Taal vitaal op school Deel 1
Hoofdstuk 1
Gedicht
DAG! Thema: begroetingen - kennis maken nationaliteit - het alfabet - de Euregio’s Spreekintentie: begroeten - zich voorstellen - naar herkomst / woonplaats vragen/antwoorden Grammatica: persoonlijk vnw. (ev en mv) - tegenw. tijd (presens) - ZIJN en KUNNEN - het lidwoord …?..en vraagzin - enkele voorzetsels (preposities) - vraagwoorden
1.1.1 1.1.2 1.1.3 1.1.4 1.1.5
VRAGEN Wil jij misschien mijn meisje zijn? Monoloog van een moeder Marc begroet ’s morgens de dingen Waarom…
Hoofdstuk 2
Gedicht
HOE GAAT HET? Thema: iemand leren kennen - informeel en formeel aanspreken - getallen tot 100 telefoneren - ansichtkaarten Spreekintentie: naar iemands welzijn vragen/antwoorden - anderen voorstellen informatie vragen (telefoon en adres) Grammatica: HEBBEN - de modale hulpww. MOGEN en MOETEN - de ontkenning - bezittelijk vnw. - persoonlijk vnw. - het object
1.2.1 1.2.2 1.2.3 1.2.4 1.2.5
Hoofdstuk 3
Gedicht
HOE IS ZE? Thema: mensen beschrijven (karaktereigenschappen en uiterlijk) - vrienden familie en verwanten - brieven Spreekintentie - iemand beschrijven - een mening geven - over vrienden en familie praten Grammatica: bijvoeglijke nw.(adjec-tieven) bijwoorden van graad - het voegwoord maar voorzetsels - aanwijzend vnw. (demonstratief pron.)
1.3.1 1.3.2 1.3.3 1.3.4 1.3.5 1.3.6 1.3.7 1.3.8 1.3.9 1.3.10
Hoofdstuk 4
Gedicht
HOEVEEL? Thema: getallen en hoeveelheden verwantschap - de klok - dagdelen - weekdagen lesrooster en schoolvakken Spreekintenties: naar hoeveelheden vragen - zich verontschuldigen - vragen stellen en beantwoorden inzake familiesituaties - naar het tijdstip vragen informatie inwinnen Grammatica: het meervoud van zelfstandige nw. (substantiva) - ER IS / ER ZIJN - er + telwoord bijwoordelijke bepaling van tijd
1.4.1 1.4.2 1.4.3 1.4.4 1.4.5 1.4.6 1.4.7 1.4.8 1.4.9
HEPPIE teleManie Een knuffeltje hier Marc begroet ’s morgens de dingen Meneer Juttepeer en mevrouw Zoetekauw
De mensenvriend LUI Bij oma Ik… ik will… gezin Afwassen Vrienden Vriendschap Ze zeggen dat Bertha niet eens bestaat 1.3.11 Oude mensen 1.3.12 De Wees-Vrolijk Automaat 1.3.13 Zeg Er is… Een op de zestien De stad is nog stil… Veelheden hoe Tel de sterren van… Liedjes van de luie week De heks van Sier-kon-fleks De klok en de kalender Er zijn huismussen
Hoofdstuk 5
Gedicht
IK STA OM ZES UUR OP! Thema: dagelijks leven(1) - het ontbijt koffiedrinken in Nederland Spreekintentie: praten over het verloop van de dag - een standpunt verdedigen - weerspreken / weer-leggen - voorkeur uiten Grammatica: iets graag doen/ leuk vinden scheidbare ww. - reflexieve ww. - modaal hulpww. WILLEN - er + voorzetsel - na / naar
1.5.1 1.5.2 1.5.3 1.5.4 1.5.5 1.5.6
Hoofdstuk 6
Gedicht
WAT HEB JE GISTEREN GEDAAN? Thema: dagelijks leven (2) - levensloop - de verjaardagskalender - de datum Spreekintentie: spreken over zijn / haar verloop van de dag, leven en verleden. Grammatica: het voltooid dlw. (perfect) met HEBBEN en ZIJN - bijw. bep.(tijd)
1.6.1 1.6.2 1.6.3 1.6.4 1.6.5 1.6.6
Wakker worden de hemel Als ik mijn ogen toedoe… Het licht gaat uit… Ik ga slapen. Ik wil dromen Versje om te mompelen als je niet goed wakker kunt worden 1.5.7 Wanneer de zandman nog eens komt… 1.5.8 Slaapliedje Stilstaan Feestbeest Mijn opa wist nog woord voor woord… Een jarige Op je verjaardag… als ik jarig word…
Hoofdstuk 7
Gedicht
OVER WERKEN GESPROKEN Thema: beroepen - bezigheden - beroepskeuze Wim van der Meij, etser Spreekintentie: ‘small talk’ - over werken beroepswensen spreken - een compliment maken en daarop reageren Grammatica: beroepen (mannelijke en vrouwelijke benaming) - al - het voegwoord Omdat
1.7.1 Ontsnappen
Hoofdstuk 8
Gedicht
Ik HEB TREK IN PATAT! Thema: eten en drinken onderweg - geld eetgewoonten in Nederland Spreekintenties: een voorstel doen - iets te eten/drinken bestellen - betalen - bedanken Grammatica: verkleinwoorden (Diminutieven) modaal hulpww. ZULLEN - iets/niets
1.8.1 1.8.2 1.8.3 1.8.4 1.8.5 1.8.6 1.8.7 1.8.8
Hoofdstuk 9
Gedicht
PARDON, WEET U MISSCHIEN WAAR…..? Thema: een toerist in een stad - plaats van bestemming - kleuren - toerisme in Vlaanderen en Nederland Spreekintentie: een plaats beschri-jven - iemand aanspreken - naar de weg vragen - zeggen dat men iets niet begrepen heeft - de weg beschrijven Grammatica: voorzetsels - bijwoor-den van richting - aanvoegende wijs (imperatief) woordvolgorde (indi-rekte vraag) - er (plaatsaanduiding)
1.9.1 Iets stapelgeks 1.9.2 Gekleurde geuren 1.9.3 De blauwbilgorgel 1.9.4 Een kind tekent 1.9.5 tussen boven en beneden… 1.9.6 Terug van vakantie 1.9.7 In de bomen is de hemel dichterbij… 1.9.8 Iemand heel ver hier vandaan… 1.9.9 De blauwe bussen 1.9.10 Mevrouw Julia doet de ramen open…
Ik wilde ik kon u iets geven… Made in Madurodam Heel dichtbij Een brilslang van een jaar of 10… Naar de kapper Lijmen Twee kusjes in een doosje… De vuilnisman ben ik
Hoofdstuk 10
Gedicht
VRIJETIJDSBESTEDINGEN Thema: Vrijetijdsbestedingen - de Elfstedentocht de datum(2) – de trein Spreekintentie: Naar voorkeur vragen/reageren je standpunt verdedigen - iets motiveren Grammatica: iets graag doen/leuk vinden (2) - het voegwoord omdat/hoewel - rangtelwoorden
1.10.1 TUINTJE 1.10.2 Bejaardendag 1.10.3 Spleen 1.10.4 Voor de klas 1.10.5 Poes in de zon 1.10.6 De trein 1.10.7 Verte 1.10.8 In de trein 1.10.9 Verveling 1.10.10 Woensdag 1.10.11 Toernooi
Impressum: Project: POEZIË in Nvt-lessen Lessenreeks: Plint-Posters TAAL in de klas Samenstelling van gedichten voor het onderwijs Nederlands als vreemde taal, met enkele annotaties voor de behandeling in Nvt-klassen door: Wilma van der Veen, Gerhart Hauptmann Realschule, Nordhorn Copyright van Gedichten met één of twee ** bij: Stichting Plint en de auteurs Copyright van alle anderen gdichten bij de auteurs. De gedichten mogen alleen in Nvt-lessen worden benut. Copyright van de lessuggesties: Regionales Pädagogisches Zentrum, Aurich en Wilma van der Veen
Gedicht 1.1.1 vraagwoorden
VRAGEN Waar komt de wind vandaan kun je zien wat je voelt? Wie heeft alle dingen die er zijn zo bedoeld? Daarnet stond die boom nog stil nu schudt hij zijn hoofd. En net stond de zon nog hoog maar nu is hij rood. Waarom zijn er vragen waarom ga je dood? Bij wie mag ik later nog even op schoten? Johanna Kruit, Uit: Holland rijmt
Gedicht 1.1.2 vraagzin, voorzetsel
Wil jij misschien mijn meisje zijn? Wil jij misschien mijn meisje zijn? Mag ik dus met je gaan? Want ik wil zo graag dicht bij je zijn. ik raak je zo graag aan. En in de middag schijnt de zon en ’s nachts dan schijnt de maan en altijd wil ik bij je zijn: ik raak je zo graag aan. Willem Wilmink Uit: Ik snap het
Gedicht 1.1.3. vraagzin, tegenw. tijd voorzetsel
Monoloog van een moeder Heb je pijn in je buik? Dat komt van het chocolade eten Ben je alleen? Maar ik ben toch bij je Heb je dorst? Dan krijg je een glaasje water Zit je kop vol? Dat komt van het boeken lezen Heb je het warm? Dat komt omdat je met de kachel aan wilt slapen Ben je bang? Dat komt omdat het donker is Mama doet het licht weer aan Zal je dan zoet slapen gaan Bianca Stigter Uit: Als je goed om je heen kijkt zie je dat alles gekleurd is
Gedicht 1.1.4 begroeten, voorzetsels, bezitt.vnw
Marc begroet ’s morgens de dingen Dag ventje met de fiets op de vaas met de bloem ploem ploem dag stoel naast de tafel dag brood op de tafel dag visserke -vis met de pijp en dag visserke-vis met de pet pet en pijp van het visserke-vis Da-ag vis Dag lieve vis Dag klein visselijn mijn Paul van Ostayen Uit: Als je goed om je heen kijkt zie je dat alles gekleurd is
Gedicht 1.1.5** vraagwoorden
Waarom die haast weet jij wanneer je werk af is Willem Hussem
Vragen en opdrachten voor de behandeling van het gedicht nr. 1.1.5 1. Noem de vraagwoorden in het gedicht. 2. Welke vraagwoorden ken je nog meer? Denk aan de 5 W’s. 3. Verklaar het beeld bij dit gedicht. 4. Verklaar in je eigen woorden dit gedicht. Wat bedoelt de dichter? 5. Welke klankassociatie bij –haast-? Welke bij –werk-? Noem er minstens 5.
Gedicht 1.2.1** hebben
HEPPIE Voel me ozo heppie zo heppie deze dag en als jij vraagt: wat heppie? als ik eens vragen mag dan zeg ik: hoe wat heppie, wat heppik aan die vraag, heppie nooit dat heppieje dat ik hep vandaag? Joke van Leeuwen
Vragen en opdrachten voor de behandeling van het gedicht nr. 1.2.1 1. Verklaar die titel. 2. Waar gaat dit gedicht over? 3. Welk woord wordt het meest genoemd? 4. ‘Vertaal’ dit gedicht eens in goed Nederlands. Wat valt je op? 5. Wat valt je op aan het woord –heppie-? Geef de betekenis van dit woord. 6. Leg uit hoe de dichter te werk is gegaan. 7. Hoe voel jij je na het lezen van dit gedicht? 8. Past het beeld bij de tekst? Waarom? 9. Wat zou jij bij dit gedicht getekend hebben? 10. Zijn er meer woorden die je kunt gebruiken zoals in dit gedicht gebeurd is? Denk daarbij ook aan het Duits.
Gedicht 1.2.2** telefoneren
teleManie Als ik je wil bellen Tuut tuut in gesprek ben jij aan het bellen naar mij als jij iets wil zeggen dat is ook zo gek dan zeg ik hetzelfde als jij Frank Eerhart
Vragen en opdrachten voor de behandeling van het gedicht nr. 1.2.2 1. Wie belt er? 2. Verklaar het gedicht. 3. Wie belt er het eerst? 4. Waarom weet de beller zo zeker dat de ander tegelijkertijd terugbelt. 5. Beschrijf de gevoelens van de bellers. 6. Heb jij ook wel eens tegelijkertijd met iemand gebeld? 7. Welk werkwoord is belangrijk in strofe 1? 8. Welk werkwoord is belangrijk in strofe 2? 9. In welke strofe hebben de bellers contact met elkaar? 10.Wat zouden de bellers tegelijkertijd tegen elkaar zeggen? 11.Betekenisassociatie: welke woorden horen bij –bellen-?
Gedicht 1.2.3** pers. vnw., iemand lief vinden
Een knuffeltje hier Een knuffeltje hier en een knuffeltje daar. Op je wang, op je oor, in je nek, in je haar. Nee, wacht nog eens even, ik ben nog niet klaar. Ik vind je zo lief, op je neus ook een paar! Nannie Kuiper
Vragen en opdrachten voor de behandeling van het gedicht nr. 1.2.3 1. Wat is een knuffeltje? Wat is knuffelen, denk jij? 2. Waar komen deze knuffeltjes terecht? 3. Welke mensen knuffelen als je dit gedicht leest? Waarom? 4. Knuffeltje is een verkleinwoord van knuffel (werkwoord: knuffelen) Voor wie zou je dit woord –Knuffel- bedenken als naam? Maak van de andere zelfst. nw. in dit gedicht ook verkleinwoorden. Kun je met deze verkleinwoorden ook iemand een naam geven? 5. Ken je nog meer verkleinwoorden die gemaakt zijn van een werkwoord? 6. Het gedicht staat in de kleur geel op het kussensloop. Waarom zou deze kleur gekozen zijn? 7. Metaforische combinatie: Noem je lievelingskleur en verbind daaraan iets prettigs. In partnerwerk: Je partner noemt een kleur die hij/zij niet mooi vindt en koppelt daaraan iets vervelends/engs. 8. Wat is - een paar-? 9. Welke woorden kun je achter -een paar- schrijven/zeggen/noemen?(=schoenen, laarzen, boeken enz.) 10.Klankassociatie met de woorden: -lief-, -klaar-, -hier-, -oor- enz. enz.
Gedicht 1.2.4* begroeten, voorzetsels bezitt.vnw
Marc begroet ’s morgens de dingen Dag ventje met de fiets op de vaas met de bloem ploem ploem dag stoel naast de tafel dag brood op de tafel dag visserke -vis met de pijp en dag visserke-vis met de pet pet en pijp van het visserke-vis Da-ag vis Dag lieve vis Dag klein visselijn mijn Paul van Ostayen Uit: Als je goed om je heen kijkt zie je dat alles gekleurd is
Gedicht 1.2.5 begroeten
Meneer Juttepeer en mevrouw Zoetekauw Dag meneer Juttepeer! Dag mevrouw Zoetekauw! Komt u even naast me zitten? Wel, mevrouw, zou ik het doen? Ik moet nog naar juffrouw Koen. Och vooruit, Het is nog vroeg. Ik heb nog wel tijd genoeg. Kijkt u toch eens Naar de mussen! Ja, ze hippen Overal tussen Weet u wat, ik neem een taartje! Wel, dan rook ik een sigaartje! Nu moet ik er heus vandoor! Nu, mevrouw, het beste hoor!
Dag meneer Juttepeer! Dag mevrouw Zoetekauw! Han G. Hoekstra Uit: Rijmpjes en versjes uit de nieuws doos
Gedicht 1.3.1* mensen
De mensenvriend De mensheid heeft mijn hart En vergt mijn volle krachten Het zijn er vier miljard Dus jij moet even wachten Kees Stip Plint
Gedicht 1.3.2** eigenschap
I
LUI Ik ben lekker lui vandaag. Ik heb een slome bui vandaag. Denk maar niet dat ik iets doe, Ik ben liever lui dan moe. Lekker liggen op mijn bed Met geen mens die op mij let. Alles wat ik anders moet, Gaat vandaag niet door net goed. Nannie Kuiper
Vragen en opdrachten voor de behandeling van het gedicht nr. 1.3.2 1. Rijmt dit gedicht? Noem de rijmwoorden. Ken jij nog meer rijmwoorden? 2. Past het beeld bij de tekst? Leg uit waarom wel/niet. 3. Liever lui dan moe is een uitdrukking. Ken jij nog meer Ned. uitdrukking? 4. Wie zegt dit gedicht, denk jij? Heb jij ook wel eens zo;n bui? Wanneer? 5. Lui heeft een negatieve klank. Ken jij nog meer negatieve karaktereigenschappen? 6. Welke bijv. nw. staan hier tegenover? 7. Het woordje -lui- wordt versterkt door een woord. Welk woord? Welk woord wordt nog meer versterkt? 8. Versterk en verzwak het woordje -lui- met de woorden die je in hoofdstuk 3 geleerd hebt. Welke versterking/verzwakking past ook in het gedicht? Welke niet?
Gedicht 1.3.3 familie, maar voorzetsels
Bij oma Bij oma draag ik sloffen. Bij mijn oma is geen tuin. Op de mat mag je niet zitten. Maar ze aait je over je kruin. Met mijn oma kun je kaarten. Bij mijn oma slaap ik graag. Op het bed mag je niet springen. Maar ze praat als je wat vraagt. Bij mijn oma mag ik snoepen. Ik kijk bij haar ook soms tv. Als ik op haar kleine schoot zit, valt het stilhangen net mee. Wiel Kusters Uit: Het veterdiploma
Gedicht 1.3.4** mensen, maar
Ik wil alleen maar weten wie ik ben. Een andere reden om te schrijven heb ik niet. Maar wie ik ben gaat niemand wat aan. Jan Arends
1. Waar gaat dit gedicht over? 2. Past het beeld bij het gedicht? 3. Rijmt dit gedicht? 4. Verklaar het gebruik van het woordje -maar-. 5. Wie is de spreker in dit gedicht, wie is dit, wie ben je? 6. Tegen wie spreekt de -ik-? 7. Welke tegenstrijdigheid zit er in de derde strofe?
Gedicht 1.3.5 gezin
ik wil een broertje of een zusje hebben en het een van tweeën zijn is dubbelfijn en eindeloos veel beter dan alleen maar enig kind vind ik want daaraan heb ik echt een broertje dood vooral bij ruzie met mijn ouders wordt die lege plek zo levensgroot Nannie Kuiper Uit: Een zeldzaam exemplaar
Gedicht 1.3.6 familie,gezin
gezin een ouder broertje hebben en een jonger zusje zijn betekent: eeuwig klein maar omgekeerd o hel en hemel dat zou zalig zijn ik kneep hem fijn Nannie Kuiper Uit: Een zeldzaam exemplaar
Gedicht 1.3.7 bijv.nw., s = z
Afwassen Vieze kopjes, vieze pan Vieze lepels, Vieze kan. Vieze auto’s vieze pop.... Alles wordt schoon in mijn teil met sop. Vieze haren, vieze bril. Vieze oren, vieze bil. Vieze neus, vieze handen. Vieze trui, vieze tanden. Vieze Sarah, vieze Rob, Alles wordt schoon In mijn teil met sop. Mieke ’t Hooft Uit: Holland rijmt
Gedicht 1.3.8 vriendschap
Vrienden Als je in mijn arm knijpt op het moment.... Als je zegt wat ik net wil gaan zeggen. Als je zwijgt over wat ik net wil verzwijgen. Als ik je aankijk, scheel of vierkant en jij spiegelt met een knipoog terug, weet ik: dat kan ik alleen bij jou Theo Olthuis Uit: Een steen zweeft over het water
Gedicht 1.3.9* vriendschap
Vriendschap Ik heb iets uitgevonden waardoor vriendschap niet kan vergaan ik zeg gewoon wat jij moet doen en daar houd jij je aan! Sil Silverstein Plint
Gedicht 1.3.10 vriendschap
Ze zeggen dat Bertha niet eens bestaat Als mijn moeder ’t huis uit gaat, Mij op alles passen laat, Kijk ik rustig om me heen, ben ik niet alleen. Want Bertha is bij me, Waar ik ga, gaat zij, waar ik sta staat zij. Als er ’s nachts figuren zijn Die bewegen in ’t gordijn, Die verschuiven langs ‘t behang, Dan ben ik niet bang Want Bertha is bij me, Waar ik ga, gaat zij, waar ik sta, staat zij. ‘k Ben niet bang meer voor iets geks, voor een reus of voor een heks, voor een mens of voor een dier. Bertha is toch hier? Bertha is bij me, Waar ik ga, gaat zij, waar ik sta, staat zij. Willem Wilmink Uit: Ik snap het
Gedicht 1.3.11 oude mensen, uiterlijk
Oude mensen Ze hebben honderd rimpels en ze hebben grijze haren en ouderwetse dingen die ze altijd maar bewaren. Oude mensen, oude mensen. Ze hebben snoepjes bij zich om aan kinderen te geven, daar moeten ze naar zoeken, dus dan wacht je nog maar even. Oude mensen, oude mensen. Ze slapen nog maar kort, hoor, dus ze worden heel vroeg wakker. Ze gaan een praatje maken met de slager en de bakker. Oude mensen, oude mensen. Ze willen graag vertellen over heel erg lang geleden, toen ’t zo koud was in de winter, Oude mensen, oude mensen. Kinderen, weet je wat zo gek is aan dit grappige verhaal? Over dertigduizend nachtjes, dan zijn jullie allemaal oude mensen, oude mensen. Willem Wilmink Uit: Ik snap het
Gedicht 1.3.12 karaktereigenschap, tegenw.tijd, mogen
De Wees-Vrolijk Automaat Op de hoek van de Berenstraat staat een Wees –Vrolijk Automaat Je stopt er een kwartje in en dan word je zo vrolijk als ’t maar kan. Je danst en zingt de hele dag, zelfs als je niet dansen en zing mag. Waarom ik dan zo kribbig kijk? Ik ben vandaag geen kwartje rijk En trouwens: ik vind ’t wel zo fijn Om als ik kribbig ben kribbig te zijn. Hans Andreus Uit: Als je goed om je heen kijkt zie je dat alles gekleurd is
Gedicht 1.3.13 karaktereigenschap
Zeg Zeg dat ik fantastisch ben, Briljant, gevat, sociaal, Gevoelig, handig, grappig en Bijzonder geniaal. Zeg dat je zo;n wonderkind Als ik maar weinig ziet. Zeg dat je me super vindt, Maar liegen mag je niet. Shel Silverstein Uit: Ik val omhoog
Gedicht 1.4.1** er is
Er is nog nooit een mens geweest die een korrel aarde heeft bezeten Jan Arends
Vragen en opdrachten voor de behandeling van het gedicht nr. 1.4.1 1. Behandel in dit gedicht -er is-. 2. Kun je -er is- ook vervangen door- er zijn-? Zo ja, wat moet dat dan veranderen in de zin? 3. Wat wil dit gedicht zeggen? 4. Rijmt het gedicht?
Gedicht 1.4.2* schoolvakken
Een op de zestien Natuurkunde is niks voor mij En van Muziek snap ik geen fluit, Geschiedenis gaat mij voorbij En met Scheikunde schei ik uit. Techniek beheers ik voor geen moer En Wiskunde is niet in tel. Ook Frans zeg ik het liefst bonjour En Aardrijkskunde is een hel. Latijn is enkel ouwe koek, Aan Kunstbeschouwing heb ik lak, Godsdienstlessen zijn een vloek En Maatschappijleer is geen vak. Bio is bepaald niet boeiend, Handelskennis is een kwelling, Gymnastiek is te vermoeiend, Maar wel ben ik goed in Speling! Shel Silverstein Plint
Gedicht 1.4.3 dag,nacht meervoud
De stad is nog stil Tegen elkaar en een muur slapen twee fietsen Tjitske Jansen Uit: Het moest maar eens gaan sneeuwen
Gedicht 1.4.4** getallen
Veelheden hoe Een half petje kip, een poptamus hip, twee muisjes vleer, vier hanen weer, qcht beelden voor, zestien kijkjes door, tweendertig vliegjes vuur, vierenzestig kastjes muur, honderd achtentwintig fouten druk een kippetje tuk? tweehonderd twaalf stokken tover vijfhonderd twaalf tochten over, en ongeveer, duizend minnen meer. Leo Vroman
Vragen en opdrachten voor de behandeling van het gedicht nr. 1.4.4 1. Wat is zo bijzonder aan dit gedicht? 2. Noem dan de woorden (zelfst. nw. in het meervoud) en het enkelvoud. 3. Noem de getallen en schrijf ze op. 4. Wat merk je op aan deze getallen? 5. Kun jij precies vertellen hoeveel meerminnen er dan zijn? 6. Welke woorden rijmen? Welke rijmwoorden kun jij nog meer bedenken? Schrijf er met de klas minstens tien per rijmpaar op ! Maak er een grote woordenposter van. 7. Bedenk als klas/groepje zelf zon gedicht. Welke zelfst. nw. komen daarvoor in aanmerking? (=melkkoeien(!), bloemperken, buurvrouwen enz.)
Gedicht 1.4.5** tellen
Tel de sterren van een zomernacht Tel er je geboortedatum bij op. Plus je telefoonnummer. En het nummer van je paspoort Deel dat getal door je gewicht in ponden. Tel uit je winst Je mag er zijn. Jos van Hest
Vragen en opdrachten voor de behandeling van het gedicht nr. 1.4.5 1. Kun je echt alles optellen wat de dichter zegt? Probeer het eens! Is de uitkomst groot of klein? 2. Rijmt het gedicht? 3. Wat betekent: -tel uit je winst-? Wat betekent -je mag er zijn-? 4. Wat wil de dichter zeggen met dit gedicht? Denk daarbij aan het vermoedelijke eindgetal. 5. Verklaar nu de uitdrukking/ of verwijs naar: je bent je gewicht in goud waard- ? 6. Zou deze uitdrukking (nr.5) ook in het gedicht gepast hebben? Waar wel/niet?
Gedicht 1.4.6. weekdagen
Liedjes van de luie week Maandag is Kalmpjes-aan-dag. Dinsdag is Kom-ik-begin-s-dag. Woensdag is Zou-ik-het-wel-doen-dag. Donderdag Is Dit-is-een-bijzondere-dag, want Vrijdag is Morgen-weer-vrij-dag en Zaterdag is Avonds-wordt-het-later-dag en Zondag is Eet-je-buikje-rond-dag, dus Maandag, tja Maandag, dat is weer Kalmpjes-aan-dag. Hans Andreus Uit:Als je goed om je heen kijkt zie je dat alles gekleurd is
Gedicht 1.4.7 weekdagen
De heks van Sier-kon-fleks Dit is de heks van Sier-kon-fleks Ze woont in Kopenhagen. Iedere dag doet zij wat geks En alle mensen klagen: O wat een heks, Wat een akelige heks, Hoe lang moet dit nog duren? Wie wil de heks van Sier-kon-fleks Voorgoed het bos insturen? Op zondag neemt zij de kolonel En tovert hem om in een mokka-stel. Op maandag doet zij niet zoveel, Dan jakkert zij op haar bezemsteel. Op dinsdag eet zij een schooljuffrouw En laat het verder maar blauw-blauw. Op woensdag neemt zij het mokka-stel En tovert het om in een kolonel. (De vreugd is maar van korte duur: Hij zit nog onder het glazuur.) Op donderdag neemt zij het dameskoor en schuift het onder de voordeur door. Op vrijdag bijt zij de griffier En wikkelt hem in vloeipapier. Op zaterdag gaat zij in t bad, Zodat het in de rondtespat, En verder speelt zij met haar kat Het spelletje van wie doet me wat. Dit is de heks van Sier-kon-fleks, Zij woont in Kopenhagen. Alle mensen staat perpleks Zoals die heks kan plagen. O wat een heks, Wat een griezelige heks, t is niet om te verdragen. Wie wil de heks van Sier-kon-fleks Voorgoed het bos in jagen? Annie M.G. Schmidt Uit: Als je goed kijkt zie je dat alles gekleurd is
Gedicht 1.4.8 tijd, maanden schrikkeljaar
De klok en de kalender Zestig seconden op een rij en er is een minuut voorbij. Zestig minuten tik-tak-tok en een uur later wijst de klok. Een dag heeft 24 uren, een week moet zeven dagen duren, een jaar telt 52 weken, 12 maanden zijn dan ook verstreken. 30 dagen hebben: september, April juni en november, De andere hebben 30 en n, Februari staat heel alleen, 28 heeft die er maar, en 29 in een schrikkeljaar. Han G. Hoekstra Uit:Als je goed om je heen kijkt zie je dat de wereld gekleurd is
Gedicht 1.4.9** meervoud, zelfst. nw. er is/er zijn
Er zijn huismussen en grasmussen, en allerlei ras mussen nog daartussen misschien: maar er is bij de mussen nooit onderscheid tussen maximussen en minimussen te zien.
Garmt Stuiveling
Vragen en opdrachten voor de behandeling van het gedicht nr. 1.4.9 1. Rijmt het gedicht? 2. Welke woorden rijmen? Wat merk je op bij deze woorden? 3. -Huismussen- is een meervoud. Schrijf alle rijmwoorden onder elkaar. Schrijf ernaast het enkelvoud. Wat valt je op? 4. Vind je het gedicht grappig nu je weet hoe het in elkaar zit? 5. De dichter speelt met woorden. Met welke woorden/stukjes woorden? Leg het uit. 6. Heeft de dichter lang of kort nagedacht over dit gedicht? Wat denk je? 8. Probeer nu samen een woord te bedenken waarna je net zo te werk gaat als de dichter. Is dat moeilijk of makkelijk voor jou? 9. Schrijf nu -er is- in plaats van -er zijn-. Wat moet er in het gedicht dan Veranderen? Is het dan nog een grappig gedicht?
Gedicht 1.5.1** opstaan, willen
Wakker worden De ochtend raakt je aan in licht en nauwelijks merkbaar gapen ik stop je in gedicht omdat ik wil bewaren je adem zal je ligt nog eventjes wil slapen Lidy Peters
Vragen en opdrachten voor de behandeling van het gedicht nr. 1.5.1 1. Rijmt het gedicht? Welke woorden rijmen? 2. Hoeveel zinnen heeft het gedicht? 3. Bespreek middenrijm. Welke woorden hebben middenrijm? Bedenk nog meer woorden als-licht, gedicht, wil, ligt, wilt- enz. 4. Heeft de dichter lang/kort nagedacht over dit gedicht? Hoe merk je dat? 5. Wat wil de dichter bewaren? Waarom? 6. Voelt dit gedicht positief of negatief? 7. Heb jij wel eens slapende mensen, dieren gezien? Wat merkte je op? Wat voelde je? Slaap jij ook zo?
Gedicht 1.5.2* opstaan
de hemel wordt wakker lachend blauw Willem Hussem
Gedicht 1.5.3* scheidb.ww., avond
Als ik mijn ogen toedoe Ben ik in Honoloeloe J.A. Deelder
Gedicht 1.5.4* avond, modale ww.
Het licht gaat uit ik sluit mijn ogen en ik zie meer dan overdag Niet was is of wat geweest is maar wat kan en zal en mag Maud de Vries
Gedicht 1.5.5* avond, slapen willen
Ik ga slapen. Ik wil dromen van een kindje in de wieg. Ik ga slapen. Ik ga dromen dat ik naar de sterren vlieg Ik ga slapen. Ik ga dromen van citroenen aan een boom. Ik ga slapen. Ik wil dromen dat ik droom. Willem Wilmink
Gedicht 1.5.6* wakker worden
Versje om te mompelen als je Niet goed wakker kunt worden Mmhohmmhohmmhohpfff Mmhohmmhohmmhohpfff izzolekkewarmier izoolekkewarmier mamoewakkewoh mamoewakkewoh moemewazze moemewazze hup Joke van Leeuwen Uit: O zo heppie
Gedicht 1.5.7* slapen
Wanneer de zandman nog eens komt -maar hij komt niet meerzullen wij slapen gaan en dromen van een droom die niet gedroomd werd Ach alle mensen slapen goed die de deur op grendel weten Paul van Ostaaijen
Gedicht 1.5.8* slapen gaan
Slaapliedje het schaap heeft slaap. de koe is moe. het varken doet zijn oogjes toe. Het paard kijkt over t prikkeldraad en denkt: Het is ontzettend laat De kip zegt zacht nog n keer: Tok En ach, daar slaapt ze op haar stok. De boer kruipt ook het bed maar in lekker dicht bij zijn boerin. Willem Wilmink
Gedicht 1.6.1 verleden tijd
Stilstaan Vanmorgen horloge gepakt: staat stil.Kapot. Niks meer aan te doen. Op het balkom gezeten. Broodje kaas gegeten. Poes gestreeld. Geraniums water gegeven. Radio aangezet. Gewenst dat niet alleen mijn horloge maar ook deze dag stil zou blijven staan. Gil van der Heyden
Gedicht 1.6.2.* jarig zijn
Feestbeest Zaterdag zal ik het feestvarken zijn maar wie vraag ik nou op mijn feest? Liever maar niet het ijskonijn. want dat is zon bibberig beest. De huismus is saai, de brulaap te luid, ook de gifkikker zie ik niet zitten. De schijtlijster durft de deur niet uit en de mafkees ligt aldoor te pitten De geldwolf brengt vast geen cadeautje mee en de pechvogel valt van de trap... Ik krijg opeens een veel beter idee: Ik ga met de lolbroek op stap! Fran de Jong
Gedicht 1.6.3. verleden tijd, verleden
Mijn opa wist nog woord voor woord wat hij als jongen had gehoord aan spreuken, sprookjes, raadseltaal. Opa was een en al verhaal. Voor boekenwas er toen geen geld, daarom werd alles doorverteld. Willem Wilmink Uit: Het ABC van Willem Wilmink
Gedicht 1.6.4. jarig zijn,trakteren
Een jarige Iemand van ons is jarig en die zie je daar! We zingen een liedje en we hopen met elkaar dat zij een mooie tijd beleeft en dat ze maar weinig zorgen heeft in haar eigen nieuwe jaar. Iemand van ons is jarig, dus we zitten klaar We hebben wel zin in eten, dus we hopen maar dat zij hier niemand overslaat als zij zo meteen trakteren gaat op haar eigen nieuwe jaar. Willem Wilmink Uit: Ik snap het
Gedicht 1.6.5** jarig zijn, trakteren
Op je verjaardag je mooiste kleren, een feestmuts en slingers (een heleboel), een taart met je naam. jij mag trakteren op je versierde stoel! Op je verjaardag een feestje geven, allemaal pakjes (Wat word je verwend), hiep hiep hoera en lang zul je leven fijn h, dat jij de jarige bent! Nannie Kuiper
Vragen en opdrachten voor de behandeling van het gedicht nr. 1.6.5 1. Rijmt dit gedicht? Past het beeld bij de tekst? Waarom wel/niet? 2. Vier jij ook zo je verjaardag? Wat is hetzelfde, wat is anders? Groepswerk: schrijf dat in drie zinnen op en vertel het je groepje. Wie viert het ook zo/wie viert het anders? 3. Welke regels uit het gedicht komen uit een verjaardagsliedje? 4. Welk woord is het basiswoord voor -verjaardag- en -jarig-? Ken jij nog meer woorden met dit woord? (Denk aan -jaartal, geboortejaar, schrikkeljaar). 5. Zing samen verjaardagsliedjes. 6. Laat alle lln. hun geboortedatum op een papier schrijven. Plak de papiertjes op muren, ramen enz. in het lokaal.. Elk kind zoekt zijn/haar geb.datum en gaat erbij staan. De leraar/lerares noemt de eerste jarige van het jaar (bijv. januari) Kind gaat voor het bord staan. Dan volgen de anderen. 7. Bevraag: wie was twee weken geleden jarig, wie vorige maand? Wie volgende maand? 8. Maak samen/in groepjes een verjaardagsgedicht. Gebruik een zin/zinnen als startzin uit een liedje. Geef wel totaal aantal regels aan. Lees de gedichten voor en hang ze op.
Gedicht 1.6.6** jarig zijn
als ik jarig word een bloem bij mijn bord een hoed van papier een huis vol plezier een pak met een strik een taart handje-lik n streepje erbij tien kaarsjes voor mij al een zoentje gehad? Ze zoenen me plat Miep Diekmann
Vragen en opdrachten voor de behandeling van het gedicht nr. 1.6.6 1. Past het beeld bij de tekst? 2. Rijmt het gedicht? Welke woorden rijmen? Maak nog meer rijmwoorden erbij. 3. Wat wordt bedoeld met -een streepje erbij-? 4. Wordt jij ook zo thuis gemeten? 5. Maak een verjaardagskaart voor je beste vriend/vriendin. Schrijf de eerste 4 regels op. Maak het gedicht nu af met nog eens 4 zelfbedachte regels die rijmen.
Gedicht 1.7.1* beroep.baan
Ontsnappen in de kooi van dag en nacht de kooi van boodschappen doen blikjes bier, de betere baan. In de kooi van de fotoalbum, van de liefde. In de kunstkooi, in de kooi van het weten: Sta op, grijp de tralies, haal de diepste adem en scheur je hart uiteen. Anna Enquist
Gedicht 1.8.1*
Ik wilde ik kon u iets geven Tot troost diep in uw leven, Maar ik heb woorden alleen, Namen, en dingen geen. Herman Gorter
Gedicht 1.8.2** eten
Made in Madurodam De kroketten in het restaurant zijn aan de kleine kant C.B. Vaandrager
Vragen en opdrachten voor de behandeling van het gedicht nr. 1.8.2 1. Geef je mening over dit gedicht (grappig, kort?) 2. Wat valt je meteen op aan dit gedicht? 3. Wat is -Madurodam-? Ben je daar wel eens geweest? 4. De leraar legt uit wat je daar kunt zien. Begrijp jij nu de tekst beter? 5. Wat valt je op aan de titel? (beginnend met mad-...) 6. Heeft de dichter lang/kort nagedacht over dit gedicht? 7. Probeer nu ook eens een dergelijke titel te bedenken. 8. Vervang het woord -kroketten- door een ander woord met drie lettergrepen. 9. Waarom staat dit gedicht op een sloof, denk jij? 10.Wat betekent -aan de kleine kant-? Wanneer/waar kun je deze uitdrukking ook gebruiken? (= kleding, schoenen, huis enz.) 11.Wat kun je allemaal in een restaurant eten? Maak met deze woorden een gedicht.
Gedicht 1.8.3** voorstel doen, verkleinwoord
Heel dichtbij ik zie lichtjes in je ogen kom eens heel dichtbij Ik zie mij je ogen zijn twee spiegeltjes zie jij dat ook bij mij Hans en Monique Hagen
Vragen en opdrachten voor de behandeling van het gedicht nr. 1.8.3 1. Rijmt het gedicht? Wat voel je bij dit gedicht? 2. Er is een zin die eigenlijk niet goed is. Welke zin. Wat moet er eigenlijk staan? 3. Noem de verkleinwoorden. Deze verkleinwoorden eindigen op tje-. Of toch niet? Verklaar dit verschijnsel. 4. Partnerwerk: kijk in elkaars ogen: zie jij ook die lichtjes of jezelf? Zijn ogen echt spiegeltjes? 5. In welk sprookje speelt een spiegel een grote rol?(= Sneeuwwitje) 6. Wat zag/hoorde deze persoon?( = de boze stiefmoeder) Wat was het effect van de woorden die de spiegel sprak tot de stiefmoeder? 7. Noem eens vijf beroepen waar een spiegel erg belangrijk is. 8. Welk beroep spreekt jou het meest aan? 9. Noem vijf woorden met het woordje -oog- erin. (= oogarts, Schiermonnikoog(..), Spiekeroog(..), ooglapje, oogschaduw, oogappel) 10.Heeft de ik in het gedicht -een oogje- op de ander? Wat denk jij? Wat betekent dat:- een oogje hebben op-? Heb jij dat ook wel eens gehad? 11.Waarom staat dit gedicht op een kussensloop, denk jij?
Gedicht 1.8.4 verkleinwoorden
Een brilslang van een jaar of 10 Die kon inns niet goed meer zien. Hij gaf van schrik een gilletje. Hij was een week geheel van streek. Nu heeft hij een nieuw brilletje. Hans Hoekstra, Uit: Verzamelde Gedichten
Gedicht 1.8.5. beroep
Naar de kapper Moet jij ook weer naar de kapper? Mensenkinderen, wat een last. In de spiegel, bij het knippen, zie je daar je neus en lippen., en je denkt: Het staat wel vast dat mijn kop niet bij me past. Waarom vindt men bij de kapper toch zijn eigen hoofd zo raar? Ligt het aan die spiegels daar of aan t ritselen van de schaar? Willem Wilmink Uit: Ik snap het
Gedicht 1.8.6* verkleinwoorden
Lijmen Ik had drie beestjes drie beestjes van steen een vogeltje een veulentje een varkentje Ze zijn gevallen drie beestjes van steen. een volentje een veukentje een vangeltje Joke van Leeuwen
Gedicht 1.8.7.** verkleinwoord
Twee kusjes in een doosje. Ze houden zich heel stil. Het is een klein kadootje Voor wie het hebben wil. Het doosje is een grapje. Ik stop het bij de heg. Als iemand het dan open doet. waaien de kusjes weg. Johanna Kruit
Vragen en opdrachten voor de behandeling van het gedicht nr. 1.8.7 1. Rijmt het gedicht? Welke woorden rijmen? 2. Kun je kusjes in een doosje doen? Wat kun je wel in een doosje doen? ( zeg het in de verkleinvorm). 3. Past het beeld bij het gedicht? 4. Vervang het woord -kusjes- voor een ander woord. Past het woord in het gedicht? 5. Kunnen -kusjes- zich stil houden? Waarom heeft de dichter het zo opgeschreven, denk jij? 6. Wat kunnen -de kusjes- ? (zie de laatste strofe) Waarmee worden de kusjes vergeleken?
Gedicht 1.8.8 beroep
De vuilnisman ben ik Ik hoorde iemand zeggen: Wat is het hier toch schoon, Wat is het hier toch netjes In het straatje waar ik woon. Hoe komt dat dan, hoe komt dat dan? Ja, dat komt door de vuilnismn.... En de vuilnisman ben ik, Prak - prik, De vuilnisman ben ik. Ik hoorde iemand zeggen: de straten zijn weer nat en het heeft niet eens geregend, wat wonderlijk is dat. Hoe kan dat dan, hoe kan dat dan? Door het sproeien van de vuilnismn.... en de vuilnisman ben ik, prak prik, de vuilnisman ben ik. Ik hoorde iemand zeggen: wat mooi is Nederland, met huizen en met molens en schelpen op het strand. Wie maakt er zon mooi landje van? dat doet er dus de vuilnismn... en de vuilnisman ben ik, prak prik, de vuilnisman ben ik.
Als ik niet meer zou werken, Dan werd het hier een troep Van oud papier en blikjes, Van plastic en van poep. Dus ik werk zo hard als ik maar kan. Ja, drie hoeras voor de vuilnismn... En de vuilnisman ben ik, Prik prik, De vuilnisman ben ik. Willem Wilmink Uit: Ik snap het
Gedicht 1.9.1** Imperatief, voorzetsel
Iets stapelgeks Maak een maffe tekening Schrijf een gek gedicht Zing een lied van mambel-bam Fluit een liedje op je kam Dans de hoepie-poepie Dwars door de klas Zorg eens voor iets stapelgeks Dat er nog niet was Shel Silverstein
Vragen en opdrachten voor de behandeling van het gedicht nr. 1.9.1 1. Past het beeld bij het gedicht? Waarom lacht men bij het lezen van dit gedicht? 2. Rijmt het gedicht? Welke woorden rijmen? Kun je nog meer rijmwoorden bedenken? 3. Ben jij wel eens stapelgek- geweest? Kun jij ook iets stapelgeks bedenken? 4. Noteer de werkwoorden van het gedicht. (imperatief = gebied. wijs) 5. Schrijf nu, met je partner, eens een andere tekst achter de werkwoorden. Let wel op het ritme van de tekst. (lettergrepen). Je mag onzinwoorden bedenken. Lees jullie tekst nu voor aan de klas. 6. Noem eens vijf begrippen die je met -stapelgek- associeert. Alle woorden worden op het bord geschreven. Maak er evt. zinnen van. 7. Teken iets stapelgeks- . Waarom heb je dat getekend? Hang alle tekeningen op. Wie heeft de meest -stapelgekke- tekening gemaakt?
Gedicht 1.9.2* kleuren, voorzetsel
Gekleurde geuren Soms hebben geuren kleuren Neem bijvoorbeeld mij nou: Na een bad ruik ik lichtblauw Roze geurt mijn tante rood ruik ik als zij mij zoent groen hangt om geraniums oranje om een gepoetste schoen. Paars snoof ik eens op Toen ik naast een opa stond. Wie een toverbal eet ademt Gekleurde wolkjes in het rond. Uit een doos kleurpotloden komen ongelogen honderd kleine regenbogen Bas Rompa
Gedicht 1.9.3 kleuren
De blauwbilgorgel Ik ben de blauwbilgorgel, Mijn vader was een porgel, Mijn moeder was een porulan, Daar komen vreemde kindren van. Raban! Raban! Raban! Ik ben de blauwbilgorgel, Ik lust alleen maar korgel, Behalve als de nachtuil krijst, Dan eet ik riep en rimmelrijst. Raban! Raban! Raban! Ik ben de blauwbilgorgel, Als ik niet wok of worgel, Dan lig ik languit in de zon En knoeter met mijn knezidon. Raban! Raban! Raban! Ik ben de blauwbilgorgel Eens sterf ik aan de schorgel, En schrompel als een kriks ineen En word een blauwe kiezelsteen. Ga heen! Ga heen! Ga heen! C. Buddingh Uit: Gorgelrijmen
Gedicht 1.9.4 Kleuren
Een kind tekent koe en paard kakelbont en een huis van karton en op de weg een hond en in de lucht de zon (het heeft de boom vergeten) de zon is geel, de hond is bruin de weg is wit de witte weg en helemaal rondom de tuin tot aan het huis een grone heg (maar t heeft de boom vergeten) het huis is rood, het dak is rood en uit de schoorsteen komt wat rook waar is de boom? o sapperloot nu is de boom er ook. Koos Schuur Uit: Gedichten 1940 1960
Gedicht 1.9.5 voorzetsel
tussen boven en beneden op een trap met dertien treden en een wereld van verschil boven doe ik wat ik wil maar beneden hou ik me het liefst een beetje stil Nannie Kuiper Uit: Een zeldzaam exemplaar
Gedicht 1.9.6 er, voorzetsel
Terug van vakantie Ineens is het veldje Achter je huis afgepakt, Ze bouwen er, ze sjouwen er, Het veld van indianen, Het veld van spelen en struikelen, Waarop een meisje een jongen kust, Is ineens bouwterrein, Dat is om je kwaad over te maken, Dat is echt om te huilen. Leendert Witvliet,
Uit: Een propje in mijn gezicht
Gedicht 1.9.7* voorzetsel, richting
In de bomen is de hemel dichterbij is de grond verder dan de grond weten de dieren, misschien springen zij daarom van boom tot boom van tak tot tak dan weer dichter bij de hemel dan weer dichter bij de grond K. Schippers
Gedicht 1.9.8* toerisme, post
Iemand heel ver hier vandaan heeft aan mij gedacht: heeft iets in een doos gedaan naar de post gebracht De doos is met de trein gegaan de trein ging door de nacht en vanmorgen kwam het aan Wie had dat gedacht? Willem Wilmink
Gedicht 1.9.9 kleur, meervoud
De blauwe bussen Er rijden blauwe bussen door de wijnrode straten er lopen paarse mensen alles mensen zijn paars. En er staan lila luchten rondom de gele zon met het meer oranje zonlicht boven de schotse daken, Maar alles is gelogen want alles is hier grijs alleen de bussen rijden blauw maar eenzaam de straat uit. Hans Andreus Uit: Als je goed om je heen kijkt zie je dat alles gekleurd is
Gedicht 1.9.10** voorzetsels Mevrouw Julia doet de ramen open En ze weet geen woord voor de lucht die haar wangen raakt En de zon heeft de kleur van honing en ze weet vandaag gaat het gebeuren en ze denkt maar eerst blijf ik nog even staan Tjitske Jansen
Vragen en opdrachten voor de behandeling van het gedicht nr. 1.9.10 1. Wat voel je bij dit gedicht? Waarom? 2. Welke kleuren zie je, als je dit gedicht hoort? 3. Wat wordt bedoeld met -vandaag gaat het gebeuren-?(= de lente begint) 4. Waarom blijft Mv. Julia nog even staan? (= ze wil nog even het moment van het begin van de lente vasthouden) 5. Bedenk bij elke kleur iets prettigs. Hebben andere lln. dezelfde associatie bij een kleur? Welke kleur vind jij niet mooi? Bedenk daarbij iets vervelends. Hebben andere lln. dezelfde associatie bij die kleur? 6. Past het beeld bij de tekst? Wat zie je precies? Leg dat uit! Ken je nog meer lentebloemen? Welke is jouw favoriet?
Gedicht 1.10.1 vrijetijdsbesteding
TUINTJE We tutten ons tuintje op En kammen het gras Make-uppen de randjes Langs het terras overal plantjes met lippenstift kleuren overal bloemen met bloemetjesgeuren Daarna het heggenhaar weg met de heggenschaar zo wordt een tuintje een prachtig gezicht dat plat naar de zomer te glimlachen ligt. Edward van de Vendel
Gedicht 1.10.2 reizen, trein
Bejaardendag het is bejaardendag de trein puilt uit, is vol want als je gratis reizen mag dan reis je voor de lol sigarenrook waait door de trein pepermuntjes eten en steeds geroep weet jij nou waar we zijn we moeten straks de tassen niet vergeten de trein remt af de angst slaat toe geduw gedrang met koffers en met stokken wie is het eerst op het perron bejaarden gaan nog net niet knokken maar ze duwen je wel om Hans Hagen Uit: salto natale
Gedicht 1.10.3 vrijetijdsbesteding, motiveren
Spleen Ik zit me voor het vensterglas Onnoemelijk te vervelen. Ik wou dat ik twee hondjes was, Dan kon ik samen spelen. Godfried Bomans, Ongeruimde rijmen
Gedicht 1.10.4 motiveren
Voor de klas Ik wou dat ik een slak was dan kroop ik in mijn huisje weg een wandelende tak was onzichtbaar in een kale heg ik wou dat ik behang was bij het plafond daar bovenaan maar liever nog niet bang was om dadelijk voor de klas te staan. Bas Rompa, Een propje in mijn gezicht
Gedicht 1.10.5 motiveren
Poes in de zon Ik wou dat ik een poes was dan zocht ik een plekje in de zon ik zou dan lekker slapen gaan En niemand die me iets maken kon! Nooit meer ruzie Ik wou dat ik als twintig was Een baby en een eigen huis had Met een tuintje En nooit meer ruzie met mijn moeder Anoniem
Gedicht 1.10.6 trein
De trein Door het lange licht heen rijdt de lege trein langs de laatste wissel en het laatste sein. Thuis bij Andre treinen na de lange dag. droomt hij nog van wat hij langs de spoorbaan zag. Mies Bouhuys, Uit: Holland rijmt
Gedicht 1.10.7 trein
Verte Onze trein snel door de avond. In de verte brandt een lichtje op het land. Daar wonen mensen die ons ook in de verte zien. Een tel of tien. Misschien. Bas Rompa Uit: Holland rijmt
Gedicht 1.10.8 trein
In de trein Van Middelburg tot Groningen, zo gaan wij door het land. En van de meeste woningen zien wij de achterkant: de achterkant met beddengoed dat luchten moet. In de trein, in de trein, jongens, jongens, dat is fijn, door de regen en de zonneschijn. In de trein, in de trein, en we zitten lekker droog, en we rijden door de regenboog. Van Amsterdam tot Enschede, langs weiden en langs bos. Soms rijden autos met ons mee, maar die zijn straks de klos: ik zie daar op de autobaan een file staan. Van Hengelo tot Stadskanaal, wat hebben we een pret. Haha, we moeten allemaal een keer naar het toilet: het spuit en spettert en het spat, wat mooi is dat. Van Medemblik tot Middelstum, van Goes tot Rotterdam. Daar komt een kar met bubbelgum en broodjes kaas en ham: dat lust ik wel, dat lust ik wel, met chocomel. Van Appelscha tot Harkema van Soest naar Sappemeer van Regteren tot Altena en tot Cadier en Keer. Van Barneveld naar Bennekom langs Hillegom. In de trein, in de trein Jongens, jongens, dat is fijn, Door de regen en de zonneschijn. In de trein, in de trein, En we zitten lekker droog, En we rijden door de regenboog. Willem Wilmink Uit: Ik snap het
Gedicht 1.10.9 vrijtijdsbesteding
Verveling herhaling Imperfectum We deden niets we keken maar naar wat gebeurde hoe autos wachtten langs de stoeprand hoe regen langs de ramen zeurde we zwaaiden zelfs niet naar de buren van de overkant.. We deden niets van wat we konden En wilden niets van wat we moesten we aten zelfs geen ijs of friet We hoefden niets We vonden iedereen een etter En we verveelden ons te pletter. Johanna Kruit Uit: Holland rijmt
Gedicht 1.10.10 vrijetijdsbesteding
Woensdag Woensdagmiddag: eindje joggen. Drie uur stipt: pianoles Langs de bib (mn boekbespreking); voetbaltraining: kwart voor zes. Douchen kan ik wel vergeten; bakje yoghurt, lekker snel. Tekenles om klokslag zeven; op mn fiets dat haal ik wel. Ben ik thuis zo iets voor tienen; mams bakt nog een omelet. Er is niks op televisie; ik ben moe, ik ga naar bed. k Denk nog net voor ik in slaap val: morgen toets geschiedenis.... Aan t ontbijt dan maar eens kijken wat precies de UNO is. Andr Sollie, Soms, dan heb ik flink de pest in.
Gedicht 1.10.11 iets graag, niet graag doen
Toernooi hoe mooi! hoe mooi! wat een prachtig toernooi! keiveel geweld! ridders worden neergeveld! was ik maar geboren in de dertiende eeuw, dan vochten ze voor mij als een leeuw. ik, de knappe jonkvrouwe van camelot, liep op hoge hakken en had een dot. ik droeg het mooiste kleed dat er bestond, had knalrode lippenstift om mijn mond, telde vele vriendinnen... maar moest om zes uur al naar binnen! Leen Grevendonck Uit: Ruik je bloemen in mijn woorden