Student, docent of onderwijs: wat maakt het verschil? Een onderzoek naar succesfactoren voor het onderwijs Nederlands aan eerstejaars mbo-studenten met een taalachterstand
Simone van Reij 5925738 Masterscriptie geschreven in het kader van het afstudeeronderzoek voor de duale masteropleiding Nederlands als Tweede Taal Faculteit der Geesteswetenschappen Universiteit van Amsterdam Begeleid door: Dr. C.G. van Beuningen (Universiteit van Amsterdam) Drs. W.M.M. Stockmann (ROC Tilburg) Tweede lezer: Prof. Dr. F. Kuiken (Universiteit van Amsterdam) Augustus 2011
Inhoudsopgave Samenvatting.............................................................................................................. 3 1
Inleiding .............................................................................................................. 5
2
Achtergronden.................................................................................................... 8
3
4
2.1
Nederlands in het mbo ................................................................................. 8
2.2
Nederlands op het ROC Tilburg ................................................................. 13
Opzet en uitvoering onderzoek......................................................................... 18 3.1
Onderzoeksmethode .................................................................................. 18
3.2
Populatie en onderzoeksgroep................................................................... 18
3.3
Instrumenten .............................................................................................. 18
3.4
Dataverzameling ........................................................................................ 25
3.5
Dataverwerking .......................................................................................... 26
Resultaten ........................................................................................................ 28 4.1
Resultaten TNT populatie........................................................................... 28
4.2
Resultaten TNT onderzoeksgroep.............................................................. 32
4.3
Resultaten succesfactoren ......................................................................... 39
4.4
Resultaten lesobservaties .......................................................................... 52
4.5
Resultaten evaluaties lessen Nederlands en taalrekenwerkplaats............. 56
5
Conclusies........................................................................................................ 65
6
Discussie en aanbevelingen............................................................................. 69
Literatuur .................................................................................................................. 71 Bijlage 1 Vragenlijsten onderzoek taalvaardigheid eerstejaarsstudenten mbo ..... 72 Bijlage 2 Observatielijst onderzoek taalvaardigheid eerstejaarsstudenten mbo.... 75 Bijlage 3 Kenmerken locatie A .............................................................................. 76 Bijlage 4 Kenmerken locatie B .............................................................................. 79 Bijlage 5 Kenmerken locatie C .............................................................................. 83 Bijlage 6 Kenmerken locatie D .............................................................................. 87 Bijlage 7 Kenmerken locatie E .............................................................................. 89
2 van 90
Samenvatting Door alarmerende berichten in de media over het lage taal- en rekenniveau van leerlingen, is er de afgelopen jaren meer aandacht gekomen voor het taal- en rekenonderwijs in het Nederlandse onderwijs. Het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft in de Wet referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen vastgelegd aan welke eisen leerlingen in alle lagen van het onderwijs moeten voldoen op het gebied van taal- en rekenvaardigheid. Voor het middelbaar beroepsonderwijs heeft de invoering van deze wet als gevolg gehad dat onderwijsinstellingen een taal- en rekenbeleid op moesten stellen. Het ROC Tilburg, een grote onderwijsinstelling voor middelbaar beroepsonderwijs in de regio Tilburg, heeft het nieuwe taal- en rekenbeleid vastgelegd in het Implementatieplan Nederlands en Rekenen. In dit plan staat beschreven welke activiteiten het ROC in de periode 2010 tot 2013 onderneemt om het taal- en rekenniveau van de studenten te verhogen en achterstanden weg te werken. Eén van die activiteiten betreft het opzetten van een taalrekenwerkplaats op elke locatie, waar studenten extra ondersteuning kunnen krijgen op het gebied van Nederlands en rekenen. De implementatie van het taal- en rekenbeleid wordt door middel van monitoring geëvalueerd en, indien nodig, aangepast. Dit onderzoek kan als een extra vorm van monitoring van het taalbeleid gezien worden. Het onderzoek richt zich alleen op taal en niet op rekenen. Doel van het onderzoek was inzicht te geven in de invloed van verschillende factoren op de vooruitgang in taalvaardigheid Nederlands van mbo-studenten met een taalachterstand. Het taalniveau van alle eerstejaars mbo-studenten van studiejaar 20102011 is tweemaal getoetst op de vaardigheden Structuur, Stijl/Spelling, Woordkennis, Leesvaardigheid en Luistervaardigheid met een tussenperiode van 6 maanden. Bij de eerste afname bleek dat de studenten gemiddeld een achterstand hadden van ongeveer een half taalniveau op alle vaardigheden ten opzichte van het referentieniveau 2F, behalve op Structuur. In 6 maanden tijd zijn de studenten significant vooruitgegaan op alle vaardigheden, behalve op Structuur. Daarmee hebben de studenten de achterstand echter niet weggewerkt. Naast bovengenoemde kwantitatieve analyse is ook een kwalitatieve analyse gedaan van het taalniveau en de student-, docent-, en onderwijskenmerken van 12 eerstejaars mbostudenten met een taalachterstand. Deze studenten hebben allemaal extra taalondersteuning gehad in de taalrekenwerkplaats. De 12 studenten hadden gemiddeld een achterstand op alle vaardigheden en zijn in 6 maanden tijd alleen significant vooruit gegaan op Woordkennis en Leesvaardigheid. Op de vaardigheid Structuur zijn ze gemiddeld zelfs achteruit gegaan in niveau. Bij geen van de vaardigheden is het de 12 studenten gelukt om de achterstand in te halen in 6 maanden tijd. Van de onderzochte kenmerken is alleen een duidelijk verband gevonden tussen de moedertaal van de student en de vooruitgang in taalvaardigheid Nederlands. De moedertaalsprekers (NT1-studenten) bleken in dit onderzoek een voordeel te hebben ten opzichte van de tweede-taalleerders (NT2studenten). Hierbij moet wel opgemerkt worden dat het ging om zeer kleine aantallen: 8 NT1studenten en 4 NT2-studenten. Deze conclusie geldt dus alleen voor deze onderzoeksgroep en kan niet zonder meer gegeneraliseerd worden. In het onderzoek is ook gekeken naar de tevredenheid van studenten en docenten over de lessen Nederlands en de
3 van 90
taalrekenwerkplaatsen. De 12 studenten waren over het algemeen meer tevreden over de taalrekenwerkplaatsen dan over de lessen Nederlands. De meningen over de lessen Nederlands waren meer verdeeld. Uit de evaluaties kwam een aantal suggesties voor verbeteringen naar voren, waar het ROC iets mee zou kunnen doen. Deze suggesties hadden betrekking op: roostering, facilitering, grootte van de klassen en sancties voor studenten die niet op komen dagen in de taalrekenwerkplaats. De belangrijkste kanttekeningen bij het onderzoek, en aanbevelingen voor verder onderzoek waren: - de grootte van de onderzoeksgroep: met slechts 12 studenten is het lastig om verbanden te vinden, waardoor er dus weinig uitkomsten uit het onderzoek zijn gekomen. Bij volgend onderzoek zou een groter onderzoeksgroep wellicht meer resultaten opleveren; - de toets waarmee het taalniveau van de studenten is gemeten, toetste alleen de receptieve vaardigheden. Om een completer beeld te krijgen van het taalniveau van studenten, zou je in volgend onderzoek ook de productieve vaardigheden moeten meten.
4 van 90
1
Inleiding
Sinds een aantal jaren klinken er alarmerende berichten in de media over het lage taal- en rekenniveau van mbo-studenten. Een groot deel van de studenten zou de Nederlandse taal onvoldoende beheersen om succesvol hun opleiding af te kunnen ronden en later te kunnen functioneren in een beroep. Deze berichten hebben ook de overheid bereikt en als gevolg hiervan heeft het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) in 2007 de Expertgroep Doorlopende Leerlijnen Taal en Rekenen, onder leiding van Heijm Meijerink1, in het leven geroepen. De expertgroep had als opdracht gekregen om een advies uit te brengen over de eisen die gesteld kunnen worden aan leerlingen in alle lagen van het onderwijs met betrekking tot hun taal- en rekenvaardigheid. Het advies is vastgelegd in het hoofdrapport Over de drempels met taal en rekenen, dat de expertgroep in 2008 uitbracht. In het advies werd gesproken over een referentiekader voor taal en rekenen voor het gehele onderwijs, van het basisonderwijs tot het hoger onderwijs, waarin is vastgelegd wat leerlingen op een bepaalde leeftijd moeten kennen en kunnen met betrekking tot Nederlands en rekenen. De expertgroep heeft het idee van een dergelijk referentiekader verder uitgewerkt en op 1 augustus 2010 is de Wet referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen van kracht geworden. De invoering van deze wet heeft belangrijke consequenties voor onderwijsinstellingen. Binnen het middelbaar beroepsonderwijs betekent dit dat niet alleen de referentieniveaus ingevoerd moeten worden voor alle kwalificatieniveaus, maar dat deze ook getoetst gaan worden via centraal ontwikkelde examens. Om dit te kunnen bereiken, dient het mbo structureel meer aandacht te besteden aan taal en rekenen binnen het onderwijs. Het ministerie van OCW stelt 50 miljoen euro beschikbaar om deze intensivering van het taal- en rekenonderwijs in het mbo mogelijk te maken. In het Uitvoeringsplan taal en rekenen mbo van het ministerie van OCW staat beschreven wat er van de mbo-instellingen wordt verwacht met betrekking tot het taal- en rekenonderwijs, hoe de 50 miljoen wordt ingezet en welke ondersteuning het ministerie biedt. De looptijd van het uitvoeringsplan is vier jaar: van 1 januari 2010 tot 31 december 2013. Van de onderwijsinstellingen wordt verwacht dat ze een implementatieplan taal en rekenen schrijven, waarin ze uiteenzetten hoe ze het taal- en rekenbeleid vorm gaan geven in de vastgestelde periode. Het ROC Tilburg is een grote onderwijsinstelling voor middelbaar beroepsonderwijs in de regio Tilburg, dat ook met achterstanden wat betreft het taal- en rekenniveau van studenten kampt. In het kader van het Uitvoeringsplan taal en rekenen mbo heeft het ROC Tilburg in 2010 het Implementatieplan Nederlands en Rekenen geschreven. Hierin staat beschreven welke activiteiten het ROC onderneemt om het taal- en rekenniveau van de studenten te verhogen. Eén van die activiteiten betreft het inrichten van een taalrekenwerkplaats op elke locatie. 1
Aangezien Heijm Meijerink de voorzitter is van de expertgroep, wordt deze ook ‘Commissie Meijeink’ genoemd.
5 van 90
Het doel van deze taalrekenwerkplaatsen is het bieden van extra ondersteuning voor studenten met een taal- en/of rekenachterstand. Het gaat hierbij om een vorm van remediërend onderwijs op maat buiten de reguliere taal- en rekenlessen om. Het ROC Tilburg is in het begin van studiejaar 2010-2011 gestart met de taalrekenwerkplaatsen. Naast deze taalrekenwerkplaatsen organiseert het ROC nog tal van andere activiteiten om het taal- en rekenonderwijs te verbeteren. Een belangrijke vraag hierbij is welke activiteiten daadwerkelijk een positief effect hebben op het taal- en rekenniveau van de studenten. Om deze vraag te kunnen beantwoorden, vindt er monitoring van het implementatieplan plaats, waarbij de stijging van het taal- en rekenniveau van de studenten gemeten wordt en de activiteiten gevolgd en beschreven worden. De resultaten van het implementatieplan worden vervolgens in een tijdspad geplaatst, gecontroleerd en indien nodig bijgesteld. Dit onderzoek kan gezien worden als een extra vorm van monitoring van het taalbeleid van ROC Tilburg. Het doel van het onderzoek is inzicht te geven in de invloed van verschillende factoren op de vooruitgang in taalvaardigheid Nederlands van eerstejaars mbo-studenten met een taalachterstand. Daarbij wordt niet alleen gekeken naar de kenmerken van het taalonderwijs, maar ook naar de invloed van achtergrondkenmerken van docenten2 en studenten. In het studiejaar 2010-2011 is bovendien twee keer een taaltoets afgenomen bij alle eerstejaars mbo-studenten. De resultaten van deze metingen zullen besproken worden in het onderzoek, om een duidelijker beeld te krijgen van de taalachterstanden van beginnende studenten. Daarnaast zullen van 12 eerstejaars mbo-studenten met een taalachterstand de bijbehorende student-, docent- en onderwijskenmerken beschreven worden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de docentkenmerken van de docenten Nederlands en de docenten van de taalrekenwerkplaatsen en de onderwijskenmerken van de lessen Nederlands en de taalrekenwerkplaatsen. Deze kenmerken zijn achterhaald met behulp van vragenlijsten en een observatielijst. Vervolgens wordt er gekeken of er een verband bestaat tussen bepaalde kenmerken en de vooruitgang van de studenten wat betreft hun taalniveau. Op deze manier zal duidelijk worden welke kenmerken van invloed zijn op de vooruitgang wat betreft Nederlands van eerstejaars mbo-studenten. Tenslotte zal ook nog gekeken worden in hoeverre de 12 studenten tevreden zijn over het taalonderwijs in de lessen Nederlands en de taalrekenwerkplaatsen. Hieronder staan de onderzoeksvraag en deelvragen puntsgewijs genoemd. Onderzoeksvraag: Welke factoren zijn van invloed op de vooruitgang in taalvaardigheid Nederlands bij eerstejaars mbo-studenten met een taalachterstand?
2
In het onderzoek is onderscheid gemaakt tussen de docenten Nederlands (docent NL) en de taalrekenwerkplaatsdocenten (docent TRWP)
6 van 90
Deelvragen: 1. Wat is het taalvaardigheidsniveau Nederlands van alle eerstejaars mbo-studenten van het ROC Tilburg? 2. In hoeverre is de taalvaardigheid Nederlands van alle eerstejaars mbo-studenten vooruitgegaan in een half jaar tijd? 3. In hoeverre is de taalvaardigheid Nederlands van 12 studenten met een taalachterstand vooruitgegaan in een half jaar tijd? 4. Welke onderwijskenmerken van het taalonderwijs Nederlands in de klas en de taalrekenwerkplaats zijn van invloed op de vooruitgang in taalvaardigheid Nederlands van 12 eerstejaars mbo studenten met een taalachterstand? 5. Welke docentkenmerken van de docenten Nederlands en de taalrekenwerkplaatsdocenten zijn van invloed op de vooruitgang in taalvaardigheid Nederlands van 12 eerstejaars mbo studenten met een taalachterstand? 6. Welke studentkenmerken zijn van invloed op de vooruitgang in taalvaardigheid Nederlands van 12 eerstejaars mbo studenten met een taalachterstand? 7. In hoeverre zijn de eerstejaars mbo-studenten met een taalachterstand tevreden over het onderwijs Nederlands in de klas en de taalrekenwerkplaats? In dit onderzoeksverslag worden in hoofdstuk 2 eerst een aantal achtergronden beschreven met betrekking tot de geschiedenis van het onderwijs Nederlands in het middelbaar beroepsonderwijs; de taalachterstanden in het mbo in Nederland; de organisatie van het ROC Tilburg; en het taalbeleid en taalonderwijs van het ROC Tilburg. In hoofdstuk 3 worden de opzet en de uitvoering van het onderzoek beschreven en in hoofdstuk 4 de resultaten. Tenslotte volgen in hoofdstuk 5 en 6 de conclusies, de discussie en de aanbevelingen voor verder onderzoek.
7 van 90
2
Achtergronden
2.1 Nederlands in het mbo 2.1.1. Korte geschiedenis De afgelopen 50 jaar zijn de eisen, die gesteld werden aan de Nederlandse taalvaardigheid in het beroepsonderwijs, sterk aan verandering onderhevig geweest. Sinds de invoering van de Wet Educatie en Beroepsonderwijs (WEB) in 1997 is er discussie ontstaan over het belang van taalonderwijs binnen de beroepsopleidingen. Aanvankelijk werd het vak Nederlands volledig uit de eindtermen geschrapt. Het werd onderdeel van de algemene vorming en het werd geïntegreerd in de beroepskwalificaties. Er waren geen landelijke eisen of richtlijnen, waardoor mbo-instellingen alle ruimte hadden om een eigen invulling te geven aan het taalonderwijs. Dit had als gevolg dat Nederlands binnen de meeste opleidingen nog maar een hele kleine rol speelde. Vanaf 1999 werd er een nieuwe kwalificatiestructuur ontwikkeld voor het mbo, gebaseerd op het competentiegericht leren. Met elke nieuwe versie van de kwalificatiedossiers kreeg het vak Nederlands een steeds belangrijkere plaats (Raaphorst & Steehouder, 2011). In oktober 2004 bracht Cinop, in opdracht van en in samenwerking met de MBO-raad, het Referentiedocument ‘Talen in de Kwalificatieprofielen’’ Moderne Vreemde Talen en Nederlands (Driessen, Liemberg, Leenders, den Exter, & van Kleunen, 2004) uit. Dit document diende als leidraad voor de mbo-instellingen om, vanuit de Beroepscompetentieprofielen (BCP’s), het Brondocument ‘Leren en Burgerschap’, het Raamwerk Moderne Vreemde Talen in het secundair beroepsonderwijs (Liemberg, 2001) en het Raamwerk Nederlands als Tweede Taal (NT2) (Dalderop, Liemberg & Teunisse, 2002), een taalcompententieprofiel te ontwikkelen waarin eenduidige, transparante, toetsbare taalcompetenties en de daarbij behorende niveauaanduidingen stonden beschreven. Uitgangspunt hierbij was het Common European Framework of Reference for Languages (CEFR) (Council of Europe, 2001), waar bovengenoemde raamwerken op gebaseerd zijn (Driessen et al., 2004). In 2007 kwam er een herziene versie (2.0) uit van het referentiedocument, waarin de minimumeisen voor Nederlands voor schooltaalvaardigheid en doorstroom (binnen het mbo en naar het hbo) en uitstroom naar de maatschappij (burgerschap) expliciet stonden beschreven. Uiteindelijk zijn deze eisen opgenomen in het Brondocument Leren, Loopbaan en Burgerschap (LLB), dat in 2007, in opdracht van de Stuurgroep Competentiegericht Beroepsonderwijs, door het Gemeenschappelijk Procesmanagement Competentiegericht beroepsonderwijs is uitgebracht. De eisen voor Nederlands in het kader van leren, loopbaan en burgerschap waren als volgt (Driessen, et al., 2007): - mbo niveau 1: luisteren en lezen B1 / gesprekken voeren, spreken en schrijven A2; - mbo niveau 2: luisteren, lezen, gesprekken voeren, spreken en schrijven B1; - mbo niveau 3: luisteren en lezen B2 / gesprekken voeren, spreken en schrijven B1; - mbo niveau 4: luisteren, lezen, gesprekken voeren, spreken en schrijven B2
8 van 90
De taaleisen hadden echter nog steeds geen verplichtend karakter. De mbo-instellingen waren vrij in hun keuze om de taaleisen wel of niet door te voeren in hun onderwijs en examinering. Daar kwam wel langzaam verandering in, onder andere door de komst van het Raamwerk Nederlands (Bohnenn, Jansen, Kuijpers, Thijssen, Schot & Stockmann, 2007) in oktober 2007. Het echte keerpunt kwam echter op het moment dat de politiek zich met het taalonderwijs in Nederland ging bemoeien. Uit enkele onderzoeken (zie paragraaf 2.1.2) bleek namelijk dat het slecht gesteld was met de taalvaardigheid Nederlands van veel leerlingen. Naar aanleiding hiervan ging in augustus 2010 de Wet Referentieniveaus van kracht. In deze sectoroverstijgende wet zijn de eisen voor Nederlands vastgelegd, die vanaf 2014 ook centraal geëxamineerd zullen worden. Dit betekende een grote verandering voor het mbo, waar zelfs de WEB voor aangepast moest worden, aangezien tot dan toe de onderwijsinstellingen altijd zelf verantwoordelijk waren geweest voor de inhoud en organisatie van de examens. Die verantwoordelijkheid kwam nu te liggen bij het College voor Examens (CVE). In een Examenbesluit werd vervolgens vastgelegd welke onderdelen van Nederlands via centrale examens en welke onderdelen via instellingsexamens geëxamineerd zouden worden (Raaphorst & Steehouder, 2011). De eisen die in de Wet Referentieniveaus zijn vastgelegd, zijn afkomstig uit het Referentiekader taal en rekenen van de commissie Meijerink (2009). In dit referentiekader zijn de eisen voor Nederlands en rekenen vastgelegd voor het hele onderwijs (van het basisonderwijs tot en met het hoger onderwijs). Voor Nederlands zijn vier beheersingsniveaus vastgesteld, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen een fundamenteel niveau (F) en een streefniveau (S). De fundamentele niveaus vormen de drempels voor de verschillende onderwijsniveaus. In figuur 1 staan de taalniveaus aangegeven per onderwijsniveau. De fundamentele niveaus 1F, 2F, 3F, 4F, zijn vergelijkbaar met respectievelijk de niveaus A2, B1, B2 en C1 uit het Raamwerk Nederlands. Om te kunnen participeren in de maatschappij moet men minimaal niveau 2F beheersen. Het verplichte uitstroomniveau voor mbo niveau 1, 2 en 3 is 2F (B1) en voor mbo niveau 4 3F (B2). Figuur 1 Referentieniveaus taal en rekenen
(Referentiekader taal en rekenen, 2010, p.3)
9 van 90
Het doel van de Wet Referentieniveaus en het Referentiekader doorlopende leerlijnen taal en rekenen is versterking van de taal- en rekenvaardigheden van leerlingen en het garanderen van een betere aansluiting tussen het taal- en rekenonderwijs van de verschillende sectoren in het onderwijs, in het belang van een doorlopende leerlijn van leerlingen. Bovenstaande ontwikkelingen hebben ervoor gezorgd dat er binnen het mbo steeds meer aandacht is gekomen voor taalonderwijs. Op veel scholen wordt er momenteel hard gewerkt aan de ontwikkeling en implementatie van een taalbeleid. Daarnaast zijn er ook allerlei landelijke ontwikkelingen gaande, vooral met betrekking tot de centrale examinering. In tabel 1 is te zien welke landelijke ontwikkelingen er gepland staan per cohort. Tabel 1 Landelijke ontwikkelingen op het gebied van Nederlands voor het mbo per cohort Cohorten 2007, 2008, 2009 Vanaf cohort 2010
Inrichting onderwijs
Examinering
De onderwijsinstelling bepaalt zelf hoe het onderwijs wordt vormgegeven, maar er moet voldaan worden aan de CEFniveaus in het brondocument LLB en de kwalificatiedossiers. Daarbij geldt het hoogste niveau. De vijf vaardigheden Gesprekken, Spreken, Schrijven, Lezen en Luisteren worden getoetst door middel van instellingsexamens. Het hoogste niveau, in het brondocument LLB of kwalificatiedossier, geldt. De taalvaardigheden die nodig zijn voor het uitoefenen van het beroep worden getoetst in de beroepsexamens.
Het onderwijs is gericht op het behalen van de vereiste niveaus uit het Referentiekader Taal. Voor de opleidingsniveaus 1, 2 en 3 is dat 2F en voor het opleidingsniveau 4 3F. De beroepsgerichte taalvaardigheden worden aangeboden op basis van deel C van het 3 kwalificatiedossier . Examinering bij de opleidingsniveaus 1, 2 en 3 gebeurt vóór 2014/2015 door middel van instellingsexamens en/of vanaf 2012/2013 met pilotexamens. De onderwijsinstelling bepaalt hoeveel studenten er mee doen aan de pilotexamens. Het staat nog niet vast welke vaardigheden van Nederlands opgenomen worden in de pilotexamens. Voor de niveaus 2 en 3 komen er vanaf 2014/2015 verplichte centrale examens. Welke vaardigheden van Nederlands centraal geëxamineerd zullen worden, moet nog besloten worden. In 2014 wordt besloten over eventuele invoering van centrale examinering in mbo-1 en/of andere maatregelen op basis van uitkomsten van de pilotexamens. Vóór 2013/2014 vindt examinering bij de niveau 4opleidingen plaats door middel van instellings- en/of pilotexamens. In 2010/2011 zijn er voorbeeldexamens beschikbaar. In 2011/2012 en 2012/2013 zijn er pilotexamens voor de vaardigheden Lezen en Luisteren. De onderwijsinstelling beslist over het aantal deelnemers.
3
Een kwalificatiedossier voor het mbo bestaat uit vier delen: A, B, C en D. De verschillende delen bevatten de volgende informatie: Deel A: een korte beschrijving van het beroep Deel B: een beschrijving van het beroep Deel C: een specifieke uitwerking van het benodigde gedrag, kennis en vaardigheden Deel D: de verantwoording
10 van 90
Vanaf 2013/2014 worden bij de niveau 4-opleidingen de vaardigheden Lezen en Luisteren verplicht centraal geëxamineerd. De andere drie vaardigheden blijven door middel van instellingsexamens geëxamineerd worden.
Slaag/zakbeslissing
Voor de opleidingsniveaus 1, 2 en 3 is er geen normerende richtlijn t.a.v. te behalen CEFniveaus voor diplomering. De onderwijsinstelling stelt zelf de zak-/slaagbeslissing vast binnen de kaders van de WEB. Voor de niveau-4 opleidingen geldt dat tenminste 3 van de 5 taalvaardigheden (zoals opgenomen in het brondocument LLB en de kwalificatiedossiers) op voldoende CEF-niveau afgesloten moeten worden om te kunnen slagen.
Toezicht inspectie
Het is niet wettelijk verplicht om de behaalde niveaus te vermelden op de cijferlijst, maar dit wordt wel verwacht door het ministerie van OCW. De inspectie betrekt het oordeel over de kwaliteit van de examinering van de CEFniveaus niet bij het eindoordeel over de examenkwaliteit van de opleiding.
De beroepsspecifieke taalvaardigheden worden opgenomen in de beroepsexamens. Vóór 2014/2014 hebben de resultaten voor Nederlands bij de opleidingsniveaus 1, 2 en 3 geen invloed op de zak-/slaagbelissing. Bij de opleidingsniveaus 2 en 3 is nog geen besluit genomen over de zak-/slaagbeslissing vanaf 2014/2015. Er wordt verwacht dat het besluit in 2010/2011 genomen zal worden. Voor de niveau-4 opleidingen hebben vóór 2013/2014 de resultaten voor Nederlands geen invloed op de zak-/slaagbeslissing. Vanaf 2013/2014 geldt voor niveau 4 de volgende zak-/slaagbeslissing: voor het behalen van het diploma moet voor één van de twee examenonderdelen (Nederlands en Rekenen) tenminste een 5 en voor het andere examenonderdeel tenminste een 6 behaald worden. In 2010/2011 komt meer informatie over de regelgeving m.b.t. het vermelden van resultaten op het diploma. Groeimodel: 2010/2011 De inspectie houdt toezicht op de kwaliteit van het taalonderwijs. Ook de instellingsexamens Nederlands worden onderzocht en beoordeeld. Bij deelname aan de pilotexamens worden de examens niet beoordeeld. Eventuele tekortkomingen neemt de inspectie niet mee in de beoordeling van de kwaliteit van de opleiding. In 2010 zal onderzoek gedaan worden naar het taalvaardigheidsniveau van mbostudenten. Na 2010/2011 Vóór 2011/2012 volgt meer informatie over het toezicht tot 2014.
Voor de cohorten van mbo-1 opleidingen van na 2011/2012 geldt dat de onderwijsinstellingen voorafgaand aan het onderzoeksjaar 2011/2012 nader geïnformeerd zullen worden over het toezicht vanaf 2011/2012. Bron: www.steunpunttaalenrekenenmbo.nl, geraadpleegd op 14-07-2011.
11 van 90
2.1.2. Taalachterstanden in het mbo Uit verschillende onderzoeken van de afgelopen jaren is gebleken dat het taalvaardigheidsniveau Nederlands van mbo-studenten schrikbarend laag is. Hieronder volgen enkele voorbeelden van dergelijke onderzoeken. In 2008 is door Bureau ICE een onderzoek uitgevoerd naar het leesvaardigheidsniveau van startende mbo-studenten (Heij, Haitjema & Lam, 2008). Uit het onderzoek kwam naar voren dat één op de vijf studenten bij de start van een mbo-opleiding het CEF-niveau A2 nog niet beheerst. Als je bedenkt dat niveau A2 het minimum vereiste niveau is om te kunnen inburgeren, is deze uitkomst zorgwekkend. In opdracht van de directie Beroeps- en Volwasseneneducatie van het ministerie van OCW is in de periode september 2003 – maart 2004 door het Centrum voor Innovatie van Opleidingen (Cinop) een onderzoek uitgevoerd naar het onderwijs Nederlands en de taalvaardigheid Nederlands van studenten in het middelbaar beroepsonderwijs (Neuvel, Bersee, den Exter & Tijssen 2004). Docenten werden, door middel van een enquête, verschillende vragen gesteld over het onderwijs Nederlands. Daarnaast werden ze ook gevraagd een inschatting te geven van het taalniveau van hun studenten. Voor de niveau 1en niveau 2- opleidingen vond ruim de helft van de docenten het taalniveau van de studenten onvoldoende om de opleiding te kunnen volgen en slechts een derde van de docenten vond het taalniveau wel voldoende. Er werd ook gevraagd om het taalniveau van de studenten af te zetten tegen het benodigde taalniveau in de beroepspraktijk. Ongeveer 80 procent van de docenten was van mening dat het taalniveau van de meeste studenten te laag was voor de beroepspraktijk. Hetzelfde beeld kwam naar voren bij de niveau 3 en 4 opleidingen. Daar vond 70 procent van de docenten het taalniveau van de studenten te laag om de opleiding te kunnen volgen en volgens ruim 80 procent van de docenten was het taalniveau van de studenten onvoldoende voor de beroepspraktijk. Het ROC Mondriaan, een grote onderwijsinstelling in de regio Den Haag, heeft in het schooljaar 2007-2008 een grootschalig taalonderzoek uitgevoerd onder 1790 nieuwe mbostudenten. Tijdens de eerste vijf weken van het schooljaar is het taalniveau gemeten en vastgesteld door middel van lees- en schrijftoetsen. Daarnaast zijn er bij 1693 studenten ook spreekassessments afgenomen. Het toetsinstrumentarium, ontworpen door Bureau ICE, bestond uit leestoetsen op twee niveaus, één voor de opleidingsniveaus 1 en 2, en één voor de niveaus 3 en 4, en een spreek- en schrijfassessment. Uit de resultaten van het taalonderzoek bleek dat vooral het leesniveau van de betreffende mbo-studenten bij de start van de opleiding lager was dan het verwachte instroomniveau. Het uitstroomniveau voor het vmbo en het instroomniveau voor het mbo is 2F, wat gelijk staat aan niveau B1 van het Raamwerk Nederlands. Bij de niveau 1-opleidingen scoorde 77% van de studenten onder B1 op de leestoets. Van de niveau 2-studenten scoorde 60% onder B1 op lezen; van de niveau 3-studenten 30%; en van de niveau 4-studenten 19%. De achterstanden in spreek- en schrijfvaardigheid waren beduidend kleiner.
12 van 90
2.2 Nederlands op het ROC Tilburg 2.2.1 ROC Tilburg in het kort ROC (Regionaal Opleidingencentrum) Tilburg, voorheen ROC Midden Brabant, is onderdeel van Onderwijsgroep Tilburg, een overkoepelende stichting die verantwoordelijk is voor een groot gedeelte van het vmbo- en mbo onderwijs in de regio Tilburg. De onderwijsondersteunende diensten zijn gebundeld in drie SSC’s (Shared Service Centers): SSC Onderwijs, SSC Beheer en SSC Facilitair (zie figuur 2). Figuur 2 Organogram ROC Tilburg
Verdeeld over 17 scholen biedt ROC Tilburg meer dan 144 opleidingen aan binnen het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie. Op 1 oktober 2009 telde het ROC 10.777 studenten in het beroepsonderwijs en 1.314 studenten in de volwasseneneducatie. Er waren daarnaast in 2009 1441 mensen in dienst bij het ROC (www.roctilburg.nl, geraadpleegd op 22-04-2011).
2.2.2 Taalbeleid ROC Tilburg ROC Tilburg is gestart met taalbeleid toen voor elke opleiding in het kwalificatiedossier een taalcompetentieprofiel op werd genomen (ROC Tilburg, 2010). Een kwalificatiedossier is een complete beschrijving van een bepaalde beroepsopleiding met daarin de inhoud van het beroep en de benodigde competenties, kennis en vaardigheden voor een beginnende beroepsbeoefenaar. Deze kwalificatiedossiers zijn opgesteld voor de onderwijsinstellingen door de Kenniscentra Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (www.mbo2010.nl, geraadpleegd op 25-04-2011). Het bedrijfsleven heeft via deze kenniscentra belangrijke invloed op de inhoud van de middelbare beroepsopleidingen.
13 van 90
Daarnaast werden ook de vereiste niveaus voor Nederlands opgenomen in het document Leren, Loopbaan en Burgerschap. Dit document bevat de eisen voor de domeinen Leren, Loopbaan, Burgerschap en Nederlands waar een mbo-student aan moet voldoen naast de specifieke eisen voor het beroep (www.mbo2010.nl, geraadpleegd op 25-04-2011). De uitgangspunten van het eerste taalbeleid van ROC Tilburg zijn beschreven in de taalnotitie Van Kaalslag naar Taalslag, die in februari 2008 door het management is besproken en aangenomen. Die uitgangspunten waren in het kort: • Nederlands wordt onderwezen in de context van het beroep (integrale leerlijn); • Het onderwijs Nederlands fungeert als ondersteunende leerlijn; • Elke opleiding heeft een uitgewerkt taalprofiel; • De student heeft een taalportfolio Nederlands; • Elke student krijgt een taalnulmeting. Een belangrijk punt vormde het aanstellen van een taalcontactpersoon per school. Deze persoon was verantwoordelijk voor het vormgeven, implementeren en bewaken van de activiteiten op het gebied van taalbeleid binnen zijn/haar school. Daarnaast was elke school verantwoordelijk voor het personeel, de roostering, de ruimte en de leermiddelen voor het taalonderwijs. De taken van de projectleiding van het taalbeleid waren: het aansturen en ondersteunen van taalontwikkeling door het plegen van overleg met de taalcontactpersonen; door het initiëren van scholing; en door het leveren van een ROC-breed taalportfolio en ROC-brede taaltoetsen (ROC Tilburg, 2010). In het kader van het Uitvoeringsplan Taal en Rekenen mbo moest elke mbo-instelling een implementatieplan taal en rekenen opstellen voor 1 april 2010 voor de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2013 (OCW, 2009). In deze paragraaf zal kort worden ingegaan op de inhoud van het Implementatieplan Nederlands en Rekenen van het ROC Tilburg. Hierbij wordt alleen ingegaan op het taalbeleid en wordt het rekenbeleid buiten beschouwing gelaten. • Onderwijsvisie taalbeleid Nederlands 2009-2012 De beheersing van de Nederlandse taal is een voorwaarde om goed te kunnen functioneren in beroep en maatschappij. Het ROC Tilburg heeft als doel om de taalontwikkeling van studenten te stimuleren en vindt het belangrijk dat het leren van de taal plaatsvindt in de context van het beroep. De eisen voor Nederlands zijn vastgelegd in de Kwalificatiedossiers en het document Leren, Loopbaan en Burgerschap. Het taalonderwijs is vormgegeven conform deze eisen. • Organisatie van het taalbeleid In figuur 3 is te zien hoe de organisatie van het taalbeleid (en rekenbeleid) is vormgegeven binnen het ROC Tilburg (ROC Tilburg, 2010).
14 van 90
Figuur 3 Organigram organisatie beleid Nederlands en rekenen ROC Tilburg
Activiteiten op het gebied van Nederlands • Aanpassing didactiek en pedagogiek: Het doel is om de ‘Drieslag Taal’ verder te implementeren in het taalonderwijs. De Drieslag Taal is een vorm van integrale taalontwikkeling, die bestaat uit drie ‘slagen’: - Slag 1: Taalontwikkeling in vaklessen en op stage - Slag 2: Ondersteunend taalonderwijs - Slag 3: Persoonlijke oefening en remediëring (Bolle, 2009). In het Praktijkboek Taalbeleid Nederlands staat het idee van de Drieslag Taal uitgewerkt. Het handboek is gebaseerd op een project dat – op initiatief van MBO 2010 en het ITTA – in opdracht van zes onderwijsinstellingen is uitgevoerd in het schooljaar 2008-2009. Doel van het project was om het taalbeleid Nederlands op maat uit te werken voor een aantal competentiegerichte opleidingen. Daarnaast zullen er ook taalleerplannen ontwikkeld worden gebaseerd op de uitslag van de nulmeting; zal er remediërend materiaal verzameld en ontwikkeld worden; en zal er onderzoek gedaan worden naar de vormgeving van het taalonderwijs binnen de BBLopleidingen en naar de aanschaf van één taalmethode voor het hele ROC. • Toetsing deelnemers: Het toetsen en examineren van studenten moet uiteindelijk op drie manieren gaan gebeuren: door middel van een nulmeting aan het begin van de opleiding; door formatieve toetsing gedurende de opleiding; en door kwalificerende examinering aan het einde van de opleiding.
15 van 90
• Extra onderwijstijd: Om extra uren remediërend taalonderwijs aan te kunnen bieden, zal er op elke locatie een ‘taalrekenwerkplaats’ opgericht worden, waar studenten aan de hand van een individueel taalleerplan aan hun taalachterstand kunnen werken. • Nieuwe of aangepaste faciliteiten: Voor de taalrekenwerkplaatsen zullen ruimten ingericht worden en er zal remediërend materiaal ontwikkeld en aangeschaft worden. • Professionalisering docenten e.a.: In het kader van het taalbeleid zullen verschillende scholingen georganiseerd worden: scholing Nederlands voor vakdocenten; scholingen voor docenten Nederlands (Referentiekader, didactiek en toetsing, NT2); een assessorentraining voor docenten Nederlands die de Referentiekadertraining al gevolgd hebben; en scholing in het Referentiekader voor specifieke groepen, zoals directeuren, opleidingsontwerpers, examencoördinatoren en coaches. • Andere activiteiten gericht op intensivering taalonderwijs: Om bovengenoemde activiteiten te kunnen implementeren, zal er een projectleiding aangesteld worden en zal iedere school een taalcoördinator aanstellen en faciliteren. Tenslotte is het belangrijk dat er gelegenheid is om het niveau van lesmateriaal, toetsen en examens te beoordelen en van feedback te voorzien. Monitoring Om na te kunnen gaan of het beleid tot de gewenste resultaten leidt, zal er op twee manieren monitoring plaatsvinden: - Door het meten van het taalniveau van de studenten, en eventuele dalingen en stijgingen in kaart te brengen. - Door het beschrijven van de uitgevoerde activiteiten in een tijdspad, waarna ze gecontroleerd en, indien nodig, bijgesteld worden. De themagroep taal en rekenen is verantwoordelijk voor de controle van de voortgang van het taalbeleid (ROC Tilburg, 2010).
2.2.3 Taalonderwijs ROC Tilburg Eén van de activiteiten van het taalbeleid bestaat uit het aanpassen van de didactiek door de Drieslag Taal verder te implementeren. In deze paragraaf wordt kort beschreven hoe het taalonderwijs op dit moment is vormgegeven (studiejaar 2010-2011). Voor elke opleiding bestaat een kwalificatiedossier, waarin staat beschreven aan welke eisen een beginnende beroepsbeoefenaar moet voldoen. In het kwalificatiedossier staat dus beschreven wat de studenten aan het einde van hun opleiding moeten kennen en kunnen, maar er staat niet in op welke manier ze die kennis en competenties moeten vergaren. De vormgeving van het onderwijs is de verantwoordelijkheid van de onderwijsinstelling zelf. Het 16 van 90
ROC Tilburg heeft ervoor gekozen om het onderwijs onder te verdelen in 17 scholen, met elk een eigen schooldirectie. Voor het grootste gedeelte is elke school zelf verantwoordelijk voor het vormgeven van het onderwijs. Er zijn echter wel een aantal ROC-brede afspraken waar elke school zich aan moet houden. De organisatiestructuur van het ROC Tilburg heeft ertoe geleid dat het taalonderwijs op elke school, en zelfs binnen elke opleiding, anders is vormgegeven. Het aantal minuten Nederlandse les dat studenten per week krijgen, varieert van 30 tot 300 minuten. Een belangrijke verklaring voor deze grote verschillen is dat Nederlands binnen bepaalde opleidingen, bijvoorbeeld de administratieve opleidingen, een belangrijker onderdeel vormt van het curriculum dan binnen bijvoorbeeld de technische opleidingen. Verschillende beroepen vereisen een verschillend taalvaardigheidsniveau. Ook inhoudelijk verschilt het onderwijs Nederlands erg van opleiding tot opleiding. De keuze in lesmateriaal is vrij en er wordt dus gebruik gemaakt van een grote verscheidenheid aan lesmethodes en zelfontwikkeld materiaal. Dit gaat overigens per september 2012 veranderen; dan wordt er ROC-breed één taalmethode ingevoerd. Bovendien is het aantal beschikbare theorie- en computerlokalen is op elke locatie verschillend, wat een belangrijke invloed heeft op de vormgeving van het onderwijs. Bij sommige opleidingen wordt er in de lessen Nederlands door de studenten alleen maar op de computer gewerkt en bij andere opleidingen krijgen de studenten weer relatief veel theorieles. Door al deze verschillen is het lastig om inzicht te krijgen in de effectiviteit van het taalonderwijs. Dit onderzoek zou een bijdrage kunnen leveren aan een beter inzicht in die effectiviteit van het taalonderwijs op het ROC Tilburg.
17 van 90
3
Opzet en uitvoering onderzoek
3.1 Onderzoeksmethode Het onderzoek kan geclassificeerd worden als explorerend praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek. Het doel van het onderzoek was inzicht te geven in een praktijkprobleem (taalachterstand) bij aanwijsbare personen (mbo-studenten). Bovendien ging het om een verkenning / exploratie van een probleem en niet om de toetsing van een theorie, zoals in toetsend onderzoek (Harm, Boeije & Hox, 2005). Het onderzoek was zowel kwantitatief als kwalitatief van aard. Het kwantitatieve gedeelte bestond uit het meten van de taalvaardigheid van alle eerstejaars mbo-studenten van het ROC Tilburg. Het kwalitatieve gedeelte bestond uit het verzamelen van een aantal gegevens met betrekking tot de studenten, docenten en het onderwijs door middel van vragenlijsten en observatielijsten.
3.2 Populatie en onderzoeksgroep De populatie van het kwantitatieve deel van het onderzoek bestond uit alle eerstejaars mbostudenten van cohort 2010 van het ROC Tilburg. In totaal zijn dat 4056 studenten. Uit de populatie is, in overleg met de taarekenwerkplaatsdocenten, een doelgerichte steekproeftrekking gedaan op basis van de volgende kenmerken: - 12 eerstejaars mbo-studenten die een traject volgen in de taalrekenwerkplaats - van de locaties A en B elk 3 studenten, van locaties C 4 studenten, en van de locaties D en E elk 1 student4 - afkomstig van verschillende scholen en opleidingen - studenten met verschillende taalachtergronden: 8 NT1-studenten en 4 NT2-studenten5 Deze 12 studenten vormden samen de onderzoeksgroep voor de kwalitatieve studie.
3.3 Instrumenten 3.3.1 TNT Voor het meten van de taalvaardigheid Nederlands van alle eerstejaars mbo-studenten is gebruik gemaakt van de Taalniveautest Nederlands (TNT 2.0) van uitgeverij Deviant. De TNT is een adaptieve online toets waarmee het taalvaardigheidsniveau van de deelnemer op
4
Er is voor gekozen om de locatie F buiten beschouwing te laten in dit onderzoek. Op deze locatie is de School voor AKA gevestigd, waar alleen opleidingen op mbo niveau 1 worden gegeven. De studenten van deze opleidingen zijn vrijwel allemaal taalzwak en krijgen allemaal les in de taalrekenwerkplaats. Het gaat hier dus om een uitzonderingsgeval, vandaar dat deze locatie niet representatief is en niet geschikt is voor dit onderzoek. 5 Definitie NT2: thuistaal anders dan het Nederlands en minder dan 8 jaar in Nederland geweest tijdens de leerplichtige leeftijd (Wet Inburgering).
18 van 90
de volgende onderdelen gemeten kan worden: structuur, stijl/spelling, woordkennis, leesvaardigheid en luistervaardigheid. De toets is adaptief, wat betekent dat het aantal vragen dat de deelnemer voorgelegd krijgt, afhangt van het aantal goed beantwoorde vragen: hoe meer vragen de student goed beantwoorde, hoe meer vragen hij/zij voorgelegd krijgt. De niveaus zijn gebaseerd op het Referentiekader van de commissie Meijerink, waarbij Deviant ervoor heeft gekozen om elk niveau nog onder te verdelen in twee subniveaus. Het subniveau .1 staat voor voldoende beheersing van het betreffende niveau, en het subniveau .2 staat voor volledige beheersing. Het resultaat van de toets kan bestaan uit de volgende niveaus: Lager dan 1F, 1F.1, 1F.2, 2F.1, 2F.2, 3F.1, 3F.2, 4F.1, 4F.2. De toets bestaat uit maximaal 160 meerkeuzevragen. De afnametijd hangt ook af van het niveau, waarbij Deviant als richtlijn aangeeft: 30 minuten (niveau 1F) tot 1,5 uur (niveau 4F). In verband met het concentratievermogen van de deelnemers is het mogelijk om de toets in twee sessies af te nemen. Bij het onderbreken van de toets worden de antwoorden automatisch opgeslagen. Bij opnieuw inloggen, gaat de toets verder na de laatst ingevulde vraag. De toets is beschikbaar via de digitale leeromgeving van Deviant: studiemeter.nl (www.uitgeverij-deviant.nl, geraadpleegd op 17-04-2011).
3.3.2 Vragenlijsten Voor het verzamelen van de kwalitatieve gegevens over de studenten, de docenten en het onderwijs zijn twee vragenlijsten6 ontwikkeld, die mondeling werden afgenomen bij de studenten en de docenten. In het onderzoek is onderscheid gemaakt tussen de docenten Nederlands (docent NL) en de taalrekenwerkplaatsdocenten (docent TRWP). De vragenlijst voor de student bevatte vragen over de student zelf en het taalonderwijs. De vragenlijst voor de docent ging over de docent zelf, de student en het taalonderwijs. Er is over elke student een aparte vragenlijst ingevuld. De vragen over het onderwijs gingen over het onderwijs Nederlands dat de betreffende student kreeg, zowel in de lessen Nederlands (klas) als in de taalrekenwerkplaats. De vragen gingen over verschillende mogelijke succesfactoren voor het verhogen van de taalvaardigheid Nederlands van de studenten. De keuze voor de vragen is gebaseerd op literatuur over succesfactoren in het NT1- en NT2-onderwijs. Dit leverde de volgende lijst op met mogelijke succesfactoren per categorie (student-, docent- en onderwijskenmerken). Studentkenmerken: - Geboorteland - Geboorteland ouders - Aantal jaren in NL - Vooropleiding(en) NL 6
Zie bijlage 1
19 van 90
-
Vooropleiding(en) buitenland Moedertaal Taalachtergrond Aanwezigheidspercentage Maken van huiswerk Studievaardigheid Concentratievermogen Zelfbeeld Motivatie
Docentkenmerken: - Vooropleiding(en) - Aantal jaren leservaring - Aantal jaren leservaring mbo - Bijscholing Nederlands voor het mbo - Beheersing moedertalen studenten - Gebruik moedertalen studenten in les - Kennis van landelijke ontwikkelingen op het gebied van Nederlands voor het mbo - Bekendheid met het taalbeleid van ROC Tilburg - Kennis van de taaleisen uit de kwalificatiedossiers - Kennis van (digitale) materialen voor taalonderwijs of taalremediëring - Ervaring met digitale didactiek (o.a. Blackboard) Onderwijskenmerken: - Aantal studenten in groep - Aantal lesuren7 Nederlands - Samenstelling groep qua taalniveau - Samenstelling groep qua leertempo - Samenstelling groep qua leervraag - Percentage van lestijd op de computer - Verdeling werkvormen (individueel / samenwerken / klassikaal) - Gebruik taalportfolio - Frequentie opgegeven huiswerk Hieronder staat voor een aantal succesfactoren aangegeven wat daarover bekend is uit eerder onderzoek. Studentkenmerken In 2009 hebben Jeanne Kurvers (Universiteit van Tilburg) en Willemijn Stockmann (ROC Tilburg) een onderzoek uitgevoerd naar succesfactoren binnen het alfabetiseringsonderwijs NT2. Uit dit onderzoek is gebleken dat van de cursistkenmerken de opleiding in het land van herkomst en het aanwezigheidspercentage in de lessen de resultaten van lezen en schrijven positief beïnvloeden (Kurvers & Stockmann, 2009). 7
Een lesuur duurt 45 minuten
20 van 90
In het NT1 Handboek (Bohnenn, 2009) wordt een uitgebreide omschrijving gegeven van het NT1-onderwijs aan laaggeletterde volwassen Nederlanders. Verschillende auteurs hebben een bijdrage geleverd aan dit handboek, waardoor het als rijke bron voor dit onderzoek kon dienen. Volgens het handboek voor NT1-onderwijs vormt de kloof tussen de taal die thuis gesproken wordt en de taal die op school wordt gebruikt een belangrijke oorzaak van laaggeletterdheid. In de vragenlijst voor de studenten is uitgebreid gevraagd naar de taalachtergrond van de studenten. In 2010 is het Handboek Nederlands als Tweede Taal in het volwassenenonderwijs uitgekomen. Dit handboek is ontwikkeld door Bart Bossers (docent Taalwetenschap aan de Vrije Universiteit Amsterdam), Folkert Kuiken (bijzonder hoogleraar Nederlands als tweede taal aan de Universiteit van Amsterdam) en Anne Vermeer (hoofddocent Communicatie- en Informatiewetenschappen aan de Universiteit van Tilburg), in samenwerking met een aantal experts op het gebied van NT2-verwerving. Het handboek bevat omschrijvingen van een aantal die van invloed kunnen zijn op tweedetaalverwerving. Deze factoren heb ik als uitgangspunt genomen voor het formuleren van enkele vragen in mijn vragenlijst. Een belangrijke factor vormt de vooropleiding. Hoger opgeleiden hebben zich meer leerstrategieën eigen gemaakt, waardoor zij veel sneller in staat zijn om een tweede taal te leren dan mensen die niet of nauwelijks naar school zijn geweest (Bossers, Kuiken & Vermeer, 2010). Masgoret en Gardner (2003) hebben een meta-analyse gedaan van verschillende studies die zijn uitgevoerd door Gardner en partners. In de meta-analyse hebben ze gekeken naar attitudes en motivatie in tweede-taalverwerving. Een van hun onderzoekshypotheses luidde: ‘’The relationships of second language achievement to measures of attitudes, motivation, and orientations are consistently positive, and the correlation of motivation witch achievement in the language is higher than for the other measures.’’ (Masgoret & Gardner, 2003, p. 177). In hun onderzoek hebben ze duidelijk bewijs gevonden voor de bevestiging van deze hypothese. In het huidige onderzoek zal gekeken worden of deze hypothese ook klopt voor eerste-taalverwerving. Docentkenmerken In het handboek voor NT1-onderwijs wordt ook gesproken over docentkenmerken. Kenmerken van docenten kunnen een belangrijke invloed hebben op de vooruitgang van studenten. Door gebrekkige inhoudelijke kennis kunnen docenten het leren van studenten belemmeren. Onder inhoudelijke kennis wordt verstaan: kennis van schriftelijke taalverwerving – of rekenen, digitale vaardigheden, sociale vaardigheden – kennis van gebruikssituaties en toepassingen en kennis van niveaus en materialen (Bohnenn, 2009). Op basis hiervan zijn de volgende succesfactoren onderzocht: ‘vooropleiding(en)’; ‘bijscholing Nederlands voor het mbo’; ‘kennis van landelijke ontwikkelingen op het gebied van Nederlands voor het mbo’; ‘bekendheid met het taalbeleid van ROC Tilburg’; ‘kennis van de taaleisen uit de kwalificatiedossiers’; ‘kennis van (digitale) materialen voor taalonderwijs of taalremediëring’; ‘ervaring met digitale didactiek (o.a. Blackboard)’.
21 van 90
Hammond, Holtzman, Gatlin en Heilig (2005) van Stanford University hebben een longitudinaal onderzoek uitgevoerd naar het effect van vooropleiding van docenten op de vooruitgang van studenten in het voortgezet onderwijs. Uit het onderzoek bleek dat er een sterke samenhang bestond tussen de mate waarin docenten opgeleid waren voor het vak en de effectiviteit van hun onderwijs. Het docentkenmerk ‘vooropleiding(en)’ zou dus een succesfactor kunnen zijn voor de vooruitgang van studenten in taalvaardigheid. Daarnaast bleek uit het onderzoek van Kurvers en Stockmann (2009) dat het gebruik van de moedertaal van de cursisten in de les een positieve invloed had op de lees- en schrijfprestaties van de cursisten. In de vragenlijst is dan ook gevraagd of de docenten de moedertalen van anderstalige studenten beheersen en of ze die ook inzetten in hun lessen. Naast bovengenoemde factoren is in dit onderzoek ook gekeken naar de leservaring van docenten als mogelijke succesfactor. Borg (2003) heeft een overzicht gemaakt van onderzoek naar wat taaldocenten denken, weten, geloven en doen. Het gaat hierbij om tweede-taalonderwijs. Zo kwam er uit een onderzoek van Nunan (1992) naar voren dat meer ervaren taaldocenten de routines met betrekking tot het orde houden in de klas geautomatiseerd hadden, in tegenstelling tot minder ervaren taaldocenten. De meer ervaren docenten konden zich hierdoor meer richten op de inhoud van het onderwijs dan het managen van de klas. Een ander onderzoek van Richards (1998) liet zien dat ervaren docenten meer improviseerden in hun lessen dan onervaren docenten. Hij suggereerde dat hoe meer docenten hun onderwijsvaardigheden ontwikkelen, hoe minder beslissingen ze voorafgaand aan hun lessen hoeven te maken, waardoor ze meer gebruik kunnen maken van interactieve besluitvorming in de les zelf. Richards, Li en Tang (1998) identificeerden vier gebieden van taalonderwijs waarin onervaren docenten minder bekwaam waren dan ervaren docenten: - de lesstof benaderen vanuit het perspectief van de leerder; - een diepgaand begrip hebben van de lesstof; - weten hoe je de lesstof op een gepaste manier moet presenteren; - en weten hoe je het taalonderwijs kunt integreren in bredere onderwijsdoelen. Uit de resultaten van deze onderzoeken kan men concluderen dat de ervaring van docenten een succesfactor zou kunnen zijn voor de vooruitgang van studenten in taalvaardigheid. Onderwijskenmerken Wat betreft de onderwijskenmerken wees het onderzoek van Kurvers en Stockmann (2009) uit dat het gebruik van de computer een positieve invloed heeft op het lezen. Individueel werken bleek een positieve invloed te hebben op schrijven en relatief veel klassikaal werken bleek negatief te werken voor lezen en schrijven. Het onderzoek wees ook uit dat het gebruik van een taalportfolio een positieve invloed had op de lees- en schrijfprestaties van de cursisten. Naast bovengenoemde punten zou samenwerkend leren ook een positief effect hebben op het leren van studenten volgens het handboek voor NT1-onderwijs. Door samen te werken leren studenten meer, omdat ze dan hun gedachten moeten verwoorden (Bohnenn, 2009).
22 van 90
In het NT2-handboek wordt ook gesproken over het effect van onderwijskenmerken. Het aantal lesuren en taalcontact zijn twee belangrijke factoren voor een succesvolle tweede taalverwerving (Bossers et al. 2010). Op school komen de studenten in contact met het Nederlands door interactie met docenten en andere studenten. De mate van contact hangt onder andere af van het aantal lesuren Nederlands dat de studenten krijgen, vandaar dat daar naar gevraagd is in de vragenlijst. Daarnaast is ook onderzocht of het opgeven van huiswerk door de docenten en het maken van dat huiswerk door de studenten succesfactoren waren voor de vooruitgang van de studenten. Gass, Mackey, Alvarez-Torres en Fernández-García (1999) hebben een onderzoek uitgevoerd naar de effecten van de herhaling van taaltaken op de linguïstische output van taalleerders. Zij vonden bewijs voor hun hypothese dat herhaling van taaltaken resulteert in een grotere algemene taalvaardigheid. Dit zou betekenen dat hoe meer huiswerk studenten op krijgen en hoe vaker ze dat huiswerk ook maken, hoe meer de lesstof herhaald wordt en hoe groter hun vooruitgang in taalvaardigheid Nederlands. Naast bovengenoemde factoren, werd van de volgende factoren ook verwacht dat ze van invloed zouden zijn op de vooruitgang van de studenten in taalvaardigheid Nederlands. Studentkenmerken: - Studievaardigheid: het zelfstandig werken op de computer vereist een bepaalde mate van studievaardigheid van de studenten. - Concentratievermogen: hoe sneller een student is afgeleid, hoe minder hij/zij meekrijgt van de lesstof. - Zelfbeeld: een laag zelfbeeld kan leiden tot een self fulfilling prophecy: ‘het lukt me toch nooit’, dus lukt het ook niet. Dit kan zeer demotiverend werken. Onderwijskenmerken: - Aantal studenten in groep: hoe groter de groep, hoe lastiger het is voor de docent om onderwijs op maat aan te bieden. Bovendien zorgen grote klassen voor meer onrust, wat een negatief effect heeft op het concentratievermogen van de studenten, waardoor ze de stof minder goed zullen onthouden. - Samenstelling groep qua taalniveau: hoe homogener de groep, hoe makkelijker het is voor de docent om passend onderwijs te bieden, omdat er minder gedifferentieerd hoeft te worden. - Samenstelling groep qua leertempo: zie ‘samenstelling groep qua taalniveau’. - Samenstelling groep qua leervraag: zie ‘samenstelling groep qua taalniveau’. - Frequentie opgegeven huiswerk: het opgeven van huiswerk zorgt ervoor dat studenten, mits ze het huiswerk ook maken, meer oefenen met de lesstof, waardoor deze beter beklijft.
23 van 90
Daarnaast bevatten de vragenlijsten ook een aantal die specifiek gericht waren op een persoonlijke evaluatie van het onderwijs in de Nederlandse lessen en de taalrekenwerkplaatsen van het ROC Tilburg. Het ging daarbij om de volgende vragen voor de student:
Wat vind je goed aan de lessen Nederlands? Wat vind je minder goed / slecht aan de lessen Nederlands? Hoe zou dat verbeterd kunnen worden volgens jou? Geef een cijfer van 1 t/m 10 voor de lessen Nederlands. Wat vind je goed aan de taalrekenwerkplaats? Wat vind je minder goed / slecht aan de taalrekenwerkplaats? Hoe zou dat verbeterd kunnen worden volgens jou? Geef een cijfer van 1 t/m 10 voor de taalrekenwerkplaats.
In de vragenlijst voor de docent ging het om de volgende vragen: Tegen welke problemen loopt u aan in de lessen Nederlands / taalrekenwerkplaats? In hoeverre en op welke manier beïnvloeden bovengenoemde problemen de vooruitgang van studenten (volgens u)? Het merendeel van de vragen was open, maar de vragenlijsten bevatten ook een aantal gesloten vragen en een aantal stellingen met een Likertschaal. Voor de laatste vraagvorm is gekozen om de ondervraagde meer mogelijkheid te bieden een genuanceerd antwoord te geven dan bij gesloten vragen. 3.3.3 Observatielijst Er is voor gekozen om bepaalde kenmerken van de docenten Nederlands te observeren in plaats van te bevragen, om sociaal wenselijke antwoorden te vermijden. Hiervoor is een observatielijst8 ontwikkeld met daarin een aantal pedagogische en didactische competenties waar een goede docent over zou moeten beschikken. Deze competenties zijn gebaseerd op de bekwaamheidseisen voor docenten in het beroepsonderwijs, zoals vastgelegd in de Wet Educatie en Beroepsonderwijs (WEB) en op een onderzoek naar succesfactoren binnen de inburgering. In augustus 2005 is het ‘Besluit bekwaamheidseisen onderwijspersoneel’ opgenomen in de WEB. Het onderzoek naar succesfactoren binnen het inburgeringsonderwijs is in 2010 gestart door het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM). Het onderzoek, de Monitor Proeftuinen genaamd, is een landelijk project om het inburgeringsonderwijs een kwaliteitsimpuls te geven. Het project bestaat uit een onderzoek naar de invloed van (de mate van implementatie van) verschillende succesfactoren op de vorderingen van cursisten binnen het inburgeringsonderwijs. Aan het project werken 27 ‘proeftuinen’ mee. Dit zijn samenwerkingscombinaties van gemeenten en taalaanbieders. Het onderzoek wordt uitgevoerd door IVA, Instituut voor beleidsonderzoek en advies 8
Zie bijlage 2
24 van 90
(verbonden aan de Universiteit van Tilburg) in samenwerking met Radboud In'to Languages (verbonden aan de Radboud Universiteit), de afdeling NT2 van de Vrije Universiteit en ITTA, Instituut voor Taalonderwijs en Taalonderzoek Anderstaligen (verbonden aan de Universiteit van Amsterdam) (www.proeftuininburgering, geraadpleegd op 07-06-2011). Om de competenties te kunnen observeren, zijn er bepaalde criteria aan verbonden. Deze criteria komen overeen met enkele van de criteria uit het onderzoek ‘Proeftuinen Inburgering’. Het ging om de volgende competenties: Pedagogische competenties: - Onderhouden van goede contacten met de studenten - Zorgen voor een positief en veilig leerklimaat in de klas / taalrekenwerkplaats Didactische competenties: - Hanteren van een vaste structuur in de les - Aan het begin van de les het lesprogramma duidelijk maken aan de studenten - Variëren in werkvormen - Gebruik maken van actieve werkvormen - Begeleiden van de studenten tijdens hun leerproces, maar ook aanzetten tot leren leren en de mate van sturing geleidelijk afbouwen - Bieden van maatwerk tijdens de les - Ervoor zorgen dat instructies begrepen worden - Geven van concrete feedback - Zorgen voor een goed time management
3.4 Dataverzameling 3.4.1 TNT Om de vooruitgang in het taalvaardigheidniveau te kunnen meten, is de TNT twee keer afgenomen in het studiejaar 2010-2011: één keer in oktober en november 2010 en één keer in mei en juni 2011. De toets is bij alle eerstejaars mbo-studenten afgenomen door de taaldocenten. De resultaten zijn in de vorm van Excel-lijsten gedownload van studiemeter.nl. 3.4.2 Vragenlijsten De vragenlijsten zijn mondeling afgenomen in individuele gesprekken met de docenten Nederlands, de taalrekenwerkplaatsdocenten en de studenten. De ondervraagden zijn vooraf ingelicht over het doel van het onderzoek en om medewerking gevraagd. Vervolgens zijn er afspraken gemaakt om de vragenlijsten af te nemen.
25 van 90
3.4.3 Lesobservaties Door middel van observaties in de lessen Nederlands zijn de gegevens verzameld voor het invullen van de observatielijsten. Hiervoor zijn afspraken gemaakt met de docenten Nederlands van de 12 onderzochte studenten. Elke klas is één keer geobserveerd. 3.4.4 Achtergrondgegevens studenten Enkele achtergrondgegevens van de studenten (naam, ov-nummer9, geslacht, klas, team, NIA10, opleidingsniveau en leerweg) zijn uit NOISE, het registratiesysteem van ROC Tilburg, gehaald.
3.5 Dataverwerking De resultaten op de TNT van zowel de eerste als de tweede afname van alle eerstejaars studenten zijn ingevoerd in SPSS. Vervolgens zijn de behaalde taalniveaus op de TNT omgezet naar scores in cijfers. In tabel 2 is te zien welke score bij welk niveau hoorde. Tabel 2 Omzettingstabel scores - taalniveaus
Taalniveau
1 Lager dan 1F
2 1F.1
3 1F.2
4 2F.1
Score 5 2F.2
6 3F.1
7 3F.2
8 4F.1
9 4F.2
Op basis van de gegevens van de populatie zijn het aantal eerstejaarsstudenten; de verdeling van de studenten naar geslacht, opleidingsniveau en leerweg; het aantal en percentage studenten dat de TNT heeft gemaakt per vaardigheid; en de gemiddelde scores per vaardigheid berekend. Bovengenoemde analyses zijn gedaan met de resultaten van zowel de eerste als de tweede afname van de TNT. Hierna is gekeken in hoeverre er gemiddeld vooruitgang is geboekt op de verschillende vaardigheden, door de gemiddelde scores van de eerste en de tweede afname met elkaar te vergelijken en de vooruitgang om te zetten naar een gemiddelde procentuele stijging van één taalniveau. Om te berekenen of het verschil tussen de scores op de twee afnamemomenten van de TNT significant was, is gebruik gemaakt van de ‘Paired Samples T Test’ in SPSS.
9
Het ov-nummer is een uniek studentnummer wat elke student ontvangt bij de start van een opleiding aan het ROC Tilburg. NIA staat voor ‘Nauwkeurig Inschrijf Aanbod’ en bevat de volgende gegevens: startdatum opleiding (jaar en maand), soort opleiding, locatie, crebonummer van de opleiding, leerweg (BOL of BBL), leerwegspecificatie (normaal, versneld, deeltijd of vertraagd) en het versienummer. Het mbo kent twee verschillende soorten leerwegen: de Beroepsopleidende Leerweg (BOL) en de Beroepsbegeleidende Leerweg (BBL). Het belangrijkste verschil tussen de leerwegen zit in de omvang van het praktijkdeel. Bij een BOL-opleiding omvat het praktijkdeel minimaal 20% en maximaal 60% van de totale opleidingsduur. Bij een BBL-opleiding beslaat het praktijkdeel minstens 60% van de totale opleiding. In de meeste gevallen komt het er in de praktijk op neer dat BBL-studenten 4 dagen per week werken en 1 dag per week naar school gaan.
10
26 van 90
Van de onderzoeksgroep zijn ook de resultaten op de TNT van de eerste en tweede afname besproken en het verschil tussen beide scores. Ook hierbij is gebruik gemaakt van de Paired Samples T Test in SPSS. De resultaten met betrekking tot de student-, docent- en onderwijskenmerken, die verkregen zijn door het afnemen van de vragenlijsten en de lesobservaties, zijn per locatie beschreven. Vervolgens is gekeken of er verbanden gelegd konden worden tussen de vooruitgang qua taalniveau van de onderzoeksgroep en de verschillende succesfactoren. De resultaten van de lesobservaties zijn per klas beschreven en tenslotte zijn de resultaten van de evaluaties van de lessen Nederlands en de taalrekenwerkplaatsen van studenten en docenten besproken. Van deze resultaten is ook gekeken of er een verband was met de vooruitgang van de studenten qua taalniveau.
27 van 90
4
Resultaten
4.1 Resultaten TNT populatie 4.1.1 Descriptieven populatie In totaal waren er 4056 eerstejaarsstudenten. Daarvan was 55,3% man en 44,7% vrouw. Het mbo kent vier opleidingsniveaus, maar bij enkele opleidingen van het ROC Tilburg wordt er in het eerste jaar nog geen onderscheid gemaakt tussen niveau 3 en niveau 4. Van deze opleidingen is het niveau ‘niveau 3/4’ genoemd. De verdeling van de studenten over de verschillende opleidingsniveaus was als volgt: niveau 1 9,6%; niveau 2 23,7%; niveau 3 19,9%; niveau 3/4 9,3%; niveau 4 37,6%. Van alle eerstejaarsstudenten volgde 28,3% een BBL-opleiding en 71,7% een BOL-opleiding. BBL staat voor ‘beroepsbegeleidende leerweg’ en BOL voor ‘beroepsopleidende leerweg’. Het verschil tussen beide leerwegen zit in het aantal contacturen dat de studenten hebben met school. BOL-studenten hebben meer uren per week les op school dan BBL-studenten, die meestal 4 dagen per week werken en 1 dag per week naar school gaan. In de tabellen 3, 4 en 5 staan de verdelingen van de studenten naar geslacht, opleidingsniveau en leerweg. Tabel 3 Verdeling populatie naar geslacht
Aantal studenten Man Vrouw Onbekend Totaal
Percentage studenten
2241 1814 1 4056
55,3% 44,7% 0,0% 100,0%
Tabel 4 Verdeling populatie naar opleidingsniveau
Aantal studenten Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Niveau 3/4 Niveau 4 Onbekend Totaal
Percentage studenten
379 940 789 368 1492 88 4056
9,3% 23,2% 19,5% 9,1% 36,8% 2,2% 100,0%
Tabel 5 Verdeling populatie naar leerweg
Aantal studenten BBL BOL Onbekend Totaal
1091 2768 197 4056
Percentage studenten 26,9% 68,2% 4,9% 100,0%
28 van 90
4.1.2 Resultaten eerste afname TNT populatie Ruim de helft van de eerstejaarsstudenten heeft bij de eerste afname de TNT gemaakt. Voor het eerste onderdeel (Structuur, Stijl/Spelling, Woordkennis en Leesvaardigheid) lag het percentage studenten dat de toets heeft gemaakt iets hoger (57,6%) dan bij het tweede onderdeel (Luistervaardigheid) (50,6%). In aantallen ging het respectievelijk om 2336 (eerste onderdeel) en 2054 (tweede onderdeel) studenten. In tabel 6 staan het aantal en het percentage studenten dat de toets heeft gemaakt per vaardigheid. Tabel 6 Aantal en percentage studenten dat de toets heeft gemaakt per vaardigheid eerste afname TNT
Structuur1 Aantal studenten Percentage studenten
11
StijlSpelling1 Woordkennis1
Leesvaardigheid1 Luistervaardigheid1
2336
2336
2336
2336
2054
57,6%
57,6%
57,6%
57,6%
50,6%
In tabel 7 staan de gemiddelde scores van alle studenten die de toets hebben gemaakt per vaardigheid. Gemiddeld is het hoogst gescoord op de vaardigheid Structuur en het laagste op Leesvaardigheid. De gemiddelde scores stonden ongeveer voor de volgende niveaus: - Structuur (4,47): tussen niveau 2F.1 en 2F.2 - Stijl/Spelling (2,97): niveau 1F.2 - Woordkennis (3,06): niveau 1F.2 - Leesvaardigheid (2,71): tussen niveau 1F.1 en 1F.2 - Luistervaardigheid (3,05): niveau 1F.2 Tabel 7 Gemiddelde score per vaardigheid eerste afname TNT populatie
Structuur1 Gemiddelde score
4,47
StijlSpelling1 Woordkennis1 2,97
3,06
Leesvaardigheid1 Luistervaardigheid1 2,71
Het minimaal vereiste uitstroomniveau voor het vmbo, en dus het instroomniveau voor het mbo is 2F, wat gelijkstaat aan een score van 4. De populatie heeft gemiddeld alleen op de vaardigheid Structuur niveau 2F gehaald. Op de andere vier vaardigheden was er bij de populatie gemiddeld sprake van een taalachterstand. De scores op alle vaardigheden van alle studenten zijn bij elkaar opgeteld en gedeeld door het aantal vaardigheden. Op deze manier is de score op ‘algemene Taalvaardigheid’ berekend. Daarna is gekeken welk taalniveau overeenkwam met deze scores. Gemiddeld scoorden de studenten bij de eerste afname van de TNT 3,06 op algemene Taalvaardigheid, wat ongeveer overeenkomt met het taalniveau 1F.2
11
1 = resultaat eerste afname TNT
29 van 90
3,05
4.1.3 Resultaten tweede afname TNT populatie Bij de tweede afname van de TNT heeft 29,1 % van de eerstejaarsstudenten de onderdelen Structuur, Stijl/Spelling, Woordkennis en Leesvaardigheid gemaakt, en 13,2% het onderdeel Luistervaardigheid. In tabel 8 staan de aantallen en percentages studenten dat bij de tweede afname de toets heeft gemaakt. Tabel 8 Aantal en percentage studenten dat de toets heeft gemaakt per vaardigheid tweede afname TNT
Structuur2 Aantal studenten Percentage studenten
12
StijlSpelling2 Woordkennis2
Leesvaardigheid2 Luistervaardigheid2
1179
1179
1179
1179
535
29,1%
29,1%
29,1%
29,1%
13,2%
In tabel 9 staan voor de tweede afname de gemiddelde scores van de studenten die de toets hebben gemaakt per vaardigheid. Gemiddeld is het hoogst gescoord op de vaardigheid Structuur en het laagste op Leesvaardigheid. De gemiddelde scores waren ongeveer vergelijkbaar met de volgende taalniveaus: - Structuur (4,58): tussen niveau 2F.1 en 2F.2 - Stijl/Spelling (3,11): niveau 1F.2 - Woordkennis (3,18): niveau 1F.2 - Leesvaardigheid (2,86): 1F.2 - Luistervaardigheid (3,29): tussen niveau 1F.2 en 2F.1 Tabel 9 Gemiddelde score per vaardigheid tweede afname TNT populatie
Structuur2 Gemiddelde score
4,58
StijlSpelling2 Woordkennis2 3,11
3,18
Leesvaardigheid2 Luistervaardigheid2 2,86
Gemiddeld scoorden de studenten bij de tweede afname van de TNT 3,25 op algemene Taalvaardigheid, wat ongeveer overeenkomt met het taalniveau 1F.2.
4.1.4 Verschil eerste en tweede afname TNT populatie Bij de eerste afname van de TNT heeft 57,6% van de studenten onderdeel 1 van de toets gemaakt, en 50,6% onderdeel 2. Bij de tweede afname ging het respectievelijk om 29,1% en 13,2%. Onderdeel 1 is bij de tweede afname door 28,5% minder studenten gemaakt dan bij de eerste afname. Onderdeel 2 is bij de tweede afname door 37,4% minder studenten gemaakt dan bij de eerste afname. In tabel 10 staan de verschillen tussen de gemiddelde scores van de eerste en de tweede afname van de TNT per vaardigheid. Een stijging van 2,00 staat gelijk aan een stijging van één taalniveau, bijvoorbeeld van 1F.1 naar 2F.1.
12
2 = resultaat tweede afname TNT
30 van 90
3,29
De studenten zijn gemiddeld op elke vaardigheid vooruitgegaan. De meeste vooruitgang is geboekt op Luistervaardigheid en de minste vooruitgang op Structuur. De gemiddelde scoreverschillen stonden respectievelijk voor de volgende percentuele stijgingen in taalniveau: - Structuur (0,11): +5,5 % - Stijl/Spelling (0,14): +7,0% - Woordkennis (0,12): +6,0% - Leesvaardigheid (0,15): +7,5% - Luistervaardigheid (0,24): +12,0% Tabel 10 Verschillen gemiddelde scores eerste en tweede afname TNT per vaardigheid populatie
Structuur2 – StijlSpelling2 – Woordkennis2 – Leesvaardigheid2 – Luistervaardigheid2 – Structuur 1 StijlSpelling1 Gemiddeld
0,11
Woordkennis1
0,14
Leesvaardigheid1
0,12
Luistervaardigheid1
0,15
0,24
scoreverschil
De studenten scoorden gemiddeld 3,06 op Taalvaardigheid bij de eerste afname en 3,25 bij de tweede afname van de TNT. Beide scores kwamen ongeveer met het taalniveau 1F.2. De stijging van 0,19 staat gelijk aan een percentuele stijging van 9,5% van één taalniveau. In tabel 11 staat per vaardigheid en voor algemene Taalvaardigheid de gemiddelde score op de eerste en tweede afname van de TNT. Tabel 11 Gemiddelde score per vaardigheid en algemene Taalvaardigheid eerste en tweede afname TNT (score is minimaal 1, maximaal 9; standaardafwijking staat tussen haakjes)
Eerste afname TNT
Tweede afname TNT
Structuur
4,52 (1,55)
4.58 (1,54)
StijlSpelling
2,99 (1,48)
3,12 (1,61)
Woordkennis
2,94 (1,46)
3,18 (1,56)
Leesvaardigheid
2,65 (1,79)
2,86 (1,81)
Luistervaardigheid
3,05 (1,82)
3,29 (1,85)
Algemene
3,06 (1,13)
3,25 (1,22)
Taalvaardigheid
Bij de tweede afname is op alle vaardigheden gemiddeld hoger gescoord. Voor de vaardigheden Stijl/Spelling (t(1162)=-2.48, p<.05); Woordkennis (t(1162)=-5.64, p<.001); Leesvaardigheid (t(1161)=-3.63, p<.001); Luistervaardigheid (t(513)=-2.55, p<.05); en algemene Taalvaardigheid (t(469)=-4.80, p<.001) waren de verschillen in scores significant. Bij de vaardigheid Structuur (t(1162)=-1.26, p=.21) was het verschil in gemiddelde score niet significant.
31 van 90
4.2 Resultaten TNT onderzoeksgroep 4.2.1 Descriptieven onderzoeksgroep In tabel 12 staat een overzicht van de achtergrondkenmerken van de 12 studenten die door een selectieve steekproef geselecteerd zijn voor het kwalitatieve onderzoek. Tabel 12 Achtergrondkenmerken onderzoeksgroep
Student
Locatie
Geslacht
Opleiding
Niveau
Leerweg
NT1/NT2
A1 A2 A3 B1 B2 B3 C1 C2 C3
A A A B B B C C C
M M M V M V M M V
3/4 3/4 3/4 2 3 3/4 2 2 4
BOL BOL BOL BOL BOL BOL BOL BOL BOL
NT2 NT1 NT1 NT2 NT2 NT1 NT1 NT1 NT1
C4
C
V
2
BOL
NT1
D1 E1
D E
V V
Sport en Bewegen Sport en Bewegen Sport en Bewegen Administratief medewerker Medewerker beheer ICT Secretariële beroepen Autotechnicus Autotechnicus Architectuur (Middenkaderfunctionaris Bouwinfra) Meubelmaker / interieurbouwer / scheepsinterieurbouwer Onderwijsassistent Verzorgende
4 3
BOL BBL
NT1 NT2
4.2.2 Resultaten eerste afname TNT onderzoeksgroep In tabel 13 staan de behaalde niveaus van de 12 studenten op de TNT bij de eerste afname. Het laagst behaalde niveau was Lager dan 1F en het hoogst behaalde niveau was 3F.1. Tabel 13 Behaalde niveaus eerste afname TNT onderzoeksgroep
Student
Structuur1
Stijl/Spelling1
Woordkennis1
Leesvaardigheid1
Luistervaardigheid1
A1 A2 A3 B1 B2 B3 C1 C2 C3 C4 D1 E1
2F.1 3F.1 3F.1 Lager dan 1F 1F.1 3F.1 1F.2 1F.1 1F.2 1F.1 1F.2 1F.1
1F.2 1F.1 1F.1 Lager dan 1F Lager dan 1F 2F.1 Lager dan 1F 1F.1 1F.1 Lager dan 1F 2F.1 1F.1
1F.1 1F.2 1F.1 Lager dan 1F Lager dan 1F 1F.2 Lager dan 1F Lager dan 1F 1F.1 Lager dan 1F 1F.2 Lager dan 1F
1F.1 Lager dan 1F Lager dan 1F 1F.2 1F.2 1F.1 Lager dan 1F 1F.1 2F.1 Lager dan 1F Lager dan 1F 1F.1
13
13
2F.1 1F.1 Lager dan 1F 1F.1 1F.2 1F.1 Lager dan 1F 2F.1 Lager dan 1F 2F.1 Lager dan 1F
Student A1 heeft bij de eerste afname het onderdeel Luistervaardigheid niet afgerond
32 van 90
In tabel 14 staan voor de eerste afname de gemiddelde scores van de studenten per vaardigheid. Gemiddeld is het hoogst gescoord op de vaardigheid Structuur en het laagste op Woordkennis en Leesvaardigheid. De gemiddelde scores waren ongeveer vergelijkbaar met de volgende taalniveaus: - Structuur (3,33): tussen niveau 1F.2 en 2F.1 - Stijl/Spelling (2,08): niveau 1F.1 - Woordkennis (1,75): niveau 1F.1 - Leesvaardigheid (1,75): niveau 1F.1 - Luistervaardigheid (2,30): tussen niveau 1F.1 en 1F.2 Tabel 14 Gemiddelde score per vaardigheid eerste afname TNT onderzoeksgroep
Structuur1 Gemiddelde score
StijlSpelling1 Woordkennis1
3,33
2,08
Leesvaardigheid1 Luistervaardigheid1
1,75
1,75
In tabel 15 staat de score op algemene Taalvaardigheid en het bijbehorende taalniveau per student. Bij de eerste afname van de TNT had student B3 het hoogste taalniveau (3,4 ≈ tussen 1F.2 en 2F.1) en student C4 het laagste taalniveau (1,2 ≈ lager dan 1F). Het minimaal vereiste uitstroomniveau voor het vmbo, en dus het instroomniveau voor het mbo is 2F, wat gelijkstaat aan een score van 4. Geen van de 12 studenten heeft dit niveau gehaald bij de eerste afname van de TNT, wat betekent dat bij alle studenten sprake was van een taalachterstand bij het begin van de opleiding. Tabel 15 Score algemene Taalvaardigheid en taalniveau per student.eerste afname TNT
Student A1 A2 A3 B1 B2 B3 C1 C2 C3 C4 D1 E1
Algemene Taalvaardigheid1 2,75 3,20 2,40 1,40 1,80 3,40 1,50 1,60 3,00 1,20 3,00 1,60
Taalniveau1 ± 1F.2 ± 1F.2 ± tussen 1F.1 en 1F.2 ± tussen lager dan 1F en 1F.1 ± 1F.1 ± tussen 1F.2 en 2F.1 ± tussen lager dan 1F en 1F.1 ± tussen lager dan 1F en 1F.1 1F.2 ± lager dan 1F 1F.2 ± tussen lager dan 1F en 1F.1
33 van 90
2,30
4.2.3 Resultaten tweede afname TNT onderzoeksgroep In tabel 16 staan de behaalde niveaus van de 12 studenten op de TNT bij de tweede afname. Het laagst behaalde niveau was Lager dan 1F en het hoogst behaalde niveau was 4F.1. Tabel 16 Behaalde niveaus tweede afname TNT onderzoeksgroep
Student
Structuur2
Stijl/Spelling2
Woordkennis2
Leesvaardigheid2
Luistervaardigheid2
A1 A2 A3 B1 B2 B3 C1 C2 C3 C4 D1 E1
2F.1 1F.2 1F.2 1F.2 Lager dan 1F 2F.2 1F.1 3F.1 2F.1 1F.2 2F.1 Lager dan 1F
2F.1 1F.2 1F.1 2F.1 Lager dan 1F 1F.1 1F.1 Lager dan 1F 1F.1 1F.1 1F.1 Lager dan 1F
1F.2 1F.1 2F.1 Lager dan 1F Lager dan 1F 1F.2 1F.1 1F.1 2F.1 Lager dan 1F 2F.1 Lager dan 1F
2F.1 1F.1 1F.1 1F.1 1F.1 2F.1 Lager dan 1F 2F.1 4F.1 1F.1 1F.2 Lager dan 1F
14
2F.1 Lager dan 1F 2F.1 1F.1 1F.2 15
2F.1 2F.1 1F.1 2F.1 Lager dan 1F
In tabel 17 staan voor de eerste afname de gemiddelde scores van de studenten per vaardigheid. Gemiddeld is het hoogst gescoord op de vaardigheid Structuur en het laagste op Stijl/Spelling. De gemiddelde scores waren ongeveer vergelijkbaar met de volgende taalniveaus: - Structuur (3,25): tussen niveau 1F.2 en 2F.1 - Stijl/Spelling (2,17): niveau 1F.1 - Woordkennis (2,33): tussen niveau 1F.1 en 1F.2 - Leesvaardigheid (2,92): niveau 1F.2 - Luistervaardigheid (2,42): tussen niveau 1F.1 en 1F.2 Tabel 17 Gemiddelde score per vaardigheid tweede afname TNT onderzoeksgroep
Structuur2 Gemiddelde score
3,25
StijlSpelling2 Woordkennis2 2,17
2,33
Leesvaardigheid2 Luistervaardigheid2 2,92
In tabel 18 staat de score op algemene Taalvaardigheid en het bijbehorende taalniveau per student voor de tweede afname van de TNT. Student C3 heeft het hoogste gescoord (4,4 ≈ tussen 2F.1 en 2F.2) en student E1 het laagste (1 = lager dan 1F). Alleen student C3 is er in geslaagd om haar taalachterstand weg te werken, de andere studenten is dit niet gelukt.
14 15
Student A1 heeft bij de tweede afname het onderdeel Luistervaardigheid niet afgerond Student C1 heeft bij de tweede afname het onderdeel Luistervaardigheid niet afgerond
34 van 90
2,90
Tabel 18 Score algemene Taalvaardigheid en taalniveau per student.tweede afname TNT
Student
Algemene Taalvaardigheid2
A1 A2 A3 B1 B2 B3 C1 C2 C3 C4 D1 E1
3,75 2,80 2,60 2,80 1,40 3,40 1,75 3,40 4,40 2,00 3,40 1,00
Taalniveau2 ± 2F.1 ± 1F.2 ± tussen 1F.1 en 1F.2 ± 1F.2 ± tussen lager dan 1F en 1F.1 ± tussen 1F.2 en 2F.1 ± 1F.1 ± tussen 1F.2 en 2F.1 ± tussen 2F.1 en 2F.2 1F.1 ± tussen 1F.2 en 2F.1 lager dan 1F
4.2.4 Verschil eerste en tweede afname TNT onderzoeksgroep In tabel 19 staan de verschillen tussen de scores van de eerste en de tweede afname van de TNT per vaardigheid van de 12 studenten en het gemiddelde scoreverschil. Door de 12 studenten is de meeste vooruitgang geboekt op Leesvaardigheid, daarna op Luistervaardigheid, dan Woordkennis en ze zijn gemiddeld het minst vooruit gegaan op Stijl/Spelling. Op de vaardigheid Structuur zijn de studenten gemiddeld achteruit gegaan in niveau. Tabel 19 Verschillen gemiddelde scores eerste en tweede afname TNT per vaardigheid per student (+2 staat gelijk aan +1 taalniveau
Student
Structuur2 – StijlSpelling2 – Woordkennis2 – Leesvaardigheid2 – Luistervaardigheid2 – Structuur 1 StijlSpelling1 Woordkennis1 Leesvaardigheid1 Luistervaardigheid1
A1
0
+1
+1
+2
A2
-3
+1
-1
+1
0
A3
-3
0
+2
+2
-1
B1
+2
+3
0
-1
+3
B2
-1
0
0
-1
0
B3
-1
+2
0
+2
+1
C1
-1
+1
+1
0
C2
+4
-1
+1
+2
C3
+1
0
+2
+4
0
C4
+1
+1
0
+1
+1
D1
+1
-2
+1
+2
0
E1
-1
-1
0
-1
0
-0,08
+0,42
+0,58
+1,08
+0,58
Gemiddeld scoreverschil
+3
35 van 90
De gemiddelde scoreverschillen staan voor de volgende percentuele dalingen en stijgingen van één taalniveau: - Structuur (-0,08): -4% - Stijl/Spelling (0,42): +21% - Woordkennis (0,58): +29% - Leesvaardigheid (1,08): +54% - Luistervaardigheid (0,58): +29% In figuur 4 zijn de dalingen en stijgingen te zien van het taalniveau van de 12 studenten. Een stijging van 2,00 staat gelijk aan een stijging van één taalniveau, bijvoorbeeld van 1F.1 naar 2F.1. De studenten A1, A3, B1, C1, C2, C3, C4 en D1 zijn vooruitgegaan qua taalniveau tussen de eerste en tweede afname. Het gaat hierbij om 8 van de 12 studenten, wat gelijkstaat aan 67%. Student B3 is gelijk gebleven qua niveau, dat is 1 van de 12 studenten, wat gelijkstaat aan 8%. De studenten A2, B2, en E1 zijn achteruit gegaan qua taalniveau, dat zijn 3 van de 12 studenten, of 25%. Figuur 4 Dalingen en stijgingen taalniveau onderzoeksgroep
Student A1 Student B2 Student C3 2F.2
5
2F.1
4
1F.2
3
1F.1
2
Lager dan 1F
1
Student A2 Student B3 Student C4
Student A3 Student C1 Student D1
Student B1 Student C2 Student E1
0 Taalniveau eerste afname TNT
Taalniveau tweede afname TNT
In tabel 20 staan de gemiddelde scoreverschillen en de percentuele dalingen en stijgingen tussen de eerste en tweede afname van het taalniveau per student. Student C2 is het sterkst vooruitgegaan qua taalniveau, hij is bijna een heel taalniveau (+1,80) gestegen. Student E1 is het hardst achteruit gegaan qua taalniveau, zij is ruim een kwart niveau (-0,6) gedaald.
36 van 90
Tabel 20 scoreverschil en percentuele daling/stijging taalniveau eerste en tweede afname TNT per student
Student
A1
A2
A3
B1
B2
B3
C1
C2
C3
C4
D1
E1
Scoreverschil taalniveau
+1,00
-0,40
+0,20
+1,40
-0,40
0,00
+0,25
+1,80
+1,40
+0,80
+0,40
-0,60
Percentuele daling/stijging taalniveau
+50%
-20%
+10%
+70%
-20%
0%
+12,5%
+90%
+70%
+40%
+20%
-30%
In tabel 21 staan per vaardigheid en voor algemene Taalvaardigheid de gemiddelde scores van de onderzoeksgroep op de eerste en tweede afname van de TNT Tabel 21 Gemiddelde scores per vaardigheid en algemene Taalvaardigheid eerste en tweede afname TNT onderzoeksgroep (score is minimaal 1, maximaal 9; standaardafwijking staat tussen haakjes)
Eerste afname TNT
Tweede afname TNT
Structuur
3,33 (1,78)
3,25 (1,49)
StijlSpelling
2,08 (1,08)
2,17 (1,03)
Woordkennis
1,75 (0,87)
2,33 (1,23)
Leesvaardigheid
1,92 (1,00)
2,92 (1,93)
Luistervaardigheid
2,30 (1,34)
2,90 (1,29)
Taalvaardigheid
2,24 (0,80)
2,73 (1,02)
De studenten hebben bij de tweede afname gemiddeld hoger gescoord op de vaardigheden Stijl/Spelling, Woordkennis, Leesvaardigheid, Luistervaardigheid en algemene Taalvaardigheid. Op de vaardigheid Structuur hebben ze gemiddeld lager gescoord bij de tweede afname dan bij de eerste afname. De verschillen in scores tussen de eerste en tweede afname waren significant bij de vaardigheden Woordkennis (t(11)=-2.24, p<.05) en Leesvaardigheid (t(11)=-2.25, p<.05). Bij de andere vaardigheden waren de verschillen niet significant: Structuur (t(11)=.14, p=.89); Stijl/Spelling (t(11)=-.20, p=.85); Luistervaardigheid (t(9)=-1.41, p=.19); en algemene Taalvaardigheid (t(11)=-2.13, p=.06). Op algemene Taalvaardigheid was er wel sprake van een trend (p=.06). 4.2.5 Verschil resultaten TNT populatie en onderzoeksgroep In tabel 22 staan de gemiddelde scores en niveaus van de populatie en de onderzoeksgroep per vaardigheid van zowel de eerst als de tweede afname van de TNT. De onderzoeksgroep scoorde alleen bij de tweede afname op Leesvaardigheid gemiddeld hoger dan de populatie. Op alle andere vaardigheden scoorden de onderzoeksgroep zowel bij de eerste als de tweede afname gemiddeld lager dan de populatie. De populatie had bij de eerste afname gemiddeld op de vaardigheden Stijl/Spelling, Woordkennis, Leesvaardigheid en Luistervaardigheid een taalachterstand (een score lager dan 4 / 2F.1). De onderzoeksgroep had bij de eerste afname een taalachterstand op alle vaardigheden. Beide groepen zijn er niet in geslaagd om deze achterstand op bovengenoemde vaardigheden in een half jaar tijd weg te werken.
37 van 90
Tabel 22 Gemiddelde scores en niveaus per vaardigheid eerste en tweede afname TNT populatie en onderzoeksgroep
Gemiddelde score populatie
Gemiddeld niveau Gemiddelde score Gemiddeld niveau populatie
onderzoeksgroep
onderzoeksgroep
Structuur1
4,47
tussen 2F.1 en 2F.2
3,33
tussen 1F.2 en 2F.1
Stijl/Spelling1
2,97
1F.2
2,08
1F.1
Woordkennis1
3,06
1F.2
1,75
1F.1
Leesvaardigheid1
2,71
tussen 1F.1 en 1F.2
1,75
1F.1
Luistervaardigheid1
3,10
1F.2
2,08
1F.1
Structuur2
4.58
tussen 2F.1 en 2F.2
3,25
1F.2
Stijl/Spelling2
3,11
1F.2
2,17
1F.1
Woordkennis2
3,18
1F.2
2,33
tussen 1F.1 en 1F.2
Leesvaardigheid2
2,86
1F.2
2,92
1F.2
Luistervaardigheid2
3,29
tussen 1F.2 en 2F.1
2,42
tussen 1F.1 en 1F.2
In tabel 23 staan de gemiddelde percentuele dalingen en stijgingen van het taalniveau van de populatie en van de onderzoeksgroep per vaardigheid. Vergeleken met de procentuele stijgingen in taalniveau van de doelpopulatie, is de onderzoeksgroep gemiddeld sterker vooruit gegaan op de vaardigheden Stijl/Spelling, Woordkennis, Leesvaardigheid en Luistervaardigheid. Op de vaardigheid Structuur is de onderzoeksgroep, in tegenstelling tot de populatie, gemiddeld achteruit gegaan in niveau. Tabel 23 Gemiddelde percentuele dalingen/stijgingen van populatie en onderzoeksgroep per vaardigheid
Structuur
Stijl/Spelling Woordkennis Leesvaardigheid Luistervaardigheid
Populatie
+5,5%
+7,0%
+6,0%
+7,5%
+8,5%
Onderzoeksgroep
-4,0%
+21,0%
+29,0%
+54,0%
+35,0%
Op algemene Taalvaardigheid is de populatie bij de tweede afname gemiddeld 9,5% van één taalniveau gestegen ten opzichte van de eerste afname: van 3,06 naar 3,25. Het ging hierbij om een significante stijging. De onderzoeksgroep is gemiddeld wel vooruit gegaan op algemene Taalvaardigheid, maar niet significant (p=.06), al was er wel sprake van een trend.
38 van 90
4.3 Resultaten succesfactoren In deze paragraaf staat per soort kenmerken (student-, docent- en onderwijskenmerken) beschreven bij welke succesfactoren een verband is gevonden met de vooruitgang in taalniveau van de 12 studenten.
4.3.1 Studentkenmerken Er volgen nu beschrijvingen van de resultaten per succesfactor of groep van succesfactoren. Geboorteland / geboorteland ouders / aantal jaren in NL / moedertaal De succesfactoren ‘geboorteland’, ‘geboorteland ouders’, ‘aantal jaren in NL’ en ‘moedertaal’ hadden betrekking op het kenmerk NT1- of NT2-student. Vergelijking van de gemiddelde vooruitgang in taalniveau van de NT1- en de NT2-studenten, laat zien dat de NT1-studenten gemiddeld 28% van één taalniveau gestegen zijn en de NT2-studenten gemiddeld 17,5%. Dat betekent dat de NT1-studenten gemiddeld meer vooruit zijn gegaan. De moedertaalsprekers uit de onderzoeksgroep hadden dus een voordeel ten opzichte van de tweede-taalleerders bij de verwerving van het Nederlands. Hierbij moet wel opgemerkt worden dat het om een relatief kleine onderzoeksgroep gaat van slechts 8 NT1-studenten en 4 NT1-studenten. Bovengenoemde conclusie slaat op deze onderzoeksgroep, maar kan vanwege de omvang van de onderzoeksgroep niet zonder meer gegeneraliseerd worden. Vooropleiding(en) NL / vooropleiding(en) buitenland Uit het onderzoek van Jeanne Kurvers en Willemijn Stockmann bleek dat de opleiding in het land van herkomst een positief effect had op lezen en schrijven (Kurvers & Stockmann, 2009, p. 40-41). In het NT2-handboek werd de vooropleiding en de daarmee samenhangende mate van alfabetisering ook als belangrijke factor aangemerkt. Hoger opgeleiden zijn geletterd en hebben zich leerstrategieën eigen gemaakt, waardoor zij veel sneller in staat zijn om een tweede taal te leren dan mensen die niet of nauwelijks naar school zijn geweest (Bossers, Kuiken & Vermeer, 2010). In tabel 24 staan de hoogst genoten vooropleidingen van de 12 studenten genoemd. De studenten staan van boven naar beneden gesorteerd op grootte van vooruitgang (student C2 is het hardst vooruit gegaan en student E2 is het hardst achteruit gegaan). Student C3 en B1 zijn even hard vooruit gegaan en student A2 en B2 zijn even hard achteruit gegaan, vandaar dat die geclusterd staan. Er is geen enkel verband gevonden tussen de verschillende opleidingsniveaus en de vooruitgang in taalvaardigheid. De verschillen in vooropleiding waren dan ook erg klein: 8 van de 12 studenten hebben als vooropleiding het vmbo afgerond, slechts 3 van de 12 studenten hadden een hogere vooropleiding genoten (mbo niveau 2 of havo).
39 van 90
Tabel 24 Hoogst genoten vooropleidingen studenten
Student C2 C3 B1 A1 C4 D1 C1 A3 B3 A2 B2 E1
Vooropleiding in Nederland vmbo-k vmbo-t mbo 2 vmbo-t svo vmbo-t vmbo-b vmbo-k vmbo-k vmbo-g
Vooropleiding in buitenland
havo mbo 2
Taalachtergrond Volgens het NT1-handboek vormt de kloof tussen de taal die thuis gesproken wordt en de taal die op school wordt gebruikt een belangrijke oorzaak van laaggeletterdheid (Bohnenn, 2009). Bij student E1 was de kloof tussen de taal die op school gesproken werd (Nederlands) en de taal die ze thuis sprak (Papiamentu) het grootst en deze student is ook het hardst achteruit gegaan qua taalniveau. De overige studenten met een andere moedertaal dan het Nederlands, spraken thuis allemaal zowel Nederlands als hun moedertaal, en soms zelfs nog een derde taal. Van de drie studenten die de meeste vooruitgang in hun taalvaardigheid hebben geboekt, spraken twee studenten thuis zowel Nederlands als een andere taal. De studenten die thuis alleen Nederlands spraken, zijn niet harder vooruitgegaan in hun taalniveau dan de studenten waarbij er thuis ook nog een andere taal gesproken werd. Voor de succesfactor ‘taalachtergrond’ is bij deze onderzoeksgroep maar gedeeltelijk bewijs gevonden. Als een student thuis altijd een andere taal spreekt dan de taal die op school gebruikt wordt, heeft dat een negatief effect op de vooruitgang in taalvaardigheid Nederlands. Dit verband is echter maar bij één student gevonden en deze student is zelfs achteruit gegaan in taalniveau. De achteruitgang kan niet zomaar verklaard worden door de thuistaal, dat kan ook een andere oorzaak hebben. Spreekt een student thuis zowel Nederlands als zijn/haar moedertaal, dan heeft dat geen effect op de vooruitgang in taalvaardigheid Nederlands. Ook hier was het aantal studenten, waarbij dit verband gevonden is, gering. Aanwezigheidspercentage Uit het onderzoek van Kurvers en Stockmann kwam naar voren dat het aanwezigheidspercentage van de studenten in de lessen de resultaten van lezen en schrijven positief beïnvloedt (Kurvers & Stockmann, 2009). In de vragenlijsten voor de docenten is zowel gevraagd naar het gemiddelde aanwezigheidspercentage van de studenten in de lessen Nederlands als in de
40 van 90
taalrekenwerkplaats. De verschillen in aanwezigheidspercentage waren niet heel groot: het laagste percentage was 75% en het hoogste 100%. Er is geen verband gevonden tussen het gemiddelde aanwezigheidspercentage van de studenten in de lessen Nederlands en de taalrekenwerkplaats en hun vooruitgang qua taalniveau Nederlands. In tabel 25 staan de gemiddelde aanwezigheidspercentages per student voor de lessen Nederlands en de taalrekenwerkplaats. Uit deze cijfers kan geconcludeerd worden dat het aanwezigheidspercentage van de onderzochte studenten in de (bij)lessen geen succesfactor is voor hun vooruitgang qua Nederlands. Tabel 25 Gemiddelde aanwezigheidspercentages lessen Nederlands en taalrekenwerkplaats per student
Student C2 C3 B1 A1 C4 D1 C1 A3 B3 A2 B2 E1
Gemiddeld aanwezigheidspercentage lessen Nederlands 95% 90% 90% 80% 100% 90% 90% 100% 95% 100% 95% 80%
Gemiddeld aanwezigheidspercentage taalrekenwerkplaats 80% 90% 75% 100% 100% 100% 80% 100% 100% 100% 100% 80%
Maken van huiswerk De verwachting was, dat hoe vaker studenten hun huiswerk maakten, hoe harder ze vooruit zouden gaan met hun taalvaardigheid. In tabel 26 staat in percentages aangegeven hoe vaak de studenten gemiddeld hun huiswerk maakten in de lessen Nederlands en de taalrekenwerkplaats. In de lessen Nederlands kregen 5 van de 12 studenten geen huiswerk op en in de taalrekenwerkplaats waren dit 9 van de 12 studenten. Voor de lessen Nederlands gold dat van de studenten die wel huiswerk mee kregen de twee studenten die het hardst vooruit waren gegaan qua taalniveau (studenten C2 en C3), gemiddeld vaker hun huiswerk maakten dan de twee studenten die minder hard vooruit waren gegaan (studenten A3 en A2). Dit verband is bij de taalrekenwerkplaatsen niet gevonden. De verwachting, dat het maken van huiswerk een succesfactor is voor vooruitgang in taalvaardigheid Nederlands bij studenten met een taalachterstand, is maar gedeeltelijk bevestigd bij de 12 studenten.
41 van 90
Tabel 26 Gemiddelde percentages huiswerk gemaakt lessen Nederlands en taalrekenwerkplaats per student
Student C2 C3 B1 A1 C4 D1 C1 A3 B3 A2 B2 E1
Gemiddeld percentage huiswerk gemaakt lessen Nederlands 100% 90% geen huiswerk 70% 100% 100% geen huiswerk 80% geen huiswerk 70% geen huiswerk geen huiswerk
Gemiddeld percentage huiswerk gemaakt taalrekenwerkplaats 25% geen huiswerk geen huiswerk geen huiswerk geen huiswerk geen huiswerk 0% geen huiswerk geen huiswerk geen huiswerk geen huiswerk 100%
Studievaardigheid / concentratievermogen / zelfbeeld / motivatie Van de studentkenmerken ‘studievaardigheid’, ‘concentratievermogen’, ‘zelfbeeld’ en ‘motivatie’ werd verwacht, dat hoe beter deze eigenschappen ontwikkeld waren bij een student, hoe sneller hij/zij vooruit zou gaan in taalvaardigheid. In de vragenlijsten zijn de docenten gevraagd met een cijfer aan te geven in hoeverre bovengenoemde kenmerken ontwikkeld waren bij hun studenten. Hiervoor is gebruik gemaakt van een viertal stellingen. In tabel 27 staan de stellingen met daarbij de gemiddelden van de cijfers die de docenten Nederlands en de taalrekenwerkplaatsdocenten gegeven hebben aan hun studenten. De cijfers 1 tot en met 5 stonden voor: 1 = helemaal niet mee eens; 2 = niet mee eens; 3 = neutraal; 4 = mee eens; 5 = helemaal mee eens. Voor geen van de vier kenmerken is een verband gevonden met de mate van vooruitgang qua taalvaardigheid. Hierbij moet opgemerkt worden dat het ging om subjectieve beoordelingen van docenten over hun eigen studenten. De verschillen tussen de beoordelingen van de docenten Nederlands en de taalrekenwerkplaatsdocenten waren soms best groot, wat aangeeft dat er sprake was van een behoorlijke mate van subjectiviteit. Daarnaast ging het om een relatief kleine onderzoeksgroep. Bij een groter aantal studenten zou wellicht wel een verband gevonden worden tussen de vier genoemde studentkenmerken en vooruitgang qua taalvaardigheid Nederlands.
42 van 90
Tabel 27 Gemiddelden cijfers stellingen docent NL en docent TRWP per student
Student
De student is studievaardig
De student heeft een goed concentratievermogen
C2 C3 B1 A1 C4 D1 C1 A3 B3 A2 B2 E1
2 2 4 4 1,5 4 1,5 3 3,5 1,5 5 3
2,5 1 3,5 4 1 3,5 2 3,5 3 2 4,5 3
De student heeft zelfvertrouwen / een positief zelfbeeld 3 3 3 3,5 2 4 1,5 4 3,5 2 4,5 2,5
De student is gemotiveerd 4,5 4 3,5 3,5 4,5 5 4 4 4 2,5 5 4
4.3.2 Docentkenmerken Kennis docenten Volgens het NT1-handboek kunnen docenten het leren van studenten belemmeren door een gebrek aan inhoudelijke kennis (Bohnenn, 2009). Die inhoudelijke kennis is onderzocht aan de hand van enkele mogelijke succesfactoren: vooropleiding(en); bijscholing Nederlands voor het mbo; kennis van landelijke ontwikkelingen op het gebied van Nederlands voor het mbo; bekendheid met het taalbeleid van ROC Tilburg; kennis van de taaleisen uit de kwalificatiedossiers; kennis van (digitale) materialen voor taalonderwijs of taalremediëring; ervaring met digitale didactiek (o.a. Blackboard). De verwachting was, dat de docenten die een lerarenopleiding Nederlands hadden gevolgd, meer inhoudelijke kennis op zak hadden dan docenten met een andere vooropleiding. De studenten van de docenten die een lerarenopleiding Nederlands hebben gevolgd, zouden dan harder vooruit moeten zijn gegaan qua taalvaardigheid Nederlands dan de andere studenten. In tabel 28 staan de studenten op volgorde van mate van vooruitgang in taalniveau en daarbij hun docenten met diens vooropleiding(en). Wat betreft de vooropleidingen van de docenten Nederlands ging bovenstaande theorie niet op: de docenten van de twee studenten, die het meeste vooruit zijn gegaan qua taalniveau, hebben allebei geen lerarenopleiding Nederlands gevolgd, in tegenstelling tot de docenten van de twee studenten die het meeste achteruit zijn gegaan. Bij de taalrekenwerkplaatsdocenten is ook geen verband gevonden tussen de vooropleiding(en) van de docent en de vooruitgang van de studenten. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de vooropleiding van de docent geen succesfactor was voor de vooruitgang in taalvaardigheid Nederlands van de onderzoeksgroep. De resultaten uit eerder onderzoek worden hiermee dus niet bevestigd. Zoals al eerder gezegd gaat het in dit onderzoek om een relatief kleine onderzoeksgroep, wat een verklaring kan zijn voor het feit dat er geen verband gevonden is.
43 van 90
Tabel 28 Vooropleidingen van docenten per student
Student C2
Vooropleiding(en) docent Nederlands PABO Lerarenopleiding NT2-docent
C3
B1
PABO Sociaal Cultureel Werker (hbo) Beleidsacademie (post-hbo) Lerarenopleiding Nederlands
A1
Lerarenopleiding Nederlands + Engels
C4
Sociale Academie (hbo)
D1
Lerarenopleiding Spaans Lerarenopleiding consumptieve technieken PABO Remedial Teacher (post-hbo) PABO Lerarenopleiding NT2-docent
C1
A3
Lerarenopleiding Nederlands + Engels
B3
Lerarenopleiding Nederlands Lerarenopleiding Handelskennis
A2
Lerarenopleiding Nederlands + Engels
B2
Lerarenopleiding Nederlands
E1
Lerarenopleiding Nederlands
Vooropleiding(en) docent taalrekenwerkplaats e Aggregaat Hoger Secundair Onderwijs (1 graads) Licentiaat Germaanse Talen (wo) Remedial Teacher (post-hbo) PABO Sociaal Cultureel Werker (hbo) Beleidsacademie (post-hbo) Pedagogiek (wo) Lerarenopleiding volwasseneducatie (hbo, versneld) Lerarenopleiding Nederlands Lerarenopleiding NT2-docent (post-hbo) PABO Sociaal Cultureel Werker (hbo) Beleidsacademie (post-hbo) Lerarenopleiding Nederlands
e
Aggregaat Hoger Secundair Onderwijs (1 graads) Licentiaat Germaanse Talen (wo) Remedial Teacher (post-hbo) Lerarenopleiding Nederlands Lerarenopleiding NT2-docent (post-hbo) PABO Lerarenopleiding Geografie (post-hbo) Remedial Teacher (post-hbo) Lerarenopleiding Nederlands Lerarenopleiding NT2-docent (post-hbo) Pedagogiek (wo) Lerarenopleiding volwasseneducatie (hbo, versneld) Havo
In tabel 29 staat per student aangegeven in hoeverre hun docenten zijn bijgeschoold op het gebied van Nederlands voor het mbo. Zoals te zien is in de tabel, is er geen verband tussen de mate van bijscholing van de docenten en de vooruitgang van de studenten uit de onderzoeksgroep. De verschillen in soorten bijscholing waren klein, de Raamwerktraining was een scholing in de niveaus van het Raamwerk Nederlands en de Referentiekadertraining was een scholing in de niveaus van het Referentiekader Taal. Deze scholingen leken inhoudelijk sterk op elkaar, alleen ging het bij de Referentiekadertraining om de nieuwe F-niveaus. Slechts twee docenten (docent NL 1 en docent TRWP 4) hadden nog een extra Taalassessorentraining gevolgd, een scholing die gericht was op het beoordelen van taalexamens, maar hun studenten zijn echter niet harder vooruit gegaan in taalvaardigheid.
44 van 90
Tabel 29 Bijscholing docenten per student
Student C2 C3 B1 A1 C4 D1 C1 A3 B3 A2 B2 E1
Bijscholing docent Nederlands Geen Referentiekadertraining Geen Raamwerktraining, Taalassessorentraining Raamwerktraining Geen Geen Raamwerktraining, Taalassessorentraining Referentiekadertraining Raamwerktraining, Taalassessorentraining Referentiekadertraining Referentiekadertraining
Bijscholing taalrekenwerkplaats Raamwerktraining, Taalassessorentraining Referentiekadertraining Geen Raamwerktraining Referentiekadertraining Referentiekadertraining Raamwerktraining, Taalassessorentraining Raamwerktraining Referentiekadertraining Raamwerktraining Geen Geen
De mogelijke succesfactoren: kennis van landelijke ontwikkelingen op het gebied van Nederlands voor het mbo; bekendheid met het taalbeleid van ROC Tilburg; kennis van de taaleisen uit de kwalificatiedossiers; kennis van (digitale) materialen voor taalonderwijs of taalremediëring; ervaring met digitale didactiek (o.a. Blackboard) zijn onderzocht door de docenten een vijftal stellingen voor te leggen. Ze moesten per stelling met een cijfer van 1 tot en met 5 aangeven in hoeverre ze het daarmee eens waren. De cijfers 1 tot en met 5 stonden voor: 1 = helemaal niet mee eens; 2 = niet mee eens; 3 = neutraal; 4 = mee eens; 5 = helemaal mee eens. De vijf cijfers die de docenten hebben gegeven aan de stellingen zijn bij elkaar opgeteld en gedeeld door vijf. Zo is er per docent een gemiddeld cijfer voor ‘inhoudelijke kennis’ berekend. In tabel 30 staan per student de gemiddelde cijfers voor ‘inhoudelijke kennis’ van hun docenten aangegeven. De docenten Nederlands beoordelen hun eigen inhoudelijke kennis allemaal positief. Er zitten wel verschillen tussen de docenten. Opmerkelijk is dat de docent die zijn kennis gemiddeld het laagst beoordeelde (3,2) de docent is van de student die het meest vooruit is gegaan qua taalniveau. De docenten van studenten B2 en E1 daarentegen beoordeelden hun eigen kennis heel positief (respectievelijk 4,8 en 4,0). Bij deze onderzoeksgroep is een grotere inhoudelijke kennis van de docent Nederlands dus geen voorwaarde voor een grotere vooruitgang in taalvaardigheid van de student. Bij de taalrekenwerkplaatsdocenten zien we grotere verschillen tussen de cijfers dan bij de docenten Nederlands. Zo beoordeelde één taalrekenwerkplaatsdocent de eigen kennis met een 2,4 gemiddeld, terwijl een andere docent zichzelf een 5,0 gemiddeld gaf. Zowel de docent van student C2 als de docent van student E1 beoordeelden de eigen kennis met een 4,4 gemiddeld. Ook bij de taalrekenwerkpaatsdocenten is dus geen verband gevonden tussen de inhoudelijke kennis van de docenten en de vooruitgang van de onderzoeksgroep. Bij deze succesfactor moet als belangrijke kanttekening opgemerkt worden dat subjectiviteit en sociaal wenselijke antwoorden de resultaten beïnvloed kunnen hebben. Niet elke docent was even goed in staat om de eigen inhoudelijke kennis goed in te schatten. Zo gaf één docent zichzelf een 5,0 gemiddeld, wat relatief een hele hoge score is. De vraag is hoe betrouwbaar deze antwoorden zijn.
45 van 90
Tabel 30 Cijfers ‘inhoudelijke kennis’ docenten per student
Student C2 C3 B1 A1 C4 D1 C1 A3 B3 A2 B2 E1
Cijfer inhoudelijke kennis docent Nederlands 3,2 3,8 3,8 3,8 3,6 4,0 3,2 3,8 4,2 3,8 4,8 4,0
Cijfer inhoudelijke kennis taalrekenwerkplaatsdocent 4,4 3,8 3,2 2,4 3,8 5,0 4,4 2,4 3,6 2,4 3,2 4,4
Aantal jaren leservaring / aantal jaren leservaring mbo In tabel 31 staat per student aangegeven hoeveel jaren leservaring diens docenten in totaal en in het mbo hadden. Van de twee studenten die het sterkst achteruit zijn gegaan qua taalvaardigheid, kreeg één student les van de minst ervaren docent Nederlands en de andere student kreeg bijles van de minst ervaren taalrekenwerkplaatsdocent. Dit bevestigt de verwachting dat studenten van meer ervaren docenten sneller vooruitgang zullen boeken qua taalvaardigheid. Andersom hadden de docenten van de studenten die het hardst vooruit waren gegaan echter niet de meeste leservaring. Bovengenoemde verwachting wordt dus maar gedeeltelijk bevestigd. Het is dus niet helemaal duidelijk of het aantal jaren leservaring van de docent een succesfactor is voor vooruitgang in taalniveau van de 12 studenten. Tabel 31 Aantal jaren leservaring en aantal jaren leservaring mbo docenten per student
Student C2 C3 B1 A1 C4 D1 C1 A3 B3 A2 B2 E1
Docent Nederlands aantal jaren aantal jaren leservaring leservaring mbo 28 1 35 1 26 24 28 5 19 4 19 5 28 1 28 5 36 25 28 5 1,5 1,5 25 22
Docent taalrekenwerkplaats aantal jaren aantal jaren leservaring leservaring mbo 33 32 35 1 28 1 25 3 35 1 36 3 33 32 25 3 42 1 25 3 28 1 7 1
46 van 90
Beheersing moedertalen studenten / gebruik moedertalen studenten Uit het onderzoek van Kurvers en Stockmann bleek dat het gebruik van de moedertaal van de cursisten in de les een positieve invloed had op de lees- en schrijfprestaties van de cursisten (Kurvers & Stockmann, 2009). Geen van de docenten maakte gebruik van de moedertalen van hun anderstalige studenten in de (bij)les. Van de 10 docenten Nederlands maakte alleen docent NL 1 sporadisch gebruik van Spaans in zijn lessen. Docent TRWP 2 was de enige van de taalrekenwerkplaatsdocenten die soms gebruik maakte van Engels en Frans in de bijlessen. Er waren in de onderzoeksgroep echter geen studenten met Spaans, Engels of Frans als moedertaal.
4.3.3 Onderwijskenmerken Aantal studenten in groep Van deze factor werd verwacht dat hoe groter de groep, hoe onrustiger de les en dat zou een negatief effect hebben op de vooruitgang van de studenten. In tabel 32 staat per student aangegeven hoe groot hun klas was bij de lessen Nederlands en hoe groot hun groep in de taalrekenwerkplaats. De klassen van studenten C2 en B1 waren beduidend kleiner dan die van studenten B2 en E1, maar de klas van student C3 bestond wel weer uit 24 studenten. Toch waren de klassen van de studenten die niet vooruit waren gegaan of achteruit waren gegaan in taalniveau relatief groot (20 of 27 studenten). Een kleine klas daarentegen is geen garantie voor een grotere vooruitgang, wat betekent dat er geen eenduidig verband is gevonden tussen de groepsgrootte en de vooruitgang in taalniveau. Bij de taalrekenwerkplaatsen is ook geen verband gevonden tussen het aantal studenten in een groep en de vooruitgang in taalvaardigheid Nederlands. Tabel 32 Groepsgrootte lessen Nederlands en taalrekenwerkplaats per student
Student C2 C3 B1 A1 C4 D1 C1 A3 B3 A2 B2 E1
Aantal studenten in klas lessen Nederlands 11 24 10 27 13 28 11 27 20 27 20 20
Aantal studenten in groep taalrekenwerkplaats 6 6 3 1 6 5 6 1 2 1 5 2
47 van 90
Aantal lesuren Nederlands Volgens het NT2-handboek zijn onderwijs en taalcontact twee belangrijke factoren voor een succesvolle tweede taalverwerving (Bossers et al., 2010). Op school komen de studenten in contact met het Nederlands door interactie met docenten en andere studenten. De mate van contact hangt dus onder andere af van het aantal lesuren Nederlands dat de studenten hebben ontvangen. In tabel 33 staan het aantal lesuren Nederlands dat de studenten hebben gekregen in de lessen Nederlands en in de taalrekenwerkplaats in de periode tussen de twee afnamemomenten van de TNT (25 lesweken). Zoals in de tabel te zien is, was er geen verband tussen het aantal lesuren Nederlands van de lessen Nederlands en de vooruitgang qua taalvaardigheid Nederlands van de studenten. Bij de taalrekenwerkplaats was eerder sprake van het omgekeerde: de studenten die het meest vooruit waren gegaan, hebben relatief minder uren bijles gehad dan de studenten die achteruit waren gegaan in niveau. Tabel 33 Aantal lesuren Nederlands lessen Nederlands en taalrekenwerkplaats per student
Student C2 C3 B1 A1 C4 D1 C1 A3 B3 A2 B2 E1
Aantal lesuren Nederlands 25 50 150 24 25 20 25 24 100 24 60 16
Aantal lesuren taalrekenwerkplaats 3 3 8 4 2 8 3 2 2 3 16 8
Samenstelling groep qua taalniveau / samenstelling groep qua leervraag / samenstelling groep qua leertempo De verwachting was, dat de samenstelling van de groep van invloed zou zijn op de vooruitgang van de studenten, omdat het bij een meer homogene groep makkelijker is voor de docent om onderwijs op maat aan te bieden. In tabel 26 staat aangegeven of de groepen waarin de studenten les hadden, zowel in de lessen Nederlands als in de taalrekenwerkplaats, meer homogeen of meer heterogeen van samenstelling waren qua taalniveau, leervraag en leertempo. De definitie van ‘meer homogeen’ in dit onderzoek was: ‘de grote meerderheid (minstens 75%) van de studenten heeft hetzelfde taalniveau/leertempo of dezelfde leervraag’. De definitie ‘meer heterogeen’ was: ‘een aanzienlijk deel (minstens 25%) van de studenten heeft een verschillend taalniveau / leervraag / leertempo’. In tabel 34 is te zien, dat de homogeniteit van de groep geen succesfactor was voor de vooruitgang in taalniveau. Bij de lessen Nederlands kwam homogeniteit van de groepen
48 van 90
zowel bij de sterke studenten als bij de zwakkere studenten voor. Bij de taalrekenwerkplaats kwam homogeniteit van de groepen voor bij alle studenten. Student B3 was de enige student die zowel in de lessen Nederlands als in de taalrekenwerkplaats les kreeg in een volledig homogene groep. Desondanks is deze student relatief weinig vooruit gegaan in taalvaardigheid. Tabel 34 Samenstelling groepen lessen Nederlands en taalrekenwerkplaats per student
Student C2
C3
B1
A1
C4
D1
C1
A3
B3
A2
B2
E1
Samenstelling groep lessen Nederlands qua taalniveau: meer heterogeen qua leervraag: meer homogeen qua leertempo: meer heterogeen qua taalniveau: meer heterogeen qua leervraag: meer homogeen qua leertempo: meer homogeen qua taalniveau: meer heterogeen qua leervraag: meer heterogeen qua leertempo: meer heterogeen qua taalniveau: meer heterogeen qua leervraag: meer homogeen qua leertempo: meer heterogeen qua taalniveau: meer heterogeen qua leervraag: meer heterogeen qua leertempo: meer heterogeen qua taalniveau: meer heterogeen qua leervraag: meer heterogeen qua leertempo: meer heterogeen qua taalniveau: meer heterogeen qua leervraag: meer heterogeen qua leertempo: meer heterogeen qua taalniveau: meer heterogeen qua leervraag: meer homogeen qua leertempo: meer heterogeen qua taalniveau: meer homogeen qua leervraag: meer homogeen qua leertempo: meer homogeen qua taalniveau: meer heterogeen qua leervraag: meer homogeen qua leertempo: meer heterogeen qua taalniveau: meer heterogeen qua leervraag: meer heterogeen qua leertempo: meer heterogeen qua taalniveau: meer heterogeen qua leervraag: meer heterogeen qua leertempo: meer heterogeen
Samenstelling groep taalrekenwerkplaats qua taalniveau: meer homogeen qua leervraag: meer heterogeen qua leertempo: meer heterogeen qua taalniveau: meer heterogeen qua leervraag: meer homogeen qua leertempo: meer heterogeen qua taalniveau: meer homogeen qua leervraag: meer heterogeen qua leertempo: meer heterogeen n.v.t.
16
qua taalniveau: meer heterogeen qua leervraag: meer homogeen qua leertempo: meer heterogeen qua taalniveau: meer homogeen qua leervraag: meer homogeen qua leertempo: meer heterogeen qua taalniveau: meer homogeen qua leervraag: meer heterogeen qua leertempo: meer heterogeen n.v.t. qua taalniveau: meer homogeen qua leervraag: meer homogeen qua leertempo: meer homogeen n.v.t. qua taalniveau: meer homogeen qua leervraag: meer homogeen qua leertempo: meer heterogeen qua taalniveau: meer homogeen qua leervraag: meer homogeen qua leertempo: meer heterogeen
Percentage van lestijd achter de computer Kurvers en Stockmann (2009) vonden in hun onderzoek een positief effect van het gebruik van de computer op leesvaardigheid. Dat zou betekenen dat hoe meer een student op de computer werkt in de les, hoe meer vooruitgang hij/zij boekt qua taalvaardigheid. In tabel 35 staat per student in een percentage aangegeven welk deel van de lestijd ze op de computer werkten. Er was een grote variatie in het percentage van de lestijd dat de studenten op de computer werkten in de lessen Nederlands. In de taalrekenwerkplaats was er of sprake van 16
De studenten A1, A2 en A3 kregen invididueel bijles in de taalrekenwerkplaats
49 van 90
geen gebruik van de computer of alleen maar gebruik van de computer in de bijlessen. Alleen bij student D1 werd het gebruik van de computer in de bijles afgewisseld. Zoals te zien is in de tabel, was er geen sprake van een verband tussen het gebruik van de computer en de vooruitgang van de studenten qua taalvaardigheid. Tabel 35 Percentage van de lestijd achter de computer in lessen Nederlands en taalrekenwerkplaats per student
Student C2 C3 B1 A1 C4 D1 C1 A3 B3 A2 B2 E1
Percentage van de lestijd achter de computer in lessen Nederlands 40% 25% 17% 66% 30% 20% 60% 66% 25% 66% 100% 25%
Percentage van de lestijd achter de computer in taalrekenwerkplaats 0% 0% 0% 100% 0% 50% 0% 100% 0% 100% 0% 0%
Verdeling werkvormen (individueel / samenwerken in tweetallen of kleine groepjes / klassikaal) Uit het onderzoek van Kurvers en Stockmann (2009) bleek dat individueel werken een positieve invloed had op schrijven en dat relatief veel klassikaal werken een negatieve invloed had op lezen en schrijven. Volgens het handboek voor NT1-onderwijs leren studenten meer door samen te werken, omdat ze hun gedachten moeten verwoorden (Bohnenn, 2009). Op basis hiervan zouden individuele werkvormen en samenwerken dus een positief effect moeten hebben op de vooruitgang in taalvaardigheid van de studenten. In tabel 36 staat de verdeling van de werkvormen in de lessen Nederlands en de taalrekenwerkplaats in percentages aangegeven per student. Student E1 kreeg relatief veel klassikaal les en is het hardst achteruit gegaan qua taalniveau. Student C2 kreeg in de taalrekenwerkplaats echter ook relatief veel klassikaal les en hij is het meest vooruit gegaan. Bij de overige studenten is geen relatie gevonden tussen het percentage van de lestijd dat ze individueel werkten of samenwerkten en hun vooruitgang qua taalvaardigheid.
50 van 90
Tabel 36 Verdeling werkvormen lessen Nederlands en taalrekenwerkplaats in percentages per student
Student C2
C3
B1
A1
C4
D1
C1
A3
B3
A2
B2
E1
Verdeling werkvormen lessen Nederlands individueel: 75% samenwerken: 0% klassikaal: 25% individueel: 40% samenwerken: 20% klassikaal: 40% individueel: 15% samenwerken: 10% klassikaal: 75% individueel: 60% samenwerken: 10% klassikaal: 30% individueel: 80% samenwerken: 0% klassikaal: 20% individueel: 20% samenwerken: 50% klassikaal: 30% individueel: 80% samenwerken: 0% klassikaal: 20% individueel: 60% samenwerken: 10% klassikaal: 30% individueel: 50% samenwerken: 0% klassikaal: 50% individueel: 60 samenwerken: 10% klassikaal: 30% individueel: 80% samenwerken: 10% klassikaal: 10% individueel: 15% samenwerken: 10% klassikaal: 75%
Verdeling werkvormen taalrekenwerkplaats individueel: 10% samenwerken: 0% klassikaal: 90% individueel: 50% samenwerken: 0% klassikaal: 50% individueel: 55% samenwerken: 10% klassikaal: 35% individueel: 100% samenwerken: 0% klassikaal: 0% individueel: 50% samenwerken: 0% klassikaal: 50% individueel: 40% samenwerken: 0% klassikaal: 60% individueel: 10% samenwerken: 0% klassikaal: 90% individueel: 100% samenwerken: 0% klassikaal: 0% individueel: 25% samenwerken: 0% klassikaal:75% individueel: 100% samenwerken: 0% klassikaal: 0% individueel: 60% samenwerken: 10% klassikaal: 30% individueel: 0% samenwerken: 0% klassikaal: 100%
Gebruik taalportfolio Het gebruik van een taalportfolio heeft volgens Kurvers en Stockmann (2009) een positieve invloed op de lees- en schrijfprestaties van cursisten. Van de drie studenten die het meeste vooruitgang hebben geboekt, werkte slechts één student met een taalportfolio. Van de drie studenten die achteruit waren gegaan in hun taalniveau, werkte er ook maar één student met een taalportfolio.
51 van 90
Frequentie opgegeven huiswerk Er werd verwacht dat als studenten meer huiswerk op kregen, ze meer oefenden met de lesstof, waardoor ze deze beter onthielden en meer vooruitgang boekten. Volgens Gass, Mackey, Alvarez-Torres en Fernández-García (1999) zorgde een herhaling van taaltaken voor een grotere vooruitgang in taalvaardigheid. In tabel 37 staat per student aangegeven in welke frequentie ze huiswerk op kregen in de lessen Nederlands en de taalrekenwerkplaats. Student E1 kreeg zowel in de lessen Nederlands als in de taalrekenwerkplaats altijd huiswerk op en student C2 kreeg soms huiswerk op in de lessen Nederlands en altijd in de taalrekenwerkplaats. Er is bij deze onderzoeksgroep geen duidelijk verband gevonden tussen het op krijgen van huiswerk en het vooruitgaan in taalvaardigheid Nederlands. Tabel 37 Frequentie opgegeven huiswerk lessen Nederlands en taalrekenwerkplaats per student
Student C2 C3 B1 A1 C4 D1 C1 A3 B3 A2 B2 E1
Frequentie opgegeven huiswerk lessen Nederlands soms soms nooit altijd soms altijd nooit altijd nooit altijd nooit altijd
Frequentie opgegeven huiswerk taalrekenwerkplaats altijd nooit nooit nooit nooit nooit altijd nooit nooit nooit nooit altijd
4.4 Resultaten lesobservaties Met behulp van de observatielijst (zie bijlage 2) zijn bepaalde kenmerken van de docenten geobserveerd. Het ging hierbij om een aantal pedagogische en didactische competenties waar een goede docent over zou moeten beschikken volgens de WEB en volgens het onderzoek naar succesfactoren binnen de inburgering. In deze paragraaf worden de resultaten van de lesobservaties van de 10 verschillende klassen in het kort beschreven.
4.4.1 Lesobservatie klas 1 docent NL 1 (studenten A1, A2 en A3) Uit de lesobservatie van klas 1 bleek dat de docent moeite deed om een positieve sfeer in de klas te creëren, onder andere door zijn taalgebruik aan te passen aan het niveau van de studenten en op een humoristische manier de studenten tot de orde te roepen. De docent
52 van 90
had aandacht voor de individuele student, zo informeerde hij bijvoorbeeld naar de gezondheid van een student en hij kende alle studenten bij naam. Er was een studiewijzer voor deze klas, zodat de studenten vooraf wisten waar de les over zou gaan. In de geobserveerde les maakte de docent geen gebruik van een vaste structuur. De studenten kregen eerst klassikaal een korte uitleg, waarna ze individueel op de pc gingen werken. Meer werkvormen dan klassikaal en individueel zijn er niet geobserveerd in deze les. De docent ging in op vragen, maar gaf niet altijd meteen zelf het antwoord. Hij zette de studenten ook aan tot zelf nadenken, bijvoorbeeld door vragen te stellen. De studenten kregen zowel positieve als negatieve feedback van de docent, in de vorm van expliciete correctie en in de vorm van vragen.
4.4.2 Lesobservatie klas 2 docent NL 2 (student B1) Uit de lesobservatie van de klas van docent NL 2 bleek dat de docent de studenten prees op het moment dat ze iets goed deden, maar dat ze het ook aangaf als iets niet zo goed ging. De docent probeerde de orde te handhaven door de gedragsregels consequent na te leven. Studenten moesten onder andere hun mobiele telefoons opbergen en ze mochten niet door elkaar heen praten. Door het afwisselen van klassikale les, samenwerken en individueel werken en door het gebruik van actieve werkvormen werden de studenten actief bij de les betrokken. De studenten moesten bijvoorbeeld in tweetallen een telefoongesprek voeren, waarna een aantal studenten het klassikaal voor moesten doen en dit werd vervolgens klassikaal besproken. De docent controleerde of haar instructies begrepen werden door rond te lopen en te kijken hoe de studenten de opdrachten uitvoerden. De studenten hadden een studiewijzer, waardoor ze ook in staat waren om zelfstandig te werken. De studiewijzer liet zijn dat er een doorlopende lijn zat in de verschillende lessen. Het lesmateriaal was niet op maat, de studenten werkten namelijk allemaal met hetzelfde boek. Het time management van de docent was niet heel goed: ze besloot de laatste opdracht te verschuiven naar de volgende les, omdat er geen tijd meer voor was.
4.4.3 Lesobservatie klas 3 docent NL 3 (student B2) De lesobservatie van klas 3 liet zien dat de docent veel moeite deed om een prettige sfeer te creëren in de klas. Ze kende de namen van alle studenten, maakte grapjes en gaf de studenten eerst positieve feedback, voordat ze hen corrigeerden. Naast expliciete correctie maakte de docent ook gebruik van vragen als vorm van feedback om studenten aan te sporen eerst zelf na te denken. Vragen van studenten beantwoordde ze allemaal kort maar krachtig. Er was geen duidelijke lesplanning: de studenten werkten op hun eigen tempo aan twee opdrachten op de computer. De opdrachten waren voor alle studenten hetzelfde. Doordat de les plaatsvond in het open leercentrum (OLC), waar ook nog een andere klas aan het werk was, kwamen de instructies van de docent niet goed over. Dit bleek uit het feit dat er veel vragen van studenten kwamen over de opdrachten.
53 van 90
4.4.4 Lesobservatie klas 4 docent NL 4 (student B3) De klas van docent NL 4 werkte tijdens de lesobservatie de gehele les individueel op de pc. De docent vertelde dat dit niet elke les zo ging, dat de studenten ook regelmatig een klassikale theorieles kregen. De studenten hadden een studiewijzer waarin per periode de lesprogramma’s beschreven stonden. De docent liep tijdens de les rond en controleerde of de studenten zijn instructies, die hij op papier had uitgedeeld, juist opvolgden. Op die manier kon hij studenten ook individuele aandacht geven. Hij gaf de studenten naast feedback ook tips om zelf tot een oplossing te komen, waarmee hij de zelfwerkzaamheid van de studenten stimuleerde. Het lesmateriaal was voor alle studenten hetzelfde, ze werkten vanuit dezelfde reader en ook op de computer maakten ze dezelfde opdrachten. De docent hield het contact met de studenten relatief afstandelijk: hij toonde weinig interesse voor de achtergrond van de cursisten en gaf ook weinig complimenten.
4.4.5 Lesobservatie klas 5 docent NL 5 (student C1) Door omstandigheden was het niet mogelijk om een lesobservatie te doen in klas 5. Docent NL 5 vertelde het volgende over de lessen Nederlands aan klas 5: De studenten werkten met een lesmethode, waarbij ze veel zelfstandig konden werken op de computer. Het digitale gedeelte van de lesmethode leverde per student een individueel lestraject op basis van een intaketoets. Naast het digitale gedeelte, maakte de docent ook gebruik van klassikale opdrachten uit de methode. Klassikaal uitleg geven, was volgens de docent lastig bij deze klas, omdat de studenten nogal druk waren. Dit deed hij dan ook niet zoveel. De docent probeerde wel om de verschillende vaardigheden (gesprekken, spreken, schrijven, lezen en luisteren) af te wisselen, om de lessen interessant te houden. Dit jaar heeft de docent nog niet met een studiewijzer gewerkt, maar dat gaat hij volgend jaar wel doen, aangezien de studenten daar ook om vroegen.
4.4.6 Lesobservatie klas 6 docent NL 5 (student C2) De lesobservatie van docent NL 5 in klas 6 liet zien dat de docent de les begon met de studenten te complimenteren met hun goede werk van de vorige les. Vervolgens gingen de studenten zelfstandig aan de slag op de computer. De docent probeerde de orde te handhaven door de studenten aan te spreken op hun gedrag, maar dat hielp niet in alle gevallen. De studenten hadden geen studiewijzer, maar ontvingen de instructies voor de les op papier. Ze waren vooraf dus niet op de hoogte van de inhoud van de les. Tijdens de les liep de docent rond om te controleren of de studenten de instructies hadden begrepen.
54 van 90
4.4.7 Lesobservatie klas 7 docent NL 6 (student C3) Klas 7 was erg rumoerig tijdens de les die geobserveerd werd. De docent sprak de studenten wel aan op hun gedrag, maar ze luisterden niet allemaal even goed. Op een gegeven moment stuurde de docent een student uit de les, omdat hij niet stil was tijdens een presentatie van medestudenten. De docent begon de les met een klassikaal dictee, waarbij ze er steeds voor zorgde dat de studenten luisterden op het moment dat ze de zinnen voorlas en ze paste ook het tempo van de les aan toen studenten daarom vroegen. De studenten hadden een reader met daarin een studiewijzer en waren dus vooraf al op de hoogte van het feit dat ze een dictee kregen. De tweede helft van de les gaven de studenten in groepjes korte presentaties. De docent gaf weinig feedback op de presentaties en vroeg voornamelijk de rest van de studenten feedback te geven. De studenten kregen ook weinig positieve reacties van de docent. Tijdens de les werd klassikaal werken (dictee) afgewisseld met samenwerken (presentaties). Door de studenten te vragen feedback te geven op elkaars presentaties, betrok de docent de studenten actief bij de les.
4.4.8 Lesobservatie klas 8 docent NL 7 (student C4) Het time management van docent NL 7 was niet zo goed: de studenten stonden al een tijdje te wachten voordat de docent arriveerde. De docent begon met uit te leggen wat ze die les gingen doen, wat hetzelfde bleek te zijn als wat ze in de vorige les gedaan hadden. De studenten ontvingen de spreekopdracht op papier, waarna ze in groepjes van drie de opdracht uit moesten voeren. De docent zorgde ervoor dat ze orde hield, ondanks dat het een erg drukke klas was. Ze sprak de studenten met duidelijke stem aan op hun gedrag. De studenten moesten in groepjes werken, maar die waren niet homogeen qua niveau. De docent deed moeite om de zelfwerkzaamheid van de studenten te stimuleren, door ze onderling te laten beslissen wie er begon met praten en ze zelf de spreektijd in de gaten te laten houden. Niet alle studenten konden dit echter allemaal zelf. Daarnaast spoorde de docent de studenten ook aan om elkaar te vertellen wat ze goed deden. Tijdens de uitvoering van de opdracht, liep de docent rond en controleerde of de studenten de opdracht juist uitvoerden en greep, indien nodig, in.
4.4.9 Lesobservatie klas 9 docent NL 8 (student D1) De docent begon de les met het lesprogramma op het bord te schrijven. Daarna legde hij uit wat de studenten precies gingen doen en dat de opdracht nuttig was in het kader van hun stage. Vervolgens vraagt hij of de studenten het allemaal begrepen hebben en of er nog vragen zijn. De studenten kregen de opdracht om een toets van tweedejaars studenten na te kijken. De opdracht was voor alle studenten hetzelfde. De docent was goed in staat om orde te houden, zo moesten bijvoorbeeld alle tassen op de grond en mobiele telefoons uit. Bovendien moesten de studenten eerst hun vinger opsteken voordat ze iets mochten vragen. Door de soort opdracht was de docent voornamelijk aan het woord, aangezien hij de juiste antwoorden oplas en de studenten nakeken. Er was dus geen sprake van een actieve 55 van 90
werkvorm. De docent hield een redelijk hoog tempo aan in de les, maar ging niet na bij de studenten of hij niet te snel ging. De docent ging kort maar krachtig in op vragen en complimenteerde de studenten met hun goede uitvoering van de opdracht. De sfeer in de klas was positief en informeel, zo spraken de studenten bijvoorbeeld de docent met zijn voornaam aan.
4.4.10 Lesobservatie klas 10 docent NL 9 (student E1) Bij klas 10 was het, door omstandigheden, niet mogelijk om een lesobservatie te doen. In plaats daarvan heeft de docent NL 9 een beeld geschetst van het verloop van een gemiddelde les. De docent begint elke les met het lesprogramma uit te leggen aan de studenten en het huiswerk van de vorige keer te bespreken. Bijna elke les komen er een aantal studenten te laat binnen. Er staat een studiewijzer op Blackboard, maar die komt niet altijd overeen met de lessen. Op Blackboard staan ook extra oefeningen, waarvan de studenten zelf kunnen kiezen welke ze maken. De docent maakt altijd gebruik van verschillende werkvormen en als de studenten samen moeten werken, zet ze de goede studenten bij de slechte, zodat ze elkaar kunnen helpen. Er zijn wel gedragsregels, maar die worden vaak overtreden. De docent spreekt de studenten daar wel op aan, maar ze vindt het lastig om orde te houden in de klas. Naast het orde houden, vindt de docent het ook lastig om de tijd goed te beheren.
4.4.11 Samenvatting lesobservaties Uit de lesobservaties is gebleken dat elke docent zijn plus- en minpunten had en dat het heel moeilijk is om ze met elkaar te vergelijken. Wat opviel, was dat vrijwel alle docenten moeite deden om een positieve sfeer te creëren in hun klas, al deed de ene docent dat met een wat hardere hand dan de andere. Bij vergelijking van de lesobservatie van de klas van C2 en de klas van E1 zijn geen duidelijke verschillen gevonden die verklaren waarom student C2 zoveel meer vooruit is gegaan qua taalniveau dan student E1.
4.5 Resultaten evaluaties lessen Nederlands en taalrekenwerkplaats In de vragenlijsten voor de docenten en de studenten is ook gevraagd naar de tevredenheid van de ondervraagden over de lessen Nederlands en de taalrekenwerkplaats. De docenten zijn gevraagd aan te geven tegen welke problemen ze aanliepen in de lessen Nederlands en de taalrekenwerkplaats en in hoeverre deze problemen de vooruitgang van de studenten beïnvloedden volgens hen. De studenten zijn gevraagd aan te geven wat ze goed en minder goed vonden aan de lessen Nederlands en de taalrekenwerkplaats. Daarnaast hebben ze ook cijfers gegeven aan de lessen Nederlands en de taalrekenwerkplaats.
56 van 90
Hieronder volgen korte beschrijvingen van de evaluaties van de docenten en studenten.
4.5.1 Evaluaties docenten Nederlands lessen Nederlands Docent NL 1 De docent had een studiewijzer voor de studenten, waarin stond wat de studenten per les konden verwachten. Deze studiewijzer bleek echter lastig haalbaar en het volgen van studenten kwam er, vanwege tijdgebrek, niet van. Er was ook niet genoeg tijd om diep in te gaan op vragen wanneer de studenten op de pc werkten, vooral niet bij complexere leervragen. Het tijdgebrek werd veroorzaakt door beperkingen in het rooster van de studenten. De meeste studenten hadden een gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoel voor hun eigen leerproces. Vooral de minder gemotiveerde en minder geconcentreerde studenten ondervonden last van bovengenoemde problemen, omdat er een groot beroep werd gedaan op de zelfwerkzaamheid van de studenten. Docent NL 2 Docent NL 2 gaf aan dat er een gebrek was aan computerlokalen en aantrekkelijk lesmateriaal. Hierdoor konden de studenten heel weinig op de computer werken en was er geen mogelijkheid om multimedia in te zetten in de les. De docent zag wel vooruitgang bij de studenten, vooral het beroepsbeeld van de studenten kreeg meer vorm in het eerste jaar, het gebruik van jongeren-/straattaal nam af en het gebruik van beroepsgerichte taal nam toe. Docent NL 3 Er zaten relatief veel zorgleerlingen in klas 3 en de studenten waren weinig geïnteresseerd in taal. De lessen vonden altijd plaats in het Open Leercentrum (OLC), waar het vaak erg druk was, waardoor de studenten snel afgeleid waren. In het OLC werkten de studenten altijd op de computer, maar volgens de docent kan taal niet alleen geleerd worden op de computer. De verschillen qua taalniveau tussen de studenten waren ook erg groot, waardoor het vrijwel onmogelijk was om maatwerk te bieden. Docent NL 4 Volgens docent NL 4 waren er te weinig computerlokalen, waardoor de studenten erg weinig zelfstandig op de computer konden werken op school. Studenten lazen soms de instructies niet goed, waardoor ze de opdrachten niet juist uitvoerden. Docent NL 5 Docent NL 5 noemde als grootste probleem in de lessen Nederlands de gedrags- en motivatieproblemen van de studenten. Daarnaast zei hij ook dat hij het lastig vond om te differentiëren door de grote verschillen in niveau tussen de studenten.
57 van 90
Docent NL 6 Docent NL 6 had voornamelijk problemen met het gebrek aan concentratievermogen en het respectloze gedrag van de studenten, wat zorgde voor veel drukte in de klas. Volgens haar hadden vooral de zwakkere studenten last van de onrust in de klas. Docent NL 7 In klas 8 zat een groot aantal zorgstudenten, wat de docent erg lastig vond. De studenten hadden een slecht concentratievermogen en konden niet zelfstandig werken, waardoor het boeken van vooruitgang bij deze studenten heel moeilijk was. Docent NL 8 De docent liep vooral tegen het gebrek aan motivatie en kennis van de studenten aan in de lessen Nederlands. Volgens hem hadden deze zaken veel invloed op de vooruitgang van de studenten. Docent NL 9 Docent NL 9 noemde als grootste problemen in de lessen Nederlands dat de lesuren te kort waren; dat de niveauverschillen tussen de studenten heel groot waren; dat er onduidelijkheid was over de status van het vak binnen de opleiding; en dat studenten regelmatig in discussie gingen over werkvormen, waardoor er kostbare lestijd verloren ging. Samenvatting De vier meest genoemde problemen, waar de docenten Nederlands tegenaan liepen in de lessen Nederlands, waren: - gebrek aan motivatie, concentratievermogen en discipline en gedragsproblemen bij studenten: - gebrek aan faciliteiten, bijvoorbeeld te weinig computer- of theorielokalen; - het grote aantal zorgleerlingen; - de grote niveauverschillen tussen studenten.
4.5.2 Evaluaties taalrekenwerkplaatsdocenten taalrekenwerkplaats Docent TRWP 1 De docent TRWP van locatie A vond vooral het vrijblijvende karakter van de bijles een probleem, aangezien veel studenten daardoor niet op kwamen dagen en zich ook niet afmeldden. Daarnaast vond ze ook de problemen met het inroosteren van de studenten lastig, omdat de roosters van de studenten zo vaak wisselden. Volgens de docent hadden bovengenoemde problemen een grote negatieve invloed op de vooruitgang van de studenten. 58 van 90
Docent TRWP 2 Docent TRWP 2 vond vooral het aantal bijlessen per student te weinig om daadwerkelijk iets aan een taalachterstand te doen. Docent TRWP 3 Het gebrek aan discipline en motivatie bij de studenten en moeilijkheden met roostering waren volgens docent TRWP 3 de belangrijkste problemen. Volgens de docent waren deze problemen van grote invloed op de vooruitgang van de studenten. Docent TRWP 4 Docent TRWP 4 vond voornamelijk dat de bijlessen te kort waren, waardoor ze ook geen maatwerk kon leveren. Daarnaast stoorde ze zich ook aan het feit dat er geen eigen ruimte was voor de taalrekenwerkplaats. De bijlessen vonden plaats in een gewoon leslokaal, wat telkens opnieuw verbouwd moest worden. Bovendien moesten de pc’s steeds nog opgestart worden, wat erg veel tijd kostte. Docent TRWP 5 De twee grootste problemen waar docent TRWP 5 tegenaan liep in de taalrekenwerkplaats waren studenten die niet op kwamen dagen en studenten die onrust liepen te stoken tijdens de bijlessen. Docent TRWP 6 De docent ondervond vooral problemen met een nieuw computersysteem dat net was ingevoerd en met de roostering. De bijlessen werden steeds erg laat op de dag gepland voor de studenten, waardoor studenten soms niet op kwamen dagen. Docent TRWP 7 Docent TRWP 7 noemde als twee belangrijkste problemen waar hij tegenaan liep in de taalrekenwerkplaats, dat veel studenten niet op kwamen dagen en dat de ruimte niet optimaal was. Hij had liever een eigen lokaal gehad met pc’s, in plaats van een afgeschermde hoek in het open leercentrum. De docent dacht niet dat deze problemen de vooruitgang van studenten tegenhield, maar volgens hem zouden de studenten wel sneller vooruit kunnen gaan als die problemen er niet waren. Samenvatting De taalrekenwerkplaatsdocenten noemden als twee belangrijkste problemen de moeilijkheden met het inroosteren van studenten en dat studenten vaak niet op kwamen dagen voor de bijles.
59 van 90
4.5.3 Evaluaties studenten lessen Nederlands Student A1 De student vond het fijn dat de docent Nederlands duidelijk was over wat je mee moest nemen naar de les en hij vond het individueel werken op de computer prettig. Twee nadelen aan de lessen Nederlands vond hij dat de docent soms te snel ging en dat ze erg veel huiswerk mee kregen. Student A2 Wat student A2 goed vond aan de lessen Nederlands was de hulp op maat, die de docent bood. Hij vond het ook prettig dat de docent de studenten aanmoedigde om eerst zelf na te denken en dan pas om hulp te vragen. Een nadeel aan de lessen Nederlands vond hij het maken van toetsen en het lezen van teksten op de computer, omdat hij dat niet prettig vond werken. Bij het lezen van teksten op de computer moet je steeds op en neer scrollen en dat leest volgens hem niet fijn, de student gaf de voorkeur aan papieren teksten. Student A3 De student vond het prettig dat de docent Nederlands humor gebruikte in zijn lessen, omdat hij daardoor de stof beter kon onthouden. Er zou volgens hem wel meer afwisseling mogen komen in de opdrachten, zo zou hij bijvoorbeeld meer spelling- en grammaticaoefeningen willen. En hij zou ook meer uitleg willen krijgen van de docent. Student B1 Student B1 was tevreden over de lessen Nederlands, omdat er uitgebreid aandacht werd besteed aan alle onderwerpen. Student B2 Een positief punt aan de lessen Nederlands vond hij de verscheidenheid aan onderwerpen die behandeld werden en het verantwoordelijkheidsgevoel van de docent voor de studenten. Een nadeel vond hij dat het onderwijs te weinig op maat was: elke student had dezelfde studiewijzer. Student B3 De student vond dat de docent Nederlands heel goed uitlegde en ze vond het prettig dat in de lessen Nederlands telkens één onderwerp per les werd behandeld. Een minpunt aan de lessen Nederlands vond ze dat de uitleg altijd klassikaal en dus niet op maat was. Daardoor was de uitleg voor haar soms te lang of te uitgebreid.
60 van 90
Student C1 Student C1 was niet tevreden over de lessen Nederlands, hij zou vooral meer opdrachten willen krijgen. Desondanks merkte hij wel vooruitgang bij zichzelf en dat vond hij een pluspunt. Student C2 De student vond het fijn dat hij vooruitgang bij zichzelf ervoer in de lessen Nederlands, maar hij vond het niet prettig dat hij veel op de computer moest werken. Hij werkte liever met een boek en met de hulp van de docent. Student C3 De student vond het goed dat ze Nederlands kreeg in haar opleiding, omdat ze besefte dat ze het hard nodig heeft en dat het ook belangrijk is dat je goede brieven kunt schrijven en goed kunt spreken als je later gaat werken. Ze vond wel dat er in de lessen Nederlands meer moest worden uitgelegd over grammatica. Herhaling vond ze fijn, omdat ze de stof dan beter kon onthouden. Student C4 Student C4 was niet zo tevreden over de lessen Nederlands, ze vond de uitleg vaak te kort. Liever zou ze de helft van de lestijd uitleg krijgen en de andere helft achter de computer werken. Student D1 De lessen Nederlands waren erg goed volgens de student, alleen merkte ze wel op dat ze soms niet op hetzelfde niveau zat als haar klasgenoten. De docent legde de stof dan wel uit, maar dan was het voor haar makkelijker om later nog extra oefeningen te maken. De les ging soms te snel en dan moest ze dat aangeven, omdat ze anders de draad kwijt raakte. Student E1 De student was erg ontevreden over de lessen Nederlands, volgens haar legde de docent niet goed uit en was de klas erg onrustig, waardoor ze niet altijd alles verstond. Samenvatting De volgende punten zijn als belangrijkste naar voren gekomen uit de evaluaties van de studenten: - de studenten vonden goede uitleg heel belangrijk; - niet alle studenten vonden werken met de computer prettig, er werd de voorkeur gegeven aan een combinatie van klassikale theorie en werken op de computer; - het ervaren van vooruitgang bij zichzelf vonden studenten heel prettig;
61 van 90
-
studenten vonden het fijn als er veel verschillende onderwerpen aan bod kwamen in de lessen Nederlands.
4.5.4 Evaluaties studenten taalrekenwerkplaats Student A1 Over de bijles in de taalrekenwerkplaats was de student heel tevreden. Hij vond het vooral prettig dat hij meer uitleg kreeg en dat hij duidelijk vooruitgang zag bij zichzelf. Een nadeel vond hij het tijdstip van de bijles, meestal viel dat na de reguliere lessen, waardoor de lesdag erg lang werd. Student A2 De bijles in de taalrekenwerkplaats had volgens student A2 als voordeel dat je er rustig kon werken en dat je individuele hulp kreeg. De student vond niets minder goed aan de taalrekenwerkplaats. Student A3 Als voordelen van de taalrekenwerkplaats noemde de studenten de volgende punten: het was er rustig; er werd van je verwacht dat je zelf vragen stelde; en de docent liet je eerst zelf na denken alvorens antwoord te geven. Student B1 De extra lestijd die ze kreeg om haar Nederlands te perfectioneren en de persoonlijke aandacht in de taalrekenwerkplaats vond de student erg prettig. Een nadeel aan de taalrekenwerkplaats vond ze dat ze maar één les van 45 minuten per week kreeg, ze zou graag vaker en langer komen. Daarnaast vond ze dat er te weinig aandacht werd besteed aan spelling en schrijven. Student B2 Over de taalrekenwerkplaats was de student erg positief, hij vond het vooral prettig dat er genoeg ruimte was en dat het er rustig was. Bovendien was het onderwijs in de taalrekenwerkplaats meer op maat volgens hem. Hij miste echter wel airconditioning in de taalrekenwerkplaats. Student B3 Volgens student B3 had de extra les in de taalrekenwerkplaats als voordeel dat ze extra kon oefenen met dingen die in de les soms te snel behandeld werden. Een nadeel vond ze dat de taalrekenwerkplaatsdocent alleen op één bepaalde dag aanwezig was, wat voor de student ongunstig was in verband met haar lesrooster.
62 van 90
Student C1 Student C1 vond het grootste voordeel aan de taalrekenwerkplaats dat hij daar de mogelijkheid had om meer verschillende teksten te lezen. Student C2 In de taalrekenwerkplaats werd er veel aandacht besteed aan het lezen van teksten, wat de student erg fijn vond. Daarnaast kreeg hij daar ook meer uitleg over moeilijke woorden dan in de lessen Nederlands. Student C3 In de taalrekenwerkplaats was er volgens de student meer aandacht voor de specifieke problemen die zij had met Nederlands en dat vond ze fijn. Ze vond het wel vervelend dat ze naar de taalrekenwerkplaats moest aan het einde van de schooldag, omdat haar klasgenoten dan naar huis konden en zij langer moest blijven. Student C4 Over de bijles in de taalrekenwerkplaats was de student positiever dan over de lessen Nederlands. Het onderwijs was meer op maat en dat vond ze erg prettig. Een nadeel vond ze dat de bijles aan het einde van de lesdag plaatsvond. Student D1 Student D1 vond de begeleiding in de taalrekenwerkplaats heel goed, omdat er veel persoonlijke aandacht en tijd was om haar te helpen met Nederlands. Student E1 De student was tevreden over de bijles die ze kreeg in de taalrekenwerkplaats. De docent legde goed uit, ze kon vragen stellen en ze verstond alles. Samenvatting De studenten vonden voornamelijk de persoonlijke aandacht en de rust in de taalrekenwerkplaatsen erg prettig. Als belangrijkste nadeel kwam naar voren de roostering: studenten waren niet blij met bijlessen aan het einde van de lesdag.
63 van 90
4.5.5 Cijfers studenten lessen Nederlands en taalrekenwerkplaats In tabel 38 staan de cijfers die de studenten hebben gegeven aan de lessen Nederlands en de taalrekenwerkplaats. In de onderste rij staat het gemiddelde cijfer van de lessen Nederlands en de taalrekenwerkplaats. De studenten die het meest vooruit zijn gegaan qua taalniveau beoordeelden de lessen Nederlands en de taalrekenwerkplaats niet hoger dan de studenten die achteruit zijn gegaan qua taalniveau. Student E1 was in haar evaluatie wel het meest negatief over de lessen Nederlands. De studenten beoordeelden de taalrekenwerkplaats gemiddeld hoger dan de lessen Nederlands. Tabel 38 cijfers studenten lessen Nederlands en taalrekenwerkplaats en gemiddelden.
Student C2 C3 B1 A1 C4 D1 C1 A3 B3 A2 B2 E1 Gemiddelde
Cijfer lessen Nederlands 6 7 8 7 6 6,5 5 7 8 6,5 8 5 6,7
Cijfer taalrekenwerkplaats 8 8 7 9 7 8,5 6 8 7 7,5 9 8 7,8
64 van 90
5
Conclusies
In dit hoofdstuk worden antwoorden gegeven op de subvragen op basis van de resultaten. Deze antwoorden vormen samen het antwoord op de onderzoeksvraag: Welke factoren zijn van invloed op de vooruitgang in taalvaardigheid Nederlands bij eerstejaars mbo-studenten met een taalachterstand? Wat is het taalvaardigheidsniveau Nederlands van de eerstejaars mbo-studenten van het ROC Tilburg? Het ROC Tilburg telde in het studiejaar 2010-2011 4056 eerstejaars mbo-studenten. Van de 4056 eerstejaars studenten hebben 2336 studenten in oktober en november 2010 van de Taalniveau Test Nederlands (TNT) de vaardigheden Structuur, Stijl/Spelling, Woordkennis en Leesvaardigheid gemaakt. De vaardigheid Luistervaardigheid is door 2054 studenten gemaakt. Gemiddeld hebben de studenten ongeveer de volgende taalniveaus behaald op de verschillende vaardigheden van de toets: - Structuur: tussen niveau 2F.1 en 2F.2 - Stijl/Spelling: niveau 1F.2 - Woordkennis: niveau 1F.2 - Leesvaardigheid: tussen niveau 1F.1 en 1F.2 - Luistervaardigheid: niveau 1F.2 In mei en juni 2011 is de TNT nog een keer afgenomen bij de eerstejaars studenten. Bij de tweede afname hebben 1179 studenten de vaardigheden Structuur, Stijl/Spelling, Woordkennis en Leesvaardigheid gemaakt en 535 studenten Luistervaardigheid. De studenten scoorden gemiddeld ongeveer de volgende taalniveaus op de verschillende vaardigheden: - Structuur: tussen niveau 2F.1 en 2F.2 - Stijl/Spelling: niveau 1F.2 - Woordkennis: niveau 1F.2 - Leesvaardigheid: tussen niveau 1F.1 en 1F.2 - Luistervaardigheid: tussen niveau 1F.2 en 2F.1 Voor het grote verschil in percentage studenten dat de toets heeft gemaakt tussen de eerste en tweede afname is geen duidelijke verklaring gevonden. Een mogelijke verklaring zou kunnen zijn dat in de periode mei/juni een groot aantal studenten op stage was, wat in oktober/november niet het geval was. Het instroomniveau Nederlands voor het mbo is 2F, wat betekent dat de eerstejaars studenten van het ROC Tilburg gemiddeld een taalachterstand hebben op de vaardigheden Stijl/Spelling, Woordkennis, Leesvaardigheid en Luistervaardigheid.
65 van 90
Bij de eerste afname van de TNT scoorden de studenten als gemiddelde van alle vaardigheden 3,06. Bij de tweede afname was dit 3,25. Beide scores staan ongeveer gelijk aan het taalniveau 1F.2. In hoeverre is de taalvaardigheid Nederlands van de eerstejaars mbo-studenten vooruitgegaan in een half jaar tijd? De studenten zijn vooruit gegaan qua taalniveau in de periode tussen oktober/november 2010 en mei/juni 2011. Per vaardigheid is het taalniveau van de studenten gemiddeld met de volgende percentages gestegen. Het gaat hierbij om een percentuele stijging van één taalniveau, bijv. van 1F.1 naar 2F.1 - Structuur: +5,5 % - Stijl/Spelling: +7,0% - Woordkennis: +6,0% - Leesvaardigheid: +7,5% - Luistervaardigheid: +12,0% Op geen enkele vaardigheid zijn de studenten gemiddeld een niveau of meer gestegen. Het gemiddelde van de scores op alle vaardigheden van de studenten is tussen de twee afnamemomenten met 9,5% van één taalniveau gestegen: van 3,06 naar 3,25. De gemiddelde scoreverschillen waren significant voor Stijl/Spelling, Woordkennis, Leesvaardigheid, Luistervaardigheid en Taalvaardigheid. De vooruitgang in gemiddelde score op Structuur was niet significant. In hoeverre is de taalvaardigheid Nederlands van 12 studenten met een taalachterstand vooruitgegaan in een half jaar tijd? Van de 12 studenten uit de onderzoeksgroep is ook het taalniveau twee keer gemeten in het studiejaar 2010-2011. Per vaardigheid is het taalniveau van de onderzoeksgroep gemiddeld met de volgende percentages gedaald en gestegen: - Structuur: -4% - Stijl/Spelling: +21% - Woordkennis: +29% - Leesvaardigheid: +54% - Luistervaardigheid: +29% Op de vaardigheid Leesvaardigheid zijn de 12 studenten gemiddeld het hardst vooruit gegaan: ruim een half taalniveau. Op de vaardigheid Structuur zijn de studenten gemiddeld achteruit gegaan. Een duidelijke verklaring hiervoor is niet gevonden. Op de vaardigheid Structuur is wel telkens het hoogste gescoord door de studenten, wat aangeeft dat dit onderdeel van de toets relatief gemakkelijk werd bevonden. Wellicht hebben de studenten bij de tweede afname de vaardigheid Structuur onderschat. De gemiddelde verschillen in scores tussen de twee afnamemomenten van de TNT waren bij de vaardigheden Woordkennis en Leesvaardigheid significant. Bij de overige vaardigheden
66 van 90
waren de gemiddelde scoreverschillen niet significant. Dit betekent dat de belangrijkste vooruitgang is geboekt op Woordkennis en Leesvaardigheid. Gekeken naar de gemiddelden van de scores op alle vaardigheden van de eerste afname, zijn er grote verschillen te zien tussen de 12 studenten. De taalniveaus variëren van lager dan 1F (student C4) tot tussen 1F.2 en 2F.1 (student B3). Bij de tweede afname waren de verschillen zelfs nog groter, van niveau lager dan 1F (student E1) tot tussen 2F.1 en 2F.2 (student C3). Van de 12 studenten zijn er 3 achteruit gegaan in taalniveau, 1 student is blijven steken op hetzelfde niveau en de overige 8 studenten zijn vooruit gegaan in taalniveau. Student C2 is het sterkst vooruitgegaan qua taalniveau, hij is bijna een heel taalniveau (+1,80) gestegen. Student E1 daarentegen is het hardst achteruit gegaan qua taalniveau, zij is ruim een kwart niveau (-0,6) gedaald. De andere 10 studenten zitten binnen deze range. Welke studentkenmerken zijn van invloed op de vooruitgang in taalvaardigheid Nederlands van 12 eerstejaars mbo studenten met een taalachterstand? Bij de studentkenmerken is een verband gevonden tussen de moedertaal van de studenten en de vooruitgang qua taalvaardigheid. De conclusie is dat, zelfs als er sprake is van een taalachterstand, moedertaalsprekers van de te leren taal een voordeel hebben ten opzichte van tweede-taalleerders bij verwerving van het Nederlands. Er is een verband gevonden tussen de kloof tussen de taal die een student thuis spreekt en de taal die op school gesproken en de vooruitgang in taalvaardigheid. Het verband heeft alleen betrekking op de situatie waarin een student thuis altijd een andere taal spreekt dan de taal die ze op school gebruiken. In dat geval heeft de kloof een negatief effect op de vooruitgang in taalniveau Nederlands. Kanttekening: deze conclusie is gebaseerd op de gegevens van slechts één student. Spreekt een student thuis zowel Nederlands als zijn/haar moedertaal, dan heeft dat geen effect op de vooruitgang in taalvaardigheid Nederlands. Daarnaast is het maken van huiswerk door de studenten een succesfactor gebleken in de lessen Nederlands. In de taalrekenwerkplaats is geen verband gevonden tussen de frequentie waarmee studenten hun huiswerk maken en hun vooruitgang in taalvaardigheid Nederlands. Welke docentkenmerken van de docenten Nederlands en de taalrekenwerkplaatsdocenten zijn van invloed op de vooruitgang in taalvaardigheid Nederlands van 12 eerstejaars mbo studenten met een taalachterstand? Van de docentkenmerken liet het aantal jaren leservaring van de docent gedeeltelijk een verband zien met de vooruitgang in taalvaardigheid van de studenten. Twee docenten van de twee studenten, die het sterkst achteruit zijn gegaan qua taalniveau, hadden relatief weinig leservaring. De docenten van de studenten die het meest vooruit waren gegaan hadden daarentegen niet de meeste leservaring.
67 van 90
Welke onderwijskenmerken van het taalonderwijs Nederlands in de klas en de taalrekenwerkplaats zijn van invloed op de vooruitgang in taalvaardigheid Nederlands van 12 eerstejaars mbo studenten met een taalachterstand? Bij geen van de onderzochte onderwijskenmerken is een verband gevonden tussen de mogelijke succesfactoren en de vooruitgang van de 12 studenten in taalniveau. In hoeverre zijn de eerstejaars mbo-studenten met een taalachterstand tevreden over het onderwijs Nederlands in de klas en de taalrekenwerkplaats? De studenten zijn over het algemeen meer tevreden over de taalrekenwerkplaats dan over de lessen Nederlands. De taalrekenwerkplaats beoordelen ze gemiddeld met een 7,8 en de lessen Nederlands met een 6,7. Vooral de persoonlijke aandacht, de rust en het onderwijs op maat in de taalrekenwerkplaats werden erg gewaardeerd door de studenten. Als belangrijkste minpunt aan de taalrekenwerkplaats noemden de studenten de roostering: vaak was de bijles op het einde van de lesdag, wat de studenten niet prettig vonden. Over de lessen Nederlands waren de meningen meer verdeeld: sommige studenten waren echt ontevreden en gaven de lessen een onvoldoende, terwijl andere studenten juist erg tevreden waren en de lessen met een 8 beoordeelden. Tussen de lessen Nederlands zitten meer verschillen dan tussen de taalrekenwerkplaatsen, dus is het moeilijk om algemene plus- en minpunten te noemen. Beantwoording onderzoeksvraag Als samenvatting op bovenstaande conclusies, kan het volgende antwoord geformuleerd worden op de algemene onderzoeksvraag Welke factoren zijn van invloed op de vooruitgang in taalvaardigheid Nederlands bij eerstejaars mbo-studenten met een taalachterstand?: Een aantal succesfactoren is van invloed gebleken op de vooruitgang in taalvaardigheid Nederlands van de 12 onderzochte eerstejaars mbo-studenten met een taalachterstand van het ROC Tilburg. Het ging hierbij om de volgende factoren: de moedertaal van de student (Nederlands of een andere taal); de kloof tussen de taal die thuis gesproken wordt; de mate waarin studenten hun huiswerk maken in de lessen Nederlands; en het aantal jaren leservaring van de docent zijn.
68 van 90
6
Discussie en aanbevelingen
Het onderzoek heeft weinig duidelijke inzichten opgeleverd, wat onder andere verklaard kan worden door de grootte van de onderzoeksgroep. Met slechts 12 studenten is het lastig om relaties te vinden tussen bepaalde variabelen. Toch zijn er wel enkele trends ontdekt, die wijzen op mogelijke verbanden. In volgend onderzoek zouden deze trends verder onderzocht kunnen worden met een grotere onderzoeksgroep. Een belangrijke kanttekening kan geplaatst worden bij het gebruik van de Taalniveau Test Nederlands voor het meten van taalvaardigheid Nederlands. De TNT meet namelijk alleen het niveau van de studenten op de vaardigheden Structuur, Stijl/Spelling, Woordkennis, Leesvaardigheid en Luistervaardigheid. Het gaat hierbij alleen om receptieve vaardigheden, de productieve vaardigheden (spreken, gesprekken voeren, schrijven) zijn volledig buiten beschouwing gelaten. Om een completer beeld te krijgen van het taalniveau Nederlands van mbo-studenten en de taalachterstanden in het mbo, zou men in volgend onderzoek gebruik moeten maken van een meetinstrument dat alle vaardigheden toetst. Uit de onderwijs- en docentkenmerken zijn geen succesfactoren gevonden voor de vooruitgang van mbo-studenten in taalvaardigheid Nederlands. Op basis hiervan kunnen dus geen aanbevelingen gedaan worden voor het ROC Tilburg of voor andere mbo-instellingen in Nederland. Dit betekent echter niet dat verbetering van het taalonderwijs en professionalisering van docenten zinloos is. Zoals al eerder gezegd, zijn in dit onderzoek geen verbanden gevonden tussen de onderzochte succesfactoren en de vooruitgang van de studenten in taalvaardigheid Nederlands, maar dat betekent niet dat die er niet zijn. Naast het feit dat de onderzoeksgroep klein was, is het onderzoek ook maar uitgevoerd op één onderwijsinstelling. Om meer algemene uitspraken te kunnen doen over het effect van taalonderwijs en kenmerken van docenten en studenten, zullen in een volgend onderzoek meerdere onderwijsinstellingen betrokken moeten worden. Bij bepaalde vragen uit de vragenlijst kunnen vraagtekens geplaatst worden bij de betrouwbaarheid van de antwoorden, in verband met subjectiviteit en sociaal wenselijke antwoorden. Het gaat hierbij onder andere om de stellingen en de evaluerende vragen. De kans op sociaal wenselijke antwoorden is wel geprobeerd te verkleinen door de vragenlijsten, indien mogelijk, in een afzonderlijke ruimte af te nemen. Bovendien is de docenten en studenten vooraf verteld dat de resultaten anoniem verwerkt zouden worden. De vraag is of de kans op subjectiviteit bij volgend onderzoek volledig te voorkomen is, aangezien je te maken hebt met de meningen van mensen. De evaluaties van de studenten en docenten met betrekking tot de lessen Nederlands en de taalrekenwerkplaatsen en lesobservaties van de lessen Nederlands hebben wel interessante informatie opgeleverd voor het ROC Tilburg. Zo blijkt uit het onderzoek dat studenten over het algemeen erg tevreden zijn over de taalrekenwerkplaatsen en ze de bijles die ze daar krijgen ook als nuttig ervaren. Het
69 van 90
belangrijkste minpunt van de bijlessen in de taalrekenwerkplaatsen vonden de studenten de roostering. Ze gaven aan dat ze het onprettig vonden om aan het einde van de lesdag nog bijles te krijgen. Dit punt zou het ROC Tilburg volgend jaar mee kunnen nemen in de roostering van de bijlessen. Docenten gaven aan vooral problemen te hebben met ongemotiveerde studenten en studenten die niet op kwamen dagen in de taalrekenwerkplaats. Het ROC zou hiervoor een strenger beleid kunnen ontwikkelen en sancties op kunnen leggen aan studenten die, zonder het te melden, niet op komen dagen voor de bijles. Over de lessen Nederlands waren de meningen meer verdeeld. Een aantal studenten gaf aan dat ze de voorkeur gaven aan een combinatie van instructie van de docent en zelfstandig werken op de computer. Ook een aantal docenten gaf aan dat alleen theorieles of alleen werken op de computer niet voldoende is om studenten goed Nederlands te leren. Het ROC zou op basis van deze bevindingen eens kritisch naar de vormgeving van het taalonderwijs kunnen kijken en het, indien nodig, aanpassen. In sommige gevallen zal het nodig zijn om docenten beter te faciliteren, door bijvoorbeeld meer theorielokalen of pclokalen beschikbaar te stellen. Studenten gaven ook aan dat ze beter konden werken in de taalrekenwerkplaatsen omdat het daar rustiger was dan in de klas. Docenten merkten daarnaast op dat hoe groter de klas, hoe onrustiger de les. Veel studenten in een klas zorgt voor onrust, waardoor studenten zich moeilijker kunnen concentreren op de lesstof. Vooral bij de lagere opleidingsniveaus (mbo niveau 2) zijn grote klassen erg moeilijk te hanteren voor een docent, onder andere door het grote aantal zorgleerlingen op dit niveau. Het ROC zou een maximum kunnen stellen aan het aantal leerlingen per klas, afhankelijk van het opleidingsniveau. Bij niveau 4-opleidingen kunnen de klassen groter zijn dan bij bijvoorbeeld de niveau 2-opleidingen. Hierdoor zou het voor docenten makkelijker worden om de orde te handhaven in de klas en zouden ze ook beter in staat zijn om onderwijs op maat aan te bieden. Met dit onderzoek is getracht een zinvolle bijdrage te leveren aan het taalbeleid van het ROC Tilburg en een aanzet te geven tot verder onderzoek naar het taalonderwijs in het mbo in Nederland.
70 van 90
Literatuur Bohnenn, E. (Red.) (2009). NT1 Handboek: Voor docenten en opleiders. S.L.: ETV. Bohnenn, E., Jansen, F., Kuijpers, C., Thijssen, R., Schot, I. & Stockmann, W. (2007). Raamwerk Nederlands: Nederlands in (v)mbo-opleiding, beroep en maatschappij. ’s Hertogenbosch: Cinop. Bolle, T. (2009). Drieslag Taal: Praktijkboek Taalbeleid Nederlands in het mbo. Amsterdam: ITTA. Borg, S. (2003). Teacher cognition in language teaching: A review of research on what language teachers think, know, believe, and do. Language Teaching , 36, p. 81-109. Bossers, B., Kuiken, F. & Vermeer, A. (Red.) (2010). Handboek Nederlands als Tweede Taal in het volwassenonderwijs. Bussum: Uitgeverij Coutinho. Clément, R., Dörnyei, Z. & Noels, K. (1994). Motivation, self-confidence and group cohesion in the foreign language classroom. Language Learning: A Journal of Research in Language Studies, 44, 417–448. Council of Europe (2001). Common European Framework of Reference for Languages: Learning, Teaching, Assessment (CEFR). L.S.: auteur. Dalderop, K., Liemberg, E. & Teuniss, F. (2002). Raamwerk NT2. De Bilt: Bve raad. Darling-Hammond, L., Holtzman, D.J., Gatlin, S.J. & Vasquez Heilig, J. (2005). Does Teacher Preparation Matter?: Evidence about Teacher Certification, Teach for America, and Teacher Effectiveness. Stanford: Stanford University. Doorlopende leerlijnen Taal en Rekenen (2009). Referentiekader taal en rekenen: De referentieniveaus. Enschede: auteur. Driessen, M., Liemberg, E., Leenders, E., den Exter, H. & van Kleunen, E. (2004). Referentiedocument ‘Talen in de kwalificatieprofielen’: Moderne Vreemde Talen en Nederlands. ’s Hertogenbosch: Cinop. Gass, S., Mackey, A., Alvarez-Torres, M.J. & Fernández-García, M. (1999). The Effects of Task Repetition on Linguistic Output. Language Learning: A Journal of Research in Language Studies, 49, 549-581. Heij, K., Haitjema, T. & Lam, J.F. (2008). Taalniveau in het mbo. Lienden: Bureau ICE. Kurvers, J. & Stockmann, W. (2009). Alfabetisering NT2 in Beeld: Leerlast en succesfactoren. Tilburg: Universiteit van Tilburg Liemberg, E. (2001). Raamwerk Moderne Vreemde Talen in het secundair beroepsonderwijs. ’s Hertogenbosch: Cinop. Masgoret, A.-M. & Gardner, R.C. (2003). Attitudes, Motivation, and Second Language Learning: A Meta-Analysis of Studies Conducted by Gardner and Associates. Language Learning: A Journal of Research in Language Studies, 53, p. 167-210. Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (z.j.). Uitvoeringsplan taal en rekenen mbo. Neuvel, J., Bersee, T., den Exter, H. & Tijssen, M. (2004). Nederlands in het middelbaar beroepsonderwijs: Een verkennend onderzoek naar het onderwijsaanbod Nederlands en de taalvaardigheid van de leerlingen. ’s Hertogenbosch: Cinop. Nunan, D. (1992). The teacher as decision-maker. In Flowerdew, J., Brock, M. & Hsia, S. (Eds.) Perspectives on Second Language Teacher Education (p. 135−65). Hong Kong: City Polytechnic. Raaphorts, E. & Steehouder, P. (2011). Taal terug op het mbo: Beleid en praktijk van (nieuw) taalonderwijs in het middelbaar beroepsonderwijs. ’s Hertogenbosch: ecbo. Richards, J. C. (1998). What’s the use of lesson plans? In J. C. Richards, J.C. (Ed.). Beyond Training (p. 103−21). Cambridge: CUP. Richards, J. C., Li, B. & Tang, A. (1998). Exploring pedagogical reasoning skills. In Richards, J.C. (Ed.). Beyond Training (p. 86−102). Cambridge: CUP. ROC Mondriaan (2008). Eindrapportage project Taalonderzoek en Nederlands. ROC Tilburg (z.j.). Implementatieplan Nederlands en Rekenen ROC Tilburg. ’T Hart, H., Boeije, H. & Hox, J. (2005). Onderzoeksmethoden. Amsterdam: Boom onderwijs.
71 van 90
Bijlagen Bijlage 1 Vragenlijsten onderzoek taalvaardigheid eerstejaarsstudenten mbo STUDENT Studentkenmerken Vraag 1:
In welk land ben je geboren?
Vraag 2:
In welk land is je vader geboren?
Vraag 3:
In welk land is je moeder geboren?
Vraag 4:
Als je niet in Nederland bent geboren, hoe lang woon je dan al in Nederland? (in aantal jaren en maanden)
Vraag 5:
Welke vooropleiding(en) heb je gedaan in Nederland?
Vraag 6:
Welke vooropleiding(en) heb je gedaan in het buitenland?
Vraag 7:
Wat is je moedertaal?
Vraag 8:
Welke talen spreek je nog meer? Begin met de taal die je het beste spreekt en eindig met de taal die je het minst goed spreekt.
Vraag 9:
Hoe vaak gebruik je deze talen? Begin met de taal die je het vaakst gebruikt en eindig met de taal die je het minst vaak gebruikt.
Vraag 10:
Waar en met wie spreek je welke taal/talen? Als je in een bepaalde situatie soms de ene taal gebruikt en soms een andere, dan noem je beide talen. − Op school − Met je ouders − Met je broers en zussen − Met je opa en oma − Met je vrienden/vriendinnen
Vraag 11:
Naar welke taal luister en in welke taal lees je het liefst? Je kunt bij een vraag meerdere talen noemen. − Op televisie kijk ik naar programma’s in het ……… − Ik lees boeken in het ……… − Ik lees tijdschriften in het ……… − Ik bekijk internetsites in het ………
Onderwijskenmerken Vraag 1:
Wat vind je goed aan de lessen Nederlands?
Vraag 2:
Wat vind je minder goed aan de lessen Nederlands?
Vraag 3:
Hoe zou dat verbeterd kunnen worden volgens jou?
Vraag 4:
Geef een cijfer van 1 t/m 10 voor de lessen Nederlands.
Vraag 5:
Wat vind je goed aan de TRWP?
Vraag 6:
Wat vind je minder goed aan de TRWP?
Vraag 7:
Hoe zou dat verbeterd kunnen worden volgens jou?
Vraag 8:
Geef een cijfer van 1 t/m 10 voor de TRWP.
72 van 90
DOCENT
Studentkenmerken Vraag 1:
Wat is het gemiddelde aanwezigheidspercentage van de student?
Vraag 2:
Hoe vaak maakt de student gemiddeld zijn/haar huiswerk (in een percentage)?
Stelling 1: De student is studievaardig. 1 2 helemaal niet mee eens niet mee eens
3 neutraal
4 mee eens
5 helemaal mee eens
Stelling 2: De student heeft een goed concentratievermogen. 1 2 3 helemaal niet mee eens niet mee eens neutraal
4 mee eens
5 helemaal mee eens
Stelling 3: De student heeft zelfvertrouwen / een positief zelfbeeld. 1 2 3 helemaal niet mee eens niet mee eens neutraal
4 mee eens
5 helemaal mee eens
Stelling 4: De student is gemotiveerd. 1 2 helemaal niet mee eens niet mee eens
4 mee eens
5 helemaal mee eens
3 neutraal
Docentkenmerken Vraag 1:
Welke vooropleiding(en) heeft u gevolgd?
Vraag 2:
Hoeveel jaren leservaring heeft u?
Vraag 3:
Hoeveel jaren leservaring heeft u in het mbo?
Vraag 4: Heeft u aan bijscholing gedaan op het gebied van Nederlands voor het mbo? Zoja, op welke manier? Vraag 5:
Beheerst u de moedertaal / moedertalen van anderstalige studenten?
Vraag 6: Maakt u gebruik van de moedertaal/moedertalen van anderstalige studenten in de lessen Nederlands / de taalrekenwerkplaats? Stelling 1: Ik ben op de hoogte van landelijke ontwikkelingen op het gebied van Nederlands voor het mbo. 1 2 3 4 5 helemaal niet mee eens niet mee eens neutraal mee eens helemaal mee eens Stelling 2: Ik ben bekend met het taalbeleid van ROC Tilburg. 1 2 3 helemaal niet mee eens niet mee eens neutraal
4 mee eens
5 helemaal mee eens
Stelling 3: Ik ken de taaleisen uit de kwalificatiedossiers. 1 2 3 helemaal niet mee eens niet mee eens neutraal
4 mee eens
5 helemaal mee eens
Stelling 4: Ik heb kennis van (digitale) materialen voor taalonderwijs of taalremediëring. 1 2 3 4 helemaal niet mee eens niet mee eens neutraal mee eens
5 helemaal mee eens
Stelling 5: Ik heb ervaring met digitale didactiek (o.a. Blackboard). 1 2 3 helemaal niet mee eens niet mee eens neutraal
5 helemaal mee eens
4 mee eens
73 van 90
Onderwijskenmerken Vraag 1:
Hoeveel studenten zitten er in de groep?
Vraag 2:
Hoeveel lesuren Nederlands hebben de studenten gehad tussen de twee afnamemomenten van de nulmeting in?
Vraag 3:
Hoe is de samenstelling van de groep qua taalniveau? □ (meer) heterogeen □ (meer) homogeen
Vraag 4:
Hoe is de samenstelling van de groep qua leervraag? □ (meer) heterogeen □ (meer) homogeen
Vraag 5:
Hoe is de samenstelling van de groep qua leertempo? □ (meer) heterogeen □ (meer) homogeen
Vraag 6:
Hoeveel procent van de (les)tijd wordt er door de studenten achter de computer gewerkt?
Vraag 7:
Hoe is gemiddeld de verdeling van verschillende werkvormen die gebruikt worden in de lessen Nederlands / taalrekenwerkplaats? - Individueel: _______ % van de (les)tijd - Samenwerken: _______ % van de (les)tijd - Klassikaal: _______ % van de (les)tijd
Vraag 8:
Werken de studenten met een taalportfolio? □ Ja □ Nee
Vraag 9:
Hoe vaak krijgen de studenten huiswerk mee? □ Nooit □ Soms □ Altijd
Vraag 10:
Tegen welke problemen loopt u aan in de lessen Nederlands / de taalrekenwerkplaats?
Vraag 11:
In hoeverre en op welke manier beïnvloeden bovengenoemde problemen volgens u de vooruitgang van de studenten op het gebied van Nederlands?
74 van 90
Bijlage 2 Observatielijst onderzoek taalvaardigheid eerstejaarsstudenten mbo Interpersoonlijke competenties 1
2
Competentie Onderhoudt goede contacten met de studenten
Zorgt voor een positief en veilig leerklimaat in de klas / taalrekenwerkplaats
Criteria 1. De docent prijst de studenten en moedigt ze aan. 2. De docent stelt studenten regelmatig op hun gemak door het geven van persoonlijke aandacht (begroeten, kennen van namen en persoonlijke situatie studenten, belangstelling tonen voor achtergrond studenten). 1. De docent betrekt de studenten actief bij de les. 2. De docent moedigt de studenten aan tot het stellen van vragen. 3. De docent gaat in op vragen vooral als ze betrekking hebben op de lesstof. 4. De docent handhaaft bij allen bekende gedragsregels.
Didactische competenties
3 4
5 6 7
Competentie Hanteert een vaste structuur in de les Maakt aan het begin van de les het lesprogramma duidelijk aan de studenten Varieert in werkvormen Maakt gebruik van actieve werkvormen Begeleidt de studenten tijdens hun leerproces, maar zet ook aan tot leren leren en bouwt de mate van sturing geleidelijk af
Criteria 1. De docent werkt volgens een voor studenten duidelijk lesplan. 1.
De docent geeft een verband aan tussen wat er in de vorige les behandeld is en de huidige les.
1. 1.
De docent gebruikt afwisselende werkvormen. De docent gebruikt activerende werkvormen.
1. 2.
De docent wisselt groepswerk en individueel leren af. De docent gebruikt werkvormen gericht op het stimuleren van zelfwerkzaamheid. De docent beantwoordt vragen niet meteen zelf maar speelt deze eerst terug naar de studenten. De studenten hebben middelen ter beschikking waardoor ze in staat worden gesteld zelf te werken (bijv. computers, leerwijzers, antwoordbladen, taken/prestaties). De docent koppelt in de groepsles terug naar wat er geleerd is tijdens het zelfstandig werken. De docent past zijn taalgebruik aan aan het niveau van de studenten. Het lesmateriaal sluit aan bij het niveau van de individuele studenten. De docent houdt binnen de lessen voldoende rekening met niveauverschillen door bijv. het laten werken in niveaugroepjes of individueel. De docent vraagt aandacht voor zijn instructie. De docent controleert of zijn instructie is begrepen. De studenten voeren de instructie uit op beoogde wijze. De docent geeft aan wat goed gaat. De docent leidt studenten stap voor stap naar oplossingen. De docent hanteert verschillende feedbacktechnieken: impliciete correctie (door bijv. correcte herhaling), expliciete correctie (door bijv. herschrijven), door het stellen van vragen. De docent geeft feedback passend bij het niveau van de student. De docent geeft feedback passend bij het de oefening. De docent begint de les op tijd en sluit op tijd af. De docent houdt zich grotendeels aan de lesplanning. De docent stelt het tempo van de les bij indien nodig. De docent beantwoordt vragen van studenten to the point en zonder onnodige uitweidingen. De docent checkt regelmatig bij studenten of hij te snel of te langzaam gaat. De docent verdeelt de spreektijd goed (tussen hem en de groep en tussen studenten onderling).
3. 4. 5.
8
Biedt maatwerk tijdens de les
1. 2. 3.
9
Zorgt ervoor dat instructies begrepen worden
10
Geeft concrete feedback
1. 2. 3. 1. 2. 3.
11
Zorgt voor een goed time management
4. 5. 1. 2. 3. 4. 5. 6.
75 van 90
Bijlage 3 Kenmerken locatie A Studenten locatie A Student A1 Student A1 is in Somalië geboren, net als zijn vader en moeder, en woont nu 6 ½ jaar in Nederland. In Somalië is hij twee jaar naar de basisschool geweest en in Nederland heeft hij eerst één jaar NT2-onderwijs gevolgd, één jaar havo/vwo en vervolgens heeft hij zijn vmbo-t diploma gehaald. De moedertaal van student A1 is Somalisch en deze taal spreekt hij ook het beste. Daarnaast spreekt hij vloeiend Nederlands, Engels, Arabisch en Frans. In het dagelijks leven gebruikt hij het vaakst Nederlands, daarna Somalisch, dan Engels en Frans en Arabisch gebruikt hij het minst vaak. Op school spreekt student A1 Nederlands, met zijn ouders Somalisch, met zijn broers en zussen Nederlands, Somalisch, Engels en Arabisch en met zijn opa en oma Somalisch en Arabisch. Met zijn vrienden spreekt hij Nederlands, Frans, Engels en Arabisch door elkaar. Student A1 kijkt wel naar televisieprogramma’s, voornamelijk Engelstalige en bekijkt ook websites op internet, zowel Nederland- als Engelstalige, maar hij leest geen boeken of tijdschriften. Volgens de docent Nederlands is het gemiddelde aanwezigheidspercentage van student A1 in de lessen Nederlands 80% en maakt hij 70% van de tijd zijn huiswerk. In de taalrekenwerkplaats (TRWP) is het gemiddelde aanwezigheidspercentage van de student, volgens de docent TRWP 100%. De studenten krijgen geen huiswerk mee van de TRWP, In de vragenlijst voor de docent werd gevraagd, aan de hand van een aantal stellingen, een inschatting te geven van de studievaardigheid, het concentratievermogen, het zelfbeeld en de motivatie van de student op een schaal van 1 (helemaal niet mee eens) tot en met 5 (helemaal mee eens). In tabel 39 staat per stelling aangegeven welk cijfer de beide docenten hebben gegeven. Tabel 39 Cijfers stellingen student A1 volgens docent NL en docent TRWP
Stelling De student is studievaardig De student heeft een goed concentratievermogen De student heeft zelfvertrouwen / een positief zelfbeeld De student is gemotiveerd
Docent NL 3 3 2 3
Docent TRWP 5 5 4 4
Student A2 Student A2 is, net als zijn ouders, geboren in Nederland en heeft hier zijn vmbo-g diploma gehaald. Zijn moedertaal is Nederlands, en daarnaast spreekt hij ook Engels en een klein beetje Duits. In het dagelijks leven spreekt hij in alle situaties en met alle personen Nederlands. Op tv en internet kijkt hij voornamelijk naar Nederlandstalige programma’s en websites, maar soms ook wel eens naar Engelstalige en Duitstalige voor school. De student leest geen boeken of tijdschriften. Volgens de docent Nederlands is student A2 altijd aanwezig in de lessen Nederlands en maakt hij 70% van de tijd zijn huiswerk. In de taalrekenwerkplaats (TRWP) is de student ook altijd aanwezig volgens de docent TRWP. De studenten krijgen geen huiswerk mee van de TRWP docent. In tabel 40 staat per stelling aangegeven welk cijfer de beide docenten hebben gegeven aan student A2. Tabel 40 Cijfers stellingen student A2 volgens docent NL en docent TRWP
Stelling De student is studievaardig De student heeft een goed concentratievermogen De student heeft zelfvertrouwen / een positief zelfbeeld De student is gemotiveerd
Docent NL 2 3 3 3
Docent TRWP 1 1 1 2
76 van 90
Student A3 Student A3 is in Nederland geboren, net als zijn ouders, en hij heeft de opleiding vmbo-k afgerond. Zijn moedertaal is Nederlands, daarnaast spreekt hij redelijk Engels en een klein beetje Duits. Hij gebruikt alleen het Nederlands in interactie met anderen en hij leest alleen Nederlandstalige tijdschriften. Op internet bezoekt hij voornamelijk Nederlandstalige websites, maar ook wel eens Engelstalige. Wat betreft televisieprogramma’s geeft hij juist de voorkeur aan Engelstalige programma’s, maar wel met Nederlandse ondertiteling. Volgens de docent Nederlands is student A3 altijd aanwezig in de lessen Nederlands en maakt hij 80% van de tijd zijn huiswerk. In de taalrekenwerkplaats (TRWP) is de student ook altijd aanwezig volgens de docent TRWP. De studenten krijgen geen huiswerk mee van de TRWP docent. In tabel 41 staat per stelling aangegeven welk cijfer de beide docenten hebben gegeven aan student A3 Tabel 41 Cijfers stellingen student A3 volgens docent NL en docent TRWP
Stelling De student is studievaardig De student heeft een goed concentratievermogen De student heeft zelfvertrouwen / een positief zelfbeeld De student is gemotiveerd
Docent NL 3 4 4 4
Docent TRWP 3 4 2 4
Docenten locatie A Docent NL 1 Docent NL1 heeft een lerarenopleiding op hbo-niveau voor de vakken Nederlands en Engels gevolgd en geeft al 28 jaar les, waarvan 5 jaar in het mbo. Als bijscholing voor Nederlands in het mbo heeft hij de Raamwerktraining en de Taalassessortentraining gevolgd, die verzorgd werden door Cinop en het ROC Tilburg. De docent spreekt, naast Nederlands, ook Engels, Frans, Duits en Spaans. In zijn lessen maakt hij heel soms gebruik van het Spaans in de communicatie met studenten. In de vragenlijst werd de docent gevraagd aan te geven op een schaal van 1 (helemaal niet mee eens) tot en met 5 (helemaal mee eens) in hoeverre hij het eens was met vijf stellingen. In tabel 42 staan de cijfers per stelling aangegeven. Tabel 42 Cijfers stellingen docent NL 1
Stelling 1. Ik ben op de hoogte van landelijke ontwikkelingen op het gebied van Nederlands voor het mbo 2. Ik ben bekend met het taalbeleid van ROC Tilburg 3. Ik ken de taaleisen uit de kwalificatiedossiers 4. Ik heb kennis van (digitale) materialen voor taalonderwijs 5. Ik heb ervaring met digitale didactiek (o.a. Blackboard)
Cijfer 4 4 4 4 3
Docent TRWP 1 Docent TRWP 1 heeft MO Nederlands gedaan en een post-hbo opleiding tot NT2-docent. Ze heeft inmiddels 25 jaar leservaring, waarvan 3 jaar in het mbo. Als bijscholing voor Nederlands voor het mbo heeft de docent de Raamwerktraining gevolgd. Ze spreekt naast Nederlands ook Engels, Duits en een beetje Frans, maar ze maakt geen gebruik van deze talen in haar lessen. In tabel 43 staan de cijfers per stelling aangegeven, die de docent aan zichzelf heeft gegeven.
77 van 90
Tabel 43 Cijfers stellingen docent TRWP 1
Stelling 1. Ik ben op de hoogte van landelijke ontwikkelingen op het gebied van Nederlands voor het mbo 2. Ik ben bekend met het taalbeleid van ROC Tilburg 3. Ik ken de taaleisen uit de kwalificatiedossiers 4. Ik heb kennis van (digitale) materialen voor taalonderwij 5. Ik heb ervaring met digitale didactiek (o.a. Blackboard)
Cijfer 3 2 2 1 4
Onderwijs locatie A Lessen Nederlands locatie A Op locatie A zaten de studenten voor dit onderzoek allemaal in dezelfde klas: klas 1. In tabel 44 staan de onderwijskenmerken van de lessen Nederlands van locatie A. Tabel 44 Onderwijskenmerken lessen Nederlands locatie A
Onderwijskenmerken 1. Aantal studenten in klas 2. Aantal lesuren Nederlands tussen de twee afnamemomenten van de nulmeting 3. Samenstelling klas qua taalniveau 4. Samenstelling klas qua leervraag 5. Samenstelling klas qua leertempo 6. Percentage van de lestijd achter pc 7. Gemiddelde verdeling werkvormen
8. Taalportfolio 9. Frequentie opgegeven huiswerk
Klas 1 27 24 meer heterogeen meer homogeen meer heterogeen 66% individueel: 60% samenwerken: 10% klassikaal: 30% ja altijd
Taalrekenwerkplaats locatie A In de taalrekenwerkplaats kregen de studenten van locatie A individueel bijles van één docente. Student A1 heeft 4 uur bijles gehad; student A2 3 uur; en student A3 2 uur. De studenten werkten allemaal 100% van de tijd individueel op de computer en ze kregen nooit huiswerk op voor de taalrekenwerkplaats.
78 van 90
Bijlage 4 Kenmerken locatie B Studenten locatie B Student B1 Student B1 is, net als haar ouders, geboren in Ghana en woont sinds 8 jaar in Nederland. In Ghana heeft ze de basisschool doorlopen en in Nederland heeft ze 5 jaar in de ISK (Internationale Schakelklas) gezeten, 1 jaar op de praktijkschool en ze heeft een mbo niveau2-opleiding afgerond. Haar moedertaal is Ghanees en dat is ook de taal die ze beste beheerst. Daarna spreekt ze het beste Engels en Nederlands beheerst ze het minst goed van de drie. In het dagelijks leven gebruikt ze het vaakst Nederlands: dat spreekt ze op school, met haar broers en met haar opa. Ze spreekt Ghanees met haar moeder en oma en met haar vriendinnen spreekt ze alle drie de talen door elkaar. Op televisie kijkt ze naar Engelstalige programma’s en ze leest soms tijdschriften in het Engels. Websites leest ze het liefst in het Nederlands en ze leest geen boeken. Volgens de docent Nederlands is student B1 90% van de keren aanwezig in de les. De studenten krijgen geen huiswerk op van de docent Nederlands. In de taalrekenwerkplaats is het aanwezigheidspercentage van de student 75% volgens de docent taalrekenwerkplaats. Ook hier krijgt de student geen huiswerk op. In tabel 45 staat per stelling aangegeven welk cijfer de beide docenten hebben gegeven aan student B1. Tabel 45 Cijfers stellingen student B1 volgens docent NL en docent TRWP
Stelling De student is studievaardig De student heeft een goed concentratievermogen De student heeft zelfvertrouwen / een positief zelfbeeld De student is gemotiveerd
Docent NL 5 4 3 4
Docent TRWP 3 3 4 3
Student B2 Student B2 is, net als zijn ouders, geboren in Irak en is nu 3 jaar in Nederland. In Irak heeft hij de middelbare school afgerond (het niveau is vergelijkbaar met de havo in Nederland) en anderhalf jaar scheikunde gestudeerd aan de universiteit. Zijn moedertaal is Arabisch en dat is ook de taal die hij het beste beheerst. Daarnaast spreekt hij ook Nederlands en Engels. Nederlands gebruikt hij meest in het dagelijks leven, gevolgd door Arabisch en Engels. Op school en met zijn vrienden spreekt hij Nederlands; met zijn ouders en opa en oma spreekt hij Arabisch; en met zijn broers en zussen spreekt hij zowel Arabisch als Nederlands. Wat betreft televisieprogramma’s, boeken, tijdschriften en internetsites geeft hij de voorkeur aan Nederlandstalig. Het gemiddelde aanwezigheidspercentage van student B2 in de lessen Nederlands is volgens de docent Nederlands 95%. De studenten krijgen geen huiswerk mee van de docent Nederlands. In de taalrekenwerkplaats is de student altijd aanwezig volgens de docent TRWP. De studenten krijgen ook van de TRWP docent geen huiswerk mee. In tabel 46 staat per stelling aangegeven welk cijfer de beide docenten hebben gegeven aan student B2. Tabel 46 Cijfers stellingen student B2 volgens docent NL en docent TRWP
Stelling De student is studievaardig De student heeft een goed concentratievermogen De student heeft zelfvertrouwen / een positief zelfbeeld De student is gemotiveerd
Docent NL 5 4 4 5
Docent TRWP 5 5 5 5
79 van 90
Student B3 Student B3 is in Nederland geboren, net als haar ouders, en heeft haar vmbo-k diploma gehaald. Het Nederlands is haar moedertaal en dat spreekt ze ook in alle situaties en alle interacties met anderen. Naast Nederlands spreekt ze ook een beetje Engels en Duits, waarbij geldt dat ze het Engels beter beheerst en vaker gebruikt dan het Duits. Het liefste kijkt student B3 naar Engelstalige programma’s op tv, maar wel met Nederlandse ondertiteling. Boeken en internetsites leest ze in het Nederlands, al moet ze soms voor school ook Engelstalige en Duitstalige websites bekijken. Student B3 is ongeveer 95% van de tijd aanwezig in de lessen Nederlands. De student krijgt geen huiswerk op van de docent Nederlands. In de taalrekenwerkplaats is de student volgens de taalrekenwerkplaatsdocent altijd aanwezig. Ook hier krijgt de student geen huiswerk mee. In tabel 47 staat per stelling aangegeven welk cijfer de beide docenten hebben gegeven aan student B3. Tabel 47 Cijfers stellingen student B3 volgens docent NL en docent TRWP
Stelling De student is studievaardig De student heeft een goed concentratievermogen De student heeft zelfvertrouwen / een positief zelfbeeld De student is gemotiveerd
Docent NL 4 3 4 4
Docent TRWP 3 3 3 4
Docenten locatie B Docent NL 2 Docent NL 2 heeft een lerarenopleiding Nederlands op hbo-niveau gevolgd en heeft 26 jaar leservaring, waarvan 24 jaar in het mbo. Ze heeft als bijscholing de Referentiekadertraining gevolgd. Moedertalen van anderstalige studenten beheerst ze niet. In tabel 48 staan de cijfers per stelling aangegeven, die de docent aan zichzelf heeft gegeven. Tabel 48 Cijfers stellingen docent NL 2
Stelling 1. Ik ben op de hoogte van landelijke ontwikkelingen op het gebied van Nederlands voor het mbo 2. Ik ben bekend met het taalbeleid van ROC Tilburg 3. Ik ken de taaleisen uit de kwalificatiedossiers 4. Ik heb kennis van (digitale) materialen voor taalonderwijs 5. Ik heb ervaring met digitale didactiek (o.a. Blackboard).
Cijfer 4 4 4 4 3
Docent NL 3 Docent NL 3 heeft ook een lerarenopleiding Nederlands op hbo-niveau gevolgd en heeft anderhalf jaar leservaring in het mbo. Om zich bij te scholen, heeft ze de Referentiekadertraining gevolgd. Ze spreekt geen moedertalen van anderstalige studenten. In tabel 49 staan de cijfers per stelling aangegeven, die de docent aan zichzelf heeft gegeven. Tabel 49 Cijfers stellingen docent NL 3
Stelling 1. Ik ben op de hoogte van landelijke ontwikkelingen op het gebied van Nederlands voor het mbo 2. Ik ben bekend met het taalbeleid van ROC Tilburg 3. Ik ken de taaleisen uit de kwalificatiedossiers 4. Ik heb kennis van (digitale) materialen voor taalonderwijs 5. Ik heb ervaring met digitale didactiek (o.a. Blackboard)
Cijfer 5 5 5 5 4
80 van 90
Docent NL 4 Als opleiding heeft docent NL 4 een MO lerarenopleiding Nederlands gevolgd en hij heeft een derdegraads opleiding Handelskennis gedaan. In totaal heeft de docent 36 jaar leservaring, waarvan 25 jaar in het mbo. Als bijscholing heeft hij de Referentiekadertraining gevolgd. Hij spreekt geen moedertalen van anderstalige studenten. In tabel 50 staan de cijfers per stelling aangegeven, die de docent aan zichzelf heeft gegeven. Tabel 50 Cijfers stellingen docent NL 4
Stelling 1. Ik ben op de hoogte van landelijke ontwikkelingen op het gebied van Nederlands voor het mbo 2. Ik ben bekend met het taalbeleid van ROC Tilburg 3. Ik ken de taaleisen uit de kwalificatiedossiers 4. Ik heb kennis van (digitale) materialen voor taalonderwijs 5. Ik heb ervaring met digitale didactiek (o.a. Blackboard)
Cijfer 4 4 5 4 4
Docent TRWP 2 Docent TRWP 2 heeft Sociale Pedagogiek gestudeerd aan de Universiteit van Utrecht en heeft een opleiding tot docent voor de volwasseneducatie afgerond. Ze heeft 28 jaar leservaring, waarvan 1 jaar in het mbo en heeft niet aan bijscholing gedaan op het gebied van Nederlands voor het mbo. Ze spreekt Engels en Frans en maakt soms gebruik van deze talen in de taalrekenwerkplaats. In tabel 51 staan de cijfers per stelling aangegeven, die de docent aan zichzelf heeft gegeven. Tabel 51 Cijfers stellingen docent TRWP 2
Stelling 1. Ik ben op de hoogte van landelijke ontwikkelingen op het gebied van Nederlands voor het mbo 2. Ik ben bekend met het taalbeleid van ROC Tilburg 3. Ik ken de taaleisen uit de kwalificatiedossiers 4. Ik heb kennis van (digitale) materialen voor taalonderwijs 5. Ik heb ervaring met digitale didactiek (o.a. Blackboard)
Cijfer 4 4 4 3 1
Docent TRWP 3 Docent TRWP 3 heeft de Pabo afgerond en heeft twee post-hbo opleidingen gevolgd: een lerarenopleiding Geografie en een opleiding tot Remedial Teacher. In totaal heeft ze 42 jaar leservaring, waarvan 1 jaar in het mbo. Om zich bij te scholen op het gebied van Nederlands voor het mbo, heeft ze de Referentiekadertraining gevolgd. Ze spreekt naast Nederlands ook Engels, Duits en Frans, maar ze maakt geen gebruik van deze talen in de taalrekenwerkplaats. In tabel 52 staan de cijfers per stelling aangegeven, die de docent aan zichzelf heeft gegeven. Tabel 52 Cijfers stellingen docent TRWP 3
Stelling 1. Ik ben op de hoogte van landelijke ontwikkelingen op het gebied van Nederlands voor het mbo 2. Ik ben bekend met het taalbeleid van ROC Tilburg 3. Ik ken de taaleisen uit de kwalificatiedossiers 4. Ik heb kennis van (digitale) materialen voor taalonderwijs 5. Ik heb ervaring met digitale didactiek (o.a. Blackboard)
Cijfer 4 4 4 4 2
81 van 90
Onderwijs locatie B Lessen Nederlands locatie B Op locatie B zijn de studenten voor dit onderzoek verdeeld over drie verschillende klassen: student B1 zat in klas 2; student B2 in klas 3; en student B3 in klas 4. Docent NL 2 geeft les aan klas 2; docent NL 3 aan klas 3; en docent NL 4 aan klas 4. In tabel 53 staan de onderwijskenmerken van de lessen Nederlands van locatie B per klas. Tabel 53 Onderwijskenmerken lessen Nederlands locatie B per klas
Onderwijskenmerken 1. Aantal studenten in klas 2. Aantal lesuren Nederlands tussen de twee afnamemomenten van de nulmeting 3. Samenstelling klas qua taalniveau 4. Samenstelling klas qua leervraag 5. Samenstelling klas qua leertempo 6. Percentage van de lestijd achter pc 7. Gemiddelde verdeling werkvormen
8. Taalportfolio 9. Frequentie opgegeven huiswerk
Klas 2 10 150
Klas 3 20 60
Klas 4 20 100
meer heterogeen meer heterogeen meer heterogeen 17% individueel: 15% samenwerken: 10% klassikaal: 75% nee nooit
meer heterogeen meer heterogeen meer heterogeen 100% individueel: 80% samenwerken: 10% klassikaal: 10% nee nooit
meer homogeen meer homogeen meer homogeen 25% individueel: 50% samenwerken: 0% klassikaal: 50% nee nooit
Taalrekenwerkplaats locatie B De bijlessen in de taalrekenwerkplaats van locatie B werden verzorgd door twee docenten. De studenten B1, B2 en B3 kregen allemaal bijles in verschillende groepjes. In tabel 54 staan de onderwijskenmerken van de taalrekenwerkplaats van locatie B per groepje. Tabel 54 Onderwijskenmerken taalrekenwerkplaats locatie B per groepje
Onderwijskenmerken 1. Aantal studenten in groep 2. Aantal lesuren Nederlands tussen de twee afnamemomenten van de nulmeting 3. Samenstelling groep qua taalniveau 4. Samenstelling groep qua leervraag 5. Samenstelling groep qua leertempo 6. Percentage van de lestijd achter pc 7. Gemiddelde verdeling werkvormen
8. Frequentie opgegeven huiswerk
Groepje student B1 3 8
Groepje student B2 5 16
Groepje student B3 2 2
meer homogeen meer heterogeen meer heterogeen 0% individueel: 55% samenwerken: 10% klassikaal: 35% nooit
meer homogeen meer homogeen meer heterogeen 0% individueel: 60% samenwerken: 10% klassikaal: 30% nooit
meer homogeen meer homogeen meer homogeen 0% individueel: 25% samenwerken: 0% klassikaal: 75% nooit
82 van 90
Bijlage 5 Kenmerken locatie C Studenten locatie C Student C1 Student C1 is in Nederland geboren, maar zijn ouders komen oorspronkelijk uit Turkije. Hij heeft zijn vmbo-b diploma gehaald. De student spreekt het Nederlands en het Turks even goed en kon niet goed aangeven wat zijn moedertaal is. Op school, met zijn broers en zussen en met zijn vrienden spreekt hij Nederlands. Met zijn ouders en zijn opa en oma spreekt hij Turks. Hij kijkt zowel naar Nederlandstalige als Turkstalige televisieprogramma’s, maar op internet bekijkt hij alleen Nederlandstalige websites. Volgens de docent Nederlands is student C1 gemiddeld 90% van de keren aanwezig in de lessen Nederlands. Het huiswerk dat de student mee krijgt van de docent is vrijblijvend. De student is 80% van de keren aanwezig in de taalrekenwerkplaats en maakt nooit zijn huiswerk volgens de docent. In tabel 55 staat per stelling aangegeven welk cijfer de beide docenten hebben gegeven aan student C1. Tabel 55 Cijfers stellingen student C1 volgens docent NL en docent TRWP
Stelling De student is studievaardig De student heeft een goed concentratievermogen De student heeft zelfvertrouwen / een positief zelfbeeld De student is gemotiveerd
Docent NL 1 2 1 3
Docent TRWP 2 2 2 5
Student C2 Hoewel student C2 in Nederland is geboren, komen zowel zijn vader als moeder oorspronkelijk uit Turkije. De student heeft zijn vmbo-k diploma gehaald. Zijn moedertaal is Turks en dat spreekt hij, net als Nederlands, vloeiend. In het dagelijks leven gebruikt hij het Nederlands vaker dan het Turks: op school spreekt hij Nederlands; met zijn vader Turks; met zijn moeder zowel Nederlands als Turks; met zijn zusjes en vrienden Nederlands; en met zijn opa en oma Turks. Op televisie kijkt hij het nieuws in het Nederlands en series in het Turks. Op internet bezoekt hij alleen Nederlandstalige websites. De docent Nederlands geeft aan dat het gemiddelde aanwezigheidspercentage van student C2 in de lessen Nederlands 95% is en dat hij altijd zijn huiswerk maakt. In de taalrekenwerkplaats is hij, volgens de taalrekenwerkplaatsdocent, 80% van de tijd aanwezig en maakt hij slechts 25% van de keren zijn huiswerk. In tabel 56 staat per stelling aangegeven welk cijfer de beide docenten hebben gegeven aan student C2. Tabel 56 cijfers stellingen student C2 volgens docent NL en docent TRWP
Stelling De student is studievaardig De student heeft een goed concentratievermogen De student heeft zelfvertrouwen / een positief zelfbeeld De student is gemotiveerd
Docent NL 2 1 2 5
Docent TRWP 2 4 4 4
Student C3 Student C3 is in Nederland geboren, net als haar vader en moeder en heeft als vooropleiding het vmbo-t afgerond. Haar moedertaal is het Nederlands en op de middelbare school heeft ze les gehad in Engels, Duits en Frans. Ze zegt zelf Duits en Frans niet goed te beheersen en Engels redelijk. Nederlands gebruikt ze het meeste, daarna Engels, daarna Duits en Frans gebruikt ze het minst vaak. In het dagelijks leven gebruikt ze in alle situaties het Nederlands. Ze leest boeken en tijdschriften in het Nederlands; op televisie kijkt ze naar Nederlandsen Engelstalige programma’s; en op internet bezoekt ze ook Nederlands- en Engelstalige websites.
83 van 90
Bij student C3 is de docent Nederlands ook de taalrekenwerkplaatsdocent. Volgens de docent is ze 90% van de tijd aanwezig in de lessen Nederlands en de TRWP en maakt ze ook 90% van de keren haar huiswerk voor de lessen Nederlands. In de TRWP krijgt ze geen huiswerk op. In tabel 57 staat per stelling aangegeven welk cijfer de docent heeft gegeven aan student C3. Tabel 57 cijfers stellingen student C3 volgens docent NL + TRWP
Stelling De student is studievaardig De student heeft een goed concentratievermogen De student heeft zelfvertrouwen / een positief zelfbeeld De student is gemotiveerd
Docent NL + TRWP 2 1 3 4
Student C4 Student C4 is in Duitsland geboren, maar woont al 16 jaar in Nederland. Haar vader is in Nederland geboren en haar moeder in Duitsland. De student heeft zowel op de basisschool als in het voortgezet onderwijs op het speciaal onderwijs gezeten. Haar moedertaal is Nederlands en dat spreekt ze in alle situaties en interacties in het dagelijks leven. Ze spreekt ook een klein beetje Engels, maar dat spreekt ze alleen met buitenlanders.
Student C4 is altijd aanwezig in de lessen Nederlands en ze maakt altijd haar huiswerk volgens de docent Nederlands. Volgens de taalrekenwerkplaatsdocent is de student ook altijd aanwezig in de taalrekenwerkplaats. Ze krijgt geen huiswerk op voor de taalrekenwerkplaats. In tabel 58 staat per stelling aangegeven welk cijfer de beide docenten hebben gegeven aan student C4. Tabel 58 cijfers stellingen student C4 volgens docent NL en docent TRWP
Stelling De student is studievaardig De student heeft een goed concentratievermogen De student heeft zelfvertrouwen / een positief zelfbeeld De student is gemotiveerd
Docent NL 2 1 2 5
Docent TRWP 1 2 3 4
Docenten locatie C Docent NL 5 Docent NL 5 heeft de Pedagogische Academie afgerond en heeft een opleiding tot NT2-docent gevolgd. Hij heeft 28 jaar leservaring en werkt nu sinds 1 jaar als docent in het mbo. Bijscholing voor Nederlands voor het mbo heeft hij niet gevolgd en hij spreekt Spaans, maar gebruikt dat nooit in zijn lessen Nederlands. In tabel 59 staan de cijfers per stelling aangegeven, die de docent aan zichzelf heeft gegeven. Tabel 59 Cijfers stellingen docent NL 5
Stelling 1. Ik ben op de hoogte van landelijke ontwikkelingen op het gebied van Nederlands voor het mbo 2. Ik ben bekend met het taalbeleid van ROC Tilburg 3. Ik ken de taaleisen uit de kwalificatiedossiers 4. Ik heb kennis van (digitale) materialen voor taalonderwijs 5. Ik heb ervaring met digitale didactiek (o.a. Blackboard)
Cijfer 2 4 4 3 3
84 van 90
Docent NL 6 Docent NL 6 heeft drie opleidingen afgerond: HBO SCW Beleidsacademie (post-hbo) PABO Ze heeft in totaal 35 jaar leservaring, waarvan 1 jaar in het mbo. Als bijscholing voor Nederlands voor het mbo heeft ze de Referentiekadertraining gevolgd en ze spreekt of gebruikt geen moedertalen van anderstalige studenten in de lessen Nederlands. In tabel 60 staan de cijfers per stelling aangegeven, die de docent aan zichzelf heeft gegeven. Tabel 60 Cijfers stellingen docent NL 6
Stelling 1. Ik ben op de hoogte van landelijke ontwikkelingen op het gebied van Nederlands voor het mbo 2. Ik ben bekend met het taalbeleid van ROC Tilburg 3. Ik ken de taaleisen uit de kwalificatiedossiers 4. Ik heb kennis van (digitale) materialen voor taalonderwijs 5. Ik heb ervaring met digitale didactiek (o.a. Blackboard).
Cijfer 4 4 4 3 4
Docent NL 7 Als opleiding heeft docent NL 7 de Sociale Academie afgerond en ze heeft als bijscholing voor Nederlands voor het mbo de Raamwerktraining gevolgd. In totaal heeft ze 19 jaar leservaring, waarvan 4 jaar in het mbo. Ze spreekt Engels en Spaans en maakt daar soms ook gebruik van in de lessen Nederlands, maar niet in de klas van student C4. In tabel 54 staan de cijfers per stelling aangegeven, die de docent aan zichzelf heeft gegeven. Tabel 61 Cijfers stellingen docent NL 7
Stelling 1. Ik ben op de hoogte van landelijke ontwikkelingen op het gebied van Nederlands voor het mbo 2. Ik ben bekend met het taalbeleid van ROC Tilburg 3. Ik ken de taaleisen uit de kwalificatiedossiers 4. Ik heb kennis van (digitale) materialen voor taalonderwijs 5. Ik heb ervaring met digitale didactiek (o.a. Blackboard)
Cijfer 4 5 5 3 1
Docent TRWP 4 Docent TRWP 4 heeft een Aggregaat Hoger Secundair Onderwijs en een Licentiaat Germaanse Talen behaald en ze heeft een post-hbo opleiding tot Remedial Teacher gevolgd. Ze werkt al 33 jaar als docent in het onderwijs, waarvan 32 jaar binnen het mbo. Als bijscholing voor Nederlands voor het mbo heeft ze de Raamwerktraining en de Taalassessortraining gevolgd en ze beheerst geen talen van anderstalige studenten. In tabel 62 staan de cijfers per stelling aangegeven, die de docent aan zichzelf heeft gegeven. Tabel 62 Cijfers stellingen docent TRWP 4
Stelling 1. Ik ben op de hoogte van landelijke ontwikkelingen op het gebied van Nederlands voor het mbo 2. Ik ben bekend met het taalbeleid van ROC Tilburg 3. Ik ken de taaleisen uit de kwalificatiedossiers 4. Ik heb kennis van (digitale) materialen voor taalonderwijs 5. Ik heb ervaring met digitale didactiek (o.a. Blackboard)
Cijfer 4 5 5 4 4
Docent TRWP 5 Zie docent NL 6: docent TRWP 5 is dezelfde persoon als docent NL 6.
85 van 90
Onderwijs locatie C Lessen Nederlands locatie C De vier studenten van locatie C zaten in vier verschillende klassen: student C1 zat in klas 5, student C2 in klas 5, student C3 in klas 7 en student C4 in klas 8. In tabel 63 staan de onderwijskenmerken van de lessen Nederlands op locatie C per klas. Tabel 63 Onderwijskenmerken lessen Nederlands locatie C per klas
Onderwijskenmerken 1. Aantal studenten in klas 2. Aantal lesuren Nederlands tussen de twee afnamemomenten van de nulmeting 3. Samenstelling klas qua taalniveau 4. Samenstelling klas qua leervraag 5. Samenstelling klas qua leertempo 6. Percentage van de lestijd achter pc 7. Gemiddelde verdeling werkvormen 8. Taalportfolio 9. Frequentie opgegeven huiswerk
Klas 5 11
Klas 6 11
Klas 7 24
Klas 8 13
25
25
50
25
meer heterogeen
meer heterogeen
meer heterogeen
meer heterogeen
meer heterogeen
meer homogeen
meer homogeen
meer heterogeen
meer heterogeen
meer heterogeen
meer homogeen
meer heterogeen
60%
40%
25%
30%
individueel: 80% samenwerken: 0% klassikaal: 20% nee soms
individueel: 75% samenwerken: 0% klassikaal: 25% nee soms
individueel: 40% samenwerken: 20% klassikaal: 40% ja soms
individueel: 50% samenwerken: 25% klassikaal: 25% ja soms
Taalrekenwerkplaats locatie C Studenten C1 en C2 kregen samen bijles van docent TRWP 4 in een groepje van in totaal 6 studenten. Het groepje was meer homogeen van samenstelling qua taalniveau en meer heterogeen qua leervraag en leertempo. De studenten hebben 3 lesuren bijles gevolgd. Er werd 90% van de lestijd klassikale instructie gegeven en 10% van de tijd werkten ze individueel. De docent maakte geen gebruik van de computer in de bijles en gaf altijd huiswerk op. De studenten C3 en C4 kregen samen bijles van docent TRWP 5 in een groepje met nog 4 andere studenten. Ze hebben 2 lesuren bijles gehad. Het groepje was meer heterogeen van samenstelling qua taalniveau en leertempo, maar meer homogeen van samenstelling qua leervraag. De studenten kregen de helft van de lestijd klassikale instructie en de andere helft werkten ze individueel. De docent maakte geen gebruik van de computer en gaf nooit verplicht huiswerk op.
86 van 90
Bijlage 6 Kenmerken locatie D Student locatie D Student D1 Student D1 is in Nederland geboren, net als haar ouders, en ze heeft op het speciaal basisonderwijs gezeten en daarna haar vmbo-t diploma gehaald. Het Nederlands is haar moedertaal en daarnaast spreekt ze best goed Engels en gebrekkig Duits. Duits en Engels gebruikt ze heel weinig, alleen tijdens haar vakantiewerk op campings of in de winkel waar ze werkt. In alle dagelijkse situaties spreekt ze Nederlands. Ze kijkt voornamelijk naar Nederlandstalige televisieprogramma’s; ze leest zowel Nederlandse als Engelse boeken en internetsites; en tijdschriften leest ze alleen in het Nederlands. Volgens de docent Nederlands is student D1 90% van de tijd aanwezig in de lessen Nederlands en maakt ze altijd haar huiswerk. In de taalrekenwerkplaats is de student altijd aanwezig volgens de docent. De docent geeft geen huiswerk op in de taalrekenwerkplaats. In tabel 64 staat per stelling aangegeven welk cijfer de beide docenten hebben gegeven aan student C4. Tabel 64 cijfers stellingen student D1 volgens docent NL en docent TRWP
Stelling De student is studievaardig De student heeft een goed concentratievermogen De student heeft zelfvertrouwen / een positief zelfbeeld De student is gemotiveerd
Docent NL 4 3 4 5
Docent TRWP 4 4 4 5
Docenten locatie D Docent NL 8 Docent NL 8 heeft de volgende opleidingen gevolgd: - Lerarenopleiding consumptieve technieken - PABO - Speciaal onderwijs / remedial teacher - Lerarenopleiding Spaans In totaal heeft hij 19 jaar leservaring, waarvan 5 jaar in het mbo. De docent heeft geen specifieke bijscholing gevolgd voor Nederlands voor het mbo. Hij spreekt Spaans, maar zet die taal nooit in in zijn lessen Nederlands. In tabel 65 staan de cijfers per stelling aangegeven, die de docent aan zichzelf heeft gegeven. Tabel 65 Cijfers stellingen docent NL 8
Stelling 1. Ik ben op de hoogte van landelijke ontwikkelingen op het gebied van Nederlands voor het mbo. 2. Ik ben bekend met het taalbeleid van ROC Tilburg. 3. Ik ken de taaleisen uit de kwalificatiedossiers. 4. Ik heb kennis van (digitale) materialen voor taalonderwijs. 5. Ik heb ervaring met digitale didactiek (o.a. Blackboard).
Cijfer 4 4 3 4 5
87 van 90
Docent TRWP 6 Docent TRWP 6 heeft MOA NL en een propedeuse Taal- en Literatuurwetenschappen gehaald. Ze heeft 36 jaar leservaring, waarvan 3 jaar in het mbo en als bijscholing heeft ze de Referentiekadertraining gevolgd. Ze spreekt geen moedertalen van anderstalige studenten. In tabel 66 staan de cijfers per stelling aangegeven, die de docent aan zichzelf heeft gegeven. Tabel 66 Cijfers stellingen docent TRWP 6
Stelling 1. Ik ben op de hoogte van landelijke ontwikkelingen op het gebied van Nederlands voor het mbo 2. Ik ben bekend met het taalbeleid van ROC Tilburg 3. Ik ken de taaleisen uit de kwalificatiedossiers 4. Ik heb kennis van (digitale) materialen voor taalonderwijs 5. Ik heb ervaring met digitale didactiek (o.a. Blackboard)
Cijfer 5 5 5 5 5
Onderwijs locatie D Lessen Nederlands Student D1 zat in klas 9 en in tabel 67 staan de onderwijskenmerken van de lessen Nederlands van klas 9. Tabel 67 Onderwijskenmerken lessen Nederlands locatie D
Onderwijskenmerken 1. Aantal studenten in klas 2. Aantal lesuren Nederlands tussen de twee afnamemomenten van de nulmeting 3. Samenstelling klas qua taalniveau 4. Samenstelling klas qua leervraag 5. Samenstelling klas qua leertempo 6. Percentage van de lestijd achter pc 7. Gemiddelde verdeling werkvormen
8. Taalportfolio 9. Frequentie opgegeven huiswerk
Klas 9 28 20 meer heterogeen meer heterogeen meer heterogeen 20% individueel: 20% samenwerken: 50% klassikaal: 30% ja altijd
Taalrekenwerkplaats Het groepje waarin student D1 bijles kreeg in de taalrekenwerkplaats bestond uit vijf studenten. De samenstelling van de groep qua taalniveau en leervraag was meer homogeen en qua leertempo meer heterogeen. De studenten werkten de helft van de lestijd op de computer. Tijdens het theoriegedeelte kregen de studenten 60% van de tijd klassikale instructie en werkten ze 40% van de tijd individueel. De studenten kregen nooit verplicht huiswerk mee naar huis van de taalrekenwerkplaats.
88 van 90
Bijlage 7 Kenmerken locatie E Student locatie E Student E1 Student E1 is geboren op Curaçao, net als haar beide ouders en Papiamentu is haar moedertaal. Daarnaast spreekt ze ook, in volgorde van mate van beheersing, Nederlands, Engels en Spaans. In het dagelijks leven maakt ze het meeste gebruik van Nederlands, dan van Papiamentu en Engels en Spaans gebruikt ze amper. Op school spreekt ze Nederlands, en tegen familie en vrienden spreekt ze Papiamentu. Volgens de docent NL is student E1 80% van de keren aanwezig in de lessen Nederlands en volgens de docent TRWP is ze ook 80% van de tijd aanwezig in de taalrekenwerkplaats en maakt ze altijd haar huiswerk. De docent NL geeft geen verplicht huiswerk op. In tabel 68 staat per stelling aangegeven welk cijfer de beide docenten hebben gegeven aan student E1. Tabel 68 cijfers stellingen student E1 volgens docent NL en docent TRWP
Stelling De student is studievaardig De student heeft een goed concentratievermogen De student heeft zelfvertrouwen / een positief zelfbeeld De student is gemotiveerd
Docent NL 3 3 2 4
Docent TRWP 3 4 3 4
Docenten locatie E Docent NL 9 Docent NL 9 heeft de MOA Nederlands afgerond en werkt al 25 jaar als docent in het onderwijs, waarvan 22 jaar in het mbo. Als bijscholing voor Nederlands voor het mbo heeft ze de Referentiekadertraining gevolgd en ze beheerst geen moedertalen van anderstalige studenten. In tabel 69 staan de cijfers per stelling aangegeven, die de docent aan zichzelf heeft gegeven. Tabel 69 Cijfers stellingen docent NL 9
Stelling 1. Ik ben op de hoogte van landelijke ontwikkelingen op het gebied van Nederlands voor het mbo 2. Ik ben bekend met het taalbeleid van ROC Tilburg 3. Ik ken de taaleisen uit de kwalificatiedossiers 4. Ik heb kennis van (digitale) materialen voor taalonderwijs 5. Ik heb ervaring met digitale didactiek (o.a. Blackboard)
Cijfer 4 4 4 4 5
Docent TRWP 7 Docent TRWP 7 heeft verschillende opleidingen gevolgd, waaronder de PABO en een universitaire opleiding, maar heeft deze opleidingen niet afgerond. Hij heeft 7 jaar leservaring, waarvan 1 jaar in het mbo. Hij heeft geen bijscholing gevolgd voor Nederlands voor het mbo en maakt geen gebruik van de moedertalen van anderstalige studenten in zijn lessen. In tabel 70 staan de cijfers per stelling aangegeven, die de docent aan zichzelf heeft gegeven.
89 van 90
Tabel 70 Cijfers stellingen docent TRWP 7
Stelling 1. Ik ben op de hoogte van landelijke ontwikkelingen op het gebied van Nederlands voor het mbo 2. Ik ben bekend met het taalbeleid van ROC Tilburg 3. Ik ken de taaleisen uit de kwalificatiedossiers 4. Ik heb kennis van (digitale) materialen voor taalonderwijs 5. Ik heb ervaring met digitale didactiek (o.a. Blackboard)
Cijfer 4 5 4 4 5
Onderwijs locatie E Lessen Nederlands De onderwijskenmerken van de lessen Nederlands van klas 10 staan in tabel 71. Tabel 71 Onderwijskenmerken lessen Nederlands locatie E
Onderwijskenmerken 1. Aantal studenten in klas 2. Aantal lesuren Nederlands tussen de twee afnamemomenten van de nulmeting 3. Samenstelling klas qua taalniveau 4. Samenstelling klas qua leervraag 5. Samenstelling klas qua leertempo 6. Percentage van de lestijd achter pc 7. Gemiddelde verdeling werkvormen
8. Taalportfolio 9. Frequentie opgegeven huiswerk
Klas 10 20 16 meer heterogeen meer heterogeen meer heterogeen 25% individueel: 15% samenwerken: 10% klassikaal: 75% nee altijd
Taalrekenwerkplaats Student E1 kreeg bijles in de taalrekenwerkplaats samen met nog één andere student. Ze hebben 8 lesuren bijles gehad. Beide studenten waren ongeveer gelijk qua taalniveau en leervraag, maar verschillend qua leertempo. De studenten werkten nooit op de computer tijdens de bijles, ze kregen de volledige lestijd klassikale instructie en ze kregen altijd huiswerk mee.
90 van 90