Natuurtoets Natuurbegraafplaats Huis ter Heide Toetsing in het kader van de Flora- en faunawet en Natuurnetwerk Nederland
E.J.F. de Boer D.B. Kruijt .
Natuurtoets Natuurbegraafplaats Huis ter Heide Toetsing in het kader van de Flora- en faunawet en Natuurnetwerk Nederland
E.J.F. de Boer D.B. Kruijt
opdrachtgever: Natuurbegraven Nederland november 2014 rapport nr. 14-242
Status uitgave:
concept
Rapportnummer:
14-242
Datum uitgave:
november 2014
Titel:
Natuurtoets Natuurbegraafplaats Huis ter Heide
Subtitel:
Toetsing in het kader van de Flora- en faunawet en Natuurnetwerk Nederland
Samenstellers:
ir. E.J.F. de Boer D.B. Kruijt MSc
Aantal pagina’s inclusief bijlagen:
48
Project nr.:
14-771
Projectleider:
ir. E.J.F. de Boer
Naam en adres opdrachtgever:
Natuurbegraven Nederland Stationsweg 23, 5211 TV ’s-Hertogenbosch
Referentie opdrachtgever:
mail 28 oktober 2014
Akkoord voor uitgave:
Teamleider Bureau Waardenburg bv drs. G.F.J. Smit
Paraaf:
Bureau Waardenburg bv is niet aansprakelijk voor gevolgschade, alsmede voor schade welke voortvloeit uit toepassingen van de resultaten van werkzaamheden of andere gegevens verkregen van Bureau Waardenburg bv; opdrachtgever vrijwaart Bureau Waardenburg bv voor aanspraken van derden in verband met deze toepassing. © Bureau Waardenburg bv / Natuurbegraven Nederland Dit rapport is vervaardigd op verzoek van opdrachtgever hierboven aangegeven en is zijn eigendom. Niets uit dit rapport mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden d.m.v. druk, fotokopie, digitale kopie of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schrif-telijke toestemming van de opdrachtgever hierboven aangegeven en Bureau Waardenburg bv, noch mag het zonder een dergelijke toestemming worden gebruikt voor enig ander werk dan waarvoor het is vervaardigd. Het kwaliteitsmanagementsysteem van Bureau Waardenburg bv is door CERTIKED gecertificeerd overeenkomstig ISO 9001:2008.
2
Voorwoord Natuurbegraven Nederland is voornemens om in samenspraak met de Stichting Natuurmonumenten om op een deel van het NM-terrein Huis ter Heide bij De Moer een natuurbegraafplaats te ontwikkelen. Deze ingreep kan effecten hebben op beschermde soorten planten en dieren en op Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen de Ecologische Hoofdstructuur). Natuurbegraven Nederland heeft Bureau Waardenburg opdracht verstrekt om de effecten op beschermde soorten en op de NNN in beeld te brengen en aan te geven op welke wijze negatieve effecten kunnen worden beperkt. Dit rapport kan worden gebruikt als onderbouwing van een ontheffingsaanvraag op grond van de Flora- en faunawet en vormt een “nee, tenzij-toets” ten aanzien van Natuurnetwerk Nederland. Aan de totstandkoming van dit rapport werkten mee: Edward de Boer Dirk Kruijt Erik Korsten
projectleiding, veldwerk, rapportage veldwerk. veldwerk
Genoemde personen zijn door opleiding, werkervaring en zelfstudie gekwalificeerd voor de door hun uitgevoerde werkzaamheden. Het project is uitgevoerd volgens het kwaliteitshandboek van Bureau Waardenburg. Het kwaliteitsmanagementsysteem van Bureau Waardenburg is ISO gecertificeerd. Vanuit Natuurbegraven werd de opdracht begeleid door de heer W. Peters. Wij danken hem voor de prettige samenwerking.
3
4
Inhoud Voorwoord..........................................................................................................................................3 1
2
3
4
5
6
7
Inleiding .......................................................................................................................................7 1.1
Aanleiding en doel .........................................................................................................7
1.2
Aanpak toetsing Flora- en faunawet............................................................................7
1.3
Aanpak nee, tenzij-toets NNN ......................................................................................8
Ingreep en plangebied ..............................................................................................................9 2.1
De ingreep ......................................................................................................................9
2.2.
Het plangebied ............................................................................................................11
Voorkomen van beschermde soorten planten en dieren ................................................... 15 3.1
Bronnenonderzoek ..................................................................................................... 15
3.2
Methodiek veldonderzoek.......................................................................................... 15
3.3
Resultaten.................................................................................................................... 19
Effecten op beschermde flora en fauna ............................................................................... 23 4.1
Flora ............................................................................................................................. 23
4.2
Ongewervelden........................................................................................................... 23
4.3
Amfibieën ..................................................................................................................... 23
4.4
Reptielen...................................................................................................................... 23
4.5
Grondgebonden zoogdieren ..................................................................................... 24
4.6
Vleermuizen ................................................................................................................ 24
4.7
Vogels .......................................................................................................................... 25
Nee, tenzij-toets NNN............................................................................................................. 27 5.1
Wezenlijke kenmerken en waarden van de NNN ................................................... 27
5.2
Effecten op het NNN .................................................................................................. 28
Conclusies en aanbevelingen ............................................................................................... 31 6.1
Conclusies ................................................................................................................... 31
6.2
Aanbevelingen ............................................................................................................ 32
Literatuur .................................................................................................................................. 35
Bijlage 1
Wettelijk kader ............................................................................................................ 37
Bijlage 2
Verspreidingskaarten ................................................................................................. 43
5
6
1 Inleiding 1.1
Aanleiding en doel Natuurbegraven Nederland is voornemens om bij De Moer (gemeente Loon op Zand) op het terrein Huis ter Heide van Natuurmonumenten een natuurbegraafplaats te realiseren. Deze ingreep kan effecten hebben op beschermde soorten planten en dieren en op Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen de Ecologische Hoofdstructuur). In het rapport wordt verslag gedaan van bronnen- en veldonderzoek, bepaling van de effecten op beschermde soorten planten en dieren (Ffwet) en beschermde natuurgebieden (Natura 2000 en NNN) en mogelijkheden voor mitigatie van de effecten. Het doel is te bepalen of de ingreep kan leiden tot overtredingen van de wetten en regels die zien op bescherming van de natuur. Als dat het geval is, wordt bepaald onder welke voorwaarden ontheffing (Ffwet) en/of toestemming (NNN) kan worden verkregen.
1.2
Aanpak toetsing Flora- en faunawet Bij de ontwikkeling van de natuurbegraafplaats zal rekening moeten worden gehouden met het huidige voorkomen van krachtens de Flora- en faunawet beschermde soorten planten en dieren. Als de voorgenomen ingreep leidt tot het overtreden van verbodsbepalingen betreffende beschermde soorten, zal moeten worden nagegaan of een vrijstelling geldt of dat een ontheffing ex artikel 75 van de Flora- en faunawet moet worden verkregen (zie bijlage 1). Dit rapport beschrijft de effecten van de aanleg van de natuurbegraafplaats op beschermde en/of bijzondere soorten planten en dieren. In dit rapport wordt ingegaan op de volgende vragen: Welke beschermde soorten planten en dieren komen mogelijk of zeker voor in de invloedssfeer van het plangebied. Welke effecten op beschermde soorten heeft de ingreep? Kunnen de effecten een wezenlijke negatieve invloed op soorten hebben? Worden verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet overtreden? Zo ja, welke? Moet hiervoor ontheffing worden aangevraagd? Zijn er mogelijkheden voor mitigatie (vermindering) en compensatie van schade aan beschermde soorten? De beoordeling van het voorkomen van en effecten op beschermde soorten is opgesteld op basis van het in november 2014 uitgevoerde veldwerk,
7
verspreidingsinformatie verstrekt door Natuurmonumenten, de huidige ter beschikking staande kennis en inschattingen van deskundigen. De toetsing is een bepaling en beoordeling van de huidige aanwezigheid van beschermde soorten planten en dieren in het plangebied, de functie van het plangebied en de directe omgeving voor deze soorten en de te verwachten effecten van de voorgenomen ingreep op beschermde soorten.
1.3
Aanpak nee, tenzij-toets NNN Het plangebied maakt deel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het ruimtelijke beleid voor de NNN is gericht op behoud en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden. Daarom geldt in de NNN het ‘nee, tenzij’-regime. Als een voorgenomen ingreep de ‘nee, tenzij’-toets met positief gevolg doorloopt kan de ingreep plaatsvinden. Eventuele nadelige effecten moeten worden gemitigeerd en de resterende schade moet worden gecompenseerd. Als een voorgenomen ingreep niet voldoet aan de voorwaarden uit het ‘nee, tenzij’-regime dan kan de ingreep niet plaatsvinden (zie ‘Spelregels EHS’, ministerie van LNV, 2007). Een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van de NNN is niet toegestaan. Tenzij: Er sprake is van redenen van groot openbaar belang. Er geen alternatieven zijn. De resterende schade (na mitigatie) wordt gecompenseerd. De nee, tenzij-toets in de voorliggende rapportage geeft antwoord op de volgende vragen: Wat zijn de wezenlijke waarden en kenmerken van de NNN ter plaatse van de ingreep? Hieronder vallen ook de beheertypen (natuurdoeltypen). Welke effecten op de wezenlijke waarden en kenmerken van de EHS heeft de ingreep? Zijn deze effecten als significant te kwalificeren? Hoe kunnen de effecten worden gemitigeerd of gecompenseerd? De wezenlijke kenmerken en waarden zijn of worden omschreven in Natuurbeheerplan 2013 Provincie Noord-Brabant (Noord-Brabant, 2012). De wezenlijke kenmerken en waarden zijn de actuele en potentiële waarden, gebaseerd op de natuurdoelen voor het gebied. Het gaat daarbij om: de bij het gebied behorende natuurdoelen en -kwaliteit, geomorfologische en aardkundige waarden en processen, de waterhuishouding, de kwaliteit van bodem, water en lucht, rust, stilte, donkerte en openheid, de landschapsstructuur en de belevingswaarde. De natuurdoelen worden (vaak per perceel) gespecificeerd als natuurdoeltype of beheertype.
8
2 Ingreep en plangebied 2.1
De ingreep De aanleg van de natuurbegraafplaats kan omschreven worden als een ingreep in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Gebruik van een door de minister goedgekeurde gedragscode voor de betreffende ingreep is wel aan de orde. Mogelijk wordt gebruik gemaakt van de gedragscode opgesteld voor/door de Unie van Bosschappen voor het beheer van bossen. Omdat dit echter nog niet vast staat of deze gedragscode van toepassing is, is in deze toetsing aangenomen dat er vooralsnog niet gewerkt wordt volgens een door het ministerie goedgekeurde gedragscode. Voor het uitvoeren van de ingreep geldt een vrijstelling voor overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van soorten in Tabel 1 (zie bijlage 1). De ingreep betreft het geschikt maken van een deel van een circa 36 ha groot bosgebied als natuurbegraafplaats. Hiertoe worden de volgende werkzaamheden voorzien: Aanpassing van het bestaande Huis ter Heide om dienst te kunnen doen als ceremonieruimte van de natuurbegraafplaats. Het mogelijk verwijderen van enkele opstallen van het huidige erf. Deze opstallen zijn nu in gebruik als beheerschuren. Het is nog niet duidelijk of en zo ja welke opstallen verwijderd worden. In de natuurtoets is daarom rekening gehouden dat mogelijk beide schuren achter Huis ter Heide worden verwijderd Herinrichting van het erf rond Huis ter Heide Aanleg parkeervoorzieningen direct nabij Huis ter Heide in het bos Aanleg / aanpassing van de padenstructuur in het bosgebied Realisatie van open ruimtes in het huidige bos door omvorming bos naar lage natuurlijke kruidachtige begroeiingen en/of verwijdering ondergroei in delen van het bos. Het begraven op het gehele terrein, ook in de bosgedeeltes De aanleg van de natuurbegraafplaats wordt gefaseerd uitgevoerd. Allereerst dienen de informatie- en ceremonieruimte en bijbehorende infrastructuur (toegangspaden, parkeergelegenheid, nieuw erf inkleding rond ceremonieruimte) gerealiseerd te worden. De natuurbegraafplaats zelf wordt geleidelijk aan ontwikkeld. De snelheid waarmee dit gebeurd is mede afhankelijk van de belangstelling voor grafrechten. Een deel zal dus pas op de langere termijn gerealiseerd worden. In de eerste planopzet is een fasering vermeld die uitgaat van een ontwikkelingsduur van zeker 40 jaar. Hierbij zal in het eerste jaar circa 6,5 ha open ruimte worden gecreëerd;; een centrale open ruimte van 5,5 ha en twee kleine ruimtes van elk circa 0,5 ha. Voor de verdere fasering wordt verwezen naar het inrichtingsplan (Praedium, 2014) en bijlage 2. De overige open ruimtes worden in de loop der jaren geacht tot stand te komen bij het reguliere bosbeheer op het terrein. Voor de natuurtoets zijn de ontwikkeling op een termijn van 10 jaar of langer weinig relevant.
9
Bij het begraven vindt plaats op het gehele terrein, ook in de bosgedeeltes. Bij het delven van de graven wordt eerst de aanwezige vegetatie zorgvuldig opzij gezet om bij het sluiten van het graf weer ter plaatse te worden aangebracht. Hiermee blijft de oorspronkelijke vegetatie behouden. Ook aanwezige fauna wordt zorgvuldig eerst verplaatst. Als alle grafplaatsen zijn bezet wordt de natuurbegraafplaats weer aan de natuur overgelaten en vinden behalve vanuit de natuurdoelen noodzakelijke beheeringrepen geen activiteiten plaats. Het beheer wordt uitgewerkt en vastgelegd. Het terrein blijft vervolgens in beheer bij Natuurmonumenten die het als natuur blijven beheren. In figuur 1 is een eerste planontwerp voor de Natuurbegraafplaats Huis ter Heide te zien
figuur 1
10
eerste inrichtingsschets (bron Praedium)
2.2.
Het plangebied Het plangebied bestaat uit een huis (Huis ter Heide) met erf en een bosgebied. Huis en erf e Het huidige Huis ter Heide dateert uit de 19 eeuw. Het is momenteel in gebruik als kantoor door Natuurmonumenten. Deze functie komt op korte termijn te vervallen. Het huis verkeerd in een goede staat van onderhoud en is voorzien van een pannendak. Rond het huis ligt een erf waar extensief onderhoud wordt gepleegd. Grazige vegetaties worden hooguit enkele malen per jaar gemaaid en onderhoud aan beplantingen wordt tot een noodzakelijk minimum beperkt. Sierbeplanting is maar zeer beperkt aanwezig. Achter het huis staan op het erf enkele houten schuren met pannendaken voor de opslag van onderhoudsmaterieel en materialen. De schuren zijn deels aan een zijde open. Tussen de schuren is een verharding aanwezig. Direct achter de grote schuur ligt een klein grasland dat extensief wordt beheerd. Een dergelijk graslandje ligt ook net oostelijk van het erf binnen de bospercelen. Bossen De bossen hebben een divers karakter. Het centrale deel wordt gevormd door een relatief jonge open eikenopstand (foto 1). De eikenopstand verkeert in een slechte tot zeer slechte conditie (zie voor enige uitleg kader hieronder). Circa een kwart van de bomen is reeds afgestorven of bijna afgestorven. De ondergroei wordt gedomineerd door pijpenstrootje. Een struiklaag is zo goed als afwezig. Wel is er plaatselijk een aanzienlijke moslaag aanwezig. Verspreidt komen ook soorten als struikheide, stekelvaren en bochtige smele in de ondergroei voor. Aan de noordoostzijde ligt een ouder perceel gemengd bos met beuk, eik, berk, Douglasspar en grove den (foto 2). In dit type bos komen ook soorten als taxus, hulst en rododendron voor. Vermoedelijk zijn deze aangeplant of is het opslag voortkomend uit aanplant in de nabije omgeving. Het is een van de oudste bosdelen van het plangebied. Struik- en kruidlaag hebben een beperkte bedekking. Wel is er een dikke laag strooisel aanwezig. In dit deel zijn enkele kleinere open ruimtes voorzien. Centraal aan de oostzijde ligt een kapvlakte waar enkele jaren geleden de aanwezige naaldbomen zijn geveld. Na de kap heeft zich hier een zeer dichte natuurlijke opslag van vooral berk ontwikkeld (foto 3). In de ondergroei staan verspreidt nog bossoorten die oorspronkelijk ook in de ondergroei van het bos waren te vinden. De opslag is echter dermate dicht dat de kruidlaag een zeer geringe bedekking heeft. Plaatselijk is er wel een duidelijke moslaag aanwezig. Tussen de berkenopslag en het oudere bosdeel noordelijk daarvan ligt een oude laan met onder meer beuken. Aan de zuidzijde en zuidwestzijde staan oude naaldopstanden van Douglasspar, den en een enkele lariks (foto 4). Grote delen van de ondergroei worden volledig gedomineerd door de opslag van de naaldbomen. Door de grote schaduwwerking van met name de sparren blijft de ondergroei verder voornamelijk beperkt tot mossen.
11
Aan de westzijde ligt een perceel dat zeer recent is gekapt. Ook dit betrof een naaldhoutperceel. Struiken en opslag domineren de vegetatie nu. Een enkele oudere boom is gespaard bij de velling De bosopstanden aan de noordwestzijde komen in zekere mate overeen met de bosopstand aan de noordoostzijde. Afgezien van een parkeervoorziening is in dit deel ook geen ingreep voorzien. Open water komt niet voor binnen het plangebied. De greppels binnen het bosperceel staat alle droog en bevatten gezien het karakter van de greppels en de begroeiing tot op de bodem zelden water en dan nog slechts voor zeer korte tijd. De bodem bestaat uit zanden (podzol- en eerdgronden) en hebben een zuur karakter. Deze combinatie van zure omstandigheden en zandgronden is volgens de beheerder ook de oorzaak van de slechte conditie waarin het deel eikenopstand verkeerd. Het is een algemeen probleem van eikenbossen op zure zandgronden (zie ook kader).
12
Uit Herstelstrategie H9190: Oude eikenbossen Atmosferische depositie van stikstof leidt echter niet alleen tot opheffen van de stikstoflimitatie, maar ook tot verzuring van de bodem. Het effect van de stikstofdepositie op de Oude eikenbossen is dan ook complex. De dominante en veelal enige boomsoort van dit bostype (zomereik) heeft een hoge zuurtolerantie (De Schrijver et al. 2010). Verzuring leidt echter ook tot versnelde uitspoeling van basen en daarmee tot vermindering van de vitaliteit van de bomen. Voor Amerikaanse eikenbossen met Quercus prinus en Q. rubra werd aangetoond dat verhoogde beschikbaarheid van stikstof – zelfs binnen één en dezelfde opstand - leidt tot zowel een hogere sterfte (effect stikstofverzadiging) als een hogere groeisnelheid van de overlevende bomen (bemestingseffect). Het netto-effect was echter negatief (Wallace et al. 2007). Aangezien de groeiplaats van de Oude eikenbossen in ons land zeer voedselarm en relatief slecht gebufferd is, is het aannemelijk dat ook in de Nederlandse situatie het netto-effect (zeer) negatief zal zijn. Er treedt in dit system van nature accumulatie van strooisel op, doordat de eik slecht verteerbaar blad heeft, onder andere als gevolg van een hoge C/N verhouding en een laag calciumgehalte. Daarnaast draagt een voedselarme bodem bij aan een langzame vertering (beperkt bodemleven). Vooral schimmels en mijten een grote rol spelen bij de bladvertering. Verzuring van de bodem door atmosferische depositie van stikstof heeft in beide bostypen een negatief effect op het bodemleven en de strooiselvertering. Het resultaat is een versnelling van het natuurlijk proces van strooiselophoping. Vermesting heeft een direct effect op korstmossen en levert vooral voor het korstmosrijke variant van dit bostype een probleem op. Ook veel kenmerkende mycorrhizapaddenstoelen zijn zeer gevoelig voor vermesting. Bij een verhoogde beschikbaarheid van stikstof in de bodem nemen mycorrhizapaddenstoelen daardoor sterk in aandeel af en veel kenmerkende soorten verdwijnen (Ozinga & Arnolds 2003). Op droge, voedselarme bodems spelen mycorrhizapaddenstoelen voor bomen een sleutelrol bij de opname van nutriënten en de bescherming tegen diverse vormen van stress zoals droogte, zware metalen, en diverse ziekteverwekkers. Uit Vakblad natuur bos landschap Ook eerder is er sprake geweest van eikensterfte. Uit eerste onderzoek komt naar voren dat er nu een complex aan factoren is dat bijdraagt aan de eikensterfte van de laatste jaren. belangrijke factoren zijn: stikstofdepositie verzuring aantasting door insecten en schimmels De stikstofdepositie draagt in belangrijke mate bij aan een verdere verzuring van de bodem. Met name in bodems met een in dit opzicht weinig bufferend vermogen loopt de pH terug tot dermate lage waarden dat die blijkbaar ongunstig wordt voor de ontwikkeling van de eik. De aanwezigheid van stoffen als magnesium, kalium en calcium in de bodem neemt af en onder invloed van de dalende pH komt aluminium vrij in de bodem. Een overmaat aan aluminium is toxisch. De eikenopstanden worden minder vitaal hetgeen vervolgens de ruimte biedt aan schimmels en insecten die de vitaliteit nog verder aantasten, hetgeen uiteindelijk leidt tot sterfte. Dit proces kan zich binnen enkele jaren voltrekken. Betrekkelijk nieuw voor Nederland in dit samenspel is de eikenprachtkever. Deze van oorsprong meer Zuidelijke Europese soort spreidt haar leefgebied steeds verder naar het noorden uit (klimaatverandering?). Deze soort maakt vooral gebruik van minder vitale bomen. Het weer op peil krijgen van voldoende buffercapaciteit in de bodem is een proces van de zeer lange termijn. Als mogelijke remedie wordt op mineraalarme zandgronden daarom het ingrijpen in de bodemchemie en het verhogen van de basenverzadiging aangegeven. Dit zou dan bijvoorbeeld kunnen door het toedienen van middelen als ‘dolokal’, ‘patentkali’ en/of ‘steenmeel’.
13
14
3 Voorkomen van planten en dieren 3.1
beschermde
soorten
Bronnenonderzoek Het bronnenonderzoek gaat uit van bestaande en beschikbare gegevens. Voor een actueel overzicht van beschermde soorten die in de regio voorkomen is verspreidingsinformatie verkregen van Natuurmonumenten. Dit betreft gegevens uit 2011 t/m 2013 en mededelingen van de terreinbeheerders zelf. Daarnaast zijn online beschikbare bronnen geraadpleegd, waaronder waarneming.nl. De lijst van beschermde soorten en de verspreiding daarvan is door ons aangevuld op grond van recente onderzoeksrapporten en kennis aanwezig bij de uitvoerders van het onderzoek.
3.2
Methodiek veldonderzoek Het bronnenonderzoek heeft geleid tot lijsten van in het veld te onderzoeken vegetatietypen (als vertaling van habitattypen en natuurdoeltypen / beheertypen) en soorten planten en dieren. Naast de beschermde soorten is ook gelet op het voorkomen van soorten van Rode lijsten, omdat deze indicatief zijn voor natuurwaarden en tevens extra aandacht behoeven in het kader van de zorgplicht (art. 2 Ffwet). Het plangebied is op 5 november bezocht. Tijdens het terreinbezoek is zoveel mogelijk concrete informatie verzameld met betrekking tot de aan- of afwezigheid van beschermde soorten (zicht- en geluidswaarnemingen, sporenonderzoek naar de aanwezigheid van pootafdrukken, nesten, holen, uitwerpselen, haren, etc). Op basis van terreinkenmerken is beoordeeld of het terrein geschikt is voor de in de regio voorkomende beschermde soorten. Daarnaast is nagegaan op welke wijze uitvoering kan worden gegeven aan het voornemen een natuurbegraafplaats te ontwikkelen op een zodanige wijze dat effecten op beschermde of bijzondere natuurwaarden zoveel mogelijk vermeden kunnen worden. Op 23 november heeft een aanvullend veldbezoek plaatsgevonden om de potenties van het perceel eiken en met name de kwijnende en dode bomen als verblijfplaats voor vleermuizen beter in beeld te krijgen.
15
Perceel met eiken en pijpenstrootje centraal in het plangebied
Bosperceel oostelijk van het huis
16
Berkenopslag op kapvlakte oostzijde van het plangebied
Pad in het oostelijke deel van het plangebied. Links ligt het perceel eiken
17
Perceel met sparren in het zuidelijke deel van het plangebied. In de ondergroei domineert de opslag van jonge sparren
Graslandje achter het huis
18
3.3 3.3.1
Resultaten Planten Tijdens het veldbezoek zijn geen strikt(er) beschermde soorten aangetroffen. De resultaten van de meest recente florakartering (2012) laten voor het plangebied alleen waarnemingen zien van de karteersoort brede wespenorchis. Deze soort is met een aantal exemplaren bij de zuidelijke punt het plangebied aangetroffen. Strikt(er) beschermde plantensoorten zijn bij de florakartering in 2012 ook niet aangetroffen. Op basis hiervan wordt het voorkomen van strikt(er) beschermde plantensoorten in het plangebied uitgesloten.
3.3.2
Ongewervelden Tijdens het veldbezoek zijn met name door het tijdstip van bezoek (november) geen bijzondere ongewervelden aangetroffen. Uit de beschikbare gegevens blijkt dat er in ieder geval lokaal geen populaties strikt(er) beschermde ongewervelden voorkomen of te verwachten zijn. Mierennesten zijn door de terreinbeheerder in kaart gebracht (zie bijlage 3 Door het ontbreken van open water komen aan watergebonden ongewervelden niet voor in het plangebied.
3.3.3
Vissen Een beschrijving over het voorkomen van vis is niet relevant door het ontbreken van open water.
3.3.4
Amfibieën Binnen het plangebied komen geen voortplantingsplaatsen (door ontbreken open water) van amfibieën voor. De bossen en het erf van Huis ter Heide zijn wel in eniger mate geschikt landhabitat voor algemeen voorkomende amfibieën als gewone pad en bruine kikker. Van wege de relatief grote afstand tot waterelementen wordt het niet waarschijnlijk geacht dat het plangebied betekenis heeft als landhabitat van strikt(er) beschermde soorten die vanuit de ruimere omgeving bekend zijn zoals de kamsalamander, Alpenwatersalamander, vinpootsalamander en boomkikker. Uit het bronnenonderzoek blijkt tevens dat binnen het plangebied en nabije omgeving geen waarnemingen bekend zijn van strikt(er) beschermde amfibieën. Het voorkomen van strikt(er) beschermde amfibieën wordt daarom uitgesloten.
3.3.5
Reptielen In het waarnemingenoverzicht van Natuurmonumenten zitten geen waarnemingen van reptielen. Volgens mededeling van de beheerder ter plaatse is het voorkomen ter plaatse van hazelworm niet bekend. Levendbarende hagedis is wel uit de directe omgeving bekend maar is tot dusver niet bekend vanuit het plangebied. Uit het
19
verdere bronnenonderzoek komt naar voren dat uit de ruime omgeving van het plangebied hazelworm en levendbarende hagedis zeker wel bekend zijn. In vergelijking met andere regio’s in Nederland is het aantal waarnemingen van hazelworm in Noord-Brabant beperkt en behoort Noord-Brabant zeker niet tot het gebied met de grootste dichtheden aan hazelworm. Gezien de aard van het plangebied kan echter niet geheel worden uitgesloten dat deze soort ook binnen het plangebied voorkomt. Vanuit de Loonse en Drunense Duinen (noordoostelijk van plangebied) en de Loonse Heide (zuidoostelijk van plangebied) zijn waarnemingen bekend van levendbarende hagedis. Gezien de aard van het plangebied en de afstand tot deze bekende verspreidingsgebieden is het niet uitgesloten dat levendbarende hagedis ook op het landgoed Huis ter Heide voorkomt. Het voorkomen van andere reptielen wordt op basis van bekende recente en historische verspreidingsgegevens uitgesloten. 3.3.6
Grondgebonden zoogdieren Het plangebied biedt in potentie leefgebied voor strikt(er) beschermde soorten als boommarter, das, steenmarter en eekhoorn. Dassenburchten liggen er niet binnen het plangebied, dassenwissels zijn ook niet waargenomen. Wel liggen er op enige afstand van het plangebied vier bewoonde burchten. Verblijfplaatsen van boom- en steenmarter zijn niet bekend. Het plangebied moet vooral gezien worden als onderdeel van het leefgebied van deze soorten en betreffende soorten zullen incidenteel voorkomen in het plangebied ofwel om te foerageren of om door te trekken (zie ook bijlage 3). De afwisseling van naald- en loofhout biedt goede mogelijkheden voor eekhoorn. Eekhoornnesten zijn tijdens het eenmalige bezoek niet aangetroffen maar het voorkomen binnen het plangebied is zeker niet uit te sluiten. Aan de rand van het erf achter de beheerschuur bevindt zich een reeks konijnenholen. Konijn zelf is ook gezien. Daarnaast zullen er diverse andere algemene beschermde (soorten van Tabel 1 AMvB art 75 Flora- en faunawet) zoogdieren voorkomen zoals diverse soorten muizen, kleine marterachtigen en egel.
3.3.7
Vleermuizen In de waarnemingenoverzichten van Natuurmonumenten zitten geen waarnemingen van vleermuizen in het plangebied. Vleermuizen zullen echter ongetwijfeld voorkomen.
20
De beheerschuur. Nog niet bekend is of en zo ja hoe deze dan wordt ingepast in het plan
Gebouwen Er zijn geen aanwijzingen dat gebouwbewonende soorten gebruik maken van de gebouwen als verblijfplaats. Echter specifiek onderzoek hierna is niet uitgevoerd. Delen van gebouwen zijn in potentie geschikt voor het herbergen van verblijfplaatsen van vleermuizen (dak Huis ter Heide, kopgevel grote schuur). Overigens kan worden opgemerkt dat indien belangrijke verblijfplaatsen aanwezig zouden zijn dit zeker zou zijn opgevallen bij Natuurmonumenten. Het zal daarom hooguit individuele zomerverblijven of paarplaatsen betreffen. Bos Op het terrein komt een betrekkelijk grote variatie aan bosbestanden voor, variërend van zeer jong loofhoutopslag tot oude gemengde en naaldboomopstanden. Als verblijfplaats voor boombewonende soorten zijn met name oudere loofbomen potentieel geschikt. Naaldhout heeft zeker niet de voorkeur onder vleermuizen. Oorzaak hiervoor wordt gezocht in de lange duur van harsafscheiding door naaldhout Bij scheuren en holten in naaldhout is deze harsafscheiding vaak extra groot. Indien verblijfplaatsen in het bos aanwezig zijn moeten die gezocht worden in het oudere loofhout. Dit betreft de percelen aan weerszijden van Huis ter Heide en de oudere laan aan de oostzijde van het plangebied. Met betrekking tot de eikenopstand op het centrale deel van het terrein kan worden opgemerkt dat het lijkt of hier potentieel wel verblijfplaatsen aanwezig zijn in de vorm van los zittende stukken schors e.d. aan dode of afstervende bomen maar dit zijn
21
zeker geen bestendige verblijfplaatsen. Binnen 1 tot 2 jaar zullen dergelijke stukken schors los komen van de stammen en zijn de mogelijke verblijfplaatsen weer verdwenen. Van dergelijke mogelijkheden zullen per plek hooguit één tot enkele individuen zeer tijdelijk gebruik kunnen maken. Bij het aanvullende veldbezoek (23 november) is een 60-tig tal bomen met loszittende schors meer gedetailleerd bekeken en beoordeeld. De bomen zijn ‘ad random’ gekozen en staan verspreidt over het gehele perceel. Bij dit veldbezoek bleek dat geen van de bomen sporen van aanwezigheid van vleermuizen vertoonde of dat er daadwerkelijk vleermuizen aanwezig waren. Achter loszittende schors waren juist veel sporen te vinden van de aanwezigheid van insecten;; kevers, torren, spinnen. Geoordeeld is vervolgens dat betreffende houtopstand geen wezenlijke functie heeft als verblijfplaatsen voor vleermuizen. Bossen, en dan met name de overgangsstructuren zoals bospaden, open plekken, bosranden, etc. zijn wel aantrekkelijk als migratieroutes en foerageerplaatsen voor vleermuizen. Verwacht mag daarom worden dat zeker soorten als gewone grootvleermuis, rosse vleermuis, gewone dwergvleermuis en ruige dwergvleermuis op enig moment wel in het plangebied waargenomen kunnen worden. Potentiële verblijfplaatsen (zomerverblijven, paarverblijven, eventueel kraamverblijven) moeten met name gezocht worden in ouder loofhout. Dit is te vinden in het noordelijke deel van het plangebied zoals de bospercelen aan weerszijden van het erf langs de Middenstraat en de oude laan net ten noorden van de berkenopslag. Zowel de berkenopslag als de naaldhoutbestanden en het centraal gelegen eikenopstand hebben geen of maar zeer beperkt potenties voor vleermuizen. 3.3.8
Vogels In de beheerschuur is een uilenkast aangebracht. Van deze kast is tot op heden geen gebruik gemaakt door broedvogels. Natuurmonumenten heeft aangegeven dat de kast in de winter 2014/2015 verwijderd zal worden zodat er geen problemen kunnen ontstaan bij amoveren van de schuur. Tijdens het veldbezoek zijn geen jaarrond beschermde nesten aangetroffen. Gezien de oppervlakte en aard van het plangebied kan het voorkomen van nesten van roofvogels niet volledig worden uitgesloten. Uit de waarnemingenoverzichten van Natuurmonumenten blijkt dat er in de periode 2011/2012 in ieder geval een nest van sperwer, havik of buizerd (opgave niet nader gespecificeerd) aanwezig was in de Douglassopstand in het zuiden van het plangebied. Uit 2013 zijn geen jaarrond beschermde nesten bekend uit de bossen van het plangebied. Uit de omgeving zijn wel nesten bekend van zowel sperwer als buizerd en havik (zie bijlage 3)
22
4 Effecten op beschermde flora en fauna 4.1
Flora Effecten en verbodsbepalingen Strikt(er) beschermde plantensoorten komen momenteel niet voor in het plangebied. Als gevolg van fase 1 van de plannen worden geen verbodsbepalingen overtreden. De gunstige staat van instandhouding van strikt(er) beschermde plantensoorten is niet in het geding.
4.2
Ongewervelden Effecten en verbodsbepalingen Strikt(er) beschermde ongewervelden komen momenteel niet voor in het plangebied. Als gevolg van fase 1 van de plannen worden geen verbodsbepalingen overtreden. De gunstige staat van instandhouding van strikt(er) beschermde ongewervelden is niet in het geding.
4.3
Amfibieën Effecten en verbodsbepalingen Strikt(er) beschermde amfibieënsoorten komen momenteel niet voor in het plangebied. Als gevolg van fase 1 van de plannen worden geen verbodsbepalingen overtreden. De gunstige staat van instandhouding van strikt(er) beschermde amfibieënsoorten is niet in het geding. Wel zijn enkele soorten algemene beschermde amfibieënsoorten te verwachten in het plangebied. Bij ruimtelijke ingrepen geldt met betrekking tot deze soorten van Tabel 1 AMvB art 75 Flora- en faunawet een vrijstelling voor werk waarbij verbodsbepalingen worden overtreden.
4.4
Reptielen Effecten en verbodsbepalingen De ingreep in de bospercelen kan mogelijk leiden tot verstoring en het doden van enkele individuen van hazelworm en levendbarende hagedis indien bij de uitvoering geen aanvullende maatregelen worden genomen. Indien echter de juiste aanvullende maatregelen worden genomen kan een negatief effect op voorhand worden uitgesloten. In § 6.2 zal nader op deze maatregelen worden ingegaan. De maatregelen zijn eenvoudig toe te passen en uit voeren. De functionaliteit van eventuele vaste rust- en verblijfplaatsen wordt behouden, omdat ook na de ingreep het plangebied nog evenzeer geschikt is als leefgebied voor beide soorten;; bos afgewisseld met heide en heischrale vegetaties. Voor de levendbarende hagedis kan zelfs worden gesteld dat het plangebied als leefgebied voor de soorten een kwalitatieve verbetering zal ondergaan.
23
Bij het toepassen van de aanvullende maatregelen zoals omschreven in § 6.2 worden als gevolg van de ingreep geen verbodsbepalingen overtreden. De ingreep heeft geen negatieve invloed op de gunstige staat van instandhouding van hazelworm en levendbarende hagedis, omdat negatieve effecten worden voorkomen.
4.5
Grondgebonden zoogdieren Effecten en verbodsbepalingen De ingreep in de bospercelen kan tijdelijk leiden tot verstoring van een enkel individu van boommarter, steenmarter, das of eekhoorn indien bij de uitvoering geen aanvullende maatregelen worden genomen. Indien echter de juiste aanvullende maatregelen worden genomen kan een negatief effecten worden uitgesloten. In § 6.2 zal nader op deze maatregelen worden ingegaan. De maatregelen zijn eenvoudig toe te passen en uit voeren. De functionaliteit van (mogelijke) vaste rust- en verblijfplaatsen wordt behouden, omdat ook na de ingreep het plangebied nog evenzeer geschikt is als leefgebied voor betreffende soorten;; bos afgewisseld met heide en heischrale vegetaties. Bij het toepassen van de aanvullende maatregelen zoals omschreven in § 6.2 worden als gevolg van de ingreep geen verbodsbepalingen overtreden. De ingreep heeft geen negatieve invloed op de gunstige staat van instandhouding van boommarter, steenmarter, das en eekhoorn, omdat negatieve effecten worden voorkomen. Verder zijn diverse soorten algemene beschermde zoogdieren te verwachten in het plangebied. Bij ruimtelijke ingrepen geldt bij deze soorten van Tabel 1 AMvB art 75 Flora- en faunawet een vrijstelling voor werk waarbij verbodsbepalingen worden overtreden. In § 6.2 zijn een aantal maatregelen uitgewerkt om invulling te geven aan de zorgplicht. Onnodige negatieve effecten worden hiermee voorkomen.
4.6
Vleermuizen Effecten en verbodsbepalingen De ingreep kan leiden tot een (beperkt) verlies aan verblijfplaatsen. Bij aanpassing en amoveren van gebouwen ontbreken voldoende gegevens om exact effecten te kunnen inschatten. Mogelijk dus dat hierbij als gevolg van de ingreep verbodsbepalingen worden overtreden. Omdat wel uitgesloten kan worden dat hier massaverblijven of grote kraamkolonies in het geding zijn, zal dit geen negatieve invloed op de gunstige staat van instandhouding van vleermuizen hebben. Bij ingrepen binnen de bospercelen zijn negatieve effecten eenvoudig te voorkomen. In § 6.2 worden hiervoor aanvullende maatregelen benoemd. Indien deze maatregelen worden uitgevoerd zijn negatieve effecten uit te sluiten.
24
Nader onderzoek Er zijn onvoldoende gegevens beschikbaar om effecten als gevolg van de ingreep voldoende te onderbouwen. Aanbevolen wordt de gebouwen die worden aangepast of geamoveerd nader te onderzoeken op hun betekenis voor vleermuizen. Uit dit onderzoek kan dan worden afgeleid welke maatregelen nodig zijn om eventuele negatieve effecten te voorkomen en of er eventueel een ontheffing art 75 Flora- en faunawet benodigd is.
4.7
Vogels Effecten en verbodsbepalingen De ingreep in de bospercelen kan leiden tot verstoring of vernietiging van jaarrond beschermde nesten indien bij de uitvoering geen aanvullende maatregelen worden genomen. Indien echter de juiste aanvullende maatregelen worden genomen kan een negatief effecten worden uitgesloten. In § 6.2 zal nader op deze maatregelen worden ingegaan. De maatregelen zijn eenvoudig toe te passen en uit voeren. De functionaliteit van (mogelijke) jaarrond beschermde nesten wordt behouden, omdat ook na de ingreep het plangebied nog evenzeer geschikt is als leefgebied voor betreffende soorten;; bos afgewisseld met heide en heischrale vegetaties. Bij het toepassen van de aanvullende maatregelen zoals omschreven in § 6.2 worden als gevolg van de ingreep geen verbodsbepalingen overtreden. De ingreep heeft geen negatieve invloed op jaarrond beschermde nesten, omdat negatieve effecten worden voorkomen. Verder zijn diverse andere broedvogelsoorten te verwachten in het plangebied. Bij ruimtelijke ingrepen geldt broedsels niet verstoord of vernietigd mogen worden. In § 6.2 zijn een aantal maatregelen uitgewerkt om invulling te geven aan deze zorgplicht. Onnodige negatieve effecten worden hiermee voorkomen.
25
26
5 Nee, tenzij-toets NNN 5.1
Wezenlijke kenmerken en waarden van de NNN De wezenlijke waarden en kenmerken van de NNN in de provincie Noord-Brabant zijn vastgelegd in het Natuurbeheerplan 2013 Provincie Noord-Brabant. Voor de regio ‘Boszone tussen Tilburg en Loon op Zand waarbinnen het landgoed Huis ter Heide valt zijn deze kort samengevat de volgende: Landgoed Huis ter Heide wordt gezien als deel van een begeleid natuurlijke eenheid. Karakteristiek landschap met cultuurhistorische waarden. Droge naaldbossen met een multifunctioneel karakter. In het natuurbeheerplan zijn de beheertypen vastgelegd op de beheertypenkaart en de ambitiekaart. Deze kaarten vormen de kern van het natuurbeheerplan. Op figuur 5.1 is aangegeven welke beheertypen zijn toegekend aan de percelen in het plangebied.
Figuur 5.1
Beheer- en natuurdoeltypen volgen het Natuurbeheerplan (bron Provincie Noord-Brabant)
27
5.2
Effecten op het NNN Effecten op het functioneren van het NNN zijn niet te verwachten. De wezenlijke waarden en kenmerken worden niet aangetast. Ingrepen in bodem, behalve het delven van graven, en hydrologie zijn niet voorzien. Bij het delven en weer sluiten van de graven wordt rekening gehouden met de bodemopbouw. Verschillende grondlagen worden weer op de oorspronkelijk plaats terug gebracht. De vegetatie wordt tijdelijk aan de kant gezet en na sluiting van het graf weer terug aangebracht. Met de aanleg van de benodigde infrastructuur zal een klein oppervlak bos worden omgezet in halfverharding (parkeerterrein). Er wordt verder zoveel mogelijk gebruik gemaakt van de bestaande padenstructuur voor de realisatie van de ontsluiting. Hoofdontsluitingspaden tussen de grafvelden krijgen een semiverharding voor zo ver dit nog niet aanwezig is. Bestaande verhardingen bouwwerken worden deels verwijderd. Hiermee komt ruimte vrij voor nieuwe groenstructuur passend bij de functie van het terrein en de ceremonieruimte. Door de voorgestane nieuwe inrichting zal een deel van de beheertypen (natuurdoeltypen) veranderen. Er zal in een tijdsbestek van 40 jaar een verschuiving gaan optreden voor maximaal 16,1 ha waarvan 6,5 ha op korte termijn. Dennen-, eiken- en beukenbos (N15.02, 15,4 ha) en kruiden- en faunarijk grasland (N12.02, 0,7 ha) worden omgevormd naar droge heide (N07.01) en droog schraalland (N11.01). Dit zijn eveneens beheertypen die opgenomen zijn het Natuurbeheerplan en die ook voor de regio zijn aangegeven als voorkomende en te behouden waarden. De huidige kwaliteit van het kruiden- en faunarijkgrasland is gematigd. Ook de kwaliteit van de bossen is gematigd. Bij voortzetting van het huidige beheer zijn de potenties eveneens gematigd. Door inbreng van nieuwe beheertypen zal de diversiteit in het gebied toenemen. Dit biedt meer soorten een standplaats in het gebied. De voorgestane verandering passen verder goed binnen het gebied en sluiten aan op de oudere ontwikkelingsgeschiedenis van het gebied waarin heide een prominente rol vertolkte. Bestaande waarden worden niet aangetast maar veeleer versterkt. Het landgoed kent momenteel een beperkt recreatief medegebruik. Kleine aantallen bezoekers wandelen door het gebied. Met de nieuwe functie als natuurbegraafplaats zal het aantal bezoekers aan het gebied duidelijk toenemen. De aard van het bezoek aan de natuurbegraafplaats is vanuit de reden van bezoek zeer ingetogen. Daarnaast komen binnen het plangebied geen specifiek verstoringsgevoelige soorten voor. Een toename aan bezoek zal daarom niet van invloed zijn op de wezenlijke waarden en kenmerken van het gebied. De voorziene beheermaatregelen zijn alle afgestemd op natuurontwikkeling. Voor het bos betreft dit maatregelen die gericht zijn op het behoud van bestaande bijzondere natuurwaarden en de ontwikkeling naar een natuurlijk bos. Voor de open ruimtes is
28
het beheer afgestemd op de ontwikkeling van droge heidevegetaties en heischrale vegetaties. De plannen voor de natuurbegraafplaats staan tot slot de ontwikkeling van een begeleid natuurlijke eenheid niet in de weg. Wanneer de natuurbegraafplaats vol is en verder het beheer zich enkel meer richt op natuurontwikkeling past het gebied volledig binnen wat als begeleid natuurlijke natuur kan worden gezien
29
30
6 Conclusies en aanbevelingen 6.1
Conclusies Het planvoornemen kent een lange fasering (tot mogelijk 40 jaar). De effectbeschrijving en de aanbevelingen voor aanvullende maatregelen hebben daarom alleen betrekking op de eerste fase (aanpassing bebouwing en infrastructuur en aanleg van de centrale open ruimte en de eerste 2 kleinere open ruimte in het bos waarvan de start van de uitvoering in 2015 is gepland. Voor de ontwikkeling op de langere termijn kan men uitgaan dat deze zijn afgestemd op het reguliere bosbeheer binnen het terrein en dat bij het begraven alle regels worden gehanteerd die er op toezien dat flora en fauna geen nadelige effecten zullen ondervinden.
6.1.1
Flora- en faunawet De conclusies zijn opgesteld op basis van de huidige ter beschikking staande kennis en inschattingen van deskundigen. Bij de realisatie van de open ruimtes zal rekening moeten worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van hazelworm en levendbarende hagedis. Het voorkomen van andere reptielen is op basis van de beschikbare informatie uitgesloten. Bij de kap van bomen zal rekening moeten worden gehouden met een mogelijke aanwezigheid van eekhoorn en boommarter. Bij het verbouwen en amoveren van gebouwen zal rekening moeten worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van vleermuizen en steenmarter. Nader onderzoek moet uitwijzen of er daadwerkelijk verblijfplaatsen van deze soorten aanwezig zijn. Voorafgaande aan het verwijderen van de beplanting en bouwwerken in het plangebied moet rekening worden gehouden met het broedseizoen van vogels. Mogelijk zijn nesten van algemene vogelsoorten aanwezig. Ten aanzien van algemene beschermde soorten (Tabel 1 AMvB art 75) en overige voorkomende flora en fauna moet rekening worden gehouden met de zorgplicht Als gevolg van de ingreep wordt geen afbreuk gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de aangetroffen beschermde soorten. In de onderstaande tabel zijn de zeker of mogelijk in het plangebied voorkomende strikt(er) beschermde soorten opgenomen. Aangegeven is of en zo ja welke verbodsbepalingen worden overtreden en of een ontheffingsaanvraag ex artikel 75 van de Flora- en faunawet aan de orde is. Hierbij is er van uitgegaan dat er adequate aanvullende maatregelen (zie § 6.2) zullen worden uitgevoerd.
31
Tabel 5.1
Soort Hazelworm
Voorkomen mogelijk
Levendbarende hagedis Eekhoorn
mogelijk mogelijk
Overtreding (mogelijk) artikel 9, 11 (evt. ook 13 = verplaatsen) artikel 9, 11 (evt. ook 13 = verplaatsen) artikel 11
Boommarter Vleermuizen Vogels met jaarrond beschermd nest
mogelijk mogelijk mogelijk
artikel 11 artikel 11 artikel 11
6.1.2
Strikter beschermde soorten in het plangebied, overtredingen Flora- en faunawet Ontheffing nodig? mogelijk* vrijstelling op basis van gedragscode vrijstelling op basis van gedragscode mogelijk* mogelijk* mogelijk*
Alleen noodzakelijk indien daadwerkelijk aanwezig en soorten verplaatst moeten worden en aanvullende maatregelen genomen moeten worden om nieuwe verblijfplaatsen te realiseren
NNN De wezenlijke kenmerken van het NNN beschouwd op landschapsniveau worden niet aangetast. Wel treden de volgende effecten op: Verlies van ± 7 ha van het beheertype dennen-, eiken- en beukenbos. Ontwikkeling van totaal 6,5 ha van de beheertypen droge heide en droog schraalland. Deze verandering kan als niet significant worden beschouwd en een toename aan natuurkwaliteit in het NNN.
6.2 6.2.1
Aanbevelingen Mitigatie Zowel uit de Flora- en faunawet als uit het NNN vloeien verplichtingen voort om de effecten te mitigeren. Deze worden hieronder nogmaals kort weergegeven. Tenzij anders aangegeven zijn deze maatregelen met elkaar in overeenstemming te brengen. Aanbevolen wordt deze mitigerende maatregelen op te nemen in een ecologisch werkprotocol. Flora- en faunawet Kort voorafgaand aan de realisatie van de open ruimtes in het bos dienen eventueel aanwezige amfibieën en reptielen ter plaatse te worden weggevangen en verplaats naar een geschikte locatie in de omgeving van het plangebied. Dit kan door middel van het uitleggen van zogenaamde amfibieën- en reptielenplaatjes en deze een aantal malen te controleren op de aanwezigheid van amfibieën en reptielen. Aanwezige dieren worden gevangen en verplaatst. Te kappen beplanting wordt voorafgaand aan de kap gecontroleerd op de aanwezigheid van eekhoornnesten en jaarrond beschermde vogelnesten. Ook
32
-
-
-
kan daarbij worden nagegaan of er mogelijk marternesten aanwezig zijn. Bomen waarin betreffende nesten worden aangetroffen worden gemarkeerd en gespaard bij de velling, al dan niet samen met omringende beplanting naar gelang de noodzaak daarvan om verstoring van de nesten te voorkomen. Betreffende bomen kunnen in een later stadium wanneer de nesten zijn verlaten of verdwenen alsnog worden gekapt. Oudere loofbomen in te kappen percelen dienen voorafgaan aan de kap goed gecontroleerd te worden op mogelijke verblijfplaatsen van vleermuizen. Verdachte bomen worden gemarkeerd en gespaard bij de velling, al dan niet samen met omringende beplanting naar gelang de noodzaak daarvan om verstoring van de nesten te voorkomen. Betreffende bomen kunnen in een later stadium wanneer de verblijfplaatsen zijn verlaten of verdwenen alsnog worden gekapt. Voor aanwezige verblijfplaatsen in te verbouwen bebouwing en te verwijderen bebouwing dienen alternatieve verblijfplaatsen te worden aangeboden. Een vleermuisonderzoek voor de bebouwing geeft uitsluitsel over de noodzaak hiertoe. Indien verblijfplaatsen aanwezig zijn dient er een plan te worden opgesteld waarin de omvang en uitvoering van het aanbieden van alternatieve verblijfplaatsen is uitgewerkt. Verwijderen van bouwwerken en kap van beplanting worden bij voorkeur buiten het broedseizoen uitgevoerd of aangevangen. Uitvoering binnen het broedseizoen is alleen mogelijk indien vaststaat dat daarbij geen nesten van broedvogels worden verstoord.
NNN Met betrekking tot de effecten op het NNN zijn geen aanvullende, mitigerende of compenserende maatregelen noodzakelijk. Vastleggen maatregelen Aanbevolen wordt om in het inrichtings- en beheerplan vast te leggen hoe de in dit onderzoek genoemde maatregelen zullen worden uitgevoerd. Daarmee is duidelijk dat deze integraal onderdeel van het project vormen. 6.2.2
Nader onderzoek Flora- en faunawet Naar het voorkomen van en effecten op vleermuizen zal nader onderzoek moeten worden uitgevoerd. Zonder dit onderzoek kan geen voldoende betrouwbare uitspraak worden gedaan over de effecten op vleermuizen bij de verbouwing van panden en verwijderen van schuren en het overtreden van verbodsbepalingen daarbij. Afhankelijk van de uitkomsten van dit onderzoek kan het nodig zijn dat er voor deze soorten vrijstelling of ontheffing wordt verkregen en dat er aanvullende mitigerende of compenserende maatregelen worden getroffen.
33
Voorafgaand aan de kap van bosopstanden dient een veldcheck te worden uitgevoerd om aanwezigheid van eekhoornnesten en jaarrond beschermde nesten van vogels uit te sluiten.
34
7 Literatuur Aptroot, A., 2012. Florakartering en bosstructuurkartering van Huis ter Heide in 2012. Rapport Natuurmonumenten, ’s-Gravenland. Praedium, 2014 Natuurbegraafplaats Huis ter Heide. Eerste aanzet voor de toekomstige inrichting. Praedium Coöperatie UA, Vught Provincie Noord-Brabant, 2012. Natuurbeheerplan 2013, Provincie Noord-Brabant, ‘sHertogenbosch
35
36
Bijlage 1 1.1
Wettelijk kader
Inleiding In deze bijlage worden de wettelijke kaders voor ecologische beoordelingen van ruimtelijke ingrepen en andere handelingen beschreven. In de natuurbeschermingswetgeving wordt een onderscheid gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming. De soortenbescherming is in Nederland verankerd in de Flora- en faunawet (§ 1.2 van deze bijlage), de gebiedsbescherming in de Natuurbeschermingswet 1998 (§ 1.3). Met deze wetten geeft Nederland invulling aan de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen. De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bepaalt de procedures bij ruimtelijke ingrepen (§ 1.4). De regels voor de Ecologische Hoofdstructuur zijn opgenomen in het Barro (§ 1.5). Ook wordt kort ingegaan op de betekenis van Rode lijsten (§ 1.6)
1.2
Flora- en faunawet Het doel van de Flora- en faunawet is het instandhouden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. De Flora- en faunawet kent zowel een zorgplicht als verbodsbepalingen. De zorgplicht geldt te allen tijde voor alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving, voor iedereen en in alle gevallen. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het ‘nee, tenzij’ principe. Dat betekent dat alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten in principe verboden zijn (zie kader). Verbodsbepalingen in de Flora- en faunawet (verkort) Artikel 8: Artikel 9: Artikel 10: Artikel 11: Artikel 12: Artikel 13:
Het plukken, verzamelen, afsnijden, vernielen, beschadigen, ontwortelen of op een andere manier van de groeiplaats verwijderen van beschermde planten. Het doden, verwonden, vangen of bemachtigen of met het oog daarop opsporen van beschermde dieren. Het opzettelijk verontrusten van beschermde dieren. Het beschadigen, vernielen, uithalen, wegnemen of verstoren van nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfsplaatsen van beschermde dieren. Het zoeken, beschadigen of uit het nest halen van eieren van beschermde dieren. Het vervoeren en onder zich hebben (in verband met verplaatsen) van beschermde planten en dieren.
Artikel 75 bepaalt dat vrijstellingen en ontheffingen van deze verbodsbepalingen kunnen worden verleend. Het toetsingskader hiervoor is vastgelegd in het Vrijstellingenbesluit. Er gelden verschillende regels voor verschillende categorieën werkzaamheden. Er zijn vier beschermingsregimes corresponderend met vier groepen 1 beschermde soorten (tabellen 1 t/m 3 en vogels, AmvB art. 75 ). 1
Voor soortenlijsten zie: Besluit houdende wijziging van een aantal algemene maatregelen van bestuur in verband met wijziging van artikel 75 van de Flora- en faunawet en enkele andere wijzigingen. 23 februari 2005.
37
Tabel 1. De algemene beschermde soorten Voor deze soorten geldt een vrijstelling van verbodsbepalingen bij werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting en bestendig gebruik en beheer. Ontheffing ten behoeve van andere activiteiten kan worden verleend, mits de gunstige staat van instandhouding niet in het geding is (‘lichte toetsing’). Tabel 2. De overige beschermde soorten Voor deze soorten geldt een vrijstelling van verbodsbepalingen bij werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting en van bestendig gebruik en beheer, als op basis van een door de minister van EZ goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt. Anders is ontheffing noodzakelijk, na lichte toetsing. Tabel 3. De strikt beschermde soorten Dit zijn de planten- en diersoorten vermeld in Bijlage 1 van het Vrijstellingenbesluit of in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn. Uit recente jurisprudentie blijkt dat de regels voor 2 de Habitatrichtlijnsoorten nog strikter zijn . Voor bestendig gebruik en beheer geldt voor de soorten van Bijlage 1 van het Vrijstellingenbesluit een vrijstelling van verbodsbepalingen, mits men werkt op basis van een door de minister van EZ goedgekeurde gedragscode. Voor ruimtelijke ingrepen is altijd een ontheffing op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet noodzakelijk. Deze kan worden verleend na een uitgebreide toetsing (zie onder). Voor de soorten van Bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt hetzelfde regime, met één grote beperking. Ontheffing of vrijstelling kan alleen worden verleend op grond van dwingende redenen van groot openbaar belang, van het belang van het milieu, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of de bescherming van wilde flora en fauna. Vogels Alle inheemse vogels zijn strikt beschermd. Ontheffing of vrijstelling kan alleen worden verkregen op grond van openbare veiligheid, volksgezondheid of bescherming van flora en fauna. De Vogelrichtlijn noemt zelfs ‘dwingende redenen van groot openbaar 3 belang’ niet als grond . Dat betekent dat alle activiteiten die leiden tot verstoring of vernietiging van in gebruik zijnde nesten buiten het broedseizoen moeten worden uitgevoerd. Het ministerie heeft een lijst gemaakt van soorten die hun nest doorgaans het hele jaar door of telkens 4 opnieuw gebruiken. Deze nesten zijn jaarrond beschermd . De uitgebreide toetsing houdt in dat ontheffing alleen kan worden verleend als: 1. Er geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort;; 2. Er geen andere bevredigende oplossing voorhanden is;; 3. Er sprake is van een in of bij wet genoemd belang;; 4. Er zorgvuldig wordt gehandeld. 2
Zie uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, 21 januari 2009 zaaknr. 200802863/1 en 13 mei 2009 nr. 200802624/1), en Rechtbank Arnhem, 27 oktober 2009 zaaknr. AWB 07/1013. Zie tevens de brief van het ministerie van LNV d.d. 26 augustus 2009 onder kenmerk ffw2009.corr.046 en de Uitleg aangepaste beoordeling ontheffing ruimtelijke ingrepen Flora- en faunawet. 3 Zie vorige voetnoot. 4 Zie de Aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten ontheffing Flora- en faunawet ruimtelijke ingrepen, ministerie van LNV, augustus 2009.
38
Zorgvuldig handelen betekent het actief optreden om alle mogelijke schade aan een soort te voorkomen, zodanig dat geen wezenlijke negatieve invloed op de relevante populatie van de soort optreedt. In veel gevallen kan voorkomen worden dat een ontheffing nodig is, als mitigerende maatregelen er voor zorgen dat de verblijfplaatsen van dieren steeds kunnen blijven functioneren. Vooral voor soorten van Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en vogels is dit cruciaal (omdat er alleen ontheffing kan worden verkregen na zware toetsing).
1.3
Natuurbeschermingswet 1998 De Natuurbeschermingswet 1998 (kortweg: Nbwet) heeft tot doel het beschermen en instandhouden van bijzondere gebieden in Nederland. De belangrijkste zijn Natura 2000-gebieden en beschermde natuurmonumenten. Het is verboden om, zonder vergunning, de wezenlijke waarden en kenmerken aan te tasten. Dit is het geval als het behalen van de instandhoudingsdoelen (ernstig) wordt bemoeilijkt. Om dat voor de in dit rapport beoordeelde ingreep effecten op beschermde natuurgebieden zijn uitgesloten, wordt het toetsingskader van de Nbwet hier verder niet toegelicht.
1.4
Wabo en omgevingsvergunning De Wabo voegt een groot aantal (circa 25) vergunningen, ontheffingen en andere toestemmingen samen tot één omgevingsvergunning. De omgevingsvergunning is nodig voor het uitvoeren van ruimtelijke ingrepen, zoals sloop, bouw, aanleg en gebruik, als die een plaatsgebonden karakter hebben en dat van invloed kunnen zijn op de “fysieke leefomgeving”. Dit omvat alle fysieke waarden in de leefomgeving, zoals milieu, natuur, landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Als hoofdregel kent de Wabo het bevoegd gezag toe aan B&W van de gemeente waar het project (in hoofdzaak) zal worden uitgevoerd. Voor projecten van provinciaal belang kunnen GS het bevoegd gezag zijn, voor projecten van nationaal belang een minister. De ontheffing Flora- en faunawet en de vergunning Natuurbeschermingswet 1998, die voor een ruimtelijke ingreep nodig kunnen zijn, kunnen worden “aangehaakt” bij de omgevingsvergunning. Dat wil zeggen dat bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning ook een toetsing aan Ffwet en/of Nbwet moet worden gevoegd. De aanvraag wordt dan aan het bevoegde gezag (Ffwet: minister van EZ;; Nbwet: Gedeputeerde Staten of minister van EZ) voorgelegd. Die zal dan toestemming geven in de vorm van een Verklaring van geen bedenkingen (Vvgb). De inhoudelijke toetsing zal niet veranderen. Op aanvragen voor een omgevingsvergunning, die mede betrekking hebben op Flora- en faunawet en/of Natuurbeschermingswet 1998 is de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing.
39
Overigens kan een ontheffing Ffwet of vergunning Nbwet ook los van de omgevingsvergunning worden aangevraagd. Dat dient dan wel te gebeuren vóórdat de omgevingsvergunning wordt aangevraagd.
1.5
Natuurnetwerk Nederland en Barro Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS) heeft als doel om van de bestaande en nieuwe natuur een goed functionerend netwerk te maken. Het ruimtelijk beleid voor de NNN is gericht op ‘behoud, herstel en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden’ van de NNN. Op plannen, projecten of handelingen binnen de NNN is het ’nee, tenzij’-regime van toepassing. Vanaf 1 oktober 2012 is het nee, tenzij-regime vastgelegd in het Besluit algemene regelingen ruimtelijke ordening, kortweg Barro. Het Barro bepaalt dat provincies de (begrenzing van de) NNN moeten vastleggen in een provinciale verordening. In die verordening worden regels gesteld omtrent de inhoud van en de toelichting bij bestemmingsplannen in het belang van de realisatie, bescherming, instandhouding en verdere ontwikkeling van de beoogde natuurkwaliteit van de NNN De provincies moeten de wezenlijke kenmerken en waarden van de NNN vastleggen. De wezenlijke kenmerken en waarden zijn de huidige en potentiële waarden, gebaseerd op de natuurdoelen voor het gebied. De natuurdoelen worden vaak per perceel in natuurdoeltypen of beheertypen vastgelegd. Het Barro bepaalt in art. 2.10.4 de voorwaarden waaronder plannen kunnen worden toegestaan, die (per saldo) leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of een significante vermindering van de oppervlakte of de samenhang van de NNN: er is sprake van een groot openbaar belang (waaronder in ieder geval worden gerekend: de veiligheid, de hoofdinfrastructuur, de drinkwatervoorziening, de plaatsing van installaties voor de opwekking van elektriciteit met behulp van windenergie of de plaatsing van installaties voor de winning, opslag of transport van aardgas), er zijn geen reële andere mogelijkheden, en de negatieve effecten worden waar mogelijk beperkt en de overblijvende effecten worden gecompenseerd. De begrenzing kan alleen worden gewijzigd voor zover op basis van een ecologische onderbouwing is vastgesteld dat: 1. de wijziging leidt tot een verbetering van de samenhang van de NNN of tot een betere inpassing van de NNN in de planologische omgeving, en 2. ten minste de kwalitatieve en kwantitatieve doelstellingen van de NNN in het desbetreffende gebied worden behouden;; of 3. ten behoeve van een kleinschalige ontwikkeling voor zover: - de aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden en van de samenhang van de NNN als gevolg van de ontwikkeling beperkt is;;
40
- - -
-
de voorgenomen wijziging leidt tot een kwalitatieve of kwantitatieve versterking van de NNN in het desbetreffende gebied;; de voorgenomen wijziging ertoe niet leidt dat de oppervlakte van de NNN afneemt;; de voorgenomen wijziging zorgvuldig is onderbouwd, waarbij blijkend uit de bij het bestemmingsplan behorende toelichting in ieder geval alternatieven zijn afgewogen, en maatregelen worden genomen die een goede landschappelijke en natuurlijke inpassing borgen.
In principe wordt de eventuele compensatieopgave buiten de NNN gerealiseerd. De compensatie hoeft niet in de nabijheid van de ingreep plaats te vinden en hoeft ook niet in hetzelfde natuurtype te worden uitgevoerd. Het gaat erom dat de positieve ecologische effecten van realisatie van de compensatie op de NNN (in natuurkwaliteit, oppervlakte of ruimtelijke samenhang) gelijkwaardig zijn aan de negatieve effecten van de ingreep in de NNN. Realisatie van de compensatie in de NNN is mogelijk, bijvoorbeeld als dat kan leiden tot een versnelling van de realisatie van de NNN. Voorwaarde daarbij is dat er door middel van een herbegrenzing tegelijkertijd voor wordt gezorgd dat de omvang van de NNN niet afneemt.
1.6
Rode lijsten Rode lijsten zijn geen wettelijke instrumenten, maar zijn sturend voor beleid. Zij dienen om prioriteiten in middelen en maatregelen te kunnen bepalen. Bij het beoordelen van maatregelen en ingrepen kunnen de Rode lijsten echter wel een belangrijke rol spelen. Er zijn nu landelijke Rode lijsten vastgesteld voor paddestoelen, korstmossen, mossen, vaatplanten, platwormen, land- en zoetwaterweekdieren, bijen, dagvlinders, haften, kokerjuffers, libellen, sprinkhanen en krekels, steenvliegen, vissen, amfibieën, reptielen, zoogdieren en vogels (LNV 2009). Een aantal provincies heeft aanvullende provinciale Rode lijsten opgesteld. Van soorten op de Rode lijst moet worden aangenomen dat negatieve effecten van ingrepen de gunstige staat van instandhouding relatief gemakkelijk in gevaar brengen. Waar het beschermde soorten betreft zal er dus extra aandacht aan mitigatie en compensatie moeten worden besteed. Bij niet-beschermde soorten of soortgroepen kunnen op grond van de zorgplicht extra maatregelen worden gevergd. Bij een aantal soortgroepen gaat het echter om tientallen of honderden moeilijk vast te stellen soorten, waardoor de waarde voor praktische toepassingen vaak beperkt is. Literatuur Ministerie van I&M, 2012. Besluit van 28 augustus 2012, houdende wijziging van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en van het Besluit ruimtelijke ordening in verband met de toevoeging van enkele onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang, Stb 388 (2012).
41
Ministerie van LNV, 2009. Besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 28 augustus 2009, nr. 25344, houdende vaststelling van geactualiseerde Rode lijsten flora en fauna. Ministerie van LNV, 2005a. Algemene Handreiking Natuurbeschermingswet 1998. Ministerie van LNV, Den Haag. Ministerie van LNV, 2005b. Buiten aan het werk? Houd tijdig rekening met beschermde dieren en planten! Ministerie van LNV, Den Haag. Ministerie van LNV & IPO, 2007. Spelregels EHS. Ministerie van LNV/IPO, Den Haag. www.wetten.nl. omgevingsvergunning.vrom.nl/ www.vrom.nl/pagina.html?id=3410 (nota ruimte) Steunpunt Natura 2000 (2010). Leidraad bepaling significantie. Nadere uitleg van het begrip ‘significante gevolgen’ uit de Natuurbeschermingswet. versie 27 mei 2010. RegieBureau Natura 2000, Utrecht. Steunpunt Natura 2000 (2007). Toepassing begrippenkader Natuurbeschermingswet 1998. Intern werkdocument voor opstellers beheerplannen Natura 2000 en vergunningverleners Nb-wet. RegieBureau Natura 2000, Utrecht. Steunpunt Natura 2000 (2008). Aanvulling op ‘Toepassing begrippenkader Nb-wet ‘98’ • Bestaand gebruik • Externe Werking. Intern werkdocument voor opstellers beheerplannen Natura 2000 en vergunningverleners Nb-wet. RegieBureau Natura 2000, Utrecht.
42
Bijlage 2
Verspreidingskaarten
43
44