Taal vitaal op school Deel 2
Hoofdstuk 1
Gedicht
WIE IS ER AAN DE BEURT? Thema: Winkels - inkopen doen - Herman van Veen - gezond eten - spaarzegels - klantenkaart Spreekintenties: zeggen wat men graag wil Grammatica: onbepaald vnw. - woordvolgorde
2.1.1 2.1.2 2.1.3 2.1.4 2.1.5 2.1.6 2.1.7 2.1.8 2.1.9
Hoofdstuk 2
Gedicht
BIJ ONS THUIS Thema: de woning / het huis - weekendbezigheden Spreekintentie: iets beoordelen - afspraak maken - ontmoeten - over plannen praten - aan het + infinitief - iemand uitnodigen - vergelijken Grammatica: gaan + inf. (Futur als tegenw. tijd) bijwoordelijke bepaling (tijd) - de vergrotende trap (comparatief)
2.2.1 2.2.2 2.2.3 2.2.4 2.2.5 2.2.6 2.2.7
Hoofdstuk 3
Gedicht
TOEN WAS HET ZO GEZELLIG Thema: de inrichting - op schoolreis - het weer het weerbericht - wonen in Nederland Spraakintentie: over het verleden praten - over het weer praten Grammatica: de verleden tijd (regelmatig en onregelmatig) imperfectum - modale hulp.ww. toen + imperfectum - voorlopig subject er
2.3.1 2.3.2 2.3.3 2.3.4 2.3.5 2.3.6 2.3.7 2.3.8 2.3.9
Hoofdstuk 4
Gedicht
IK ZIT NET TE DENKEN….... Thema: niet alledaagse activiteiten - een feestje de horoscoop - de Nederlandse feestdagen Spraakintenties: noodzakelijkheid uitdrukken - tot overeenstemming komen - een afwijzing motiveren - een afspraak maken Grammatica: staan / zitten / liggen / lopen + infinitief - hoeven (niet) - de bijzin
2.4.1 2.4.2 2.4.3 2.4.4 2.4.5
Hoofdstuk 5
Gedicht
ETEN UIT EN THUIS Thema: eten en drinken - de gedekte tafel restaurantbezoek - de menukaart - Nederlandse recepten Spreekintenties: een voorstel doen - bestellen en betalen (2) - over iemands welbevinden praten zeggen, wat men graag wil - zich iets laten uitleggen Grammatica: het betrekkelijk vnw. (relatief pron.) met z’n tweeën enz.
2.5.1 2.5.2 2.5.3 2.5.4 2.5.5 2.5.6 2.5.7 2.5.8
Dan maar dik op reis De echte bakker Grote familie Een Franse broodjesbruiloft Van de molen Hoge noot De groenteman Ik kook vandaag… Ik ben al groot… Onze deur Hoe je kunt wonen Ons huis van vroeger In een ander huis Thuis Mijn oom en tante in Laren
Je gezicht… al ben ik koud… En dan ten slotte het weeroverzicht… Het oude huis Storm Drijf Winterochtend Regengebed Langgeleden… Zou ik een pietje mogen zijn? De vergeetachtige Sinterklaas De uitnodiging Pijn Vandaag wil ik niet naar school
Bakken en braden Konijn daar stond de nieuwe vriend… Recepten Eten Ik dek onze tafel Vreemd restaurant Lieve Jenny
Hoofdstuk 6
Gedicht
KAN IK JE HELPEN? Thema: kleding - inkopen doen - Amsterdam reclametekst - het lichaam - Jan, Jans en de kinderen Spraakintenties: kleding beschrijven - een koopgesprek houden - zeggen wat men niet / wel bevalt Grammatica: stoffelijke bijvoeglijke nw. - de comparatief en superlatief van bijvoeglijke nw. - iets + bijv.nw. + s
2.6.1 SOMS 2.6.2 Krimpvrij 2.6.3 Lichaam… 2.6.4 Waar 2.6.5 Ik wou dat ik 2.6.6 Kussen 2.6.7 de klas… 2.6.8 ogen dicht… 2.6.9 vroeger vroegen 2.6.10 Steen 2.6.11 Boos 2.6.12 Zwouten 2.6.13 Blijheid is een schone met paarse bloemetjes… 2.6.14 Vreemde meneer 2.6.15 De liefste van de klas 2.6.16 Stinklied 2.6.17 Amsterdam 2.6.18 Verdwaald in het warenhuis 2.6.19 Van een duizendpoot 2.6.20 De Harlinger tweeling
Hoofdstuk 7
Gedicht
IK ZOU GRAAG………….. Thema: de inrichting van een vakantiewoning vakantie-activiteiten - reisbenodigdheden en reisvoorbereiding - reserveren - de Waddeneilanden Spraakintenties: zeggen wat men nodig heeft schriftelijk / telefonisch informatie inwinnen reserveren Grammatica: de conditionel (Konjunktiv) woordvolgorde bij twee infinitieven
2.7.1 Om op tijd te zijn 2.7.2 voor ons plezier… 2.7.3 Vakantie 2.7.4 Ik heb het warm… 2.7.5 Twee lange weken 2.7.6 M’n vader 2.7.7 Reisverslag 2.7.8 Vakantiefilm 2.7.9 Strandwandeling met mijn dochter 2.7.10 Het land is warm… 2.7.11 ik zie de zee… 2.7.12 Bij Noordwijk zwom een nat konijn… 2.7.13 Alleen met de trein 2.7.14 De invloed van matige wind op kleren 2.7.15 De zee
Hoofdstuk 8
Gedicht
ONS DAGELIJKS NIEUWS Thema: Kranten en tijdschriften - het nieuws leesgewoonten - contactadvertenties Spraakintenties: het nieuws weergeven informatie over leesgewoonten geven Grammatica: de passief (presens, imperfectum, perfectum en futur)
2.8.1 2.8.2 2.8.3 2.8.4
Een fazant Twee slakken waren al sinds jaren… De enige die ik wil ben jij… Vanavond zag ik een ma…
Hoofdstuk 9
Gedicht
IK BEN ERG VERKOUDEN Thema: gezondheidsklachten - bezoek aan de dokter - afzeggen - een afspraak maken teenagermoeders Spraakintenties: een afspraak maken - de klacht(en) uiten - zich iets laten uitleggen Grammatica: woordvolgorde na het voegwoord omdat / wat en daarom
2.9.1 2.9.2 2.9.3 2.9.4 2.9.5 2.9.6 2.9.7 2.9.8 2.9.9
Hoofdstuk 10
Gedicht
NEDERLAND EN DE WERELD Thema: landen en producten - het koloniaal verleden - Chinees / Indonesisch eten - literatuur de multiculturele maatschappij Spreekintenties: samenhang beschrijven - over gewoonten vertellen - een tekst / verhaal navertellen Grammatica: namen van landen - de mannelijke en vrouwelijk vorm van nationaliteiten
2.10.1 Aan een klein meisje 2.10.2 Er was eens een dichter in Naarden… 2.10.3 Een zeker Achmed in Bagdad… 2.10.4 twee nachten 2.10.5 Het lied van Mustafa 2.10.6 Van hier naar daar… 2.10.7 Chinese taalles 2.10.8 Wat Karin ervan denkt 2.10.9 Twee vriendinnen 2.10.10 Leuk is raar 2.10.11 Op reis 2.10.12 Padang, Palembang, Atjeh, Cheribon… 2.10.13 Het schip van de Verenigde Oostindische Compagnie (VOC) 2.10.14 Op twee plaatsen tegelijk 2.10.15 Van moederland naar vaderland
Als jij ziek bent Opa In het ziekenhuis De eerste De kwakzalver Prik Te laat Waarom daarom Verdrietgedicht
Impressum: Project: POEZIË in Nvt-lessen Lessenreeks: Plint-Posters TAAL in de klas Samenstelling van gedichten voor het onderwijs Nederlands als vreemde taal, met enkele annotaties voor de behandeling in Nvt-klassen door: Wilma van der Veen, Gerhart Hauptmann Realschule, Nordhorn Copyright van Gedichten met één of twee ** bij: Stichting Plint en de auteurs Copyright van alle anderen gdichten bij de auteurs. De gedichten mogen alleen in Nvt-lessen worden benut. Copyright van de lessuggesties: Regionales Pädagogisches Zentrum, Aurich en Wilma van der Veen
Gedicht 2.1.1
Dan maar dik
Ik hou van aardappels en sju met veel gehak ik houd van rolpens en van varkenskoteletten ik hou van koffie met veel suiker en gebak, ik houd van pudding en van warreme koketten. En als ik dik was, nou, dan moet dat maar gebeure, Ik zal beslist niet over kallorieën zeuren. En zonder taartjes is het leven veel te grau en al je honger heb, dan wor je zo humeurig. U moet maar denken as u dikker wordt, mevrouw, je kun nog lekker mollig zijn dan treurig. En as ik dik wor, nou, dan zal ik het wel merke, ik ga m”n leve niet met rauwe groente werken. An mijn lijf geen dijeet, ik blijf ete wat ik eet en ik doe niet aan de lijn. al weeg ik tweehonderd pond. Ik zeg maar: ete is gezond ik lus geen kropsla met azijn. U moet maar denke, net als ik: dan maar dik, dan maar dik, dan maar dik. Annie M.G.Schmidt Uit: Ziezo
Gedicht 2.1.2 etenswaren
op reis Een kist karbonade met zuurkool met worst, een krat limonade zo goed voor de dorst, een koffer vol kazen met haring met ijs, ja, zo gaat Jan Klaassen, Jan Klaassen op reis. Willem Wilmink Uit: Ik snap het
Gedicht 2.1.3 De echte bakker bakker, vergrotende trap Bakker Coeck bakt grote taarten, groter nog dan bakker Schmull. Maar Schmull zijn taarten smaken beter dus die Coeck is toch een prul. Toegift: Bakker Coeck bakt zoete broodjes, zoeter nog dan Bakker Hack. Maar Hack zijn broodjes smaken beter dus die Coeck die blijft een zak. Hans Dorrestijn Uit: Als je goed om je heen kijkt zie je dat alles gekleurd is
Gedicht 2.1.4 aardappels
Grote familie Mijn opa schilt ’s winters binnen Bij de kachel ’s zomers schrapt hij op het trapje buiten wij noemen hem aardappelopa hij noemt ons lieve spruiten Mariet Lems Uit: Opa, hou je het nog vol?
Gedicht 2.1.5 bakker, verkleinwoord
Een Franse broodjesbruiloft Jetje kadetje geurig en rond zat met een vingertje stijf in haar mond. Jantje Croissantje dacht: ‘Kijk, je van het!’ Zo’n schattig meisje past me nu net! Beiden nog vers en precies even groot, beiden gebakken en beiden van brood. ‘Jetje Kadetje! Ik vraag je ten dans, Jan is mijn naam, mijn familie is Frans. Wil je me trouwen? Ik vind je zo lief, word toch mijn vrouwtje, hè toe, alsjeblieft!’ Onder het dansen zei Jetje toen: ‘Ja.’ Trouwen dat deden ze daad’lijk erna. Want bij de broodjes wordt héél snel getrouwd: vóórdat ze hard zijn, beschimmeld of oud. Diet Huber Uit: Als je goed om je heen kijkt zie je dat alles gekleurd is
Gedicht 2.1.6* eten
Van de molen Ik eet gezond Altijd goed brood Ik sterf nog een vier-granendood
Lévi Weemoedt
Gedicht 2.1.7 eten, uitdrukking (noot=nood), verkleinwoord
Hoge noot Ik had een notenboompje waar ik tegen zei: ‘Die noot, daar helemaal bovenin, daar kan ik net niet bij.’ ‘Geeft niet,’ zei het boompje Al ritselend tegen mij. ‘Als de noot het hoogst is is de hulp nabij.’ Roald Dahl Uit: De dichter is een tovernaar
Gedicht 2.1.8 groenten, fruit
De groenteman De groenteman van Roode School heeft een hoofd van rode kool. Zijn ogen zijn twee uitjes. Zijn oren groene spruitjes. Zijn neus, dat is een paprika. Uit het verre Afrika. Zijn mond is een banaan. Met het prijsje er nog aan. Zijn borst is een meloen. En zijn buik is een pompoen. En zijn armen van opzij? Die zijn allebei van prei. Zijn benen dat zijn penen. En van knoflook zijn zijn tenen. De groenteman van Roode School. Met zijn hoofd van rode kool. Het is niet goed met hem gegaan. Hij is zomaar in de soep gedaan. En nu zit hij thuis. In een pan op het fornuis. Te stoven op het vuur. Nu al langer dan een uur. Want zijn vrouwtje, moet je weten, Vind haar man om op te eten. Koos Meinderts Uit: Er ging een vis uit fietsen
Gedicht 2.1.9* eten, verpakking
Ik kook vandaag Dat kan ik goed. Heus, ik weet wel hoe dat moet. Soep uit een zakje. Friet uit een bakje. Vlees uit een pakje. Boontjes uit blik. Een ijsje na. En klaar ben ik! Erik van Os Plint
Gedicht 2.2.1** vergrotende trap
Ik ben al groot maar mama is groter. Dit is een boot en dat is de boter. De vis had al beet, maar de visser nog beter; wat ik hier meet is meer dan een meter. M’n broertje heeft trek en de boer heeft een trekker. De boot was wel lek, maar het water heel lekker! Vind je dit gek? Het kan altijd nog gekker. Hans Kuyper
Vragen en opdrachten voor de behandeling van het gedicht nr. 2.2.1 1. Wat valt je op aan dit gedicht? Kun je dat onder woorden brengen? 2. We hebben in ons leerboek TV de vergrotende trap gezien en geleerd. Is groter de vergrotende trap van groot? Is boter de vergrotende trap van boot? Haal de vergrotende woorden uit dit gedicht en schrijf ze onder elkaar. 3. Zet de ‘foute’ vergrotende woorden onder elkaar. Verklaar de woorden. 4. Wat is je mening over dit gedicht? 5. Heeft de dichter lang nagedacht over dit gedicht? Hoe is hij (Hans Kuyper) te werk gegaan, denk jij? 6. Bedenk nu samen ook zulke woorden die echt/niet echt vergrotende trappen zijn. (bijv. bak – bakker) Wat valt je nu op? (= moeilijk!)
Gedicht 2.2.2 het huis, de deur
I
Onze deur Onze deur is moe. Hij kraakt als je hem opendoet en krijst als je hem sluit. En als je kijkt, zie je dat de onderkant afgesleten is door het steeds maar heen en weer gedrentel: onze deur heeft geen zin meer! De scharnieren zijn verroest en het slot is eeltig van ruwe sleutels. Ik oefen onze deur open en dicht, open en dicht, omdat je een deur die moe en ziek is nu eenmaal niet naar de huisarts
kunt brengen. Je kunt ook niet zo maar iemand laten dokteren met een vijl of schaaf. Het is overdreven om te zeggen dat de deur en ik van elkaar houden, al is het waar: als ik binnenkom, kreunt hij zachter dan als ik ga. Soms streel ik hem bezorgd. onze deur zou misschien eens andere deuren moeten ontmoeten dan ons. Ted van Lieshout Uit: Mama! Waar heb jij het geluk gelaten?
Gedicht 2.2.3 flat, woonboot, woonwagen
Hoe je kunt wonen Hoe kan dat, hoe kan dat, snap jij dat misschien: toen Lena ging slapen heeft ze huizen gezien, en toen werd ze wakker en keek wat er was: er waren geen huizen, maar sloten en gras. ‘Ik snap het: ze woont op een boot, volgens mij. Daar woont ze, daar slaapt ze, zo vaart ze voorbij.’ En dat dan, en dat dan, wat grappig is dat: er woont een Martine hoog boven de stad. Op straat zijn de mensen als muggen zo klein. de autootjes lijken van speelgoed te zijn. ‘Ik snap het: ze woont 15-hoog in een flat, en tussen de wolken ligt zij in haar bed.’ Kun jij begrijpen hoe dit kan bestaan: Jan woont in een woning met wielen eraan. Soms ligt hij te dromen, zo stil op een oor, dan gaat zijn mooi huisje er met hem vandoor. ‘Ik snap het: hij woont in een woonwagenkamp, met boven zijn bedje een woonwagenkamp.’ Willem Wilmink Uit: Ik snap het
Gedicht 2.2.4 huis
Ons huis van vroeger Ik kwam ons oude huis weer tegen, waar ik mijn broertje heb gekregen, en weet je wat ik zag? Andere mensen achter de ramen. Andere mensen met andere namen. Ik dacht: als ik nou binnen was, dan wist ik hoe het ook weer was, maar weet je wat ik zag? Andere mensen achter de ramen. Andere mensen met andere namen. Willem Wilmink Uit: Ik snap het
Gedicht 2.2.5 huis
In een ander huis Slapen gaan kan moeilijk zijn in een ander huis. in een ander huis. Wakker worden, dat is fijn in een ander huis: want waar was dat raam ook weer van dat and’re huis, van dat and’re huis, en waar is de kamer deur van dat and’re huis? Willem Wilmink Uit: Ik snap het
Gedicht 2.2.6 thuis, huis mogen
Thuis Het hoeft geen muur te zijn met ruit en dak. Het mag van hout of rots of klei of blad of ijs. Een boot op het water Ja, een wagen op reis Een hutje mag. een hol of een paleis. Een schelp van slak, een nest op een tak. In Paramaribo of Praag of in Parijs Als er maar iemand is die roept: Kom thuis! Ik zal het wel verstaan. Elke taal bedoelt hetzelfde huis. Ted van Lieshout Uit: Multiple choice
Gedicht 2.2.7 anders wonen, boomhut (liedje), vergrotende trap
Mijn oom en tante in Laren Ik heb een tante en een oom, die zitten in een eikenboom, een eikenboom in Laren. Ze hebben zelf, van eikenhout, Daar in de boom een huis gebouwd, ze wonen er al jaren. Daar slapen ze dan en daar eten ze dan. ’t Is erg gezellig, dáár niet van, zo vrij aan alle kanten! Ze hebben geen buren met radio, maar tante vindt het maar zo-zo. Het is zo hoog, zegt tante. Zij is nooit echt op haar gemak. De kinderwagen hangt aan ’n tak en dat is wel bezwaarlijk. Ze zegt ook telkens tegen oom: ‘k Wil liever in een lagere boom, hier is ’t me te gevaarlijk. Maar dan zegt oom: Och kom, och kom! Een lagere boom? Wél nee, waarom? We hebben hier alle gemakken. De kinderen willen toch ook niet weg? Het is nogal niet heerlijk, zeg, dat klauteren in die takken! Vind jij het net een vogelkooi? Het uizicht is toch prachtig mooi! Jij moet ook altijd vitten. En tante zegt: Nou ja, affijn, Als jij het zegt,l zal’ t wel zo zijn, Dan blijven we hier maar zitten. Dus woont mijn tante en mijn oom Nog steeds daar in die eikenboom Ze zijn er erg tevreden. Mijn oom haalt brood en komt weer thuis. De kinderen klauteren rondom het huis en nóóit valt er een naar beneden. Annie M.G. Schmidt Uit: Ziezo
Gedicht 2.3.1** het weer
Je gezicht is je eigen weerbericht als je in de spiegel kijkt kun je je eigen bui zien hangen Jan ’t Lam
Vragen en opdrachten voor de behandeling van het gedicht nr. 2.3.1
1. Welke woorden rijmen? 2. Wat wordt er van je gezicht gezegd? Waarom wordt het zo gezegd? 3. Wat zijn de twee betekenissen van het woord -bui-? 4. Wordt -bui- bij een slecht of een goed humeur gebruikt? (= een goede /slechte bui) 5. Hoe is het weer vandaag? Kans op een bui? Hoe was het weer gisteren? 6. In welke - bui- ben jij vandaag? Houd een week lang je -bui- (=humeur) en de -buien- (=het weer) in een schema bij. Wat zie je na een week? Komen beide -buien- tegelijkertijd? Of is er verschil? 7. Sommige woorden worden hetzelfde geschreven, maar hebben een andere betekenis, bijv. bank(waarop je kunt zitten) en bank(om geld te halen). Bedenk nog meer woorden. Zulke woorden worden homoniemen genoemd.
Gedicht 2.3.2* het weer
al ben ik koud tot op het bot de sneeuw smelt in mijn handen Willem Hussem
Gedicht 2.3.3** het weer
En dan ten slotte het weeroverzicht vannacht eerst nog donker, morgen kans op meer licht. Lévi Weemoedt
Gedicht 2.3.4 inrichting, er
Het oude huis Voor dit huis blijf ik vaak staan Stap ik voorbij, zal ik binnengaan? De deur staat altijd op een kier. Woont er een heks of een vampier? Holle stappen op de gang. Ben ik dapper, ben ik bang? De living leeg, het huisontvolkt Gordijnen waar het stof uit wolkkt. Een foto in een oude lijst De klok die steeds twaalf uur aanwijst. De loper op de trap vergaan. Tijd die doodstil is blijven staan. Jan van Coillie Uit: De dichter is een tovenaar
Gedicht 2.3.5 het weer
Storm ’t Stormt. De wind Hij giert en gilt en buldert in de straten Hij bromt en suist en zweept en smijt Hij kant niets liggen laten. Nu rust hij uit en gluurt en tuurt waar hij op af kan springen waar of hij ergens in de buurt zijn leden door kan wringen. Daar klapt hij 1000 zwepen uit en zwiept ze op de daken. Hij tracht met uitgestrekte arm den hemel aan te raken. Hij sist. nu gooit hij wat omver, smijt alles door elkander. Nù draaft hij Door een schuur. Dan springt hij Op een muur. Bespeelt De schoorsteenpijpen Uj, uj uj ujjj om dan, luid gillend naar omhoog te vliegen in een strakke boog om daar een donderwolk te grijpen. Hij neemt er één. Hij neemt er twee En scheurt ze dan aan stukken. Dan springt hij
Loodrecht Naar beneê En gaat een huis omrukken. Maar plotseling Kan hij liggen gaan Zóó breed Zóó stil Zóó zwart En groot Als waar Zijn ziel Voor eeuwig Dood. I.K. Bonset Uit: Nieuwe woordbeeldingen; de gedichten van Theo van Doesburg
Gedicht 2.3.6. het weer, regen
Drijf Lopen in de regen lekker zonder jas! Met je tong de druppels vangen. Samen stampen in een plas. Tot alles van je hemd tot aan je lijf, van je haar ror aan je sokken, helemaal drijf! Wie de meeste regen heeft,. die heeft gewonnen. En dan naar huis.... Dag mam! Theo Olthuis Uit: Druppels vangen
Gedicht 2.3.7. het weer, winter
Winterochtend Ik loop naar buiten en zie meteen dat ik besta: mijn adem is een wolk. de deur van de schuur snurkt nog en mijn fiets heeft geen zin om mee te gaan. Het wiel sleept een beetje en de ketting hoest, maar het moet. School bestaat ook in de winter als het guurt en de dag lekker uitslaapt onder een deken van nacht en mist en dauw. Dan ziek ik jou, net zo dapper als ik, het schoolplein op gaan. Je zwaait. en heel, heel de wereld wordt wakker. Ted van Lieshout Uit: Mama! Waar heb jij het geluk gelaten?
Gedicht 2.3.8. regen, kleding
Regengebed God, of wie ook zorgt voor regen, kan het ’s morgens pas beginnen na de klok van kwart voor negen? Anders moet ik dus dat pak aan, oh dat vreselijke pak waarin Ii me goed voor gek voel staan En ’t heeft geen zin om onderweg in de regen te gaan stoppen. Word ik nat, dan heb ik pech. Goed, ik zit op school te plakken. Maar dat zit de hele klas want iedereen haat regenpakken. Bas Rompa Uit: Als je goed om je heen kijkt zie je dat alles gekleurd is
Gedicht 2.3.9.** verleden tijd, langgeleden, de Muur
Langgeleden Ik wandelde en kwam bij een muur Waar was het geluk? Aan deze kant. Waar was de waarheid? Aan deze kant. Waar scheen de zon? Aan deze kant. Waar was ik vrij? Aan deze kant. Ik trapte tegen de muur. Ik zocht een gat in de muur. Toen ging ik een paar passen achteruit, deed mijn ogen dicht, hield mijn hoofd omlaag haalde diep adem. Toon Tellegen
Vragen en opdrachten voor de behandeling van het gedicht nr. 2.3.9. 1. Rijmt het gedicht? 2. Welke woorden herhalen zich? Waarom? (= nadruk leggen) 3. Is het een muur van een huis of een losstaande muur?Wat zou er zich achter de muur bevinden, denk jij? 4. Waarom maakt de ik-figuur een gat in de muur, denk jij? 5. Wat verwacht de ik-figuur te zien, denk jij? 6. Waar bevindt zich in jouw omgeving een muur? Waarom bouwt men een muur? Wat verstaat men onder De Muur? 7. Bedenk eens wat de ik-figuur gaat doen, nadat hij diep adem heeft gehaald. Maak het gedicht dan met je eigen woorden af. 8. Past het beeld bij de tekst? 9. Geluk, waarheid, zon en vrij zijn woorden die aan deze kant van de muur te vinden zijn. Welke woorden zou je aan de andere kant van de muur kunnen vinden? Wat is positief/negatief?
Gedicht 2.4.1 Ned. feestdagen: zwarte piet; tot overeenstemming komen
Zou ik een pietje mogen zijn? Dag sinterklaas zou ik een pietje mogen zijn één met een pietenpakje wat dat lijkt me reuzefijn ik ben niet bang voor paarden en durf best op het dak en ik ben sterk genoeg om te sjouwen met de zak een kleine witte pieterman dat staat toch heel apart maar als dat een probléém is nou....dan schilder ik me zwart Marianne Busser en Ron Schröder Uit: Het grote versjesboek
Gedicht 2.4.2 Ned. feestdagen, Sinterklaas; zit te denken
De vergeetachtige Sinterklaas Zou dit Nederland wel wezen? Is dit werkelijk mijn paard? Waar heb ik mij zak gelaten En mijn mijter en mijn baard? Wanneer was ik ook weer jarig... In september of in maart? Ik ben onderhand geloof ik Wat verstrooid geraakt van aard. En de grijze lucht rondom mij Is nog steeds niet opgeklaard. En ook is dit harde zadel Voor een man als ik niks waard. Nee, ik raak de laatste jaren Op mijn reizen van de kaart. Shel Silverstein Uit: Ik val omhoog
Gedicht 2.4.3 uitnodiging, herhaling etenswaren
De uitnodiging Ik ben door de Reuzen te eten gevraagd Ik denk niet dat ik ga, want het is te gewaagd. Ze eten misschien avocado met ei, of canard à l’orange met bessengelei Misschien is er biefstuk met erwten en friet of rosbief met sla, mayonaise en biet. Of anders een reerug me pommes duchesse, en haricots verts of zelfs bouillabaisse. Er zou ook Zeeuws lam en witlof kunnen zijn; of pruimedanten gevuld konijn. Of pastei met ragout van duif en patrijs en haas en fazant en amandelspijs Misschien wel shoarma of sjisj kebab, of zalm of forel of kreeft of krab. Kabeljauw en tonijn met een bitterbal, gevolgd door een stamppot van zeewier en kwal. Daarna nog sla en een stuk camembert. En na al dat heerlijks ook nog een dessert Een ijstaart met slagroom een pudding met fruit, petits fours en bonbons, en likeur tot besluit. Toch heb ik ’t dineetje maar afgezegd, want ik vrees dat IK eindig als hoofdgerecht Colin McNaughton Uit: Kijk maar uit, want het stikt hier van de griezels
Gedicht 2.4.4 smoesje
Pijn Ik heb oijn. Dat doet zeer. Het doet zeer in mijn rool. ‘Mam, ik heb heel erge pijn. Het doet zeer in mijn rool. Hoef ik nu niet niet naar school?’ Mama zegt:’ In je wat, schat? Een mens hééft geen rool. Dus die doet ook geen pijn.’ ‘Ik heb wél een rool. Hierzo, vlak naast mijn bog. Ik weet het, want ik voelt het toch?’ Toch moest ik naar school. Ik vind het vals. Morgen neem ik wel pijn in mijn hals. Bies van Ede Uit: Puit plep twiet
Gedicht 2.4.5 Smoesje; Zin om te gaan
Vandaag wil ik niet naar school Vandaag wil ik niet naar school mama, ‘k heb geen zin om naar school te gaan. Hoef ik één keertje niet naar school mama, Mag ik één dagje over slaan? Nee, jij moet echt naar school hoor schat. Geen mens die je smoesjes gelooft. Ze redden het trouwens niet zonder jou. Je bent nota bene het hoofd! Colin McNaughton Uit: Kijk maar uit, want het stikt hier van de griezels
Gedicht 2.5.1 eten (fig.)
Bakken en braden Ik sudder soms van woorden En wentel mij door taal Ik schrijf en schrap en adem een verhaal Ik snijd, ik kap Ik maal en ik fileer Ik ben dol op letters En proef ze keer op keer Bloemen zijn wel aardig Maar woorden zeggen meer Leg ze neer in zinnen Taal smaakt soms zo teer Hans Hagen Uit: salto natale
Gedicht 2.5.2 Eten
Konijn mijn opa plantte wortels hij hield veel van konijn in december koos hij uit de ren de vetste het mes werd met zorg gewet mijn zusje gilde harder dan ’t konijn dat opa vilde Hans Hagen Uit: salto natale
Gedicht 2.5.3 met z’n + getal + en
daar stond de nieuwe vriend van mijn vriendin precies tussen ons tweeën in en toen ik vroeg wat zij van onze vriendschap vond kreeg ik zijn antwoord uit haar mond Nannie Kuiper Uit: Een zeldzaam exemplaar
Gedicht 2.5.4 recepten
Recepten Elke dag wel weer een bericht dat het niet goed gaat met de aarde. Dokters nemen bodemmonsters, Vangen lucht, proeven water en schrijven vellen vol recepten uit. Maar de aarde is zo gezond als een vis. Het zijn de mensen, waar iets loos mee is. Theo Olthuis Uit: Een gat in de hemel
Gedicht 2.5.5 eten, welbevinden betrekk.vnw
Eten Ik dek de tafel en zet borden op het linnen en leg servetten neer, bestek, opschepgerei en zet in ’t midden vast de bak met sla erbij, en mep mijn broertje want die pikt die plakjes ei. Als mam het vraagt, toep ik de anderen naar binnen. Er wordt getreuzeld, maar ten slotte schuiven aan de leden van ’t gezin die in dit huis bestaan, zij die gebleven zijn en niet zijn weggegaan. En als we eindelijk met eten gaan beginnen, dan valt het op: een stoel blijft leeg en staat alleen, Daar zat een vader ooit, die uit ons huis verdween nadat een ambulance in de straat verscheen. We praten vrolijk over vriendjes en vriendinnen; ook zonder vader gaat het leven verder, hoor. Maar als een stilte valt, dan denken wij in koor aan hem en eten ondertussen rustig door. Ted van Lieshout Uit: Mama! Waar heb je het geluk gelaten?
Gedicht 2.5.6 eten, zeggen wat men graag wil
Ik dek onze tafel ik dek onze tafel met stilte, schuif voor onze ramen het donker dicht en ik denk niet dat je thuiskomt om te eten, te slapen, te zeggen dat je ons verlaat. Blijf maar weg en doe dat zo stil dat zelfs je naam niet valt. Ted van Lieshout Uit: Mama! Waar heb je het geluk gelaten?
Gedicht 2.5.7 uit eten gaan
Vreemd restaurant Ik zei: ik blief een stukje bief. En zachtjes klonk het : boe. Toen keek ik op en schrok me rot. De kelner was een koe. Ik schreeuwde: nee! Bief! Weg ermee! Maar de kip laat ik niet staan. Toen hoorde ik: dat pik ik niet. De barman was een haan. Ik zuchtte: fout, geen kippenbout, Als er maar zeebaars is. Toen keek ik door de keukendeur: De chef-kok was een vis. Ik geilde: is hier alles vis, Gevogelte of rund? Dan wil ik enkel een dessert, Ik neem een slagroompunt. O nee, zei men toen zeer bezwaard, De directrice is een taart. Shel Silverstein Uit: Ik val omhoog
Gedicht 2.5.8 betrekk. vnw, welbevinden
Lieve Jenny, Een kat die niet komt als je ze roept en opeens ongevraagd tussen je benen door flopet, die hooghartig de ogen sluit als je ze wenkt maar tegen je vlijt als je bezig bent, die haar achterwerk naar je toe draait als je ze aait maar je kopjes geeft als je vol gepieker zit. Zo ben ik soms. Ed Franck Uit: Met armen te hoekig voor sierlijke vleugels
Gedicht 2.6.1 lichaam
SOMS Ik wacht soms op twee ogen Een stem, een woord, een wang Op straat, soms in de bus Iemand fietst voorbij En lacht denk ik aan mij Ik zweef, ik schrijf, ik schreef Stromend water staat zo stil Maanden, dagen, uren Rimpelingen blijven staat Stilte mag soms duren Hans Hagen Uit: Maar jij
Gedicht 2.6.2. lichaam
Krimpvrij Een man in Krimpen aan de Lek Had zo’n afschuwelijke grote bek, Dat de hoeken Bij het vloeken Elkaar ontmoetten in z’n nek. John O’Mill Uit: Dichterbij
Gedicht 2.6.3 lichaam
Lichaam mijn voeten houden haast niet bij waarheen mijn hoofd wil gaan mijn denken loopt verwoed aan kop beveelt de rest poot aan zo ren ik door mijn leefgebied mijn hersens achterna te moe om nog te voelen ik besta Nannie Kuiper Uit: een zeldzaam exemplaar
Gedicht 2.6.4 lichaam (Sumerisch vers)
Waar Mijn ogen praten, ik zoek je mond Mijn oren luisteren , waar is je stem Geef me vleugels, kijk me aan Zweef als stof om me heen Ik wacht tot de zon je verlicht Dat ik je kan raken, je heupen, je gezicht Je armen als de sikkel van de maandag Jij bent het water, het vuur Van mijn lippen. Jij spant mij Laat me smelten als zout In jouw schaduw wil ik staan Mijn ogen staren, ik zoek je mond Mijn oren luisteren, waar is je stem Geef me vleugels, kijk me aan Hans Hagen Uit: Maar jij
Gedicht 2.6.5 lichaam
Ik wou dat ik een spiegel is een muur die terugkijkt – zonder knipperen blijf ik staan en staar ik iemand aan hij maakt zijn mond nog mooier zijn ogen lach in het glas ik wou dat ik die ander was voor de spiegel of alleen ben ik even wie ik wil maar op school en op een foto sta ik zo angstig stil Hans Hagen Uit: salto natale
Gedicht 2.6.6 lichaam
Kussen Zoals in een film Met open mond De hoofden dwars Wie buigt links En wie buigt rechts Ogen dicht of stiekem loeren kussen zoals in de film tongen heet het het is een soort van roeren Hans Hagen Uit: salto natale
Gedicht 2.6.7 kleding
de klas vrij uniform gekleed een modebeeld verplicht wat gisteren nog prachtig was vandaag – echt geen gezicht en morgen geldt een nieuwe norm voor wat dan trendy heet o, koning van dit klererijk je onderdanen up to date maar allemaal gelijk Nannie Kuiper Uit: Een zeldzaam exemplaar
Gedicht 2.6.8 lichaam (fig.)
ogen dicht en kijkdoos open daar mezelf zien lopen – blij met een schooltas en vriendinnen vooraan in de rij ogen dicht en niet meer denken aan die ruzie met de klas toen ze zeiden dat ik altijd al een buitenbeentje was op mijn veel te lange tenen liep ik aardig uit de pas Nannie Kuiper Uit: een zeldzaam exemplaar
Gedicht 2.6.9 lichaam (fig.)
vroeger vroegen grote mensen wat ik worden wou en toen had ik zoveel mooie plannen over wat ik zou gaan doen vroeger kon ik alles worden maar die tijd is nu voorbij want ze zien -afschuwelijkeen studiehoofd in mij Nannie Kuiper Uit: Een zeldzaam exemplaar
Gedicht 2.6.10 kleding/stofadjectief
Steen Er zat een steentje in mijn schoen zo eentje dat net zo lang lastig blijft doen tot je dan uiteindelijk stilstaat en het er uiteindelijk uithaalt jij vond er niet meer aan te doen een laatste woord een laatste zoen ik was zo’n steentje In jouw schoen Erik van Os Uit: Ik was een steentje in jouw schoen
Gedicht 2.6.11 zeggen wat je niet bevalt / niks
Boos Ik kan vandaag niks hebben, niks heb ben om me heen. Ik scheld en schop en schieten kan ik op iedereen. Vandaag kom ik uit bed, maar met mijn verkeerde been. De fiets van onze buren beneden in de hal, die stoort me nu al weken. Vandaag krijgt hij een knal. Vandaag ben ik geprikkeld, een netelig geval. Dat hondje in de Hoogstraat doet er verstandig aan vandaag zijn bek te houden. wil het nog voortbestaan. Vandaag ben ik een nare en laat me lekker gaan. En kom ik jou soms tegen, maak dan je borst maar nat. Let heel goed op je woorden. Ik ben op oorlogspad. En morgen vraag je maar,waar ik gisteren last van had.) Bas Rompa Uit: Vertrektijden
Gedicht 2.6.12 lichaam, zweten
Zwouten Ik heb het heet ik zweet en jij? ik niet ik heb het koud ik zwout zwout? Zwout is fout het is ik ril of ik bibber of ik heb het koud maar niet ik zwout zwout is fout ik zwout moet ik toch weten ik zeur toch ook niet over jouw zweten. Erik van Os Uit: De man die in sprookjes geloofde
Gedicht 2.6.13 kleding
Blijheid is een schone met paarse bloemetjes Verdriet is een zwarte jas Arrogantie is een even opvallende string die boven je broek uitkomt Tolerantie is een mooi gestreept shirtje Razernij is een wit gestippeld bordeauxrode bolhoed Moeheid is een witte nachtjapon Gezelligheid is een gouden haarband WAT zou ik vandaag aandoen? Tara Brosschot Uit: Doe maar dicht maar
Gedicht 2.6.14 lichaam, voelen trein, niks
Vreemde meneer Hij gaat zitten naast me in de trein, en zijn enorme been valt tegen mijn knie. Hoe kan hij dat niet voelen niet weten niet merken Dat ik eigenlijk niemands been tegen me aan wil?ik kan Het mijne wegtrekken, maar dat doe ik niet. Moge mijn knie branden tegen zijn dij, moge hij schrikken van de helse pijn moge hij merken dat ik besta en zeggen:pardon! En dat ik dan kalm en plechtig zonder stotteren deze woorden spreek: geeft niks. Ted van Lieshout Uit: Mama! Waar heb je het geluk gelaten?
Gedicht 2.6.15 superlatief
De liefste van de klas Als je vindt – hij is de liefste en de knapste van de klas en hij draagt de leukste kleren en de allermooiste jas en hij heeft de mooiste ogen en het allerleukste haar en hij zegt de liefste dingen en doet nooit gemeen of raar en hij heeft de sterkste handen en de allermooiste stem nou dan ben je – ‘k weet het zeker toch wel verliefd op hem! Marianne Busser en Ron Schröder Uit: Het grote versjesboek
Gedicht 2.6.16 vieze kleren
Stinklied Dag, dames en meneren, wij dragen vuile kleren, van modder taan ze stijf, ze plakken aan je lijf. Die vlekken en die vegen, daar kunnen wij wel tegen, wij vinden het wel fijn om vies en goor te zijn. Wij willen ook niet douchen, wij doen zoals een poesje, wij likken ons wel schoon, wij likken. Heel gewoon. Mijn moeder wast mijn oren, ze wast me ook van voren. mijn moeder wast mijn kont. dat is toch niet gezond? Van wassen ga je blinken. laat ons maar lekker stinken, en door de wereld gaan met vuile kleren aan. Willem Wilmink Uit: Ik snap het
Gedicht 2.6.17 Amsterdam
Amsterdam Op ‘t water vaart een schip met een blauw licht langzaam voorbij. Een kind dat wakker ligt, daar op dat schip, zal ’t zelfde lichtje zien en voelt zich veilig, en het denkt misschien: wat ook voorbijvaart, steden die je ziet en wijde landschappen....mijn lichtje niet. Willem Wilmink Uit: Ik snap het
Gedicht 2.6.18 kleding
Verdwaald in het warenhuis Tussen damesonderbroeken moet ik nu mijn moeder zoeken in dit grote warenhuis. Hoe kon ik hier zo verdwalen? Straks komt een vreemde man me halen in dit grote warenhuis. Hoeden, petten, mutsen, dassen, messen, vorken en matrassen in dit grote warenhuis. Ach, ik sta van schrik te beven. Moet ik dan mijn hele leven blijven in dit warenhuis? Willem Wilmink Uit: Ik snap het
Gedicht 2.6.19 kleding
Van een duizendpoot De moeder van een duizendpoot is vreselijk ontevreden, want haar zoontje is zojuist in de sloot gegleden. En als je even rekent weet je wat dat betekent: op z’n hoofd een grote buil en duizend sokjes vuil! Han G. Hoekstra Uit:Rijmpjes en versjes uit de nieuwe doos
Gedicht 2.6.20 uiterlijk, tweeling
De Harlinger tweeling In Harlingen woont een tweeling, de tweeling Pim en Piet, maar wie nu Pim en wie nu Piet is, dat zie je bijna niet.
Allebei hebben ze twee oren, twee ogen, een neus en een mond. Allebei hebben ze witte tanden, en hun wangen zijn rood en rond. Bijna kun je ze niet herkennen, aan één ding zie je het slechts: Het is Pim, die zijn scheiding links heeft, en Piet met zijn scheiding rechts. Han G. Hoekstra Uit: Rijmpjes en versjes uit de nieuwe doos
Gedicht 2.7.1** tijd, reizen
Om op tijd te zijn Ga op tijd op reis om het meest en het mooist mee te maken leer je buik de klok dan weet je precies hoe laat het is want wie voelt hoe laat het is gaat op tijd op reis Erik van Os
Vragen en opdrachten voor de behandeling van het gedicht nr. 2.7.1 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Waar gaat dit gedicht over? Rijmt het gedicht? Waarom moet je op tijd op reis gaan, denk jij? Leg uit waarom je buik als klok moet fungeren.(= aanvoelen komen, zenuwen) Leg uit: de dubbele betekenis van -hoe laat het isWaar en wanneer was jij wel eens te laat? Zei je buik toen iets? Waarom wel/niet? 7. Waar moet je voor zorgen om op tijd te zijn (= van te voren alles klaar leggen, weten waar je aan toe bent/wat je kunt verwachten) 8. Stel: je gaat naar Ameland. Waar moet je van te voren voor zorgen. Schrijf met je partner de woorden op. Vergelijk de woorden/zinnen met andere lln. heeft iedereen dezelfde woorden? 9. Kun je echt je buik de klok leren? 10. Leg uit wat de dichter precies bedoelt (= zorg dat je nooit te laat komt, dat je voorbereid bent).
Gedicht 2.7.2 schoolreis, zee
voor ons plezier een werkweek met de hele klas aan zee maar ziek van heimwee ’s nachts heel stiekem In mijn dagboek schrijven Dat ik nog liever doodga Dan hier blijven Daar overleef ik het wel mee Nannie Kuiper Uit: Een zeldzaam exemplaar
Gedicht 2.7.3 vakantie
Vakantie Morgen gaan we met vakantie de gang staat al vol dozen Vader zingt onder zijn colapet en loopt zich uit te sloven. Ik schaam me voor zijn witte benen. De buurvrouw lacht over de heg. Ze komt nog zogenaamd iets lenen. Ik hoor niet wat moeder zegt. Bah, het voelt zo raar vanbinnen. Alles gaat vandaag veel te vlug. En ik moet zo vraag gaan slapen. Waren we maar weer terug! Johanna Kruit, Uit: Van Alphen tot Zonderland
Gedicht 2.7.4 zee
Ik heb het warm. Ik heb het koud. Alleen de zon bekommert zich om mij. Als ik uit de zee stap, zie ik mijn voetsporen op het hete steen. De zon wist ze uit alsof ik verdween. Ik loop met lege armen om me heen. Ted van Lieshout Uit: Mama! Waar heb jij het geluk gelaten?
Gedicht 2.7.5. Twee lange weken vakantie, het weer zou (conditionel) Vader kon zomaar een zomerhuis huren. Een enkele bui had De Bilt ons voorspeld. Dat er dat buitje twee weken zou duren, is iets wat De Bilt er niet bij had verteld. ’t Zomerhuis lekte uit zeventien gaten, nog erger was ’t klapperend bosrestaurant waar we zo nu en dan pannenkoek aten in d’allerneerslachtigste hoek van ons land. Twee lange weken in bosrijke streken, twee weken lang in een bosrijk gebied. Moeder zei steeds dat de lucht wel zou breken, maar war er ook brak....de lucht was het niet. Drassige bodem en bomen die dropen, geen hemd en geen broek en geen handdoek meer droog. Wij werden langzaam door schimmels beslopen, maar moeder hield moed en keek steeds omhoog. Soms waren mensen verdwaald op ons paadje, precies zo verzopen en rillerig als wij. Die bleven staan en ze maakten een praatje en trokken vervolgens verbitterd voorbij. Twee weken lang in bosrijke streken, twee weken lang in een bosrijk gebied. Moeder zei steeds dat de lucht wel zou breken, maar wat er ook brak...de lucht was het niet. Vanaf de dag dat de school weer begon, schijnt nu al weken een stralende zon. Willlem Wilmink Uit: Ik snap het
Gedicht 2.7.6 vakantie,ansichtkaart
M’n vader M’n vader is met vakantie, dat duurt al een helepoos, elke week krijg ik een ansichtkaart en die stop ik in een doos, ‘k Heb er al een stuk of tien, Als m’n vader terug is, dan mag ie ze natuurlijk allemaal een keertje zien. Theo Olthuis Uit: Als je goed om je heen kijkt, zie je dat alles gekleurd is
Gedicht 2.7.7 vakantie, trekken
Reisverslag We hebben ontzettend gelachen in de vakantie. Als we niet moesten lachen in de vakantie Zeiden we: hallo hallo wie stinkt daar zo. Daar moesten we dan weer om lachen in de vakantie, Samen met fiets en tent, trekkend door eigen land. Anton Korteweg Uit: Als je goed om je heen kijkt zie je dat alles gekleurd is
Gedicht 2.7.8 vakantiefilm
Vakantiefilm Soms gaan we weer met vakantie. Het licht moet uit En op het scherm komen we aan. Dit is de camping Daar is de kapotte stoel. Moeder maakt soep En ik een pijl en boog. Bij het kanovaren Draait vader de film Altijd terug: Uit de boot gevallen Er weer in, en vlug tegen De stroomversnelling op.
We lachen harder Dan toen het gebeurde. Johanna Kruit Uit: Als je goed om je heen kijkt zie je dat alles gekleurd is
Gedicht 2.7.9 vakantie,strand, verleden tijd, adjectief, kleur, vergrotende trap
Strandwandeling met mijn dochter We liepen op een middag langs het strand. September. Herfstig weer. De kust verlaten. Drijfhout. Een bal die badgasten vergaten. De wind blies brede ribbels over ’t strand. Heel in de verte ging een schip voorbij, ergens ter hoogte van de horizon. Ze vroeg – het nakijkend zolang ze kon – Waar zou het heengaan? En ze keek naar mij. Zee wier, groenzwart, een zwaar verroest stuk ijzer. Een plank, waarop, half leesbaar, sunkist stond. En verder stilte, overal in ’t rond. De zee werd wilder en de lucht werd grijzer Een meeuw vloog langs,krijste, en werd kleiner. En toen ze weer: hoe stil kan het wel zijn? Han G. Hoekstra Uit: Als je goed om je heen kijkt zie je dat alles gekleurd is
Gedicht 2.7.10** zee, strand, adjectief
Het land is warm. De weg is wit. Het duin is leeg. De zee is stil. De zon is grijs. De dag is heel. Gerrit Krol
Vragen en opdrachten voor de behandeling van het gedicht nr. 2.7.10 1. Wat voel je als je dit gedicht hoort? Voel je warmte, kou? Welke kleur heb jij voor ogen als je aan dit gedicht/ de zomer denkt? 2. Waar speelt dit gedicht zich af? Ben jij wel eens aan zee geweest? 3. Ben je wel eens op een eiland geweest? Was het daar precies zo als het gedicht. beschrijft? Of was het anders? 4. Zou het land warm kunnen zijn? Zou de weg wit kunnen zijn? Zou het duin leeg kunnen zijn? Enz. enz. Waarom gebruikt de dichter juist deze woorden ( = bijv. nw.)? Wat bedoelt de dichter met: - de dag is heel-, denk jij? 5.Teken dit gedicht. 6. Schrijf dit gedicht met andere bijv.nw. op. Bijv.: het land is koud. Denk erom, dat je eenlettergrepige woorden gebruikt, want het gedicht heeft een ritme. Hoe wordt de laatste zin?
Gedicht 2.7.11**
I
ik zie de zee de zee ziet mij dag zee Hoe gaat het? ik eb, zegt de zee wat heb je?, zeg ik ik heb eb doet dat zeer? nee, zegt de zee een zee heeft geen zeer. Frank Eerhart
Vragen en opdrachten voor de behandeling van het gedicht nr. 2.7.11 1. Waarover gaat dit gedicht? 2. Wie spreken in dit gedicht, denk jij? Als het geen mens is, wie zou dan kunnen spreken, volgens jou? 3. Welke woorden zijn belangrijk in dit gedicht volgens jou? (=eb,heb(ben), zee, zeer) Met welke woorden ‘speelt’ de dichter? Wat is het woordgrapje? (=eb + heb, zee + zeer) 4. Vul in de plaats van -eb- eens -vloed- in. Klinkt het gedicht nog steeds grappig? Waarom wel/niet? 5. Heeft de dichter lang nagedacht over dit gedicht? Verklaar je antwoord. 6. Past het beeld bij het gedicht? Of zou jij het gedicht anders willen uitbeelden? Hoe dan? Teken het gedicht.
Gedicht 2.7.12** zee, woordspel
Bij Noordwijk zwom een nat konijn te midden van een school tonijn ‘Tja, sprak het beest,’dat komt er van als men de ta niet zeggen tan’. Kees Stip Plint
Vragen en opdrachten voor de behandeling van het gedicht nr. 2.7.12 1. Geef aan wat je mening is over dit gedicht. Is het grappig, serieus bedoeld enz.? 2. Wat doet de dichter in dit gedicht?(= speelt met de woorden konijn + tonijn, met kan + tan) 3. Wie is -het beest-? 4. Wat valt je op aan dat wat hij zegt? (= Hij kan zelf -kan- niet zeggen, terwijl hij beweert dat het konijn dat niet kan zeggen). 5. Heeft de dichter lang nagedacht over dit gedicht? Verklaar je antwoord. 6. Past het beeld bij het gedicht? 7. Ken jij ook woorden zoals -konijn + tonijn-? Schrijf ze met je partner op. 8. Probeer dan samen met je partner een soortgelijk gedicht te schrijven. Pas op: houd hetzelfde ritme aan als het bovenstaande gedicht heeft. Is het moeilijk/makkelijk om ook zo’n gedicht te schrijven? Verklaar je antwoord.
Gedicht 2.7.13 trein halen, loket,
Alleen met de trein Als ik de trein niet haal ontspoor ik in de tijd. De rij voor het loket maakt mijn handen klam en ik moet nog zoeken welk perron. Als ik hijgend in de trein zit die gaat rijden raak ik kwijt. Ik moet plassen en ik vraag: Deze gaat toch naar Den Haag? Ze knikken en mijn kaartje heb ik ook nog in mijn jas. ik zit goed, in tweede klas en heb de trein gehaald, ben op het nippertje gevonden terug van hopeloos verdwaald. Ted van Lieshout Uit: Als je goed om je heen kijkt, zie je dat alles gekleurd is
Gedicht 2.7.14 strand, zand
De invloed van matige wind op kleren Ga je naar het strand? Mag ik als je terugkomt het zand uit je schoenen voor de bodem van mijn aquarium? K. Schippers Uit: Als je goed om je heen kijkt zie je dat alles gekleurd is
Gedicht 2.7.15 zee horen
De zee De zee kun je horen met je handen voor je oren, in een kokkel, in een mosterdpotje, of aan zee. Judith Herzberg Uit: Als je goed om je heen kijkt, zie je dat alles gekleurd is
Gedicht 2.8.1 nieuws
Een fazant Er was eens een fazant die wilde per se in de krant met een ware heldendaad Maar ach, je weet wel hoe dat gaat Een jager schiet zo’n beestje dood En in de krant staat levensgroot HEDENAVOND WEER FAZANT IN UW VERTROUWDE RESTAURANT. Erik van Ons Uit: De man die in sprookjes geloofde
Gedicht 2.8.2 nieuws
Twee slakken waren al sinds jaren op weg van Groningen naar Haren. Ten slotte kwam geheel ontdaan de oudste bij het eindpunt aan. Hij slikte en sprak diepbewogen: ‘Mijn broer is uit de bocht gevlogen.’ Vic van de Reijt Uit: Ik wou dat twee hondjes was
Gedicht 2.8.3** contactadv., imp./ perfectum
De enige die ik wil ben jij en je naam heb ik nooit gehoord Op een keer ontmoeten wij elkaar of niet het maakt niet uit. Wel zie ik steeds weer al die anderen tussen ons en blijf ik denken aan jou en herinner me al die plaatsen waar ik geweest ben en vraag me af waarom jij daar niet verscheen Cees van Raak
Vragen en opdrachten voor de behandeling van het gedicht nr. 2.8.3 1. Wat voel je bij dit gedicht? 2. Wat voor soort gedicht is dit? Welk woord past bij dit gedicht?(= verlangen/ hoop) 3. Kent de ik de -jij-? Uit welke zinnen blijkt dat? 4. Er is een regel die doorloopt, zonder punt erachter. Welke regel is dat? 5. Waarom doet de dichter dat? 6. Welke tijdsvormen komen in dit gedicht voor? 7. Denk je dat de -ik- de ander in de toekomst ontmoet? Waarom wel/niet? 8. Schrijf de eerste regel (De t/m/ jij) op. Schrijf vervolgens zelf een soortgelijk gedicht over verlangen in 4 regels. Kies met zorg je eigen woorden. Klinkt uit jouw gedicht ook verlangen, hoop? Welke woorden geven dat in jouw gedicht aan. Plint
Gedicht 2.8.4 nieuws
Vanavond zag ik een ma op schoenen een man zonder schoenen schoppen zijn magere rug lag als een voorwerp in het zand en niemand keek er naar om en miljoenen keken ernaar dronken koffie rookten zwegen of zeiden het is weer niks die tv vanavond. Een halfnaakte man vertrapt door een aangeklede Ellen Warmond Uit: Dichterbij
Gedicht 2.9.1
Als jij ziek bent Als jij ziek bent Pijn hebt, misselijk bent Kun je echt niet slapen Wil je wel dat er iemand bij je blijft Om wat met je te praten Dan is het net of het minder wordt De pijn en misselijkheid De nacht niet zo donker De nacht niet zo lang En eigenlijk ben je dan ook niet zo bang Ina Sipkes de Wit Uit: Nu jij ziek bent
Gedicht 2.9.2
Opa Opa moet naar het verpleeg tehuis want opa die is ziek oma blijft alleen zij heeft zoveel verdriet oma huilt om opa die nooit meer thuis zal komen opa huilt om oma omdat zij n nu alleen achterblijft als ik dan naar hem kijk voel ik ook verdriet en dat verdriet voelt en lijkt ook op een beetje ziek Ina Sipkes de Wit Uit: Nu jij ziek bent
Gedicht 2.9.3 ziek, ziekenhuis
In het ziekenhuis Mijn vriend ligt in het ziekenhuis heel hoog. Haast boven aan eigenlijk is het best leuk om naar hem toe te gaan eerst moet je met de lift dat is leuk, joh, met al die knoppen ik heb wel eens op elke knop gedrukt toen hebben ze mij eruit gestuurd moest ik trappen lopen....... hijgend kwam ik boven aan heb een poosje stil gestaan voordat ik naar mijn vriend toe ging die zei: waar bleef je toch? eerlijk heb ik hem gezegd wat ik in de lift had gedaan en toen voor straf al die hoge trappen op moest gaan mijn vriend ligt in kamer 610 vanaf beneden kun je zijn kamer zien. maar.....als je ál die trappen zag dan wilde je wel dat hij beneden lag Ina Sipkes de Wit Uit: Nu zij ziek bent
Gedicht 2.9.4 ziek
De eerste Vooraan bij het raam Was een plaats vrijdag die had iets met zijn bloed En school dus meestal thuis Ik mocht met juf mee Met de bloemen van de kwartjes En een boek Zijn gezicht leek nog witter dan de lakens Lichter nog dan glas Hij was de eerste die de school verliet De eerste van de klas Het boek kreeg hij niet uit Hij sloeg voortijdig dicht Hans Hagen Uit: salto natale
Gedicht 2.9.5 ziek
De kwakzalver Er was eens een Duitser in Aken Die vreselijk last had van braken. Bij wijze van pil Kreeg ie toen kikkerdril, wat ’t raken deed omslaan in kwaken. John O’Mill Uit: Dichterbij
Gedicht 2.9.6 ziek, prik
Prik Gisteren Was ik bij de dokter, Want ik moest een prik. Een naald met spul Ging in mijn arm. Ik durfde niet te kijken, Maar ik gaf geen kik! Ik deed alleen Wel even ‘slik’ Maar dat zag niemand. Theo Olthuis Uit: Druppels vangen
Gedicht 2.9.7 ziek
Te laat stel je voor ik sterf ik weet je mag er niet mee spotten maar stel je voor ziekte, auto, voor de trein dat ik er niet meer echt zou zijn krijgt iedereen dan spijt als ik met zand en bloemen wordt begraven omdat ze tot mijn laatste dag nooit iets bijzonders in mij zagen stel je voor je bent te laat als je nu niet met me praat Hans Hagen Uit: Salto natale
Gedicht 2.9.8 daarom
Waarom daarom (of het klemtoonliedje) Wil ik weten waaròm, zoek ik Wáárom Dáárom op. Hij heeft een harde houten kop. maar hij is echt niet dom. Vraag ik hem waaròm, Dan zegt-ie: ‘Wáárom? Wáárom? Dáárom! Dáárom! Dáárom! En voor de rest: daaròm!’ Zeg ik dan ontevreden: “Maar dáárom is geen reden, Zegt Wáárom Dáárom: ‘Doe niet zo stom, Daar gaat daaròm niet om! ‘ ‘Waar gaat waaròm dan om?’ Vraag ik dan weer. Maar hij: ‘Wáárom? Dáárom! - zoals ik al zei. En daar blijf ik bij!’ Hans Andreus, Uit: Holland rijmt
Gedicht 2.9.9 liefdesverdriet, griep
Verdrietgedicht Nooit zag ik jouw gezicht in het licht van de bioscoop Ik heb geen hoop het voelt als taaie stroop mijn leven zonder jou Er is enkel kou in mijn botten en in mijn hart heel diep of krijg ik gewoon de griep? Francine Oomen Uit: Hoe overleef ik een gebroken hart
Gedicht 2.10.1 Aan een klein meisje nationaliteit Dit is het land, waar grote mensen wonen, Je hoeft er nog niet in: het is her boos. Er zijn geen feeën meer, er zijn hormonen, En altijd is er weer wat anders loos. En in dit land zijn alle avonturen Hetzelfde, van een man en van een vrouw. En achter elke muur zijn andere muren En nooit een eenhoorn of een bietebauw. En alle dingen hebben hier twee kanten En alle teddyberen zijn hier dood. En boze stukken staan in boze kranten En dat doen boze mannen voor hun brood. Een bos is hier allee maar een boel bomen En de soldaten zijn niet meer van tin, Dit is het land waar grote mensen wonen.... Wees maar niet bang. Je hoeft er nog niet in. Annie M.G. Schmidt Uit: En wat dan nog?
Gedicht 2.10.2 Er was eens een dichter in Naarden Die trouw al zijn peukjes vergaarde, Daar draaide hij dan Nieuwe rokertjes van Waarvan hij de peukjes weer spaarde. Alex van der Heide Uit: C. Buddingh’, Het gevleugelde hobbelpaard
Gedicht 2.10.3 nationaliteit Een zeker Achmed in Bagdad Lag plat met z’n gat op z’n badmat, Zo las hij z’n dagblad, En iedereen zag dat, ’t is raar, maar in Bagdad daar mag dat. Alex van der Heide Uit: C.Buddingh’, Het gevleugelde hobbelpaard
Gedicht 2.10.4 nationaliteit
twee nachten als alle mensen op de wereld echt allemaal en tegelijk dezelfde kant op lopen tolt de aarde dan iets sneller rond en mijn hoofd wat minder ik wil graag omdat ik veel te lang moet wachten tot ik je overmorgen wee zal zien ik weet twee nachten duurt twee nachten maar het lijken er wel tien Hans Hagen Uit: Maar jij
Gedicht 2.10.5 nationaliteit
Het lied van Mustafa Het huis waar ik woon, heeft wel erg dunne muren en we wonen te dicht op een kluit. Dus een klein beetje herrie geeft ruzie met buren en zo’n ruzie maakt ook weer geluid. Men wil in dit land dat we heel anders leven, ook al zijn we hier soms maar kort. Maar mijn oom in Marokko heeft laatst nog geschreven dat ik te veel Nederlands wordt. Ik zal deze buurt op de duur wel verlaten, alhoewel ik er toch wel van hou. Maar ik wil wel eens hard kunnen zingen en praten en ik wil we eens weg uit de kou. Er is een land waar ze niet meteen vloeken, er is een land waar ik dikwijls van droom. Daar zal ik zelf wel een meisje gaan zoeken, tot verdriet van mijn vader en oom. Willem Wilmink Uit: We zien wel wat het wordt, liedjes voor kinderen in de groei
Gedicht 2.10.6* landen
Van hier naar daar Waar het stil is ga daar rustig zitten sluit je ogen neem een atlas tussen je oren laat je gedachten klampjes door spannende landen bladeren tot ze ergens komen waar het stil is daar waar is rustig gaan zitten om wat van de wereld te zien. Erik van Os
Gedicht 2.10.7 china
Chinese taalles Taugé taugé the tjong khing, ik wou dat ik naar China ging. taugé taugé Tsjeu la ling, hoor eens wat ik zing : Li tsjeh li tsjeh loempia, loempia fong leng. Peking nanking goe loe jok, sla de maat maar met je stok. Foe jong haj, tjap tjoi, tai pé, zing maar allemaal mee: Li tsjeh litsjeh loempia, loempia fong leng. Op de brug daar stond een heer, hij zag sterren in het meer. Visjes, visjes, af en aan, zwommen langs de maan. Li tsjeh li tsjeh loempia, loempia fong leng. Willem Wilmink Uit: Ik snap het
Gedicht 2.10.8 Vriendschap Allochtoon autochtoon
Wat Karin ervan denkt Er woont een meisje bij ons in de straat Dat met een Surinaamse jongen gaat. Oom Karel moppert dat zoiets niet hoort: Laat ze het zoeken bij haar eigen soort. In mijn huis kwam zo iemand er niet in.’ Ik denk aan mijn vriendin, Die zwart is en hier speelt zo vaak ze wil. Toch hou ik me maar stil, want ome Karel luistert toch nooit echt En noemt het ‘kinderpraat’ als je wat zegt. Zo’n oom, daar maak je je wel zorgen om: Al tweeënveertig jaar en nog zo dom. Willem Wilmink Uit: Ik snap het
Gedicht 2.10.9 vriendschap allochtoon autochtoon
Twee vriendinnen Blauw zijn je ogen en blond zijn je haren en blank is je vel, maar dat maakt me niet uit, we werden vriendinnen en zijn dat al jaren: het gaat om de harten en niet om de huid. Bruin zijn je ogen en zwart zijn je haren en donker je vel, maar dat maakt me niet uit, we werden vriendinnen en zijn dat al jaren: het gaat om de harten en iet om de huid. En willen ze ooit weer een oorlog beginnen, om afkomst of godsdienst en ook om het ras, dan schiet het mij heus wel op tijd weer te binnen dat ik hier op school jouw vriendinnetje was. Dan weet ik: wij zaten als goede vriendinnen gezellig op school bij elkaar in de klas. Willem Wilmink Uit: Ik snap het
2.10.10 herhaling adjectief, anders zijn
Leuk is raar Vuur is koud en kleddernat, van de zee is lekker droog, de ballon die stijgt omlaag en de baksteen valt omhoog. De lucht is lekker groen, Het gras toevallig blauw, De kat die blaft de hele dag en de hond die zegt: ‘Miauw’. Raar is leuk, gewoon dat is zo saai, Keer het om, geef de boel een draai. Raar is leuk, gewoon dat is zo saai. aap niet na, je bent geen papegaai. De zon is lekker vierkant, De ruit toevallig rond, Met koorts dan ben je beter En ziek zijn is gezond. Links is lekker rechts En hier toevallig daar. Ik word morgen tachtig En mijn oma zeven jaar. Wie steelt krijgt een beloning, Wie weggeeft is een dief. Voor braaf zijn krijg je strafwerk En klieren dat is lief. Achmed komt uit Holland En Johan is een Turk. Mijn moeder is een kerel En mijn vader draagt een jurk Koos Meinderts en Harrie Jekkers Uit: De kinderverslinder
2.10.11 landen
Op reis Zeg, zullen we naar Engeland gaan, waar hele leuke huizen staan met een dak van riet? Doe ik liever niet. In Frankrijk heb je heel veel pret daar gaan de kinderen laat naar bed, daar is het altijd feest Ben ik al geweest.
In Oostenrijk, dat weet je wel, heeft elke koe een eigen bel waar hij mee bellen kan. Hou ik niet zo van. In Spanje kun je heel misschien Sinterklaas nog even zien, Sinterklaas en Piet. Wil ik liever niet. Wat denk je dan van Nederland., met bos en hei, met zee en strand. met koe en schaap en geit? Regent het altijd. Willem Wilmink Uit: Als je goed om je heen kijkt, zie je dat alles gekleurd is
Gedicht 2.10.12 Nederlands-Indië
Padang, Palembang, Atjeh, Cheribon, Java, Sumatra, Soenda, Billiton: wie maar een beetje door ons buurtje sjouwt, raakt met de Gordel van Smaragd vertrouwd, Wanneer de tropenzon ter kimme gaat, loopt er een kantjil door de Timorstraat. En wie al eens een pisang goreng eet, bij maanlicht, dat hier ‘terang boelan’ heet, ontwaart een aangeschoten krokodil, die in Men’s Corner wat versieren wil. Willem Wilmink Uit: Ernstig genoeg
Gedicht 2.10.13 voc, als drinklied
Het schip van de Verenigde Oostindische Compagnie (VOC) Kon ik maar van dit zeilschip af, dit zeilschip af, ik hou niet van de zee. Maar ik ontloop een gevangenisstraf op dit schip van de voc: wie niet de bajes in wil gaan, kan kiezen voor de oceaan op een schip van de voc......hoj! We hebben rare figuren genoeg, figuren genoeg, op het schip van de voc: De een is geronseld in de kroeg en de ander op de plee. Daarginder, heel hoog in het want, gaat weer zo’n echte bajesklant op het schip van de voc....hoj! Er vaart een vreemde lichtmatroos een lichtmatroos op het schip van de voc. Wat doet die vreemde, bleke roos en wat doet de kapitein ermee? Wie dat matroosje naakt zou zien, die kreeg twee prachtige borsten te zien op het schip van de voc...hoj! We hebben ook een predikant, een predikant, een blikken dominee. Die preekt zo aardig en interessant op het schip van de voc. Hij kijkt zo vaak zo diep in het glas dat hij niet meer weet wie Jezus was, op het schip van de voc....hoj! We hebben een ouwe chirurgijn, een chirurgijn op het schip van de voc. Die werkt de zieken die er zijn nog verder in de puree. Hij hakt je armen en benen eraf en geeft je een eerlijk zeemansgraf onder ’t schip van de voc....hoj! We eten een droge scheepsbeschuit, ja, scheepsbeschuit, we drinken bedorven thee. Al onze tanden vallen uit, op het schip van de voc. Soms gaat er iemand overboord, die is per ongeluk vermoord op het schip van de voc...hoj! Zo varen we het zeegat uit, het zeegat uit, op het schip van de voc. En we keren weerom, beladen met buit, maar daar krijgen we niks van mee. Van diedeldiedum, delirium en een dooie rat in een vat met rum op het schip van de voc....hoj! Willen Wilmink Uit: Ernstig genoeg
2.10.14 Nederlands-Indië, heimwee, taal
Op twee plaatsen tegelijk
Hoe zou het leven staan, daar in die kleine kampong? Is die muziek daar nog van gamelan en krontjong? Zouden er nog zoveel prinsesjes zijn op Bali? Bestaat dat liedje nog: terang boelan di kali? Misschien dat u dit liedje niet helemaal verstaat, Dat u niet eens de naam begrijpt van uw eigen Timorstraat.... Mijn hart is op twee plaatsen tegelijk, Vooral ook in de stilte van de nacht. Mijn hart is in het Nederlandse koninkrijk En in de Gordel van Smaragd. In Rotterdam of Heerlen of in Oude Pekela Zie ik de verre kust van Ambon, Soemba, Soembawa, En ik zie sawah’s in de mist., blak langs de Afsluitdijk: Mijn hart is op twee plaatsen tegelijk. De kantjil heeft nog steeds wel honderd loze streken. De wajangpoppen staat te kijken of ze breken. In de alan-alan ligt Sarina fijn te vrijen, Maar kassian, daar komt een tijger tussenbeien. ’t Is mogelijk dat dit liedje wat vreemd voor u zal zijn, Dat u niet eens de naam begrijpt van uw Buitenzorgplein.... Mijn hart is op twee plaatsen tegelijk, Vooral ook in de stilte van de nacht. Mijn hart is in het Nederlandse koninkrijk En in de grote Gordel van Smaragd. In Rotterdam of Heerlen of in Oude Pekela Zie ik de verre kust van Ambon, Soemba, Soembawa En ik zie sawah’s in de mist, vlak langs de Afsluitdijk: Mijn hart is op twee plaatsen tegelijk. Daarginder is een land vol wonderlijk getover. Het heimwee naar dat land, dat gaat niet zomaar over. We hebben het hier goed, maar de gedachten zwerven Door een heimwee dat ons kind, ons kleinkind nog zal erven. Misschien dat u dit liedje een beetje zal ontgaan, Dat u niet eens de naam begrijpt van uw Halmaheralaan....
Mijn hart is op twee plaatsen tegelijk. Willem Wilmink Uit: Ernstig genoeg
2.10.15 Nederlands-Indië heimwee, taal
Van moederland naar vaderland Wil iemand weten waar Indië nog ligt? Tussen Duitsland en de duinen, tussen Assen en Maastricht. Wij hebben samen onze Gordel van Smaragd zachtjes van het moederland naar het vaderland gebracht. Wij hebben ons een huis gebouwd uit scherven en uit brokken van wat vroeger is geweest. Wij hebben ons een huis gebouwd en hebben het betrokken en iedereen is welkom en het is altijd feest. Wil iemand weten waar Indië nog ligt? Tussen Duitsland en de duinen, tussen Assen en Maastricht. Wij hebben samen onze Gordel van Smaragd zachtjes van het moederland naar het vaderland gebracht. Wij namen Tandjong-Priok mee en Lombok en Semarang en Kepoelauan Alor. Madoera en de Javazee en Bali en Palembang. ’t Werd alles wel wat vager, maar daar wordt het mooier door. Wil iemand weten waar Indië nog ligt? Tussen Duitsland en de duinen, tussen Assen en Maastricht. Wij hebben samen onze Gordel van Smaragd zachtjes van het moederland naar het vaderland gebracht. Willem Wilmink Uit: Ernstig genoeg