nadien niet meer bereid was om met hem in het huwelijk te treden. Het feit dat haar oom vroegtijdig kwam te sterven en zij onder andere familieleden zijn bezittingen diende te verdelen, kan eveneens een invloed hebben gehad op haar uiteindelijke beslissing. Niettemin geeft zij zijn delinquent gedrag op als reden om van haar huwelijksbelofte af te zien.
136
J. Sperling, “Marriage at the time of the Council of Trent (1560-1570): Clandestine Marriages, Kinship Prohibitions, and Dowry Exchange in European Comparison”, in: Journal of Early Modern History, 8 (2004), 2, p. 69. 137 RAG, Inventaris van het archief van de officialiteit van het bisdom Gent (1445) 1559-1801, Sint-Baafs en Bisdom Gent, e Serie K 13 eeuw-1803 (1880),K19179.
62
In de wetenschappelijke literatuur werd reeds vastgesteld dat het gedrag van de partner een belangrijk element was in de huwelijkssluiting. Haks wijst er op dat in de Noordelijke Nederlanden onkuisheid, leugens over de welgesteldheid en een gevoel van haat voor de andere, geregeld ter sprake kwam in de processen rond verbroken huwelijksbeloftes. 138 Ook aan de Engelse rechtbanken leek het gedrag van de andere mee te spelen. Ook hier hielden de betrokkenen rekening met naam en faam van hun verloofde, zo stelt Ingram. 139 Wellicht vreesden zij dat ze in de schande zouden delen, wanneer zij met deze persoon huwden. 5.2.2.4 Periodegebonden motieven Bij het analyseren van de motieven voor het verbreken van een huwelijksbelofte, is het belangrijk na te gaan wanneer welk motief voorkwam. We geven een overzicht van de motieven per eeuw.
MOTIEVEN Banbreuk Verwantschap Slecht gedrag Oppositie Minderjarigheid Tweede verloving Onder druk Reeds samenwonend Te lang gewacht Geheimhouding
16e Eeuw 1 5 2 2 2 1 1 1 1 1
17e Eeuw 0 0 0 1 0 0 0 0 0 0
18e Eeuw 0 0 3 5 0 1 0 0 0 0
Fig. 5.12 Motieven tot het verbreken van de huwelijksbelofte, per eeuw (absoluut aantal)
Figuur 5.12 toont dat er meer motieven voor de 16e eeuw dan voor de 18e eeuw bekend zijn. Dit heeft te maken met het hogere aantal rechtszaken tijdens de 16 e eeuw. We stellen eveneens vast dat er een verschil is tussen de 16e- en de 18eeeuwse motieven. In de de 16e eeuw kwamen voornamelijk huwelijksbeletselen voor. Voor de 17 e eeuw is slechts één reden bekend, namelijk oppositie. Ook het ongenoegen van familieleden of vrienden met het huwelijk speelde in vijf zaken een rol in de 18e eeuw. Evenzeer woog tijdens deze periode het slecht gedrag van de andere door op de huwelijksbelofte. Het feit dat huwelijksbeletselen meer voorkwamen in de 16e eeuw dan in de 18e eeuw vertelt ons meer 138 139
e
e
D. Haks, Huwelijk en gezin in Holland in de 17 en 18 eeuw, p. 122. M. Ingram, Church courts, sex and marriage in England, pp. 199-203.
63
over de werking en het gezag van de Kerk en haar instellingen. Tijdens de 16e eeuw had de Kerk meer oog voor huwelijksbeletselen en de naleving van deze regels in vergelijking met de 18e eeuw. De Brouwer stelt dat dit het gevolg was van een versoepeling van de regels van de Kerk, of in ieder geval van de officialiteit, die niet langer op zoek ging naar overtreders van huwelijksbeletselen. Het grote aantal huwelijksbeletselen in de 16e eeuw kan het gevolg zijn van de Reformatie, waarna de Kerk haar macht opnieuw wilde versterken. Mogelijks wilde zij zich toen laten gelden en trad zij aanvankelijk streng op tegen personen die een huwelijksbeletsel pleegden.140 5.2.3 MOTIEVEN TOT HET AFDWINGEN VAN EEN HUWELIJKSBELOFTE In 1635 besloten Catharina Petit en Johannes de Smet dat zij spoedig zouden huwen. Catharina kwam echter snel op deze beslissing terug en verbrak de huwelijksbelofte. Johannes liet het hier niet bij en probeerde met behulp van de officialiteit Catharina te dwingen tot een huwelijk.141 In dit onderdeelgaan we na waarom Johannes naar het geestelijk hof stapte. Waarom wilde men trouwen met iemand die daar niet langer voor open stond? Kvetko en Stone merkten dat de aanklagers beweerden dat zij verleid waren door de tegenpartij en om deze reden een huwelijk wilde afdwingen.142 We gaan na of dit ook in Gent het geval was en krijgen zo eveneens een beeld op het belang van het huwelijk in de vroegmoderne periode.
Aan de hand van 67 rechtszaken analyseren we de motieven van de aanklagers bij het afdwingen van een huwelijksbelofte. Deze motieven werden verzameld uit de vonnissen en de procesdossiers. We merken op dat deze motieven zelden expliciet door de betrokkenen werden opgegeven. Veelal hebben we deze redenen zelf uit de bronnen afgeleid.
140
J. De Brouwer, De kerkelijke rechtspraak en haar evolutie, deel 1, p. 282. RAG, Inventaris van het archief van de officialiteit van het bisdom Gent (1445) 1559-1801, Sint-Baafs en Bisdom Gent, e Serie K 13 eeuw-1803 (1880), K19234. 142 A. G. Kvetko, Tales of seduction and betrayal, pp. 140-144. 3 L. Stone, Road to divorce, pp. 81-82. 141
64
35 30 25 20 15 10 5 0 Zwangerschap
Defloratie
Defloratie en zwangerschap
Te lang gewacht
Te lang Reeds andere gewacht en partner defloratie
Fig. 5.13 Motieven voor het afdwingen van de huwelijksbelofte, 1568-1782 (absoluut aantal)
We stellen vast dat zwangerschap het vaakst voorkomende argument was. In 30 van de 67 rechtszaken blijkt de aanklager immers zwanger te zijn. In vijftien zaken is de verloren maagdelijkheid of defloratie een reden om een huwelijk af te dwingen. Ook de combinatie zwangerschap-defloratie kwam in negen zaken voor. We zien dat niet alle aanklagers een huwelijk afdwongen nadat de verloofde de belofte had verbroken. Er werden vijf zaken gestart nadat een verloofde vond dat hij of zij te lang moest wachten op de voltooiing van het huwelijk. Nadat een koppel een huwelijksbelofte had uitgesproken hadden zij volgens de kerkelijke voorschriften immers veertig dagen de tijd de belofte om te zetten in een huwelijk.143 Wanneer dit niet gebeurde en één van de verloofden ongeduldig werd, kon hij of zij beroep doen op de officialiteit. Er kon eveneens een combinatie optreden van defloratie en het verstrijken van de verloving. We zien dat dit één keer het geval was. Ten slotte, zien we dat zeven aanklagers een huwelijk wilden afdwingen nadat hun verloofde een nieuwe verloving of huwelijk had aangegaan. Deze laatste zeven personen wilden voorkomen dat hun verloofde met een ander zou huwen of mikten op een schadevergoeding als de verloofde intussen met een ander getrouwd was. Volgens het canonieke recht had de eerste verloofde recht op een huwelijk en was de tweede verloving
143
M. Cloet, Het kerkelijk leven in de landelijke dekenij van Vlaanderen, p. 475.
65
ongeldig. Door te beweren dat zij als eerste verloofd waren, maakten zij alsnog kans op een huwelijk en zou de tweede verloving ontbonden worden.144 5.2.3.1 Zwangerschap en het verlies van de maagdelijkheid We gaan dieper in op de voornaamste motieven die voorkwamen aan de Gentse officialiteit, namelijk zwangerschap en defloratie. We stellen dat vrouwen een huwelijk afdwongen nadat zij ontmaagd of zwanger waren. Ze wilden immers niet als eerloze vrouwen of als alleenstaande moeders achterblijven. We maken een analyse van de zwangerschappen en ontmaagdingen per tienjaarlijkse periode.
PERIODES 1568-1577 1577-1587 1588-1597 1598-1607 1608-1617 1618-1628 1629-1638 1639-1648 1649-1658 1658-1668 1669-1678 1679-1688 1689-1698 1699-1708 1709-1718 1719-1728 1729-1738 1739-1748 1749-1758 1759-1768 1769-1778 1779-1788 TOTAAL
ZWANGERSCHAP 1
DEFLORATIE 0
ZWANGERSCHAP & DEFLORATIE 0
1
0
0
2
0
0
4 3 2 5 9 3 2 32
2 1 5 4 3 0 0 15
2 3 1 0 3 0 0 9
Fig. 5.14 Zwangerschap, defloratie en de combinatie per tienjaarlijkse periode, 1568-1782 (tienjaarlijkse periode, absoluut aantal)
In figuur 5.14 merken we op dat defloraties en zwangerschappen in de proceszaken vooral tijdens de 18e eeuw voorkwamen. Dit is deels te verklaren door het grote aantal 18 eeeuwse 144
R. Naz, Dictionnaire de droit canonique, p. 844.
66
rechtszaken, waarin de aanklager een huwelijk wilde afdwingen. Wanneer we de som maken van alle zaken waarin zwangerschap en/of defloratie een rol speelde, komen we op een totaal van 56 rechtszaken. Dit cijfer vertelt ons ook meer over de rechtszaken waarin er geen sprake was van zwangerschap of ontmaagding. Wanneer we kort terugblikken op figuur 5.9 zien we dat 119 vrouwen een huwelijk wilden afdwingen. In 56 gevallen klaagden vrouwelijke verloofden hun partner aan omwille van defloratie of zwangerschap. Dit impliceert dat iets meer dan de helft van de vrouwen wellicht andere motieven hadden om een huwelijksbelofte af te dwingen.145 Het verband tussen vrouwelijke aanklagers en zwangerschap of ontmaagding gaat dus mogelijk niet volledig op.
We vergelijken onze resultaten met die van andere onderzoeken waarin zwangerschap of het verlies van de maagdelijkheid aan bod kwamen. Auteurs zoals Alison Poska, Abigail Dyer en Alison Kvetko plaatsen defloratie en zwangerschap onder de noemer ‘verleiding’. 146 De term verleiding verwijst naar vrouwen die zich onderwierpen aan de seksuele wensen van mannen, in ruil voor vage trouwbeloftes. Deze mannen waren enkel uit op de bevrediging van hun behoeftes en hadden niet de intentie te huwen. Vrouwen bleven nadien, al dan niet zwanger, verweesd achter en trokken naar het kerkelijk hof om een huwelijk af te dwingen.147 ‘Verleiding’ verschilde van ‘het hof maken’ in die zin dat het geheim was en de ouders hier geen weet van hadden.148 Alison Kvetko stelt vast dat na 1679 het aantal rechtszaken rond verleiding drastisch daalde in Rouen. In de periode 1650-1664 had nog 20% van de rechtszaken rond verbroken huwelijksbeloftes betrekking op verleiding. Tussen 1770 en 1784 daalde dit tot 0,7%. Enerzijds kadert deze daling in een algemene daling van het aantal rechtszaken tijdens deze periode. Anderzijds verklaart Kvetko dit aan de hand van de strenge straffen rond verleiding die door de Franse wereldlijke overheid werden ingevoerd.149 De gegevens van de Gentse officialiteit bevestigen de onderzoeksresultaten van Rouen niet. De cijfers tonen aan dat er meer rechtszaken rond zwangerschap en
145
We merken hierbij op dat we niet op de hoogte zijn van alle motieven in de 119 zaken. Mogelijk kwam zwangerschap of defloratie dus vaker voor dan we uit de bronnen kunnen afleiden. 146 A. G. Kvetko, Tales of seduction and betrayal, p. 263. A. M. Poska, “When love goes wrong”, pp. 871-882. A. Dyer, “Seduction by Promise of Marriage”, pp. 439-463. 147 L. Stone, Road to divorce, pp. 81-82. 148 R. Barahona, Sex Crimes, Honour, and the Law in Early Modern Spain: Vizcaya, 1528- 1735, Toronto, University of Toronto Press, 2003, pp. 14-15. 149 A. G. Kvetko, Tales of seduction and betrayal, pp. 140-144.
67
defloratie waren tijdens de 18e eeuw in vergelijking met de 16e eeuw. Wellicht is het verschillend beleid van de wereldlijke overheden hiervan de oorzaak.
We merken op dat we voor dit onderzoek geen gebruik maken van de term ‘verleiding’. Het is riskant te stellen dat iedere man die zijn verloofde zwanger maakte of ontmaagde en nadien de huwelijksbelofte verbrak, louter uit was op seksuele bevrediging. Bovendien kunnen we ons ook afvragen wie de verleider was. Vrouwen konden mannen dwingen tot een huwelijk door zich bewust zwanger te laten maken. Om deze redenen leek het ons veiliger deze term niet te gebruiken. 5.2.3.2 Prenuptiale seksualiteit De rechtszaken waarin zwangerschappen of defloraties een rol speelden, wijzen op seksueel verkeer onder verloofden. In dit opzicht staan rechtszaken rond verbroken huwelijksbeloftes in verband met prenuptialiteit. Wanneer vrouwen er in slaagden een huwelijk af te dwingen, werd hun kind geboren binnen het huwelijk (hoewel het verwekt was voor het huwelijk). Evenzeer hangen de gerechtelijke zaken samen met de onwettigheidsgraad. Vrouwen bleven immers achter met een onwettig kind wanneer de uitspraak van de officiaal niet in hun voordeel was. We spitsen ons toe op het seksuele gedrag van jongeren tijdens de vroegmoderne periode en stellen ons de volgende vragen: In welke mate vertellen de strafzaken rond zwangerschappen of defloraties ons iets over de seksualiteit onder jongeren? Was een zwangerschap voor het huwelijk een vaak voorkomend fenomeen? Hoe ging de gemeenschap hiermee om?
De Kerk was van mening dat geslachtelijke gemeenschap enkel binnen het huwelijk mocht plaatsvinden met het oog op nageslacht. Hoewel de kerkelijke normen en waarden hun stempel drukten op de vroegmoderne moraal, was er sprake van een zekere discrepantie tussen de theorie van de Kerk en de houding van het volk. Lang niet iedereen hield zich aan de regel waarbij seks voor het huwelijk niet toegestaan was.150 Binnen kleine parochiegemeenschappen druisten lokale gewoontes vaak in tegen de kerkelijke voorschriften. In bepaalde streken op het platteland werd de fertiliteit van vrouwen
150
C. Vandenbroeke, Vrijen en trouwen van de middeleeuwen tot heden, p. 85.
68
bovendien ‘getest’ voor het huwelijk.151 Omdat dit een aloude gewoonte was, had niemand hier bezwaren tegen. Niet enkel de gebruiken, maar ook statistische gegevens vertellen meer over de seksualiteitsbeleving tijdens de vroegmoderne periode. Uit cijfergegevens (aantal prenuptiale geboorten en onwettigheidgraad) blijkt dat jongeren er niet altijd een ascetische levensstijl op nahielden. Een derde van de koppels had reeds voor het huwelijk geslachtelijke gemeenschap tijdens de 18e eeuw.152 Ondanks de pogingen van de Kerk om het aantal voorhuwelijkse kinderen terug te dringen, slaagden zij daar niet steeds in. Zij was bijgevolg genoodzaakt een zekere tolerantie tegenover de voorhuwelijkse seksualiteit in te bouwen.153
We vermoeden dat geslachtsgemeenschap voor het huwelijk geen zeldzaam fenomeen was onder jongeren. Ook het aantal gerechtelijke zaken rond verbroken huwelijksbeloftes en het verlies van de maagdelijkheid wijzen hierop. Niettemin blijkt dat de helft van de vrouwen die een huwelijk wilde afdwingen, een ander motief had. Dit roept de vraag op: Had men andere motieven om een huwelijk af te dwingen? We gaan zelf op zoek naar redenen die niet expliciet vermeld werden in de proceszaken. In de eerste plaats gaan we na in welke mate eer een rol speelde in deze gerechtelijke zaken. Eer hangt samen met maagdelijkheid, maar ook met de reputatie die door andere factoren kon beïnvloed worden. Nadien gaan we dieper in op het vraagstuk rond huwen uit liefde.
5.2.3.3 Een zaak van eer? “…dat den verweerder met eerste vande maent meye nu ontrent gheleden een jaer, sijne ten huyse van dheesscherigge des snachts ontrent den elf uren inde keucken aldaer, naer eenighe minnen discourssen wederom versocht heeft tot sijnen wille, … dat den verweerder omme dheesscherigge daertoe te crijgen alsdan belooft heeft te sullen trouwen ende ter eeren brenghen.. dat dheescherigghe eyndelijnghe overwonnen sijnde door sverweerders beloften heeft den verweerder haer alsdan daer op inde selve keucken vanden voorseyden van vooren ghebracht tot sijnen wille, vleesschelijck bekent, ende ghedefloreert…”154
151
M. Mitteraurer, The European family: patriarchy to partnership from the Middle Ages to the present, Oxford, Blackwell, 1983,p. 214. 152 M. Witdouck, Kerk, staat en de maatschappij in de tijd van de Jozefijnse hervormingen en de achttiende-eeuwse revoluties: een onderzoek naar het godsdienstig leven en de ontwikkeling van de ontkerstening van in het bisdom Gent (1780-1794), (Onuitgegeven licentiaatsverhandeling Universiteit Gent), 1986, pp. 300-305. 153 F. De Ryck, Componenten van het sexueel gedrag en normering gedurende het Ancien Regime (1500-1800): een analyse aan de hand van verhalende bronnen, Gent, (Onuitgegeven licentiaatsverhandeling Universiteit Gent), 1986, p. 139. 154 RAG, Inventaris van het archief van de officialiteit van het bisdom Gent (1445) 1559-1801, Sint-Baafs en Bisdom Gent, e Serie K 13 eeuw-1803 (1880), K19175.
69
Pasachius Anthonis verklaarde in 1734 niet de vader te zijn van het kind van Joanna De Coninck en ontkende de bovenstaande feiten. Ongeacht het verdere verloop en de afloop van deze rechtszaak wijst het citaat op het belang van eer in deze rechtsgedingen. Pasachius beloofde immers haar ‘tot eeren te brenghen’, nadat hij haar ontmaagd had in ruil voor een trouwbelofte. Ook in andere rechtszaken kwam de eer van de betrokken ter sprake. Aan de hand van de bevindingen van Cavallo en Cerutti, auteurs die zich toespitsten op eer in rechtszaken rond verbroken huwelijksbeloftes in Spanje en Frankrijk, verdiepen we ons verder in de eer van mannen en vrouwen.155
Sandra Cavallo en Simon Cerutti, twee auteurs die de relatie tussen het lichaam en de eer van vrouwen onderzochten, stellen dat eer een persoonlijke deugd was die men verwierf door een bepaalde handeling te verrichten. Door deze daad steeg men in achting bij de eigen omgeving. Eer kon aldus verworven worden, maar was tevens deels aangeboren. De familie bezat een zekere eer, die werd doorgegeven aan ieder familielid bij de geboorte. Families wensten hun goede naam verder te zetten, zodat iedere generatie dezelfde waardering en respect genoot. Wanneer de eer van één familielid geschonden werd, had dit niet enkel implicaties voor de persoon in kwestie. Een gekrenkte eer overschaduwde vaak de volledige familie en tastte de familiereputatie integraal aan. 156
In dit onderzoek plaatsen we eer binnen het kader van een huwelijkssluiting, waarbij de eer van mannen verschillend was van die van vrouwen. De eer van vrouwen werd gelijkgesteld aan hun maagdelijkheid en deugdzaamheid. Die van mannen hing vast aan hun trouw en moed, en werd grotendeels binnen de publieke sfeer bepaald. Een man van eer werd veelal gezien als iemand die zijn woord hield en een trouwbelofte nakwam. 157 Bij het maken van huwelijksbeloftes zetten vrouwen vaak hun eigen eer op het spel. Zij stemden immers in met geslachtsgemeenschap in ruil voor vage huwelijksbeloftes. Wanneer mannen later de huwelijksbeloftes ontkenden, hadden deze vrouwen hun eer verloren zonder dat zij gehuwd waren. Het verlies van hun maagdelijkheid zette hun eigen reputatie, naast die van hun 155
S. Cavallo en S. Cerutti, “Female Honor and the Social Control of Reproduction in Piedmont between 1600 and 1800”, in: E. Muir en G. Ruggiero, eds. Sex and gender in historical perspective, Baltimore & London, John Hopkins University Press, 1990, pp. 73-109. 156 S. Cavallo en S. Cerutti, “Female Honor and the Social Control of Reproduction”, pp. 75-76. 157 P. Seed, “Marriage promise and the value of a woman’s testimony in Colonial Mexico”, in: Signs, 13 (1988), 2, pp. 262254.
70
familie, onder druk. Vrouwen poogden hun eer terug te krijgen, door een rechtszaak te starten: door een huwelijk af te dwingen of een schadevergoeding te eisen ter compensatie van de verloren eer, gaven zij aan dat ze ‘tot eere’ wilden gebracht worden. Ze wilden aldus dat de man in kwestie tot inzage kwam of dat hij hun eer herstelde. Vrouwen met een slechte reputatie, als gevolg van de verloren eer, hadden immers minder kans op een nieuw huwelijk. Mannen vermeden dit soort vrouwen omdat een huwelijk met hen hun eigen reputatie niet ten goede kwam. We leiden hier uit af dat vrouwen een passieve plaats innamen in dit hele gebeuren. Mannen waren in staat de eer van vrouwen af te nemen en terug te bezorgen, indien zij hun medewerking verleenden tijdens en na de strafzaak. Met andere woorden, vrouwen waren kwetsbaar vanwege hun maagdelijkheid, die gekoppeld werd aan hun reputatie en eer.
Vrouwen konden door het aanspannen van een rechtszaak doelen op verscheidene vonnissen. Enerzijds konden zij proberen een huwelijk af te dwingen van hun verloofde. Anderzijds konden zij een schadevergoeding van hun partner afdwingen ter compensatie van hun verloren eer. Het is moeilijk te achterhalen met welke intentie zij naar het hof stapten. Wellicht was de inzet van een proceszaak een huwelijk, hoewel zij ook genoegen namen met een schadevergoeding. Van der Heijden stelt dat Nederlandse vrouwen simpelweg wilden aantonen dat zij geen schuld troffen in de hele zaak. Zo bewezen ze dat zij hun eer niet bewust hadden verloren. Het uiteindelijke vonnis was hierbij van minder groot belang.158 Poska meent dat vrouwen in Spanje de voorkeur gaven aan een geldelijke som, en niet aan een huwelijk. Deze schadevergoeding was een compensatie voor hun eerverlies, maar eveneens voor het verdriet dat zij geleden hadden.159
Zoals gezegd ging het verlies van de maagdelijkheid gepaard met een daling van het sociaal aanzien. Dit was echter afhankelijk van de gemeenschap waartoe men behoorde. In Spanje bleken vrouwen veelal zelf schade te lijden, zonder dat hun familie daar onder leed. Poska ziet dat vrouwen alleenstaande moeders of ongehuwde vrouwen niet in de steek werden gelaten door hun familie in Galicia.160 Ook in Navarra konden vrouwen die hun eer verloren
158
M. Van der Heijden, Huwelijk in Holland, pp. 182-183. A. M. Poska, “When love goes wrong”, p. 875 160 A. M. Poska , Women and authority in early modern Spain, p. 88. 159
71
hadden beroep doen op familieleden om te getuigen in hun rechtszaak. 161 In Viczaya werden deze vrouwen evenwel gestigmatiseerd, maar konden zij ondanks alles terugvallen op hun familie. Renato Barahona verklaart dit door de lagere klassen waartoe de betrokkenen behoorden. Barahona legde zich toe op sociale geschiedenis en onderzocht daarbij de relatie tussen sexualiteit en eer. Hij stelt dat de familieeer in Viczaya mogelijk van minder groot belang was dan in regio’s waar de betrokkenen en hun familie tot een hogere rang behoorden.162 Mogelijk verklaart dit waarom vrouwen elders, zoals in Noord-Frankrijk niet konden rekenen op familiale steun en werden weggestuurd om elders te bevallen van hun kind. 163 5.2.3.4 Een zaak van liefde? In de vroegmoderne periode hield men rekening met de sociale klasse en de welgesteldheid, bij het kiezen van een partner. Tijdens de 18e eeuw zou het romantische ideaal, waarbij men huwde uit liefde meer en meer aan belang winnen. Alan Macfarlane en Lawrence Stone, twee vorsers die onderzoek deden naar het gezin en de familie in het verleden, menen dat het romantische klimaat reeds groeide vanaf de 16e eeuw.164 Stone koppelt daarbij het stijgend aantal huwelijken, die werden aangegaan uit liefde, aan de opkomst van de roman tijdens de 16e, 17e en 18e eeuw.165 Ook Martha Howell, die zich vooral toelegde op sociale en vrouwengeschiedenis in de middeleeuwen, stelt dat huwen uit liefde vanaf de 17e eeuw niet zelden voorkwam. Niettemin stelt zij dat jongeren ook rekening hielden met de mening van hun ouders en de sociale en materiële voordelen die een huwelijk met zich meebrachten.166 Kvetko ging reeds na in hoeverre men huwde uit liefde, dan niet uit andere overwegingen tijdens de vroegmoderne periode.167 We onderzoeken aan de hand van de procesdossiers hoe belangrijk liefde was in onze proceszaken over verbroken huwelijksbeloftes.
161
A. Dyer, “Seduction by Promise of Marriage”, p. 441. R. Barahona, Sex Crimes, Honour, and the Law in Early Modern Spain: Vizcaya, 1528- 1735, Toronto, University of Toronto Press, 2003, pp. 30-32. 163 A. Lottin, La désunion du couple sous l'Ancien Régime, p. 64. 164 A. Macfarlane, Marriage and love in England: modes of reproduction 1300-1840, Oxford, Blackwell, 1986, pp. 282-287.L. Stone, The family, sex and marriage, pp. 282-287. 165 L. Stone, The family, sex and marriage, pp. 282-287. 166 M. C. Howell, “From land to love: Commerce and marrige in Northern Europe during the Late Middle Ages”, in: Jaarboek voor middeleeuwse geschiedenis, 10 (2007), pp. 215-253. 162
72
We gaan dieper in op een casus waar de liefdesrelatie tussen de betrokkenen ter sprake komt tijdens het proces. Joannes de Vijldere klaagde in 1729 Catharina Lippens aan, nadat zij hun huwelijksbelofte had verbroken. Joannes probeerde Catharina tot een huwelijk te dwingen en beriep zich daarbij op de officialiteit. Joannes vermoedde dat Catharina liever een ander, met name Frans de Waele, huwde dan hem. Toen Joannes aan Catharina vroeg of zij beloofd had aan Frans te trouwen, antwoordde zij ontkennend. In haar verklaring lezen we het volgende: “Op het 81e article ignoreert… Dat de verweerderigghe op de wegh aen haeren broeder heeft geseyt dese worden trouw Ick met hem niet met liefde soo en isser niemandt in de weireldt die met liefde trouwt…”168
De promotor vroeg aan Catharina of zij had verklaard dat zij zou huwen met Joannes zonder dat zij gevoelens van liefde voor hem had. Catharina reageerde niet op deze stelling. Het feit dat ze hier niet op antwoordde doet vermoeden dat zij deze woorden weldegelijk in de mond nam. Uit dit citaat leiden we af dat huwen uit liefde geen vanzelfsprekende zaak was, ‘niemandt in de weireldt’ trouwde immers uit liefde. Mogelijk huwde men in Vlaanderen nog voornamelijk uit economische overwegingen aan het begin van de 18e eeuw. Hoewel Catharina wist dat het huwelijk met Joannes haar naar alle waarschijnlijkheid ten goede zou komen, zag zij af van de huwelijksbelofte. Vermoedelijk deed zij dit omdat ze gevoelens had voor Frans de Waele. Dit betekent dat Catharina uit was op een huwelijk met iemand die zij lief had of iemand die haar beter beviel dan Joannes. 169 Het relaas van Catharina en Joannes toont dus aan dat er naast economische factoren, ook aantrekkingskracht en misschien zelfs verliefdheid tussen de verloofden nodig was bij een huwelijkssluiting.Ook in andere proceszaken had de officialiteit aandacht voor de liefdesrelatie tussen de betrokkenen. In de helft van de teruggevonden zaken werd er aan de betrokken partijen of de getuigen gevraagd of zij ‘affectie en de geneghenheyt’ hadden voor elkaar. Soms kwamen zelfs de woorden ‘liefde’ of ‘verliefdheid’ terug in het proces. Het feit dat de officialiteit expliciet
168
RAG, Inventaris van het archief van de officialiteit van het bisdom Gent (1445) 1559-1801, Sint-Baafs en Bisdom Gent, e Serie K 13 eeuw-1803 (1880), K9429. 169 RAG, Inventaris van het archief van de officialiteit van het bisdom Gent (1445) 1559-1801, Sint-Baafs en Bisdom Gent, e Serie K 13 eeuw-1803 (1880), K9429.
73
vroeg naar gevoelens van liefde, wijst er tevens op dat huwen meer en meer een zaak van liefde werd.
Kvetko stellen eveneens dat liefde een rol speelde in de rechtszaken over verbroken en men steeds meer rekening hield met de eigen emoties bij het kiezen van een huwelijkspartner.170 Desalniettemin was dit niet bij ieder huwelijk het geval. We sluiten het vraagstuk rond liefde af door te stellen dat de drijfveer van sommige aanklagers wellicht bestond uit de gevoelens voor de andere partij. Toch was dit wellicht niet altijd het geval. 5.2.4 MANNEN VERSUS VROUWEN: DE VERSCHILLEN IN MOTIEVEN NAARGELANG HET GESLACHT We gaan kort in op de motieven die mannen respectievelijk vrouwen hadden bij het verbreken van een huwelijksbelofte of het afdwingen van een huwelijk. Deze analyse gaat verder op de bevindingen omtrent het profiel van de betrokkenen. Hierbij wezen we er al op dat het huwelijk voor vrouwen van groter belang was dan voor mannen. Het grote aantal vrouwelijke aanklagers weerspiegelt de kwetsbaarheid van vrouwen in het huwelijksproces. Niettemin toont dit ook de agency van vroegmoderne vrouwen binnen de juridische wereld. Door de motieven per geslacht te bestuderen en vervolgens te koppelen aan bovenstaande bevindingen, zetten we het onderzoek naar de houding van mannen en vrouwen tegenover het huwelijk verder. We analyseren kort de motieven voor het verbreken van de huwelijksbelofte, gevolgd door de redenen voor het afdwingen van een huwelijk. Nadien gaan we dieper in op de betekenis van deze resultaten.
We analyseren opnieuw het staafdiagram waarin 27 motieven voor het verbreken van een huwelijksbelofte worden weergegeven. Hierbij hebben we aandacht voor het geslacht van de betrokkenen. We merken op dat bij een deel van de rechtszaken het geslacht van de aanklagers ongekend is.
170
A. G. Kvetko, Tales of seduction and betrayal, pp. 229-240.
74
7 6 5 4 3 2
Ongespecifieerd Vrouwen Mannen
1 0
Fig. 5.15 Motieven tot het verbreken van de huwelijksbelofte: verschillen mannen en vrouwen, 1568-1782, (absoluut aantal)
We zien dat drie vrouwen een rechtszaak startten vanwege het slecht gedrag van hun verloofde. Daarnaast waren er vijf vrouwen die zich lieten beïnvloeden door familieleden. Zij verbraken wellicht de verloving toen bleek dat hun familie niet akkoord ging met de huwelijkspartner. Een andere vrouw deed dit omdat ze de belofte onder dwang had gemaakt en bijgevolg niet volledig achter het huwelijk stond. Tot slot zien we dat één vrouw haar huwelijksbelofte wilde verbreken omwille van de drie bannen, die niet op correcte wijze waren uitgevoerd. Ook bij mannen speelde het slecht gedrag van de verloofde een rol. Twee mannen zagen om deze reden af van hun trouwbelofte. Verzet uit de omgeving tegen het huwelijk was slechts bij één man van belang. Daarnaast verbrak één man de belofte omdat hijzelf of de verloofde niet meerderjarig was. Een laatste man verbrak de huwelijksbelofte omdat de verloofde of hijzelf een andere partner had.
75
35 30 25 20 15 10
Ongespecifieerd
5
Vrouwen
0
Mannen
Fig. 5.16 Motieven tot het afdwingen van de huwelijksbelofte: verschillen mannen en vrouwen, 1568-1782 (absoluut aantal)
Figuur 5.16 illustreert de motieven bij het afdwingen van een huwelijksbelofte. We zien dat zwangerschap voor vrouwen het belangrijkste argument was om een huwelijk af te dwingen. Ook het verlies van de maagdelijkheid was een veelvoorkomend motief. Het spreekt voor zich dat dit redenen waren die door vrouwen werden opgegeven. Daarnaast zien we dat vier vrouwen een huwelijk afdwongen omdat hun partner reeds een nieuwe verloving had aangegaan. Met hetzelfde motief wilden drie mannen een huwelijk afdwingen. Tot slot kon ook het langdurig wachten op de voltooiing van het huwelijk in combinatie met het verlies van de maagdelijkheid een reden vormen om de partner te dwingen tot een huwelijk. We weten echter niet wie -man of vrouw- met dit motief een belofte wilde afdwingen.
We gaan na of deze redenen verband hielden met de houding van mannen en vrouwen tegenover het huwelijk. We stelden voordien dat vrouwen een kwetsbare positie bekleedden in het huwelijksproces. Hun toekomst en sociale positie hing af van mannen, die bepaalden of zij met hen wilden huwen. We zien dat niet alleen mannen een invloed hadden op het toekomstperspectief van vrouwen. Uit de proceszaken leiden we immers af dat de familieleden van de betrokkenen een grote invloed hadden op de huwelijkssluiting. De afkeuring van het huwelijk door de ouders was vooral voor vrouwen een belangrijk 76
argument om de huwelijksbelofte te verbreken. Bovendien bemerken we dat in sommige gevallen vrouwen fysiek of emotioneel werden gedwongen door hun familie om van de belofte af te zien. Ook bij mannen was dit het geval, zij het in mindere mate. Dit impliceert dat de familie een aanzienlijke invloed had op vrouwen in het huwelijksproces. Naast de ondergeschiktheid van vrouwen tegenover mannen, namen vrouwen ook binnen het gezin als dochters- een onderworpen positie in. Dit verwijst naar de genderhiërarchie van de vroegmoderne samenleving waarin vrouwen zowel tegenover hun (aanstaande) echtgenoten, als tegenover hun vader een lagere positie innamen.171 Het delinquent gedrag van de verloofde was evenzeer een argument om de huwelijksbelofte te verbreken. Zowel mannen als vrouwen tilden zwaar aan de slechte reputatie van hun partner. Het imago van de verloofde overschaduwde het huwelijk en hield implicaties in voor de sociale positie van de andere. Eer stond dus hoog aangeschreven tijdens het huwelijksproces.
Zwangerschap en defloratie werden als argumenten aangehaald bij het afdwingen van een belofte. De impact op de huwelijkssluiting werd reeds in de voorgaande hoofdstukken rond eer en seksualiteit aangehaald. Een ander motief, dat ook bij mannelijke betrokkenen voorkwam, was een huwelijk of tweede verloving van de partner. Opnieuw verwijst dit naar de eer van de aanklager. Doordat de partner een tweede verloving of een huwelijk aanging met een andere persoon, werd de eerste verloofde voor schut gezet. Iedereen zag dat hij of zij niet in staat was de partner in kwestie aan zich te binden en te verplichten het huwelijk na te komen. Dientengevolge trachtte men de eigen eer te redden door een huwelijk af te dwingen met behulp van de officialiteit. 5.2.5 KORT BESLUIT In het eerste onderdeel van dit hoofdstuk stonden we stil bij het profiel van de betrokken partijen. Op basis van het kleine aantal weduwes, weduwnaars en minderjarigen, besloten we dat het merendeel van de koppels procedeerde naar aanleiding van hun eerste huwelijk. De leeftijd van de betrokkenen schommelde wellicht tussen de 25 en de 35 jaar. Overigens kunnen we stellen dat het merendeel van de betrokken partijen afkomstig was uit Gent of uit een straal van 25 km rond Gent. Vermoedelijk waren de betrokkenen afkomstig uit alle sociale lagen van de maatschappij, met uitzondering van de hoogste en de laagste klasse. Tot 171
M. E. Wiesner, Women and Gender, pp. 41-42.
77
slot gingen we het geslacht van de aanklagers na. Hieruit bleek dat vrouwen vaker dan mannen huwelijksbeloftes verbraken en tevens afdwongen.
In het tweede deel analyseerden we de motieven van de betrokkenen bij het verbreken of het afdwingen van een huwelijksbelofte. Bij het verbreken van een huwelijksbelofte beriep men zich in de 16e eeuw voornamelijk op huwelijksbeletselen. Vooral verwantschap bleek hierbij van belang te zijn. Tijdens de 18e eeuw verbraken zowel mannen als vrouwen de huwelijksbeloftes omwille van het storend gedrag van de partner. Opvallend is ook het hoge aantal vrouwen die onder invloed van vrienden en vooral familie afzagen van hun huwelijksbelofte. Bij het afdwingen van een huwelijk berustte de helft van de vrouwelijke aanklagers zich op de argumenten zwangerschap of het verlies van de maagdelijkheid. Andere redenen voor het afdwingen van een huwelijksbelofte zijn zowel voor vrouwen als voor mannen weinig gekend. We gingen vervolgens op zoek naar plausibele motieven die niet expliciet werden vermeld in de procesdossiers. Hierbij hadden we aandacht voor eer, die samen hangt met de seksualiteitsbeleving voor het huwelijk en liefde.
In deze uiteenzetting lag de nadruk op de houding van mannen en vrouwen tegenover het huwelijk. We gingen na welk belang het huwelijk had in het leven van mannen en vrouwen tijdens de vroegmoderne periode. Hierbij sprong de ambigue positie van vrouwen in het oog. Enerzijds stelden we vast dat vrouwen kwetsbaar en beïnvloedbaar waren tijdens de huwelijkssluiting. Ze onderwierpen zich aan de eisen van hun aanstaande echtgenoot met het oog op een huwelijk. Vrouwen dienden ook met hun familie rekening te houden bij het kiezen van een huwelijkspartner, de familieeer stond immers op het spel. Dit impliceert dat vrouwen zowel door hun toekomstige echtgenoten als door hun familie, onder druk konden worden gezet bij het sluiten van een huwelijk. Met andere woorden, we zagen dat vrouwen een dubbele zwakte hadden. We hadden bovendien aandacht voor de eer en de sociale positie die aan het huwelijk verbonden werd en op het spel stond tijdens proceszaken rond verbroken huwelijksbeloftes. Anderzijds constateerden we dat er een zekere agency uitging van vrouwen. Zij konden zich verzetten tegen hun partner (of tegen hun familie) en waren in staat een rechtszaak aan te spannen. Voor mannen werd het huwelijk mogelijk belangrijker vanaf de 18e eeuw. Niettemin bleef het van minder groot belang dan voor vrouwen
78
aangezien de overlevingskansen, sociale positie en eer van mannen niet volledig bepaald werd door het huwelijk.
5.3 DE VERDEDIGING VAN DE BETROKKEN PARTIJEN Onderzoek naar het gerechtelijk verloop van de strafzaken over verbroken huwelijksbeloftes was tot op heden beperkt. Gevestigde namen zoals Alison Kvetko, Martin Ingram en Abigail Dyer komen ook in dit deel voor, maar in meer geringe mate. We gaan na op welke manier de betrokkenen zich verdedigden en welke bewijzen zij tijdens het proces voorlegden aan de officialiteit. In het volgende onderdeel, waarbij we de vonnissen analyseren, confronteren we deze argumenten van de betrokkenen met de uitspraken van de officiaal.
We maken een onderscheid tussen de mondelinge en materiële bewijzen. In eerste instantie hebben we aandacht voor de mondelinge getuigenissen over de huwelijksbeloftes, namelijk de verklaringen van de betrokkenen en die van de getuigen. Daarnaast staan we stil bij het profiel van de getuigen. Dit vertelt ons meer over de sociale milieus waarin verbroken huwelijksbeloftes voorkwamen. Bovendien stelt kennis van het profiel ons in staat om na te gaan of het gerechtelijk hof aan bepaalde getuigenissen meer belang hechtte dan aan andere. Tot slot verdiepen we ons in de getuigenissen van vroedvrouwen, die een uitzonderlijke positie bekleedden aan het gerechtelijk hof. Zij traden immers vaak op als getuigen. Ten tweede onderzoeken we de materiële bewijzen die door de betrokkenen naar voren werden gebracht als bewijzen van de huwelijksbelofte. We gaan hierbij na of schriftelijke huwelijksbeloftes vaak voorkwamen. Vervolgens bespreken we het belang van verscheidene voorwerpen, zoals juwelen en kleren, die aan bod kwamen in de rechtszaken.
We merken op dat dit deel van het onderzoek volledig gebaseerd is op 40 procesdossiers. Telkens ging het om rechtszaken waarin de aanklagers een huwelijksbelofte van hun verloofde probeerden af te dwingen. De beschuldigden wilden hierbij een huwelijk of straf ontlopen.
79
5.3.1 MONDELINGE GETUIGENISSEN De mondelinge getuigenissen worden opgedeeld in de verklaringen van de betrokkenen en die van de getuigen. We starten met die van de betrokkenen. Nadien bespreken we het profiel van de getuigen en de uitzonderlijke positie van vroedvrouwen in deze rechtszaken. Tot slot analyseren we de inhoud van de verklaringen van de getuigen. 5.3.1.1 Argumentatiestrategieën van de betrokkenen Zowel de aanklagers als de beschuldigden legden een verklaring af tijdens het proces. Kvetko, Dyer en Leneman constateerden respectievelijk voor Rouen, Spanje en Schotland dat de betrokkenen specifieke strategieën hanteerden in hun betoog.172 We gaan na in hoeverre die strategieën gebruikt werden tegenover de Gentse officialiteit. Welke argumenten gebruikten de betrokkenen? We onderzoeken eerst de verklaringen van de aanklagers, gevolgd door die van de beschuldigden.
We vonden zes verklaringen van aanklagers terug in de procesdossiers. Het gaat om vier getuigenissen van vrouwen en twee van mannen. Allen verdedigden zij zich door te wijzen op hun goede reputatie. Twee van de vier vrouwelijke aanklagers vermeldden bovendien dat zij geen geslachtsgemeenschap hadden gekend voor de huwelijksbelofte. Met andere woorden, we zien dat de eer van de aanklagers op het spel stond en zij deze wilden verdedigen. De aanklagers wezen op hun goede naam of op het tijdstip van de geslachtelijke gemeenschap om aan te tonen dat ze eerbare personen waren. Hiermee legden zij de schuld volledig bij de andere partij: die had hun eer geroofd.
Ook de beschuldigden hadden bepaalde strategieën om de officiaal te overtuigen van hun versie van het verhaal. We tellen veertien verklaringen van beschuldigden, zeven mannen en zeven vrouwen. De volgende tabel illustreert de inhoud van deze getuigenissen.
172
A. G. Kvetko, Tales of seduction and betrayal, p. 149. A. Dyer, “Seduction by Promise of Marriage”, p. 449. L. Leneman, ““No unsuitable match”: defining the rank in Eighteenth and early Nineteenth Century Scotland”, in: Journal of Social History, 33 (2000), 3, pp. 670-676.
80
Bekent de huwelijksbelofte Bekent de relatie Bekent de relatie, ontkend belofte Bekent de geslachtsgemeenschap, ontkent de belofte Ontkent de huwelijksbelofte Ontkent de relatie
Mannen Vrouwen 0 3 2 0 1 2 0 2 2
2 0 0
Fig. 5.17 Inhoud van de verklaringen van de beschuldigden, 1568-1782 (absoluut aantal)
Uit de figuur blijkt dat vrouwen vaker dan mannen bekenden dat zij een huwelijksbelofte hadden afgesloten. Mannen ontkenden vaker de belofte, maar gaven soms wel toe dat ze een relatie hadden. Zowel het ontkennen als het bekennen van de trouwbelofte was een weloverwogen strategie. Door de huwelijksbelofte te bekennen, wees de beschuldigde op zijn of haar eerlijke aard. Hij of zij hoopte wellicht dat de officiaal omwille van de eerlijke bekentenis een mildere straf zou opleggen. De beschuldigden konden ook de huwelijksbelofte of de relatie loochenen wanneer zij niet wilden huwen. Op deze manier plaatsten zij zichzelf buiten schot en zou de officiaal hen niet straffen. Deze strategie bleek blijkbaar een effectief middel te zijn, aangezien zelfs advocaten aanraadden dit te doen.173 Zo lezen we in de zaak tussen Godfried Bauler en Catharina Cordon omstreeks 1765, dat Godfried de huwelijksbelofte ontkende op aanraden van drie advocaten. Een getuige, Carolus Van den Berghe, had de officiaal hierop attent gemaakt.174 Ook elders hanteerden sommige beschuldigden dezelfde strategie. Alison Kvetko constateerde dat de meeste beschuldigden voor de officialiteit van Rouen een huwelijksbelofte met de aanklager loochenden.175 Abigail Dyer stelt eveneens vast dat het ontkennen van de belofte vaak voorkwam aan de Spaanse kerkelijke gerechtshoven.176
Wanneer de beschuldigden de huwelijksbelofte ontkenden, terwijl die wel had bestaan, legden zij de facto een valse verklaring af. In enkele gevallen onderschepte de officialiteit deze misleidende getuigenissen. We merken op dat vijf beschuldigden -vier vrouwen en één
173
In rechtszaken over verbroken huwelijksbeloftes dienden de beschuldigden zelf een verklaring af te leggen en konden 173 advocaten slechts adviseren over de beste strategie om een huwelijk te ontlopen. In: J. De Brouwer, De kerkelijke rechtspraak en haar evolutie, deel 1, p. 82. 174 RAG, Inventaris van het archief van de officialiteit van het bisdom Gent (1445) 1559-1801, Sint-Baafs en Bisdom Gent, e Serie R Midden 12 eeuw-1800 (1847), R1003/27. 175 A. G. Kvetko, Tales of seduction and betrayal, p. 149. 176 A. Dyer, “Seduction by Promise of Marriage”, p. 449.
81
man- een valse eed aflegden tussen 1741 en 1762. Zij werden door het hof verplicht hun huwelijksbelofte na te komen en werden daarenboven tijdelijk opgesloten in een klooster waar zij onderwijs kregen over de waarde van de eed. Opmerkelijk is dat het gaat om vier vrouwen en slechts één man. We concluderen dat mannen meer dan vrouwen de huwelijksbelofte ontkenden, maar het lijkt dat valse verklaringen van vrouwen vaker dan die van mannen werden opgemerkt door de officialiteit.
Sommige betrokkenen gingen op een nog meer corrupte manier te werk. In twee rechtszaken was er sprake van omkoperij. Hierbij deden de betrokkenen beroep op anderen, die een valse getuigenis aflegden in ruil voor een vergoeding. Zo probeerde in 1763 de vader van Christine D’Hooge -de aanklager- één van de getuigen te dwingen tot het afleggen van een valse verklaring. Gillis Verheyen, de getuige in kwestie, moest beweren dat hij Pasachius De Wever -de beschuldigde- had zien liggen op Christine. Gillis weigerde dit omdat hij dit niet had zien gebeuren. De vader van Christine werd kwaad en ging op zoek naar een andere persoon die bereid was dit verklaren.177 In dit geval bevond Christine, wiens vader het recht in eigen handen nam, zich in de positie van de aanklager. Wellicht had het meisje weinig of geen bewijs van de huwelijksbelofte en poogde de vader op een andere manier de zaak te winnen. Naast de aanklagers konden ook de beschuldigden zich verlagen tot corrupte praktijken. We zien hiervan een voorbeeld omstreeks 1782, toen de moeder van Joannes Franciscus van Bogaert één van de getuigen trachtte te overhalen een valse verklaring af te leggen in ruil voor lakens, brood en een veilig onderkomen. Hoewel de getuige de aanklager niet kende, zette zij haar signatuur onder de verklaring. Later bekende zij dat ze een document had ondertekend zonder op de hoogte te zijn van wat er in stond. De moeder van Joannes hielp dus haar zoon zijn straf te ontlopen.178 De ouders van de betrokkenen hielpen aldus hun kroost graag uit de nood. Mogelijks deden zij dit omdat ze niet wilden delen in het schandaal en de familieeer op het spel stond.
Een andere mogelijke strategie was het verspreiden van roddels over de tegenpartij. Hiermee hoopte men de reputatie van de persoon te bezoedelen, waardoor diens verklaring 177
RAG, Inventaris van het archief van de officialiteit van het bisdom Gent (1445) 1559-1801, Sint-Baafs en Bisdom Gent, e Serie R Midden 12 eeuw-1800 (1847), R1003/14. 178 RAG, Inventaris van het archief van de officialiteit van het bisdom Gent (1445) 1559-1801, Sint-Baafs en Bisdom Gent, e Serie K 13 eeuw-1803 (1880), K9463.
82
voor het gerechtshof mogelijk ongeloofwaardiger werd. In Schotland was kwaad spreken een vaak voorkomende strategie, zo stelt Leah Leneman. De vader van de man in kwestie en diens sociale reputatie was hierbij vaak het mikpunt. Vrouwen werden veelal verweten dat zij geen of weinig onderwijs hadden gekend.179 Sporen van laster en kwaadsprekerij vinden we echter niet terug in de Gentse procesdossiers.
We besluiten dat betrokkenen verscheidene strategieën hanteerden om de officiaal te overtuigen. Sommige aanklagers verdedigden zichzelf door er op te wijzen dat zij eerbare personen waren: ze hadden een goede reputatie en hadden geen geslachtsgemeenschap gehad voor de huwelijksbelofte was afgesloten. Soms probeerden de beschuldigden dan weer een huwelijk of een straf te ontlopen door valse verklaringen af te leggen. Mannen ontkenden daarbij vaker dan vrouwen een huwelijksbelofte. Desalniettemin konden ook vrouwen valse verklaringen afleggen en de trouwbelofte loochenen. We merken op dat de betrokken partijen weleens corrupt te werk gingen en de getuigen konden omkopen. 5.3.1.2 Wie waren de getuigen? We onderzoeken wie de getuigen waren en welke relatie zij hadden tot de betrokken partijen. Enerzijds is dit een aanvulling van het profiel van de betrokkenen, dat aangeeft binnen welke sociale milieus verbroken huwelijksbeloftes voorkwamen. Anderzijds biedt deze analyse de mogelijkheid om een getuigenis te koppelen aan het profiel van een getuige. Studies naar getuigen en getuigenissen werden slechts in beperkte mate ondernomen. In de volgende paragrafen steunen we bijgevolg minder op literatuur en meer op de eigen onderzoeksresultaten.
De officialiteit stelde richtlijnen op voor de griffier inzake het notuleren van de persoonlijke gegevens van de getuigen. Hij diende zich te beperken tot het strikt noodzakelijke. 180 Dit betekent dat de griffier de leeftijd, het beroep, de herkomst, de naam van de vader, de burgerlijke staat en de relatie tot de betrokkenen opnam in de verklaringen. Evenwel zijn niet alle procesdossiers van deze gegevens voorzien. We bekijken achtereenvolgens het geslacht, de burgerlijke staat en het beroep van de getuigen. Op basis van de
179 180
L. Leneman, ““No unsuitable match”, pp. 670-676. J. De Brouwer, De kerkelijke rechtspraak en haar evolutie, deel 1, p.79.
83
handtekeningen gaan we ook de graad van geletterdheid na. Nadien hebben we aandacht voor de relatie tussen de getuigen en de betrokkenen.
We stellen vast dat 180 personen, gespreid over 40 rechtszaken, getuigden in strafzaken over verbroken huwelijksbeloftes. Hiervan bestond twee derde (117 getuigen) uit mannen en één derde (63 getuigen) uit vrouwen. Er kwamen dus meer mannelijke dan vrouwelijke getuigen aan bod tijdens de proceszaken. We kunnen ons afvragen of de officialiteit mannelijke en vrouwelijke getuigen op verschillende manieren behandelde. Om deze vraag te beantwoorden gaan we na welke persoonlijke gegevens werden meegegeven naargelang het geslacht van de getuige. We onderzoeken hoe vaak de burgerlijke staat, het beroep en de leeftijd van de getuigen werd genoteerd in de verklaringen.
Burgerlijke staat Beroep Leeftijd
Mannen Vrouwen 13 22 44 17 38 23
Fig. 5.18 Beschikbare gegevens over de getuigen, 1568-1782 (absoluut aantal)
In figuur 5.18 zien we dat de burgerlijke staat en de leeftijd van vrouwen vaak werd vermeld in de verklaringen. Hun beroep werd daarentegen minder meegegeven. Bij de mannelijke getuigen zien we dat vooral de leeftijd werden genoteerd, in tegenstelling tot de burgerlijke staat die minder frequent werd vermeld. We wezen er reeds op dat de sociale positie van vrouwen, grotendeels bepaald werd door hun burgerlijke staat. De positie van mannen werd door andere factoren, waaronder het beroep, beïnvloed. We stellen dat het bepalende aspect van de sociale positie -bij vrouwen de burgerlijke staat en bij mannen het beroepfrequent werd opgenomen in de verklaringen. We gaan hier dieper op in en bespreken achtereenvolgens de burgerlijke staat en het beroep van de getuigen. Tot slot gaan we kort in op hun geletterdheid.
Mannen Vrouwen Gehuwd 7 15 Weduwnaar/weduwe 1 7 Vrijgezel 5 0 TOTAAL 13 22 Fig. 5.19 Burgerlijke staat van de getuigen, 1568-1782 (absoluut aantal)
84
De bovenstaande tabel over de burgerlijke staat toont aan dat er meer gehuwde vrouwen dan gehuwde mannen getuigden in de proceszaken. Eveneens zijn er meer weduwes dan weduwnaars. We merken hier bij op dat de burgerlijke staat van mannen minder werd meegegeven. Dit was immers van groter belang voor vrouwen dan voor mannen. Het is dus denkbaar dat er meer gehuwde mannen en weduwnaars getuigden, dan we uit de proceszaken kunnen afleiden. Wanneer we enkel aandacht hebben voor de burgerlijke staat van de vrouwen, constateren we dat er meer gehuwde vrouwen dan weduwes getuigden. Deze waarneming wordt ondersteund door de onderzoeksresultaten van B. Gottlieb. Zij stelde vast voor het middeleeuwse Engeland dat weduwes ondervertegenwoordigd waren als getuigen in rechtszaken over huwelijken.181
Uit figuur 5.19 leidden we reeds af dat het beroep van mannen vaak werd meegegeven in de procesdossiers. Niettemin stellen we vast dat het beroep van 17 vrouwen werd vermeld in de proceszaken. Het ging hoofdzakelijk om vroedvrouwen, die in grote aantallen getuigden in deze zaken. Verder zien we dat vrouwelijke getuigen werkten als meid op een landbouwershof of in een herberg. De beroepen van mannen geven ons een meer gevarieerd beeld van de sociale status van de getuigen. Naast burgemeesters, kosters, schepenen en griffiers, kwamen ook knechten, herbergiers en ambachtslieden aan het woord. Deze resultaten sluiten aan bij de bevindingen over het profiel van de betrokkenen: vermoedelijk kwamen verbroken huwelijksbeloftes binnen alle lagen van de samenleving voor. Doch vinden we opnieuw geen arme of zeer rijke getuigen terug.
Ter aanvulling van het onderzoek naar de sociale status onderzoeken we de geletterdheid van de getuigen. We hanteren hierbij 45 originele getuigenissen, die de handtekeningen van de getuigen bevatten.182
Geletterd Ongeletterd
Mannen 17 9
Vrouwen 5 14
TOTAAL 22 23
Fig. 5.20 Geletterdheid van de getuigen, 1568-1782 (absoluut aantal) 181
B. Gottlieb, The Family in the Western World from the Black Death to the Industrial Age, Oxford, Oxford University Press, 1994, p. 55. 182 We gingen reeds dieper in op de problematiek rond het terugvinden van handtekening bij de bespreking van de alfabetiseringsgraad van de betrokkenen. Om dezelfde reden konden we hier ook niet alle handtekeningen terugvinden.
85
We stellen vast dat iets meer dan de helft van de getuigen niet in staat was een handtekening te plaatsen. De meerderheid van de geletterden bestond uit mannen, slechts één vijfde bestond uit vrouwen. Dit verschil tussen mannen en vrouwen verklaren we door het rolpatroon van vrouwen tijdens het Ancien Régime. Zij werden thuis opgeleid tot goede huisvrouwen en moeders, een schoolcarrière was daarbij van geen belang.183 Wanneer we deze resultaten koppelen aan de beroepen van de betrokkenen zien we dat geletterden zowel tot de lagere als tot de hogere klassen behoorden. Het spreekt voor zich dat burgemeesters, schepenen en pastoors konden schrijven. We zien echter dat ook kleermakers, schoenmakers, herbergiers en landbouwers in staat waren hun handtekening te plaatsen. Onder het kleine aantal geletterde vrouwen was er de echtgenote van een schepen en een dienstmeid. De studie van de geletterdheid leert ons dat (an)alfabeten tot verschillende sociale klassen behoorden. Dit ondersteunt opnieuw de these dat getuigen en betrokkenen afkomstig waren uit alle lagen van de samenleving.
Tot slot gaan we kort in op de relatie van de getuigen tot de betrokkenen, aan de hand van 37 procesdossiers, waarin dit expliciet werd vermeld. Figuur 5.21 toont aan dat vooral familieleden, vrienden en buren getuigden in de proceszaken. Ook dienstbodes kwamen voor, zij het in mindere mate. Knechten en meiden waren immers vaak op de hoogte van wat zich afspeelde in een huishouden; zij waren onafgebroken in de buurt van de betrokkenen. Deze verwanten, buren en vrienden werden wellicht opgeroepen omdat de betrokkenen er van overtuigd waren dat zij een gunstige verklaring zouden afleggen. Diana O’Hara onderzocht de getuigen in rechtszaken over verbroken huwelijksbeloftes in Canterbury in het midden van de 16e eeuw. Zij bevestigt met haar studie onze resultaten over Gent: de getuigen bestonden voornamelijk uit verwanten en buren.184 Ook Anne Lefebvre-Teillard, die onderzoek deed naar huwelijksbeloftes in Parijs en Brie tussen 1490 en 1540, stelde vast dat getuigen in deze rechtszaken vooral tot de intieme kring van de betrokkenen behoorden.185 Verder merken we voor de Gentse rechtszaken dat ook priesters, schepenen en burgemeesters in de proceszaken als getuigen naar voren kwamen. Aan de laatmiddeleeuwse kerkelijke rechtbank van York werd een gelijkaardige vaststelling 183
R. A. Houston, Literacy in early modern Europe, p. 136. D. O’hara, ““Ruled by my friends”: aspects of marriage in the doiocese of Canterbury 1540-1570”, in: Continuity and change, 6 (1991), 1, pp. 21-23. 185 A. Febvre-Teillard, Les officialités à la veille de Concile du Trente, Paris, Librairie du droit et du jurispridence, 1973, p. 152. 184
86
gedaan door Frederik Pederson. Daar bleek dat 71 van de 440 getuigen in rechtszaken over huwelijken en huwelijksbeloftes verbonden waren aan de Kerk. Pederson meent dat zij als een soort expert optraden, aangezien zij kennis hadden van het canoniek recht en ook veel aanzien genoten binnen de lokale gemeenschap.186 We kunnen stellen dat om dezelfde reden de priesters, kosters, schepenen en burgemeesters als getuigen naar voren kwamen in de Gentse strafzaken.
Relatie getuige-betrokkene Familie 14 Buren 7 Vrienden 6 Dienstbodes 5 Priester 2 Burgemeester/schepen 4 Fig. 5.21 Relatie van de getuigen tot de betrokkenen, 1568-1782 (absoluut aantal)
Uit de voorgaande uiteenzetting besluiten we dat mannen vaker dan vrouwen getuigden in de proceszaken over verbroken huwelijksbeloftes. Bovendien was de burgerlijke staat van vrouwen en het beroep van mannen van groter belang dan de andere gegevens over deze personen. Daarnaast zagen we dat de afkomstig waren uit alle rangen en standen. Dit bevestigt dat verbroken huwelijksbeloftes voorkwamen in alle lagen van de samenleving. Tot slot hebben we gezien dat de getuigen vooral tot de intieme kring van de betrokkenen behoorden.
Na het analyseren van het profiel kunnen we ons de volgende vraag stellen: Waarom waren er minder vrouwelijke dan mannelijke getuigen? Een verklaring ligt mogelijk bij de patriarchale maatschappij, die minder belang hechtte aan de mening van vrouwen dan aan die van mannen. Mogelijk werd deze houding ook door de betrokkenen en de officialiteit overgenomen, waardoor er minder vrouwen als getuigen werden opgeroepen. Het is echter ook denkbaar dat het grote aantal mannelijke getuigen in deze rechtszaken een toevalligheid is. Een verklaring voor het lage aantal vrouwelijke getuigen brengt ons bij Beatrice Goldberg. Zij deed reeds onderzoek naar de bewijsvoeringen aan de laatmidelleeuwse rechtbank van York. Goldberg stelt dat de getuigenissen van vrouwen gelijk stond aan die van mannen 186
F. Pederson, Marriage disputes in Medieval England, p. 202.
87
tijdens de middeleeuwen. Toch werd er minder beroep gedaan op vrouwen dan op mannen.187 De stelling van Goldberg doet vermoeden dat de oorzaak voor het lage aantal vrouwelijke getuigen vermoedelijk niet in de patriarchale samenleving moet gezocht worden, daar de getuigenis van mannen en vrouwen volgens haar gelijk waren in waarde. 5.3.1.3 De vroedvrouw als getuige in rechtszaken De Gentse kerkelijke rechtbank deed geregeld beroep op de expertise van vroedvrouwen.188 Ze deed dit om te onderzoeken of de vrouwelijke betrokkenen maagd, zwanger of ziek waren. Daarnaast werden vroedvrouwen ingezet om gevallen van kindermoord te onderzoeken of na te gaan wie de vader van een kind was. Anne Delva bestudeerde voor de middeleeuwen de Vlaamse rechtbanken en constateerde eveneens het belang van de getuigenissen van vroedvrouwen189 Zij genoten dus een hoge en bijzondere status binnen de kerkelijke jurisdictie. We merken op dat deze positie buitengewoon was omdat het om vrouwen ging. Vrouwen traden immers minder frequent op als getuigen, mogelijk als gevolg van de weigerachtige houding van het hof of de patriarchale maatschappij tegenover vrouwelijke getuigenissen. Dat vroedvrouwen wel, en in grote aantallen, getuigden en zij bovendien als een autoriteit inzake het vrouwelijke lichaam werden beschouwd, is op zijn zachtst merkwaardig te noemen. We bemerken dat vroedvrouwen aan het einde van het Ancien Régime hun macht verloren en zij werden vervangen door mannelijke chirurgijns.190
In rechtszaken waar de identiteit van de vader ter discussie stond, diende de zwangere vrouw een eed af te leggen tijdens haar bevalling. In het bijzijn van twee getuigen en de vroedvrouw moest zij naar eer en geweten de naam van de vader bekendmaken.191 Het was de plicht van de vroedvrouw de zwangere vrouw te overtuigen de naam van de vader ‘op te zweren’. Wanneer de vroedvrouw haar medewerking niet verleende omdat zij dat als een verraad tegenover de zwangere vrouwen beschouwde, kon zij door de autoriteiten belemmerd worden haar beroep nog langer uit te oefenen. Zij zag zich dus genoodzaakt de
187
P. J. P. Goldberg, “Gender and Matrimonial Litigation in the Church Courts in the Later Middle Ages”, pp. 47-48. Bij de bespreking van de beroepen van de getuigen zagen we reeds dat veel vrouwelijke getuigen, waarvan het beroep gekend is, vroedvrouwen waren. 189 A. Delva, Vrouwengeneeskunde in Vlaanderen tijdens de late middeleeuwen, Brugge, Genootschap voor Geschiedenis, 1983, p. 105. 190 E. H. Ackerknecht, “Midwives as experts in court”, in: Bulletin of the New York Academy of Medicine, 52 (1976), 10, pp. 1224-1228. 191 J. R. Watt, The making of modern marriage, p. 102. 188
88
zwangere vrouw te dwingen de naam van de vader bekend te maken. Dit zorgde voor een slechte reputatie, waardoor minder vrouwen geneigd waren om vroedvrouwen hulp te vragen bij de bevalling.192
We zien dat in rechtszaken over verbroken huwelijksbeloftes, waar de aanklager zwanger was, vaak beroep werd gedaan op vroedvrouwen als getuigen. Het kind van de moeder was immers van haar verloofde, die een huwelijk wilde ontlopen. We zien dat er in vijftien van de 40 procesdossiers sprake was van een zwangerschap. In deze vijftien rechtszaken kwamen tien vroedvrouwen en één chirurgijn aan het woord als getuigen. De vroedvrouwen en de chirurgijn verklaarden allemaal dat de zwangere vrouw tijdens de bevalling de identiteit van de vader had onthuld. De naam van de vader was telkens die van de beschuldigde in kwestie. Dit houdt in dat alle vroedvrouwen en de chirurgijn getuigden in het voordeel van de aanklager. Ze hielpen de aanklager dus om de rechtszaak te winnen. Om de precieze invloed van de vroedvrouwen na te gaan moeten we de vonnissen naast de procesdossiers leggen waarin deze vrouwen getuigden. Deze zijn echter niet voorhanden. Toch vermoeden we dat deze vrouwen veel aanzien hadden aan de officialiteit aangezien ze in niet gering aantal voorkwamen. 5.3.1.4 De verklaringen van de getuigen Bij het onderzoek naar de verklaringen van de getuigen vertrekken we uit de hypothese dat een zwangerschap invloed had op de getuigen. Dit impliceert dat getuigen, in rechtszaken waar de aanklager zwanger was, mogelijk hun verklaring aanpasten. Om deze reden onderscheiden we strafzaken met een gewone aanklager van die met een zwangere aanklager in de analyse van de getuigenissen. We merken op dat we opnieuw weinig literatuur voorhanden hebben en ons vooral baseren op onze eigen onderzoeksgegevens.
192
H. Marland, “’Stately and dignified, kindly and god-fearing’: midwives, age and status in the Netherlands in the eighteenth century“, in: H. Marland ed., The task of healing: medicine , religion and gender in England and the Netherlands 1450-1800, Rotterdam, Erasmus Publishing, 1996, pp. 295-296.
89
GEEN ZWANGERSCHAP Aantal mannelijke getuigen Aantal vrouwelijke getuigen ZWANGERSCHAP Aantal mannelijke getuigen Aantal vrouwelijke getuigen
Pro Mannelijke Beschuldigde 0 0
Pro vrouwelijke beschuldigde 5 1
Pro mannelijke aanklager 18 9
Pro vrouwelijke aanklager 7 4
Pro beide partijen 7 1
33 10
0 0
0 0
44 36
3 2
Fig. 5.22 Inhoud van de verklaringen van de getuigen, 1568-1782 (absoluut aantal)
Wanneer we rechtszaken bestuderen waarin de aanklager niet zwanger was, zien we dat de getuigen vooral in het voordeel van mannelijke aanklagers getuigden. Zowel mannen als vrouwen legden vaak een verklaring af ten gunste van de mannelijke aanklagers. In strafzaken waarin de aanklager zwanger was, merken we dat het merendeel van de getuigen pleitte in het voordeel van de vrouwen. Hierbij valt het grote aantal vrouwelijke getuigen op. Dit kan deels verklaard worden door het grote aantal vroedvrouwen die aanwezig waren tijdens de bevalling. Evenzeer kan dit verklaard worden vanuit de sympathie en de solidariteit die vrouwen hadden voor andere vrouwen die hun eer verloren waren en alleen zwanger achterbleven. We merken hierbij op dat de betrokkenen in de meeste gevallen zelf hun getuigen uitkozen. Het is denkbaar dat zwangere vrouwen bewust meer getuigen opriepen om de druk op de beschuldigde op te voeren. Mannen riepen evenzeer meer getuigen op wanneer de tegenpartij zwanger was. Voor hen stond er immers niet enkel een huwelijk, maar ook een alimentatie op het spel. We stellen dat de these over de invloed van een zwangerschap bevestigd wordt door de onderzoeksresultaten. Er waren immers meer getuigen die een verklaring aflegden in het voordeel van de vrouwelijke aanklager. 5.3.2 MATERIËLE BEWIJZEN VAN DE HUWELIJKSBELOFTE Betrokkenen konden zich enerzijds beroepen op getuigen om een huwelijksbelofte te bewijzen of te ontkennen. Anderzijds konden zij ook materiële bewijzen naar voren schuiven. In de eerste plaats onderzoeken we schriftelijke trouwbeloftes voor de Gentse officialiteit. Nadien gaan we dieper in op ander bewijsmateriaal, zoals juwelen en kledij. 5.3.2.1 De schriftelijke trouwbelofte Verloofden konden hun trouw aan elkaar zowel mondeling als schriftelijk verklaren. Patricia Seed onderzocht uitgebreid de schriftelijke huwelijksbeloftes, die als bewijs naar voren 90
werden gebracht in het koloniale Mexico tijdens de 17e eeuw. Zij zag dat de waarde van deze trouwbeloftes steeds groter werd, in tegenstelling tot de mondelinge getuigenissen die steeds vaker gewantrouwd werden.193 We gaan na hoe vaak schriftelijke trouwbeloftes in Gent voorkwamen als bewijs van de huwelijksbelofte.
PERIODE 1568-1587 1588-1607 1608-1628 1629-1648 1649-1668 1669-1688 1689-1708 1709-1728 1729-1748 1749-1768 1769-1788 TOTAAL
TOTAAL AANTAL 0 0 0 0 0 0 1 3 1 0 0 5
Fig. 5.23 Aantal schriftelijke huwelijksbeloftes (twintig jaarlijks, absoluut aantal)
Schriftelijke huwelijksbeloftes werden vijf keer vermeld.194 Dit zou er kunnen op wijzen dat deze trouwbeloftes in onze regionen niet vaak werden opgemaakt. Evenzeer is het denkbaar dat deze documenten niet als bewijs werden aangehaald of de officialiteit er geen nota van maakte. Seed daarentegen, merkt dat de kerkelijke rechtbanken in het koloniale Mexico veel waarde hechtten aan schriftelijke huwelijksbeloftes. Vanaf de tweede helft van de 17 e eeuw vertrouwden zij immers vaker het geschreven woord dan het gesprokene van de getuigen of betrokkenen. Het was namelijk denkbaar dat getuigen of betrokkenen de feiten verdraaiden in hun verklaring. Een schriftelijke trouwbelofte gaf in de ogen van de rechtbank evenwel zekerheid over het bestaan van de trouwbelofte.195
We betwijfelen het belang van schriftelijke huwelijksbeloftes door een bepaalde uitspraak in de rechtszaak Palfliet-Pauwels over een neergeschreven belofte. In de strafzaak van de zwangere Elisabeth Palfliet -aanklager- versus Philippe Pauwels -beschuldigde- verklaarde
193
P. Seed, “Marriage promise and the value of a woman’s testimony in Colonial Mexico”, in: Signs, 13 (1988), 2, pp. 262272. 194 De papieren waarop de huwelijksbeloftes waren neergeschreven werden niet toegevoegd aan de procesdossiers. 195 P. Seed, “Marriage Promises and the Value of a Women’s testimony in Colonial Mexicio”, pp. 262-272.
91
een getuige in 1774 een briefje gezien te hebben waarop Philippe een trouwbelofte had neergeschreven. Toen de getuige Philippe hiermee confronteerde, antwoordde hij dat eender wie dit had kunnen schrijven; er stond immers geen datum of handtekening op. Met uitzondering van deze getuigenis kwam de schriftelijke huwelijksbelofte niet meer ter sprake tijdens het proces.196 Het antwoord van Philippe wijst er niettemin op dat schriftelijke huwelijksbeloftes geen afdoend bewijs waren van een belofte. Een valse verklaring was immers snel gemaakt.197 Mogelijks maakten andere betrokkenen of de officialen dezelfde redenering en was een schriftelijke huwelijksbelofte dus geen afdoend bewijs van de trouwbelofte in Gent. 5.3.2.2 Voorwerpen als bewijs van de huwelijksbelofte Naast getuigenissen en schriftelijke huwelijksbeloftes konden bepaalde voorwerpen of gebaren ook aantonen dat er een huwelijksbelofte was geweest. Haks en Ingram stellen dat trouwringen aan de Noord-Nederlandse en Engelse gerechtshoven werden gezien als sluitende bewijzen van de huwelijksbeloftes.198 Van der Heijden en Houlbrooke merken daarentegen dat voorwerpen niet steeds als bewijs van de trouwbelofte werden aanvaard in Nederland en Engeland.199 De betrokkenen konden deze objecten immers uitwisselen vanuit een vriendschappelijk gevoel voor elkaar, als tekenen van ‘goodwill’.200 Voorwerpen verwezen dus niet noodzakelijk naar een huwelijksbelofte.201 We gaan na of betrokkenen aan de Gentse officialiteit beroep deden op bepaalde objecten om hun trouwbelofte te bewijzen.
Uit de procesdossiers maken we op dat geschenken, zoals oorringen, ringen of kleren, slechts twee keer ter sprake kwamen in de gerechtelijke zaken. Het gebaar waarbij men elkaar ‘de hand’ gaf, nadat men had besloten te huwen, kwam echter wel vaak ter sprake in de proceszaken. Mogelijk wijst het lage aantal voornoemde voorwerpen er op dat weinig koppels iets uitwisselden. Het gebruik van de ringen was denkbaar nog niet geïntegreerd 196
RAG, Inventaris van het archief van de officialiteit van het bisdom Gent (1445) 1559-1801, Sint-Baafs en Bisdom Gent, e Serie R Midden 12 eeuw-1800 (1847), R1003/24. 197 We merken op dat we de schriftelijke belofte op het spoor kwamen door een mondelinge getuigenis. 198 e e D. Haks, Huwelijk en gezin in Holland in de 17 en 18 eeuw, pp. 122-123. M. Ingram, Church courts, sex and marriage in England, p. 197. 199 R. A. Houlbrooke, Church Courts and the People during the English Reformation, p. 61. 200 R. A. Houlbrooke, Church Courts and the People during the English Reformation, p. 61. M. Van der Heijden, Huwelijk in Holland, pp. 180-181. 201 M. Ingram, “Spousals Litigation in the English Ecclesiastical Courts, 1350-1640”, p. 47.
92
zoals dat vandaag het geval is. Evenzeer is het mogelijk dat betrokkenen de voorwerpen niet als bewijzen van de trouwbelofte beschouwden en dit om deze reden niet ter sprake brachten tijdens de proceszaak. 5.3.3 KORT BESLUIT We gingen na op welke manier de betrokkenen zich verdedigden in de rechtszaken. In eerste instantie verdiepten we ons in de mondelinge getuigenissen. We zagen dat de aanklagers wezen op hun eigen goede reputatie en eer. De beschuldigden trachtten aan een huwelijk te ontkomen door de huwelijksbelofte te ontkennen of de getuigen om te kopen. Daarnaast stonden we stil bij het profiel van de getuigen. We merken dat de meerderheid van de getuigen bestond uit mannen. Dit is mogelijk het gevolg van de patriarchale samenleving van toen, waarin mannen de bovenhand hadden. Bovendien bleek dat de getuigen afkomstig zijn uit alle sociale lagen. Dit bevestigde de onderzoeksresultaten over het profiel van de betrokkenen: verbroken huwelijksbeloftes kwamen wellicht in alle maatschappelijke lagen voor. Verder zagen we dat vroedvrouwen veel macht hadden, als vrouwen, aan de gerechtshoven. Zij konden de vrouwelijke aanklager vooruit helpen en getuigen in haar voordeel. We gingen ook dieper in op de getuigenissen en zagen dat een zwangerschap invloed had op de verklaringen. Er waren immers meer getuigen die de vrouwelijke aanklager begunstigde in vergelijking met zaken waar de aanklager niet zwanger was. Daarenboven bleken veel vrouwen de zwangere aanklager te helpen. Dit kan wellicht verklaard worden vanuit het solidariteitsgevoel om eer onder vrouwen en het grote aantal vroedvrouwen. Ten tweede hadden we aandacht voor de materiële bewijzen, waarvoor de betrokkenen minder aandacht hadden in deze rechtszaken. Er werd immers zelden gebruik gemaakt van zowel schriftelijke trouwbeloftes als van ander bewijsmateriaal, zoals juwelen of kleren, om de huwelijksbelofte aan te tonen. Het is denkbaar dat schriftelijke huwelijksbeloftes en de uitwisseling van juwelen of kleren destijds niet gebruikelijk was. Anderzijds is het mogelijk dat de getuigen niet op de hoogte waren van de waarde van deze bewijsstukken en om deze reden het bewijsmateriaal niet naar voren brachten. In het volgende deel gaan we na welke invloed deze verdedigingsstrategieën en bewijzen hadden op de vonnissen.
93
5. 4 DE VONNISSEN In navolging van Kvetko, Ingram en andere auteurs hebben we in dit deel aandacht voor de vonnissen.202 We onderzoeken de uitspraken van de rechtszaken over verbroken huwelijksbeloftes. Daarnaast gaan we na welke elementen voor de officiaal van belang waren bij het vellen van een vonnis. Hierbij wordt de link gelegd met de voorgaande delen: we koppelen namelijk de vonnissen aan de motieven en de argumentatie van de betrokkenen. Vervolgens gaan we na in welke mate de uitspraken overeenstemmen met de kerkelijke doctrine rond verbroken huwelijksbeloftes. In hoeverre respecteerde de officiaal de vooropgestelde normen en waarden rond het huwelijk? Tot slot onderzoeken we of er sprake was van verschillen tussen mannen en vrouwen. Wie had de grootste slaagkansen in de proceszaken? Wie werd er het zwaarst bestraft? 5.4.1 VONNISSEN MET BETREKKING TOT HET VERBREKEN VAN DE HUWELIJKSBELOFTE In strafzaken over verbroken huwelijksbeloftes konden de aanklagers een beroep doen op de officialiteit om de huwelijksbelofte te verbreken. In die zaken gaf de aanklager expliciet te kennen dat hij of zij niet langer bereid was te huwen. Alison Kvetko analyseerde de vonnissen van dergelijke zaken voor de officialiteit van Rouen. We gaan na of de Gentse officialen gehoor gaven aan die eisen en de huwelijksbeloftes ongeldig verklaarden. Nadien staan we stil bij de chronologische evolutie van die uitspraken.
Figuur 5.24 illustreert 65 vonnissen die we terugvonden voor de Gentse officialiteit. We nemen waar dat de officiaal ieder verzoek tot het verbreken van de huwelijksbelofte respecteerde. Met andere woorden, iedere huwelijksbelofte werd verbroken. Dit ging echter vaak gepaard met een bijkomende straf voor de aanklager. Die laatste wilde zichzelf immers van de huwelijksbelofte bevrijden en kon dit doen door een boete te betalen of een andere straf na te komen. In de meerderheid van de zaken diende de aanklager een geldsom te betalen. In drie rechtszaken werd een geldstraf aangevuld met een kerkelijke straf. Daarnaast legde de officiaal drie aanklagers louter een kerkelijke straf op zonder boete. Deze straffen bestonden voornamelijk uit bedevaarten, enkele dagen vasten op water en brood of kaarsen branden.203 Met deze bijkomende straffen wilde de officiaal wellicht te kennen 202
A. G. Kvetko, Tales of seduction and betrayal, p. 194. J. R. Watt, The making of modern marriage, p. 113. 203 J. De Brouwer, De kerkelijke rechtspraak en haar evolutie,
94
geven dat het huwelijk een serieuze zaak was en men zich grondig moest bezinnen alvorens een huwelijksbelofte uit te spreken.
40 35 30 25 20 15 10 5 0 Niet huwen
Niet huwen en geldstraf
Niet huwen en kerkelijke straf
Niet huwen, geldstraf en kerkelijke straf
Fig. 5. 24 Vonnissen met betrekking tot het verbreken van de huwelijksbelofte, 1568-1782 (absoluut aantal)
We gaan dieper in op 37 aanklagers die als bijkomende straf een boete dienden te betalen. We vragen ons af hoe zwaar deze boete was. We gaan daarom na hoe groot de boetes waren in verhouding tot het gemiddelde dagloon uit dezelfde periode. Aangezien de meerderheid van de geldstraffen werden uitgedrukt in schellingen Parisis, hebben we de overige boetes en het gemiddelde dagloon eveneens naar deze munteenheid omgezet. In figuur 5.25 zien we het aantal boetes naargelang de grootte van de geldstraf. We merken op dat vijftien aanklagers naast deze boete ook opdraaiden voor de gerechtelijke kosten. Drie aanklagers dienden enkel deze kosten te betalen als straf. Deze laatste drie werden niet opgenomen in de tabel.
95
Geldstraffen uitgedrukt in schellingen Parisis < 20 schell. 1 20-39 14 40-59 3 60-79 5 80-99 2 100-119 120-139 5 140-159 160-179 180-199 200-219 1 220-239 240+ 3 Fig. 5.25 Boete voor de aanklager na het verbreken van de huwelijksbelofte uitgedrukt in schell. Par. (Aantal per 20 schell. Par.)
Bij de bespreking van de boetes houden we in gedachten dat het gemiddelde dagloon van een handarbeider of dagloner 4 stuivers of 8 schell. Par. was.204 We zien dat de meerderheid van de boetes schommelde tussen 20 en 39 schell. Par. Dit stond dus ongeveer gelijk aan een loon van twee tot vijf dagen. De boetes bleken dus in de meeste gevallen vrij laag te liggen. Wellicht wilde de officialiteit de aanklager slechts waarschuwen en duidelijk maken dat men moest bezinnen over het huwelijk. In vijf rechtszaken lag de geldsom hoger, tussen 120 en 139 schell. Par. Dit kwam overeen met een dagloon van ongeveer vijftien dagen. Deze zwaardere boetes waren het gevolg van andere overtredingen van de betrokkenen. Zij hadden bijvoorbeeld samengewoond of seksuele omgang hadden gehad met elkaar voor het huwelijk. Door de betrokkenen hierom zwaarder te straffen gaf de officiaal aan dat de kerkelijke normen en waarden over het huwelijk gerespecteerd dienden te worden. Daarnaast zien we dat de boetes soms heel hoog opliepen tot 240 schellingen of meer. Dit komt ongeveer overeen met een maandloon. De reden hiervoor is onbekend.205 Vervolgens gaan we na of de bestraffing en de vonnissen een evolutie kenden tussen de 16 e en de 18e eeuw. De onderstaande tabel toont ons dat het merendeel van de vonnissen in de 204
Deze 37 boetes kwamen voor in de periode 1568-1577 (cfr. infra). Het dagloon tussen 1566 en 1575 stond gelijk aan 4,2 stuivers. In deze studie hebben we dit afgerond naar 4 om een vlotte verwerking van de gegevens mogelijk te maken. Bron: I. Devos en T. Lambrecht, Bevolkings, voeding en levensstandaard in het verleden, Verzamelde studie van Prof. dr. Chris Vandenbroeke, Academia Press, Gent, 2004, p. 157. 205 We merken op dat één boete gelijk stond aan 480 schell. Par. In de inventaris van De Brouwer werd deze boete uitgedrukt in pond Vlaamse grooten. Mogelijk diende de boete, zoals alle andere boetes in de inventaris, te worden uitgedrukt in ponden Parisis. Dit kan verklaren waarom deze geldstraf veel hoger ligt dan de andere.
96
16e eeuw gepaard ging met een boete en/of kerkelijke straf voor de aanklager. Dit was niet meer het geval tijdens de 18e eeuw. De aanklagers kregen niet langer een bijkomende straf opgelegd wanneer zij zich van de belofte wilden ontdoen. Een verklaring voor deze verandering kunnen we vinden bij de Reformatie. Mogelijk was men strenger in de 16e eeuw omdat de Kerk haar machtspositie wilde herbevestigen. Door streng op te treden tegen verbrekers van huwelijksbeloftes gaf zij aan dat het huwelijk nog steeds een sacrament was en de verbreking niet ongestraft kon blijven.206
VONNISSEN Niet huwen Niet huwen en geldstraf Niet huwen en kerkelijke straf Niet huwen, geldstraf en kerkelijke straf
16e eeuw 16 37 2
17e eeuw 0 0 0
18e eeuw 6 1 0
3
0
0
Fig. 5.25 Vonnissen met betrekking tot het verbreken van de huwelijksbelofte, per eeuw (absoluut aantal)
Wanneer we deze resultaten vergelijken met die van Rouen, zien we dat ook daar alle huwelijksbeloftes verbroken werden wanneer de aanklager hier expliciet om vroeg.207 We kunnen ons afvragen waarom de officiaal telkens inging op deze eis. Het is denkbaar dat dit het gevolg was van de kerkelijk leer die stelde dat men niet mocht huwen tegen de eigen wil. Wanneer één van de verloofden naar de officialiteit stapte om duidelijk te maken dat hij of zij niet langer de intentie had te trouwen, betekende dit dat het huwelijk volledig tegen de vrije wil van die persoon inging. Mogelijk werden om die reden zowel de huwelijksbeloftes in Gent als die in Rouen verbroken. 5.4.2 VONNISSEN MET BETREKKING TOT HET AFDWINGEN VAN EEN HUWELIJKSBELOFTE In rechtszaken waar de aanklager een huwelijk wilde afdwingen, bestond de taak van de promotor er in eerste instantie in een onderzoek in te stellen naar het bestaan van de huwelijksbelofte. Na afloop van het gerechtelijk onderzoek bepaalde de officiaal op basis van de bewijzen en de getuigen of er een belofte had plaatsgevonden en of de verloofden dit dienden te respecteren. Watt analyseerde reeds gelijkaardige vonnissen voor het
206 207
J. De Brouwer, De kerkelijke rechtspraak en haar evolutie, deel 1, p. 282. A. G. Kvetko, Tales of seduction and betrayal, p. 194.
97
vroegmoderne Neuchâtel.208 We onderzoeken of de Gentse officialen de huwelijksbelofte erkenden of ze ongeldig verklaarden. Ook hier gaan we in op de evolutie van de uitspraken. 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0 Huwen
Niet huwen
Keuzemogelijkheid
Niet huwen en geldstraf
Niet huwen, geldstraf en kerk. straf
Fig. 5.27 Vonnissen met betrekking tot het afdwingen van de huwelijksbelofte, 1568-1782 (absoluut aantal)
Aan de hand van 174 vonnissen onderzoeken we hoe deze rechtszaken eindigden. Bovenstaande figuur illustreert dat de officiaal de verloofden vaak verplichtte te huwen, maar hen nog vaker bevrijdde van de trouwbelofte. Wanneer de officiaal besloot dat de partners niet dienden te huwen, kon hij hierbij twee redeneringen hanteren. Enerzijds kon hij besluiten dat er nooit een huwelijksbelofte was geweest (65 keer). Anderzijds kon hij stellen dat er wel een belofte was geweest, maar dat deze niet langer geldig was (19 keer). In beide gevallen werd de eis van de aanklager afgewezen en was de beschuldigde vrij van de huwelijksbelofte. In elf andere gerechtelijke zaken legde de officiaal de mannelijke beschuldigde een keuze op: huwen of een dotatie (en alimentatie) betalen voor haar (en haar kind). Beide mogelijkheden gaven de vrouwelijke aanklagers hun verloren eer ten dele terug. Daarnaast zien we dat in zeldzame gevallen de vrijheid van de beschuldigde gepaard ging met een straf. In één zaak ging dit samen met een schadevergoeding voor de aanklager.
208
J. R. Watt, The making of modern marriage, p. 113.
98
In een andere zaak legde de officiaal een boete en een kerkelijke straf op aan de beschuldigde die vrijuit ging. Deze straf was mogelijk een verwijzing naar het belang van het huwelijk en het feit dat men voorzichtig moest omspringen met huwelijksbeloftes. Dit kon echter ook wijzen op een andere overtreding die het paar begaan had. We hebben tevens aandacht voor de evolutie van de vonnissen. Voor de 16 e eeuw blijkt dat iets meer dan de helft van de koppels werd gedwongen te huwen. Wanneer de verloofden niet dienden te trouwen, kreeg de beschuldigde soms een bijkomende straf opgelegd. In de 18e eeuw daarentegen, werd er minder verplicht te trouwen en kon de beschuldigde eveneens voor de keuze worden geplaatst te huwen of te betalen. Net zoals bij de rechtszaken tot het verbreken van de huwelijksbelofte, kunnen we hier stellen dat de officiaal milder optrad in de 18e eeuw.209 De beschuldigden werden immers minder verplicht te huwen met de aanklager. Niettemin konden zij ook voor een keuze worden geplaatst.
VONNISSEN Huwen Niet huwen Keuzemogelijkheid Niet huwen en geldstraf Niet huwen, kerkelijke straf en geldstraf
16e eeuw 11 8 0 1 1
17e eeuw 0 1 0 1 0
18e eeuw 65 75 11 0 0
Fig. 5.28 Vonnissen met betrekking tot het afdwingen van de huwelijksbelofte, per eeuw (absoluut aantal)
We toetsen de cijfergegevens van de Gentse officialiteit aan die van de rechtbanken in Neuchâtel en Valangin tussen 1547 en 1706. In deze streek slaagde het merendeel van de aanklagers er niet in een huwelijk af te dwingen.210 De onderzoeker in kwestie, T. J. Watt, verklaart dit door het Concilie van Trente. Sinds het Concilie werden er strengere vormvoorwaarden gehanteerd voor de vorm van het huwelijk. De betrokkenen konden bijgevolg minder eenvoudig een clandestiene huwelijksbelofte aantonen voor de officialiteit. Dit zorgde er voor dat er minder rechtszaken over verbroken huwelijksbeloftes eindigden in een huwelijk. Sperling en Flandrin legden zich eveneens toe op de evolutie van deze
209 210
J. De Brouwer, De kerkelijke rechtspraak en haar evolutie, deel 1, p. 282. J. R. Watt, The making of modern marriage, p. 113.
99
vonnissen en kwamen tot dezelfde vaststelling.211 We kunnen deze interpretatie niet bevestigen door de onderzoeksresultaten van de Gentse officialiteit. We ontwaren immers geen grootschalige evolutie tussen de 16e en de 18e eeuw, mede door het hiaat in de bronnen. Mogelijk was deze trend ook in Gent aanwezig als gevolg van het Concilie van Trente. 5.4.3 DE INVLOED VAN DE MOTIEVEN EN DE BEWIJSVOERINGEN OP DE OFFICIAAL We gaan na met welke elementen de officiaal rekening hield bij het vellen van een vonnis. We blikken hierbij terug op 5.2 waarin de redenen voor het verbreken van een huwelijksbelofte en het afdwingen van een huwelijk uitgebreid aan bod kwamen. Evenzeer leggen we het verband met de bewijsvoering van de betrokkenen, die in 5.3 werd geanalyseerd.
We merken op dat een vonnis de uitkomst was van verschillende factoren. Niet enkel de motieven en de argumentatiestrategieën van de betrokkenen waren hierbij van belang. Mogelijk had ook de persoonlijke inbreng van de officiaal en de kerkelijke doctrine een invloed op de uitspraak. De vele factoren maken het moeilijk na te gaan wat de precieze invloed was van de motieven of de bewijsvoeringen. Wellicht werd de link tussen de motieven/argumentatie en de vonnissen om deze reden nog niet gelegd in de literatuur. Toch kan het interessant zijn na te gaan of de motieven een invloed hadden op de uitspraak. Op deze manier zien we immers of er een specifiek ‘aanpak’ was, die altijd in een gunstig vonnis uitdraaide aan de officialiteit. 5.4.3.1 De invloed van de motieven We onderzoeken het verband tussen de vonnissen en de motieven voor het verbreken en het afdwingen van een huwelijksbelofte. Hierbij gaan we na of bepaalde motieven van groter belang waren dan andere. Met welke redenen hadden de betrokkenen meer kans op slagen in hun opzet? In eerste instantie bespreken we de redenen voor het verbreken van een huwelijksbelofte. We herinneren ons dat er 27 motieven werden opgegeven in deze rechtszaken. We gaan na of alle bijhorende vonnissen voor deze zaken terug te vinden zijn 211
J. Sperling, “Marriage at the time of the Council of Trent (1560-1570)”, p. 67. J. -L. Flandrin, “Repression and change in the sexual life of young people in medieval and early modern times”, in: R. Wheaton en T. K. Hareven, Family and sexuality in French history, Philadelphia, University of Pennsylvania Press, 1980, p. 38.
100
en onderzoeken of de afloop van deze strafzaken verschilde naargelang het motief van de aanklager.
Vijftien van de 27 motieven plaatsen we onder eenzelfde categorie, namelijk de huwelijksbeletselen. Voor deze rechtszaken vonden we alle vonnissen terug. Een eerste beletsel bestond uit bloedverwantschap, dit werd vijf keer als reden opgegeven. We zien dat de officiaal de huwelijksbelofte vijf keer ontbond en in één geval een kerkelijke en geldstraf oplegde aan de betrokkenen. Daarnaast zien we dat twee andere aanklagers de minderjarigheid van (één van) de betrokkenen als motief naar voren brachten. Ook hier eindigden beide zaken met het verbreken van de belofte. Een derde huwelijksbeletsel was een tweede verloving, dit kwam twee keer voor. Eveneens liepen deze twee rechtszaken niet uit in een huwelijk. Tot slot zagen we dat enkele andere beletselen sporadisch voorkwamen: de banbreuk, een huwelijk onder druk aangegaan, samenwonen voor het huwelijk en de clandestiene huwelijksbelofte. Ook in deze rechtszaken werd de trouwbelofte telkens ontbonden. De verschillende huwelijksbeletselen bleken dus dezelfde impact te hebben; ze zorgden er namelijk voor dat de huwelijksbelofte werd verbroken. Wellicht woog verwantschap nog iets zwaarder door dan de andere beletselen, aangezien dit één keer gepaard ging met een bijkomende straf voor de betrokkenen.
Naast de huwelijksbeletselen waren er ook nog andere motieven die de betrokkenen aanzetten tot een breuk. Zo kwam verzet tegen het huwelijk uit de intieme kring acht keer voor als motief. Van deze acht zaken vonden we slechts vier bijhorende vonnissen terug. Deze vier zaken eindigden op dezelfde manier: de huwelijksbelofte werd telkens verbroken door de officiaal. We merken op dat volgens de canonieke wetgeving de ouders geen toestemming dienden te geven bij een huwelijk, doch hun instemming wel gewenst was. 212 De vonnissen wijzen er echter op dat de goedkeuring van de nabije kring van groter belang was dan de canonieke wetgeving liet uitschijnen. De officialiteit volgde immers de oppositie en verbrak de huwelijksbelofte.
212
A. Esmein, Le mariage en droit canonique, deel 1, pp. 156-159.
101
Tot slot kon ook het delinquent gedrag van de tegenpartij leiden tot het verbreken van de verloving. Hoewel dit vijf keer als motief werd opgegeven, werden er slechts twee vonnissen teruggevonden. Ook deze twee rechtszaken eindigden met het verbreken van de huwelijksbelofte. We zien dus dat verscheidene motieven dezelfde invloed hadden op de officiaal. Iedere opgegeven reden voor het verbreken van de huwelijksbelofte werd namelijk aanvaard, waarna de officiaal de belofte officieel verbrak.
In tweede instantie onderzoeken we de uitspraken waarin de aanklager een huwelijk wilde afdwingen. Hierbij kennen we de motieven van de helft van de vrouwelijke aanklagers, namelijk zwangerschap en/of defloratie. Hier gaan we na welke invloed een zwangerschap had op de uitspraak.
Zwangerschap NEE % JA %
Huwen 64 40 12 30
Niet huwen 77 48 6 15
Keuze Onduidelijk Andere 1 16 2 0,7 10 1,3 10 12 0 25 30 0
TOTAAL 161 100 39 100
Fig. 5.29 Vonnissen met betrekking tot het afdwingen van de huwelijksbelofte: aanwezigheid van zwangerschap, 1568-1782 (absoluut aantal en %)
Figuur 5.29 toont het verschil in de uitspraken tussen rechtszaken waar de aanklager zwanger was en die waar dit niet zo was. Hieruit blijkt dat een zwangerschap geen garantie gaf op een huwelijk. We zien dat de beschuldigde zelfs minder werd verplicht te huwen met een zwangere aanklager dan met een aanklager die geen kind droeg. Deze stelling moeten we nuanceren. We moeten namelijk rekening houden met een keuzemogelijkheid die de officiaal aan de beschuldigde kon voorleggen. Eén vierde van de mannen die hun verloofde hadden zwanger gemaakt werden voor zulke keuze gesteld. In Figuur 5.30 worden deze mogelijkheden weergegeven
De onderstaande tabel illustreert dat de officiaal de beschuldigden liet kiezen tussen het huwen van hun verloofde of het betalen van een dotatie (en/of alimentatie) aan de partner (en haar kind). In beide gevallen kreeg de vrouw steun en werd haar eer gered. Wanneer we de keuzemogelijkheden en het aantal huwelijken optellen, zien we dat zwangere vrouwen vaker uit de nood werden geholpen dan andere aanklagers. Dit moet gezien worden in het 102
tijdskader van toen, waar alleenstaande moeders moeilijk konden overleven zonder steun van buitenaf. Wellicht konden de officialen om deze reden meer begrip opbrengen voor zwangere aanklagers. Ook aan de officialiteit van Rouen hielden de officialen rekening met zwangere vrouwen. Maar ook hier bleek een zwangerschap niet volledig gelijk te staan aan een huwelijk. Tussen 1650 en 1671 werd slechts de helft van de Franse mannen verplicht hun zwangere verloofde te huwen.213
HUWEN OF… Dotatie betalen Dotatie + alimentatie betalen Dotatie +alimentatie+ kraamkosten betalen Kind erkennen+ kraamkosten +dotatie betalen Kind erkennen+ dotatie+ alimentatie betalen Kind erkennen+ alimentatie + kraamkosten betalen Kind erkennen+ kraamkosten + alimentatie + dotatie betalen TOTAAL
Mannen 1 1 1 1 1 1 5
% 9 9 9 9 9 9 46
11
100
Fig. 5.30 Vonnissen met betrekking tot het afdwingen van de huwelijksbelofte: keuze van de officiaal, 15681782 (absoluut aantal en %)
5.4.3.2 De impact van de bewijsvoering Na het analyseren van de invloed van de motieven gaan we na of ook de argumentatiestrategieën de officiaal konden beïnvloeden. Hadden bepaalde argumenten of betogen meer succes dan andere? We gaan in op zes zaken waarvan we zowel de bewijsvoering van de betrokken partijen of de getuigen kennen, als het vonnis.
We starten met drie strafzaken waarin de notie ‘eerlijkheid’ van belang was. Aan de hand van deze rechtszaken proberen we na te gaan of een eerlijke bekentenis een ander vonnis kon opleveren. In een eerste zaak zien we dat Joanna van Ooteghem Leonardus van der Gucht wilde verplichten zijn huwelijksbelofte na te komen, nadat hij deze had verbroken. In zijn verklaring gaf Leonardus te kennen dat hij een relatie had gehad met Joanna en een huwelijksbelofte had uitgesproken, maar niet langer de intentie had haar te huwen. Bovendien wees hij op het gedrag van Joanna. Zij had immers eerder een huwelijksbelofte afgesloten met een kapitein van de burgerlijke wacht. De officiaal besliste vervolgens de
213
A. G. Kvetko, Tales of seduction and betrayal, p. 136.
103
huwelijksbelofte te ontbinden en Leonardus werd vrijgesteld van zijn plichten.214 Leonardus gaf dus eerlijk toe dat hij een huwelijksbelofte had afgesloten met de aanklager, maar wees eveneens op het gedrag van de partner dat hij niet tolereerde. We stellen dat de officiaal wellicht begrip had voor zijn positie en rekening hield met de eerlijkheid van Leonardus en met het feit dat Joanna haar eigen verleden had verzwegen. In twee andere strafzaken zien we dat de beschuldigden hun huwelijksbelofte loochenden. Omstreeks 1629 betichtte Jacoba van Maele Judocus Hoek van het vaderschap van haar kind. Jacoba trachtte met behulp van de officialiteit Judocus te dwingen tot een huwelijk. Hij legde een verklaring af waarin hij bekende een relatie te hebben met haar, maar ontkende dat hij ooit een huwelijksbelofte had uitgesproken.215 Pasachius Anthonis legde in 1734 een soortgelijke verklaring af in de proceszaak tegen Joanna de Coninck, die hem eveneens tot een huwelijk (en het vaderschap) wilde dwingen. We zien dus dat Judocus en Pasachius de relatie bekenden, maar de huwelijksbelofte ontkenden. De twee rechtszaken eindigden in een keuzemogelijkheid voor beide beschuldigden: de zwangere vrouw huwen of een dotatie en alimentatie betalen.216 We menen dat de officiaal vermoedde dat de twee beschuldigden een huwelijksbelofte hadden uitgesproken, maar zij dit niet eerlijk wilden toegeven. Ze ontkenden de belofte maar werden om deze reden wellicht zwaarder gestraft en kregen vervolgens een keuze opgelegd.
In twee andere zaken proberen we de invloed van de getuigen na te gaan. In 1734 verklaarden vier getuigen, waaronder een vroedvrouw en een officier, dat Livinus Meerschaert het kind van Isabelle de Meyer als het zijne had erkend. Doch verwierp de officiaal de eis van Isabelle en werd Livinus niet verplicht met haar te huwen.217 In 1756 was er een gelijkaardige strafzaak: Ferdinandina Ledan wilde Judocus Hutsebaut tot een huwelijk dwingen, nadat hij haar zwanger had gemaakt. Drie getuigen, waaronder een chirurgijn, gaven aan dat Judocus de vader was van haar kind. Hierop besliste de officiaal dat Judocus
214
RAG, Inventaris van het archief van de officialiteit van het bisdom Gent (1445) 1559-1801, Sint-Baafs en Bisdom Gent, e Serie K 13 eeuw-1803 (1880), K9431. 215 RAG, Inventaris van het archief van de officialiteit van het bisdom Gent (1445) 1559-1801, Sint-Baafs en Bisdom Gent, e Serie K 13 eeuw-1803 (1880), K19169. 216 RAG, Inventaris van het archief van de officialiteit van het bisdom Gent (1445) 1559-1801, Sint-Baafs en Bisdom Gent, e Serie K 13 eeuw-1803 (1880), K19175. 217 RAG, Inventaris van het archief van de officialiteit van het bisdom Gent (1445) 1559-1801, Sint-Baafs en Bisdom Gent, e Serie K 13 eeuw-1803 (1880), K19172.
104
met Ferdinandina diende te trouwen.218 Hoewel deze rechtszaken sterk overeenkomen in inhoud, eindigden ze op een andere manier. De reden hiervoor is niet af te leiden uit de procesdossiers. Mogelijks speelden andere factoren, die niet uit het procesdossier af te leiden zijn, een rol.
Tot slot gaan we in op een strafzaak waarin een speciaal bewijsstuk naar voren werd gebracht. Fransiscus Woelkens probeerde in 1727 Maria Anna van Steenbrugghe tot een huwelijk te dwingen nadat zij de huwelijksbelofte had verbroken. Naast een schriftelijke trouwbelofte van Maria, waren er ook getuigen die verklaarden dat het koppel een belofte had uitgesproken. Deze rechtszaak eindigde in een huwelijk. Mogelijk waren deze twee elementen voor de officiaal voldoende om te besluiten dat er een trouwbelofte bestond en verplichtte hij Maria daarom tot een huwelijk.219
We concluderen dat de officiaal mogelijks meer rekening hield met de verklaringen van eerlijke beschuldigden, die toegaven dat ze een huwelijksbelofte hadden uitgesproken, dan met betrokkenen die de belofte ontkenden. Dit vermoeden we door een vergelijking van drie rechtszaken, waarin de eerste beschuldigde de belofte bekend en de volgende twee dit ontkenden. We bemerken hier dat de aanklager in de laatste twee zaken zwanger was en de aanklager in de eerste zaak zich niet goed had gedragen. Bovendien speelden deze drie strafzaken zich op drie verschillende momenten af, waarin telkens een andere officiaal berechtte. Het is dus mogelijk dat eerlijkheid niet het enige element was dat een rol speelde in deze vonnissen. De overige drie strafzaken doen eveneens vermoeden dat er naast getuigenissen ook andere elementen van belang waren. We zien immers dat twee gelijkaardige zaken anders eindigen. 5.4.4 GELIJKE BERECHTING VAN MANNEN EN VROUWEN Kvetko en Watt onderzochten respectievelijk voor Rouen en Valangin of mannen, dan niet vrouwen, werden benadeeld in de gerechtelijke procedures over huwelijksbeloftes.220 In 218
RAG, Inventaris van het archief van de officialiteit van het bisdom Gent (1445) 1559-1801, Sint-Baafs en Bisdom Gent, e Serie R Midden 12 eeuw-1800 (1847), R1003/2. 219 RAG, Inventaris van het archief van de officialiteit van het bisdom Gent (1445) 1559-1801, Sint-Baafs en Bisdom Gent, e Serie K 13 eeuw-1803 (1880), K9430. 220 A. G. Kvetko, Tales of seduction and betrayal, p. 232.
105
navolging van deze auteurs onderzoeken we de situatie voor de Gentse officialiteit. Het zou onrealistisch zijn te stellen dat de officialiteit bewust mannen of vrouwen benadeelde in deze rechtszaken. Desalniettemin is het denkbaar dat de kerkelijke rechtbank binnen de patriarchale samenleving onbewust mannen bevoordeelde. Eveneens is het mogelijk dat vrouwen, vooral wanneer er sprake was van zwangerschap of defloratie, meer dan mannen op sympathie van de officiaal konden rekenen. We gaan na wie het vaakst een voordelig vonnis behaalde en wie het zwaarst werd bestraft. We starten met de vonnissen van rechtszaken waarin aanklagers de huwelijksbelofte wilden verbreken.
VONNIS VERBREKEN HUWELIJKSBELOFTE Verbreken van de huwelijksbelofte Verbreken van de huwelijksbelofte en boete Verbreken van de huwelijksbelofte kerkelijke straf Onduidelijk vonnis
Mannelijke aanklager 42% 42% 7%
Vrouwelijke Aanklager 26% 74% 0%
9%
0%
Fig. 5.31 Vonnissen met betrekking tot het verbreken van de huwelijksbelofte, naargelang het geslacht van de aanklager, 1568-1782 (%)
We weten intussen dat ieder verzoek tot het verbreken van de huwelijksbelofte door de officialiteit werd gerespecteerd. Dit kon echter gepaard gaan met een boete, die de aanklager in ruil voor zijn of haar vrijheid betaalde. In figuur 5.31 zien we dat vrouwen vaker dan mannen deze geldstraf moesten betalen. Mannen kregen in tegenstelling tot vrouwen zowel boetes als kerkelijke straffen opgelegd. Het is opmerkelijk dat vrouwelijke aanklagers vaker dan mannelijke een boete kregen. Dit is bijzonder aangezien we verwachten dat vooral mannen een schadevergoeding aan vrouwen zouden moeten betalen vanwege het verlies van hun maagdelijkheid. Dit blijk echter niet het geval te zijn. De oorzaak hiervan is alsnog niet duidelijk.
Vervolgens onderzoeken we de vonnissen van de gerechtelijke zaken waarin de aanklager een huwelijksbelofte wilde afdwingen.We leiden af uit figuur 5.32 dat mannen niet vaak hun verloofdes konden dwingen tot een huwelijk. Vrouwen behaalden daarentegen dikwijls een gunstig vonnis: zij hadden kans op een huwelijk of op een schadevergoeding, wanneer de beschuldigde voor een keuze werd gesteld. Vrouwen hadden dus meer kans op een trouwpartij dan mannen. 106
VONNIS AFDWINGEN HUWELIJKSBELOFTE Huwen Niet huwen Keuzemogelijkheid Niet huwen en boete Niet huwen, boete en kerkelijke straf Onduidelijk vonnis
Mannelijke aanklager 36% 46% 0% 0% 0%
Vrouwelijke aanklager 37% 38% 9% 1% 1%
18%
14%
Fig. 5.32 Vonnissen met betrekking tot het afdwingen van de huwelijksbelofte, naargelang het geslacht van de aanklager, 1568-1782 (%)
Wanneer we de onderzoeksresultaten voor het buitenland bestuderen, stellen we dezelfde tendens vast. Kvetko meent eveneens dat mannen benadeeld werden in zaken over verbroken huwelijksbeloftes in Rouen.221 Zij houdt echter rekening met de rechtszaken waarin de aanklager zwanger of ontmaagd was. Wanneer deze rechtszaken buiten beschouwing worden gelaten, blijkt dat mannen begunstigd werden.222 Ook voor de Gentse officialiteit is dit het geval. We blikken terug op figuur 5.29 waar zwangerschap in verband wordt gebracht met de vonnissen. De tabel toont aan dat, wanneer er geen sprake was van een zwangerschap, er vaker veroordeeld werd tot een huwelijk. Wanneer we echter de keuzemogelijkheden en de huwelijken optellen in strafzaken waar de aanklager zwanger was, zien we dat een zwangerschap voordelig was. Met andere woorden, de vrouwelijke aanklagers werden benadeeld wanneer zij niet zwanger waren. Watt stelt eveneens vast dat vrouwen in Valangin, tussen het midden van de 16 e en het begin van de 18e eeuw, werden benadeeld. 223
We kunnen ons afvragen waarom vrouwen minder vaak een gunstig vonnis verkregen. Aangezien dit niet enkel in Gent, maar ook in Rouen en Valangin werd vastgesteld, kunnen we stellen dat dit niet louter toevallig was. Was de begunstiging van mannen een resultaat van de werking van de officialiteit of was dit een logisch gevolg van de toenmalige samenleving? Mogelijk kunnen we dit interpreteren door de patriarchale ingesteldheid die in heel Europa aanwezig was tijdens het Ancien Régime. Mannen hadden meer autoriteit en macht dan vrouwen. Bovendien werden vrouwen soms als onbetrouwbaar en wispelturig 221
A. G. Kvetko, Tales of seduction and betrayal, p. 232. A. G. Kvetko, Tales of seduction and betrayal, p. 156. 223 J. R. Watt, The making of modern marriage, p. 101. 222
107
afgeschilderd. Daarenboven bestonden de wetgevende en rechterlijke instanties louter uit mannen, waardoor ook de rechtsorganen en de wetgeving beïnvloed werden door vrouwonvriendelijke standpunten.224 Mogelijk ligt dit mee aan de basis van de benadeling van vrouwen in deze rechtszaken. Anderzijds is het mogelijk dat vrouwen de huwelijksbelofte minder goed konden bewijzen dan mannen en om deze reden minder vaak gelijk kregen van de officiaal. Mogelijk wisten zij de officiaal minder goed te overtuigen of hadden ze minder afdoend bewijs van de belofte. 5.4.5 KORT BESLUIT In dit hoofdstuk analyseerden we de vonnissen. We zagen dat gerechtelijke zaken waarin de aanklager de huwelijksbelofte wilde verbreken, eindigden met de ontbinding van de belofte. Eveneens eindigde de meerderheid van de strafzaken waar de aanklager een huwelijk wilde afdwingen niet in een trouwpartij. We merken hierbij op dat de officialiteit milder werd in de berechting van beide soorten rechtszaken tussen de 16 e en de 18e eeuw. Vervolgens gingen we
na
of
deze
vonnissen
verband
hielden
met
bepaalde
motieven
of
argumentatiestrategieën van de betrokkenen. We zagen echter dat iedere reden tot het verbreken van de huwelijksbelofte door de officialiteit als gegrond werd beschouwd. De motieven tot het afdwingen van een belofte waren daarentegen minder efficiënt. We gingen hierbij in op zwangerschap als reden en constateerden dat dit niet noodzakelijk tot een huwelijk leidde, hoewel zwangere aanklagers meer kans hadden op een gunstig vonnis dan anderen. Voor de bewijsvoeringen stelden we vast dat eerlijkheid mogelijk van belang was voor de officialiteit, naast de inbreng van getuigen en de impact van een schriftelijke trouwbelofte. Doch speelden er mogelijk ook andere elementen mee bij het vellen van een vonnis. Tot slot stonden we stil bij de verschillende vonnissen tussen mannen en vrouwen. We concludeerden dat mannen begunstigd werden ten koste van vrouwen, die enkel meer kans hadden op een voordelig vonnis wanneer ze zwanger waren. Deze trend blijkt ook op andere plaatsen voor te komen. Mogelijk is dit het gevolg van de patriarchale ingesteldheid in de vroegmoderne Europese samenleving, die ook onbewust aanwezig was aan de Gentse officialiteit. Evenzeer is het mogelijk dat vrouwen er minder goed in slaagden de huwelijksbelofte te bewijzen in vergelijking met mannen. 224
M. E. Wiesner, Women and Gender, pp. 30-32.
108
5.5 DE KERKELIJKE DOCTRINE EN DE VONNISSEN De kerkelijke leer stelt dat iedere huwelijksbelofte geldig was en diende nagekomen te worden (ten laatste) 40 dagen nadat men deze had uitgesproken. De Kerk meent eveneens dat ieder huwelijk moet plaatsvinden uit vrije wil.225 We kunnen stellen dat deze beginselen botsen in rechtszaken over verbroken huwelijksbeloftes. Wanneer een huwelijksbelofte werd verbroken, gebeurde dit omdat één van beide partners niet langer de intentie had te huwen met zijn of haar verloofde. Volgens de Kerk moest de huwelijksbelofte echter worden nagekomen. Dit impliceert dat het principe van de vrije wil niet werd gerespecteerd, aangezien iemand die niet langer wilde huwen daartoe kon verplicht worden. Werd de vrije wil gerespecteerd of dwong de officialiteit koppels te huwen? Welk grondbeginsel werd geprefereerd door de officialiteit?
Wanneer we terugblikken op de voorgaande rechtszaken waarin de aanklagers de huwelijksbeloftes wilde verbreken, zien we dat dit nooit eindigde in een trouwpartij. We kunnen stellen dat de officiaal de verloving verbrak, omdat de aanklager zich nooit zou neerleggen bij een huwelijk. In deze zaken was het principe van de vrije wil dus wellicht bepalend. In strafzaken waar de aanklager een huwelijk wilde afdwingen kwam het in de meeste gevallen niet tot een huwelijk, hoewel we zagen dat er veel beschuldigden alsnog gedwongen werden te huwen. Beide principes, het huwen na een huwelijksbelofte en de vrije wil, werden in deze uitspraken dus gerespecteerd.
Om meer duidelijkheid te krijgen over de toepassing van deze grondbeginselen, kunnen we enkele rechtszaken bestuderen die aan de officialiteit in beroep werden behandeld. We zien dat zeven zaken hetzelfde verloop en dezelfde uitkomst kenden.226 Deze rechtszaken werden gestart omdat één van de verloofden een huwelijk wilde afdwingen van de partner. Het was telkens duidelijk voor de officiaal dat er een huwelijksbelofte had plaatsgevonden en het koppel werd kort daarop verplicht te huwen. De beschuldigden gingen niet akkoord met deze uitspraak en gingen in beroep. Door dit te doen gaven zij te kennen dat een huwelijk voor hen geen optie was. De officiaal in beroep besliste uiteindelijk dat er geen huwelijk zou plaatsvinden tussen de verloofden. Op basis van deze zeven rechtszaken 225
A. Esmein, Le mariage en droit canonique, deel 1, p. 139 en p. 156. RAG, Inventaris van het archief van de officialiteit van het bisdom Gent (1445) 1559-1801, Sint-Baafs en Bisdom Gent, Serie B 1236-1802 (1855), B5696 (11), B364 (44), B5696 (38), B5696 (79), B5696 (135), B5696 (144), B5696 (155). 226
109
zouden we kunnen stellen dat de kerkelijke rechtbank in de eerste plaats aanstuurde op een huwelijk. Pas toen bleek dat de beschuldigden zich niet zouden neerleggen bij het vonnis, werden de verloofden ontheven van hun huwelijksbelofte. Met andere woorden, de officiaal gaf de voorkeur aan de onverbrekelijkheid van de huwelijksbelofte, boven de vrije wil van de verloofde. We moeten deze conclusie echter nuanceren door er op te wijzen dat de officiaal in beroep een andere was dan die in eerste aanleg. Bovendien is het mogelijk dat hij milder was of de kerkelijke doctrine minder volgde dan zijn collega. Ook dit kan meegespeeld hebben bij deze vonnissen in beroep.
We besluiten dat we geen klaarheid kunnen brengen in de dubbele positie van de Kerk. Uit de cijfergegevens met betrekking tot de vonnissen kunnen we niet afleiden dat de kerkelijke rechtbank één van de twee principes prefereerde. We kunnen ons hierbij afvragen of de officialiteit wel een voorkeur had en of dit überhaupt te achterhalen is. Dit onderzoeksresultaat illustreert niettemin dat de Kerk haar ambiguïteit inzake het huwelijk behield tijdens het Ancien Regime.
5.6 DE STRIJD OM HET HUWELIJK: KERK VERSUS STAAT Het Ancien Régime werd gekenmerkt door een groeiende spanning tussen Kerk en staat. Aan de basis lag de strijd om het zeggenschap over het huwelijk. In dit deel gaan we in op de verhouding tussen de overheden tijdens de vroegmoderne periode. Vervolgens onderzoeken we of dit conflict ter sprake kwam in de strafzaken. We merken op dat dit niet eerder werd onderzocht aan de hand van gerechtelijke zaken over verbroken huwelijksbeloftes.227 Niettemin is het belangrijk na te gaan of de spanningen tussen Kerk en staat ook in de officialieit tot uiting kwamen. Op deze manier kunnen we achterhalen in hoeverre deze vijandigheden gevolgen had voor de betrokkenen. 5.6.1 SITUATIESCHETS Het huwelijk was sinds de vroege middeleeuwen een kerkelijke aangelegenheid. Als gevolg hiervan beperkte de burgerlijke overheid zich tot het regelen van bijkomstigheden zoals de
227
Een uitgebreide licentiaatsverhandeling verduidelijkt de strijd tussen Kerk en staat: J.-L. Moreau, La “guerre matrionale”: La sécularisation du mariage du XVIIIe siècle dans les Pays-Bas autrichiens, Louvain (onuitgegeven licentiaatsverhandeling Université Catholique de Louvain), 1983.
110
meerderjarigheidsleeftijd, het huwelijksvermogensrecht en trouwfeesten.228 Tijdens het Ancien Régime kwam hier verandering in. Vanaf de 16e eeuw ondernamen verscheidene de wereldlijke gezaghebbers in het Westen pogingen om het huwelijksrecht in handen te krijgen.229 Ze deden dit met het oog op een wet die stelde dat minderjarigen niet konden huwen zonder de toestemming van hun ouders. Dit was immers een probleem waar de wereldlijke overheid niets kon tegen ondernemen. Volgens de canonieke wetgeving was de instemming van de ouders geen vereiste bij een huwelijkssluiting. Niettemin spoorde de Kerk jongeren aan om rekening te houden met het advies van hun vader (en moeder), maar de wereldlijke overheid wilde hiervan een huwelijksbeletsel maken. De facto was dit een eerste stap in de richting van de secularisatie. De Kerk besefte dit en hield vol dat het huwelijk louter haar aanbelangde.230 Ondanks de inspanningen van de vorsten bleef het kerkelijk monopolie dan ook grotendeels gerespecteerd tot de Oostenrijkse periode. Vanaf de troonsbestijging van Jozef II aan het einde van de 18e eeuw brak er een nieuw tijdperk aan. De keizer tolereerde niet langer dat de Kerk de bevoegdheid over het huwelijk had en vaardigde tijdens zijn ambtstermijn verscheidene edicten uit waarbij de Kerk macht moest inleveren. Het hoogtepunt was de wet van 1784, die stelde dat vanaf dan enkel de burgerlijke huwelijken wettig waren. Ook waren de kerkelijke gerechtshoven niet langer bevoegd voor rechtszaken over huwelijken en huwelijksbeloftes. In 1786 werd dit edict opnieuw bevestigd.231 We vragen ons af of we in de proceszaken verwijzingen naar dit conflict terugvinden. Kunnen we uit de proceszaken iets leren over de relatie tussen de overheden? Had de gespannen sfeer consequenties voor de betrokkenen? 5.6.2 HET CONFLICT TUSSEN KERK EN STAAT IN DE PROCESZAKEN Wat betreft ons onderzoek zijn er twee rechtszaken die ons meer vertellen over de relatie tussen de kerkelijke en de wereldlijke overheid. In de volgende paragrafen verdiepen we ons in deze strafzaken. We bemerken dat het geschil tussen de overheden nooit expliciet werd vermeld in de processen en deze analyse gebaseerd is op onze eigen interpretaties van de bronnen. 228
R. Burggraeve en M. Cloet, “Relatie en huwelijk in de nieuw tijd”, in: M. Cloet en H. Storme, Levensrituelen: het huwelijk, Leuven, Universitaire pers, 2000, p. 14. 229 J. A. Brundage, Law sex and Christian society in medieval Europe, Chigaco, University of Chigaco Press, 1989, p. 574. 230 D. Haks, Huwelijk en gezin in Holland, pp. 17-20 231 M. Witdouck, Kerk, staat en de maatschappij, pp. 141-153.
111
In 1756 verbraken Joanna Theresia Desyn en Phillipus Simoens hun huwelijksbelofte zonder tussenkomst van de officialiteit.232 Uit de verklaringen van de getuigen leiden we af dat het koppel en hun ouders onderhandelden over een schikking, als schadevergoeding voor één van de verloofden. Opmerkelijk was dat de partijen werden bijgestaan door de koster, de burgemeester, een schepen en de griffier van de parochie. Uiteindelijk ging iedereen akkoord met een geldsom van 22 ponden groten en de kosten van twee flessen wijn als compensatie voor de verbroken huwelijksbelofte. Joanna diende ook de gouden oorringen die zij van Philipus had gekregen terug te geven.233 We zijn niet op de hoogte van het verdere verloop van de onderhandelingen, maar wellicht kon één van de verloofden zich toch niet verzoenen met dit akkoord. Niet veel later werd deze zaak immers voor de officialiteit gebracht. Wat leert deze proceszaak ons over de verhouding tussen de wereldlijke en de geestelijke overheid? We zien dat de lokale wereldlijke en kerkelijke gezaghebbers optraden als bemiddelaars in deze zaak. Het feit dat beide overheden vertegenwoordigd waren tijdens de onderhandelingen wijst mogelijk op een samenwerking tussen de twee. Het is ook denkbaar dat geen van beide overheden de zaak uit handen wilde geven en om die reden bereid was met de andere te onderhandelen. We merken tevens op dat het gaat om een relatie tussen Kerk en staat op lokaal niveau. Wellicht leefden zij in mindere mate op gespannen voet dan de federale overheden, omdat zij vaker aangewezen waren op elkaar. Daarnaast illustreert deze strafzaak dat de Kerk geen monopolie had over het huwelijk zoals ze zelf beweerde. We kunnen dit stellen doordat de wereldlijke overheid ook optrad als bemiddelaar. Dit was opnieuw een goede zaak voor de betrokkenen. Zij konden immers beroep doen op verscheidene instellingen die bevoegd waren voor het huwelijk. Deze samenwerking maakte dat de betrokkenen zowel de canonieke als de wereldlijke wetgeving konden hanteren tijdens de onderhandelingen. Voor hen was dit dus positief.
Een tweede rechtszaak die hier van belang is ging tussen Joannes Fransiscus Torck en Ferdinandus van Assche. Ferdinandus wilde niet dat zijn dochter Catharina huwde met Joannes en trok naar de officialiteit om het huwelijk te voorkomen. De vader van Catharina 232
Volgens het canoniek recht was de inmenging van een kerkelijke gerechthof niet noodzakelijk, wanneer de verloofden onderling akkoord gingen met het verbreken de belofte konden. 233 RAG, Inventaris van het archief van de officialiteit van het bisdom Gent (1445) 1559-1801, Sint-Baafs en Bisdom Gent, Serie R Midden 12e eeuw-1800 (1847), R1003/8.
112
berustte zijn betoog op het argument dat zijn dochter de meerderjarigheidsleeftijd van 25 jaar nog niet had bereikt. Zij had aldus de toestemming nodig van haar ouders, alvorens zij in het huwelijksbootje kon stappen. Ferdinandus baseerde zich op een plakkaat uit 1623 waarin de aartshertogen stelden dat minderjarigen niet konden huwen zonder de ouderlijke toestemming. De officiaal ontkrachtte dit argument en wees er op dat binnen het kerkelijk gerechtshof louter de canonieke wetgeving van toepassing was. Volgens de kerkelijke wetgeving lag de meerderjarigheidsleeftijd veel lager dan 25 jaar en konden jongeren huwen zonder de toestemming van ouders of voogden.234 We zien dus dat de officiaal inging tegen het argument van Ferdinandus. Hij maakte duidelijk dat het kerkelijke gerechtshof zich distantieerde van de burgerlijke wetgeving. Hoewel hij het niet expliciet vermeldde in de rechtszaak, stond hij wellicht weigerachtig tegenover de wereldlijke macht die aasde op de huwelijkswetgeving. Om de afwijzende reactie van de officiaal beter te begrijpen moeten we rekening houden met het tijdskader. Deze strafzaak had plaats in 1779. In de voorgaande jaren had de staat het monopolie van de Kerk over het huwelijk meermaals in vraag gesteld. Bovendien vaardigde de keizer steeds vaker edicten uit waarbij de Kerk macht moest inleveren. De houding van de officiaal kan dus gezien worden als een deel van de gespannen sfeer van toen. Mogelijks was hij op een ander tijdstip milder geweest en had hij toen dit argument niet volledig verworpen. Bovendien was de kwestie rond minderjarigen en de ouderlijke instemming altijd al een obstakel geweest in de relatie tussen Kerk en staat. Ook om deze reden kon de officiaal een radicaler standpunt innemen tegenover de wereldlijke wetgeving, dan gewoonlijk. De betrokkenen waren minder gebaat bij deze situatie. Door de vijandelijkheden stelde de officiaal zich immers minder flexibel op tegenover de bewijsvoering. 5.6.3 KORT BESLUIT Op basis van twee procesdossiers stellen we dat de relatie tussen Kerk en staat ambigu was. Enerzijds zien we dat er sprake was van een samenwerking tussen de overheden, wanneer zich verbroken huwelijksbelofte diende opgelost te worden. We merken hierbij op dat het gaat om de verhouding op lokaal niveau. Daarenboven kunnen we niet uitsluiten dat dit een noodzakelijke samenwerking was, daar wellicht geen van beide overheden bereid was de
234
RAG, Inventaris van het archief van de officialiteit van het bisdom Gent (1445) 1559-1801, Sint-Baafs en Bisdom Gent, e Serie K 13 eeuw-1803 (1880), K9436.
113
teugels uit handen te geven. Anderzijds concluderen we dat de spanning tussen Kerk en staat wellicht aanwezig was in de officialiteit. Een bepaalde officiaal stelde zich immers zeer afkerig op tegenover een betrokkene die zich beriep op de wereldlijke wetgeving in zijn betoog. We moeten hier echter rekening houden met het tijdskader. Eveneens wijzen we er op dat de minderjarigheidsleeftijd en de ouderlijke toestemming een gevoelig punt was in de relatie tussen Kerk en staat. Een samenwerking tussen de overheden was dus mogelijk, maar onderhuids bleef de vijandigheid bestaan. We stellen dat de betrokkenen meer voordeel haalden uit de samenwerking dan uit de confrontatie tussen de overheden. In het eerste geval konden zij beroep doen op de canonieke én de wereldlijke wetgeving. In het tweede was dit niet zo en konden zij zich slechts tot één overheid richten.
114
Hoofdstuk 6: Besluit Bij het begin van deze studie was er weinig gekend over verbroken huwelijskbeloftes. Afgezien van de literatuur over het buitenland en het onderzoek naar middeleeuwse huwelijksbeloftes, wisten we niet op welke manier in Vlaanderen werd omgegaan met deze beloftes tijdens het Ancien Regime. Deze studie gaf dus een eerste kijk op verbroken trouwbeloftes en vertelde daarbij meer over de houding van mannen en vrouw tegenover het huwelijk. Daarnaast kregen we door dit onderzoek een beter beeld op de kerkelijke jurisdictie en haar werking. Naast deze twee hoofdcomponenten, die we onderbrachten in één analyse van de proceszaken, gingen we ook opzoek naar de toepassing van de kerkelijke doctrine in de rechtszaken. Tot slot onderzochten we aanwezigheid van de wrijvingen tussen Kerk en staat aan de officialiteit.
In de eerste plaats onderzochten we dus hoe mannen en vrouwen zich opstelden tegenover het getrouwde leven en het huwelijk. Om dit na te gaan gebruikten we verscheidene subvragen. We zagen daarbij dat rechtszaken over verbroken huwelijksbeloftes zowel tijdens de 16e als de 18e eeuw plaatsvonden. In deze periode daalde het aantal zaken echter ten gevolge van het Concilie van Trente, de opkomst van wereldlijke rechtbanken en de economische conjunctuur. Bovendien waren er twee verschillende soorten strafzaken: in de eerste soort wilde de aanklager de trouwbelofte verbreken, in de tweede dwong de aanklager de belofte af. Die eerste kwam vaak voor in de 16 e eeuw, de tweede had frequent plaats in de 18e eeuw. Daarnaast ondervonden we dat de betrokkenen meestal afkomstig waren uit de omgeving van Gent en zij dikwijls procedeerden naar aanleiding van hun eerste huwelijk. Vermoedelijk behoorden zij ook tot alle rangen en standen binnen de samenleving, hoewel de zeer armen en rijken niet voorkwamen. Een opmerkelijk gegeven hierbij was het geslacht van de aanklager: veelal waren het vrouwen die een zaak aanspanden tegen hun verloofde. Tot slot gingen we ook de motieven van de betrokkenen na: Waarom wilden zij een huwelijksbelofte verbreken of afdwingen? De aanleidingen tot het verbreken van de belofte verdeelden we in drie categoriën: de huwelijksbeletselen, het verzet van de intieme kring tegen het huwelijk en het buitensporige gedrag van de andere verloofde. Motieven tot het afdwingen van een huwelijksbelofte bestonden vooral uit zwangerschap of het verlies van de maagdelijkheid. Daarnaast gingen we op zoek naar andere drijfveren, , die aanklagers 115
eveneens konden aanzetten tot een rechtszaak en die niet expliciet werden vermeld in de proceszaken, zoals liefde en eer. Vermoedelijk speelden liefde en genegenheid een rol in sommige rechtszaken. Niettemin werden huwelijken nog afgesloten uit economische overwegingen. Evenwel stond eer ter sprake tijdens de processen. Vooral de eer van vrouwen was hierbij van belang, daar die samenhing met hun seksualiteit. Wanneer vrouwen hun maagdelijkheid verloren voor het huwelijk, kregen zij een minder goede reputatie. Bovendien daalden hierdoor hun kansen op de huwelijksmarkt. Met het oog op een nieuwe verloving was het dus van belang hun eer terug te winnen, wanneer die verloren was gegaan tijdens de verloving.
Op basis van de bovenstaande gegevens trokken we conclusies over de houding van mannen en vrouwen tegenover huwen. We stelden daarbij dat het huwelijk voor vrouwen van groter belang was dan voor mannen. Zij startten immers vaker dan mannen een rechtszaak en hadden daar meer redenen toe. Hierbij verwezen we opnieuw naar de eer en de reputatie van de betrokkenen die op het spel stond in de proceszaken. Door het verbreken van de verloving liep men sociale schade op, waardoor de sociale positie en de kansen op de huwelijksmarkt slonken. Vrouwen hadden hierbij meer te verliezen dan mannen. De vrouwelijke eer hing immers samen met de maagdelijkheid, die soms verloren was gegaan tijdens de verloving. Hierdoor leden zij sneller eerverlies dan mannen. Bovendien hadden vrouwen hierdoor minder kans op een nieuw huwelijk, waardoor een leven als alleenstaande niet uitgesloten was. Hierin zouden zij wellicht moeilijker kunnen overleven, dan wanneer zij als getrouwde vrouwen door het leven gingen. Voor vrouwen had de verbroken belofte dus sociale én economische gevolgen. De eer van mannen werd niet gekoppeld aan seksualiteit en ook hun overlevingskansen verkleinden niet als gevolg van de breuk. Wanneer we deze bevindingen plaatsen binnen het genderperspectief kunnen we stellen dat vrouwen het onderspit delfden in deze rechtszaken, daar zij duidelijk kwetsbaarder waren dan mannen tijdens het huwelijksproces. Niettemin zien we dat vrouwen binnen de juridische wereld een vrij sterke positie bekleedden, aangezien zij ook in staat waren een proceszaak te starten. De tweede component in de analyse van de proceszaken was de jurisdictie van de officialiteit. Ook hier gingen we te werk aan de hand van verschillende kleinere 116
onderzoeksvragen. In de eerste plaats onderzochten we hoe de betrokkenen zich verdedigden in strafzaken waarin de aanklager een huwelijk wilde afdwingen. Dit gebeurde voornamelijk mondeling, door verklaringen van de betrokken partijen en de getuigen. De aanklagers konden zich daarbij verdedigen door op hun eigen eer en reputatie te wijzen, die voor de breuk nog hoogstaand was. Sommige beschuldigden probeerden zich dan weer te verdedigen en een straf te ontlopen door te zweren dat ze nooit een huwelijksbelofte hadden uitgesproken. Naast hun eigen verklaringen lieten de betrokken partijen zich ook vaak bijstaan door getuigen. Bij de getuigenissen ws er een duidelijk verschil te zien tussen zaken waarin de aanklager zwanger was en die waar dit niet zo was. Bij een zwangerschap waren er namelijk meer getuigen, die bovendien meestal een verklaring aflegden in het voordeel van de zwangere aanklager. Opmerkelijk hierbij was het grote aantal vrouwen, wat het gevolg was van de vele vroedvrouwen die getuigden en de solidariteit tussen vrouwen in zaken rond eer. In de tweede plaats onderzochten we de vonnissen. We zagen dat in rechtszaken waar de aanklager een huwelijksbelofte wilde verbreken, deze eis steeds werd ingewilligd en de betrokkenen van de belofte werden ontheven. Dit ging echter vaak gepaard met een bijkomende straf. In rechtszaken waar de aanklager een huwelijk wilde afdwingen, waren er twee vaak voorkomende vonnissen: huwen of niet huwen. De meerderheid van deze strafzaken eindigde niet in een huwelijk, hoewel het verschil met de zaken waarin dit wel het geval was klein is. Tot slot onderzochten we of mannen respectievelijk vrouwen meer kans hadden op het behalen van het gewenste vonnis. Op basis van kwantitatieve gegevens zagen we hierbij dat vrouwen benadeeld werden door de officialieit. Wanneer zij een huwelijksbelofte wilden verbreken, kregen zij vaker dan mannen een bijkomende boete. Zij hadden echter wel meer kans op een huwelijk dan mannen, wanneer zij een trouwbelofte wilden afdwingen. Hier hoielen we echter rekening met de zaken waarin de aanklager zwanger was. Wanneer we deze rechtszaken uit de resultaten filteren en keken naar de overige cijfergegevens, viel het op dat vrouwen minder kans maakten op trouwen dan mannen. Mogelijk zijn deze onderzoeksresultaten te verklaren door de patriarchale ingesteldheid van de toenmalige samenleving, die ook aan de officialiteit doordrong. Het was evenwel ook denkbaar dat vrouwen er minder vaak in slaagden hun huwelijksbelofte te bewijzen, waardoor zij ook minder vaak de gewenste uitspraak verkregen.
117
In het onderdeel over de jurisdictie legden we expliciet de link tussen de motieven en de bewijsvoeringen van de betrokkenen en de vonnissen. We vroegen ons hierbij af of bepaalde motieven, dan niet argumenten of bewijzen, meer kans gaven op het gewenste vonnis dan andere? Wanneer we terugblikten op de uitspraken tot het verbreken van de huwelijksbelofte, zagen we dat iedere zaak eindigde in een breuk ongeacht het motief van de aanklager. Deze laatste diende dus geen specifieke reden op te geven als verantwoording voor het beëindigden van de verloving. Het was denkbaar dat we hiervoor een verklaring vonden in de kerkelijke doctrine. Deze stelde immers dat een huwelijk altijd uit vrije wil moest plaatsvinden. Wanneer een aanklager duidelijk aangaf dat dit niet langer het geval was, kon dit voldoende zijn om de belofte te verbreken. Bij het analyseren van de uitspraken over het afdwingen van de belofte zagen we dat de meerderheid van deze zaken niet eindigde in een huwelijk. Niettemin lag het aantal proceszaken die wel uitmondde in een trouwpartij ook hoog. In deze zaken gingen we na of het motief zwangerschap meespeelde in de rechtszaken. We merkten hierbij dat dit argument meer kans bood op een gunstig vonnis voor de aanklager. Zwangerschap was immers een extra drukkingsmiddel om de beschuldigde te verplichten tot een tegemoetkoming. Iedereen wist immers dat alleenstaande moeders een moeilijk bestaan kenden. In deze rechtszaken probeerden we eveneens de link te leggen tussen de verklaringen van de betrokkenen en de uitspraken. We stelden dat de eerlijkheid van de betrokkenen, de getuigenissen en een schriftelijke huwelijksbelofte mogelijk een bepalende rol hadden in de zaken. Toch merkten we hierbij op dat een vonnis wellicht op meerdere elementen gebaseerd was en niet enkel het gevolg was van het betoog en de argumentatie van de betrokkenen. Naast de uitgebreide analyse van de proceszaken, legden we ons ook toe op een kleinere onderzoeksvraag
met
betrekking
tot
de
kerkelijke
doctrine
over
verbroken
huwelijksbeloftes. Enerzijds stelde de Kerk dat een verloofde de huwelijksbelofte moest nakomen wanneer deze was uitgesproken. Anderzijds meende zij dat geen enkel huwelijk mocht ingaan tegen de eigen wil. Deze twee principes botsten in de rechtszaken: één van de verloofden wilde immers niet meer huwen, want dit ging in tegen zijn of haar wil. Toch diende deze persoon volgens de Kerk te huwen zoals gepland. Wat deed de officialiteit? Werden de betrokkenen gedwongen te trouwen of niet? In de vonnissen zagen we dat iedere aanklager die de belofte wilde verbreken, zijn of haar eis toegewezen kreeg. We 118
konden dus stellen dat hier de vrije wil van de aanklager primeerde. In de andere rechtszaken, namelijk die waarbij de aanklager een huwelijk wilde afdwingen, waren er twee veelvoorkomende vonnissen. Deze strafzaken eindigden vaak in een huwelijk, maar het merendeel van de zaken werd beëindigd door het verbreken van de verloving. Het verschil in aantal tussen deze twee vonnissen was niet groot. Hier was het dus minder eenvoudig na te gaan of één van de twee principes doorwoog. Bovendien konden we ons afvragen of de officiaal vonnissen velde met het oog op één van deze grondbeginselen. Hield de rechter daadwerkelijk rekening met de kerkelijke leer of liet hij zich meer beïnvloedden door andere factoren, zoals zijn eigen mening, de getuigen of de verklaringen van de betrokkenen?
Tot slot stelden we een derde kleine onderzoeksvraag op met betrekking tot de toenmalige strijd tussen de wereldlijke en de kerkelijke overheid om het huwelijk. Op basis van twee procesdossiers zagen we enerzijds dat er sprake was van een samenwerking tussen de overheden. Anderzijds was de verzuurde relatie tussen Kerk en staat ook voelbaar aan de Gentse officialiteit aan het einde van het Ancien Regime.
Na het ondernemen van deze studie konden we ons opnieuw de volgende vraag stellen: Stond een huwelijksbelofte gelijk aan trouwen is houwen? Voor velen stond de belofte gelijk aan een huwelijk, zelfs nadat er een rechtszaak had plaats gevonden. Voor anderen was dit dan weer niet het geval. Hoe dan ook toonden onze resultaten aan dat de volkse wijsheid de jongeren niet onterecht waarschuwde. Door een huwelijksbelofte af te sluiten beoogde men immers een nieuwe toekomst die in het water viel wanneer één van de verloofden de belofte verbrak. In deze strafzaken stond dan ook veel meer op het spel dan het verbreken van de verloving of een vergelding voor de breuk. Voor velen zou dit bepalen hoe hun verdere leven eruit zag. Hierbij had de officiaal de touwtjes in handen. Hij besliste immers over de toekomst van de betrokkenen. De tussenkomst van het gerechtshof gaf daarbij geen garantie op een huwelijk. De officialiteit was slechts een bemiddelaar en geen koppelaar. Ongeacht een verloving eindigde aan de officialiteit of niet, besloten we uit deze studie eveneens dat een huwelijkssluiting een delicate zaak was. Uit de rechtszaken komt immers naar voren dat er verschillende elementen waren waar verloofden dienden rekening met te houden bij hun verloving en/of huwelijk. Hierbij denken we aan de toestemming van hun
119
ouders, hun eigen sociale positie en eer, maar ook aan hun persoonlijke voorkeur en affectie voor hun partner.
Uit deze studie onthouden we dus dat men beter kon bezinnen alvorens een huwelijksbelofte uit te spreken. Dit kon immers grootschalige gevolgen hebben voor de toekomst van de verloofden. Op basis van onze bronnen zouden we ook andere dingen kunnen besluiten. Zo zouden we, met behulp van parochieregisters, kunnen onderzoeken hoeveel betrokkenen er in het huwelijksbootje stapten nadat zij gedwongen werden te huwen. Dit zou aangeven hoe groot de macht van de officialiteit was. Evenzeer zouden we de gendercomponent verder kunnen uitdiepen door een discoursanalyse toe te passen op de procesdossiers en de vonnissen. Deze laatste twee invalshoeken konden we niet zelf toepassen vanwege tijdsgebrek. We hopen echter dat dit in de toekomst wel nog mag gebeuren en dat deze studie de start is van verder onderzoek naar verbroken huwelijksbeloftes tijdens het Ancien Régime in Vlaanderen en/of België.
120
Bijlage Aan deze scriptie worden twee bijlagen toegevoegd. De eerste is terug te vinden na de huidige verantwoording, de tweede kan teruggevonden worden op de cd-rom achteraan.
De eerste bijlage bestaat uit een tabel waarin alle proceszaken die werden gebruikt in dit onderzoek, worden weergegeven in chronologische volgorde. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen de proceszaken ‘in staat van onderzoek’, en de vonnissen en procesdossiers. We hebben dit gedaan omdat de proceszaken ‘in staat van onderzoek’ enkel worden gebruikt in 5.1, bij het nagaan van de frequentie van de strafzaken. Voor de andere onderzochte variabelen wordt er vaak gebruik gemaakt van zowel de vonnissen als de procesdossiers.
Deze tabel wordt bijgevoegd aan de verhandeling zodat, indien de lezer dat wenst, de procesdossiers of de vonnissen eenvoudig terug te vinden zijn in de inventarissen of in het archief. We merken op dat de procesdossiers, zoals K9455 of R1003/15, onder deze nummers terug te vinden zijn in het Rijksarchief. Voor de vonnissen is dat anders. Het nummer 4B363 of 74B5696 verwijst naar vonnissen in de vonnissenregisters B363 en B5696. De nummers 4 of 74 kennen wij zelf toe aan de vonnissen op basis van chronologie. Doordat ook de namen van de betrokkenen en het jaartal waarin dit zich afspeelde in de tabel worden opgenomen, zijn de vonnissen eenvoudig terug te vinden in de registers. Het is echter moeilijker dezelfde ook in de inventaris van De Brouwer aan te treffen. Zoals gezegd stelde De Brouwer een eigen categorisering op, zodat de vonnissen verspreid staan over de verschillende categorieën.
In de tweede bijlage die op cd-rom werd bijgevoegd, worden de transcripties van de procesdossiers weergegeven. Daarnaast is er ook een begeleidend document voorzien waarin de regels, die werden toegepast tijdens het transcriberen, worden toegelicht. Zoals reeds werd aangegeven hebben we de procesdossiers, die we vonden door middel van de inventaris van Marc Carnier, getranscribeerd om een vlottere verwerking van de gegevens mogelijk te maken.
121
Het ter beschikking stellen van deze transcripties geeft andere onderzoekers de mogelijkheid zich verder te verdiepen in de procesdossiers. Eveneens geeft dit een beeld van de vorm en de inhoud van een juridische bron.
De cd-rom met de bijlage is terug te vinden achteraan, in de kaft van deze scriptie.
122
BIJLAGE I Proceszaken 'in staat van onderzoek' (Inventaris De Brouwer) EIGEN NUMMER OND1B363 OND2B363 OND1B5696 OND2B5696 OND3B5696 OND4B5696 OND5B5696 OND6B5696 OND7B5696 OND8B5696 OND9B5696 OND10B5696 OND11B5696 OND12B5696 OND13B5696 OND14B5696 OND15B5696 OND16B5696 0ND17B5696 OND18B5696 OND19B5696 OND20B5696 OND21B5696 OND22B5696 OND23B5696 OND24B5696 OND25B5696 OND26B5696 OND27B5696 OND28B5696 OND29B5696 OND30B5696 OND31B5696 OND32B5696 OND33B5696 OND34B5696 OND35B5696 OND36B5696 OND37B5696 OND38B5696
JAAR 1570 1571 1719 1720 1721 1722 1723 1723 1724 1725 1725 1725 1725 1727 1727 1727 1727 1730 1732 1732 1732 1732 1732 1733 1734 1734 1735 1735 1735 1736 1739 1739 1741 1743 1744 1747 1747 1747 1748 1748
MANNELIJKE BETROKKENE Ferdinand Dolhain Joannes van der Speete Livinus Verstraeten Phillipus Carolus van Vaernewijck Fransiscus Cansa Carolus van den Abbeele Joannes van Rechem Dominicus de Block Ignatius- Bernard de Cock Jan-Baptist Eeckman Egidius van der Rijst Joannes van den Eeckhaute Joannes Starcke Lambertus Schatteman Joannes Evereaerts Petrus van Damme Adrianus Joannes Laurijns Joannes de Schepper Joannes Melantois Carolus Vosele Damianus van Kerckhove Ingelbertus Bauters Petrus Ruaet Jacobus Ludovicus de Blombergh Jaspar van de Voorde Cornelius Spinoy Petrus de smet Jacobus de Coster Petrus van Goethem Benedictus Lanneau Dominicus Wieme Petrus Cohijn Judocus Manhaut Livinus Bracke Henricus Neijs Josephus van Poucke Ludovicus de Bost Joannes Coquijt Jo-Baptist van Herreweghe Jacobus de Mot
VROUWELIJKE BETROKKENE Barbara Seijsens Josina van Noorde Judocus Croes Anna-Theresia van Hoorebeke Livina-Clara le Duck Anna Verlaeckt Petronilla Rosseaux Anna-Catharina van Rijsschoot Joanna de Grave Josepha-Christina Cockers Anna van der Gucht Maria-Anna Seth Maria van Loo Catharina Engels Anna van Laecken Anna Ruyck Maria Johanna Catharina Bogaert Anna-Maria de Revel Elisabeth de Rudder Joanna-Theresia Bauwens Theresia-Paschasia du Bois Theresia de Meulemeester Petrus Spissens Anna-Barbara de Leghé Elisabeth Neerinc Maria Bauwens Joanna-Catharina de Meestere Maria-Theresia Bogaert Joanna Maes Joanna Verbauwen Judoca van de Walle Joanna Maria Janssens Livina Weynsberghe Joanna Waeyenberghe Maria-Cornelia de Meester Maria-Anna de Schutter Isabella Druaert Alexius Vermeulen Joanna Cools Anna-Maria Verbraecken 123
OND39B5696 OND40B5696 OND41B5696 OND42B5696 OND43B5696 OND44B5696 OND45B5696 OND46B5696 OND47B5696 OND48B5696 OND49B5696 OND50B5696 OND51B5696 OND52B5696
1749 1750 1750 1751 1751 1752 1755 1756 1756 1757 1757 1757 1760 1762
Petrus van der Vichte Petrus-Leonaruds Iman Matheus Ottevaere Petrus-Egidius van Kesbeke Emmanuel-Franciscus Boele Joannes-Augustinus Martens Petrus de Waele Jacobus Everaert Joseph Simoens Gulielmus van Deijnse Joannes Ceuterick Anna-Clara van Goethem Laurentius Liets Joannes Vereecken
Theresia Dick Joanna-Catharina van Loo Maria-Catharina Alget Adriana-Theresia van Puijvelde Maria de Vleeschauwere Petronella Willems Elisabeth van Rijsselberghe Josepha-Coleta Huijs Joanna-Theresia Desseyn Barbara-Theresia de Weert Joanna de Groote Gulielmus Walwein Anna-Petronilla Voet Joanna-Maria Lambert
Procezaken met vonnissen en/of procesdossiers (inventaris De Brouwer en Carnier samen) EIGEN NUMMER 1B363 2B363 10B363 11B363 12B363 13B363 14B363 15B363 16B363 17B363 18B363 19B363 3B363 4B363 5B363 6B363 7B363 8B363 9B363 20B363 21B363 22B363 23B363 24B363 25B263 26B363
JAAR 1568 1568 1569 1569 1569 1569 1569 1569 1569 1569 1569 1569 1569 1569 1569 1569 1569 1569 1569 1570 1570 1570 1570 1570 1570 1570
MANNELIJKE BETROKKENE Jacobus van Loo Joannes van Stichele Judocus van den Bossche Judocus van den Essche Joannes Baert Petrus Cocquut Stefaan Biest Dympnus Heertsene Petrus Reynaerts Thomas de Backere Sergius Verhulst Adrianus Jacobssuene Joannes Tijtgat Joannes De Buel Gulielmus Lammens Alonius Michiels German Goossens Egidius van Polvliet Joannes Lommervaert Jacobus Van Roo Hubert Vincke Melchior Lem Joannes van de Coorde Catharina Impes Joannes van den Driessche
VROUWELIJKE BETROKKENE Catharina van Eecke docher van Adrianus van Loewe Adriana van den Bossche Godelieve van Hole Joanna Schots Maria-Carola van den Berghe Catharina Maes Elisabeth van Burene Elisabeth Danckaert Maria van den Brande Johanna van den Bossche Maria Thuijs Joanne Scots
Catharina Mols Margareta Theunis Amelberga Maslos Arnoldine Salaers Elisabeth van Hecke Cornelia van Laere Judith le Merchiere Joanna Boels Joannes de Munck Hermina Late Cornelia X 124
27B363 28B363 29B363 3b0B363 31B363 32B363 33B363 34B363 35B363 36B363 1B364 2B364 3B364 4B364 5B364 6B364 10B364 11B364 12B364 13B364 14B364 15B364 16B364 17B364 18B364 19B364 20B364 21B364 22B364 23B364 24B364 25B364 7B364 8B364 9B364 26B364 27B364 28B364 29B364 30B364 31B364 32B364 33B364 34B364 35B364 36B364
1571 1571 1571 1571 1571 1571 1571 1571 1571 1571 1572 1572 1572 1572 1572 1572 1573 1573 1573 1573 1573 1573 1573 1573 1573 1573 1573 1573 1573 1573 1573 1573 1573 1573 1573 1574 1574 1574 1574 1574 1574 1574 1574 1574 1574 1574
Fransiscus Eeman Carolus Zanders Leodogarius Dardon Henricus Verdoot Joannes de Pau Egidius de Hondt Jacobus de Cuusere joannes janssens Georgius van Clapdorp Dionisius Aerents Petrus Winnant Judocus van Assche Thobias Bellinck Laurentius Cleene Livinus van Ackere Joannes Kerssens Joannes de Block Joannes Lambrechts Judocus Isenbaert Egidius van de Velde Osias de Keysere Livinus Pieters Livinus de Waele Jacobus de Neve Anthonius van Caue Martinus van Landeghem Gerardus Rest Matheus de Jonghe Henricus Corthals Gulielmus de Clercq Judocus Verloove Egidius Schiers Adrianus van Kerckvoorde Adrianus de Wale Joannes van der Cruycen Matheus de Schoemakere Jacobus Raes Egidius Zaman Joannes Martens Petrus de Brunne Gerulf de Muytere Petrus de Beuekele Odomarus van Quinckele Jacobus de Bleeckere Egidius Moens Petrus van der Banck
Anthonia en Joanna van Poucke Jacoba Vlamincx Joanna Svos Christiane Verhofstadt Avezoete Brackx Anna Snepperaerts Josina Svos Maria Westerlinck Barbara van de Meere Magdalena Teerlinck Adriana Upstal Catharina Smets Cornelia Pauwels Livia Creefs Elisabeth Sblocx Joanna Withaetsen Elisabeth van de Vooren Anna Amelberga Verdonck Lucia Backx Elisabeth Smulders Elisabeth Palinck Clara de Waerheyt Gertrudis Sclercq Anna Zutters Joanna Suwereyns Catharina van de Voorde Anna Crane Josina de Cloet Livina Gammaert Agnes van den Haute Livina sMuncx Catharina Shondts Anthonia Smets Catharina van Scharebeke Anna van Marcke Elisabeth Backelaers Elisabeth Schauvliege Martina Dobbelaere Martina Sbockx Joanna Lievens Catharina Speynsers Maria Verbeke Catharina Vlaminckx 125
37B364 38B364 39B364 40B364 41B364 42B364 43B364 43B364A 44B364 45B364 46B364 47B364 48B364 49B363 50B364 51B364 52B364 53B364 54B364 K19169 K19234 K9443 K9455 K9419 K19188 K19179 1B5696 2B5696 3B5696 4B5696 5B5696 6B5696 7B5696 10B5696 8B5696 9B5696 K9477 12B5696 13B5696 14B5696 15B5696 K9433 11B5696 16B5696 17B5696 18B5696
1575 1575 1575 1575 1575 1575 1575 1575 1575 1575 1575 1575 1575 1575 1575 1575 1575 1575 1576 1629 1635 1691 1694 1696 1711 1716 1718 1719 1719 1720 1720 1720 1720 1721 1721 1721 1721 1722 1722 1722 1722 1722 1723 1723 1723 1723
Joannes de Schelde Petrus de Voghelaere Daniel Segers Mathais de Huvettre Joannes van Pamele Joannes Eyman Petrus Neyt Livinus de Nekere Joannes Lammens Petrus Wauters Adrianus de Dekere Gulielmus Naens Paschius de Witte Jacobus Meganck Paulus van Raemdonck Arnold de Meyere Joannes Bracke Lambertus Marten Judocus Hoeck Joannes de Smet Jan Willems Joannem Baptiste Stalius Petrus van Zevecote Jacobus Fransiscus Stalius jacobus schuurmans Judocus Morel Gulielmus de Vogelaere Joannes de Clercq Josephus Emmanuel van Hoorebeke Petrus Struyvelt Joannes de Mol Petrus Bauwens Petrus d'Hauwe Fransiscus de Vijvere Franciscus Verstockt Fransiscus de Waele Cornelius Haegheman Joannes Rogiers Joannes Philippus Bauwens Joannes Schelstraete Guilielmus de wilde Albert la merne Lamaire Joannes Casier Petrus Roggeman Joannes-Josephus van Acker
Catharina Clos Digna van Ions Margaretha Sjagers Catharina Claeys barbara svliegers Anna van Speybrouck Maria Clap Paulina Spaeus Elisabeth Zavelmans Cornelia Shondts Clara Dooremans Maria van der Burcht Joanna Verbeke Maria Simoens Judoca van Haesbroeck Maria van Rakelbosch Amelberga Verdickt Margaretha Claeyssen Jacoba van de Maele Catharina Petit Jacquemijneken Taye Maria Magdalena du Tellier Maria Anna Ghijsens Catharina Simoens Catharina de Clercq Theresia Heyman Livina de Craeckere Amelberga de Cock Elisabeth Tayler Joanna Heyndrickx Catharina van Damme Isabella van Hoorebeke Anna Maria Aerts Maria-Anna Coppens Maria Temmerman Catharina Lippens Maria Nijse Anna Libaert Joanna Maria Verberchmoes Isabella van Loo Cornelie vande Moortere Theresia-Jacobs Strijncx Adriana de Pauw Livina de Brauwere Rosa de Meyere 126
19B5696 20B5696 21B5696 22B5696 23B5696 24B5696 25B5696 26B5696
1723 1723 1723 1723 1723 1724 1724 1724
27B5696 28B5696 K19184 29B5696 30B5696 31B5696 32B5696 33B5696 34B5696 36B5696 37B5696 39B5696 K9430/35B5696 40B5696 41B5696 42B5696 43B5696 44B5696 45B5696 47B5696 K9429 46B5696 49B5696 50B5696 K9426 48B5696 51B5696 52B5696 53B5696 54B5696 55B5696 56B5696 57B5696 58B5696 59B5696 60B5696 K19204
1725 1725 1725 1726 1726 1726 1726 1726 1727 1727 1727 1727 1727 1728 1728 1728 1728 1729 1729 1729 1729 1730 1730 1730 1730 1731 1731 1731 1731 1731 1732 1732 1733 1733 1733 1733 1733
Andreas Veralle Petrus Vereecken Jo-baptiste Denewijns Judocus van Damme Petrus Lams Laurentius Nevele Petrus Meiremans Petronilla Bauts Philippus Rodrigeus de Vora y Vega de Rhodes Joannes van der Crucyen Balduinus de Wilde Joannes Colson Franciscus-Alexander van den Dendere Franciscus Rombaut Adrianus Beke petrus-josephus mannemans Jozef Waterschoot Egidius de Smet Adrianus de Faux Marcus van Loo Franciscus woelkens Ferdinand-Anthonius Versmissen Jacobus Waeghe Lucas de Sij Joannes de Wilde Petrus Steert Jan-Baptist Bouché Joannes Malfeyt Joannes de Vijldere Ludovicus Ferdinandus van der Meulen Judocus van der Straeten Petrus Maes Andreas van Vlaenderen Phillipus de Landtheere Cornelius Wautertijn Simon Lagon Petrus verschelden Joannes Baut Joannes Lanckaert Petrus de Bruycker Judocus de But Judocus van de Walle Laurentius de Rimdoeux Fransiscus Bernardus van Dussche Fransiscus Vermeire
Joanna-Pelagie Rammeler Anna-Catharina Vercauteren Isabella Goossaert Maria Dierickx maria wallaert Maria Lems Anna de Backer Georgius de Pauw Francisca-Gertrudis Blondeel Maria-Judoca de Mets Elisabeth Remeens Catharina Moninck Anna-Maria Caignart Catharina de Jonghe Maria-Fransisca du Henne Anna-Maria de Backer Elisabeth Roels jJudoca Fobbe Joanna de Costere Maria-Theresia van Loo Marie Anne van Steenbrugghe Judoca Baert Petronella Verbeke Maria Gabriel van Wassenhove Maria Catharina Roels Catharina Bracke Theresia Lenders Petronella de Vuyst Catharina Lippens Maria Anna Josepha van Doorne Maria van Craije Maria Catharina Coortens Maria Magdalena Galle Cornelia de Schrevele Theresia Verdoodt Joanna Martens Judoca Devos Petronilla-Clara van Huygevelde Petronella Clays Adriana Maria Ediers Judoca de Bisschop Catharina Crick Maria Houdaert Christine Roels Maria Anna van Parijs 127
62B5696 63B5696 64B5696 K19152 K19172 K19175 65B5696 66B5696 67B5696 68B5696 70B5696 71B5696 72B5696 73B5696 74B5696 75B5696 76B5696 77B5696 78B5696 69B5696
1734 1734 1734 1734 1734 1734 1735 1736 1737 1738 1739 1739 1739 1739 1740 1740 1740 1741 1741 1742
Joannes de Meyer Petrus Bernaerts Carolus Damien Jacobus Verhaeghen Livinus Meerschoot Pasaschius Anthonis Joannes d'Hooghe Jacobus Temmerman Joannes de Cuyper Bernardus Joannes Cattaert Martinus de Mulder Petrus Bernaert Joannes Duverger Carolus van Steene Fransiscus Motoulle Marinus de Backere Petrus Matthijs van Bassevelde Anthonius Oudenaert Joannes Vlerick Petrus Remmery
79B5696 80B5696 81B5696 82B5696 83B5696 84B5696 85B5696 86B5696 87B5696 88B5696 89B5696 90B5696 91B5696 92B5696 93B5696 94B5696 95B5696 96B5696 97B5696 98B5696 100B5696 101B5696 102B5696 99B5696 103B5696
1742 1742 1743 1743 1744 1744 1744 1745 1745 1746 1746 1746 1746 1746 1747 1747 1748 1748 1748 1748 1749 1749 1749 1749 1750
Jacobus Vlamincx Paulus Martens Joannes Verbanck Joannes Raes Egidius van Linter Joannes van Zele Joannes Verheust Jan-Baptist van der Piet Judocus le Mercier Judocus Brijs Egidius van Lockeren Jan-Baptist van Caeckebek Joannes Vernimmen Joannes Claes Petrus de Rijck Fransicus de Lantsheere Jan-Baptist van Lancker Georgius de Reu Jan Baptist van Parijs Franciscis Clays Martinus Ploveyt Petrus Paege Joannes Detrel Egidius-Leonard Latz Dominicus van Hoorebeke
Catharina Hersich joanne Vergauwen Joanna Bernaert Elisabeth Catharina Cant Isabella de Meyer Joanna de Coninck Chirstina van Wassenhove Joanna de Bouver Maria de Vreese Elisabeth Viard Catharina Bauwens Elisabeth Say Maria Philippina Wauter Livina Gaelens Isabella van der Plaetsen Marie Biebuyck Joanna Theresia Pauwels Theresia de Cleene Maria Cornelis Petronella de Bois Petronella-Franscia van der Weirden Judoca de Bock Adriana Vogelaer Anna de Wilde Anna van Maelderen Joanna de Wint Emerentia la Guise Judoca-Ransica van Brussel Maria-Cecilia Ooghe Theresia Pauwels Maria de Bruyne Livina van de Velde Petronilla van Heese Isabella de Witte Livina Breuwers Catharina Verhasselt Adriana Reven Anna-maria Claeys Emerentia de Bie Livina Cleemput Maria de Keysere Joanna Backx Carolina de Pusselaere Joanna de Vos Maria-Isabella Puylaert 128
104B5696 105B5696 106B5696 107B5696 108B5696 109B5696 110B5696 111B5696 112B5696 114B5696 115B5696 113B5696 116B5696 117B5696 118B5696 119B5696 120B5696 121B5696 122B5696 123B5696 124B5696 125B5696 126B5696 127B5696 128B5696 R1003/2 R1003/8 129B5696 130B5696 131B5696 132B5696 133B5696 134B5696 135B5696 136B5696 R1003/10 137B5696 138B5696 139B5696 140B5696 141B5696 142B5696 143B5696 144B5696 145B5696 146B5696
1750 1750 1751 1752 1752 1752 1753 1753 1753 1753 1753 1754 1754 1754 1754 1754 1755 1755 1755 1755 1755 1755 1756 1756 1756 1756 1756 1757 1757 1758 1758 1758 1758 1758 1758 1758 1759 1759 1759 1759 1759 1759 1759 1759 1760 1760
Petrus Buytaert Joannes van Damme Fransiscus van de Voorde Emmanuel Verstraeten Matthias van Hoijweghen Petrus van Aerde Judocus Verhoesele Jacobus Moeraert Petrus de Simpele Petrus hHermans Egidius Speelman Henricus van den Broucke Joannes Lijbaert Joannes Rijngoit Petrus Marchand Andreas van Hecke Joannes de Kinderen Gulielmus de Jonghe Petrus de Boete Joannes Bijtebier Petrus Buijaert Augustinus de Schuttere Petrus van der Meeren Petrus-Franciscus d'Hollander Petrus Messeghers Judocus Hutsebaut Philippus Sincus Gabriel Wittewrongel Petrus -Jacobus van Langenhove Petrus Sierens Jan-Baptist Centen Judocus de Loire Joannes Dupon Carolus de Boeck Joannes Antheunissens Benedictus van der Straeten Laurentius van Vlaenderen Gerardus de Smet Carolus van hHeecke Hubertus de Commer Gregorius Vermeere Ludovicus Verdonck Jan-Baptist de Tollenaere Joannes van Hevele Livinus Temmerman Silvester Struijvelt
Catharina Geerinck Petronella Heynsens Isabella Geirinck Joanna-Francisca Verstrate Maria van Aelst Joanna Bruneel Anna van de Moortel Petronella Waijenberghe Anna-Maria de Coninck Jacoba Everaerts Maria-Carolina de Mulder Anna-Catharina Melis Maria de Loof Catharina Cornelis Maria-Anna van Parijs Catharina van Lathem Maria-Catharina Mallee Maria Eeckhaut Maria de Kesele Joanna Vermeersch Joanna-Francisca de Smet Joanna François Petronilla Vermeersch Jacobua Verdurme Maria-Joanna de Cock Ferdinandina Ledan Joanna Theresia Desyn Theresia Pipijn Barbara de Reujmaecker Theresia Reyniers Joanna-Theresia de Groote joanna baeten anna-theresia de baets ludovica reyvaert agatha desij agur claeys Joanna de Vos Livina Eggermont joanna-judoca broeckaert joanna-maria de boot anna van der sijpt petronilla goossens joanna ronse anna-maria rogiers Judoca Goethals Maria-Judoca Welvaert 129
147B5696 148B5696 149B5696 R1003/11 R1003/12 R1003/13 150B5696 151B5696 152B5696 153B5696 154B5696 155B5696 R1003/16 R1003/19 R1003/14 R1003/15 R1003/17 R1003/18 R1003/27 K19192 K9431 R1003/20 R1003/21 R1003/24 R1003/26 R1003/22 K9436 R1003/4 K9463 R1003/28
1760 1761 1761 1761 1761 1761 1762 1762 1762 1762 1762 1762 1762 1762 1763 1763 1765 1765 1765 1766 1769 1769 1769 1774 1774 1776 1779 1781 1782 18 e eeuw
Phillipus-Jacobus Cerhaeghen Jan-Baptist van den Corput Joseph Derveaux Adrianus Geeraert Gullielmus van de Verre Philippus Hoent Petrus-Franciscus de Pauw Petrus Dath Adrianus de Ghiselle Judocus van Malderen Joannes-Cornelius Hiel Petrus-Bernardus Lefever Jacobus de Graeve Joannes van de Casteele Pasaschius de Wever Joannes de Pauw Jacobus Temmerman Joannem de Meule Godfried Bauler Petrus Fransiscus van Steenhuys Leonardus van der Gucht Judocus van Kerckhove Joannes de Maesschalck Philippe Pauwels Ludovicus Govaere Joannes Reynens Joannes Francies Torck Josephus Stoop Joannes Fransiscus van Bogaert
theresia-josepha foucquet Maria-Carola-Livina Ligny Catharina-Justina Roelant Maria Ludovius van Berem cCtharina Bouchoute Maria de Vliegher Christina Dierickx Maria Philips Elisabeth de Meulemeester Theresia de Block Cornelia Vermeerssen Coleta-Maria Roelant Judoca de Vlieger Catharina Impe Christine d'Hooge Livina de Bruyckere Livius Meire Isabella Verstichel Catharina Cordon Maria Catharina de Meulemeester Joanna van Ooteghem Maria de Coster Maria Joanna Heuleley Elisabeth Palfliet Joannes Bokaert Catharina van Wijnsberghe Ferdinandus van Assche Ida van de Voorde Catharina de Cauwer
Jannes Baptist Garnier
Theresie van den Bosch
130
Bibliografie 1.BRONNEN Rijksarchief Gent, Inventaris van het archief van de officialiteit van Sint-Baafs en Bisdom Gent (1445) 1553-1801 Serie B 1236-1802( 1855) B363 Registrum Consistoriaele Curiae Episcopalis Gandavensis, incepto anno Dni millesimo quingentesimo sexagesimp octavo mensis septembris die vigesima quinta et finem accipit ad pascham anni septuagesimi secundi B364 Registrum Consistoriael Curiae episcopalis Gandavensis, ceptam a Paschate anno 1572 B5696 19a Registrum sententiarum Curiae Spiritualis Gandavensis in causis spiritualibus inchoatum 10.11.1717 et finiens 23.2.1764 B5696
19b
Registrum
causarum
promotoris
Curia
Spiritualis
Gandavensis in quo inregistratae sunt sententiae in iisdem causis latae et pronuntiatae de 28.3.1764 (ultima sententia in praecidenti registro de data 25.1.1764) Serie K 13e eeuw-1803 (1880) K9419 K9426 K9429 K9430 K9431 K9433 K9436 K9443 K9455 K9463 K9477 K19169 K19172 K19175 K19179 K19184 131
K19188 K19192 K19204 K19234 Serie R Midden 12e eeuw-1800 (1847) R1003/2 R1003/4 R1003/8 R1003/10 R1003/11 R1003/12 R1003/13 R1003/14 R1003/15 R1003/16 R1003/17 R1003/18 R1003/19 R1003/20 R1003/21 R1003/22 R1003/24 R1003/26 R1003/27 R1003/28
2. LITERATUUR A. TIJDSCHRIFTARTIKELEN Ackerknecht (E. H.). “Midwives as experts in court”, In: Bulletin of the New York Academy of Medicine, 52 (1976), 10, pp. 1224-1228. Dyer (A.). “Seduction by Promise of Marriage: Law, Sex, and Culture in Seventeenth-Century Spain” In: Sixteenth Century Journal, 34 (2003), 2, pp. 439-463. Goldberg (P. J. P.). “Gender and Matrimonial Litigation in the Church Courts in the Later Middle Ages: The Evidence of the Court of York” In: Gender & History, 19 (2007), 1, pp. 4359. Howell ( M. C.). “From land to love: Commerce and marrige in Northern Europe during the Late Middle Ages”, In: Jaarboek voor middeleeuwse geschiedenis, 10 (2007), pp. 215-253. Kussmaul (A.). “Time, Hoofs and Grain: The Seasonality of Marriage in England.” In: Journal of Interdisciplinary History, 15 (1985), pp. 755-779. 132
Leneman (L.). ““No unsuitable match”: defining the rank in Eighteenth and early Nineteenth Century Scotland” In: Journal of Social History, 33 (2000), 3, pp. 665-683. O’hara (D.). ““Ruled by my friends”: aspects of marriage in the doiocese of Canterbury 15401570” In: Continuity and change, 6 (1991), 1, pp. 9-42. Poska (A. M.). “Elusive virtue: rethinking the role of female chastity in early modern Spain” In: Journal of early modern history, 8 (2004), 1-2, pp. 135-146. Poska (A. M.). “When love goes wrong: getting out of marriage in seventeenth-century Spain” In: Journal of Social History, 29 (1996), 4, pp. 871-882. Safely (T. M.). “Marital Litigation in the Diocese of Constance, 1551-1620” In: The Sixteenth Century Journal, 12 (1981), 2, pp. 61-78. Scott (J. W.). “Gender: A Useful Category of Historical Analysis” In: The American Historical Review, 91 (1986), 5, pp. 1053-1075. Seed (P.). “Marriage promise and the value of a woman’s testimony in Colonial Mexico” In: Signs, 13 (1988), 2, pp. 253-276. Sperling (J.). “Marriage at the time of the Council of Trent (1560-1570): Clandestine Marriages, Kinship Prohibitions, and Dowry Exchange in European Comparison” In: Journal of Early Modern History, 8 (2004), 2, pp. 76-108. Spierenburg (P.). “Criminele geschiedenis- een literatuuroverzicht” In: Tijdschrift voor sociale geschiedenis, 7 ( 1981), Sept, pp. 251-264. Vanhemelryck (F.). “De studie van de criminaliteit in het Ancien Régime. Stand van het onderzoek en methode.” In: Bijdragen tot de geschiedenis, 56 (1973), 1-2, pp. 209-242. Vleeschouwers- Van Melkebeek (M.). “Een middeleeuws middel tot “zelfechtscheiding”: het clandestien huwelijk in de Zuidelijke Nederlanden” In: Handelingen van de Koninklijke ZuidNederlandse Maatschappij voor Taal -en Letterkunde en Geschiedenis, 72 (1999), pp. 319326. Waddington (R. B.). “Marriage in Early Modern Europe” In: The Sixteenth Century Journal, 34 (2003), 2, pp. 315-318. B. BOEKEN EN VERZAMELWERKEN Arnot (M. L.). en Usborne (C.). “Why gender and crime? Aspects of an international debate” In: M. L. Arnot en C. Usborne, Gender and crime in modern Europe, London, University College London, 1999, p. 288. Barahona (R.). Sex Crimes, Honour, and the Law in Early Modern Spain: Vizcaya, 1528- 1735, Toronto, University of Toronto Press, 2003, p. 274. 133
Brundage (J. A.). Law sex and Christian society in medieval Europe, Chigaco, University of Chigaco Press, 1989, p. 674. Burggraeve (R.). en Cloet (M.). “Relatie en huwelijk in de nieuwe tijd”, In: M. Cloet en H. Storme, Levensrituelen: het huwelijk, Leuven, Universitaire pers, 2000, p. 299. Cavallo (S.). en Cerutti (S.). “Female Honor and the Social Control of Reproduction in Piedmont between 1600 and 1800”, In: E. Muir en G. Ruggiero, eds. Sex and gender in historical perspective, Baltimore & London, John Hopkins University Press, 1990, p. 234. Cloet (M). Het kerkelijk leven in de landelijke dekenij van Vlaanderen tijdens de XVIIIe eeuw: Tielt van 1609 tot 1700, Leuven, Belgisch centrum voor landelijke geschiedenis, 1968, p. 622. De Brouwer (J.). De kerkelijke rechtspraak en haar evolutie in de bisdommen Antwerpen, Gent en Mechelen tussen 1570 en 1795, Tielt, Veys, 1972, 2 delen. Devos (I.). en Lambrecht (T.). Bevolkings, voeding en levensstandaard in het verleden, Verzamelde studie van Prof. dr. Chris Vandenbroeke, Academia Press, Gent, 2004, p. 369. Devos (I.). “Marriage and economic conditions in Belgium since 1700”, In: I. Devos en L. Kennedy (eds.), Marriage and rural economy. Western Europe since 1400, Turnhout, 1999, p. 292. Delva (A.). Vrouwengeneeskunde in Vlaanderen tijdens de late middeleeuwen, Brugge, Genootschap voor Geschiedenis, 1983, p. 233. Dierickx (M.). De oprichting der nieuwe bisdommen in de Nederlanden onder Filips II, 15591570, Antwerpen, Standaard, 1950, p. 347. Donahue (C.). Law, marriage and society in the later Middle Ages, Cambridge, Cambridge University Press, 2007, p. 672. Esmein (A.). Le mariage en droit canonique, Paris, Larose et Forcel, 1891, p. 431. Febvre-Teillard (A.). Les officialités à la veille de Concile du Trente, Paris, Librairie du droit et du jurispridence, 1973, p. 291. Flandrin (J.-F.). “Repression and change in the sexual life of young people in medieval and early modern times”, In: R. Wheaton en T. K. Hareven, Family and sexuality in French history, Philadelphia, University of Pennsylvania Press, 1980, p. 274. Gottlieb (B.). The Family in the Western World from the Black Death to the Industrial Age, Oxford, Oxford University Press, 1994, p. 309. Gysseling (M.). Inventaris van het archief van Sint-Baafs en bisdom Gent tot eind 1801, Brussel, Algemeen Rijksarchief, 1997, 7 delen. 134
Haase-Dubosc (D.). Ravie et enlevée: de l’enlèvement des femmes comme stratégie matrimoniale au XVIIe siècle, Paris, Albin Michel, 1999, p. 222. Haks (D.). Huwelijk en gezin in Holland in de 17e en 18e eeuw: processtukken en moralisten over aspecten van het laat 17de-en 18de- eeuwse gezinsleven, Assen, Van Gorcum, 1982, p. 296. Heirbaut (D.). Privaatrechtsgeschiedenis van de Romeinen tot heden, Gent, Academia Press, 2005, p. 416. Helmholz (R. H.). Marriage Litigation in Medieval England, London, Cambridge University Press, 1974, p. 246. Houlbrooke (R. A.). Church Courts and the People during the English Reformation 1520-1570, Oxford, Oxford University press, 1979, p. 304. Houston (R. A. ). Literacy in early modern Europe: culture and education 1500-1800, London, Longman, 1988, p. 266. Ingram (M.). Church courts, sex and marriage in England 1570-1640, Cambridge, Cambridge university press, 1987, p. 412. Ingram (M.). “Spousals Litigation in the English Ecclesiastical Courts, 1350-1640” In: R. B. Outhwaite, Marriage and society. Studies in the Social History of Marriage, p. 284. Kvetko (A. G.). Tales of seduction and betrayal: Disputed marriage engagements in early modern France. Ann Arbor Michigan, University of Michigan Press, 2005, p. 263. Lottin (A.). La désunion du couple sous l'Ancien Régime : L’exemple du Nord, Paris, Editions Universitaires, 1975, p. 227. Macfarlane (A.). Marriage and love in England: modes of reproduction 1300-1840, Oxford, Blackwell, 1986, p. 380. Marland (H.). “’Stately and dignified, kindly and god-fearing’: midwives, age and status in the Netherlands in the eighteenth century“, In: H. Marland ed., The task of healing: medicine, religion and gender in England and the Netherlands 1450-1800, Rotterdam, Erasmus Publishing, 1996, p. 317. Mendels (F.). Industrialization and population pressure in eighteenth-century Flanders, New York, Arno Press, 1981, p. 312. Mitteraurer (M.) The European family: patriarchy to partnership from the Middle Ages to the present, Oxford, Blackwell, 1983, p. 235. Monballyu (J.). Zes eeuwen strafrecht: de geschiedenis van het Belgische strafrecht (14002000), Leuven, Acoo, 2006, p. 382. 135
Pederson (F.). Marriage disputes in Medieval England, London, Hambledon Press, 2000, p. 224. Poska (A.). Women and authority in early modern Spain: the peasants of Galicia, New York, Oxford University Press, 2005, p. 271. Rousseaux (L.). “From medieval cities to national states, 1350-1850: The historiography of crime and criminal justice in Europe” In: C. Emsley en L. A. Knafla, eds., Crime history and histories of crime. Studies in the historiography of crime and criminal justice in modern history, Westport, Connecticut and London, Greenwood Press, 1996, p. 313. Stone (L.). The family, sex and marriage 1500-1800, London, Weidenfeld and Nicholson, 1977, p. 800. Stone (L.). Road to divorce: England 1530-1987, London, Oxford University Press, 1995, p. 460. Vandenbroeke (C.). Vrijen en trouwen van de middeleeuwen tot heden: seks, liefde en huwelijk in historisch perspektiek, Brussel, Elsevier, 1986, p. 245. Van der Heijden (M.). Huwelijk in Holland : stedelijke rechtspraak en kerkelijke tucht, 15501700, Amsterdam, Bakker, 1998, p. 367. Watt (J. R.). The making of modern marriage : matrimonial control and the rise of sentiment in Neuchâtel, 1550-1800, Ithaca (N.Y.), Cornell university press, 1993, p. 320. Wiesner (M. E.). Women and Gender in Early Modern Europe, Cambridge, Cambridge University Press, 1996, p. 340. Wrigley (E. A.). eds. English population history from family reconstitution 1580-1837, Cambridge, Cambridge University Press, 1997, p. 657. C. ONUITGEGEVEN LICENTIAATSVERHANDELINGEN Moreau (J.-L.). La “guerre matrionale”: La sécularisation du mariage du XVIIIe siècle dans les Pays-Bas autrichiens, Louvain (onuitgegeven licentiaatsverhandeling Université Catholique de Louvain), 1983. Witdouck (M.). Kerk, staat en de maatschappij in de tijd van de Jozefijnse hervormingen en de achttiende-eeuwse revoluties: een onderzoek naar het godsdienstig leven en de ontwikkeling van de ontkerstening van in het bisdom Gent (1780-1794), (Onuitgegeven licentiaatsverhandeling Universiteit Gent), 1986. De Ryck (F.). Componenten van het sexueel gedrag en normering gedurende het Ancien Regime (1500-1800): een analyse aan de hand van verhalende bronnen, Gent, (Onuitgegeven licentiaatsverhandeling Universiteit Gent), 1986. 136
D. INTERNETBRONNEN , geraadpleegd op 1/07/2010. , geraadpleegd op 1/07/2010. E. HULPINSTRUMENTEN Carnier (M.). Inventaris van het archief van de Sint-Pietersabdij te Gent : "registers" (reeks I en de delen en banden) (944/946-1796)’. (als inventaris) De Brouwer (J.). De kerkelijke rechtspraak en haar evolutie in de bisdommen Antwerpen, Gent en Mechelen tussen 1570 en 1795, Tielt, Veys, 1972, 2 delen. (als inventaris) Huizinga (A.). Huizinga’s spreekwoorden en gezegden: herkomst, verklaring en vergelijking met Frans, Duits en Engels, Baarn, Tirion, 1994. Naz (R.). Dictionnaire de droit canonique contenant tous les termes du droit canonique avec un sommaire de l’histoire et des institutions et de l’état actuel de la discipline, Paris, Letouzey et Ané, 1924. Ter Laan (K.). Nederlandse spreekwoorden, spreuken en zegswijzen, Den Haag, Van Goor, 1963.
137
138