Toetsvragen bij hoofdstuk 3 Ondernemen en innoveren in zorg en welzijn
Toetsvragen bij hoofdstuk 3 Oriënteren
Opgave 1 De organisatiecultuur is een belangrijk gegeven bij het analyseren van een organisatie. Stelling: De gemeenschappelijke waarden, normen en opvattingen binnen een organisatie vormen de organisatiecultuur. A Deze stelling is juist B Deze stelling is onjuist
Opgave 2 Sociaal-agogische organisaties worden steeds meer gestimuleerd om effectiever, efficiënter en klantgerichter te werken. Lees de volgende omschrijving: ‘De verhouding tussen de geleverde diensten/producten en de ingezette middelen of gemaakte kosten’. Stelling: Dit is de omschrijving van ‘effectiviteit’. A Deze stelling is juist B Deze stelling is onjuist
Opgave 3 Lees de volgende omschrijving: ‘De financiële vertaling van het voorgenomen beleid van een organisatie in een bepaalde beleidsperiode.’ Stelling: Dit is de omschrijving van ‘begroting’. A Deze stelling is juist B Deze stelling is onjuist
1 van 11
Toetsvragen bij hoofdstuk 3 Ondernemen en innoveren in zorg en welzijn
Opgave 4 Een teamleider richt zijn aandacht niet alleen op het behalen van de teamdoelen en het uitvoeren van de taken, maar draagt ook zorg voor de onderlinge verhoudingen binnen het team. Afhankelijk van de situatie zal de teamleider de ene keer zijn aandacht richten op teamdoelen en teamtaken, de andere keer zal hij het accent leggen op de onderliggende verhoudingen. Stelling: Deze stijl van leidinggeven wordt ook wel ‘situationeel leiderschap’ genoemd. A Deze stelling is juist B Deze stelling is onjuist
Opgave 5 Stelling: Verenigingen en stichtingen zijn verplicht hun jaarverslag ter inzage te leggen bij de Kamer van Koophandel. A Deze stelling is juist B Deze stelling is onjuist
Opgave 6 Er wordt wel gezegd dat een goede afstemming nodig is bij een organisatie. Stelling: Afstemming betekent hier dat de organisatie rekening houdt met de wensen van de concurrent. A Deze stelling is juist B Deze stelling is onjuist
Opgave 7 Stelling: Outsourcing wordt ook wel uitbesteding genoemd. A Deze stelling is juist B Deze stelling is onjuist
2 van 11
Toetsvragen bij hoofdstuk 3 Ondernemen en innoveren in zorg en welzijn
Opgave 8 Voor het uitvoeren van de strategie kan men kiezen voor een aantal methoden. Zo kun je op zoek gaan naar een partner om mee samen te werken. Een dergelijke samenwerking kan variëren van een ‘zwakke’ vorm (losse samenwerking) tot een ‘sterke’ vorm (samenwerking met volledige integratie). Bekijk bijgaand overzicht. Stelling: Alle vormen van samenwerking zijn in de juiste kolommen geplaatst. A Deze stelling is juist B Deze stelling is onjuist Zwak
Samenwerking
Sterk
Losse markt combinaties
Contractuele relaties
Eigendomsrelaties
Integratie
Netwerken Strategische allianties
Outsourcing PPS Franchises
Joint ventures
Overnames Fusies
Opgave 9 Stelling: Een balans is een overzicht van de bezittingen, de schulden, de voorzieningen en het eigen vermogen van een onderneming op een bepaald moment. A Deze stelling is juist B Deze stelling is onjuist
Opgave 10 Stelling: Een resultatenrekening is een overzicht van de opbrengsten (baten) en kosten (lasten) en de per saldo resulterende winst of het verlies op een bepaald moment. A Deze stelling is juist B Deze stelling is onjuist
Opgave 11 Stelling: Kosten en uitgaven zijn altijd gelijk. A Deze stelling is juist B Deze stelling is onjuist
3 van 11
Toetsvragen bij hoofdstuk 3 Ondernemen en innoveren in zorg en welzijn
Opgave 12 Stelling: De regel van journaliseren luidt: ‘crediteren aan debiteren’. A Deze stelling is juist B Deze stelling is onjuist
Opgave 13 Stelling: Netto-omzet is de omzet na aftrek van de omzetbelasting. A Deze stelling is juist B Deze stelling is onjuist
Opgave 14 Stelling: ‘Geld is feit, winst is een opinie’. A Deze stelling is juist B Deze stelling is onjuist
Opgave 15 Stelling: Het kasstroomoverzicht kan gebruikt worden in plaats van de resultatenrekening. A Deze stelling is juist B Deze stelling is onjuist
Opgave 16 Stelling: De doorberekende omzetbelasting wordt niet verwerkt in de resultatenrekening. A Deze stelling is juist B Deze stelling is onjuist
Opgave 17 Stelling: Vanuit de systeembenadering wordt de organisatie gezien als een gesloten systeem. A Deze stelling is juist B Deze stelling is onjuist
4 van 11
Toetsvragen bij hoofdstuk 3 Ondernemen en innoveren in zorg en welzijn
Opgave 18 Stelling: De voorspellingen zijn dat in 2050 in Nederland het aantal jongeren weer zal zijn toegenomen. A Deze stelling is juist B Deze stelling is onjuist
Opgave 19 Stelling: De voorspellingen zijn dat in 2050 in Nederland het aantal niet-westerse allochtonen zal zijn verdubbeld. A Deze stelling is juist B Deze stelling is onjuist
Opgave 20 Stelling: Een gevolg van een verenigd Europa is de sterke toename van innovatie. A Deze stelling is juist B Deze stelling is onjuist
Opgave 21 Stelling: Franchising is een specifieke vorm van licentieverlening die veel voorkomt in Nederland. A Deze stelling is juist B Deze stelling is onjuist
Opgave 22 Stelling: Bij een op kosten gerichte samenwerking gaat het vooral om uitbreiding van bestaande markten en het aanboren van nieuwe markten. A Deze stelling is juist B Deze stelling is onjuist
5 van 11
Toetsvragen bij hoofdstuk 3 Ondernemen en innoveren in zorg en welzijn
Opgave 23 Stelling: Het belangrijkste motief voor publiek-private samenwerking (PPS) is technologisch van aard. A Deze stelling is juist B Deze stelling is onjuist
Opgave 24 Stel: Een aantal organisaties zetten samen een nieuwe onderneming op om een gezamenlijk doel te behalen. Stelling: In deze situatie is er sprake van een joint venture. A Deze stelling is juist B Deze stelling is onjuist
Opgave 25 Lees onderstaande omschrijving: ‘Een ondernemingsvorm met rechtspersoonlijkheid. Het kapitaal van deze onderneming is opgedeeld in aandelen op naam. Dit betekent dat de aandelen niet vrij overdraagbaar zijn.’ Stelling: Het gaat hier om een besloten vennootschap (bv). A Deze stelling is juist B Deze stelling is onjuist
Opgave 26 Stelling: Subsidies worden tot het moment van daadwerkelijke toekenning tot de kortlopende schulden gerekend. A Deze stelling is juist B Deze stelling is onjuist
Opgave 27 Stelling: De omzet is een kengetal van een organisatie en geeft aan hoeveel winst er gemaakt wordt met de middelen die er in de organisatie zijn gestoken. A Deze stelling is juist B Deze stelling is onjuist
6 van 11
Toetsvragen bij hoofdstuk 3 Ondernemen en innoveren in zorg en welzijn
Opgave 28 Stelling: Op grond van wettelijke bepalingen bestaat een stichting in principe enkel uit het bestuur. A Deze stelling is juist B Deze stelling is onjuist
Opgave 29 Stelling: Een vereniging dient te worden opgericht met een in de statuten vastgelegd doel. Dit doel dient de vereniging te verwezenlijken met een daartoe bestemd vermogen. A Deze stelling is juist B Deze stelling is onjuist
Opgave 30 Stelling: Er is sprake van een overname wanneer beide samenwerkingspartners ophouden te bestaan en opgaan in één nieuwe onderneming. A Deze stelling is juist B Deze stelling is onjuist
Opgave 31 Stelling: Met behulp van het DESTEP-model worden de maatschappelijke ontwikkelingen gecategoriseerd aan de hand van demografische, economische, sociaal-culturele, technologisch/wetenschappelijke, ecologische en politiek/juridische factoren. A Deze stelling is juist B Deze stelling is onjuist
Opgave 32 Stelling: De eenmanszaak kan diverse werknemers in dienst hebben. A Deze stelling is juist B Deze stelling is onjuist
7 van 11
Toetsvragen bij hoofdstuk 3 Ondernemen en innoveren in zorg en welzijn
Opgave 33 Lees onderstaande omschrijving: ‘Een ondernemingsvorm met rechtspersoonlijkheid. Het kapitaal van deze onderneming is opgedeeld in aandelen aan toonder. Dit betekent dat de aandelen vrij overdraagbaar zijn.’ Stelling: Het gaat hier om een vennootschap onder firma (vof). A Deze stelling is juist B Deze stelling is onjuist
Opgave 34 Stelling: Zzp’er is geen aanduiding van een ondernemingsvorm, maar betreft slechts een werkvorm. A Deze stelling is juist B Deze stelling is onjuist
Opgave 35 Stelling: Het verschil tussen de kostprijs en de verkoopprijs van een product is de winst. A Deze stelling is juist B Deze stelling is onjuist
Opgave 36 Stelling: Op grond van de wet moeten er binnen een vereniging altijd twee organen bestaan: een ledenvergadering en een bestuur. A Deze stelling is juist B Deze stelling is onjuist
Opgave 37 Stelling: De algemene vergadering van aandeelhouders is de feitelijke eigenaar van de bv. A Deze stelling is juist B Deze stelling is onjuist
8 van 11
Toetsvragen bij hoofdstuk 3 Ondernemen en innoveren in zorg en welzijn
Opgave 38 Stelling: Een franchisenemer is de eigenaar van de franchiseonderneming en neemt dus strategische beslissingen. De franchisegever is enkel de eigenaar van het concept. A Deze stelling is juist B Deze stelling is onjuist
Opgave 39 Stelling: Bij publiek-private samenwerking (PPS) houden beide partijen hun eigen identiteit en bevoegdheid. A Deze stelling is juist B Deze stelling is onjuist
Opgave 40 Stelling: In de unique selling proposition (USP) maakt de ondernemer duidelijk wat maakt dat de klant voor dit product kiest en niet voor een vergelijkbaar product. A Deze stelling is juist B Deze stelling is onjuist
Opgave 41 Er wordt doorgaans een onderscheid gemaakt in macroniveau, mesoniveau en microniveau. Stelling: Op macroniveau richt de organisatie zich op de markt van vraag en aanbod. A Deze stelling is juist B Deze stelling is onjuist
Opgave 42 Stelling: Legitimering is nodig om bij de bank een financiering aan te vragen. A Deze stelling is juist B Deze stelling is onjuist
9 van 11
Toetsvragen bij hoofdstuk 3 Ondernemen en innoveren in zorg en welzijn
Opgave 43 Stelling: Bij licentie bepaalt het hoofdkantoor welke goederen of diensten verkocht mogen worden in andere winkels. A Deze stelling is juist B Deze stelling is onjuist
Opgave 44 Stelling: Er is sprake van een strategische alliantie wanneer twee organisaties opgaan in een nieuwe organisatie. A Deze stelling is juist B Deze stelling is onjuist
Opgave 45 Er wordt doorgaans een onderscheid gemaakt in macroniveau, mesoniveau en microniveau. Stelling: Als je interne organisatiegegevens analyseert, ben je bezig op micro-niveau. A Deze stelling is juist B Deze stelling is onjuist
Opgave 46 Stelling: Een eenmanszaak is in principe hetzelfde als een zzp’er. A Deze stelling is juist B Deze stelling is onjuist
Opgave 47 Stelling: Fondsen zijn organisaties die geen onderdeel vormen van de overheid. A Deze stelling is juist B Deze stelling is onjuist
10 van 11
Toetsvragen bij hoofdstuk 3 Ondernemen en innoveren in zorg en welzijn
Opgave 48 Stelling: Een project is een vaste werkorganisatie gebaseerd op de flexibele inzet van mensen en middelen met het doel om een concreet resultaat te bereiken binnen scherpe afspraken over tijd, geld en kwaliteit. A Deze stelling is juist B Deze stelling is onjuist
Opgave 49 Stelling: Not-for-profitorganisaties die subsidie ontvangen worden door de overheid op kwaliteit gecontroleerd. Als de organisatie niet aan de kwaliteitseisen voldoet kan de subsidie worden stopgezet. A Deze stelling is juist B Deze stelling is onjuist
Opgave 50 Lees de volgende omschrijving: ‘Overzicht van veranderingen van de bezittingen en schulden gedurende een bepaalde periode.’ Stelling: Dit is de omschrijving van een balansmutatieoverzicht. A Deze stelling is juist B Deze stelling is onjuist
11 van 11