I. Het werknemersstelsel
Titel III. – DE PRESTATIES VAN DE MOEDERSCHAPSVERZEKERING
Titel III. De prestaties van de moederschapsverzekering
De periodes van moederschapsbescherming mogen niet worden beschouwd als periodes van arbeidsongeschiktheid. Ze hebben tot doel de zwangere vrouw te laten rusten en haar gedurende die periode een vervangingsinkomen ter beschikking te stellen. De discussies over de moederschapsverzekering, die op 1 januari 1991 in werking is getreden, berusten op drie basisprincipes: – solidarisatie van de lasten, waarbij de moederschapsverzekering vanaf de eerste rustdag tussenkomt ter vervanging van de betaling van een minimumsalaris, zoals voor 1991 gebeurde, door de werkgever. Door die solidarisatie kunnen de hinderpalen voor de indienstneming van jonge werkneemsters worden weggenomen; – gelijke behandeling van de werkneemsters die tot de groep van de actieve vrouwen behoren. De uitkering voor de eerste dertig dagen is op hetzelfde niveau vastgesteld voor arbeidsters en bedienden; – invoering van een specifieke prestatie rekening houdend met de gedekte eventualiteit, waarbij de moederschapsverzekering evenwel wordt geı¨ntegreerd in de bestaande institutionele structuren.
Afdeling 1. Administratieve organisatie en financiering De moederschapsverzekering valt onder de functionele bevoegdheid van de administratieve structuur die belast is met de arbeidsongeschiktheid. De diverse administratieve organen die de uitkeringsverzekering onder hun bevoegdheid hebben, zijn dus ook bevoegd voor de moederschapsverzekering [art. 111, W. 14.07.1994]. (Zie titel II, hoofdstuk I, Afdeling 1)
227
Hoofdstuk I. - HET WERKNEMERSSTELSEL
Afdeling 2. Rechthebbenden [art. 112, W. 14.07.1994] (Zie titel II, hoofdstuk I, Afdeling 2, 1)
Afdeling 3. Prestaties A. Principe Voor elke werkdag in de tijdvakken van moederschapsbescherming ontvangt de rechthebbende een moederschapsuitkering [art. 113, W. 14.07.1994].
B. De tijdvakken van moederschapsbescherming De tijdvakken van moederschapsbescherming bestaan uit [art. 114, W. 14.07.1994]: – de voorbevallingsrust ; – de nabevallingsrust ; – het tijdvak tijdens hetwelk de zwangere of bevallen werkneemster of de werkneemster die borstvoeding geeft, een maatregel geniet als bedoeld in de artikelen 42, §1, 43 of 43bis, van de arbeidswet van 16 maart 1971. De tijdvakken van de voorbevallingsrust en de nabevallingsrust kunnen enkel als dusdanig in aanmerking genomen worden op voorwaarde dat de gerechtigde alle werkzaamheid of de gecontroleerde werkloosheid heeft onderbroken [art. 115, W. 14.071994].
1. Voorbevallingsrust a) Duur De voorbevallingsrust begint op verzoek van de rechthebbende, ten vroegste zeven weken voor de vermoedelijke bevallingsdatum of de negende week wanneer de geboorte van een meerling voorzien wordt (art. 114, W. 14.07.1994). Indien de bevalling na de door de geneesheer vooropgestelde datum plaatsheeft, wordt de voorbevallingsrust verlengd tot de werkelijke datum van de bevalling (art. 114, W. 14.07.1994). De periode van voorbevallingsrust bestaat dus uit een facultatieve periode van zes of acht weken (meerling), d.w.z. van de zevende of de negende (meerling) tot en met de tweede week voorafgaand aan de bevalling en een verplichte periode die de zeven dagen voorafgaand aan de bevalling bestrijkt.
b) Administratieve procedure Om haar prenatale rust te kunnen nemen, moet de rechthebbende haar verzekeringsinstelling een geneeskundig certificaat bezorgen waarop de vermoedelijke bevallingsdatum wordt vermeld (art. 114, W. 14.07.1994).
2. Nabevallingsrust De nabevallingsrust bestrijkt de periode van acht weken volgend op de bevalling. Ze neemt een aanvang op de dag van de bevalling. Ze kan verlengd worden met de periode tijdens dewelke de rechthebbende haar beroepsactiviteit of de gecontroleerde
228
De periodes die gelijkgesteld zijn met periodes van beroepsactiviteit of werkloosheid, zijn meer bepaald [art. 220, KB van 03.07.1996]: – de jaarlijkse vakantieperiodes, inclusief de periode gedekt door de uitgestelde bezoldiging voor tijdelijke of interim-leerkrachten na het einde van de arbeidsovereenkomst; – de periode tijdens dewelke de rechthebbende als raadsvrouw of als rechter in sociale zaken in de arbeidshoven en rechtbanken zitting heeft; – de dagen tijdens dewelke de rechthebbende het recht heeft om, met behoud van de normale bezoldiging, afwezig te zijn van het werk naar aanleiding van familiale gebeurtenissen of burgerlijke of militaire verplichtingen en in geval van verschijning voor het gerecht; die dagen worden wettelijk, reglementair of in het kader van een collectieve arbeidsovereenkomst geregeld; – de dagen tijdens dewelke de rechthebbende het recht heeft om dwingende redenen afwezig te zijn van het werk en die wettelijk, reglementair of in het kader van een collectieve arbeidsovereenkomst worden geregeld; – de dagen waarvoor het gewaarborgde dagelijkse inkomen wordt toegekend [art. 27, W. 03.07.1978] (aankomst op het werk met vertraging of onmogelijkheid om zich naar het werk te begeven om redenen die onafhankelijk zijn van de wil van de werkneemster uitgezonderd het geval van staking, de onmogelijkheid, om een reden die onafhankelijk is van de wil van de werkneemster, het werk te beginnen of voort te zetten afwezigheid van het werk teneinde de kiesplicht op het Belgisch grondgebied te vervullen).
Titel III. – DE PRESTATIES VAN DE MOEDERSCHAPSVERZEKERING
werkloosheid heeft voortgezet of geacht wordt het werken of stempelen te hebben voortgezet van de zevende of de negende (meerling) tot en met de tweede week voorafgaand aan de bevalling (art. 114, W. 14.07.1994).
– de periodes [art. 49, 50 en 51, W. 03.07.1978] van opschorting van de arbeidsovereenkomst in geval van een technisch ongeval in de onderneming, van slechte weersomstandigheden of gebrek aan werk om economische redenen; – de periode van bedrijfssluiting ingevolge maatregelen genomen met toepassing van de wetgeving of de reglementering betreffende de bescherming van het leefmilieu; – de vakantiedagen, vervangingsdagen en rustdagen toegekend met toepassing van de wet van 4 januari 1974 houdende de vakantiedagen; – voor rechthebbenden die afwisselend in de stelsels van de vijf- en de zesdagenweek werken, de dag van de week van het vijfdagenstelsel waarop ze normaal zouden hebben gewerkt als het een zesdagenweek was geweest; – de compenserende rustdagen (toegekend met toepassing van de wet van 16 maart 1971 op de arbeid) bij tewerkstelling van de werknemer tijdens een vrije dag, alsook de compenserende rustdagen die zijn toegekend ten gevolge van de arbeidstijdverkorting. Aangezien een periode van arbeidsongeschiktheid noch een arbeidsperiode, noch een werkloosheidsperiode, noch een gelijkgestelde periode in de zin van het bovenbenoemde is, kan ze de nabevallingsrust niet geldig verlengen.
229
Hoofdstuk I. - HET WERKNEMERSSTELSEL
De verlenging van de nabevallingsrust rust neemt een aanvang bij het verstrijken van de acht weken volgend op de bevalling of op het ogenblik dat het pasgeboren kind naar huis gaat of overlijdt [art. 114, lid. 3, W. 14.07.1994].
3. Het tijdvak tijdens hetwelk de zwangere of bevallen werkneemster of de werkneemster die borstvoeding geeft, een maatregel geniet als bedoeld in de artikelen 42, §1, 43 of 43bis, van de arbeidswet van 16 maart 1971 Het tijdvak tijdens het welk de zwangere of bevallen werkneemster of de werkneemster die borstvoeding geeft, een maatregel geniet als bedoeld in de artikelen 42, §1, 43 of 43bis, van de wet van 16 maart 1971, wordt eveneens als een tijdvak van moederschapsbescherming beschouwd.
C. De vergoeding van de tijdvakken van moederschapsbescherming 1. De voorbevallingsrust en de nabevallingsrust Het bedrag van de moederschapsuitkering is vastgesteld op een percentage van het gederfd geplafonneerd salaris (3.847,45 BEF (95,37 EUR), het maximumloon op 1 september 2000) met uitzondering van de uitkering voor de eerste dertig dagen van de periode van moederschapsrust van de actieve werkneemster, die berekend wordt op een niet-geplafonneerd salaris [art. 216 en 217, KB 03.07.1996]: Eerste dertig dagen van de periode van moederschapsrust
Actieve werkneemsters 82% van het niet-geplafonneerd salaris Werklozen (eerste 6 basisuitkering (1) + maanden van 19,5% van het arbeidsloongeschiktgeplafonneerd salaris heid) (1) Invaliden (2) en 79,5% van het anderen geplafonneerd salaris
Vanaf de 31ste dag van Verlenging van de de periode van periode van moederschapsrust moederschapsrust na 15 weken (meerling: 17 weken) 75% van het 60% van het geplafonneerd salaris geplafonneerd salaris basisuitkering (1) + 15% van het geplafonneerd salaris
basisuitkering (1)
75% van het geplafonneerd salaris
60% van het geplafonneerd salaris
(1) De basisuitkering bedraagt 60% van het geplafonneerd salaris, maar kan niet hoger zijn dan de werkloosheidsuitkering waarop de rechthebbende recht heeft als ze zich niet in een periode van moederschapsrust bevindt. (2) Het bedrag kan niet lager zijn dan de uitkering waarop de rechthebbende recht heeft als ze zich niet in moederschapsrust bevindt.
2. Het tijdvak tijdens hetwelk de zwangere of bevallen werkneemster of de werkneemster die borstvoeding geeft, een maatregel geniet als bedoeld in de artikelen 42, §1, 43 of 43bis, van de arbeidswet van 16 maart 1971 De werkneemster voor wie de uitvoering van de arbeidsovereenkomst is geschorst en die van arbeid is vrijgesteld, heeft recht op een moederschapsuitkering van 60% van het gederfde loon, begrensd tot het maximumbedrag van het loon dat voor de bere-
230
De werkneemster die zwanger is, bevallen is of borstvoeding geeft en die onder één van de hiernavolgende maatregelen valt: – aanpassing van de arbeidsomstandigheden of van de risicogebonden werktijden; – overplaatsing van de werkneemster naar een andere werkplaats; – overplaatsing van de werkneemster naar arbeid overdag; en die ingevolge deze maatregel een lager loon ontvangt dan uit haar gewone betrekking heeft recht op moederschapsuitkering. De moederschapsuitkering wordt vastgesteld op 60% van het gederfde loon (d.w.z. het loon begrensd tot het maximumbedrag van het loon dat voor de berekening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering in aanmerking wordt genomen) dat ze ontving voor de aanpassing van de omstandigheden of van de risicogebonden werktijd of van de verandering van werkplaats. Die uitkering wordt beperkt tot het bedrag dat gelijk is aan het verschil tussen 75% van het bovenbedoelde gederfde loon en het bedrag van het in werkdagen gewaardeerde beroepsinkomen, dat de gerechtigde ontvangt, hetzij na de aanpassing van de arbeidsomstandigheden of de risicogebonden werktijden, hetzij na de verandering van werkplaats. Voorbeeld:
Titel III. – DE PRESTATIES VAN DE MOEDERSCHAPSVERZEKERING
kening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering in aanmerking wordt genomen. De werkneemster die borstvoeding geeft, geniet die uitkering gedurende een periode van ten hoogste vijf maanden vanaf de dag van de bevalling (art. 219 bis, lid 1 en 2, KB 03.07.1996).
– Beroepsinkomen (gewone activiteit): 75.000 BEF (1.859,2 EUR) bruto per maand – Gederfd loon: 2.884, 62 BEF (71,51 EUR) – Beroepsinkomen ontvangen gedurende de periode van bescherming: 50.000 BEF (1.239,47 EUR) bruto per maand – Bedrag van dit inkomen per werkdag: 50.000 BEF (1.239,47 EUR) : 26 = 1.923,08 BEF (47,67 EUR) Berekening van de uitkering 2.884,62 BEF (71,51 EUR) x 60% = 1.730.77 BEF = 1.731 BEF (42,91 EUR) Bepaling van de cumulatiegrens 2.884,62 BEF (71,51 EUR) x 75% = 2.163,47 BEF (53,63 EUR) 2.163,47 BEF (53,63 EUR)-1.923,08 BEF (47,67 EUR) = 240,39 BEF = 240 BEF (5,95 EUR) De moederschapsuitkering bedraagt dus 240 BEF (5,95 EUR) per dag. Een werkneemster die zwanger is, bevallen is of borstvoeding geeft, die twee bezoldigde activiteiten uitoefent en voor wie de schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst of de vrijstelling van arbeid slechts op een van beide activiteiten slaat, heeft recht op een moederschapsuitkering. De uitkering wordt vastgesteld op 60% van het gederfde (begrensde) loon uit de activiteit die door de gerechtigde ingevolge de maatregel inzake moederschapsbescherming is onderbroken. Die uitkering wordt beperkt tot het bedrag dat gelijk is aan het verschil tussen 75% van het bovenbedoelde gederfde loon en het in werkdagen gewaardeerde beroepsinkomen, uit de bezoldigde activiteit die de gerechtigde heeft voortgezet enerzijds, en het bedrag van het beroepsinkomen (gewaardeerd in werkdagen) dat uit die activiteit voortkomt anderzijds.
231
Hoofdstuk I. - HET WERKNEMERSSTELSEL
Er dient wel te worden opgemerkt dat de moederschapsuitkering in geval van gedeeltelijke werkverwijdering niet verschuldigd is aan de gerechtigden die een activiteit aanvatten of voortzetten die niet onder de bepalingen van de arbeidswet van 16 maart 1971 valt, bijvoorbeeld een zelfstandige activiteit. Voor deze laatste regel is er een uitzondering: de moederschapsuitkeringen kunnen worden toegekend aan de gerechtigde die gedurende deze periode de zelfstandige activiteit voortzet die hij reeds onmiddellijk daarvoor uitoefende. De gerechtigde moet hiervoor de toestemming krijgen van de adviserend geneesheer van de verzekeringsinstelling, en moet een medisch attest voorleggen waarin wordt vermeld dat deze activiteit geen risico inhoudt voor zijn gezondheid of die van zijn kind. Het bedrag van de uitkering wordt in dit geval met 10% verlaagd. Voorbeeld: – Beroepsinkomen (activiteit A): 25.000 BEF (619,73 EUR) bruto per maand – Beroepsinkomen (activiteit B): 33.000 BEF (818,05 EUR) bruto per maand – De werkneemster onderbreekt de uitoefening van haar activiteit bij werkgever A en zet haar activiteit bij werkgever B voort. Berekening van de uitkering – Gederfd loon (betrekking A): 25.000 frank BEF (619,73 EUR) : 26 = 961,54 BEF (23,84 EUR) – Uitkering: 961,54 BEF (23,84 EUR) x 60% = 576,92 BEF = 577 BEF (14,30 EUR) Bepaling van de cumulatiegrens Bedrag van het beroepsinkomen uit betrekking B, gewaardeerd in werkdagen: 33.000 BEF (818,05 EUR) : 26 = 1.269,23 BEF (31,46 EUR) (961,54 BEF (23,84 EUR) + 1.269,23 BEF (31,46 EUR)) x 75% = 1.673,08 BEF (41,47 EUR) 1.673,08 BEF (41,47 EUR)-1.269,23 BEF (31,46 EUR) = 403,85 BEF = 404 BEF (10,01 EUR) Het bedrag van de uitkering bedraagt dus 404 BEF (10,01 EUR) per dag.
D. Omzetting van de moederschapsrust In geval van hospitalisatie of ziekenhuisopname van de moeder, kan de vader van het kind, in de plaats van de moeder, de rest van de postnatale rust opgebruiken op voorwaarde dat hij de hoedanigheid van rechthebbende van de uitkeringen geniet [art. 114, lid 4, W. 14.07.1994; art. 221, KB 03.07.1996].
Afdeling 4. Toekenningsvoorwaarden (Zie titel II, hoofdstuk I, Afdeling 4)
232
Afdeling 1. Administratieve organisatie en financiering Er werd een arbeidsongeschiktheidsverzekering ingevoerd ten gunste van de zelfstandigen [art. 2, KB 20.07.1971]. Ze wordt beheerd door een Beheerscomite´, belast met het beheer van de uitkeringsverzekering voor zelfstandigen, opgericht in de schoot van het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering [art. 39, KB 20.07.1971]. De verzekering wordt gefinancierd door de bijdragen van de zelfstandigen en door een staatssubsidie [art. 73, KB 20.07.1971].
Afdeling 2. Rechthebbenden (Zie titel II, hoofdstuk I, Afdeling 2, 1).
Titel III. – DE PRESTATIES VAN DE MOEDERSCHAPSVERZEKERING
II. De regeling voor zelfstandigen
Afdeling 3. Prestaties A. Principe De periode van moederschapsrust is een ononderbroken periode van drie weken die een aanvang neemt de dag na de dag van de bevalling. Tijdens die periode wordt de rechthebbende geacht niet bekwaam te zijn om te werken.1 Ze kan bovendien geen andere beroepsactiviteit uitoefenen in welke hoedanigheid ook.
B. Administratieve procedure Om de moederschapsuitkering te genieten, moet de rechthebbende per briefwisseling een aanvraag toesturen aan de adviserend geneesheer van de verzekeringsinstelling, de poststempel geldt als bewijs, of hem deze aanvraag overhandigen tegen aflevering van een bewijs van ontvangst. De aanvraag moet vergezeld zijn van een uittreksel uit de geboorteakte of een geneeskundig certificaat dat de bevalling bevestigt.2
C. Bedrag van de moederschapsuitkeringen De moederschapsuitkering bestaat uit een vast bedrag van 37.302 BEF (924,69 EUR).
1 2
KB van 20 juli 1971, o.c., art. 12bis KB van 20 juli 1971, o.c., art. 62bis
233
Hoofdstuk II. - DE REGELING VOOR ZELFSTANDIGEN
Ze wordt tijdens de hoger beschreven rustperiode uitbetaald aan de zelfstandige of aan de helpende echtgenoot die zich vrijwillig heeft onderworpen, tijdens de maand die volgt op de aanvraag.
Afdeling 4. Toekenningsvoorwaarden Om voor een periode van moederschapsrust in aanmerking te komen, moet de zelfstandige een wachttijd van zes maanden hebben volbracht en voor die periode de documenten die haar hoedanigheid als rechthebbende bewijzen, bezorgen aan haar verzekeringsinstelling. De helpende echtgenoot die zich vrijwillig heeft onderworpen aan de toepassing van koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967, moet minimaal vierentwintig maanden aangesloten zijn bij een sociale-verzekeringskas en de duur van de wachttijd op twaalf maanden gebracht wordt.1 De periodes tijdens dewelke de rechthebbende niet bekwaam is om te werken, kunnen evenwel niet in aanmerking worden genomen voor het volbrengen van de wachttijd.2
1 2
234
KB van 20 juli 1971, art. 14bis KB van 20 juli 1971, o.c., art. 14ter
Er wordt een bezoldigde rustperiode van 15 weken toegekend (of zeventien in geval van veelzijdige geboorte). Ze vangt aan ten vroegste vanaf de zesde (achtste in geval van veelzijdige geboorte) week voor de zevende dag die voorafgaat aan de vermoedelijke bevallingsdatum. De rustperiode kan verlengd worden indien de bevalling pas na de vooropgestelde datum heeft plaatsgevonden. De bezoldiging kan echter niet meer dan vijftien (zeventien) weken bestrijken. In het geval dat de bevalling echter plaats heeft na de vooropgestelde datum en dat de betrokkene reeds het maximum van de prenatale verlofperiode waarin de reglementering voorziet (zes of acht weken naargelang van het geval) heeft opgebruikt, wordt het prenataal verlof verlengd tot de werkelijke datum van de bevalling. Gedurende het gehele moederschapsverlof ontvangt de ambtenares 100 % van haar normale wedde. De periodes van afwezigheid wegens zwangerschap die vallen tijdens de zes weken (acht in geval van veelzijdige geboorte) voor de zevende dag die voorafgaat aan de werkelijke bevallingsdatum worden in moederschapsverlof omgezet voor het bepalen van de administratieve stand van de vrouwelijke ambtenaar.
Titel III. – DE PRESTATIES VAN DE MOEDERSCHAPSVERZEKERING
III. Het ambtenarenstelsel
Bepaalde afwezigheden die vallen tijdens de zes weken (acht in geval van veelzijdige geboorte) voor de zevende dag die voorafgaat aan de werkelijke bevallingsdatum worden gelijkgesteld met werkdagen die kunnen verplaatst worden tot na het postnataal verlof; het betreft: – jaarlijks vakantieverlof, – feestdagen en reglementair verlof (2/11, 15/11 en 26/12), – omstandigheidverlof (afwezigheid met behoud van wedde naar aanleiding van familiale gebeurtenissen, voor het vervullen van burgerlijke verplichtingen of opdrachten of in geval van door een rechtsmacht bevolen verschijning of oproeping als getuige); – uitzonderlijk verlof voor gevallen van overmacht (ziekte of ongeval van een persoon die onder hetzelfde dak woont - echtgenoot, bloed of aanverwanten); – verlof om dwingende redenen van familiale aard; – andere afwezigheden wegens ziekte dan die welke aan de zwangerschap te wijten zijn. De vrouwelijke ambtenaar verkrijgt op haar verzoek het nodige verlof om zich te kunnen begeven naar de prenatale medische onderzoeken die niet buiten de diensturen kunnen plaatshebben en om die onderzoeken te ondergaan. Ze geniet verder haar wedde tijdens de duur van deze afwezigheid. In geval van overlijden of opname in het ziekenhuis van de moeder verkrijgt de vader van het kind op zijn verzoek een vaderschapsverlof om te kunnen instaan voor de opvang van het kind. Als het om een overlijden gaat zal de duur gelijk zijn aan de duur van het moederschapsverlof dat de moeder nog niet opgebruikt heeft; in geval van opname in het ziekenhuis van de moeder is het voordeel van het verlof beperkt: de pasgeborene moet het ziekenhuis verlaten hebben en de opname in het ziekenhuis van de moeder moet langer dan zeven dagen duren.
235
Hoofdstuk III. - HET AMBTENARENSTELSEL
236
Als de vrouwelijke ambtenaar, met toepassing van de artikelen 42 en 43 van de wet van 16 maart 1971, vrijgesteld van werk is, wordt zij ambtshalve in verlof gesteld voor de nodige duur. Tijdens deze periode geniet de betrokkene het voordeel van de bepalingen die in geval van totale tijdelijke onbekwaamheid voorgeschreven zijn door de wetgeving betreffende de schadevergoeding voor beroepsziekten (100 % van haar normale wedde).