$)!,%#4'2%.:%. ). .//2$ "2!"!.4 4533%. %.
*/3 37!.%."%2'
$)!,%#4'2%.:%. ). .//2$ "2!"!.4 4533%. %.
!BSTRACT This paper addresses the division of dialect areas in the Dutch province NorthBrabant, as proposed by Weijnen, predominantly in his dissertation (1937). The spread of dialect phenomena as described in more recent research results, such as Woordenboek van de Brabantse Dialecten (‘Dictionary of the Brabantic Dialects’) or Morphology Atlas of Dutch Dialects, is compared to the isoglosses Weijnen has drawn. Special attention is given to three dialect areas Weijnen has mentioned as ‘nonBrabantic’.
)NLEIDING
Eén van de hoogtepunten uit de geestelijke nalatenschap van prof. dr. A.A. Weijnen is de beroemde pijltjeskaart uit 1946 (recentelijk opnieuw gepubliceerd in Weijnen 2009: 38-39). Deze kaart is gebaseerd op het zogenaamde taalbewustzijn. De pijltjes geven aan welke plaatsen werden genoemd bij de vraag aan informanten op welke dialecten zij het eigen dialect het meest vonden lijken. De begrensde gebieden op deze kaart komen goed overeen met de gebieden op de overzichtskaart uit Weijnens proefschrift (1937: 191). Deze kaart toont de begrenzing van een aantal dialectverschijnselen, die in het proefschrift de revue passeren. Dat zijn vooral fonologische, maar ook morfologische en syntactische verschijnselen. Uit de voorbeelden die ik in deze bijdrage zal aandragen, blijken de begrensde gebieden overigens ook veelvuldig overeen te komen met de verspreidingsgebieden van woorden. Ook lexicale verschijnselen liggen dus feitelijk in het dissertatieonderzoek van Weijnen ten grondslag aan zijn bevindingen. In deze bijdrage worden drie van deze gebieden onder de loep genomen en er wordt daarbij een verbinding naar de hedendaagse situatie gelegd. Drie van de dialectgebieden op deze kaart liggen in Noord-Brabant maar ze horen feitelijk
Taal en Tongval 62, 2010-1
71
*/3 37!.%."%2'
Overzichtskaart uit Weijnen 1937: 191
niet bij het Brabantse dialectgebied. Of met de woorden van Weijnen: “in de provincie Noord-Brabant wijkt de tongval van drie kleine gebieden […] in zeer voorname trekken van de Noordbrabantsche af”. Dit werd trouwens eerder ook al geconstateerd door zijn leermeester Jac. van Ginneken blijkens de overzichtskaart in De regenboogkleuren van Nederlands taal (1931). Vervolgens worden de overige dialectgebieden onder de loep genomen, waarbij de beschrijving van Weijnen wederom tegen het licht van meer recente onderzoeksgegevens wordt gehouden.
$E DRIE NIET "RABANTSE DIALECTGEBIEDEN IN .OORD "RABANT
#UIJKLANDS
Op de eerste plaats wordt als niet-Brabants dialectgebied in Noord-Brabant door Weijnen het “Cuyksche” dialectgebied genoemd, dat overeenkomt met de geografische streek het Land van Cuijk. Ik zal voor dit dialectgebied hier de term Cuijklands gebruiken, aangezien Cuijks ook het dialect van het dorp Cuijk zou kunnen aanduiden. Weijnen noemt als typerende verschijnselen onder meer: - West-Germaanse î en û blijven ongediftongeerd: krīēge, ē bliefde, tied voor ‘krijgen, blijf je, tijd’ en huus voor ‘huis’; eerstgenoemde wordt gewoonlijk aangehaald als westgrens van dit dialectgebied, cf. Cajot (2006: 58):
72
Taal en Tongval 62, 2010-1
$)!,%#4'2%.:%. ). .//2$ "2!"!.4 4533%. %.
“als westelijke normaalgrens met het Brabants kan de diftongeringslijn (de grens tussen westelijkk ijs en oostelijk ies) s gelden die met de Peel en diens noordelijke verlenging samenvalt”. d verschijnt als iend: d biende, kiend, voor ‘binden’, ‘kind’; - ind - ald/t,t de l is bewaard: in een gedeelte van het Land van Cuijk is ‘koud’ kald en ‘hout’ holt; - minder verkorting dan in de Meierij: ‘toren’ is er niet tórree maar toore; - zwee(ch)ster voor ‘schoonzuster’ (hiervoor werd in het Woordenboek van de Brabantse Dialecten (WBD) geen bevestiging gerapporteerd, maar in het betreffende lemma zijn nauwelijks gegevens voor Noord-Brabant opgenomen); - look voor ‘ui’ (in plaats van juin); - bouw voor ‘oogst’; - mit voor ‘met’; - varr voor ‘stier’ (dat evenwel blijkens het WBD ook meer westwaarts in Noord-Brabant gezegd wordt). Hier kunnen talloze lexicale gegevens uit het WBD aan worden toegevoegd, zoals: - kog(ge) voor ‘nachtvlinder’; - g(e)linte voor ‘ afrasteren’, tegenover Noordoost-Meierijs vreeje; - vesper voor ‘wesp’, tegenover Noordoost-Meierijs weps, wezzep; - spraon voor ‘spreeuw’, tegenover Noordoost-Meierijs spruw; - stutje voor ‘poosje’, tegenover Noordoost-Meierijs lutske, welleke; - weit voor ‘tarwe’, tegenover Noordoost-Meierijs tèrw. Ook deel 10 van de Reeks Nederlandse Dialektatlassen (Hol en Passage 1966) toont bevestiging van de grens, bijvoorbeeld bij de verspreiding van de volgende benamingen: - pannelapper, pannelikker, pannevogel voor ‘vlinder’, tegenover NoordoostMeierijs zommervogel; - kikvorsesladder, kikvorsenbibbel voor ‘kikkerdril’, tegenover NoordoostMeierijs kikvorseklibber, kikvorseslibber. Als mogelijke oorzaken van de isoglosse tussen Oost-Noord-Brabants en Cuijklands worden door Weijnen de volgende zaken naar voren gebracht: - Geografisch gold het vroegere Peelmoeras als een barrière, waardoor er een strook tussen beide streken bleef waar geen nederzettingen werden gesticht: “De Peel blijkt dus een ethnologische grens te zijn want van
Taal en Tongval 62, 2010-1
73
*/3 37!.%."%2'
geen van beide zijden kwam men er overheen” (Weijnen 1937: 196). - Cultureel kan gewezen worden op de paasvuren, een Saksisch gebruik, dat in Brabant alleen voorkwam in het Land van Cuijk (Weijnen 1937 verwijst hier naar Roukens 1937: 222 en kaart 45), op kerken zonder dwarsbeuk die men enkel vindt in het Land van Cuijk en op de termijn waarop knechten en meiden gehuurd werden is (1 mei in het Land van Cuijk, in overig oostelijk Noord-Brabant 22 of 24 februari). Zie voor beide gebruiken Weijnen 1966: 113. - Historisch gezien is er de staatkundige ontwikkeling van de streek; de isoglossenbundel volgt nauwkeurig de grens tussen het hertogdom Brabant aan de westzijde en aan de oostzijde de stad Grave, het Land van Cuijk en de Baronie van Boxmeer, die zich oostwaarts oriënteerden op Gelre en Kleef. Die grens is waarschijnlijk dezelfde als de veel oudere grens tussen de oude Frankische gouwen Mosago en Texandria uit de 8e eeuw. Pas ten tijde van de Bataafse republiek wordt het Land van Cuijk aan Noord-Brabant toegevoegd (Weijnen 1937: 196-197). De dialectgrens tussen Cuijklands en Oost-Noord-Brabants is ondertussen zichtbaar geworden in het landschap. Daar waar Weijnen een nauwelijks bewoonde strook tussen beide gebieden constateerde, loopt nu de Middenpeelweg. Een scherpere markering van een isoglossenbundel is nauwelijks denkbaar. Zoals de Cuijklandse dialecten niet-Brabants genoemd kunnen worden, zo zijn ook de Noord-Limburgse dialecten niet-Limburgs. Beide dialectgebieden behoren tot het Kleverlands, dat ook Zuidoost-Gelderland bestrijkt en zich verder over de grens in Duitsland uitstrekt. Bij de erkenning van regionale talen volgens het Europees Handvest heeft dat tot de situatie geleid waarin de Noord-Limburgse dialecten wel zijn erkend als onderdeel van het Limburgs en de Cuijklandse niet, aangezien ze over de Maas in Noord-Brabant gesproken worden. Het illustreert glashelder dat de erkenning en de afbakening van het Limburgs niet op taalkundige gronden is gebaseerd maar op politieke gronden. In een onderzoek van Langens (2006: 51-57) naar dialectgebruik en –attitude op middelbare scholen blijken bijna net zo veel Limburgs dialect sprekende kinderen als Cuijklands dialect sprekende kinderen het Merlet College te Cuijk te bevolken. Dialectbeoefenaars uit het Cuijklandse gebied vinden trouwens wel aansluiting
74
Taal en Tongval 62, 2010-1
$)!,%#4'2%.:%. ). .//2$ "2!"!.4 4533%. %.
Kaart uit Swanenberg en Brok 2008: 32
bij het Brabants. Het betreft vooral schrijvers en dichters, zoals Carel Thijssen, Mientje Wever, Leo Wagemans en Diny van Oostrum, die onder meer publiceren in het tijdschrift-met-cd Brabants. Kwartaaluitgave over Brabantse taal, literatuur, muziek, dialect- en naamkunde en in Brabantse boekenweekboekskes. De kerstgedichtenwedstrijd in Brabantse dialecten vindt dit jaar zelfs voor de derde keer plaats in Boxmeer. Hoewel het karakter van het Cuijklandse dialect onmiskenbaar Kleverlands is gebleven, lijkt er in de identiteitsbeleving ruimte voor een Brabants gevoel te zijn. Ook dat illustreert dat politieke afbakeningen een rol spelen in de leefwereld van dialectsprekers.
+RANENDONKS
Na het Land van Cuijk is de tweede niet-Brabantse enclave in Noord-Brabant de gemeente Cranendonck. Dit kleine dialectgebied telt tegenwoordig zo’n 20.000
Taal en Tongval 62, 2010-1
75
*/3 37!.%."%2'
inwoners. Weijnen noemt de dialecten van Budel, Soerendonk en Maarheeze in zijn proefschrift “Budelsch” maar in 1946 spreekt hij liever van Kranendonks, genoemd naar de oude baronie met die naam (Budels zou tot een vergelijkbare betekenisverwarring als Cuijks kunnen leiden, omdat het ook het dialect van het dorp Budel kan aanduiden). Verder behoren ook de dialecten van Gastel, Budel Schoot en Budel Dorplein tot deze Kranendonkse dialectgroep. Cranendonck is sinds de gemeentelijke herindeling van 1997 ook de naam geworden van de fusiegemeente, met een wat gekunsteld aandoende archaïsche spellingswijze. Weijnen noemt als typerende dialectkenmerken onder meer: - de bekende verschuivingsvormen van de Uerdinger linie: ich, mich, ooch voor ‘ik’, ‘mij’, ‘jou’; - West-Germaanse î en û blijven ongediftongeerd, de û zelfs bewaard: krīēge, ē bliefde, vīēf, ē tied voor ‘krijgen’, ‘blijf je’, ‘vijf’, ‘tijd’ en hōēs ē voor ‘huis’; - him voor ‘hemd’; - mechje voor ‘meisje’; - kreum voor ‘kruiwagen’. Weijnen (1937) meldt nog niet dat de betoningslijn in deze regio samenvalt met de Uerdinger linie. Kranendonkse dialecten zijn namelijk de enige dialecten in Noord-Brabant waar sleep- en stoottoon voorkomen. Verder valt nog een morfeem op om de verleden tijd aan te duiden bij werkwoorden die een enclitisch pronomen hebben. Brandts (1997) heeft dit type vormen opgetekend bij mensen die al 40 jaar weg waren uit Budel. Het is een inmiddels verouderd verschijnsel. ‘Klop jij op de deur’ is te Budel klopde gi op de deur en ‘klopte jij op de deur’ is daar klopde-ne gi op de deur; klopde-nee is dus een werkwoordsvorm met verleden-tijdsuitgang én een enclitisch pronomen. Waarschijnlijk bestaat de vorm achtereenvolgens uit de werkwoordstam, de verleden tijdsuitgang, een hiaatvullende n en het enclitisch pronomen. Daarenboven zou Kranendonks klopde in het Oost-Noord-Brabants kloptee zijn. In het Kranendonks werken assimilatieverschijnselen soms anders dan in het Oost-Noord-Brabants. De titel van het werk van Brandts, Prodde nog Buuls? laat dat ook zien; waar in het Budels de t van ‘praten’ stemhebbend is geworden, blijft die t in het OostNoord-Brabants stemloos: pròtte nog plat? ‘spreek je nog dialect?’ Een typisch Brabants kenmerk dat de Kranendonkse dialecten wel hebben, is de vorm van het persoonlijk voornaamwoord met g in de tweede persoon enkelvoud: gi, ge
76
Taal en Tongval 62, 2010-1
$)!,%#4'2%.:%. ). .//2$ "2!"!.4 4533%. %.
en niet doe, zoals in Belgisch Limburg. Volgens Weijnen zijn de Kranendonkse dialecten niet Brabants en hij concludeert dat ze het sterkst Ripuarisch zijn van de dialecten in Noord-Brabant. De Kranendonkse dialecten vormen niet zo maar een geïsoleerd groepje on-Brabants in het zuiden van de provincie Noord-Brabant, maar ze vormen de noordelijke punt van het Dommellandse dialectgebied dat voor het grootste deel in Belgisch Limburg ligt. Als argument voor het meer Limburgse dan Brabantse karakter draagt Weijnen (1937) aan dat Budel de grootste gereformeerde gemeente van de Meierij was, waarschijnlijk ten gevolge van de aantrekkingskracht op protestanten uit de zuidelijke Nederlanden in de zeventiende en achttiende eeuw. De in het zuiden aangrenzende streken, nu Limburg in België, zijn dan Habsburgs en katholiek. Minder overtuigend lijken wellicht de argumenten op historisch-cultureel vlak: Budel ging van oudsher naar Aken in hoger beroep en Budel kende net als ZuidLimburg in zijn klederdracht geen witte muts meer. Terecht stelt Weijnen dat de sterk scheidende Peelmoerassen en de grote heidegebieden het Kranendonkse dialectgebied van Noord-Brabant geïsoleerd hebben en dat dat de oorzaak van de dialectverschillen is. Nog altijd ligt er aan de oostzijde net als aan de noordzijde een natuurlijke barrière met heide- en stuifzandgebieden (Budeler- en Weerterbergen). Die barrière werd nog eens versterkt door de Strijper Aa met zijn overstromingen (Minten 1998: 217). De Uerdinger linie volgt precies de loop van deze rivier die graag buiten zijn oevers trad. Dat is de natuurlijke factor die de religieus-politieke grens heeft gestimuleerd. Naar het westen naar Hamont en Achel was de regio open en er was volop handel op het stadje Hamont, dat trouwens ook het meest nabij gelegen is. Daarnaast hebben Budel, Soerendonk en Maarheeze een teutenverleden gemeen met Hamont en Achel (Swanenberg 2005). Teuten waren rondreizende ambachtslieden, die soms aanzienlijke rijkdom vergaarden. Enkele mooie ‘teutenhuizen’ in Budel, Maarheeze, Hamont en Achel getuigen daar nog van. De gemeente Cranendonck doet zijn karakter als grensgemeente eer aan. De laatste decennia zijn Budel en ommelanden steeds meer georiënteerd geraakt op de agglomeratie Eindhoven, maar Hamont blijft nabij. De dialectbeoefening vindt aansluiting bij Noord-Brabant (m.n. in de fictieve persoon van Junt, achter wie Diel Feijen en Johan Mathijssen schuil gaan), maar ook over de grens via talloze publicaties in de Grenskoerier.
Taal en Tongval 62, 2010-1
77
*/3 37!.%."%2'
7ESTHOEKS
Op de derde plaats is er helemaal aan de andere zijde van Noord-Brabant nog een gebied dat Weijnen als niet-Brabants bestempeld heeft. De Westhoek is de regio in noordwestelijk Noord-Brabant met plaatsen als Dinteloord, Willemstad, Klundert en Fijnaart, de geboorteplaats van Weijnen. In 1937 noemt Weijnen de dialecten nog “Hollands-Brabantse overgangsdialecten”, maar bijna zestig jaar later schrijft hij stellig dat het dialecten “op Hollandse grondslag” betreft (1996). De belangrijkste kenmerken die maken dat het Westhoeks meer Hollands dan Brabants klinkt, zijn volgens het dissertatieonderzoek van Weijnen, en hij herhaalt dat uitdrukkelijk in 1996: - de persoonlijke voornaamwoorden van de tweede persoon: jijj in plaats van gij, vandaar de spotbenaming voor de Westhoek: het Land van weet je (in plaats van wete gijj of witte gijj zegt men er weet je); e - de vorming van verkleinwoorden: vaak –je in plaats van –ke (lapje, hoekje in plaats van n lapke, hoekske, maar wel manneke, vrouwke) - een -t achter de persoonsvorm in de eerste persoon (ik doet in plaats van ik doei, ik doen). Dit gebied is na de Elizabethsvloed van 1421 pas aan het einde van de zestiende eeuw bedijkt en bewoond geraakt en dat geschiedde door mensen van uiteenlopende herkomst. De landarbeiders kwamen uit de Brabantse zandstreek maar de landeigenaren waren Zeeuwen en Hollanders. De Brabanders hebben zich aan hen aangepast, omdat de spraak van de hogere klasse meer prestige had. Het gebied is overwegend protestant, terwijl de aangrenzende Baronie van Breda overwegend katholiek is. In hun religieuze overtuiging hebben de inwoners van de Westhoek hun oorspronkelijke, Hollandse karakter al generaties lang bewaard. De dialecten van de Westhoek zijn het meest verwant aan de dialecten van de Hoekse Waard en de Alblasserwaard, maar ze lijken zich aan te passen aan de aansluitende West-Brabantse dialecten want ze verliezen de –t in ik doet en krijgen steeds meer verkleinwoorden op -ke. In de Buurtbank (www.buurtbankbrabant.nl) zijn verhalen van voormalige arbeiders in de vlasserij en de suikerbietenteelt opgenomen, waarin fraaie staaltjes van de lokale dialecten te horen zijn. Dialectbeoefening ontbreekt vrijwel in de Westhoek.
78
Taal en Tongval 62, 2010-1
$)!,%#4'2%.:%. ). .//2$ "2!"!.4 4533%. %.
Er lijkt enige verbrabantsing van de dialecten in deze drie ‘ exotische’ gebieden plaats te vinden, maar gedegen onderzoek zal moeten uitwijzen hoe verregaand deze verandering is.
$E OVERIGE "RABANTSE GEBIEDEN IN .OORD "RABANT
Hoe is het gesteld met de dialectgebieden in Noord-Brabant, die wel tot de Brabantse dialectgebieden gerekend worden? We vinden in het dialectonderzoek van de laatste decennia volop bevestiging van de dialectgrenzen, zoals ze door Weijnen werden opgetekend. Als men bijvoorbeeld de grens tussen het Midden- en Oost-Noord-Brabants neemt en men bekijkt vervolgens het materiaal uit de Morfologische Atlas van de Nederlandse Dialecten (MAND)1, dan vallen enkele verschijnselen samen met de grens die Weijnen voornamelijk heeft gebaseerd op de umlaut in de derde persoon enkelvoud: hij valt/vèlt, hij komt/kùmt, hij lópt/lupt. Neem bijvoorbeeld meervoudsvorming bij het woord ‘boom’ in Noord-Brabant. Oostelijk NoordBrabant heeft uitgangsloze vormen met gepalataliseerde klinker. Het woord ‘boom’ is behandeld op de MAND-kaart 1.6.1.8. Palatale klinkers (in vormen als beum) komen in de oostelijke helft van Noord-Brabant voor, vanaf de lijn Den Dungen, Oirschot en Reusel. Vergelijkbare kaartbeelden zien we bij ‘stoelen’ ( (stoele vs. stuul) en ‘haken’ ((haoke vs. hèùk). k De MAND-kaarten bij ‘wegen’ (1.6.1.20) en ‘dagen’ (1.6.1.21) laten ook meervoudsvorming zonder uitgang, maar nu met klinkerverlenging zien in de oostelijke helft van Noord-Brabant (weege ( vs. weeg, daoge vs. daog). g Den Dungen, Oirschot en Hilvarenbeek resp. Vessem vormen nu de westgrens. Vergelijkbare kaartbeelden zien we bij ‘glazen’ met glaos en ‘schepen’ met scheep in het oosten. Ook op de kaarten van ‘armen’ en ‘schoenen’ zien we dezelfde grens terug, met uitgangsloze meervoudsvormen in Oost-Brabant. Bij deze woorden treedt dan samenval van enkelvoud en meervoud op ((een en twee èèrm, resp. schoen). In Goossens (1996: 65) wordt de grens van de umlaut in woordvorming (in morfologische functie) bij de meervoudsvorming echter veel oostelijker gelegd. De westgrens loopt daar ongeveer van Grave via Beek en Geldrop naar Leende. 1
Er is onvoldoende materiaal voorhanden om de MAND-gegevens in dit onderzoek in te zetten voor de kleinere gebieden Westhoeks, Kranendonks en Cuijklands.
Taal en Tongval 62, 2010-1
79
*/3 37!.%."%2'
Inderdaad lijkt umlaut in Brabant enkel nog in het Land van Cuijk, de gemeente Cranendonk en het Peelland een morfologische functie bij meervoudsvorming te hebben. Meervoudsvorming zonder uitgang is in het gebied tussen beide grenzen (tussen Den Dungen, Oirschot en Reusel aan de ene kant en Grave, Beek en Leende aan de andere) de laatste eeuw sterk op zijn retour. Toch werden er in de MAND nogal wat gevallen van umlautsmeervouden bij woorden met oo, ao en oe opgetekend voor de dialecten ten oosten van Den Dungen-Oirschot-Reusel. Verder naar het zuidoosten worden er ook nog verschillende umlautsmeervouden bij woorden mett o en a geconstateerd. Bij woordgroepen van onbepaald lidwoord, bijvoeglijk naamwoord en vrouwelijk zelfstandig naamwoord heeft het bijvoeglijk naamwoord geen uitgang: - ’n hóg kaast, voor ‘een hoge kast’; - ’n klèin kat, voor ‘een kleine kat’; - ’n lang lat, voor ‘een lange lat’; - ’n nééj bóks, voor ‘een nieuwe broek’. Dat geldt echter niet voor bijvoeglijke naamwoorden die eindigen op plosieven ((p, t, k), op s, woorden met meer dan een lettergreep op gg, en occasioneel niet voor woorden op f: - ’n witte hen, voor ‘een witte kip’; - ’n deftige daame, voor ‘een deftige dame’; - ’n lilleke meid, voor ‘een lelijke meid’. Dit verschijnsel is Zuidoost-Nederlands en in Brabant loopt de grens volgens de kaarten in de MAND ongeveer van Den Dungen naar Oirschot naar Reusel. Ook dit verschijnsel bevestigt dus de grens tussen Midden- en Oost-Noord-Brabant zoals Weijnen die in zijn dissertatie beschreef. In het meervoud kan het bijvoeglijk naamwoord ook de uitgang missen: - gruun durre, voor ‘groene deuren’; - lang latte, voor ‘lange latten’. De grens in dat geval is in de MAND wederom Den Dungen-Oirschot-Reusel. Een andere grens die Weijnen in 1937 heeft vastgesteld, loopt tussen het Noordwest-Brabants en het Midden-Noord-Brabants, grofweg parallel met de rivier de Donge. Opvallende lexicale verschillen zijn onder meer: - westelijk vent tegenover oostelijk mens voor ‘echtgenoot’;
80
Taal en Tongval 62, 2010-1
$)!,%#4'2%.:%. ). .//2$ "2!"!.4 4533%. %.
- westelijk kaok, koon tegenover oostelijk wang voor ‘wang’; - westelijk pakke tegenover oostelijk vatte voor ‘pakken’; - westelijk peekes tegenover oostelijk wörtelkes voor ‘worteltjes’; - westelijk aon tegenover oostelijk nòr voor ‘naar’. De grens kunnen we toetsen aan de gegevens die Weijnen voor de Reeks Nederlandse Dialektatlassen (1952) heeft opgetekend. Voor ‘kikker’ noteerde Weijnen puit, puut in het westen en in Midden- en Oost-Noord-Brabant kikvors, kikbil. Een strook aan weerszijden van de Donge fungeert bij deze verschillen in dialectbenamingen vaak als een overgangsgebied. Rond de Donge vinden we voor ‘kikker’ dan kienkvors, kienkpuit, kinkenduut en kinkeluter. r Weijnen (1937: 163 onder voetnoot 3) tekende in datzelfde overgangsgebied op dat melk en mölk binnen dialecten tegenover elkaar zijn komen te staan ten gevolge van terreinverlies van de Oost-Brabantse term romme. Melk betekent in de nieuwe situatie ‘melk’ en mölk ‘karnemelk’. Het Woordenboek van de Brabantse Dialecten bevat talloze kaarten die op lexicaal niveau de dialectgrenzen in Noord-Brabant volgens Weijnen bevestigen.
Gebiedsindeling WBD, de provincies Noord-Brabant, Antwerpen en Vlaams-Brabants en het hoofdstedelijk gewest Brussel Taal en Tongval 62, 2010-1
81
*/3 37!.%."%2'
De gebiedsindeling die in het WBD wordt gehanteerd, is wat Noord-Brabant betreft, gebaseerd op Weijnen 1937 en 1946. De cijfercodes van de gebieden staan voor: 11 Markiezaats 12 Baronies 13 Antwerps (samen: 10 Noordwest-Brabants) 21 Tilburgs 22 Hollands-Brabants 23 Maaslands (samen: 20 Midden-Noord-Brabants) 31 Kempenlands 32 Noord-Meierijs of Noordoost-Meierijs 33 Peellands 34 Geldrops 35 Heeze-en-Leendes (samen: 30 Oost-Noord-Brabants) 41 Noorderkempens 42 Zuiderkempens ( samen 40: Kempens) 51 Kleinbrabants 52 Pajottenlands 53 Centraal Zuid-Brabants 54 Hagelands (samen: 50 Zuid-Brabants) 60 Getelands 70 Westhoeks 80 Cuijks of Cuijklands 90 Budels of Kranendonks De verspreiding van de volgende woordvormen valt precies samen met één of meer dialectgebieden: - ploegdrieverkee ‘kwikstaart’ alleen in het Cuijklands, - beer ‘bes’ alleen in het Cuijklands, - rui ‘schommel’ alleen in het Cuijklands en Maaslands, - suur ‘schommel’ alleen in het Kranendonks, - brobbell ‘braambes’ alleen in het Kranendonks en Heeze-en-Leendes, - miezeke, meuzeke ‘donderbeestje’ alleen in het Westhoeks, - broekekster ‘gaai’ alleen in het Hollands-Brabants, - meie ‘met bloemen versieren’ alleen in het Baronies, - rengel ‘regen’ alleen in het Baronies, - klokkebaaii ‘blauwe bosbes’ alleen in het Markiezaats en Baronies, - spellekoker ‘vrucht van de meidoorn’ alleen in het Markiezaats,
82
Taal en Tongval 62, 2010-1
$)!,%#4'2%.:%. ). .//2$ "2!"!.4 4533%. %.
- hicht ‘hagedis’ alleen in het Noordoost-Meierijs, - plukkem ‘onkruid’ alleen in het Peellands. En dat is nog maar het topje van de ijsberg. Men zou een groot aantal kaartjes uit het WBD op elkaar kunnen leggen om de patronen in lexicale variatie te kunnen vergelijken. In feite hebben we dat gedaan.
Kaart uit De Vriend, Swanenberg en Van Hout 2007: 105
De kaart die hier is afgebeeld laat twee indelingen zien, een isoglossenkaart met zwarte lijnen die de WBD-gebiedsindeling weergeeft en een verdeling van symbolen die aan plaatsen zijn verbonden. De symbolen zijn toegekend op basis van een kwantitatieve methode die is uitgewerkt in De Vriend, Swanenberg en Van Hout (2007), waarbij de lexicale data werden bewerkt en er uiteindelijk op basis van ruim 100.000 gegevens werd geclusterd. De resultaten van de kwantitatieve methode zijn gebiedsvormend en de verspreiding volgt weliswaar niet precies de grenzen, maar wijkt toch niet sterk af van de WBD-gebiedsindeling, die voor Noord-Brabant zoals gezegd gebaseerd is op het proefschrift van Weijnen.
3LOT
Relatief recente onderzoeksgegevens uit bijvoorbeeld de MAND of het WBD tonen aan dat de verspreiding van dialectverschijnselen sterk overeenkomt met de gebiedsindeling zoals die werd voorgesteld door Weijnen in zijn dissertatie. De
Taal en Tongval 62, 2010-1
83
*/3 37!.%."%2'
dialectgrenzen van Weijnen, die zijn overgenomen in de WBD-gebiedsindeling, zijn ook in het hedendaags dialectgebruik nog regelmatig terug te vinden. De drie dialectgebieden die als niet-Brabants gekarakteriseerd zijn, blijken in de beleving van de hedendaagse dialectsprekers wel onderdeel van het Brabantse erfgoedterritorium uit te maken. Men realiseert zich er wel dat men er niet prototypisch Brabants spreekt, maar men voelt zich niettemin Brabander en men vindt de tongval wel degelijk een Brabantse tongval. Het construct van de administratief afgebakende provincie heeft zich ontwikkeld tot een daadwerkelijk beleefde en gevoelde entiteit met een gedeeld taalgebruik, in al zijn diversiteit. ,ITERATUUR BRANDTS, C. (1997). Prodde nog Buuls? Budel. CAJOT, J. (2006). De grenzen van het Kleverlands. In: Jaarboek van de Vereniging voor Limburgse Dialect- en Naamkunde 8, 55-68. Hasselt. GOOSSENS, J. (1996). Hoe is het Nederlandse taalgebied tot stand gekomen? In: Acta Neerlandica Wratislaviensia , 63-78.Wroclaw. HOL, A.R. EN J. PASSAGE (1966). Dialektatlas van Oost-Noord-Brabant, de Rivierenstreek en Noord-Nederlands-Limburg. g Antwerpen [Reeks Nederlandse Dialektatlassen 10]. LANGENS, E. (2006). Dialect en school. Een onderzoek naar dialectgebruik en –attitudes van leerlingen in het voortgezet onderwijs. Tilburg [Bachelorscriptie Interculturele Communicatie, Universiteit van Tilburg]. MAND, G. DE SCHUTTER, B. VAN DEN BERG, T. GOEMAN, T. DE JONG (2005). Morfologische atlas van de Nederlandse dialecten. dl. 1: meervoudsvorming bij zelfstandig naamwoorden, vorming van verkleinwoorden, geslacht bij zelfstandig naamwoord, lidwoord en bijvoeglijk naamwoord. Amsterdam. MINTEN, R. (1998). De isoglos(se) van de Strijper Aa (III). In: Aa-kroniek 17, 217-222. ROUKENS, W. (1937). Wort- und Sachgeographie Südost-Niederlands und der umliegende Gebiete. Nijmegen.
84
Taal en Tongval 62, 2010-1
$)!,%#4'2%.:%. ). .//2$ "2!"!.4 4533%. %.
SWANENBERG, J. (2005). De Kranendonkse dialecten: hoe Brabants of Limburgs zijn ze?. In: Aakroniek 24, 80-91. SWANENBERG, J. EN H. BROK (2008). Het Brabants beschreven. Dialect in Noord-Brabant, met een bibliografie van 1776 tot 2007. Alphen aan de Maas. VRIEND, F. DE, J. SWANENBERG EN R. VAN HOUT (2007). Dialectgebieden in Brabant. Geografische clustering op basis van de ruwe lexicale gegevens van het Woordenboek van de Brabantse Dialecten. In: Taal en Tongval. Themanummer 20, 83-110. WBD, ANTOON A. WEIJNEN ET AL. (1967-2005). Woordenboek van de Brabantse Dialecten. Assen / Utrecht. WEIJNEN, ANTOON A. (1937). Onderzoek naar de dialectgrenzen in Noord-Brabant, in aansluiting aan geographie, geschiedenis en volksleven. Fijnaart. WEIJNEN, ANTOON A. (1946). De grenzen tussen de Oost-Noordbrabantse dialecten onderling. In: OostNoordbrabantsche Dialectproblemen. Amsterdam [Bijdragen en Mededeelingen der Dialecten-Commissie van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen te Amsterdam VIII], 1-15. WEIJNEN, ANTOON A. (1952). Dialect-atlas van Noord-Brabant. Antwerpen [[Reeks Nederlandse Dialectatlassen 9]. WEIJNEN, ANTOON A. (1966). Nederlandse dialectkunde. Tweede druk. Assen WEIJNEN, ANTOON A. (1996). De positie van het Westhoeks. In: R. van Hout en J. Kruijsen, Taalvariaties. Toonzettingen en modulaties op een thema. Dordrecht, 281-286. WEIJNEN, ANTOON A. (2009). De dialecten van Noord-Brabant. Derde druk. Alphen aan de Maas.
Taal en Tongval 62, 2010-1
85