TEN GELEIDE
P.F. Maas Sedert januari 1986 functioneert het Centrum voor Parlementaire Geschie denis van Nederland na de Tweede Wereldoorlog (CPG) als een 'joint ven ture' van de Katholieke Universiteit Nijmegen en de Stichting Parlementai re Geschiedenis. Het CPG wil in andere vorm het werk voortzetten van Van Welderen Rengers, Oud en De Jong. Tien jaar geleden besloot het CPG tot de uitgave van een jaarlijkse bundel P olitiek(e) O pstellen, in afwachting van het verschijnen van de 'grote delen' over de naoorlogse parlementaire geschiedenis. Inmiddels verschenen vier volum ineuze naslagwerken over de periode 1945-1948, w aaraan komend jaar nog eens twee delen worden toegevoegd. Desondanks handhaafde het CPG de traditie om telkenjare een voorproefje te leveren op de resultaten van het veelzijdige onderzoek naar de bemoeienis van het Nederlandse par lement. Een traditie die het afgelopen decenium de medewerk(st)ers van het CPG in de gelegenheid stelde bijna vijftig artikelen te publiceren, waarvan het overgrote deel zijn weg vond naar andere tijdschriften en periodieken. De O pstellen hebben nooit méér pretenties gehad dan die van een eerste proeve. Daarom bleef de oplage steeds beperkt tot circa 150 exemplaren, die allereerst bestemd zijn voor de vele begunstigers van het CPG. De auteurs hopen dat de opstellen de belangstelling voor de parlementaire geschiedenis vergroten. De parlementaire historicus probeert immers inzicht te geven in de m achtsverhoudingen, om standigheden, overwegingen, argumenten en informatie welke tot bindende besluiten hebben geleid die bepalend waren voor de wijze van bestuur, voor de structurering en norm ering van de samenleving en voor de verdeling van de schaarse middelen en voordelen over de verschillende bevolkingsgroepen. Hij beantwoordt in het bijzonder de vraag in hoeverre het doen en laten van de volksvertegenwoordigers heeft bijgedragen tot een gezagsuitoefening die strookt met de wil en de rechtsovertuiging van het volk zoals neergelegd in onder meer de program ma's van de politieke partijen. Gaarne maak ik van de gelegenheid gebruik om al degenen te bedanken, die op enigerlei wijze het CPG het afgelopen jaar van dienst zijn geweest en dat waren er zeer velen! In het bijzonder de leden van het bestuur van de Stichting Parlem entaire Geschiedenis, de leden van de Algemene W eten schappelijke Leiding en de leden van de Raad van Advies (Vgl. Organisa tieschema) mogen met ere vermeld worden omdat hun belangeloze inzet de continuïteit van het CPG verzekerde! Tien jaar O pstellen, bijna twintig jaar CPG, vier volumineuze naslagwerken, een tiental boeken, ruim 250 artike len en vele columns, interviews en commentaren voor de media, kortom 7
Ten geleide
reden te over om hardop na te denken over taak en toekomst van het CPG, hetgeen geschiedt in de eerste bijdrage aan deze bundel. M.D. Bogaarts laat zien hoezeer de dreigende uitputting van de Nederlandse valuta-reserves de besluitvorming over de eerste politionele actie heeft be paald. In zijn hoedanigheid van m inister van Financiën droeg Lieftinck (PvdA) de verantwoordelijkheid voor de financiële huishouding van zowel Nederland als Nederlands-Indië. Tot aan de ondertekening van het 'naakte' akkoord van Linggadjati in april 1947 gaf Lieftinck prioriteit aan een politiek vergelijk met de revolutionaire republikeinen, zelfs als een dergelijk verge lijk onvoldoende w aarborgen inhield voor de financiële belangen van Nederland. Deze belangen konden zijns inziens het best veilig gesteld wor den door nauwe samenwerking met Engeland en de Verenigde Staten. In december 1945 stelde hij toetreding van Nederland tot het Britse Gemene best voor en medio 1947 wilde Lieftinck Brits-Amerikaans toezicht bij de demobilisatie van Republikeinse en Nederlandse strijdkrachten. Pas na de ondertekening van het akkoord van Linggadjati kreeg Lieftinck inzicht in de feitelijke kosten van de Nederlandse krijgsmacht in Indonesië. Deze beliepen zo'n ƒ 1 miljard per jaar, waarvan ƒ750 miljoen aan harde va luta. In een tweetal nota's, bestemd voor minister-president Beel (KVP) en voor enkele collegae, waarschuwde Lieftinck voor een dreigende catastrofe, die hem dwong zijn verantw oordelijkheid als m inister in overweging te nemen. De Van M ook-adm inistratie beschikte voor nog enkele maanden over deviezen, waarna het goud van de Javasche Bank aangesproken moest w orden óf hulp van buiten ingeroepen m oest worden. N ederland zelf m oest nog maar zien hoe het de nodige dollars kreeg om zonder de inzet van de laatste reserves (effectenbezit in de VS en goud) de periode 1947-1948 door te kom en. Zonder dollar-leningen dreigde een econom ische collaps van Nederland. Met instemming van Lieftinck besloot het kabinet om de goede wil van de republikeinen te toetsen aan een reeks min of meer ultimatieve voorstellen, waaronder de instelling van een gemeenschappelijke gendarmerie, die orde en rust in geheel Indonesië moest verzekeren, dus ook in de republikeinse gebieden. Toen Soekarno c.s. onvoldoende tegemoet kwamen aan de N eder landse verlangens, koos ook Lieftinck voor beperkte gewapende actie: 'Ope ratie Produkt'. Deze operatie beloofde een oorlogsbuit van circa ƒ400 m il joen aan deviezen én herovering van econom isch zeer profijtelijke ge biedsdelen. Terecht stelt de auteur de vraag of Lieftinck in het kabinet geen melding had moeten maken van de uitstekende vooruitzichten op een dollar-lening van de W ereldbank van 195 miljoen dollar. Enkele dagen na de beëindiging van 'Operatie Produkt' tekende Nederland de krediet-overeenkomst met de Wereldbank. De auteur beantwoordde de vraag deels zelf door de nota van de Com m issie-Generaal van 24 februari 1947 aan te halen. Volgens de Commissie-Generaal zou de Indische deviezenvoorraad rond 15
P.F. Maas
augustus 1947 uitgeput zijn en had N ederlands-Indië tot 1949 circa 300 miljoen dollar nodig. Kortom, Lieftinck koos voor een geforceerde openleg ging van de economisch meest profijtelijke gebieden in Indonesië en de In dische exportcijfers gaven nadien inderdaad een enorme progressie te zien. J.W .L. Brouw er bespreekt de enorm e problem en van de m inister van Oorlog en Marine, Schokking (CHU), die van het parlement onder meer te horen kreeg dat de landstrijdkrachten met geld smeten. Deze kritiek betrof ook de sectie krijgsgeschiedenis, die de opdracht had gekregen een studie te maken van de meidagen van 1940. Vermeer (PvdA): 'Moet men drie jaar en langer studeren over een oorlog van vier dagen, hoe belangrijk deze op zichzelf ook was!' Terecht riposteerde de veel geplaagde bewindsman: 'De geschiedschrijving van de oorlog van die vijf dagen is natuurlijk niet alleen van die vijf dagen. Het gaat ook over hetgeen er aan voorafging en hoe het is gegaan tijdens de bezetting.’ Ernstiger was het verwijt vanuit de Kamer dat de m inister geen deugdelijke begrotingen wist in te dienen en een adhoc beleid voerde met behulp van suppletoire begrotingen. Vernietigend voor de landm acht was een rapport van onder meer Fockema Andreae (VVD), sedert 1 mei 1949 staatssecretaris van Oorlog. Onderzoek had uitge wezen dat 20 k 25% van de Oorlogsbegroting geschrapt kon worden omdat Generale Staf en kwartiermeester-generaal maar raak besteld hadden en de m aterieelbehoeften schrom elijk overdreven hadden. Deze verspilling van 100 m iljoen verwekte verontwaardiging in het kabinet, waarin toch al re serves leefden aangaande de efficiency in de krijgsmacht. Met name minister-president Drees (PvdA) en minister Lieftinck wilden de defensieuitgaven plafonneren op een lim iet van 850 m iljoen, circa 250 m iljoen minder dan de m ilitaire top gevraagd had. Het begrotingsplafond, waarvoor in mei 1950 door een 'proefstemming' een meerderheid van het kabinet zich uitsprak, moest de defensietop tot efficiency dwingen. Het besluit, w aartegen Stikker (VVD) en Schokking zich verzet hadden, zou evenwel niet uitgevoerd wordën. Aanvankelijk wist het kabinet geen over eenstem m ing te bereiken over de verdeling van het budget over de drie delen van de krijgsm acht. Na het uitbreken van de Korea-oorlog in juni 1950, kwam het kabinet onder zware druk te staan om de defensieuitgaven fors te verhogen ter wille van de nationale veiligheid. Tweede en Eerste Kam er, m ilitaire en ambtelijke top, WU- en N AVO-partners en vooral de VS lieten weten dat Nederland het voorbeeld van andere landen moest vol gen en bereid moest zijn om 1,5 m iljard per jaar voor defensie te voteren. Niet meer de efficiency stond voorop, maar de twijfel over de weerbaarheid van W est-Europa. Vorrink (PvdA): 'Het is voor hem véél grotere zorg, dat we 800 miljoen uitgeven voor niets, dan een m iljard als we daar wél iets be hoorlijks voor krijgen.’ Inmiddels had Schokking het veld geruimd en liet hij de geschiedschrijving zitten met de vraag waarom hij het vernietigende rapport van zijn staatsse-
9
Ten geleide
cretaris Fockema Andreae over de efficiency in de krijgsmacht doorgeleidde naar de ministerraad zonder zich verzekerd te hebben van voldoende poli tiek verweer. J.M .M .J. Clerx schenkt eveneens aandacht aan het optreden van minister Lieftinck. Zijn voorstel om de ondernemingsbelasting af te schaffen, ont moette in het parlement vooral verzet van de kant van zijn politieke geest verwanten. De ondernem ingsbelasting dateerde uit de bezettingstijd. De belasting werd geheven naar twee grondslagen: de bedrijfsopbrengst en het bedrijfskapitaal. De opbrengst was bestemd voor de gemeenten. De onder nemers hadden ernstige bezwaren tegen deze heffing, die bovenop de vennootschaps- en inkomstenbelasting kwam en die bovendien geen rekening hield m et het rendem ent van het aangeslagen bedrijfskapitaal. Hofstra (PvdA) schreef in 1946 dat 'het fiscaal voordeliger (is), rustig op zijn geld te blijven zitten en er obligaties voor te kopen, dan de handen uit de mouwen te steken en een bedrijf op te zetten (...),’ hetgeen veranderen moest door onder meer de ondernem ingsbelasting te elimineren. Aanvankelijk hand haafde Lieftinck deze heffing en breidde hij de werking zelfs uit tot de agrarische bedrijven. Later zou hij tegenover de Kamer bekennen dat voor namelijk budgettaire nood hem daartoe gebracht had. Na de m onetaire en budgettaire sanering wilde Lieftinck het structurele tekort op de betalingsbalans wegwerken onder meer door de investeringen te stim uleren m et behulp van fiscale tegemoetkomingen. Om die reden stelde hij voor om het bedrijfskapitaal niet langer als heffingsgrondslag te hanteren. KVP, CHU, ARP en VVD wilden de ondernem ingsbelasting in zijn geheel afschaffen, waartegen PvdA en CPN bezwaar maakten. Hofstra sprak van 'een cadeau, in de hoop, dat degene, die het cadeau gekregen heeft, er een nuttig gebruik van zal maken,' daarmee doelend op de moge lijkheid dat het belastingvoordeel niet ten goede zou komen aan de investe ringen. H oogcarspel (CPN) onderschreef de bezw aren van H ofstra. Hij wraakte het voortdurend prikkelen en kietelen van de ondernemers met douceurtjes in de hoop dat zij dan tot investeren zouden besluiten, terwijl de arbeiders gedwongen werden tot hard werken en sober leven. Lieftinck besloot de rechterzijde van de Kamer tegemoet te komen door het wetsvoorstel te wijzigen, waardoor de ondernemingsbelasting in zijn geheel zou verdwijnen. Hofstra amendeerde het voorstel, waardoor de heffing naar bedrijfsopbrengst gehandhaafd zou blijven. H et amendement werd uitein delijk, met 55 stemmen tegen en 28 stemmen vóór, weggestemd. Deze ne derlaag werd evenwel goedgemaakt doordat Lieftinck een 'motie van orde' van Hofstra, waarin gevraagd werd om ook andere groepen in de samenle ving, die financieel in de knel zaten, te helpen, overbodig maakte door een reeks concrete m aatregelen aan te kondigen. Im mers, zo intervenieerde Lieftinck '(...) de geest, die daaruit spreekt: zorg voor de positie der minst draagkrachtigen, (heeft) de volledige instemming der Regering.' Na deze
10
P.F. Maas
toezegging staakte de PvdA-fractie haar verzet tegen het wetsontwerp. De geestverwanten in de Eerste Kamer zagen in de gewijzigde economische om standigheden voldoende aanleiding om de discussie te heropenen. Zonder succes overigens. Lieftinck kreeg zijn zin, zoals zo vaak. P.G.T.W. van Griensven debuteert in de bundel met de 'Joekes-gulden'. De minister van Sociale Zaken, Joekes (PvdA), erfde de zogenaamde geleide loonpolitiek. In dit systeem oefende de overheid preventief toezicht uit op de loonvorming, die 'beheerst' moest blijven met het oog op de dreigende inflatie, de beoogde industrialisatie en de exportpositie. Het kabinet DreesVan Schaik wilde de loonontwikkeling beperken tot aanpassingen aan de stijgende kosten van levensonderhoud. Door subsidiëring van de eerste levensbehoeften, huurstop en prijsbeheersing probeerde het kabinet deze kosten kunstmatig laag te houden. Al in de troonrede van 1948 kondigde het kabinet aan dat de subsidies gelei delijk verminderd moesten worden. Voor 1948 waren de kosten geraamd op 650 miljoen, hetgeen niet enkel uit de belastingopbrengsten kon worden be taald en waarvoor dus moest worden geleend. Dat kon zo niet doorgaan, ook al omdat het streven naar een economische Benelux-unie zulks onmo gelijk maakte. Het kabinet stelde wel compensatie in de loonpolitieke sfeer in het vooruitzicht, maar zag in de vermindering van de subsidies blijkbaar een spoedeisend belang, gelet op de w einig elegante wijze waarop de Stichting van de Arbeid voor het blok geplaatst werd. Na overleg met de Stichting m aakte het kabinet in een communiqué bekend dat de beloofde compensatie voor de subsidieverlaging van 330 miljoen, ƒ1, — per week zou bedragen. De CPN vond deze 'Joekes-gulden' veel te weinig en stelde een loontoeslag van ƒ2,50 per week voor. Tilanus (CHU) reageerde hierop stereotiep voor de houding van de overige partijen tegenover de CPN: 'Ik ben er zeker van dat indien de regering na zorgvuldige en zakelijke afwegingen was gekomen met een bijslag van ƒ2,50, de geachte afgevaardigde een motie zou hebben voorgesteld tot verhoging van die bijslag tot ƒ5,-- of ƒ10,— per week.' De Kamer had meer moeite met het voornemen van de regering om de bijslag alleen toe te kennen aan werknemers van 23 jaar en ouder met een jaar inkomen van ƒ3700 of minder. Ook gehuwden en kostwinners jonger dan 23 jaar, dienden in aanmerking te komen. Het kabinet kwam de meerder heid in de Kamer in deze tegemoet, maar bepaalde tevens dat de loonbijslagen niet doorberekend mochten worden in de prijzen. De ruime winsten in het bedrijfsleven maakten dit mogelijk en waar dit niet het geval was kreeg het College van Rijksbemiddelaars de bevoegdheid een uitzondering te maken. De debatten over de Joekes-gulden openbaarden een duidelijke ideologische scheidslijn tussen enerzijds PvdA en anderzijds de overige partijen. KVP, VVD, ARP en CHU wilden het loonbeleid zo snel mogelijk decentraliseren
11
Ten geleide
door het aan de bedrijfsgenoten over te laten, hetzij in de Stichting van de Arbeid, hetzij door de PBO bijeengebracht voor overleg. De PvdA daarente gen wenste de loon- en prijsbeheersing zoveel mogelijk te handhaven als een w ezenlijk onderdeel van de geleide economie. De m inister-president schipperde met veel omzichtigheid tussen deze strijdige opvattingen van de coalitie-partners door en met succes, zoals zo vaak. J.J.M . Ramakers schetst de betekenis van het zogenaamde bouwprogramma, dat jaarlijks aan het parlem ent, gelijktijdig m et de begroting van W eder opbouw en V olkshuisvesting, aan het parlem ent w erd voorgelegd. De verantwoordelijke minister, In ’t Veld (PvdA), moest dan de verdeling van het bouwvolume over de verschillende sectoren verdedigen. Deze verde ling werd uitgedrukt in globale geldbedragen en had onder m eer ten doel om de schaarse deviezen optimaal te besteden voor de wederopbouw en de volkshuisvesting. Daarvoor bestond in de Kamer vrij algem een begrip, minder waardering toonden de parlementariërs voor het streven van de re gering om het bouwbeleid te gebruiken als instrument voor haar conjunctuur-politiek. Tot twee keer toe wezen met name CHU, ARP, VVD en CPN een beroep daarop van de hand. De eerste keer ging het om een forse bezui niging op de post openbare werken, door Lieftinck met verve verdedigd. In 't Veld wilde de woningproduktie tot maximaal 55.000 woningen per jaar beperken, omdat anders in 1960 de markt verzadigd zou zijn met forse werk loosheid in de bouw als gevolg. De v erd elin g van het bouw volum e over de v ersch illen d e sectoren geschiedde met als uitgangspunt: 'Voorop is gesteld, dat de industrialisatie niet w egens ontoereikendheid van het volum en in de nijverheidssector mag worden geremd.' Vooral de woordvoerders van de confessionele par tijen toonden de neiging om op z'n minst verbaal dit uitgangspunt te be twisten ten faveure van de woningbouw. Andriessen (KVP): 'Het gaat niet alleen om gezinnen die geen woning hebben (...) maar het gaat ook om onze jeugd, onze duizenden jongens en meisjes, die een gezin willen stichten, velen van hen verkeren in zedelijke nood (...).' Een wijziging van de priori teiten drukten ze evenwel niet door, zodat de woningbouw achtergesteld bleef bij de bouw van industriële projecten. De regionale verdeling van het woningbouwvolume had de bijzondere be langstelling van de volksvertegenw oordigers. In 't Veld m oest het hoofd bieden aan pittige kritiek met als vaste achtergrond dat bepaalde regio's of steden benadeeld werden. Zo trad Oud (VVD), burgemeester van Rotterdam, in het strijdperk voor de verwoeste Maasstad, de Fries Algera (ARP) voor de noordelijke provincies en Van der Feltz (CHU) voor W alcheren, dat in 1944 bewust geofferd was voor de geallieerde en nationale zaak. Ook Van Dis (SGP) appelleerde aan het nationale schuldgevoel door de verwoestingen in het Betuw se Kesteren-O pheusden en van het vissersdorp Ter Heyde in herinnering te roepen. De bewoners daarvan hadden getoond 'warme aan-
12
P.F. Maas
hangers en verdedigers te zijn van vorstenhuis en vaderland.’ De minister gaf evenwel geen krimp en wilde enkel Rotterdam en Den Haag eventueel voorrang verlenen bij de toewijzing van woningcontingenten. Alles bijeen bleef In 't Veld in de Staten-Generaal uitstekend overeind, massief gesteund door zijn geestverwanten en fel gekritiseerd door Van der Feltz. Volgens de laatste liet de minister zich teveel leiden door 'enige papiertjes (...) die hij waarschijnlijk statistieken zou noemen (...).'
13