Theresiaschool en kinderdagverblijf ‘t Beertjeshuis
2013 - 2014
2013 - 2014
Student: Nicole Valkis Studentnummer: 2164989 Onderzoeksgroep: Nicole Valkis, Bregtje Subelack, Miranda Ruijssenaars, Franny Veekens, Eric Ansems Stageschool: Theresiaschool Berlicum
Schoolontwikkelings project
0
Inhoudsopgave 1. Samenvatting
2
2. Probleemanalyse 2.1 Aanleiding en context 2.2 Probleemstelling
3 3 4
3. Theoretisch kader 3.1 Ontwikkeling van het jonge kind 3.2 Ontwikkelingstheorieën 3.2.1 Cognitieve ontwikkeling 3.2.2 Sociaal-emotionele ontwikkeling 3.2.3 Morele ontwikkeling 3.2.4 Motorische ontwikkeling 3.3 Begeleiding van goed onderwijs aan jonge kinderen 3.3.1 Goed onderwijs 3.3.2 Het belang van spel 3.3.3 De toekomst van het onderwijs aan jonge kinderen 3.3.4 Kwaliteitseisen 3.4 Onderzoeksvraag en deelvragen
5 5 5 5 7 8 9 10 10 11 12 12 13
4. Onderzoeksopzet 4.1 Procedure 4.2 Respondenten 4.3 Instrumenten 4.4 Data-analyse
15 15 16 16 17
5. Resultaten
18
6. Conclusie en discussie 6.1 Deelvragen 6.2 Hoofdvraag 6.3 Discussie 6.4 Praktische opbrengst en aanbevelingen
23 23 24 25 25
7. Literatuurlijst
27
8. Bijlage 1. Functieomschrijving 2. Gespreksverslag 3. Documentenanalyse en methodeanalyse 4. Weekplanning nieuwe groep 5. Tussenevaluatie 6. Eindevaluatie 7. Definitieve weekplanning
29 33 44 48 51 53 55 1
1.
Samenvatting
De directies van kinderdagverblijf ’t Beertjeshuis en de Theresiaschool willen komen tot een duurzame samenwerking op pedagogisch-didactisch en onderwijsinhoudelijk gebied. Beide directies willen de overgang tussen kinderdagverblijf en basisschool versoepelen en de doorgaande lijn bewerkstelligen door een groep op te richten waarin driejarige en vierjarige kinderen bijeenkomen om van en met elkaar te leren. Dit onderzoek adviseert beide directies hoe taken en verantwoordelijkheden tussen pedagogisch medewerkers en leerkracht verdeeld kunnen worden in een dergelijke groepsvorm, hoe invulling aan het lesaanbod gegeven kan worden en op welke wijze de ontwikkeling van jonge kinderen kan worden gevolgd. De afgelopen maanden is een pilot gestart. Op basis van evaluaties zijn adviezen uitgebracht. De documentenanalyse van de methoden ‘Uk & Puk’ en ‘Schatkist’ en observatieinstrumenten ‘KIJK!’ en ‘ZIEN!’ hebben geleid tot een advies voor de vormgeving van het lesaanbod en het volgen van de ontwikkeling in de peuter-kleutergroep. Het groepsinterview en de analyse van de functieomschrijving hebben geleid tot het opstarten van de peuterkleutergroep en het inzichtelijk maken van de taken en verantwoordelijkheden. Uit het onderzoek blijkt het essentieel om een rijke leeromgeving te creëren waarin spel centraal staat om zo tegemoet te komen aan de behoefte van jonge kinderen om te spelen. Goede, vastgelegde taken en verantwoordelijkheden tussen de pedagogisch medewerker en de leerkracht zijn essentieel om het driejarige- en vierjarige kind adequaat te begeleiden in de ontwikkeling. Hierbij vormen de methodes ‘Uk & Puk’ en ‘Schatkist’ een goede basis om de doorgaande lijn in het aanbod voor alle kinderen te verwezenlijken.
2
2.
Probleemanalyse
2.1
Aanleiding en context
Dit onderzoek komt voort uit de wens van de directies van kinderdagverblijf ’t Beertjeshuis en de Theresiaschool om te komen tot een duurzame samenwerking op pedagogisch-didactisch en onderwijsinhoudelijk gebied. De Theresiaschool is een van de acht scholen van de Stichting voor Katholiek en Interconfessioneel Primair Onderwijs (SKIPOS). SKIPOS heeft een “Beleidsplan ontwikkeling Educatieve Clusters” als onderdeel van het “Strategisch beleidsplan”. Hierin staat voor de periode 2011-2015 onder andere het volgende vermeld: “Het ontwikkelen van een gedeelde pedagogisch-didactische visie met de partners.” In dit onderzoek richten wij ons specifiek op één partner, namelijk de naastgelegen kinderopvang ’t Beertjeshuis. Op dit moment werkt de Theresiaschool op een aantal gebieden samen met ’t Beertjeshuis. Deze samenwerking is vooral gericht op organisatorische zaken. Zo is er nauwe samenwerking op het gebied van tussenschoolse- en buitenschoolse opvang. Daarnaast is er een organisatorische samenwerking met betrekking tot de feesten van het jaar. Op dit moment heeft kinderdagverblijf ’t Beertjeshuis een zogenaamde Berenclub. De Berenclub wil driejarige kinderen goed voorbereiden op de basisschool door ze kennis te laten maken met soortgelijke activiteiten. Hierbij staan de verschillende ontwikkelingsgebieden van driejarigen centraal. Daarnaast doorbreekt de Berenclub ook de verticale groepsindeling van het kinderdagverblijf. Deze extra activiteiten worden dagelijks aangeboden aan de driejarige kinderen van ‘t Beertjeshuis. Per keer telt de Berenclub acht driejarigen en één pedagogisch medewerker. Op de Theresiaschool komen kinderen die in de periode januari – mei vier jaar worden, in de instroomgroep. Dit omdat de groepen 1-2 rond de kerstvakantie een dusdanige groepsgrootte hebben dat verdere uitbreiding niet wenselijk is. De Theresiaschool vindt veiligheid en geborgenheid van kinderen van groot belang. Vanuit veiligheid en vertrouwen kan een kind komen tot optimale ontwikkeling. Het is voor de instromers prettiger om in een kleinere groep te starten. Enkele weken voor de vierde verjaardag van een kind vindt er een warme overdracht plaats waarin de pedagogisch medewerker van ’t Beertjeshuis de ontwikkeling van het kind bespreekt met de intern begeleider van de Theresiaschool. Dit gebeurt aan de hand van een overdrachtsformulier dat door de gemeente is vastgesteld. Vanuit de wens om ook op inhoudelijk gebied nader samen te werken, willen de directie van ’t Beertjeshuis en de directie van de Theresiaschool met ingang van januari 2014 bij wijze van een pilot een groepsvorm creëren waarbij de driejarige kinderen van de Berenclub en de vierjarige kinderen van de instroomgroep zich samen ontwikkelen onder leiding van een leerkracht en een pedagogisch medewerker. Dit onderzoek zal ten grondslag liggen aan een definitieve invulling van een dergelijke groepsvorm als basis van een duurzame samenwerking. Zo zullen de functieomschrijvingen van een leerkracht basisonderwijs en pedagogisch medewerker in kaart worden gebracht om 3
te komen tot een goede verdeling van taken en verantwoordelijkheden. Ook zal vanuit de theorie over de ontwikkeling van het jonge kind onderzocht moeten worden hoe een daginvulling met een vrijblijvend karakter op verantwoorde wijze gecombineerd/geïntegreerd kan worden met een verplichtend onderwijskarakter.
2.2
Probleemstelling
Vanuit het advies van de Onderwijsraad van 26 mei 2010 waarin voorgesteld wordt om basisscholen open te stellen voor kinderen vanaf 3 jaar is in het schoolplan 2011–2015 van de Theresiaschool het speerpunt opgenomen om te komen tot een gedeelde pedagogischdidactische visie met haar partners. Vanwege het feit dat er reeds op organisatorisch vlak wordt samengewerkt met het naastgelegen Beertjeshuis en het merendeel van de leerlingen van de Theresiaschool in de voorschoolse periode dit kinderdagverblijf bezoekt, hebben beide directies de wens uitgesproken om ook op inhoudelijk gebied een samenwerking aan te gaan. Dit samenwerkingsverband zal vorm krijgen in een nieuwe groepsvorm waarbij drieen vierjarige kinderen zich samen ontwikkelen onder leiding van een pedagogisch medewerker en leerkracht basisonderwijs, met als doel, door te profiteren van elkaars expertise, te komen tot een betere afstemming en samenwerking ten aanzien van de doorgaande ontwikkeling van jonge kinderen. Een dergelijke samenwerking is voor zowel ’t Beertjeshuis als de Theresiaschool nieuw, zodat er weinig informatie beschikbaar is. Dit onderzoek moet beide directies adviseren over: hoe de taken en verantwoordelijkheden tussen pedagogisch medewerkers en leerkracht verdeeld kunnen worden; welk lesaanbod gegeven kan worden en op welke wijze, rekening houdend met de ontwikkeling van het jonge kind en de reeds aanwezige methoden; hoe de ontwikkeling van jonge kinderen kan worden gevolgd; Deze adviezen zullen leiden tot realisatie van een verantwoorde samenwerking en invulling van een groepsvorm zoals reeds eerder beschreven.
4
3.
Theoretisch kader
3.1
Ontwikkeling van jonge kinderen
Jonge kinderen zijn volop in ontwikkeling. Ze verkeren in een fase waarin ze veel moeten en kunnen leren. Ze staan open voor hun omgeving en ze slurpen bij wijze van spreken de ontwikkelingskansen die hen geboden worden op. Hoe meer jonge kinderen kunnen spelen en zelf actief kunnen zijn, hoe beter ze de wereld om hen heen leren kennen en hoe ze er zich actief handelend in kunnen handhaven.
3.2
Ontwikkelingstheorieën
Dat de menselijke ontwikkeling complex is, blijkt uit het feit dat er geen theorie is die op een legitieme manier alle ontwikkelingsfenomenen kan verklaren. In het boek “De ontwikkeling van het kind” geeft Verhulst (2005) aan dat het ontwikkelingsproces wordt gekenmerkt door drie basisprincipes: 1. Ontwikkeling is een proces dat in een vaste volgorde verloopt en onder normale omstandigheden onomkeerbaar is. 2. Ontwikkeling is cumulatief: elke fase in de ontwikkeling bevat al het voorgaande, waarbij het geheel groter is dan de som der delen. 3. Ontwikkeling gaat altijd in de richting van grotere complexiteit en dit proces bestaat uit differentiatie en integratie. Vanuit deze drie basisprincipes kan de volgende definitie van ontwikkeling gegeven worden: Ontwikkeling bestaat uit onomkeerbare veranderingen in de tijd die in een vaste volgorde, cumulatief en in de richting van grotere complexiteit verlopen. Omdat er geen allesomvattende ontwikkelingstheorie is, worden vanuit de psychologische theorieën verschillende domeinen beschreven in de ontwikkeling van kinderen. In de navolgende paragrafen worden verschillende domeinen beschreven vanuit diverse theorieën waarbij in het bijzonder de fase waarin peuters en kleuters zich bevinden, wordt toegelicht. 3.2.1 Cognitieve ontwikkeling De cognitieve ontwikkeling is een complex gebied binnen de algehele ontwikkeling van het kind. Het verwerven, verwerken, opslaan en vervolgens toepassen van kennis bij de mens is namelijk niet direct zichtbaar voor de buitenwereld. Echter, door het gebruik van spraak-, taal- en motorische- en/of sociaal-emotionele uitingen of gedrag kan wel enig inzicht verkregen worden. Een kind kan bijvoorbeeld door taal duidelijk maken dat hij nieuwe kennis heeft opgedaan. Vanwege de complexiteit en verschillende opvattingen binnen dit ontwikkelingsgebied bestaan er veel definities. Eén daarvan luidt: De cognitieve ontwikkeling is het mentale proces van het opslaan, verwerken, terughalen en toepassen van kennis en informatie. (Drost e.a., 2009) Er bestaan verschillende theorieën over de cognitieve ontwikkeling. De Zwitserse psycholoog Piaget (1896-1980) stelt dat mensen kennis niet vanzelfsprekend krijgen, maar actief construeren door interactie met hun omgeving. Zo onderzoeken kinderen de wereld met hun handen, mond, ogen, en reuk en leren zij bijvoorbeeld een bal te 'begrijpen' door actief met een bal te spelen. Anders gezegd: ‘leren door te experimenteren’. Piaget was van 5
mening dat de omgeving in het bijzonder een instrument is voor de ontwikkeling van het kind en de voorwaarden schept (stimuleert en uitdaagt), maar niet de aard van de ontwikkeling beïnvloedt. Sociaal-culturele theoretici, waaronder de Russische psycholoog Vygotsky (1896-1934), stellen daarentegen dat de cognitieve ontwikkeling sterk beïnvloed wordt door cultuur, de omgeving waarin men opgroeit en door interactie met mensen. De cognitieve vaardigheden van kinderen verbeteren volgens Vygotsky doordat zij in contact worden gebracht met informatie die in hun zone van naaste ontwikkeling ligt. De zone van naaste ontwikkeling is de zone waarop een kind een taak bijna zelfstandig kan uitvoeren, maar met hulp van een competenter persoon. Hierdoor kan een kind inzicht vergroten en nieuwe taken leren beheersen. Vygotsky’s idee dat de wijze waarop kinderen de wereld begrijpen het directe gevolg is van hun interactie met hun omgeving, is consistent met een groeiend aantal multi- en interculturele onderzoeken waaruit blijkt dat er een verband bestaat tussen culturele factoren en cognitieve ontwikkeling (Feldman, 2005). Naast het kind zelf en de cultuur en omgeving waarin het kind opgroeit, spelen volgens deCore-knowledge theorie ook de evolutie en genen een belangrijke rol in de cognitieve ontwikkeling. Zij stellen dat kinderen worden geboren met aangeboren mentale structuren en zonder deze genetische aanleg niet in staat zouden zijn de omgeving en wereld te begrijpen. De belangrijkste bron voor de ontwikkeling van cognitie is volgens deze theorie het kind zelf. De rol van de omgeving is van minder belang, wat overeenkomt met het model van Piaget. Een theorie die de laatste jaren populair is geworden is de informatieverwerkingstheorie. Aanhangers hiervan stellen dat kinderen zich cognitief ontwikkelen door middel van geleidelijke verbeteringen in de wijze waarop ze informatie opnemen, begrijpen en onthouden. Zij gaan ervan uit dat kinderen naarmate ze ouder worden steeds sneller en efficiënter informatie kunnen verwerken, waardoor ze steeds complexere problemen kunnen oplossen. Uit de informatieverwerkingstheorie is veel onderzoek voortgekomen dat heeft helpen verklaren hoe kinderen zich cognitief ontwikkelen. Er is kritiek op deze theorie: De focus op enkelvoudige, individuele cognitieve processen negeert belangrijke factoren die van invloed zijn op de cognitie zoals sociale en culturele factoren. Daarnaast verliest deze theorie het zicht op het grote geheel. Doordat nadruk gelegd wordt op de individuele volgorde van processen, komt er geen totaalbeeld van verstandelijke ontwikkeling tot stand. Dit in tegenstelling tot Piaget. Mede dankzij de bevindingen van Piaget en andere theoretici kunnen een aantal cognitieve mijlpalen worden omschreven voor kinderen in de leeftijd van 2-4: - De mentale representatie neemt toe. - Kinderen begrijpen steeds beter dat een symbool iets uit de ‘echte’ wereld kan voorstellen. - Een belangrijke mijlpaal tijdens het tekenen wordt bereikt wanneer kinderen lijnen gaan gebruiken als grens van een object. Kinderen zullen vanaf 3-4 jaar in staat zijn de eerste tekening van een persoon te maken. - Kinderen denken animistisch: zij geloven dat levenloze dingen mentale processen kennen. - Magisch denken: kinderen kennen veel fantasieën en kunnen vaak moeilijk onderscheid maken tussen fantasie en werkelijkheid. - Kinderen worden minder egocentrisch tijdens het naspelen van alledaagse gebeurtenissen. 6
3.2.2 Sociaal-emotionele ontwikkeling Om de sociaal-emotionele ontwikkeling van het jonge kind te kunnen plaatsen is het noodzakelijk twee belangrijke theorieën te kennen die van grote invloed zijn geweest op hoe er tegenwoordig over de sociaal-emotionele ontwikkeling wordt gedacht. De psychoanalytische theorie van Freud (1865 -1939) ende psychosociale theorie van Erikson (1902-1944) staan samen voor het psychodynamisch perspectief van waaruit ontwikkeling kan worden bestudeerd. Zowel Freud als Erikson gaat ervan uit dat ontwikkeling draait om biologische rijping. Evenals Freud meende Erikson dat alles volgens een vooropgezet plan groeit, waarbij veiligheid de drijvende ontwikkelingskracht is. Voor Freud (1896) geldt dat gedrag gemotiveerd is door het verlangen basisdriften te bevredigen. Deze driften zijn vaak onbewust en de meeste mensen hebben slechts een vaag idee waarom zij doen zoals zij doen. Volgens Erikson (1963) is ontwikkeling gedreven door een serie van ontwikkelingscrises gerelateerd aan leeftijd en biologische rijping. Om een gezonde ontwikkeling door te maken moet men deze crises succesvol oplossen. De ontwikkeling van een kind tot een zelfstandig individu dat voor zichzelf kan zorgen, met zijn eigen gevoelsleven overweg kan, op een goede manier sociale contacten kan onderhouden en op zijn beurt voor een nieuwe generatie kan zorgen, is een proces dat vrij snel na de geboorte begint en wordt de sociaal-emotionele ontwikkeling genoemd. Bij de emotionele ontwikkeling ligt de focus vooral op het kind zelf (welke emoties uit het individu) en bij de sociale ontwikkeling ligt de focus op de interactie tussen het kind en zijn omgeving. Het sociaal en emotioneel functioneren zijn nauw met elkaar verweven. Van Beemen (2006) geeft aan dat egocentrisme een typische eigenschap van peuters is. Ze denken en handelen sterk vanuit hun eigen belevingswereld en kunnen zich nauwelijks in anderen verplaatsen. Dit zorgt er o.a. voor dat peuters liever naast dan met andere kinderen spelen. Dit liefst in de nabijheid van een vaste verzorger. Kleuters daarentegen zijn meer dan peuters op andere kinderen gericht en beschikken meestal over een rijke fantasie. De omgeving van de kleuter breidt zich ook uit, doordat er via de school meer contact met leeftijdsgenoten is. Ook komen kleuters meer in contact met buurtkinderen tijdens het buitenspelen in de wijk. Er zijn drie belangrijke stappen in de sociaal-emotionele ontwikkeling: het opbouwen van veilige gehechtheid, het ontdekken van het eigen ik en het competent omgaan met leeftijdgenoten. 1. Veilige gehechtheid. De ontwikkeling naar zelfstandigheid heeft alles te maken met of een kind al dan niet veilig gehecht is in zijn eerste twee levensjaren. De Engelse psychiater Bowlby (1951) heeft hierover een belangrijke theorie ontwikkeld, waarin hij stelt dat in de eerste twee jaar van het leven de basis wordt gelegd voor de latere zelfstandigheid en voor het zelfvertrouwen waarmee het kind in de wereld zal staan. Met hechting wordt de positieve band bedoeld die zich ontwikkelt tussen een kind en een specifiek individu. Het hechtingsproces ontstaat met 7 á 8 maanden en is de eerste vorm van sociale ontwikkeling in iemands leven. Ook Feldman (2005) onderschrijft het belang van veilige hechting en stelt hoe meer contact en hoe exclusiever het contact, des te groter de kans op hechting. 2. Ontdekken van het eigen ik. Als je aan kleuters vraagt wat hen anders maakt dan anderen kinderen, geven ze vaak antwoord in de trant van: ik ben groot, ik kan goed 7
voetballen. Zulke antwoorden hebben te maken met het zelfbeeld, de identiteit of ideeën die een kind van zichzelf heeft. Het zelfbeeld dat kleuters hebben, klopt lang niet altijd met de werkelijkheid; ze hebben vaak de neiging zichzelf te overschatten. Ze baseren hun opvattingen over zichzelf op hun eigen waarnemingen, het gedrag van ouders en de maatschappij of cultuur waarin ze leven (Feldman, 2005). 3. Competent omgaan met leeftijdsgenoten. Voordat kinderen vier jaar worden, spelen ze vaak nog naast elkaar en niet met elkaar. In de kleuterperiode beginnen echte vriendschappen met andere kinderen te ontstaan. Een kleuter moet vaardigheden opbouwen om positieve sociale relaties aan te gaan met leeftijdsgenoten en die te behouden (Dorst, e.a., 2009). De Amerikaanse psychiater Greenspan (2003) beschrijft de emotionele ontwikkeling volgens zes mijlpalen. Een kind zonder belemmeringen zal deze fasen rond de vier à vijf jaar spontaan doorlopen hebben, namelijk: 1. Homeostase (0-3 maanden); rustig, oplettend en geïnteresseerd raken. Betekenis geven aan gewaarwordingen. 2. Hechting (2 tot 7 maanden); gehecht raken, intimiteit en relaties. 3. Somato- psychologische differentiatie (3 tot 10 maanden); wederzijds communiceren, eerste aanzet tot doelgerichtheid. 4. Gedragsorganisatie, initiatief en verinnerlijking (9 tot 18 maanden); problemen oplossen en zelfbewustzijn ontwikkelen. Doel en interactie. 5. Voorstellend vermogen en emotionele ideeën (18 tot 36 maanden); een wereld van ideeën ontdekken. Beelden, ideeën en symbolen. 6. Emotioneel denken (30 tot 48 maanden); bruggen bouwen tussen ideeën, logisch denken. 3.2.3 Morele ontwikkeling Een kind wordt niet geboren met een besef van wat mag en niet mag, dat is iets wat een kind moet leren. Maar naast het leren van de regels van het gezin en de maatschappij, moet een kind ook leren zelf inschattingen te maken van wat wel kan en wat niet kan. Een kind zal in zijn of haar verdere leven steeds geconfronteerd worden met nieuwe situaties waarvan het de regels niet meteen kent. Een moreel besef of beoordelingsvermogen, oftewel een geweten, helpt bij het bepalen hoe het beste in een bepaalde situatie gehandeld kan worden. Er zijn verschillende theorieën over het ontstaan van moreel besef. Volgens behavioristen ontstaat gewetensvorming uit angst voor straf, maar volgens de psychoanalytische opvatting van Freud ontstaat dit uit angst voor eigen seksuele driften. Piaget beschouwde de morele ontwikkeling als een universeel menselijke ontwikkeling die hij koppelde aan de cognitieve ontwikkeling. De sociale leertheorie daarentegen richt zich op hoe de omgeving waarin peuters en kleuters opereren prosociaal gedrag oplevert en stelt dat gewetensvorming bij een kind plaatsvindt als een manier om erbij te horen. Kohlberg stelt dat niet de omgeving het kind moraal bij brengt, maar dat het kind over een aangeboren gevoel van rechtvaardigheid beschikt en daarmee probeert de ervaringen te ordenen die het opdoet in de maatschappij. Peuters en kleuters houden zich aan afspraken vanuit de redenering van strafvermindering en eigenbelang waarbij morele argumenten nog geen rol spelen. Het kind is geheel op de 8
externe autoriteit gericht: iets is vanzelfsprekend goed omdat een autoriteit dat zegt. Alles waar straf op staat, is slecht: 'Ik zorg dat ze niet boos op mij worden'. Zekerheidshalve wordt het gedrag van de autoriteit geïmiteerd, althans, zolang de autoriteit in de buurt is. Ten opzichte van anderen wordt een weegschaalmodel gehanteerd: 'Ik doe iets voor een ander, omdat die ander (dan) iets voor mij doet. Als jij niet lief bent voor mij, dan ben ik niet lief voor jou'. Wat het eigenbelang van het kind niet direct dient, zal het ook niet doen. Het eigenbelang gaat voor. Kinderen met 2,5 jaar weten al vrij aardig wat de ouders wel of niet goed vinden, maar dit geldt alleen als vader en moeder erbij zijn. Het kind gaat ervan uit dat als de ouders het niet zien, het ook niet stout is wat het doet. Weer iets later schuift het kind de schuld op een ander. Als kinderen circa vier jaar zijn, hebben ze meestal wel een besef van wat wel en niet hoort, mits ze op een vriendelijke maar besliste manier op de regels zijn gewezen (Dorst, e.a., 2009). Daarnaast zijn kleuters steeds beter in staat zich aan de regels te houden, maar de algemene principes die aan die regels ten grondslag liggen kunnen ze nog niet bevatten. Vandaar dat ze zich zo strikt aan de regels houden en niet met uitzonderingen om kunnen gaan. Kleuters zijn nog niet in staat om normen tegen elkaar afwegen en moeten nog leren dat er een rangorde bestaat in morele waarden en normen (Kohnstamm, 2002, deel 1). Een andere beperking in het kleutergeweten is dat ze alleen kijken naar het resultaat; ze kunnen nog geen verschil kunnen maken tussen een goede of slechte bedoeling en een goede of slechte daad. 3.2.4 Motorische ontwikkeling Bij jonge kinderen speelt de motoriek een belangrijke rol in de ontwikkeling. Bij het ontdekken van de wereld is het noodzakelijk dat je kunt bewegen. Kinderen zijn nieuwsgierig en willen tijdens deze zoektocht dingen betasten en verplaatsen. Voor al deze handelingen zijn motorische vaardigheden noodzakelijk, maar ook de ontwikkeling van spraak en het uiten van emoties vraagt om motorische vaardigheden. De motorische ontwikkeling is dan ook nauw verbonden met de andere ontwikkelingsgebieden. De motorische ontwikkeling wordt vaak onderverdeeld in grove of grote motoriek en fijne of kleine motoriek. Bewegingen als lopen en een bal schieten vallen onder de grove motoriek. Bewegingen waar vaak meer aandacht of concentratie voor nodig zijn, zoals knippen en schrijven, zijn onder fijne motoriek te scharen. De grove en fijne motoriek zijn nauw met elkaar verbonden. Kinderen moeten vaak bepaalde basisvoorwaarden binnen de grove motoriek beheersen, voordat zij toe zijn aan bepaalde taken binnen de fijne motoriek. Er zijn verschillende definities van motorische ontwikkeling. Een bekende definitie van Payne (1995) luidt: ‘De motorische ontwikkeling bestaat uit de veranderingen in motorisch gedrag die de interactie van het rijpende organisme en zijn omgeving reflecteert’. Uit deze definitie valt op te maken dat de motorische ontwikkeling naast de genetische aanleg, ook bepaald wordt door de mate waarin het kind door de omgeving wordt gestimuleerd. Er bestaat verdeeldheid onder onderzoekers over het moment waarop de motorische ontwikkeling voltooid zou moeten zijn. Sommige onderzoekers zijn van mening dat na het tweede levensjaar de motorische ontwikkeling is voltooid, anderen zeggen dat leeftijdsveranderingen in de motoriek nog tot het zesde levensjaar kunnen worden vastgesteld, terwijl weer andere onderzoekers van mening zijn dat de motorische ontwikkeling het hele leven doorgaat. 9
Gesell (1934) heeft in zijn rijpingstheorie bepaalde motorische vaardigheden vastgelegd en geeft aan op welke leeftijd kinderen bepaalde mijlpalen in de ontwikkeling bereiken. Op basis hiervan hebben Van Gelder en Stroes (2002) de volgende richtlijnen opgesteld: Een kind van 2,5 – 3 jaar kan: - even op één been staan - over een gymzaalbank lopen - op een driewieler rijden - met twee benen tegelijk omhoog springen - en durft een klimraam in - en durft een koprol te maken met hulp - een ballon 3-5 keer omhoog houden - een aangespeelde ballon vangen
3.3
Een kind van 3,5 – 4 jaar kan: - 3 seconden op één been staan - over een gymzaalbank lopen met lage pionnen ( 10 cm) - 3 keer hinkelen - 3 keer met twee benen tegelijk naar voren springen - en durft een koprol te maken - een ballon 6 x hooghouden - ongeveer 30 cm verspringen
Begeleiding van de ontwikkeling van jonge kinderen
Jonge kinderen staan bewegend en ontdekkend in het leven. Vanuit een egocentrisch perspectief ontwikkelen zij zich naar meer samen. Vanuit het verkennen van materialen groeien zij door naar rollenspel. De nieuwsgierigheid naar de wereld om hen heen groeit. Want één ding staat vast: ze willen graag groot zijn! Het stimuleren van de ontwikkeling van jonge kinderen vraagt om een doordachte invulling van het dagelijks onderwijs. Verscheidenheid in ontwikkeling vraagt om een gedifferentieerde aanpak. 3.3.1 Goed onderwijs Wat is goed onderwijs aan jonge kinderen? Op deze vraag zijn veel, zeer uiteenlopende antwoorden mogelijk die allemaal een kern van waarheid en gemeenschappelijke waarden bezitten. Het belang van een brede ontwikkeling is door pedagogische en ontwikkelingspsychologische theorieën aangetoond. De cognitieve, fysieke, motorische, sociaal-emotionele en morele ontwikkeling vragen om gepaste aandacht in het onderwijs. Daarbij kunnen volgens Kohnstamm (2002) de volgende criteria onderscheiden worden: Zorgen voor veiligheid, stabiliteit en continuïteit; Stimuleren van een brede ontwikkeling, maar ook de zorg voor recreatie en ontspanning; Stimuleren van de eigen verantwoordelijkheid en het bieden van de ruimte aan kinderen om zelf actief mee te doen. Onderwijs kent een lange traditie en er is niet altijd op dezelfde wijze les gegeven. Al ruim een eeuw houdt de wetenschap zich bezig met de manier waarop het best onderwijs gegeven kan worden. Bij de vorming van onderwijs spelen vier onderwerpen een belangrijke rol: 1. De leerpsychologie: hoe leren mensen? 2. Pedagogiek: hoe ga je met de leerlingen om? 3. Didactiek: hoe breng je kennis over? 4. Vakinhoud: wat moet er geleerd worden, het curriculum? Er kan op verschillende criteria worden gelet bij de vraag naar wat goed onderwijs aan jonge kinderen is. Een eerste criterium is het effect van het onderwijs door in beeld te brengen of kinderen zich verder ontwikkeld hebben met betrekking tot rekenkundige begrippen, taalvaardigheid, expressie en motoriek. Ook kan onderzocht worden of kinderen voldoende
10
zelfvertrouwen hebben, sociaal vaardig zijn, initiatief kunnen en durven nemen en op moreel gebied vorderingen gemaakt hebben. Een tweede criterium heeft te maken met de aanpak van de onderwijsactiviteiten: een rijke leeromgeving met veel materiaal, een gevarieerd aanbod van activiteiten, een gemotiveerde en empathisch ingestelde leerkracht die duidelijke grenzen kan stellen en zorg draagt voor een heldere structuur. Een derde criterium voor goed onderwijs is gericht op het proces tussen aanpak (tweede criterium) en resultaat (eerste criterium). Door het leerproces van kinderen in kaart te brengen en te analyseren is de leerkracht in staat de aanpak af te stemmen op het leerproces waardoor het leereffect in gunstige zin beïnvloed wordt. Tijdens het leerproces van kinderen is het gedrag een cruciale indicator. Op basis van praktisch inzicht, ondersteund door onderzoek, is vast komen te staan dat twee gedragsaspecten bepalend zijn voor een gunstig verloop van het leerproces: welbevinden en betrokkenheid (Edwards, Gandini & Forman, 2005). Leerkrachten die met jonge kinderen werken, moeten kennis hebben van ontwikkelingspsychologie, omdat deze kennis richting aan het handelen geeft. De noodzaak daartoe is door Van Parreren (1999) kernachtig samengevat: kleuters leren vooral in anderesituaties en op een andere manier dan oudere kinderen. Jonge kinderen kunnen beter begeleid worden wanneer naast kennis over wat kinderen moeten leren, er ook bekend is hoe kinderen kunnen leren en welke belangrijke rol de leerkracht daarbij heeft. Leerkrachten moeten als het ware kunnen bemiddelen tussen hoe kinderen kunnen leren en wat ze moeten leren. Wat kinderen moeten leren wordt duidelijkdoor de kerndoelen, geformuleerd door de overheid. De ontwikkelingspsychologie leert ons onder andere over hoe kleuters leren (Westerman, Van Oers, 2004). 3.3.2 Het belang van spel De behoefte aan spelen is de meest in het oog springende karakteristiek van jonge kinderen. Het is hun eigen intensieve, actieve en spontane vorm van leren. Dit spelen houdt vrijheid van handelen in. Ze bepalen zelf wat ze gaan doen, hoe, waarmee en met wie. Dit spelen heeft geen precies omschreven begin of einde. Kinderen geven zelf aan wanneer het spel stopt, vervolgd moet worden of anders moet verlopen. Het wordt gekenmerkt door de aandacht en de intensiviteit waarmee een kind speelt. Vanuit de ontwikkelingspsychologie is bekend hoe belangrijk deze vorm van leren voor de ontwikkeling van kleuters is. JanssenVos (2006) gaat uitgebreid in op hoe spelenontwikkeling op gang brengt en bijdraagt aan de cognitieve, de motorische, de sociale ontwikkeling en aan taalontwikkeling. Maar spelen reikt nog verder: het heeft ook betekenis voor de brede persoonlijkheidsontwikkeling. Het draagt bij aan een positief zelfbeeld. Kinderen ervaren tevredenheid met zichzelf en met hun bezigheid. Ze ondervinden innerlijke rust. Ze leren hun mogelijkheden kennen, maar ook hun beperkingen. Spelen bevordert zelfstandigheid, zoals het nemen van initiatieven, problemen oplossen, plannen, fantasie en creativiteit. Kleuters verkennen via spel hun omringende wereld. Ze manipuleren met de voorwerpen van volwassenen, nemen rollen aan, vertellen elkaar wat er in spel gaat gebeuren, hoe je je gedraagt in een rol en hoe de rollen verdeeld worden. Ze raken vertrouwd met handelen volgensregels en normen in hun cultuur. Doordat ze gedrag van elkaar afkijken en imiteren, leren kleuters via spel veel van elkaar. In het onderwijs krijgt deze vorm van leren niet altijd de aandacht die het verdient. De gerichtheid op wat kleuters moeten kennen en kunnen vóór het gerichte leren begint, is 11
groter dan de aandacht voor hun eigen activiteit. De ontwikkelingspsychologie geeft leerkrachten kennis over de noodzaak van spelen, maar ook over het belang van hun stimulerende rol hierin,want betrokken spel is geen vanzelfsprekendheid. Jonge kinderen moeten vaak gestimuleerd worden, omdat zij niet allemaal uit eigen kracht nieuwe initiatieven ondernemen of omdat zij op een bepaald spelniveau blijven hangen en verzanden in eenzijdig of stereotype spel (Kwakkel-Scheffer, 2007). 3.3.3 De toekomst van het onderwijs aan jonge kinderen De basisschool is op dit moment een plaats voor onderwijs aan kinderen van vier tot en met twaalf jaar. Op 26 mei 2010 heeft de Onderwijsraad een advies genaamd: ‘Naar een nieuwe kleuterperiode op de basisschool’ gepresenteerd. De kern van dit advies is dat de Onderwijsraad voorstelt om basisscholen open te stellen voor kinderen vanaf drie jaar. De aanleiding van dit voorstel is het feit dat het overgrote deel (92%) van de driejarigen gebruik maakt van kinderopvang of peuterspeelzaal. Tussen hun tweede en zesde jaar zetten kinderen enorme stappen in hun ontwikkeling. De kwaliteit van de voorziening is hierbij van essentieel belang en volgens de onderwijsraad blijkt deze kwaliteit sterk te verschillen. Dit is een gemiste kans. Kinderen zullen zich in deze cruciale fase het beste ontwikkelen wanneer zij hierbij begeleid en gestimuleerd worden door gekwalificeerd personeel. De Onderwijsraad (2010) verwacht dat deze taak het beste bij de basisschool gelegd kan worden en wel op vrijwillige basis. Het voorstel is om driejarige kinderen vijf ochtenden te laten spelen en leren in een pedagogisch rijke omgeving: de basisschool, onder leiding van goed opgeleid personeel. In die ochtenden biedt de school een breed ontwikkelingsprogramma aan met aandacht voor beweging, spel, expressie, sociale contacten en leeraspecten. Kinderen leren spelenderwijs en de activiteiten moeten afgestemd zijn op deze manier van leren. Er moeten ontwikkelingsdoelen worden geformuleerd voor cognitieve, sociale en motorische ontwikkeling die richtinggevend zijn voor het handelen van de leerkracht. Gezien de jonge leeftijd van de kinderen vindt de Onderwijsraad het verstandig om een kleinere groepsgrootte te hanteren dan in de onderbouw van het basisonderwijs. Het SLO heeft op verzoek van OCW de doelen van drie ontwikkelingsgebieden (taal, rekenen en sociaal-emotioneel) van kinderen in de leeftijd van 2 tot 7 jaar in beeld gebracht. Hierin staat aangeven wat de kinderen aan het begin van groep 1 bereikt moeten hebben. De doelen staan weergegeven op de volgende website: http://www.slo.nl/jongekind/doelen. 3.3.4 Kwaliteitseisen Aandacht voor de ontwikkeling in de voorschoolse periode helpt peuters om een goede start te maken in het basisonderwijs. Daarom is het belangrijk dat de voorschoolse voorzieningen van goede kwaliteit zijn en dat zij goed samenwerken met het basisonderwijs. Wettelijke kwaliteitseisen kinderopvang en peuterspeelzalen Kinderopvang moet bijdragen aan een goede ontwikkeling van het kind in een veilige en gezonde omgeving. In het reageerakkoord is opgenomen dat onderwijs, kinderopvang, peuterspeelzalen en voor- en vroegschoolse educatie meer op elkaar moet worden afgestemd. Op 1 augustus 2010 trad de Wet Ontwikkelingskansen door kwaliteit en educatie in werking waarmee een groot deel van de kwaliteitseisen voor de kinderopvang ook van toepassing zijn geworden op het peuterspeelzaalwerk. Op 2 december 2013 heeft het 12
kabinet bekend gemaakt dat het tijd is voor de volgende stap met als doel de pedagogische kwaliteit van voorschoolse voorzieningen verder te versterken en resterende knelpunten voor de harmonisatie van peuterspeelzalen en kinderdagverblijven zoveel mogelijk weg te nemen. Het kabinet richt zich hierbij op de volgende aspecten: peuters doelgericht stimuleren in hun ontwikkeling waarbij het kabinet een mix wil van mbo- en hbo-functies op de werkvloer, een betere aansluiting tussen voorschoolse voorzieningen en het basisonderwijs waarbij zoveel mogelijk wordt toegewerkt naar het startniveau van het basisonderwijs en in de CAO kinderopvang 2012 – 2014 staat exact beschreven welke functie eisen gesteld worden aan een pedagogisch medewerker. Vanaf 1 januari 2016 gelden dezelfde kwaliteitseisen voor kinderopvang en peuterspeelzalen. Het is de taak van de gemeente om toezicht te houden op de kwaliteit van de kinderopvang en peuterspeelzalen. De GGD voert dat toezicht uit in opdracht van de gemeente. Kwaliteitseisen basisscholen Scholen zijn zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit van hun onderwijs. Scholen voor basisen voortgezet onderwijs stellen elke vier jaar een schoolplan op. Hierin staat op welke manier de school de kwaliteit van het onderwijs bewaakt en verbetert én het onderwijskundig begeleid en het personeelsbeleid van de school. De medezeggenschapraad moet het schoolplan goedkeuren. In de wet op de beroepen in het onderwijs (wet BIO) staan de bekwaamheidseisen waaraan een leerkracht moet voldoen. Deze wet is opgesteld door de Stichting Beroepskwaliteit Leraren en ander onderwijspersoneel (SBL). Een leerkracht moet in totaal aan zeven bekwaamheidseisen voldoen die gebaseerd zijn op de verschillende rollen en situaties waar ze mee te maken kunnen krijgen. De school moet kunnen aantonen dat de leraren daaraan voldoen. Daarnaast moet de school een goed personeelsbeleid voeren om de bekwaamheid van de leraren op peil te houden en verder te ontwikkelen. De school is verplicht om van iedere leerkracht een bekwaamheidsdossier bij te houden en hierin staan de onderlinge afspraken tussen de werkgever en de leerkracht. De bekwaamheidsdossiers waarborgen de kwaliteit van de leerkrachten en daarmee ook de kwaliteit van het onderwijs. Het is de taak van de Inspectie van het Onderwijs om toezicht te houden op de kwaliteit van onderwijs van de school. De inspectie richt zich hierbij niet op de kwaliteiten van de individuele leerkrachten. Alleen als blijkt dat het onderwijs op een school naar een oordeel van de inspectie niet voldoet aan de kwaliteitseisen, kan zij de bekwaamheidsdossier betrekken in haar onderzoek.
3.4
Onderzoeksvraag en deelvragen
Het hoofddoel van dit onderzoek is antwoord krijgen op de onderzoeksvraag: “Hoe kan door de pedagogisch medewerkers van kinderdagverblijf ’t Beertjeshuis en de leerkracht van de instroomgroep van de Theresiaschool op verantwoorde wijze invulling gegeven worden aan het lesaanbod aan een groep kinderen in de leeftijd van drie tot vierenhalf jaar? Naast dit hoofddoel is er een aantal subdoelen: 1. Het bestuderen van de functieomschrijving van zowel de pedagogisch medewerker als de leerkracht basisonderwijs en het inventariseren van diens verwachtingen om te komen tot een goede verdeling van taken en verantwoordelijkheden ten behoeve van de instroomgroep; 13
2. Het inventariseren van gebruikte methodes, leermiddelen en werkvormen op kinderdagverblijf ’t Beertjeshuis en in de kleutergroepen van de Theresiaschool om de ontwikkeling van zowel de driejarige- als de vierjarige kinderen in de nieuw te vormen groep te stimuleren; 3. Kennis vergaren over de ontwikkeling van de kinderen in de leeftijd van drie tot vierenhalf jaar; 4. Zicht krijgen op de wijze waarop de ontwikkeling van de peuters op kinderdagverblijf ’t Beertjeshuis gevolgd en geregistreerd wordt en de wijze waarop de ontwikkeling van de kleuters op de Theresiaschool gevolgd en geregistreerd wordt; 5. Advies uitbrengen op basis van theorie en praktijk. De subdoelen kunnen worden omgezet in de volgende deelvragen: 1. Hoe kunnen de taken en verantwoordelijkheden van de pedagogisch medewerker van ’t Beertjeshuis en de leerkracht van de instroomgroep van de Theresiaschool verdeeld worden in het gezamenlijk leiden van de instroomgroep? 2. Wat zijn de verwachtingen van de pedagogisch medewerkers en de leerkracht basisonderwijs ten aanzien van de taken en verantwoordelijkheden in een dergelijke samenwerking? 3. Op welke wijze (methoden/leermiddelen/werkvormen) wordt de ontwikkeling van kinderen gestimuleerd op de Berenclub? 4. Op welke wijze (methoden/leermiddelen/werkvormen) wordt de ontwikkeling van kinderen gestimuleerd in de groepen 1-2 op de Theresiaschool? 5. Hoe kan het dagelijks onderwijs afgestemd worden op de verscheidenheid in ontwikkeling van het driejarige- en vierjarige kind? 6. Op welke wijze wordt de ontwikkeling van peuters van kinderdagverblijf ’t Beertjeshuis gevolgd (observatie en registratie)? 7. Op welke wijze wordt de ontwikkeling van kleuters van de Theresiaschool gevolgd (observatie en registratie)?
14
4.
Opzet van het onderzoek
4.1
Procedure
Om de hoofd- en deelvragen te kunnen beantwoorden, zal van de volgende methodes gebruik gemaakt worden: 1. Methodeonderzoek ‘Uk & Puk – ‘Schatkist’ 2. Documentenanalyse ‘KIJK!’ –‘ZIEN!’ en functieomschrijving pedagogisch medewerker – leerkracht basisonderwijs 3. Groepsinterview met de pedagogisch medewerkers van kinderdagverblijf ’t Beertjeshuis en de leerkracht van de instroomgroep van de Theresiaschool. Zoals reeds eerder is aangegeven, is het hoofddoel van dit onderzoek antwoord te krijgen op de vraag: “Hoe kan door de pedagogisch medewerkers van kinderdagverblijf ’t Beertjeshuis en de leerkracht van de instroomgroep van de Theresiaschool op verantwoorde wijze invulling gegeven worden aan het lesaanbod aan een groep kinderen in de leeftijd van drie tot vierenhalf jaar?” Deelvragen: 1. Hoe kunnen de taken en verantwoordelijkheden van de pedagogisch medewerker van ’t Beertjeshuis en de leerkracht van de instroomgroep van de Theresiaschool verdeeld worden in het gezamenlijk leiden van de instroomgroep? Deze vraag zal beantwoord worden vanuit de vergelijking van de overeenkomsten en verschillen in de functieomschrijvingen van een pedagogisch medewerker en een leerkracht basisonderwijs. 2. Wat zijn de verwachtingen van de pedagogisch medewerkers en de leerkracht ten aanzien van de taken en verantwoordelijkheden in een dergelijke samenwerking? Deze vraag zal beantwoord worden door middel van het groepsinterview tussen de pedagogisch medewerkers van ’t Beertjeshuis en de leerkracht van de instroomgroep. 3. Op welke wijze (methoden/leermiddelen/werkvormen) wordt de ontwikkeling van kinderen gestimuleerd op de Berenclub? Deze vraag zal beantwoord worden door middel van de documentanalyse en het groepsinterview met de pedagogisch medewerkers van ’t Beertjeshuis. 4. Op welke wijze (methoden/leermiddelen/werkvormen) wordt de ontwikkeling van kinderen gestimuleerd in de groepen 1-2 op de Theresiaschool? Deze vraag zal beantwoord worden naar aanleiding van de documentanalyse en het semigestructureerd groepsinterview met de leerkracht van de instroomgroep van de Theresiaschool. 5. Hoe kan het dagelijks onderwijs afgestemd worden op de verscheidenheid in ontwikkeling van het driejarige- en vierjarige kind? Deze vraag zal beantwoord worden door middel van de literatuurstudie en de vergelijking van de ontwikkelingsniveaus van zowel peuters als kleuters. 6. Op welke wijze wordt de ontwikkeling van peuters van kinderdagverblijf ’t Beertjeshuis gevolgd (observatie en registratie)? Deze vraag zal beantwoord worden
15
door middel van de documentanalyse met betrekking tot de observatie-instrumenten en het groepsinterview met de pedagogisch medewerkers. 7. Op welke wijze wordt de ontwikkeling van kleuters van de Theresiaschool gevolgd (observatie en registratie)? Deze vraag zal beantwoord worden door middel van de documentanalyse met betrekking tot de observatie-instrumenten en het groepsinterview met de leerkracht van de instroomgroep.
4.2
Respondenten
De respondenten van dit onderzoek zijn niet willekeurig gekozen. Het is een bewuste keuze om alleen gesprekken te voeren met de betrokkenen van de nieuw te vormen peuterkleutergroep. De respondenten van dit onderzoek zijn drie pedagogisch medewerkers van kinderdagverblijf ’t Beertjeshuis en de leerkracht van de instroomgroep van de Theresiaschool. De drie pedagogisch medewerkers van ’t Beertjeshuis zijn geselecteerd vanwege hun functie binnen de organisatie, namelijk het leiden van de Berenclub. De pedagogisch medewerkers behoren tot verschillende leeftijdscategorieën en hebben allen een VVE certificaat behaald. De leerkracht van de instroomgroep is verkoren vanwege het feit dat zij invulling gaat geven aan de nieuw te vormen peuter- kleutergroep. Daarnaast heeft de beginnende leerkracht van de instroomgroep enkele jaren in de kinderopvang gewerkt en een VVE- certificaat behaald. De overige leerkrachten van de Theresiaschool en pedagogisch medewerkers van kinderdagverblijf ’t Beertjeshuis worden niet meegenomen in dit onderzoek. Zij werken wel aan de ontwikkeling en daginvulling van activiteiten aan kinderen maar zijn niet direct betrokken bij deze pilot.
4.3
Instrumenten
Om de hoofd- en deelvragen te kunnen beantwoorden zal van de volgende instrumenten gebruik gemaakt worden: 1. Methodeonderzoek ‘Uk & Puk’ en ‘Schatkist’ Door het bestuderen en vergelijken van de methodes ‘Uk & Puk’ en ‘Schatkist’ wordt inzicht verkregen in de verschillen en overeenkomsten wat betreft inhoud en uitvoeringswijze tussen de beide methodes. Het methodeonderzoek is uitgevoerd in de criteria van de ontwikkelingsgebieden en het thematisch aanbod. Vanuit deze vergelijking kan gekomen worden tot een advies voor een passend lesaanbod en daginvulling voor de groep kinderen in de leeftijd van drie tot en met vierenhalf jaar. 2. Documentenanalyse ‘KIJK!’ en ‘ZIEN!’ De bestudering en vergelijking van de observatie-instrumenten ‘KIJK!’ en ‘ZIEN!’ moet leiden tot het eenduidig volgen van de ontwikkeling van kinderen in de peuterkleutergroep. Bij de documentenanalyse zijn de doelen van beide observatieinstrumenten met elkaar vergeleken. 3. Documentenanalyse functieomschrijving pedagogisch medewerker en leerkracht basisonderwijs De vergelijking van functieomschrijving van een pedagogisch medewerker met die van een leerkracht moet ertoe leiden dat de taken en verantwoordelijkheden op een juiste wijze worden verdeeld. 16
4. Groepsinterview met de pedagogisch medewerkers van kinderdagverblijf ’t Beertjeshuis en leerkracht van de instroomgroep van de Theresiaschool Het doel van de gesprekken is tweeledig. Enerzijds is het doel een duidelijk beeld te krijgen van elkaars werkwijze met betrekking tot het stimuleren van de ontwikkeling van jonge kinderen. Daarnaast is het de bedoeling om te komen tot afspraken in taakverdeling en verantwoordelijkheden tussen de pedagogisch medewerkers en de leerkracht basisonderwijs binnen de nieuwe samenwerkingsvorm. De hoofdvragen zijn vooraf opgesteld door de onderzoeksgroep. Er is voor een semi- gestructureerd groepsinterview gekozen om alle betrokkenen gelijktijdig te spreken, zodat er directe uitwisseling plaatsvindt.
4.4
Wijze van data-analyse
Documentenanalyse De methodes ‘Uk & Puk’ en ‘Schatkist’, de observatie-instrumenten ‘KIJK!’ en ‘ZIEN!’ en de functieomschrijvingen van pedagogisch medewerkers en leerkrachten zijn gebruikt als uitgangspunt om richting te geven aan de daginvulling en de taakverdeling tussen pedagogisch medewerkers en leerkracht basisonderwijs. Tijdens de vergelijking van de methodes ‘Uk & Puk’ en ‘Schatkist’ is gekeken naar de doelen van de verschillende ontwikkelingsgebieden en de invulling van het thematisch aanbod. Bij het maken van de vergelijking van de observatie-instrumenten ‘KIJK!’ en ‘ZIEN!’ is globaal gekeken naar de observatiepunten en op welke wijze er wordt geobserveerd en geregistreerd. Groepsinterview met pedagogisch medewerkers en leerkracht Het groepsinterview, dat semi-gestructureerd was, is door een lid van de onderzoeksgroep afgenomen. De hoofdvragen voor het gesprek zijn vooraf opgesteld. Tevens is gezorgd voor ruimte voor eigen inbreng van de respondenten. Vervolgens is het opgenomen groepsinterview uitgeschreven en door middel van een kleur gekoppeld aan een deelvraag. Alle informatie met betrekking op de betreffende deelvraag is vervolgens onder elkaar gezet waarna het tot een kern is geformuleerd. De niet-relevante informatie voor de inhoud van dit onderzoek heeft hierbij geen kleur gekregen maar is nog wel te lezen in de bijlage.
17
5.
Resultaten
De onderstaande resultaten zijn gebaseerd op de gesprekken tussen de betrokkenen voorafgaand aan de start van de pilot, de tussenevaluaties tijdens de pilot, de theorie over de ontwikkeling van jonge kinderen, documentanalyses van de lesmethodes en de observatieinstrumenten gebruikt op ’t Beertjeshuis en de Theresiaschool, functieomschrijvingen uit de verschillende CAO’s en tot slot de kerndoelen en de leerlijnen. De gespreksverslagen zijn volledig uitgewerkt en de relevante informatie van de respondenten is per kleur gekoppeld aan de deelvragen. Vervolgens is de relevante informatie voor dit onderzoek per deelvraag bij elkaar gezet en is dit geformuleerd tot een kern. In de gesprekken is ook andere informatie naar boven gekomen, welke te lezen is in bijlage 2. Deze informatie is relevant voor de directies maar niet voor de inhoud van dit onderzoek. 1. Hoe kunnen de taken en verantwoordelijkheden van de pedagogisch medewerker van ’t Beertjeshuis en de leerkracht van de instroomgroep van de Theresiaschool verdeeld worden in het gezamenlijk leiden van de instroomgroep? In het advies ‘Naar een nieuwe kleuterperiode op de basisschool’ van de Onderwijsraad uit 2010 staat beschreven dat de ontwikkeling van de drie- en vierjarige kinderen begeleid en gestimuleerd moet worden door gekwalificeerd personeel. Zowel de leerkracht van de instroomgroep van de Theresiaschool als de pedagogisch medewerkers van de Berenclub van ’t Beertjeshuis zijn gekwalificeerd voor hun functie. Daarnaast hebben alle drie de pedagogisch medewerkers van de Berenclub een VVE-scholing gevolgd en heeft de leerkracht van de instroomgroep werkervaring binnen de kinderopvang waarbij ook zij het VVE- certificaat heeft behaald. Eén van de pedagogisch medewerkers van de Berenclub is gecertificeerd voor bewegingsonderwijs aan zowel peuters als kleuters. Uit de functieomschrijvingen blijkt dat de pedagogisch medewerkers zich richten op de dagelijkse opvang, de ontwikkeling en de verzorging van een groep kinderen. Een leerkracht levert een bijdrage aan de voorbereiding en ontwikkeling van het onderwijs, de schoolorganisatie en professionalisering. De leerkracht van de instroomgroep richt zich tijdens de activiteiten met name op de ontwikkeling van de vierjarige kinderen, terwijl de pedagogisch medewerkers zich voornamelijk richten op de driejarige kinderen. Hierbij is het voornemen om in aanpak te differentiëren naar gelang het ontwikkelingsniveau en de behoefte van de individuele kinderen. In het groepsinterview hebben alle betrokkenen de wens uitgesproken om elkaar mondeling op de hoogte te houden van de ontwikkeling van de kinderen. Wat betreft de communicatie naar ouders is leerkracht het aanspreekpunt voor de vierjarige kinderen en de pedagogisch medewerkers voor de driejarigen.
18
2. Wat zijn de verwachtingen van de pedagogisch medewerkers en de leerkracht ten aanzien van de taken en verantwoordelijkheden in een dergelijke samenwerking? Een effectieve samenwerking wordt door alle betrokkenen verwacht. Hieronder verstaan zij een duidelijke communicatie, een hoge betrokkenheid en de mogelijkheid om eigen kwaliteiten te ontwikkelingen. Allen hebben aangeven open te staan voor deze pilot. Uit de tussenevaluatie blijkt dat twee van de drie pedagogisch medewerkers zoekende zijn naar hun taken binnen de nieuwe groep. Ook vinden zij het lastig hun persoonlijke wensen en voorkeuren aan te geven. 3. Op welke wijze (methoden/leermiddelen/werkvormen) wordt de ontwikkeling van kinderen gestimuleerd op de Berenclub? Alle pedagogisch medewerkers van de Berenclub geven aan de methode ‘Uk & Puk’ naar eigen inzicht te gebruiken en onderling niet te communiceren over de invulling van de activiteiten. Uit de documentenanalyse blijkt dat ‘Uk & Puk’ zich richt op de volgende ontwikkelingsgebieden: sociaal-emotionele ontwikkeling, taalontwikkeling, rekenontwikkeling, motorische ontwikkeling en zintuiglijke ontwikkeling. De pedagogisch medewerkers van de Berenclub stimuleren de motorische ontwikkeling van de driejarige kinderen bij het buiten spelen. Echter bij slecht weer is er geen alternatief voor het buitenspelen. 4. Op welke wijze (methoden/leermiddelen/werkvormen) wordt de ontwikkeling van kinderen gestimuleerd in de groepen 1-2 op de Theresiaschool? De leerkrachten van de groepen 1-2 van de Theresiaschool geven het onderwijs vorm op basis van kerndoelen en leerlijnen. De kerndoelen en leerlijnen worden verweven in het thematisch aanbod. Hierbij wordt afwisselend gebruik gemaakt van de methode ‘Schatkist’ en van zelf uitgewerkte thema’s die aansluiten bij de belevingswereld van de kinderen. Ook wordt er dagelijks gewerkt met het takenbord om de zelfstandigheid en verantwoordelijkheid van kinderen te bevorderen. Uit de documentenanalyse blijkt dat ‘Schatkist’ zich richt op de volgende ontwikkelingsgebieden: sociaal-emotionele ontwikkeling, taalontwikkeling en rekenontwikkeling. De spraak- en taalontwikkeling wordt bij ‘Schatkist’ uitgesplitst in spreken en luisteren, woordenschat en beginnende geletterdheid. De leerkrachten van de groepen 1-2 hanteren naast ‘Schatkist’ nog een aantal methoden. De methode ‘Goed gedaan!’ wordt ingezet voor de sociaal-emotionele ontwikkeling, ‘Muziek en meer!’ geeft invulling aan het muziekonderwijs en voor de lessen bewegingsonderwijs wordt de methode ‘In het speellokaal’ gehanteerd. Daarnaast wordt de motorische ontwikkeling van de kinderen gestimuleerd tijdens het buiten spelen. Bij slecht weer kan uitgeweken naar het speellokaal.
19
5. Hoe kan het dagelijks onderwijs afgestemd worden op de verscheidenheid in ontwikkeling van het driejarige- en vierjarige kind? Uit de ontwikkelingstheorie blijkt dat veiligheid basaal is voor een goede ontwikkeling. De Theresiaschool geeft hieraan invulling door rust en regelmaat centraal te stellen. Uit het beleidsplan van kinderdagverblijf ’t Beertjeshuis blijkt dat de kinderopvangorganisatie een klimaat creëert door de kinderen op een vaste stamgroep te plaatsen. Om tegemoet te komen aan het gevoel van veiligheid is voor de pilot bewust gekozen voor een fulltime leerkracht en een vaste pedagogisch medewerker. Daarnaast is in de ontwikkeling van jonge kinderen de behoefte aan spelen de meest in het oog springende karakteristiek. Het is hun eigen intensieve, actieve en spontane vorm van leren. Hoe meer jonge kinderen kunnen spelen en zelf actief kunnen zijn, hoe beter ze de wereld om hen heen leren kennen en hoe ze er zich actief handelend in kunnen handhaven. De leerkracht van de instroomgroep en de pedagogisch medewerkers van de Berenclub realiseren dit door spel (vrij en begeleid) centraal te stellen binnen de groep. Jonge kinderen moeten in hun spel vaak gestimuleerd worden, omdat zij niet allemaal uit eigen kracht nieuwe initiatieven ondernemen of omdat zij op een bepaald spelniveau blijven hangen en verzanden in eenzijdig of stereotype spel (Kwakkel-Scheffer, 2007). De begeleiders van de peuter-kleutergroep bereiken dit door het spel te observeren en door een actieve en stimulerende rol aan te nemen in het spel van de drie- en vierjarigen. Het grootste verschil in de sociale ontwikkeling tussen peuters en kleuters is de wijze waarop ze samen spelen. Daar waar peuters vooral nog naast elkaar spelen, beginnen kleuters steeds meer samen te spelen. Hieraan wordt tegemoet gekomen door de opstelling van het meubilair (ruime opzet) en de veelheid van materialen en de rol van de begeleiders tijdens spelmomenten. Peuters en kleuters houden zich aan afspraken vanuit de redenering van strafvermindering en eigenbelang. Het kind is geheel op de externe autoriteit gericht, vandaar dat alle begeleiders van de groep consequent toezien op naleving van de klassenafspraken. De motoriek speelt een belangrijke rol in de ontwikkeling van jonge kinderen, omdat bij het ontdekken van de wereld het noodzakelijk is dat je kunt bewegen. Hoewel deze ontwikkeling bij ieder kind anders verloopt, verloopt deze ontwikkeling toch voorspelbaar genoeg om globaal aan te kunnen geven wanneer en in welke volgorde belangrijke mijlpalen bereikt moeten zijn. Om tegemoet te komen aan deze verschillen worden de lessen bewegingsonderwijs in de peuter-kleutergroep verzorgd door de pedagogisch medewerker die in het bezit is van een certificaat peuter- en kleutergym. De gesprekken tussen de begeleiders van de peuter- kleutergroep, de documentenanalyse en de adviezen van de Onderwijsraad ten aanzien van ruimte voor beweging, spel en expressie, sociale contacten en leeraspecten hebben geleid tot een weekplanning waarin het dagritme en het onderwijsaanbod voor deze groep beschreven staat. De weekplanning is uitgewerkt in bijlage 7. In de ochtenden dat de driejarigen aansluiten, bieden de leerkracht en de pedagogisch medewerker een breed ontwikkelingsprogramma aan met hierin aandacht voor beweging, spel, expressie, sociale contacten en leeraspecten. Iedere ochtend sluiten er maximaal acht driejarige kinderen van de Berenclub aan bij de instroomgroep. De 20
instroomgroep is in januari gestart met zes vierjarige kinderen en acht kinderen van de Berenclub. Naarmate het schooljaar vordert, zal het aantal vierjarigen oplopen tot zeventien. De Berenclub blijft uit acht kinderen bestaan. Uit de tussenevaluatie kwam naar voren dat de driejarige kinderen de geplande kringactiviteit niet konden volhouden. Hierop is afgesproken de kringactiviteiten eerder op te splitsen. Verder bleken de peuters meer dan twintig minuten tijd nodig te hebben voor het eten van hun fruit, waardoor dit moment met tien minuten is verlengd. In de eindevaluatie stemmen de pedagogisch medewerkers van de Berenclub en de leerkracht van de instroomgroep in met de huidige weekplanning waarin zij aangeven dat het tijdsschema en de tijdsindeling aansluiten bij de spanningsboog en interesses van de kinderen. 6. Op welke wijze wordt de ontwikkeling van peuters van kinderdagverblijf ’t Beertjeshuis gevolgd (observatie en registratie)? Kinderdagverblijf ’t Beertjeshuis hanteert ‘KIJK!’ dat zich richt op de ontwikkeling van kinderen in de leeftijd van 0-12 jaar. De observatie- en registratielijsten worden ingevuld door de pedagogisch medewerkers van de stamgroepen. In het groepsinterview schetsen de pedagogisch medewerkers van de Berenclub de situatie als volgt: “De overdracht wordt ingevuld door pedagogisch medewerkers van de stamgroepen. Tot vorig jaar werden wij gevraagd om het ingevulde formulier eens te bekijken en aan te vullen. Tegenwoordig zien/horen wij hier niets meer van.” Het observatie-instrument ‘KIJK!’ gaat uit van de basisvoorwaarden welbevinden en betrokkenheid om tot verdere ontwikkeling te komen. ‘KIJK’ richting zich niet alleen op de sociaal-emotionele ontwikkeling, maar ook op de spraak-, taal-, motorische- en cognitieve ontwikkeling. Vanuit het observatie- en registratie instrument kunnen zowel individuele- als groepsplannen opgesteld worden. Daarnaast hanteert ‘KIJK!’ een vierpuntschaalindeling bij het invullen van de vragenlijst. Bij de overgang van het kind naar de basisschool voert de pedagogisch medewerker van de stamgroep een gesprek met de ouders waarbij de overdracht naar de school wordt besproken. De ouders ontvangen de laatst ingevulde observatielijst van ‘KIJK!’ en zij worden verzocht deze over te dragen aan de betreffende leerkracht van de basisschool. De pedagogisch medewerker geeft de informatie omtrent een kind door een intern begeleider van de school. 7. Op welke wijze wordt de ontwikkeling van kleuters van de Theresiaschool gevolgd (observatie en registratie)? De Theresiaschool hanteert ‘ZIEN!’ dat zich richt op de ontwikkeling van kinderen in de leeftijd van 4-12 jaar. De groepsleerkracht van de Theresiaschool vult jaarlijks de lijst van ‘ZIEN!’ in op basis van observaties. Opvallendheden in de ontwikkeling van de kinderen worden met de intern begeleider besproken. Het observatie-instrument ‘ZIEN!’ gaat uit van de basisvoorwaarden welbevinden en betrokkenheid om tot verdere ontwikkeling te komen. ‘ZIEN!’ richt zich enkel op de sociaalemotionele ontwikkeling. Uit het observatie-instrument kunnen zowel individuele- als 21
groepsplannen opgesteld worden. Daarnaast hanteert het observatie-instrument een vierpuntschaalindeling bij het invullen van de vragenlijst.
22
6.
Conclusie en discussie
6.1
Deelvragen
Op basis van voorgaande resultaten kunnen de onderstaande conclusies worden getrokken. 1. Hoe kunnen de taken en verantwoordelijkheden van de pedagogisch medewerker van ’t Beertjeshuis en de leerkracht van de instroomgroep van de Theresiaschool verdeeld worden in het gezamenlijk leiden van de instroomgroep? Alle betrokken begeleiders van de peuter-kleutergroep zijn in het bezit van de noodzakelijke diploma’s. Dit conform het advies van de Onderwijsraad uit 2010. De pedagogisch medewerker is verantwoordelijk voor de ontwikkeling, verzorging en begeleiding van de driejarigen en de communicatie naar de ouders van deze kinderen. De leerkracht is dit voor de vierjarigen. De leerkracht is tevens verantwoordelijk voor de voorbereiding en ontwikkeling van het onderwijs in de peuter-kleutergroep. 2. Wat zijn de verwachtingen van de pedagogisch medewerkers en de leerkracht ten aanzien van de taken en verantwoordelijkheden in een dergelijke samenwerking? Er zijn verschillen in de communicatie en samenwerking tussen de leerkracht en de pedagogisch medewerkers. 3. Op welke wijze (methoden/leermiddelen/werkvormen) wordt de ontwikkeling van kinderen gestimuleerd op de Berenclub? Er zijn geen afspraken over de wijze waarop de pedagogisch medewerkers invulling geven aan de methode ‘Uk & Puk’. Door het ontbreken van structuur is er geen eenduidigheid in het aanbod. Bij slecht weer kan op de Berenclub onvoldoende tegemoet gekomen worden aan de behoefte van jonge kinderen om grof motorisch te bewegen. ‘Uk & Puk’ en ‘Schatkist’ hebben beide een eigen karakter dat aansluit bij de doelgroepgebruiker. Door de overeenkomsten in de doorgaande lijn in uitgangspunten, ontwikkeling van kinderen, aanbod van activiteiten, materialen en herkenbaarheid is het mogelijk om deze twee methodes als het ware in elkaar te schuiven. 4. Op welke wijze (methoden/leermiddelen/werkvormen) wordt de ontwikkeling van kinderen gestimuleerd in de groepen 1-2 op de Theresiaschool? Het aanbod in de kleutergroepen van de Theresiaschool is gebaseerd op de kerndoelen en bijbehorende leerlijnen en zit verweven in het thema. ‘Uk & Puk’ en ‘Schatkist’ hebben beide een eigen karakter dat aansluit bij de doelgroepgebruiker. Door de overeenkomsten in de doorgaande lijn in uitgangspunten, ontwikkeling van kinderen, aanbod van activiteiten, materialen en herkenbaarheid is het mogelijk om deze twee methodes als het ware in elkaar te schuiven.
23
5. Hoe kan het dagelijks onderwijs afgestemd worden op de verscheidenheid in ontwikkeling van het driejarige- en vierjarige kind? In de peuter-kleutergroep wordt tegemoet gekomen aan het basale gevoel van veiligheid en geborgenheid. Conform de theorie over het belang van spel biedt de peuter-kleutergroep voldoende ruimte en mogelijkheden tot vrij en begeleid spel. De verschillen tussen peuters en kleuters worden met name duidelijk wanneer een beroep gedaan wordt op aandacht en concentratie. Door de inrichting van het lokaal en het aanwezige spelmateriaal wordt recht gedaan aan de eigenheid van zowel de peuter als de kleuter. Er wordt gebruik gemaakt van elkaars expertise om de ontwikkeling van de kinderen in de peuter-kleutergroep optimaal te stimuleren. 6. Op welke wijze wordt de ontwikkeling van peuters van kinderdagverblijf ’t Beertjeshuis gevolgd (observatie en registratie)? De leidsters van de Berenclub worden niet betrokken bij het invullen van de observatielijst uit ‘KIJK!”. Pedagogisch medewerkers van ’t Beertjeshuis kunnen niet terugvallen op een intern begeleider wanneer zij opvallendheden in de ontwikkeling van kinderen constateren. 7. Op welke wijze wordt de ontwikkeling van kleuters van de Theresiaschool gevolgd (observatie en registratie)? De leerkrachten van de Theresiaschool vullen jaarlijks de observatielijst uit ‘ZIEN!’ in en kunnen bij opvallendheden in de ontwikkeling van kinderen terugvallen op de intern begeleider van de school.
6.2
Hoofdvraag
“Hoe kan door de pedagogisch medewerkers van kinderdagverblijf ’t Beertjeshuis en de leerkracht van de instroomgroep van de Theresiaschool op verantwoorde wijze invulling gegeven worden aan het lesaanbod aan een groep kinderen in de leeftijd van drie tot vierenhalf jaar?” Door het gezamenlijk leiden van de peuter-kleutergroep door pedagogisch medewerkers van ’t Beertjeshuis en de leerkracht van de Theresiaschool worden de drie- en vierjarige kinderen op adequate wijze begeleid en gestimuleerd in hun ontwikkeling. Hierbij is de pedagogisch medewerker verantwoordelijk voor de ontwikkeling van de driejarige kinderen en de leerkracht is dit voor de vierjarige kinderen. Door de leerkracht verantwoordelijk te stellen voor de onderwijsinhoud wordt tegemoet gekomen aan het advies van de Onderwijsraad zoals verwoord in de publicatie ‘naar een nieuwe kleuterperiode in de basisschool’. Met het creëren van een rijke leeromgeving en door het centraal stellen van spel in de peuter-kleutergroep wordt tegemoet gekomen aan de behoefte van jonge kinderen om te spelen. Met het hanteren en integreren van de methodes ‘Uk & Puk’ en ‘Schatkist’ wordt verantwoord en gestructureerd invulling gegeven aan het lesaanbod aan zowel de drie- en vierjarige kinderen. 24
6.3
Discussie
Tijdens de zoektocht naar antwoorden op de hoofd- en deelvragen van dit onderzoek, is het onderstaande proces doorlopen: Allereerst is het theoretisch kader opgesteld. Hierbij bleek het lastig een scherpe scheidslijn te trekken in de ontwikkeling van peuters en kleuters, omdat de theorie in algemene zin spreekt over de ontwikkeling van het jonge kind. Voorafgaand aan de pilot is meerdere malen gesproken met de begeleiders van de peuterkleutergroep. Het plannen van deze gesprekken bleek om organisatorische redenen voor medewerkers van ’t Beertjeshuis lastig. Uit deze gesprekken bleek het enthousiasme van alle betrokkenen en werden verwachtingen open naar elkaar uitgesproken. Er zijn documentenanalyse van de methodes ‘Uk & Puk’ en ‘Schatkist’ gemaakt en dit verliep goed. Vanwege de afbakening van het onderzoek is er niet gekeken naar de interpretatie en registratie van de observatie-instrumenten. Een vervolgonderzoek zou zich hier mogelijk op kunnen richten. Toen de pilot eenmaal gestart was, bleek uit de tussenevaluaties dat het niet voor iedere pedagogisch medewerker eenvoudig was om de eigen wensen en behoeften uit te spreken. Ook werd duidelijk dat met de oorspronkelijke dagindeling onvoldoende tegemoet werd gekomen aan de nog korte aandachtsspanne van de peuters. Hierop is het programma aangepast, opnieuw geëvalueerd en goed bevonden. Verder kwam naar voren dat de middagbezoeken van de Berenclub niet haalbaar zijn, vanwege een aantal organisatorische factoren zoals verschillen in aanvangstijden van school en de Berenclub en andere taken van pedagogisch medewerkers binnen ’t Beertjeshuis. Kortom, de pilot heeft voldaan aan ieders verwachting en mag daarom succesvol genoemd worden.
6.4
Praktische opbrengst en aanbevelingen
Op basis van het voorgaande worden de volgende aanbevelingen gedaan:
Beide directies leggen de taken en verantwoordelijkheden voor de begeleiders van de peuter- kleutergroep schriftelijk vast waardoor dit voor alle betrokkenen inzichtelijk wordt. Overlegmomenten tussen de begeleiders van de peuter-kleutergroep moeten structureel vastgelegd worden volgens vaste bespreekpunten. De weekplanning zoals die in bijlage 7 is opgenomen dient te worden gehanteerd. In deze weekplanning sluiten de driejarige in de ochtenden aan en bieden de leerkrachten en pedagogisch medewerkers een breed ontwikkelingsprogramma aan met hierin aandacht voor beweging, spel, expressie, sociale contacten en leeraspecten. Gezien beide directies een duurzame samenwerking willen bereiken is het van belang is om te komen tot een gezamenlijke, gedeelde visie waarin de ontwikkeling van het kind centraal staat. Het is wenselijk dat beide directies hierover afspraken maken en deze verankeren in hun beleidsplan. 25
Het observatie-instrument ‘KIJK!’ wordt voor de driejarige kinderen in de peuterkleutergroep gehanteerd. Voor de vierjarige kinderen wordt door de groepsleerkracht ‘ZIEN!’ ingevuld, dat gekoppeld is aan Parnassys. Opvallendheden in de ontwikkeling van alle kinderen van de peuter-kleutergroep worden, na overleg met en toestemming van de ouders, besproken met de intern begeleider van de Theresiaschool en waardoor de doorgaande lijn en duurzame samenwerking wordt bekrachtigd.
26
7.
Literatuurlijst
Beemen, L. van (2006). Ontwikkelingspsychologie. Groningen/Houten: Wolters-Noordhoff. Drost, D., & Lamers, T. (2009). Het jonge kind: Groei en ontwikkeling bij leerlingen van 4 tot 8 jaar. Heeswijk-Dinther: Esstede. Feldman, Robert S., (2007), 2e druk. Ontwikkelingspsychologie. Pearson education Benelux. Feldman, R. S., & Walsmit, V. (2009). Ontwikkelingspsychologie: [I] / [vert. uit het Engels: VanjaWalsmit]. (Ontwikkelingspsychologie.) Amsterdam: Pearson Education. Gelder, W. van en Stroes, H.(2010.) Leerlingvolgsysteem bewegen en spelen. Doetinchem: Reed Business. Hendriksen, J. L. N., Dijkstra, H., Stoverinck-Bosman, W., & Bataille Tekst Etc. (Utrecht). (2011). Het verhaal van het kind: Ontwikkelingspsychologie. Amersfoort: ThiemeMeulenhoff. Johnson, D.W. en Johnson F.P. (2008) Groepsdynamica, theorie en vaardigheden. Amsterdam: Pearson education. Kohnstamm, R (2002), Kleine ontwikkelingspsychologie, deel 1 en 2. Houten/Diegem: BohnStafleu Van Loghum. Kralingen, van, R. (2008) Timemanagement voor docenten. Bohn Stafleu van Loghum. Piaget, J. (1952), The origins of intelligence in children. New York: Internation University Press. Verhulst, F.C. (2005). De ontwikkeling van het kind. Assen: Koninklijke Van Gorcum.
Websites: CAO kinderopvang. Geraadpleegd op 28 december 2013. http://www.abvakabofnv.nl/3944/419044/185436/cao-ko-2012-2014 Het jonge kind. Geraadpleegd op 15 december 2013. http://www.hjkonline.nl/assets/documentenservice_zen/hjk/archief/2008/05_januari_2008/jrg 35-januari2008-galema-koolen-hoekleutersleren.pdf Motorische ontwikkeling jonge kind. Geraadpleegd op 15 december 2013. http://kennisbank.hva.nl/document/220001 Onderwijsraad. Geraadpleegd op 12 december 2013. http://www.onderwijsraad.nl/publicaties/2010/naar-een-nieuwe-kleuterperiode-in-debasisschool/item3262 27
Ontwikkeling jonge kind. Geraadpleegd op 15 december 2013. http://www.pedagogischkader.nl/fileadmin/user_upload/Afbeeldingen/Hfdst_Peka_413_jaar/PKK_4_13_H4.pdf Rijksoverheid. Kwaliteitseisen basisonderwijs. Geraadpleegd op 12 december 2013. http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/basisonderwijs/kwaliteit-basisonderwijsomhoog?utm_campaign=sea-t-onderwijs_en_wetenschap-abasisschool_kwaliteit&utm_term=%2Bkwaliteit%20%2Bbasisonderwijs&gclid=CIK1hOHXkbs CFabLtAodpCkAvg Rijksoverheid. Kwaliteitseisen kinderopvang. Geraadpleegd op 12 december 2013. http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/kinderopvang/kwaliteit-kinderopvang RPCZ. Observatieinstrument KIJK!. Geraadpleegd op 12 december 2013. http://www.rpcz.nl/index.asp?navID=122&parID=0 SLO. Kerndoelen en leerlijnen voor het jonge kind. Geraadpleegd op 15 december 2013. http://www.slo.nl/jongekind/doelen SLO. Geraadpleegd op 15 december 2013. http://www.slo.nl/primair/themas/jongekind/ TULE. Kerndoelen en leerlijnen. Geraadpleegd op 15 december 2013. http://tule.slo.nl/ ZIEN. Observatieinstrument voor onderwijs. Geraadpleegd op 12 december 2013. http://www.zienvooronderwijs.nl/ Zwijssen. Geraadpleegd op 12 december 2013. http://www.zwijsen.nl/ Zwijssen. Methode Schatkist. Geraadpleegd op 12 december 2013. http://www.schatkist.nl/Over-Schatkist/Doorgaande-leerlijn/Van-Uk-Puk-naar-Schatkist.htm
28
Bijlage Bijlage 1: Functieomschrijving Een functieomschrijving maakt de onderdelen van de functie inzichtelijk. In het onderstaande gedeelte worden omschrijvingen gegeven over de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden bij de functie leerkracht basisonderwijs en de functie pedagogisch medewerker. Functiebeschrijving leerkracht po In de CAO primair onderwijs 2009 (update 21-02-2011) staat beschreven, dat een leerkracht primair onderwijs (uitgaande van een LA-functie) streeft naar het volgende doel: “De leraar LA geeft onderwijs en begeleidt leerlingen, levert een bijdrage aan de voorbereiding en ontwikkeling van het onderwijs, levert bijdragen aan de schoolorganisatie en is verantwoordelijk voor professionalisering”. Vanuit het bovenstaande doel worden drie werkzaamheden beschreven: 1. Onderwijs en leerlingbegeleiding 2. Bijdrage aan onderwijsvoorbereiding en – ontwikkeling 3. Professionalisering Onder “Onderwijs en leerlingbegeleiding” worden de volgende activiteiten uiteengezet: - bereidt de dagelijkse onderwijsactiviteiten voor; - geeft les aan en begeleidt leerlingen; - hanteert verschillende didactische werkvormen en leeractiviteiten, aansluitend op de leer- en opvoedingsdoelen van de school; - creëert een pedagogisch klimaat waarin alle leerlingen zich veilig en gewaardeerd voelen; - stimuleert en begeleidt sociale vaardigheden bij leerlingen met verschillende sociaalculturele achtergronden; - structureert en coördineert activiteiten van de leerlingen, organiseert en plant activiteiten in homogene en heterogene groepen, inclusief subgroepen; - kijkt onderwijsactiviteiten van leerlingen na en corrigeert; - speelt in de les in op ontwikkelingen op terreinen als maatschappij en cultuur, natuur en techniek, gezondheid en milieu, politiek en levensbeschouwing; - registreert en evalueert ontwikkelings- en leerprocessen van leerlingen en stelt op basis daarvan handelingsplannen op; - signaleert (sociaal) pedagogische problemen bij leerlingen en stelt een diagnose; - begeleidt individuele leerlingen aan de hand van handelingsplannen; - coördineert de leerlingenzorg voor de eigen groep; - begeleidt leerlingen op basis van het zorgplan; - bespreekt probleemleerlingen met de intern begeleider; - begeleidt de onderwijsassistent en/of stagiaires in de eigen les/groep; - bespreekt de voortgang en de ontwikkeling van leerlingen met ouders/verzorgers; - houdt het leerlingdossier bij;
29
-
geeft voorlichting aan ouders/groepen ouders en verzorgers over de situatie van het kind in het kader van het bevorderen van hun deskundigheid; neemt deel aan teamvergaderingen; organiseert overige schoolactiviteiten en voert deze uit; onderhoudt contacten met de ouderraad.
Onder “Bijdrage onderwijsvoorbereiding en –ontwikkeling” wordt verstaan: - draagt bij aan de formulering van leer- en opvoedingsdoelen van de school, in onderlinge samenhang en voor één of meerdere leerjaren; - vertaalt ontwikkelingen op terreinen als maatschappij en cultuur, natuur en techniek, gezondheid en milieu, politiek en levensbeschouwing naar didactische werkvormen en leeractiviteiten; - doet voorstellen voor nieuwe lesmethoden en programma's; - zet mede, in teamverband, de pedagogische koers uit, voert hierover overleg met betrokkenen en verwerkt de koers in didactische werkvormen en leeractiviteiten. Bij “Professionalisering”wordt de volgende houding van een leerkracht po verwacht: - houdt de voor het beroep vereiste bekwaamheden op peil en breidt deze zo nodig uit; - neemt deel aan scholings- en ontwikkelingsactiviteiten en o.a. collegiale consultatie; - houdt zich op de hoogte van de ontwikkelingen op het vakgebied, bestudeert relevante vakliteratuur. Kader, bevoegdheden & verantwoordelijkheden van een leerkracht po: - Beslist bij/over: het geven van les en leerlingbegeleiding, het mede, in teamverband, uitzetten van de pedagogische koers, het voeren van overleg hierover met betrokkenen en het verwerken van de koers in didactische werkvormen en leeractiviteiten, het deelnemen aan professionaliseringsactiviteiten. - Kader: de onderwijs wet- en regelgeving, kerndoelen, leer- en opvoedingsdoelen en beleidslijnen van de school. - Verantwoording: aan de directeur over de kwaliteit van onderwijs en leerlingbegeleiding, van de bijdrage aan de voorbereiding en ontwikkeling van het onderwijs en van de professionalisering. Kennis en vaardigheden - theoretische en praktische vakinhoudelijke, didactische en pedagogische kennis en vaardigheden; - kennis van de leerstof; - inzicht in de taak, organisatie en werkwijze van de eigen school; - inzicht in en kennis van de organisatie en de mogelijkheden van hulpverlening; - invoelingsvermogen en sociale vaardigheden; - vaardigheid in het overdragen van kennis en vaardigheden; - communicatieve vaardigheden. Om het beroep van leerkracht po uit te oefenen, wordt uitgegaan van een HBO werk- en denkniveau. Een leerkracht onderhoudt de volgende contacten: 30
-
met leerlingen om de leerstof te bespreken en uit te leggen en resultaten c.q. problemen te bespreken; met ouders/verzorgers om de voortgang en ontwikkeling van de leerlingen te bespreken; met de ouderraad over ontwikkelingen om deze toe te lichten; met de directie over de begeleiding van de lerarenondersteuner en/of onderwijsassistent om tot nadere afspraken te komen; met collega (senior) leraren over de eigen werkzaamheden in de vorm van collegiale besprekingen/consultatie.
Functiebeschrijving groepsleidster kinderopvang: In de CAO kinderopvang 2012-2014 voor kindcentra en gastouderbureaus staat de volgende functiebeschrijving van een pedagogisch medewerker kinderopvang omschreven: “De pedagogisch medewerker is verantwoordelijk voor de dagelijkse opvang, ontwikkeling en verzorging van een groep kinderen in een kindercentrum. De doelgroep en soort opvang kan verschillen, zoals kinderdagverblijven, buitenschoolse, tussenschoolse en/of naschoolse opvang”. Het doel van de functie luidt: De dagelijkse opvang, ontwikkeling en verzorging van een groep kinderen in een kindercentrum. Een groepsleidster kinderopvang werkt aan vijf resultaatgebieden: 1. Kinderen begeleiden: Begeleidt kinderen, zowel in groepsverband als in individueel opzicht. Schept een situatie binnen de groep waarin kinderen zich veilig voelen en stimuleert kinderen, door middel van uitvoering van het pedagogisch beleidsplan, zich verder te ontwikkelen. Begeleidt kinderen bij de dagelijkse voorkomende bezigheden. Organiseert activiteiten gericht op ontwikkeling, eventueel buiten het kindercentrum. 2. Kinderen verzorgen: Draagt zorg voor de dagelijks verzorging van kinderen. 3. Informatie uitwisselen over kinderen en werkzaamheden: Houdt de ontwikkeling van kinderen bij en rapporteert of informeert hierover (periodiek) het hoofd. Informeert bij kennismaking de ouders/ verzorgers over de gang van zaken binnen de groep. Draagt zorg voor een goed (periodiek) contact met ouders/ verzorgers en informeert naar specifieke aandachtspunten (dagritme, voeding e.d.) en bijzonderheden van de op te vangen kinderen, ook bijvoorbeeld in de vorm van ouderavonden. Onderhoudt in het geval van schoolgaande kinderen contact met de betreffende scholen.
31
Stemt met collega’s af over de dagindeling en de verdeling van de werkzaamheden en draagt mede zorg voor een goede samenwerking en voor een goede overdracht. Neemt gebruikelijk deel aan werkoverleg. 4. Ruimten en materiaal beschikbaar houden Verricht licht huishoudelijke werkzaamheden in de groep en draagt mede zorg voor het beheer, de aanschaf en de hygiëne en goede staat van de inventaris. 5. Deskundigheid bevorderen Begeleidt en instrueert, indien op de groep aanwezig, pedagogisch medewerkers in ontwikkeling, groepshulpen, BBL-ers (student voor de beroepsbegeleidende leerweg), BOL-ers (student voor de beroepsopleidende leerweg) en stagiaires en rapporteert hierover periodiek aan het hoofd.
Een groepsleidster kinderopvang beschikt over de volgende kennis: - In het bezit van een van de in de bijlage genoemde opleidingsniveaus - Pedagogische kennis. - Kennis van en inzicht in groepsdynamische processen. - Kennis van de geldende hygiëne- en veiligheidseisen. - Kennis van de ontwikkelingsfases van een kind. Specifieke functiekenmerken - Sociale vaardigheden voor het motiveren, stimuleren en instrueren van kinderen. - Mondelinge en schriftelijke uitdrukkingsvaardigheid voor het opstellen van verslagen en contacten met ouders/ verzorgers.
32
Bijlage 2: Gespreksverslag Naar aanleiding van de gesprekken tussen de pedagogisch medewerkers van kinderdagverblijf ’t Beertjeshuis en de leerkracht van de Theresiaschool is er een gespreksverslag gemaakt. In het onderstaande gespreksverslag zijn antwoorden die bij elkaar horen (antwoorden die informatie geven over dezelfde deelvraag) gemarkeerd. Deelvragen: Hoe kunnen de taken en verantwoordelijkheden van de pedagogisch medewerker van ’t Beertjeshuis en de leerkracht van de instroomgroep van de Theresiaschool verdeeld worden in het gezamenlijk leiden van de instroomgroep? Wat zijn de verwachtingen van de pedagogisch medewerkers en de leerkracht ten aanzien van de taken en verantwoordelijkheden in een dergelijke samenwerking? Op welke wijze (methoden/leermiddelen/werkvormen) wordt de ontwikkeling van kinderen gestimuleerd op de Berenclub? Op welke wijze (methoden/leermiddelen/werkvormen) wordt de ontwikkeling van kinderen gestimuleerd in de groepen 1-2 op de Theresiaschool? Op welke wijze wordt de ontwikkeling van peuters van kinderdagverblijf ’t Beertjeshuis gevolgd (observatie en registratie)? Op welke wijze wordt de ontwikkeling van kleuters van de Theresiaschool gevolgd (observatie en registratie)? Diploma en scholing Welke diploma’s hebben jullie behaald? Pedagogisch medewerker: SPW niveau 3 Pedagogisch medewerker: MBO SA2 Pedagogisch medewerker: onderwijsassistent niveau 4 Leerkracht: SPW niveau 3, propedeuse logopedie, leerkracht basisonderwijs. Ik heb hiervoor drie jaar in de kinderopvang gewerkt. Welke cursussen/scholing hebben jullie gevolgd? Pedagogisch medewerker: VVE Uk & Puk. Pedagogisch medewerker: VVE Uk & Puk, Piramide, Gordon- cursus en communiceren met ouders. Pedagogisch medewerker: VVE Uk & Puk, bewegingslessen voor peuters en kleuters en communiceren met ouders. Leerkracht: VVE Uk & Puk, Calibri, kind EHBO, minor pedagogische advisering, minor kinderen met bijzondere behoeften op het gebied van gedrag, Gordon- cursus. Samenwerking Op welke manier zien jullie de samenwerking? Pedagogisch medewerker: een samenwerking waarin de driejarige en vierjarige kinderen een combinatie van spelen en onderwijsaanbod krijgen. En een uitvoering waarin de activiteiten worden aangepast aan het niveau van de kinderen; aanbod op maat. Pedagogisch medewerker: Dat de kinderen spelenderwijs gaan leren. Dat wij alle vier goed kijken naar de aspecten van spelen, leren en aanbod. Wat betreft de vormgeving: dat er 33
ruimte is voor zowel de driejarige kinderen als de vierjarige kinderen en de pedagogisch medewerkers en de leerkrachten. Waarin voldoende uitdaging en oog voor de kinderen centraal staat. Wanneer kinderen geen beleving/aansluiting hebben bij een kringactiviteit, deze apart te nemen voor een andere activiteit waardoor de kring door kan gaan. Leerkracht: Vanuit het onderwijs de kinderen loslaten. Iedere dag kijken naar de beginsituatie en dit als startpunt nemen. Kijken naar de reactie en krachten van de kinderen. Waarin het observeren van kinderen centraal staat. Daarnaast zal het communiceren en leren van elkaar centraal staan. Ieder kijkt naar haar kwaliteiten als leerkracht/pedagogisch medewerkers en deze kwaliteiten zetten we in het beginperiode in. In een later stadium gaan we eens ruilen van taken om ons op deze manier te ontwikkelen. Pedagogisch medewerker: wij willen een effectieve samenwerking. Waarin een duidelijke communicatie, het ontwikkelen van eigen en collegiale kwaliteiten en een juiste betrokkenheid belangrijk zijn. De communicatie gaat een belangrijke rol innemen. Wij willen communiceren over de invulling/taakverdeling binnen de groep en ontwikkelingen van de (individuele) kinderen. Leerkracht: ook ik verwacht een effectieve samenwerking en sluit mezelf aan bij datgene wat de pedagogisch medewerkers hierover zeggen. Ik vind het belangrijk dat iedereen zich betrokken voelt en zijn verantwoordelijkheid neemt. Ik sta open voor de samenwerking. Ik ben bereid om van de pedagogisch medewerkers te leren. Daarnaast ben ik nieuwsgierig naar het verloop van de onderlinge samenwerking. En ik hoop dat het in- en uitstromen op een vlotte manier verloopt. Pedagogisch medewerkers: Wij zijn ook benieuwd naar het in- en uitstromen. En hopen dat de instroomgroep hier weinig hinder van heeft. Hoe zien jullie de taakverdeling binnen de nieuwe groep? Pedagogisch medewerker: wij vinden het belangrijk om te communiceren met elkaar over de invulling van het thema. Daarnaast willen wij het thema van de school ook parallel laten lopen op de Berenclub. Wij zouden het prettig vinden om de themaopzet van school tijdig te ontvangen zodat wij dit kunnen afstemmen binnen het aanbod van de Berenclub. Wij zijn van mening dat de beginweken wennen zullen zijn. Een ieder zal haar eigen draai moeten vinden en dit zal goed afgestemd moeten worden. Wij willen graag een taakverdeling waarin ieder zich verantwoordelijk en betrokken voelt. En waarin ieder een taak krijgt. Leerkracht: Ik denk dat het belangrijk is om te communiceren over de taakverdeling. Door dit ’s morgens of het voorafgaande bezoek af te stemmen waardoor een ieder op de hoogte is en het kan voorbereiden. Daarnaast vind ik het belangrijk om opmerkelijke beginsituaties aan elkaar over te dragen denkend aan ziek zijn, moeite met spraak en dergelijke. Overdracht Op welke manier wordt de overdracht van de driejarige kinderen ingevuld? Pedagogisch medewerker: De overdracht wordt ingevuld door pedagogisch medewerkers van de stamgroepen. Tot vorig jaar werden wij gevraagd om het ingevulde formulier eens te bekijken en aan te vullen. Tegenwoordig zien/horen wij hier niets meer van. Wat is jullie rol bij de overdracht van de kinderen die naar de basisschool gaan? Pedagogisch medewerker: De pedagogisch medewerkers geven een mondeling verslag aan de pedagogisch medewerkers van de stamgroepen. In de praktijk blijkt dat deze informatie 34
niet wordt doorgeven aan ouders. Wij merken dat de communicatie stagneert omdat wij op een druk moment een verslag uitbrengen van de vorderingen op de Berenclub. Pedagogisch medewerker: Ik herken deze situatie omdat ik ook op de stamgroepen werk. Vroeger schreven de Berenclub leidster een verslag van de dag in een map. Door middel van een vragenlijst is gebleken dat ouders dit niet of nauwelijks bekeken. Hierdoor is er binnen de organisatie besloten dit af te schaffen. Hoe kijken de pedagogisch medewerkers aan tegen een formulier waarin de ontwikkeling van een driejarige ingevuld wordt? Pedagogisch medewerker: Dit lijkt ons een goed punt om onze ervaringen met de ouders maar ook zeker met de school te delen. Wij zien veel ontwikkelingen van de kinderen door onze groepssamenstelling. Wij zitten met acht kinderen in de Berenburcht en kunnen de ontwikkelingen dus gericht volgen. Hierbij maken wij ons wel zorgen over de tijdsdruk. Maar het idee is krachtig omdat ouders en de school een uitgebreidere overdracht ontvangen van het driejarig kind. Welke informatie wordt bij het afscheid van het kinderdagverblijf besproken met de ouders? Pedagogisch medewerker: De ingevulde observatielijst van KIJK! wordt besproken tijdens de ouderavond. Het overdrachtsformulier en de observatielijst van KIJK! worden bij het afscheid meegegeven aan ouders. En wordt ze gevraagd deze formulieren bij de betreffende leerkracht van de school in te leveren. Is er een mogelijkheid om KIJK! mee te geven naar school? Pedagogisch medewerker: Wij zien hier geen problemen in. De leerkracht krijgt hierdoor een uitgebreider beeld van de ontwikkeling van het instromende kind. Methoden Worden de handpoppen gebruikt? En willen jullie deze gebruiken in de nieuwe groep? Pedagogisch medewerkers: Wij willen de handpoppen graag meenemen. Hierdoor wordt het voor de kinderen visueel ondersteund en sluit het aan bij de manier van aanpak zoals ze dit gewend zijn. Tijdens de kringactiviteiten geven wij de handpop regelmatig aan de kinderen om op deze manier wat handen vrij te hebben. Wij zien dat de kinderen vervolgens op een creatieve manier met de handpop het verhaal uitbeelden. Leerkracht: Puk gaat ook mee naar school. Samen met de kinderen gaat Puk bepaalde avonturen beleven. Puk en Pompom gaan wij als symbool inzetten. Als kinderen van de instroomgroep en de Berenclub bij elkaar aansluiten doen Puk en Pompom dat ook. Pompom wordt op school gebruikt ter ondersteuning van de verhalen en activiteiten. Ontwikkeling Op welke manier willen jullie aansluiten bij de ontwikkelingsverschillen van de kinderen? Leerkracht: We kijken naar de ontwikkeling, mocht het kind toe zijn aan verrijking of een stapje terug dan sluiten wij hierbij aan. Dit vormt de basis voor de activiteiten binnen de groep. Daarbij worden de kinderen uitgedaagd en geprikkeld hun ontwikkelingsniveau te verhogen. Dit gebeurt door de kinderen aanbod op maat en net een stapje hoger aan te bieden. Pedagogisch medewerker: Je kijkt naar de niveaus van de kinderen. Daagt de kinderen uit om het niveau te verhogen. 35
Op welke manier bepalen jullie deze verschillen? Op basis van ervaring/op basis van observatielijsten? Pedagogisch medewerker: Wij kijken naar de ontwikkeling: Verloopt de ontwikkeling goed? Zijn er opvallende punten? Wij kijken naar de ontwikkeling door kinderen te observeren en bij twijfels hier gerichter naar te kijken. Eventuele bijzonderheden melden op de stamgroep. Samen met de pedagogisch medewerkers van de stamgroep stellen wij een plan op en worden er concrete stappen gezet. De ouders worden hierover ingelicht door de pedagogisch medewerker van de stamgroep. Mochten er problemen/stagnatie zijn melden wij dit ook aan de leidinggevenden. Leerkracht: Jaarlijks vullen wij de observatielijst van ‘ZIEN!’ in op basis van observaties. Wanneer wij merken dat er opvallende punten zichtbaar zijn in de ontwikkeling van het kind, overleggen wij dit met collega’s/intern begeleider. Deze kijken objectief naar het kind. Vervolgens wordt de situatie ingeschat en naar aanleiding daarvan wordt er gehandeld. Hierbij kun je denken aan een handelingsplan, verwijzing en dergelijke. Wanneer wij merken dat het niveau te hoog gegrepen is of juist te makkelijk, passen we het aan. Binnen de Theresiaschool wordt gewerkt met het BHV- model (basis, herhaling, verrijking). Door dit model in te zetten kunnen we gemakkelijk differentiëren en het kind uitdagen of juist beschermen. Doelgericht stimuleren Aan welke doelen moeten kinderen voor aanvang van groep 1 voldoen? Pedagogisch medewerker: Wij willen bereiken dat de kinderen zelfredzaam zijn voordat ze naar school gaan. Hierbij denken wij aan zelfstandig naar het toilet gaan, aan- en uittrekken van de jas, uitvoeren van een opdracht enzovoort. Wij bereiken deze doelen door hier gericht aan te werken en deze ook regelmatig te herhalen. Kinderen die hier extra begeleiding/ondersteuning nodig hebben, krijgen dit aangeboden door één op één activiteiten. En kinderen die het zelfstandig kunnen laten we dit ook zelfstandig doen. Daarnaast houden wij de ontwikkelingslijnen van het observatieinstrument KIJK! aan. Op deze manier kunnen wij de ontwikkeling gemakkelijk volgen en vertalen naar het aanbod op de Berenclub. Het observatieinstrument geeft meerdere handreikingen waarin activiteiten/suggesties staan op welke manier wij de doelen kunnen bereiken. Ook vinden wij het belangrijk dat de driejarige kinderen samen spelen met andere kinderen. Op welke manier bereiken jullie de doelen? Pedagogisch medewerker: de activiteiten op de Berenclub worden spelenderwijs gestimuleerd. De ontwikkeling van de kinderen wordt vanaf 1,5 jaar gevolgd met het observatie- en registratie instrument ‘KIJK!’. Alle pedagogisch medewerkers hebben de cursus omtrent de implementatie van ‘KIJK!’ gevolgd. Hoe vertalen jullie dit naar de juiste niveaus? Pedagogisch medewerkers: de activiteiten worden in een kleine samenstelling aangeboden, voornamelijk in één op één situaties of in tweetallen. Hierdoor kunnen de activiteiten gemakkelijk vertaald worden naar de juiste niveaus. Wij zetten bepaalde materialen in om tegemoet te komen aan de niveaus denkend aan bijvoorbeeld de duoschaar.
36
Op welke manier geven jullie inhoud aan de doelen? Welke middelen zetten jullie in? Pedagogisch medewerkers: door het volgen van het VVE programma ‘Uk & Puk’ richten wij ons op de doelen voor de taalontwikkeling, sociaal- emotionele ontwikkeling, motorische en zintuiglijke ontwikkeling en beginnende rekenontwikkeling. Wat doen jullie als kinderen één of meerdere doelen niet hebben behaald? Pedagogisch medewerkers: op het moment dat de pedagogisch medewerkers zorg hebben omtrent een kind wordt er contact opgenomen met de consultatiebureau. Op dat moment wordt de situatie met het consultatiebureau besproken en worden eventuele vervolgstappen overgedragen. De ouders van het betreffende kind worden hiervan op de hoogte gesteld. Activiteiten Leerkracht: het onderwijs wordt vormgeven op basis van kerndoelen en leerlijnen voor groep 1-2. De kerndoelen en leerlijnen worden verweven in het thematisch aanbod. Binnen het thematisch aanbod wordt rekening gehouden met de ontwikkelingsverschillen. De Theresiaschool werkt met het BHV- model (basis, herhaling, verrijking). Wij verdelen de kinderen, op basis van hun ontwikkelingsniveau, in een bepaalde groep. De indeling kan per leergebied verschillen. De activiteiten worden in een grote of kleine kring aangeboden. De vormgeving van de kringactiviteit wordt door de leerkracht bepaald. Een grote kring zal gevolgd worden door de hele groep terwijl een kleine kring gevolgd wordt door een kleiner aantal. Met een kleine kring kan een leerkracht gemakkelijker aansluiten bij de individuele niveaus. Er wordt dagelijks gewerkt met een takenbord. Ik hang per groep/leerjaar – oudste of jongste kleuters – een aantal afbeeldingen van activiteiten op. De kleuters mogen tijdens het ‘werken’ een activiteit kiezen en uitvoeren. Ik begeleid de kinderen hierbij en geeft hen feedback op het proces en resultaat. De activiteiten blijven minimaal één week hangen. Het takenbord bestaat ook uit een aantal ‘moet- werkjes’ zoals een werkboekje, bepaalde activiteit gekoppeld aan een leerlijn en een creatieve opdracht. De kleuters moeten deze werkjes binnen een bepaalde tijd uitvoeren. ’s Middags wordt het takenbord niet ingezet en mogen de kleuters vrij kiezen. De Theresiaschool hanteert naast ‘Schatkist’ nog een aantal methoden. De methode ‘Goed gedaan!’ wordt ingezet voor de sociaal-emotionele ontwikkeling. ‘Goed gedaan!’ geeft kinderen meer zicht en grip op hun eigen emoties en gedrag. Voor het bewegingsonderwijs wordt de methode ‘In het speellokaal’ geraadpleegd. Wij passen de lessen uit deze methode aan ten opzichte van het niveau in de kleutergroepen. De kleutergroepen hebben één keer per week een toestelles (methode- gebonden les). Daarnaast kunnen zij drie maal per week gebruikmaken van het speellokaal. Wij kunnen op deze momenten werken aan de drama/expressie of spel. De methode ‘Muziek en meer!’ wordt gebruikt voor het muziekonderwijs. Een keer per week volgen de kleuters een les uit deze methode. De kleuters gaan, bij goed weer, twee maal per dag naar buiten. Pedagogisch medewerker: op de Berenclub wordt de methode ‘Uk & Puk’ ingezet als rode draad voor het aanbod. De activiteiten worden aan de gehele groep, acht kinderen, aangeboden. Wij gebruiken de methode naar eigen inzicht en kunnen. Er wordt onderling niet gecommuniceerd over de invulling van de activiteiten. De driejarige kinderen worden op de Berenclub voorbereid op de schoolse omgeving. Wij creëren dit door verschillende kringactiviteiten en creatieve opdrachten uitvoeren. Hierbij 37
geven de kinderen op een positieve manier feedback en willen op deze manier de ontwikkeling bevorderen. De driejarige kinderen spelen – bij goed weer – buiten. Tijdens het buitenspelen worden verschillende spelmaterialen ingezet om de motorische ontwikkeling te bevorderen. Bij slecht weer is er geen mogelijkheid tot buitenspel. Kennen jullie het kies- en takenbord? Hoe kijken jullie aan tegen dit model? Pedagogisch medewerker: Eén van de pedagogisch medewerkers heeft ervaring met het werken van het kies- en takenbord. Ik merkte dat de kinderen bewust kiezen en weten op welke manier bord werkt. Door het gebruik van de pictogrammen wordt het visueel voor de kinderen en dus gemakkelijker inzetbaar. Alle pedagogisch medewerkers zien hier parallellen en overlappen in met de werkwijze van de Berenclub en staan open voor het werken met het takenbord. Leerkracht: Het takenbord speelt een grote rol binnen de inrichting van het onderwijs in de kleutergroepen van de Theresiaschool. Ik vind het een handzaam bord wat tevens de ontwikkeling van jonge kinderen bevordert. In de nieuwe groep lijkt het mij een meerwaarde om dit bord in te zetten. Het is hierbij wel belangrijk dat wij de kinderen begeleiden bij het kiezen van het bord. Dit om ervoor te waken dat het bord zijn doel niet verliest. In het onderstaande gedeelte worden de antwoorden op de deelvragen bij elkaar gebundeld waardoor er een kern geformuleerd kan worden.
Hoe kunnen de taken en verantwoordelijkheden van de pedagogisch medewerker van ’t Beertjeshuis en de leerkracht van de instroomgroep van de Theresiaschool verdeeld worden in het gezamenlijk leiden van de instroomgroep? Diploma’s Pedagogisch medewerker: SPW niveau 3 Pedagogisch medewerker: MBO SA2 Pedagogisch medewerker: onderwijsassistent niveau 4 Leerkracht: SPW niveau 3, leerkracht basisonderwijs. Ik heb hiervoor drie jaar in de kinderopvang gewerkt. Cursussen/scholing Pedagogisch medewerker: VVE Uk & Puk. Pedagogisch medewerker: VVE Uk & Puk, Piramide, Pedagogisch medewerker: VVE Uk & Puk, bewegingslessen voor peuters en kleuters Leerkracht: VVE Uk & Puk,
Wat zijn de verwachtingen van de pedagogisch medewerkers en de leerkracht ten aanzien van de taken en verantwoordelijkheden in een dergelijke samenwerking? Leerkracht: het communiceren en leren van elkaar centraal staan. Ieder kijkt naar haar kwaliteiten als leerkracht/pedagogisch medewerkers en deze kwaliteiten zetten we in het beginperiode in. Pedagogisch medewerker: wij willen een effectieve samenwerking. Waarin een duidelijke communicatie, het ontwikkelen van eigen en collegiale kwaliteiten en een juiste betrokkenheid belangrijk zijn. De communicatie gaat een belangrijke rol innemen. Wij willen communiceren over de invulling/taakverdeling binnen de groep en ontwikkelingen van de (individuele) kinderen. 38
Leerkracht: Ook ik verwacht een effectieve samenwerking en sluit mezelf aan bij datgene wat de pedagogisch medewerkers hierover zeggen. Ik vind het belangrijk dat iedereen zich betrokken voelt en zijn verantwoordelijkheid neemt. Ik sta open voor de samenwerking. Ik ben bereid om van de pedagogisch medewerkers te leren. Daarnaast ben ik nieuwsgierig naar het verloop van de onderlinge samenwerking. Taakverdeling Pedagogisch medewerker: wij vinden het belangrijk om te communiceren met elkaar over de invulling van het thema. Daarnaast willen wij het thema van de school ook parallel laten lopen op de Berenclub. Wij zouden het prettig vinden om de themaopzet van school tijdig te ontvangen zodat wij dit kunnen afstemmen binnen het aanbod van de Berenclub. Wij willen graag een taakverdeling waarin ieder zich verantwoordelijk en betrokken voelt. En waarin ieder een taak krijgt. Leerkracht: Ik denk dat het belangrijk is om te communiceren over de taakverdeling. Door dit ’s morgens of het voorafgaande bezoek af te stemmen waardoor een ieder op de hoogte is en het kan voorbereiden.
Op welke wijze (methoden/leermiddelen/werkvormen) wordt de ontwikkeling van kinderen gestimuleerd op de Berenclub?
Doelen Pedagogisch medewerker: de activiteiten op de Berenclub worden spelenderwijs gestimuleerd. Pedagogisch medewerker: door het volgen van het VVE programma ‘Uk & Puk’ richten wij ons op de doelen voor de taalontwikkeling, sociaal- emotionele ontwikkeling, motorische en zintuiglijke ontwikkeling en beginnende rekenontwikkeling. Pedagogisch medewerker: op de Berenclub wordt de methode ‘Uk & Puk’ ingezet als rode draad voor het aanbod. De activiteiten worden aan de gehele groep, acht kinderen, aangeboden. Wij gebruiken de methode naar eigen inzicht en kunnen. Er wordt onderling niet gecommuniceerd over de invulling van de activiteiten. De driejarige kinderen worden op de Berenclub voorbereid op de schoolse omgeving. Wij creëren dit door verschillende kringactiviteiten en creatieve opdrachten uitvoeren. Hierbij geven de kinderen op een positieve manier feedback en willen op deze manier de ontwikkeling bevorderen. De driejarige kinderen spelen – bij goed weer – buiten. Tijdens het buitenspelen worden verschillende spelmaterialen ingezet om de motorische ontwikkeling te bevorderen. Bij slecht weer is er geen mogelijkheid tot buitenspel. Vertaling naar niveaus (differentiatie) Pedagogisch medewerkers: de activiteiten worden in een kleine samenstelling aangeboden, voornamelijk in één op één situaties of in tweetallen. Hierdoor kunnen de activiteiten gemakkelijk vertaald worden naar de juiste niveaus. Wij zetten bepaalde materialen in om tegemoet te komen aan de niveaus
39
Handpop Pedagogisch medewerker: Tijdens de kringactiviteiten geven wij de handpop regelmatig aan de kinderen om op deze manier wat handen vrij te hebben. Wij zien dat de kinderen vervolgens op een creatieve manier met de handpop het verhaal uitbeelden.
Op welke wijze (methoden/leermiddelen/werkvormen) wordt de ontwikkeling van kinderen gestimuleerd in de groepen 1-2 op de Theresiaschool? Ontwikkeling Leerkracht: We kijken naar de ontwikkeling, mocht het kind toe zijn aan verrijking of een stapje terug dan sluiten wij hierbij aan. Dit vormt de basis voor de activiteiten binnen de groep. Daarbij worden de kinderen uitgedaagd en geprikkeld hun ontwikkelingsniveau te verhogen. Dit gebeurt door de kinderen aanbod op maat en net een stapje hoger aan te bieden. Activiteiten Leerkracht: het onderwijs wordt vormgeven op basis van kerndoelen en leerlijnen voor groep 1-2. De kerndoelen en leerlijnen worden verweven in het thematisch aanbod. Binnen het thematisch aanbod wordt rekening gehouden met de ontwikkelingsverschillen. De Theresiaschool werkt met het BHV- model (basis, herhaling, verrijking). Wij verdelen de kinderen, op basis van hun ontwikkelingsniveau, in een bepaalde groep. De indeling kan per leergebied verschillen. De activiteiten worden in een grote of kleine kring aangeboden. De vormgeving van de kringactiviteit wordt door de leerkracht bepaald. Een grote kring zal gevolgd worden door de hele groep terwijl een kleine kring gevolgd wordt door een kleiner aantal. Met een kleine kring kan een leerkracht gemakkelijker aansluiten bij de individuele niveaus. Er wordt dagelijks gewerkt met een takenbord. Ik hang per groep/leerjaar – oudste of jongste kleuters – een aantal afbeeldingen van activiteiten op. De kleuters mogen tijdens het ‘werken’ een activiteit kiezen en uitvoeren. Ik begeleid de kinderen hierbij en geeft hen feedback op het proces en resultaat. De activiteiten blijven minimaal één week hangen. Het takenbord bestaat ook uit een aantal ‘moet- werkjes’ zoals een werkboekje, bepaalde activiteit gekoppeld aan een leerlijn en een creatieve opdracht. De kleuters moeten deze werkjes binnen een bepaalde tijd uitvoeren. ’s Middags wordt het takenbord niet ingezet en mogen de kleuters vrij kiezen. De Theresiaschool hanteert naast ‘Schatkist’ nog een aantal methoden. De methode ‘Goed gedaan!’ wordt ingezet voor de sociaal-emotionele ontwikkeling. ‘Goed gedaan!’ geeft kinderen meer zicht en grip op hun eigen emoties en gedrag. Voor het bewegingsonderwijs wordt de methode ‘In het speellokaal’ geraadpleegd. Wij passen de lessen uit deze methode aan ten opzichte van het niveau in de kleutergroepen. De kleutergroepen hebben één keer per week een toestelles (methode- gebonden les). Daarnaast kunnen zij drie maal per week gebruikmaken van het speellokaal. Wij kunnen op deze momenten werken aan de drama/expressie of spel. De methode ‘Muziek en meer!’ wordt gebruikt voor het muziekonderwijs. Een keer per week volgen de kleuters een les uit deze methode. De kleuters gaan, bij goed weer, twee maal per dag naar buiten.
40
Handpop Leerkracht: Pompom wordt op school gebruikt ter ondersteuning van de verhalen en activiteiten. Op welke wijze wordt de ontwikkeling van peuters van kinderdagverblijf ’t Beertjeshuis gevolgd (observatie en registratie)? Overdracht Pedagogisch medewerker: De overdracht wordt ingevuld door pedagogisch medewerkers van de stamgroepen. Tot vorig jaar werden wij gevraagd om het ingevulde formulier eens te bekijken en aan te vullen. Tegenwoordig zien/horen wij hier niets meer van. De pedagogisch medewerkers geven een mondeling verslag aan de pedagogisch medewerkers van de stamgroepen. In de praktijk blijkt dat deze informatie niet wordt doorgeven aan ouders. Wij merken dat de communicatie stagneert omdat wij op een druk moment een verslag uitbrengen van de vorderingen op de Berenclub. Pedagogisch medewerker: Ik herken deze situatie omdat ik ook op de stamgroepen werk. Vroeger schreven de Berenclub leidster een verslag van de dag in een map. Door middel van een vragenlijst is gebleken dat ouders dit niet of nauwelijks bekeken. Hierdoor is er binnen de organisatie besloten dit af te schaffen.
Volgen van ontwikkeling Pedagogisch medewerker: Wij zitten met acht kinderen in de Berenburcht en kunnen de ontwikkelingen dus gericht volgen. Observatielijsten Pedagogisch medewerker: De ontwikkeling van de kinderen wordt vanaf 1,5 jaar gevolgd met het observatie- en registratie instrument ‘KIJK!’. Alle pedagogisch medewerkers hebben de cursus omtrent de implementatie van ‘KIJK!’ gevolgd. Verschillen in ontwikkeling Pedagogisch medewerker: Wij kijken naar de ontwikkeling: Verloopt de ontwikkeling goed? Zijn er opvallende punten? Wij kijken naar de ontwikkeling door kinderen te observeren en bij twijfels hier gerichter naar te kijken. Eventuele bijzonderheden melden op de stamgroep. Samen met de pedagogisch medewerkers van de stamgroep stellen wij een plan op en worden er concrete stappen gezet. De ouders worden hierover ingelicht door de pedagogisch medewerker van de stamgroep. Mochten er problemen/stagnatie zijn melden wij dit ook aan de leidinggevenden. Op dat moment wordt de situatie met het consultatiebureau besproken en worden eventuele vervolgstappen overgedragen. De ouders van het betreffende kind worden hiervan op de hoogte gesteld.
Op welke wijze wordt de ontwikkeling van kleuters van de Theresiaschool gevolgd (observatie en registratie)? Leerkracht: Jaarlijks vullen wij de observatielijst van ‘ZIEN!’ in op basis van observaties. Wanneer wij merken dat er opvallende punten zichtbaar zijn in de ontwikkeling van het kind, overleggen wij dit met collega’s/intern begeleider. Deze kijken objectief naar het kind. Vervolgens wordt de situatie ingeschat en naar aanleiding daarvan wordt er gehandeld. Hierbij kun je denken aan een handelingsplan, verwijzing en dergelijke. 41
Resultaat: de kern van de informatie formuleren.
Hoe kunnen de taken en verantwoordelijkheden van de pedagogisch medewerker van ’t Beertjeshuis en de leerkracht van de instroomgroep van de Theresiaschool verdeeld worden in het gezamenlijk leiden van de instroomgroep? Zowel de leerkracht van de instroomgroep als de pedagogisch medewerkers van de Berenclub van ’t Beertjeshuis zijn gekwalificeerd voor hun functie. Daarnaast hebben alle betrokkenen een VVE-scholing gevolgd en heeft de leerkracht van de instroomgroep werkervaring binnen de kinderopvang. Eén van de pedagogisch medewerkers van de Berenclub is gecertificeerd voor bewegingsonderwijs aan zowel peuters als kleuters.
Wat zijn de verwachtingen van de pedagogisch medewerkers en de leerkracht ten aanzien van de taken en verantwoordelijkheden in een dergelijke samenwerking? Alle betrokkenen hebben de wens uitgesproken om elkaar mondeling op de hoogte te houden van de ontwikkelingen van de kinderen. Een effectieve samenwerking wordt door alle betrokkenen verwacht. Hieronder verstaan zij een duidelijke communicatie, een hoge betrokkenheid en de mogelijkheid om eigen kwaliteiten te ontwikkelen. Allen hebben aangegeven open te staan voor deze pilot.
Op welke wijze (methoden/leermiddelen/werkvormen) wordt de ontwikkeling van kinderen gestimuleerd op de Berenclub? Om de ontwikkeling van jonge kinderen te stimuleren wordt op de Berenclub gebruik gemaakt van de methode ‘Uk & Puk’. De Berenclub bestaat uit maximaal acht driejarige kinderen en een pedagogisch medewerker. De activiteiten worden individueel of in tweetallen waarbij de pedagogisch medewerkers kijken naar de verschillen in ontwikkeling. Alle pedagogisch medewerkers van de Berenclub geven aan de methode ‘Uk & Puk’ naar eigen inzicht te gebruiken en onderling niet te communiceren over de invulling van de activiteiten. De pedagogisch medewerkers van de Berenclub stimuleren de motorische ontwikkeling van de driejarige kinderen bij het buiten spelen. Echter bij slecht weer is er geen alternatief voor buitenspel.
Op welke wijze (methoden/leermiddelen/werkvormen) wordt de ontwikkeling van kinderen gestimuleerd in de groepen 1-2 op de Theresiaschool? De leerkrachten van de groepen 1-2 van de Theresiaschool geven het onderwijs vorm op basis van kerndoelen en leerlijnen. De kerndoelen en leerlijnen worden verweven in het thematisch aanbod. Hierbij wordt afwisselend gebruik gemaakt van de methode ‘Schatkist’ en van zelf uitgewerkte thema’s die aansluiten bij de belevingswereld van de kinderen. Ook wordt er dagelijks gewerkt met het takenbord om de zelfstandigheid en verantwoordelijkheid van de kinderen te bevorderen. De leerkrachten van de groepen 1-2 hanteren naast ‘Schatkist’ nog een aantal methoden. De methode ‘Goed gedaan!’ wordt ingezet voor de sociaal-emotionele ontwikkeling. ‘Muziek en meer!’ geeft invulling aan het muziekonderwijs en voor de lessen bewegingsonderwijs wordt 42
de methode ‘In het speellokaal’ gehanteerd. Daarnaast wordt de motorische ontwikkeling van de kinderen gestimuleerd tijdens het buiten spelen. Bij slecht weer kan uitgeweken worden naar het speellokaal. Op welke wijze wordt de ontwikkeling van peuters van kinderdagverblijf ’t Beertjeshuis gevolgd (observatie en registratie)? Op kinderdagverblijf ’t Beertjeshuis wordt de ontwikkeling van de kinderen systematisch gevolgd middels het observatie-instrument ‘KIJK!’.
Op ’t Beertjeshuis worden de observatielijsten ingevuld door de pedagogisch medewerkers van de stamgroepen. In het groepsinterview schetsen de pedagogisch medewerkers van de Berenclub de situatie als volgt: “De overdracht wordt ingevuld door pedagogisch medewerkers van de stamgroepen. Tot vorig jaar werden wij gevraagd om het ingevulde formulier eens te bekijken en aan te vullen. Tegenwoordig zien/horen wij hier niets meer van.”
Op welke wijze wordt de ontwikkeling van kleuters van de Theresiaschool gevolgd (observatie en registratie)? De groepsleerkracht van de Theresiaschool vult jaarlijks de lijst van ‘ZIEN!’ in op basis van observaties. Opvallendheden in de ontwikkeling van de kinderen worden met de intern begeleider besproken.
43
Bijlage 3: Documentenanalyse/methodeanalyse ‘KIJK!’, ‘ZIEN!’, ‘Uk & Puk’ en ‘Schatkist’ Observatie- en registratie instrumenten Om ieder kind op een passende en adequate manier in de ontwikkeling te kunnen begeleiden en om deze ontwikkeling in kaart te brengen wordt door zowel ’t Beertjeshuis als de Theresiaschool gebruik gemaakt van een observatie en registratie instrument. KIJK! is een observatie- en registratie instrument waarmee het ontwikkelingsverloop van kinderen in de leeftijd van 0 tot 12 jaar in kaart gebracht worden. Kinderdagverblijf ’t Beertjeshuis maakt gebruikt van KIJK! 0-4 jaar. In dit observatie- en registratie instrument wordt gebruik gemaakt van KIJK! baby-dreumes (0-2 jaar) en KIJK! peuters (2-4jaar). Voor het onderzoek richten wij ons op KIJK! peuters. KIJK! Wordt ingezet om kinderen zo goed mogelijk in hun ontwikkeling te begeleiden door het aanbod van activiteiten af te stemmen op de behoeften van de kinderen. Tevens is KIJK! een hulpmiddel om tijdig een achterstand of voorsprong in de ontwikkeling van kinderen te signaleren. KIJK! richt zich op de volgende observatiepunten: Basisgegevens: basiskenmerken (vrij zijn van emotionele belemmeringen, nieuwsgierig/ondernemend/onderzoekend zijn, zelfvertrouwen hebben en over een positief zelfbeeld beschikken), betrokkenheid en risicofactoren; Ontwikkelingslijnen: sociaal-emotioneel (omgaan met zichzelf, omgaan met anderen, zelfredzaamheid, spelontwikkeling), spraak- en taal ontwikkeling, motoriek (grote motoriek, kleine motoriek, tekenontwikkeling), cognitieve ontwikkeling (ontluikende geletterdheid, ontluikende gecijferdheid). In de bijlage zijn de bovengenoemde doelen voor de kinderen, in de leeftijd van 2 - 4;6 jaar met betrekking tot de basisgegevens en ontwikkelingslijnen opgenomen. Op de Theresiaschool wordt gebruik gemaakt van het observatie- en registratie instrument ZIEN! ZIEN! brengt de sociaal-emotionele ontwikkeling van kinderen in groep 1 tot en met groep 8 in kaart. Bij ZIEN! worden twee graadmeters gehanteerd: betrokkenheid en welbevinden. Onder betrokkenheid wordt verstaan: “Een houding of toestand die verbondenheid uitdrukt met een activiteit of taak waarmee het kind bezig is.” De betrokkenheid is gebaseerd op de gerichtheid op het onderwerp (met name de kennisvakken), concentratie, doorzettingsvermogen, intrinsieke motivatie en het plezier (zichtbaar in mimiek). Onder welbevinden wordt verstaan “Een momentane, actuele toestand, van zich goed voelen en zich manifesteren in de groep waarin het kind zich bevindt.” Het welbevinden is gebaseerd op emotioneel vrij zijn/zichzelf kunnen zijn in de groep (spontaniteit, ontspannen, plezier beleven met anderen, opgewekt, levenslustig, openheid, graag naar school gaan). Binnen deze twee graadmeters zijn vijf vaardigheidsdimensies die relevante informatie geven over de ontwikkelbehoeften van een leerling op sociaal-emotioneel gebied: 1. Sociaal initiatief: de vaardigheid om in sociale situaties contact te zoeken en te maken, zowel non-verbaal, als verbaal. 2. Sociale flexibiliteit: de vaardigheid om het eigen gedrag aan te passen op veranderende omstandigheden en situaties in het sociale verkeer. 44
3. Sociale autonomie: de vaardigheid de eigen mening en behoeften tot uitdrukking te brengen en hieraan trouw te blijven. 4. Impulsbeheersing: de vaardigheid om in sociaal verband het eigen gedrag te reguleren door het onderdrukken van impulsen. 5. Inlevingsvermogen: de vaardigheid het eigen gedrag af te stemmen op de gedachten en gevoelens van een ander. Methoden Kinderverblijf ’t Beertjeshuis en de Theresiaschool maken gebruik van methodes om de ontwikkeling van kinderen te stimuleren. Op kinderdagverblijf ’t Beertjeshuis wordt gewerkt met de methode “Uk & Puk”. Een programma voor de vroeg- en voorschoolse educatie met als doel een brede start in het basisonderwijs om onderwijsachterstanden te voorkomen. “Uk & Puk” gaat vooraf aan het kleuterprogramma “Schatkist”. De methode “Uk & Puk” telt elf thema’s waarvan het laatste thema zich richt op de activiteiten voor peuters die bijna naar de basisschool gaan. Een thema start met een introductie-activiteit waarbij de handpop Puk ingezet wordt. De start van het thema vindt plaats in een grote groep met kinderen vanaf anderhalf jaar. De thema’s worden uiteengezet in de volgende activiteit-aanbiedingen: kring, begeleid spelen in de kleine groep, voorlezen, verzorgen individueel, verzorgen kleine groep, eten en drinken, spel in een grote groep. “Uk & Puk” richt zich op vier ontwikkelingsgebieden: Spraak- en taalontwikkeling; Sociaal-emotionele ontwikkeling; Motorische- en zintuiglijke ontwikkeling; Ontluikende rekenvaardigheid. De doelen van de vier ontwikkelingsgebieden zijn opgesteld door de CED-groep gebaseerd op de observatie- en registratie instrumenten van “Zo doe ik”, “Zo beweeg ik” en “Zo praat ik”. De ontwikkelingsgebieden van de methode zijn terug te zien in de kernactiviteiten. Deze worden gedifferentieerd per leeftijdscategorie: 0 tot 1,5 jaar, 1,5 tot 2,5 jaar en 2,5 tot 4 jaar. Op de Theresiaschool wordt de methode “Schatkist” gehanteerd. “Schatkist” sluit aan bij de ontwikkeling en belevingswereld van het kind. De kerngedachte is doelgericht werken, gekoppeld aan betekenisvolle activiteiten. “Schatkist” kent acht thema’s per schooljaar. Ieder thema duurt drie weken. Binnen deze thema’s staat een ankerverhaal centraal dat wordt geïntroduceerd door de handpop Pompom. In de thema’s zijn de volgende werkvormen zichtbaar: interactie in de grote kring (hele groep), kleine groep (vier tot acht kinderen), maken van opdrachten (individueel of in tweetallen) en werken in hoeken (twee tot vier kinderen). “Schatkist” richt zich op vijf leerlijnen: Beginnende geletterdheid; Beginnende gecijferdheid; Mondelinge taal; Woordenschat; Sociaal-emotionele ontwikkeling.
45
De taaldoelen voor de leerlijnen zijn afkomstig van het expertisecentrum Nederlands. De tussendoelen voor rekenen en wiskunde zijn vastgelegd door het Freudenthal Instituut en de bestaande methode Schatkist rekenen. Binnen de methode “Schatkist” worden de activiteiten op drie niveaus aangeboden; ster, maan en zon. De ster-activiteiten zijn voor allochtone, en taalzwakke, autochtone kinderen. De maan-activiteiten zijn voor kinderen met een basis of gemiddeld niveau. En de zonactiviteiten zijn voor de meer taalvaardige kinderen. Resultaten In de onderstaande paragraaf zijn doelen van KIJK! en ZIEN! naast elkaar gezet zodat verschillen en overeenkomsten tussen beide observatie- en registratie systemen duidelijk worden. Ditzelfde is gedaan voor de methode van ‘Uk & Puk’ en ‘Schatkist’.
Doelen
KIJK! Basisgegevens Basiskenmerken betrokkenheid risicofactoren Ontwikkelingslijnen: sociaal-emotioneel spraak- en taalontwikkeling motoriek cognitieve ontwikkeling
ZIEN! Welbevinden en betrokkenheid Sociaal-initiatief Sociaal-flexibiliteit Sociale autonomie Impulsbeheersing Inlevingsvermogen
Overeenkomsten: Beide observatie- en registratie instrumenten gaan uit van de basisvoorwaarden: welbevinden en betrokkenheid om tot verdere ontwikkeling te komen. Vanuit beide observatie- en registratie instrumenten kunnen zowel individuele als groepsplannen opgesteld worden. Beide observatie- en registratie instrumenten hanteren een vierpuntschaalindeling bij het invullen van de vragenlijst, observatiemomenten. Beide observatie- en registratie instrumenten worden gekoppeld aan parnassys (een digitaal leerlingvolgsysteem en leerling administratiesysteem). Verschillen: ZIEN! richt zich enkel op de sociaal-emotionele ontwikkeling. KIJK! registreert en observeert naast de sociaalemotionele ontwikkeling ook de ontwikkelingslijnen. KIJK! geeft een afspiegeling tegen de ‘normale of gangbare ontwikkeling’. ZIEN! geeft handelingssuggesties voor de leerkracht wanneer dimensies van de sociaal-emotionele ontwikkeling bevorderd kunnen worden. ZIEN! geeft ook de mogelijkheid voor een ouder- en leerling vragenlijst. KIJK! richt zich op de ontwikkeling van kinderen in de leeftijd van 0-12 jaar en ZIEN! richt zich op de socialeemotionele ontwikkeling van kinderen in de leeftijd van 4-12 jaar.
46
Ontwikkelingsgebieden
Uk & Puk Schatkist Spraak- en taalontwikkeling Spreken en luisteren Sociale-emotionele Woordenschat ontwikkeling Beginnende geletterdheid Motorische- en zintuiglijke Beginnende gecijferdheid ontwikkeling Sociaal-communicatieve Ontluikende vaardigheden rekenvaardigheid
Overeenkomsten: Beide methoden richten zich op de volgende ontwikkelingsgebieden: sociaal-emotionele ontwikkeling, taalontwikkeling en rekenontwikkeling. Verschillen: Uk & Puk richt zich naast bovenstaande ontwikkelingsgebieden ook op de motorische- en zintuigelijke ontwikkeling. De spraak- en taalontwikkeling uit Uk & Puk wordt bij Schatkist uitgesplitst in spreken en luisteren, woordenschat en beginnende geletterdheid.
Thematisch aanbod
Uk & Puk 11 thema’s Themaduur 6 weken Thema-introductie met handpop Puk en een voorleesverhaal. Werkvormen: Kring Begeleid spelen in een kleine groep Voorlezen Verzorgen individueel Verzorgen kleine groep Eten en drinken Spel in een grote groep Verdeling op leeftijdscategorie: 0 tot 1,5 jaar 1,5 tot 2,5 jaar 2,5 tot 4 jaar
Schatkist 16 thema’s verdeeld over twee schooljaren. Themaduur 3 weken Thema-introductie met handpop Pompom en een ankerverhaal. Werkvormen: Interactie in de grote kring Kleine groep (vier tot acht kinderen) Maken van opdrachten (individueel of in tweetallen) Werken in hoeken (twee tot vier kinderen) Verdeling op niveau: Ster (allochtonen, taalzwakke autochtone kinderen) Maan (basis of gemiddeld niveau) Zon (meer taalvaardige kinderen)
Overeenkomsten: Beide methoden gaan uit van een betekenisvolle context. De thema’s sluiten aan bij de ontwikkeling en belevingswereld van het kind. Beide methoden verkennen het thema aan de hand van een verhaal en gebruiken hierbij een handpop. “Uk & Puk” en “Schatkist” geven een woordlijst per activiteit weer. Verschillen: ”Schatkist” behandelt16 thema’s over twee schooljaren. Ieder thema duurt 3 weken. “Uk & Puk” beschikt over 11 thema’s die elk 6 weken duren. “Uk & Puk” kent meerdere (verzorgende) momenten met kinderen denkend aan individuele begeleiding of begeleiding in een kleine groep. “Schatkist” richt zich voornamelijk op klassikale werkvormen en nauwelijks op individuele werkvormen. Beide methoden maken een onderverdeling voor het aanbod. “Uk & Puk” heeft dit gebaseerd op leeftijdscategorieën. “Schatkist” verdeelt leerlingen op basis van verschillende niveaus. De woordlijsten zijn samengesteld op leeftijdscategorie/niveau.
47
Bijlage 4: weekplanning nieuwe groep Week: Datum: Maandag ochtend
Maandag middag
08.30 – 08.40 08.40 – 09.15 09.15 – 09.45 09.45 – 10.00 10.00 – 10.20 10.30 – 11.00 11.00 – 11.45 11.45 – 12.00 13.10 – 13.15 13.15 – 13.45 13.45 – 14.30 14.30 – 15.15
Vertelkring + dagritme Kring: rekenen Werken Evaluatie Fruit eten en drinken Spel Buiten spelen Evaluatie buiten spelen Instroom Berenclub Kring: mondeling taalgebruik Werken Buiten spelen
-
Berenclub -
Bijzonderheden:
Datum: Dinsdag ochtend
Dinsdag middag
08.30 – 08.35 08.35 – 08.50 08.50 – 09.30 09.30 – 09.45 09.45 – 10.45 10.45 – 11.00 11.00 – 11.15 11.15 – 12.00 13.15 – 13.40 13.40 – 14.30 14.30 – 15.15
Dagritme Kring: taal activiteit Spel Fruit eten Gym: toestelles Drinken Begeleid spel Werken Kring: boekoriëntatie Spel/werken Buitenspelen
Berenclub -
-
-
Berenclub
Bijzonderheden:
Datum: Woensdag 08.30 – 08.40 ochtend 08.40 – 09.00 09.00 – 09.15 09.15 – 09.35 09.35 – 10.25 10.25 – 10.45 10.45 – 11.45 11.45 – 12.15 Bijzonderheden:
Dagritme Fonemisch bewustzijn Koekeloere kijken Kring: gezond en redzaam gedrag (goed gedaan) Spel/werken Fruit eten en drinken Buiten spelen/spelles Versje/liedje
Berenclub -
-
48
Datum: Donderdag 08.30 – 08.40 ochtend 08.40 – 09.15 09.15 – 09.45 09.45 – 10.00 10.00 – 10.20 10.30 – 11.00 11.00 – 11.45 11.45 – 12.00 Donderdag 13.15 – 13.35 middag 13.35 – 14.30 14.30 – 15.15 Bijzonderheden:
Datum: Vrijdag ochtend
08.30 – 08.40 08.40 – 09.00 09.00 – 10.00 10.00 – 10.20 10.20 – 10.45 10.45 – 11.45 Bijzonderheden:
Tijdsplanning Dagopening: Spel: (kleine) Kring: Werken: Fruit eten/drinken: Spel: Buiten spelen: Kring: Spel/werken: Buiten spelen:
Vertelkring + dagritme Kring: rekenen Werken Evaluatie Fruit eten en drinken Spel Buiten spelen Evaluatie buiten spelen Kring: muziek Spel/werken Buitenspelen
Dagritme Kring: drama/techniek Spel/werken Fruit eten en drinken Kring: herhaling Buiten spelen/spelles
08.30 – 08.40 uur 08.40 – 09.10 uur 09.15 – 09.45 uur 09.45 – 10.15 uur 10.15 – 10.35 uur 10.35 – 11.15 uur 11.15 – 12.00 uur 13.15 – 13.40 uur 13.40 – 14.30 uur 14.30 – 15.15 uur
Berenclub -
-
Berenclub
-
09.15 uur
instroom Berenclub
11.15 uur
uitstroom Berenclub
13.15 uur 14.15 uur
instroom Berenclub uitstroom Berenclub
49
Legenda De bovenstaande planning is bedoeld voor alle oneven weken. In de even weken worden de taal- en rekenactiviteiten van de kring gewisseld. Dit om ervoor te zorgen dat de kinderen een gevarieerd aanbod krijgen. Dagritme Vertelkring Werken
Openen van de dag. Hulpjes aanwijzen, dagritme kaarten, weekwijzer. Vertellen naar aanleiding van materialen (verteltafel, vertelkist, boek). Kinderen kiezen van takenbord of krijgen een leermiddel aangewezen naar aanleiding van de voorgaande kringactiviteit. Beeldende activiteiten vallen hier ook onder Spel Kinderen spelen naar eigen keuze in hoeken. Ze bepalen zelf wat ze gaan doen, hoe, waarmee en met wie. Gezond en redzaam De methode goed gedaan. Hieronder valt hygiëne, verkeer, goed gedaan, sociaalgedrag emotionele vorming, normen en waarden. Toestelles De toestelles staat klaar voor gebruik. Voor vragen rondom de invulling kun je terecht bij Lia/Wilma. Spelles Een lege zaal bedoeld voor werken met kleine materialen (loopspelen, tipspelen, bewegen op muziek, drama, handmateriaal). Versje/liedje Aanleren van themaliedjes. Muziek Muziek maken (klank, vorm, betekenis)
50
Bijlage 5: tussenevaluatie Deze evaluatie is een tussentijdse evaluatie waarin de gang van zaken rondom de pilot besproken worden. In het onderstaande verslag zijn antwoorden die bij elkaar horen (antwoorden die informatie geven over dezelfde deelvraag) gemarkeerd. Deelvragen: Wat zijn de verwachtingen van de pedagogisch medewerkers en de leerkracht ten aanzien van de taken en verantwoordelijkheden in een dergelijke samenwerking? Hoe kan het dagelijks onderwijs afgestemd worden op de verscheidenheid in ontwikkeling van het driejarige- en vierjarige kind?? Aanwezig: Elke, Dianne en Nicole Hieronder staan de gemaakte afspraken naar aanleiding van de evaluatiepunten van de pedagogisch medewerkers en de leerkracht van de instroomgroep: Naar aanleiding van het korte middagprogramma is er afgesproken dat de Berenclub tussen 13.05 uur en 13.15 uur aansluit bij de instroomgroep. Hierdoor kan er om 13.15 uur gezamenlijk gestart worden. Er wordt consequent gekeken naar de behoeften en ontwikkeling van de kinderen. Wanneer een (driejarig) kind de kringactiviteit niet kan opbrengen, ben je vrij om de kring op te splitsen. Diegene die de kring voert gaat hiermee verder en de ander gaat met de kinderen een activiteit/spel doen. Het is belangrijk om te kijken naar de behoeften van het kind en te handelen vanuit deze gedachten. Het is van belang om aan te sluiten bij het niveau van de kinderen. Op de Berenclub wordt veel individueel gewerkt. Dit is in de instroomgroep ook mogelijk. Wanneer je merkt dat een kind hier behoefte aan heeft, pas dit dan toe. De andere kinderen kunnen door de tweede persoon en aanwezige stagiaire ondersteund/begeleid worden tijdens het spelen en werken. Uit de evaluatie van de pedagogisch medewerkers is gebleken dat twee pedagogisch medewerkers nog zoekende zijn naar de rollen binnen de samenwerkingsvorm. Elke geeft aan open te staan voor ideeen en suggesties. Het is belangrijk om hierover in gesprek te gaan met elkaar. Het inzetten van stagiaires is ook wenselijk. De structuur van de kring komt overeen. Voor het fruit eten en drinken wordt verlengd naar 30 minuten. Op de Berenclub wordt het thema van de school aangehouden. Het volgende thema zal worden: ‘Mijn eigen lichaam’. Dit start op maandag 10 februari. De pedagogisch medewerkers van de Berenclub communiceren dit aan de collega’s van de stamgroepen zodat zij hier ook van op de hoogte zijn. De wijzigingen ten behoeve van de weekplanning: Het fruit eten is uitgebreid. In de praktijk bleek 20 minuten te kort er is daarom gekozen voor 30 minuten. De vertelkring op maandag is verlengd naar 30 minuten.
51
Op maandagmiddag is het werken of spel geworden. De pedagogisch medewerker en leerkracht bepalen, in overleg, wat er plaatsvindt. Op vrijdag is er van 11.45 – 12.00 uur ruimte gekomen voor evalueren en uitdelen van materialen.
In het onderstaande gedeelte worden de antwoorden op de deelvragen bij elkaar gebundeld waardoor er een kern geformuleerd kan worden.
Wat zijn de verwachtingen van de pedagogisch medewerkers en de leerkracht ten aanzien van de taken en verantwoordelijkheden in een dergelijke samenwerking? Uit de evaluatie van de pedagogisch medewerkers is gebleken dat zij nog zoekende zijn naar de rollen binnen de samenwerkingsvorm. Elke geeft aan open te staan voor ideeen en suggesties. Het is belangrijk om hierover in gesprek te gaan met elkaar. Het inzetten van stagiaires is ook wenselijk.
Hoe kan het dagelijks onderwijs afgestemd worden op de verscheidenheid in ontwikkeling van het driejarige- en vierjarige kind? Er wordt consequent gekeken naar de behoeften en ontwikkeling van de kinderen. Wanneer een (driejarig) kind de kringactiviteit niet kan opbrengen, ben je vrij om de kring op te splitsen. Diegene die de kring voert gaat hiermee verder en de ander gaat met de kinderen een activiteit/spel doen. Het is belangrijk om te kijken naar de behoeften van het kind en te handelen vanuit deze gedachten. Op de Berenclub wordt veel individueel gewerkt. Dit is in de instroomgroep ook mogelijk. Wanneer je merkt dat een kind hier behoefte aan heeft, pas dit dan toe. Het fruit eten is uitgebreid. In de praktijk bleek 20 minuten te kort er is daarom gekozen voor 30 minuten. Resultaat: de kern van de informatie formuleren.
Wat zijn de verwachtingen van de pedagogisch medewerkers en de leerkracht ten aanzien van de taken en verantwoordelijkheden in een dergelijke samenwerking? Uit de tussenevaluatie blijkt dat twee van de drie pedagogisch medewerkers zoekende zijn naar hun taken binnen de nieuwe groep. Ook vinden zij het lastig hun persoonlijke wensen en voorkeuren aan te geven.
Hoe kan het dagelijks onderwijs afgestemd worden op de verscheidenheid in ontwikkeling van het driejarige- en vierjarige kind? De driejarige kinderen kunnen de geplande kringactiviteit niet volhouden. Hierop is afgesproken de kringactiviteiten eerder op te splitsen. Verder blijkt de peuters meer dan twintig minuten tijd nodig te hebben voor het eten van hun fruit, waardoor dit moment met tien minuten is verlengd.
52
Bijlage 6: eindevaluatie In het onderstaande verslag zijn antwoorden die bij elkaar horen (antwoorden die informatie geven over dezelfde deelvraag) gemarkeerd. Deelvragen: Hoe kan het dagelijks onderwijs afgestemd worden op de verscheidenheid in ontwikkeling van het driejarige- en vierjarige kind?? Hieronder staan de gemaakte afspraken naar aanleiding van de evaluatiepunten van de pedagogisch medewerkers en de leerkracht van de instroomgroep: De Berenclub komt de middagen niet meer naar school. De pedagogisch medewerkers geven aan het tijdsbestek in de middag te kort te vinden. De leerkracht geeft aan dat het communicatieschrift nauwelijks wordt gebruikt door de pedagogisch medewerkers. Er is afgesproken dat de pedagogisch medewerkers zich hier meer op gaan richten. Het afmelden gaat goed. De leerkracht geeft aan het jammer te vinden dat er de laatste tijd vaak afgemeld is. De pedagogisch medewerkers en de leerkracht stemmen het aanbod af op het lopende thema. Hierbij gaan zij een aantal activiteiten centraal stellen en die meerdere malen herhalen zodat alle kinderen het aangeboden krijgen. Denk bijvoorbeeld aan een themaboek. In overleg met Loes is gebleken dat één pedagogisch medewerker 1 uur mag schrijven voor het voorbereiden van het komende thema. De pedagogisch medewerker doet dit samen met de leerkracht van de instroomgroep. Zij maken gezamenlijk de themaplanning en delen de activiteiten aan de betrokkenen toe. De betrokkenen (stagiaires en pedagogisch medewerkers) kunnen hun ideeen/wensen kenbaar maken via het communicatieschrift. Tijdens het inplannen van de activiteiten wordt rekening gehouden met de kwaliteiten en ideeen. De pedagogisch medewerkers maken om beurten een themaplanning met de leerkracht. Dianne en Sabine hebben al een evaluatiemoment bijgewoond. Esra zal de komende themaplanning met Elke maken. Het moment van bijeenkomen wordt door de leerkracht en betreffende pedagogisch medewerker besproken. Het rechter keukenkastje wordt gebruik door zowel de pedagogisch medewerkers als de leerkracht. In dit kastje is ruimte beschikbaar om de voorbereidde activiteiten neer te leggen. De leerkracht en de pedagogisch medewerkers zijn tevreden over de huidige weekplanning. Beide benoemen dat het tijdsschema en de tijdsindeling krachtig zijn en passen bij het behoeften van de kinderen.
53
In het onderstaande gedeelte worden de antwoorden op de deelvragen bij elkaar gebundeld waardoor er een kern geformuleerd kan worden. Hoe kan het dagelijks onderwijs afgestemd worden op de verscheidenheid in ontwikkeling van het driejarige- en vierjarige kind?? De leerkracht en de pedagogisch medewerkers zijn tevreden over de huidige weekplanning. Beide benoemen dat het tijdsschema en de tijdsindeling krachtig zijn en passen bij het spanningsboog en interesses van de kinderen. Resultaat: de kern van de informatie formuleren.
Hoe kan het dagelijks onderwijs afgestemd worden op de verscheidenheid in ontwikkeling van het driejarige- en vierjarige kind?? De pedagogisch medewerkers van de Berenclub en de leerkracht van de instroomgroep stemmen in met de huidige weekplanning waarin zij aangeven dat het tijdsschema en de tijdsindeling aansluiten bij de spanningsboog en interesses van de kinderen.
54
Bijlage 7: Definitieve weekplanning Week: Datum: Maandag ochtend
Maandag middag
08.30 – 09.00 09.00 – 09.15 09.15 – 09.45 09.45 – 10.00 10.00 – 10.30 10.30 – 11.00 11.00 – 11.45 11.45 – 12.00 13.10 – 13.15 13.15 – 13.45 13.45 – 14.30 14.30 – 15.15
Vertelkring + dagritme Kring: rekenen Werken Evaluatie Fruit eten en drinken Spel Buiten spelen Evaluatie buiten spelen Instroom Berenclub Kring: mondeling taalgebruik Werken/spel Buiten spelen
-
Berenclub
-
Bijzonderheden:
Datum: Dinsdag ochtend
Dinsdag middag
08.30 – 08.35 08.35 – 08.50 08.50 – 09.30 09.30 – 09.50 09.50 – 10.40 10.40 – 11.00 11.00 – 11.15 11.15 – 12.00 13.15 – 13.40 13.40 – 14.30 14.30 – 15.15
Dagritme Kring: taal activiteit Spel Fruit eten Gym: toestelles Drinken Begeleid spel Werken Kring: boekoriëntatie Spel/werken Buitenspelen
Berenclub -
-
-
Bijzonderheden:
Datum: Woensdag 08.30 – 08.40 ochtend 08.40 – 09.00 09.00 – 09.15 09.15 – 09.30 09.30 – 10.20 10.20 – 10.50 10.50 – 11.45 11.45 – 12.15 Bijzonderheden:
Dagritme Fonemisch bewustzijn Koekeloere kijken Kring: gezond en redzaam gedrag (goed gedaan) Spel/werken Fruit eten en drinken Buiten spelen/spelles Versje/liedje
Berenclub -
-
55
Datum: Donderdag 08.30 – 08.40 ochtend 08.40 – 09.15 09.15 – 09.45 09.45 – 10.00 10.00 – 10.30 10.30 – 11.00 11.00 – 11.45 11.45 – 12.00 Donderdag 13.15 – 13.35 middag 13.35 – 14.30 14.30 – 15.15 Bijzonderheden:
Datum: Vrijdag ochtend
08.30 – 08.40 08.40 – 09.00 09.00 – 10.00 10.00 – 10.30 10.30 – 10.45 10.45 – 11.45 11.45 – 12.00 Bijzonderheden:
Tijdsplanning Dagopening: Spel: (kleine) Kring: Werken: Fruit eten/drinken: Spel: Buiten spelen: Kring: Spel/werken: Buiten spelen:
Vertelkring + dagritme Kring: rekenen Werken Evaluatie Fruit eten en drinken Spel Buiten spelen Evaluatie buiten spelen Kring: muziek Spel/werken Buitenspelen
Dagritme Kring: drama/techniek Spel/werken Fruit eten en drinken Kring: herhaling Buiten spelen/spelles Evaluatie/uitdelen
08.30 – 08.40 uur 08.40 – 09.10 uur 09.15 – 09.45 uur 09.45 – 10.15 uur 10.15 – 10.45 uur 10.45 – 11.15 uur 11.15 – 12.00 uur
Berenclub -
-
-
09.15 uur
instroom Berenclub
11.15 uur
uitstroom Berenclub
13.15 – 13.40 uur 13.40 – 14.30 uur 14.30 – 15.15 uur
56
Legenda De bovenstaande planning is bedoeld voor alle oneven weken. In de even weken worden de taal- en rekenactiviteiten van de kring gewisseld. Dit om ervoor te zorgen dat de kinderen een gevarieerd aanbod krijgen. Dagritme Vertelkring Werken
Openen van de dag. Hulpjes aanwijzen, dagritme kaarten, weekwijzer. Vertellen naar aanleiding van materialen (verteltafel, vertelkist, boek). Kinderen kiezen van takenbord of krijgen een leermiddel aangewezen naar aanleiding van de voorgaande kringactiviteit. Beeldende activiteiten vallen hier ook onder Spel Kinderen spelen naar eigen keuze in hoeken. Ze bepalen zelf wat ze gaan doen, hoe, waarmee en met wie. Gezond en redzaam De methode goed gedaan. Hieronder valt hygiëne, verkeer, goed gedaan, sociaalgedrag emotionele vorming, normen en waarden. Toestelles De toestelles staat klaar voor gebruik. Voor vragen rondom de invulling kun je terecht bij Lia/Wilma. Spelles Een lege zaal bedoeld voor werken met kleine materialen (loopspelen, tipspelen, bewegen op muziek, drama, handmateriaal). Versje/liedje Aanleren van themaliedjes. Muziek Muziek maken (klank, vorm, betekenis)
57