STRAFFEN IS ZINLOOS !
1
2
STRAFFEN IS ZINLOOS !
Straf Ik moest iets bedenken iets waardoor ze het nooit meer zouden doen een straf waardoor ze de ruzie achter zich zouden laten een straf waardoor ze elkaar niet meer zouden haten een straf waardoor ze mij zouden begrijpen een straf waardoor ze het probleem eindelijk eens aan zouden grijpen
3
Inhoudsopgave Inhoudelijke theoretische basis als voorloper van het model
8
Drie pijlers: veiligheid, angst en controle
14
Het gedragsmodel
27
Tripple F
34
Scenario’s
40
Controle over gedrag?
59
Straffen is zinloos
70
Grensoverschrijdend gedrag
83
Opvoeding
99
Onderwijs
105
Problematisch gedrag
114
Het falend brein
127
Besluit
131
Bijlage
133
4
Voorwoord Sinds mensenheugenis gaan wij op zoek naar betekenis. Wat is onze geschiedenis? Wat is onze plaats binnen de maatschappij, onze inner ‘ik’? Evenzeer verandert het beeld op wie we zijn. Descartes, Freud, Plato, … allen passeren de revue. Ondanks het feit dat veel van hun theorieën reeds achterhaald werden, zijn het onze grootste denkers die bepalend zijn voor onze inzichten. De geschiedenis van het denken rond onze ziel en gedrag blijft als een anker vastgebed in onze beschouwingen. Ik denk dat de mens het enige wezen is op deze wereld dat er écht van overtuigd is een eigen ziel te hebben. Een ‘es’ als het ware. Op een of andere manier betekent dit een houvast. Wij zijn meer dan enkel ons lichaam. Ons gedrag – en van daaruit ook onze straffen en beloningen- zijn een uiting van ons egocentrisme. Wij zijn ‘meer’ en dus heeft mijn leven meer betekenis dan het biologische pur sang. Variatief dynamisme, variativiteit, genetische nieuwzucht, groepsegocentrisme en het orakelsyndroom zijn slechts enkele elementen die mee aan de basis liggen van ons gedrag. Deze denkvormen zijn als een slot op ons eigen denkpatroon rond gedrag. Op een of andere manier is het bijna onmogelijk om onszelf op een puur objectieve manier te bekijken. De slotsom van dit denken zou een optie naar boven brengen die we zelf nooit kunnen en willen erkennen. Zijn we niet meer dan ons lichaam? Is er geen ziel of enige vorm van opgewaardeerde betekenis die we onszelf meegeven? Volledige godsdiensten en wetenschappen zouden teniet worden gedaan, mochten we deze piste bewandelen. Het hoeft niet gezegd te worden dat dit een mogelijk doemscenario zou zijn. Hoeveel moorden zijn er al niet gepleegd voor het behoud van dit geloof, laat staan dat ons zogenaamd psychologisch zelfbeeld een boost zou krijgen. Gelet op de verdere inhoud van dit boek en waarom we denken hoe we denken, is het dan ook meer dan logisch dat we deze piste maar al te graag vermijden. Ons bestaan, of op zijn minst jouw bestaan, –want daar draait het tenslotte altijd om – moet een meerwaarde hebben. We hebben nood aan een echte betekenis en misschien zelfs iets van een tijdloze eeuwigheid. We willen eren en vooral geëerd worden. Als het dan nodig is dat we een ‘ik’ creëren of een
5
ziel implementeren, is dat misschien ideaal voor ons brein om onze zoektocht gevolg te geven. Door ons in narcisme ontaardend egocentrisme zijn we volgens verschillende bronnen zo ongelooflijk sterk met onszelf ingenomen – antropocentrisme noemt men dit – dat we zelfs de wetenschappelijke evidenties waarmee we geconfronteerd worden, staalhard negeren. Laat dit een poging zijn om dit te doorbreken. Straffen en gedrag hebben mij altijd mateloos geboeid. Vanuit mijn persoonlijke geschiedenis, waarbij ik steevast ten strijde trok tegen de algemeenheid van straffen als noodzaak, heb ik gedurende meer dan tien jaar kunnen ervaren hoe mensen denken over gedrag en straffen in gespecialiseerde settings. Het is verbazend hoe snel we dingen willen kaderen binnen bestaande of gekende theorieën en structuren, hoezeer we onze eigen emoties en hun gevolgen op ons gedrag en denken proberen te neutraliseren. Het maakt niet uit of deze theorie (nog) onderkend is of niet. Alles wat herkenbaar en bruikbaar is, wordt onze motivatie. We hanteren deze informatie alsof het uit de Bijbel wordt voorgelezen. Gedrag, structuur en straffen op basis van tot dan gekende en algemeen gedeelde theorieën. Het is een steeds terugkerend probleem van onze oorsprong als mens. We leren blijkbaar niet uit onze eigen geschiedenis. Als wij terugkijken naar hoe mensen vroeger met elkaar omgingen, hoe het maatschappelijk systeem toen werkte en hoe straffen een plaats innamen, begrijpen we vanuit onze wetenschap wel hoe dit kon gebeuren maar tegelijkertijd roept dit onbegrip op van de manier van denken toen. Het is gebeurd en nu pas begrijpen we waarom. Dat dit ook nu bezig is, dat we ons eigen leven en handelen hier ook in moeten schetsen, is voor velen een brug te ver. De psychologie en psychiatrie staan momenteel centraal in deze kwestie en misschien evalueren we onszelf binnen vijftig jaar op dezelfde manier als wij nu doen met onze voorouders. Zij bouwden rechtssystemen en sociale modellen op de (nu achterhaalde) ideeën van Freud.
6
Veel van de elementen die besproken worden in dit boek, zitten momenteel in de onderzoeksfase. Het betreft een aanzet, een andere kijk op de vraag waarom we ons op een bepaalde manier gedragen en vooral ook waarom we straffen en hoe ons brein onszelf constant te kijk zet. Boven alles zijn er drie elementen die gedrag bepalen: veiligheid, angst en controle. Zich veilig voelen of elementen die dit gevoel versterken zijn positieve emoties. Angst is bepalend voor elk (negatief) gedrag en speelt dus een zeer grote rol. Controle zorgt ervoor dat we geen angst ervaren of moet er voor zorgen dat de angst verdwijnt. Opnieuw controle veroveren over de situatie ( door bijvoorbeeld te liegen) is een mechanisme dat zeer bepalend is in ons leven. Elk gedrag is gebaseerd op deze drie elementen! In de volgende hoofdstukken gaan we dieper in op elk van deze drie elementen en hoe zij ons leven en ons gedrag bepalen. Voor dit boek heb ik het thema ‘straffen’ genomen omdat ik enerzijds een vraagteken plaats bij de manier waarop we in onze huidige (opvoedings)maatschappij omgaan met gedrag en straffen en anderzijds omdat dit een zeer herkenbaar thema is dat je elke dag kan toetsen. Straffen is zeer herkenbaar en sluit zeer nauw aan bij de drie elementen die ons gedrag bepalen in ons dagdagelijks leven.
7
Inhoudelijke basis als voorloper van het model Vrije wil? Mee aan de basis van dit boek ligt de beschrijving van Victor Lamme over hoe wij de laatste jaren anders beginnen te kijken naar gedrag. Victor Lamme professor neurologie aan de universiteit van Amsterdam, doet onderzoek naar hoe onze hersenen werken. Hij bestudeert welke informatie waar naartoe gaat en vooral ook hoe ons gedrag voortvloeit uit de werking van onze hersenen. In meer dan duidelijke zin geeft hij weer dat er geen sprake kan zijn van een ziel of van vrije wil. Gedrag komt voort uit hoe we onze informatie verwerken en de mogelijkheden die ons brein ons biedt. ’Vrije wil bestaat niet’ is een zeer leesbaar en informatief boek waarin hij ons laat nadenken over de uitkomsten van verschillende neurologische, wetenschappelijke onderzoeken en reeds erkend studies over onze hersenen. Een voorbeeld. Tijdens verschillende wetenschappelijke proeven hebben ze mensen informatie geboden terwijl deze gekoppeld waren aan een EEGmachine. Op die manier kunnen de wetenschappers volgen welke prikkels in je brein werden opgenomen, in welke richting ze werden gestuurd en wat de uitkomstprikkel zou zijn die je gedrag zou bepalen. Zodra je als proefpersoon een antwoord had mocht je dit uitspreken. Wat ondertussen bewezen is, is het feit dat de onderzoekers kunnen besluiten wat jouw gedragskeuze of antwoord zal zijn nog voor jij zelf bewust beseft welke keuze je zal maken. Tot zeven seconden voordat jij je bewust wordt van jouw gedragskeuze, kunnen zij al aanduiden via scans en EEG welke prikkelcombinaties in je hersenen de keuze hebben gemaakt. Tot zeven seconden voordat jij weet welk gedragsmatig gevolg je gaat geven aan de verkregen informatie, weten je hersenen al wat je gaat doen. Het duurt dus een tijd voordat je zelf bewust wordt van de keuze van je brein.
8
Onderzoekers hebben opgemerkt dat je je soms helemaal niet bewust bent van de keuze van je brein. Het is dus mogelijk dat je een antwoord geeft of gedrag stelt waarbij je je eigenlijk niet bewust bent van het gedrag dat je stelt. Tot je je gedrag zelf ziet en deze informatie terug wordt opgenomen in je brein. Victor Lamme spreekt dan regelmatig over de linkerhersenhelft als “kwebbeldoos”. De linkerhelft van de hersenen zal steeds een (verbale) uitleg proberen geven over jouw gedrag dat je juist hebt gesteld of de keuze waarom je dat gedrag hebt gesteld. Enkel op basis van de informatie die je linkerhelft heeft ontvangen door te kijken naar het gedrag dat je juist hebt gesteld. Wanneer, zo blijkt uit verschillende internationale studies, de linkerhelft geen informatie heeft ontvangen of onvoldoende informatie ter beschikking heeft dan nog zal het een uitleg van het gedrag of keuze van gedrag naar voor brengen alsof het voor jou de absolute waarheid is. Het is dus mogelijk dat je brein een uitvoeringsprikkel geeft naar gedrag maar dat je linkerhelft hier niet bij betrokken is geweest. Wanneer we onszelf dit gedrag zien uitvoeren, zal je linkerhelft de nodige informatie verzamelen en trachten rationele verbindingen te koppelen aan het reeds uitgevoerde gedrag of handeling. Je linkerhelft probeert dus, ook al heeft het geen enkele informatie rond waarom we iets doen, toch een uitleg te geven die logisch en aanvaardbaar is voor onszelf. Dit fenomeen geeft al een eerste indruk rond de drie elementen die we in dit boek verder gaan bespreken. Een tweede voorbeeld. Men heeft in verschillende studies bij dieren opgemerkt dat bij een gelijklopende informatiestroom het brein een gedragsprikkel uitstuurt en zolang deze informatiestroom gelijk blijft, het gedrag nood heeft aan voltooiing. Wanneer men een dier voor een hindernis plaatst, heeft men opgemerkt dat hun brein een opdracht tot gedrag gaf en dat er geen nieuwe opdracht werd gegeven tot het gedrag was voltooid. In dit verhaal gaat het over een kikker die voor een boomtak werd geplaatst. Het brein van de kikker had aangegeven dat het naar links moest springen om rond de boomtak te kunnen gaan en de tocht verder te zetten. Dit gedrag werd telkens herhaald tot de kikker effectief zijn tocht kon verder zetten. Dit geeft twee uitkomsten. Ten eerste moet gedrag dus voltooid worden en belangrijker misschien zelfs, dezelfde input geeft steeds dezelfde uitkomst naar je gedrag.
9
Het is ondertussen duidelijk dat gedrag, eens ingezet, nood heeft aan voltooiing tenzij er nieuwe informatie binnenkomt. De studie rond het gedrag bij dieren, in dit geval bij kikkers, maakt duidelijk dat het brein informatie opneemt, deze interpreteert en onmiddellijk een signaal geeft naar welk gedrag dient te gebeuren. Uit deze studies blijkt dat dit gedrag moet voltooid worden. Dus tenzij er nieuwe informatie binnenkomt, waardoor er sterkere (nieuwe) prikkels worden gegeven vanuit je brein naar een ander gedrag, zal de uitkomst hetzelfde blijven. Met andere woorden, je brein ontvangt externe prikkels via je zintuigen, bekijkt deze en bepaalt welke de sterkste prikkel(combinatie) is waarop het een signaal geeft naar hoe je daarmee moet omgaan. Zo lang deze prikkel het sterkst blijft en dus ‘wint’, wordt dit gedrag herhaald of voltooid. Het is pas wanneer er nieuwe informatie binnenkomt dat er een nieuw gevecht zal ontstaan tussen de prikkels. De winnaar en dus de sterkste uitkomstprikkel bepaalt het nieuwe gedrag. Daarnaast zijn er de gesprekken met onszelf. Wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat wij tot vijftienduizend interne gesprekken voeren per dag in ons brein. Slechts van zeven procent van deze gesprekken zijn we ons bewust. Toch zijn ze zeer nodig. We overdenken en evalueren elke verkregen prikkel om te beslissen wat we ermee gaan doen: klasseren of aanpakken. En hoe gaan we dit dan aanpakken? We benoemen dit als selftalks. Zij beïnvloeden de prikkeloverdracht telkens opnieuw, zowel zintuiglijk als naar reactie en gedrag. Meer hierover in een later hoofdstuk.
10
Inkijk Het hoeft geen uitleg dat ik als schrijver uitga van de biofysische, neurologische en genetische wetenschap, ook wel biopsychologie genaamd. Zelf vind ik deze naam geen gepaste term. Ik ben er namelijk van overtuigd dat psychologie en psychiatrie, ook al hebben zij slechts een zeer korte periode kunnen regeren in onze geschiedenis, klaar zijn voor een zeer kritische evaluatie. Overeenkomstige elementen zoeken door groepen van mensen te gaan vergelijken en dit in een DSM-beeld ( psychiatrische diagnose) naar voor te laten komen alsof het een basis is voor individueel gedrag, is voor mij de wereld op zijn kop. Het is ‘top to bottom’- denken waarbij de uitkomst reeds is uitgeschreven en elementen nadien worden gezocht die het scenario moeten bewijzen. Eén van de gevolgen hiervan is dat de omschrijving steeds ruimer moet worden naarmate de tijd. Kijken we naar autisme, dan kunnen we nu al zeggen dat de verruiming te groot is geworden. Het lijkt ondertussen alsof iedereen wel een beetje autisme heeft. Autisme wordt autismespectrum, de vormen worden mild of ernstig. Het geeft aan dat uitingsvormen van autisme individueel moeten bekeken worden. Het nadeel is echter dat men op die manier een spectrum gaat ontwikkelen waarbij zeer veel vormen van sociale interactie en communicatie binnen dit spectrum kunnen vallen. Na ADHD is ASS de nieuwste tool waarbij men abnormaal gedrag probeert te verklaren via een ziektebeeld. Het lijkt wel alsof wanneer we een uitleg kunnen geven aan gedrag dat niet past binnen een systeem, we een stuk geruster kunnen zijn. We zoeken telkens opnieuw naar verklaringen die misschien liefst buiten onszelf liggen. Dit is deels correct. Het is tenslotte het brein van die persoon die dergelijk gedrag stelt. Maar is er dan geen enkele verantwoordelijkheid voorafgaand aan de kenmerken van een brein met ASS ? Ontwikkelingspsychologie is van hetzelfde bedje ziek. Kenmerken van gedrag van een groot deel van de groep beschouwen als geldend kenmerk voor iedereen is een cruciale denkfout! Dit geldt daarom niet voor de ganse groep maar voor meer dan de helft van de groep, is voor hen (blijkbaar) voldoende om het algemeen te beschouwen als categorie. Dan de omgekeerde beweging maken om vast te stellen dat iedereen die buiten deze algemene richtlijnen valt als problematisch te beschouwen?
11
Sterk staaltje retorica. Zo heb je natuurlijk altijd gelijk. Ouders zuchten telkens van opluchting als hun kind zich ontwikkelt volgens de algemene massa of binnen het normale psychologisch kader. Of toch volgens het grootste deel van die massa. Dood aan het individualisme? Een schitterend internetcampagne onlangs drukt ons op de feiten. Oppositioneel gedrag of leiderskwaliteiten, aandacht tekort of uitvinder, gedragsmoeilijkheden of revolutionair. Psychologie is in staat om vooral een negatieve connotatie te geven aan gedrag dat zich buiten de algemene norm bevindt. We maken ons zorgen als ons kind te snel groeit en buiten de normale groeicurve terecht komt. Onmiddellijk is er een reflex om na te gaan wat er aan het gebeuren is en indien nodig zelfs te kijken naar hoe we deze ontwikkeling kunnen herstellen. Een logische reflex als je steeds te horen krijgt dat jouw kind zich niet binnen de normale ontwikkelingscurve bevindt. Tien jaar later wordt je kind misschien echter topsporter en ontvangt hij of zij de ene na de andere wereldprijs. Verdient hij of zij volop erkenning. Een zeer jammerlijke zaak. Veelal wordt abnormaal gedrag zelfs niet opgemerkt, tenzij het zich afspeelt binnen een context waar dergelijke gedragskenmerken of persoonlijkheidskenmerken een probleem vormen. Eén van de clichés die regelmatig terugkomt is dat veel bedrijfsleiders kenmerken hebben van psychopathie. In hun context van de bedrijfswereld echter wordt dit aanvaardt en bekeken als een eigenschap die kracht uitstraalt. Dezelfde eigenschappen in een andere context worden echter plots zeer problematisch. In hoeverre kan je dan een correct beeld vormen op basis van een ziektebeeld zonder rekening te houden met de context waarbinnen eigenschappen zich afspelen? Wanneer is een eigenschap dan problematisch? Niet passen in de algemeenheid en binnen de gegeven context is een recept voor moeilijkheden. Tenzij later blijkt dat je een topsporter of een wereldtalent geworden bent. Is ontwikkelingspsychologie een medicijn voor alle kwalen? Dan geldt hetzelfde voor systeemtheoretische psychologie. Een psycholoog op mijn werk was een hevige fan van dit laatste. Telkens wij iets wouden bespreken, vroegen wij ons af of er ooit ook een duidelijk antwoord kon komen. Alles was goed en alles was slecht en voor beide richtingen waren er al evenveel motivaties. Met andere woorden, het is maar hoe je het bekijkt.
12
Volharde onduidelijkheid en warrig overkomen lijken synoniemen te zijn van systeempsychologie. Ik benoem deze als de natuurlijke evenwichtsbrenger van de ontwikkelingspsychologie. De ene zijde, ontwikkelingspsychologie, is steeds op zoek naar het verklaren van gedrag binnen veralgemeende uitgeschreven negatieve kaders en de andere ( jongere) wetenschap, systeempsychologie, richt zich vooral op het uiteen trekken van deze kaders. Systeempsychologie is als het ware de tegenhanger geworden van het steeds opnieuw negatief indelen van individualistische kenmerken. Het geldt ondertussen als een corrigerende maatregel tegen zichzelf. En toch blijven we psychologie en psychiatrie erkennen als de absolute waarheid. Er zijn vooral samenvattende conclusies en algemeenheden in het denken en observeren van de mens. Moeilijke woorden en een zeer groot retorisch talent maken naar mijn mening het geloof in psychologie. In dit boek gaan we zeker niet alle wetenschappelijke onderzoeken en publicaties theoretisch uit de doeken doen. De basis blijft hetzelfde: wetenschappelijke neurologische literatuur over menselijk gedrag samen met enkele tastbare bewijzen in een leesbaar boek gegoten. Het is een overdenking, een open venster op de kwestie van gedrag en straffen. De basis van dit boek is een nieuw gedragsschema. Dit schema verduidelijkt waarom we zijn wie we zijn en waarom we doen wat we doen. Het geeft een herkenbaar inzicht in gedrag en conflicten maar vooral een nieuwe kijk op hoe we beter leren omgaan met intern en extern gedrag. We zullen trachten na te gaan wat de basis is van gedrag en welke stappen worden genomen voor dat dit gedrag zich stelt. Via eenvoudige schema’s proberen we een duidelijke structuur te brengen in de verschillende stappen die voorafgaan aan gedrag en hoe je gedrag kan analyseren op basis van deze stappen.
13
Drie pijlers De basis van gedrag ligt vast in drie pijlers: veiligheid, angst en controle. Angst is zonder meer de sterkste emotie van de drie. Ons brein en ons lichaam reageren razendsnel op angst. Verschillende neurologische systemen, zelfs los van elkaar, activeren onmiddellijk hormoonafscheidingen die er voor moeten zorgen dat we op de gepaste manier reageren op angstprikkels. Hiermee bedoel ik vooral dat ons brein ingesteld is op het vermijden van angst. We reageren op elk gevaar en dit op een zodanige manier dat we maximaal kans hebben om te overleven. Survival of the body is uiteraard de eerste prioriteit maar naarmate we meer en meer ontwikkelen en het lichamelijk gevaar bijna onbestaand wordt, richt het brein zich steeds meer op het vermijden van angst op andere vlakken. Elke situatie die negativiteit met zich meebrengt komt aan bod. Stress (bibberen, zweten, snellere hartslag,...) is één van deze fysiologische gevolgen als reactie op angstgevoelens die meestal geen enkel gevaar inhouden voor ons fysiek welzijn. Het brein is meer en meer in staat om zowel het lichaam als zichzelf te beschermen tegen gevaar en angst. Dit is nodig in deze periode van onze westerse ontwikkeling. Meer zelfs, het gevaar waar we het meest mee geconfronteerd worden is tegenwoordig eerder van een mentaal overleven dan van lichamelijk overleven. Elke vorm van gebeurtenis, hoe klein ook, die onze mentale veiligheid of ons gevoel van controle in gevaar brengt, kaderen we meer en meer onder angst. Het brein heeft maar één doel: zichzelf te allen tijde sterker maken door onze veiligheid en onze controle te vergroten. Het brein wil maximaal overleven. De natuur past zich aan. Wanneer ik spreek over veiligheid, betreft dit een gevoel in al zijn facetten. Versterkende situaties van veiligheid benoemen we als lachen, gelukkig zijn, rust vinden, enz. Veiligheid is primordiaal voor ons overleven. We zijn steeds op zoek naar maximale veiligheid en trachten onze omgeving zo af te stemmen dat we hier vlot in slagen. Periodes van onveiligheid, zeker bij kinderen en jongeren, zijn absoluut nefast voor de ontwikkeling van ons brein.
14
Zoals ik verder zal aangeven, zorgt onveiligheid voor het ontwikkelen van angst en creëert het negatieve gedragsscenario’s. Deze laatste zullen aan kracht winnen en beslissend zijn wanneer ons brein zal gaan beslissen in de toekomst hoe we moeten reageren op een bepaalde situatie. Onveiligheid zorgt ook voor negatieve selftalks (gesprekken met onszelf of ook ‘piekeren’ genoemd). Ook zij zullen door inbedding en scenariovorming mee bepalend zijn voor de staat en de ontwikkeling van ons brein. Veiligheid brengt rust, ook in selftalks. Controle is de derde pijler. Op elk ogenblik in ons leven, zijn we bezig met controle. Controle over ons eigen lichaam, over onze geest of ons brein maar ook controle over onze directe omgeving. Wanneer we enige controle kunnen uitoefenen over onze omgeving of de indruk hebben dat we dit kunnen doen, geeft dit rust in ons brein. We beseffen op die manier dat we mogelijke negatieve situaties waarbij onveiligheid of angst kunnen optreden, snel onder controle kunnen brengen en angst hierdoor actief gaan kunnen verminderen of zelfs doen verdwijnen. Zo zal je brein, bij stress, steeds zoeken naar het heroveren van controle. Onmacht in een situatie, waarbij je angstgevoelens sterker worden naarmate de situatie vordert, zorgt voor zeer veel weerstand binnen ons brein. Het zijn situaties die we te allen tijde willen vermijden. Ons brein zal hier ook proberen voor te zorgen door ons gedrag te laten stellen om de stresssituatie te beëindigen. Liegen is zo een manier om opnieuw controle te krijgen over een stresssituatie. In het laatste hoofdstuk ga ik hier dieper op in. Controle oefenen we actief en passief uit. Enerzijds zijn we steeds op onze hoede voor situaties die we niet herkennen of die een verminderd veiligheidsgevoel geven. Situaties waarbij we geen maximale controle kunnen uitoefenen. Ons brein is steeds alert voor wat er zich afspeelt in jouw directe omgeving. Anderzijds trachten we in herkenbare situaties ( thuis, werk, ..) steeds af te tasten of we (nog steeds) voldoende controle en veiligheid hebben. Via simpele technieken tasten we dit voortdurend af en waar nodig stellen we gedrag om onze controle te herstellen.
15
Elk gedrag is gebaseerd op deze drie pijlers. Via het nieuwe gedragssysteem zal duidelijk worden op welke manier ons brein prikkels ervaart en hoe we komen tot het gedrag dat we stellen. Deze drie elementen kan je terugvinden in elke situatie in je dagdagelijks leven, hoe klein ook. Ik daag je uit om als lezer, drie situaties te overschouwen vanuit de meta-positie. Plaats jezelf, terwijl je in een gesprek of in een situatie zit, even mentaal enkele meters achteruit en aanschouw je gedrag en de omgeving. Baseer je op deze drie pijlers en op het gedragsschema. Je zal merken dat je deze overal terugvindt. Bekijk angst vanuit al haar elementen. Zelfs het kleinst onbehaaglijk gevoel is negatief en past dus binnen de term angst. Ons brein maakt enkel onderscheidt naar kracht van de prikkel, niet naar onderwerp. Elk negatief gevoel, hoe onschuldig ook, past binnen dit thema. Je brein zal hier steeds hetzelfde op reageren. Dit gevoel moet zo snel mogelijk stoppen. De amygdala in ons brein is de eerste toegangspoort van externe prikkels. Deze zone blijkt zich grotendeels te focussen op prikkels die negatief zijn. Onveiligheid, verlies van controle en angst zijn voor twee derde vertegenwoordigd in deze focus en de afweging die deze zone maakt voor interne en externe prikkels. Op één of andere manier heeft de natuur ervoor gezorgd dat we hier meer aandacht aan geven. Een gekend fenomeen binnen de media bijvoorbeeld. Nieuws met een negatieve bijklank trekt mensen meer aan. Mensen focussen zich sneller, zijn sneller geïnteresseerd en dat is natuurlijk waar media voor gaat. Nieuws is niet alleen nieuws. Hoe meer het gedeeld wordt door mensen, hoe meer mensen het lezen, hoe beter voor het bedrijf. In Rusland heeft zich onlangs een experiment voorgedaan. Een krant heeft gedurende een periode getracht alle nieuws op een positieve manier te brengen. Dit experiment heeft niet lang geduurd. Binnen enkele weken was het meer dan de helft van haar lezers kwijt. Positief nieuws van de buitenwereld heeft een bijwerking die veelal niet wordt gezien. We ervaren in ons dagelijks leven voldoende moeilijkheden en zorgen om alles draaiend te houden. Positief nieuws zou enerzijds een externe veiligheid moeten kunnen bieden naar omgeving maar anderzijds maken we al snel een kleine bokkensprong. 16
Wanneer we opmerken dat het goed gaat in de wereld, kunnen we onze eigen zorgen niet meer minimaliseren en tot rust brengen. Als we merken dat het in de buitenwereld goed gaat, worden onze eigen problemen en zorgen uitvergroot en is dit nefast voor ons eigen veiligheidsgevoel. Deze bijwerking zorgt ervoor dat wanneer we merken dat andere mensen dezelfde zorgen en angsten hebben, of het zelfs nog moeilijker hebben, we onze eigen veiligheid subjectief gaan versterken en onze negatieve interne gevoelens gaan verminderen. Deze krant die positief nieuws bracht heeft dus gefaald op meerdere terreinen. Ze waren niet in staat om onze aandacht te krijgen omdat we veel minder aandacht geven aan positief nieuws, al is dit echter slechts bijkomstig. De vergissing was eerder dat we negatieve berichtgeving nodig hebben om ons eigen veiligheidsgevoel te bepamperen, te nursen. Dit experiment laat wel duidelijk zien dat focus en gedrag steeds gebeuren in meer dan één afweging en stap. Het is een waterval waarbij je met elke prikkel en elke gedragsuiting steeds verder gaat in hoe je zal reageren en evalueren. Gedrag ontstaat telkens in drie fases. Eerst heb je de externe of interne prikkels die zich verzamelen in je brein. In een volgende stap maakt je brein een afweging van al deze prikkels en prikkelcombinaties en stuurt het een gedragsprikkel uit. In een derde stap gaat deze gedragsprikkel langs jouw fight of flightkanaal om te bepalen welk effectief gedrag je gaat stellen. Afhankelijk van je ervaringen zal je de situatie ontvluchten, daarom niet letterlijk maar eerder passief benaderen of zal je actief de situatie trachten om te buigen. Je zal in dit laatste geval proberen er actief voor te zorgen dat je opnieuw controle krijgt over de situatie en het element dat angst veroorzaakt stoppen. Controle herwinnen of de situatie veranderen kan steeds gebeuren op een actieve of passieve manier. Negeren is bijvoorbeeld eerder een passieve manier om een situatie te veranderen of te doen stoppen. De keuze van welk kanaal van Flight of Fight je gaat gebruiken hangt af van welk kanaal sterkst is geïnstalleerd door vroegere ervaringen.
17
We moeten echter oppassen met de term passief, want niet actief in gaan tegen externe prikkels – zoals negeren – kan je ook bekijken als een actie en kunnen we dus ook onderbrengen in het actief agerende fightkanaal. We gaan hier dieper op in in een volgend hoofdstuk. We weten ondertussen al iets meer rond hoe gedrag zich kan vormen. Maar op welke manier uiten we dan dit gedrag? In veel gevallen, zeker in onze cultuur en ontwikkelde wereld, reageren we door middel van taal. Taal en haar ontwikkeling spelen een zeer belangrijke rol binnen de mogelijkheden van het brein en het stellen van gedrag. Lichaamstaal en verbale taal vormen samen een enorme meerwaarde voor ons brein om controle te houden of indien nodig deze controle opnieuw te krijgen over een situatie. Ook naar verbindingen binnen ons brein spelen zij een zeer grote rol. Vanaf onze geboorte zijn zij mee bepalend voor de verdere vorming van ons brein en dus ook voor wie we worden en wie we zijn in de ogen van anderen. Toch nog even een kort voorbeeld om deze drie pijlers van gedrag duidelijk te maken. Erik, een jongen van 12 jaar, is betrapt op het roken van een sigaret in school. De leerkracht neemt de jongen mee naar de klas om hem een reprimande te geven of misschien zelfs een nota of strafwerk. Vanaf het moment van betrapping, bevindt het brein van Erik zich in een stresssituatie. Een moment waarin angst een grote rol speelt ( zijn selftalks beginnen al allerlei negatieve gevolgen en scenario’s naar voor te brengen). Het brein van Erik ervaart dat het de controle kwijt is over zijn omgeving en dat Erik geen idee heeft van wat er gaat gebeuren, maar weet dat er niet veel positiefs uit kan komen. Betrapt worden is steeds een angstsituatie. Als Erik de mogelijkheid heeft, zal zijn brein aan maximale informatiewinning doen. Wat weet de leerkracht, wat heeft ze effectief gezien? Wat zal de reactie zijn van de leerkracht gebaseerd op vroegere ervaringen? Als het brein de kans ziet dat het via taal opnieuw controle kan krijgen over de situatie, en dus opnieuw veiligheid kan installeren, zal het aan Erik de opdracht geven om dit te gebruiken en om eventueel te liegen of het standpunt van haar te ondermijnen. Liegen zorgt er niet alleen voor dat de angst verminderd. Het zorgt er mee voor dat je terug in controle komt over je omgeving. 18
Wanneer Erik ziet dat de leerkracht zijn leugens zal geloven, is niet enkel de stresssituatie verdwenen maar slaagt hij er zelfs in om zelf controle te hebben over zijn gesprekspartner. Liegen zorgt er dus voor dat je je eigen toekomst beter onder controle zal krijgen. Je weet uit ervaring wat er gaat gebeuren als je betrapt wordt op liegen, hypotheses naar je onmiddellijke toekomst worden duidelijker en dus meer gecontroleerd. Liegen zorgt er eveneens voor dat de kans vergroot dat je er op een veilige manier uitkomt als de andere je leugens gelooft. In beide gevallen vindt je brein dat je er beter van af bent dan dat je langer het gevoel hebt dat je niet weet wat er gaat gebeuren en dus alle controle kwijt bent. Maximale controle handhaven of bewerkstelligen is dus de boodschap. Het brein zal er proberen voor te zorgen dat Erik vertelt dat hij niet gerookt heeft als er ook maar enige kans is dat dit kan werken. Ik ga niet dieper in op het verhaal. Deze korte beschrijving geeft al zeer goed weer hoe het brein reageert op de drie pijlers en hoe we gedrag zullen stellen vanuit deze drie basiselementen. Hoe je brein reageert op angst, controle(verlies) en (on)veiligheid. Erik zoekt onmiddellijk naar scenario’s die herkenbaar zijn, meer eigen veiligheid bieden, controle kunnen herwinnen. Heb je al is iemand betrapt of ben je zelf al is betrapt geweest, al is het maar op het stelen van een snoepje? Je eerste reactie zal steeds het herwinnen van controle en veiligheid zijn, op welke manier dan ook. Het is kenmerkend dat we op dat moment vooral naar dingen zoeken die onmiddellijk onze eigen controle en veiligheid herinstalleren en ervoor zorgen dat de situatie niet langer duurt of erger wordt naar angst en onherkenbaarheid. In verschillende hoofdstukken beschrijf ik hoe ons brein informatie verwerkt en wat de gevolgen zijn voor het gedrag dat we uiteindelijk zullen stellen. We bepalen de zones en welke prikkels onderdelen activeren binnen ons brein. We gaan kort na hoe ons brein werkt en welke zones betrokken zijn bij de indeling van de prikkelcombinaties.
19
Onze hersenen We richten ons eerst even kort op de werking van de hersenen. Wat we telkens merken, is dat bijna elk onderzoek zich vooral heeft gebaseerd op hoe onze hersenen inputprikkels verwerken. Welke de verschillende delen zijn die verantwoordelijk geacht worden voor de opname en verwerking van zintuiglijke prikkels en welke onderdelen verantwoordelijk zijn voor één of meerdere eigenschappen. Het brein is echter tot op heden nog een enigma. We kunnen de delen al benoemen. Hoe ze werken, blijft echter een groot raadsel. Wanneer we dieper ingaan op één van de onderdelen, zoals bijvoorbeeld de auditieve cortex, zien we een steeds verdere indeling van kenmerkende plaatsen in onze hersenen. Ondertussen is de wetenschap zo ver gevorderd dat ze tot in detail alle zones kan indelen van de verschillende zintuiglijke waarnemingen en hun werking.
20
In dit boek gaan we echter niet zo ver dat we anatomisch elk onderdeel zullen ontleden, integendeel. De focus ligt op wat er gebeurt met de informatie die we krijgen. In coaching en hulpverlening bestaan er zeer veel vereenvoudigde afbeeldingen die gebruikt worden om meer toelichting te geven bij de werking van onze beide hersenhelften. De basis hiervan is dat elke hersenhelft verantwoordelijk is voor een deel van onze individuele eigenschappen. De ontwikkeling ervan is navenant per persoon. Hierover later meer. In de huidige praktische wetenschap en hulpverlening maakt men een overduidelijk onderscheid tussen beide hersenhelften. Men schrijft eigenschappen op een zeer simplistische manier toe aan enerzijds de linkerhelft (logisch denken, taal, ...) en anderzijds de rechterhelft (gevoel, creativiteit ...). De tekening onderaan wordt zeer vaak gebruikt als illustratie tijdens uiteenzettingen van allerlei sprekers binnen de hulpverlening, onderwijs en sport. De vraag is echter of dit een simplistische maar correcte benadering is van de werking van onze hersenen?
21
Eén vaststelling die dergelijk schema teniet doen zijn split-brain patiënten. Een split-brain patiënt – waarbij de hersenstam, die de beide hersenhelften verbindt, afwezig of totaal afgebroken is – functioneert verbazend goed binnen de sociale maatschappij. Elke communicatieverbinding tussen beide helften is afwezig en toch slagen zij er in om sociaal en cognitief goed te functioneren, meer zelfs dan dat. Sommige split-brain patiënten slagen erin om tweemaal meer dan normaal te functioneren binnen hun sociale omgeving, zonder op te vallen door één of andere (gedrags)problematiek. Zij zijn in staat om beide helften als aparte entiteiten te gebruiken, als twee op zich staande hersenen. Bij sommige splitbrainers wordt pas zeer laat de diagnose vastgesteld, en (soms) dan nog per toeval. Hoe kan het dat kinderen en jongeren tijdens hun vele levensjaren onopgemerkt blijven functioneren binnen hun omgeving en in hun sociale context en pas veel later vastgesteld wordt dat zij lijden aan het split-brain syndroom. De stelling dat beide helften enkel verantwoordelijk zijn voor hun aandeel verliest hiermee haar grondmotief. Het is té eenvoudig te stellen dat onze hersenhelften, los van elkaar, alleen verantwoordelijk zijn voor hun zaken. Wanneer we kijken naar de natuur en onze ontwikkeling, zoals alle dieren, planten en cellen, zien we dat overleven voorop staat in onze biologische structuur. De natuur heeft ervoor gezorgd dat beide helften niet hoeven te communiceren met elkaar om te overleven en elkaars functies deels kunnen overnemen als het moet. We zijn zelfs in staat om met slechts een deel van onze hersenen voldoende vaardigheden te ontwikkelen, zoals we ook in staat zijn om met slechts een deel van de zintuiglijke waarnemingen verder te gaan in ons dagelijks leven. De natuur heeft ervoor gezorgd dat we alles kunnen gebruiken maar dat we zeker niet alles nodig hebben, integendeel. Maar belangrijker is wat er gebeurt met de informatie die we binnenkrijgen in onze hersenen. Dit is en blijft nog steeds één van de grootste vraagtekens binnen het verdere onderzoek.
22
Wat ondertussen wel duidelijk wordt, is dat we functioneren via (biologische, chemische en ) elektrisch geladen prikkels. Onze hersenen lichten op als een pretpark vol pretlampjes die heen en weer worden gestuurd aan een onnavolgbare snelheid. Het zijn vooral deze elektronische pulsen die communiceren en aanzet geven tot de werking van één of meerdere onderdelen van onze hersenen. Ze duiden aan welk gebied in actie moet komen en welk gebied juist niet. De gebieden die in actie schieten, doen dit dan vooral via biofysische en chemische elementen zoals hormoonafscheiding, welke op zich dan weer andere mechanische elementen in beweging brengen (spieren, organen, enz). Het is een constant werkings- en beïnvloedingsproces. In dit korte deelhoofdstuk wil ik even kort ingaan op de basis van het gedragsmodel. Zoals ik eerder aangaf is het zeker niet de bedoeling om diepgaand neurologisch of biofysisch alle elementen te gaan ontleden. Enkel de basis van de werking van onze hersenen geldt als uitgangspunt voor het ontwikkelen van gedrag en het gedragsmodel. In de toekomst zal steeds meer waarde gehecht worden aan neurologisch onderzoek en zal men in staat zijn om zeer concreet aan te geven welk onderdeel verantwoordelijk is. Misschien is het zelfs mogelijk dat we ontdekken hoe we dit medisch kunnen gaan beïnvloeden. De mogelijkheden zullen oneindig zijn maar de grenzen van het ethische zullen daardoor zwaar onder druk komen te staan. We hebben nu een beeld van hoe onze hersenen werken en welke gebieden vooral invloed hebben op de uitkomst van ons gedrag. Het is nu een kwestie van dit in een duidelijk schema te gieten zonder afbreuk te doen aan de complexiteit ervan. Optogenetica is de allernieuwste vondst in het onderzoek naar de werking van onze hersenen. Men is ondertussen in staat om, omwille van ethische reden weliswaar voorlopig bij dieren, hersenonderdelen aan en zelfs uit te zetten. Op die wijze kan het onderzoek meer informatie geven over de manier waarop agressie, depressie en dergelijke ontstaan in ons brein. Ook neurologische aandoeningen zullen hierdoor aangepakt kunnen worden. Het is een kwestie van tijd, maar dat dit een Nobelprijswaardige vondst is, staat buiten kijf.
23
Wanneer we in staat zijn om prikkels te volgen, gebieden uit te zetten en combinaties te herkennen, via optogenetica , is het een kleine stap om te starten met het mappen van gedrag en gedragsprikkels. De eerste stap zal zijn om grote algemene delen te benoemen en hun invloed te bepalen. Hoe verder we in de toekomst kunnen kijken, hoe meer in staat we zullen zijn om per individu na te gaan op welke manier gedragsprikkels en gedrag tot stand komt. Welke scenario’s en ervaringen veel invloed hebben en welke elementen in ons brein beperkt zijn in hun kracht en ontwikkeling. Het vaststellen is één zaak. Hoe we dit actief gaan kunnen beïnvloeden een andere. Stel je voor dat we bepaald gedrag kunnen herleiden tot een logische rekensom van kracht en invloed. Hoe gaan we in de toekomst om met dit gegeven, wetende dat we misschien in staat zijn om zones te herstellen, scenario’s en ervaringen te veranderen en prikkeluitkomsten naar de toekomst te beïnvloeden. Het is toekomstmuziek, maar met wat er nu reeds op tafel ligt van onderzoeken komt deze discussie angstaanjagend dichtbij. Het zal onze visie op gedrag en mensen voorgoed veranderen. We zullen in staat zijn om negatieve ervaringen te herbeleven met ditmaal een positieve uitkomst. Wat dit gaat maken naar jouw persoonlijkheid en de werking van je brein, spreekt boekdelen. Tenslotte wil ik nog enkele dingen kort theoretisch schetsen die meer achtergrond geven bij de werking van ons brein. Achteraan dit boek voeg ik een korte eenvoudige theoretische bijlage toe die dieper ingaat op de werking van de hersenen. Wat ik uit deze bijlage zeker al wil meegeven zijn twee belangrijke elementen die van toepassing zijn in het gedragsmodel, namelijk de amygdala en adaptatie. De amygdala is een amandelvormige kern van neuronen in onze hersenen. Kort geschetst is het de eerste poort waar zintuiglijke prikkels doorheen moeten wanneer ze binnenkomen in ons brein. De amygdala is verbonden met zeer veel onderdelen in onze hersenen en speelt een centrale rol bij het herkennen van angst. Zij legt verbanden tussen de informatie die van verschillende zintuigen afkomstig is en koppelt deze waar nodig.
24
De amygdala reageert bijvoorbeeld ook op lichaamstaal en gezichtsuitdrukkingen van andere mensen. Zij kan zeer snel en op een reflexmatige manier reageren op angstprikkels indien nodig.
De amygdala speelt een cruciale rol in het gedragsschema. Zij ontvangt externe prikkels, maakt combinaties waar nodig en bepaalt op de eerste plek hoe we gaan reageren op deze prikkels. Zij is gelinkt aan alle primaire emoties zoals agressie en seksualiteit en kan zeer snel inspelen op de prikkels die door de grote poort binnentreden. Een tweede onderdeel dat zeker beschreven moet worden is adaptatie en de kracht van prikkels. Elke prikkel of prikkelcombinatie bezit een bepaalde sterkte of kracht. Neurologisch kunnen we spreken over de sterkte van de neuron of het voltage van de prikkel als het ware. Elke prikkel heeft haar eigen kracht en identiteit. Nieuwe prikkels bezitten veel meer kracht dan prikkels die we reeds vele malen hebben zien binnenkomen. Herkenbaarheid van de prikkel zorgt ervoor dat de amygdala minder kracht toewijst aan de prikkel wanneer zij deze doorgeeft aan andere onderdelen van ons brein. Ook wanneer het mogelijks negatieve prikkels zijn die we binnenkrijgen. Herhaling zorgt op één of andere manier ervoor dat ons brein reeds geleerd heeft hoe het best omgaat met deze prikkels en het is juist deze voorspelbaarheid dat de amygdala toelaat om de kracht van de prikkel te verminderen. Herhaling van ontvangen prikkels zorgt voor adaptatie. We passen ons aan door ervaring en maken ons als het ware minder ongerust over de prikkels die binnenkomen.
25
Zoals Darwin het omschreef voor mens en dier, kunnen we nu ook duidelijk aantonen dat ook receptoren van onze zenuwen in ons brein adaptatie op één of ander niveau vertonen. De mate van adaptatie verschilt van neuron tot neuron maar één ding is wel zeer duidelijk. Ook onze hersenen passen zich aan aan herkenbare wederkerende prikkels. Herkenbaarheid is één van de vele eigenschappen die ons veiligheid en controle geeft. Adaptatie zorgt er dus mee voor dat elk element in ons lichaam, hoe klein ook, aanpassingen kan ondergaan om beter werk te leveren in de toekomst. We leren als het ware bij, elke dag opnieuw, zelfs tot in de kleinste vezel van ons lichaam.
26
Het gedragsmodel De basis van dit gedragsmodel is de herleiding van informatie en onderzoek tot haar essentie. Deze gebeurt zo ver mogelijk uit de buurt van de valkuilen van geloof, ziel en vooral antropocentrisme. Een terugkeer naar de complexe simpliciteit van onze biofysische en genetische oorsprong. De eerste fase is de inputfase. In deze fase ontvangen onze hersenen externe én interne input of prikkels. Deze prikkels kunnen vanuit ons eigen lichaam komen ( bijvoorbeeld pijnprikkels, gemoedstoestand, vanuit selftalks...), of vanuit zintuiglijke externe informatie ( we zien iets, horen iets,...). Bij de ontwikkeling van de hersenen zal één of meerdere delen beter ontwikkelen dan de anderen, verbindingen worden gelegd, onderdelen gaan een hogere intensiteit krijgen. Onze ogen zijn veelal een heel belangrijke bron om prikkels te verzamelen.
27
Elke prikkel, of het nu geluid is of een gedachte, wordt opgemerkt door ons brein. Het brein ervaart miljoenen prikkels per dag. Als we een gsm horen rinkelen, werkt het als volgt: je hoort het signaal van je gsm. Dit is een externe of uitwendige prikkel en komt binnen in het oor. Het oor zet de prikkel om in een impuls. Deze gaat langs de zenuwen naar je brein. De hersenen ontvangen de impuls, evalueren en reageren en sturen een (gedrags)prikkel door naar de zenuw van je arm. Je arm beweegt en pakt de gsm op. Binnen het gamma van miljoenen prikkels bestaan er prikkels die ondertussen reeds geadapteerd zijn. Het zijn prikkels waaruit steeds dezelfde reactie voorkomt. Dit nemen we sleutelprikkels. Een herkenbaar element is bijvoorbeeld je handen wassen. Een versterkte sleutelprikkel wordt een supra normale sleutelprikkel genoemd. Geluid legt een hele lange weg af voordat de impuls de hersenen bereikt. Via je oor, 17000 haarcellen en een goede 30000 zenuwvezels wordt mechanisch geluid omgezet in een elektrische impuls. Deze impuls wordt vergeleken met de patronen aanwezig in het auditief geheugen. Wordt er een herkenbaar patroon gevonden, dan herkennen we geluid. Hierop kunnen we dan een geconditioneerde of aangeleerde reactieprikkel uitsturen. Het merendeel van geluid dat we horen zijn opeenvolgingen zoals muziek of spraak. Vanaf we weten wat de betekenis is van een geluid, wordt ze opgeslagen in het auditief geheugen in de hersenschors. Patronen hebben een belangrijk aandeel naar onze reactieprikkel. Het volume van het geluid zelf heeft daartegen weinig tot geen invloed. Naast deze sleutelprikkels zijn er ook andere prikkels die een adaptatie hebben ondergaan. We horen ze zo vaak of zijn ze ondertussen zo gewoon dat de kracht van de prikkel bijna teniet wordt gedaan. Dit is wat wij ruisprikkels noemen. Een gezin dat bijvoorbeeld vlakbij een autostrade woont, hoort na een tijd het lawaai niet meer dat deze autostrade met zich meebrengt. We horen het nog wel maar er wordt geen bewuste aandacht meer aangegeven. Miljoenen prikkels per dag zijn ruisprikkels, we horen of voelen ze wel maar qua kracht zijn zij bijna verwaarloosbaar. Via herkenbaarheid hebben deze geluiden bijvoorbeeld weinig tot geen inpulssterkte meer naar onze hersenen. Nieuwe geluiden, nieuwe beelden of bijvoorbeeld geluiden met onharmonische geluidsgolven daartegen veel meer. Het gehoorsysteem heeft een groot aantal verbindingen met het limbisch systeem. Dat systeem laat ons
28
voelen en emoties ervaren. Het is ook noodzakelijk om iets te leren. Zo krijgt ieder geluid haar eigen betekenis. Dit kan echter aangepast worden naarmate de context. Een liedje kan heel leuk ervaren worden als je de muzikant goed kent, maar kan nadien ook als irritant ervaren worden als je het teveel hoort op de radio. We plaatsen emoties en indrukken bij elk geluid dat we in onze geheugenbank plaatsen. Geluid is ook verbonden met het autonoom zenuwstelsel. Dit systeem kan ervoor zorgen dat geluid stress, zweten en bijvoorbeeld een hoge hartslag als gevolg krijgt. Het autonoom zenuwstelsel is in staat om bepaalde lichaamsdelen zeer snel zeer actief te maken en andere te verminderen. Wanneer we een toeter horen van een auto bijvoorbeeld, neemt vooral het autonoom zenuwstelsel over en ervaren we een schrikreactie. Elke prikkel, intern of extern, geluid, gevoel of visueel wordt een impuls. Onze hersenen ontvangen deze impulsen miljoenen keren per dag. Zij evalueert, controleert aan de hand van scenario’s en patronen in het geheugen en bepaalt na overweging de gepaste prikkelcombinatie en reactieprikkel. Deze laatste wordt dan razendsnel uitgestuurd naar andere delen van de hersenen of van het lichaam. Dit proces herhaalt zich miljoenen keren per dag in jouw brein.
29
DRIE ZONES De tweede fase is de indeling of toewijzing van de kracht van de prikkels. Dit gedragsmodel is ingedeeld in drie zones : rationaliteit/cognitief ( zone 1 – non emotional response) , veiligheid ( zone 2 - adaptive emotional response) en overleven ( zone 3 – full emotional respons). Het is de basis waarbinnen de keuze van ons gedrag wordt bepaald na het evalueren van alle inkomende zintuiglijke prikkels en circumstantialiteit. Dit laatste is de totaliteit van alle rond een fysisch object agerende factoren. Afhankelijk van jouw biochemisch profiel, jouw DNA en de meegekregen biologische en neurologische factoren, capaciteiten en hun ontwikkeling, bevind je je dagelijks veel of weinig in zone één en zijn de grenzen evenredig sterker of zwakker tussen de verschillende zones. Hoe dit ontstaat en wat eventuele elementen zijn die hier verandering in kunnen brengen, lees je in een volgend hoofdstuk. Allereerst benoemen we de verschillende zones in het diagram. Zone één: rationele of cognitieve zone Het grootste deel van de tijd waarin we wakker zijn brengen we normaal gezien door in deze zone. Onze hersenen maken voortdurend keuzes gebaseerd op informatie die we ontvangen en al dan niet vooraf bedachte of ontwikkelde scenario's. De info zowel als de vergelijking en de uitkomst ervan als gedragsprikkel bevatten geen tot zeer weinig emotie. Ze ontstaan grotendeels in de linkerhelft van onze hersenen. Het is een combinatie van rationele prikkels en bevat geen enkele (sterke) emotionele waarde. Let op, de mogelijkheid bestaat wel dat de info, of alles wat leidt tot de gedragsprikkel, emotioneel kan lijken. De voorbereiding en hun reeds ontwikkelde scenario's (of ervaringen) in je hersenen zorgen er echter voor dat je een gedragsprikkel ontvangt die louter gebaseerd is op rationaliteit, combinaties en vergelijkingen. De gedragsprikkel op zichzelf is niet emotioneel geladen en komt dus niet vanuit zone twee of zone drie. Het gestelde gedrag bevat geen enkele emotionele oorsprong.
30
Een deel van dit gedrag is wat we noemen geautomatiseerd of geconditioneerd. Het zijn dagdagelijkse handelingen die ons in staat stellen om op een goede manier de dag door te komen zonder dat we diep moeten gaan graven. We moeten er weinig energie aan besteden. Niet alleen motorisch, ook binnen de sociale context bevinden we ons veelal in zone één. We zien (dezelfde herkenbare) mensen. We weten wat van ons verwacht wordt. We stellen gedrag dat past binnen de sociale context zoals onze hersenen die voordien hebben bedacht. De scenario's zijn veelvuldig voorbereid door onze ervaringen of binnen de gesprekken met onszelf en we hoeven weinig moeite te doen om het gepaste gedrag te stellen. De zintuiglijke prikkels zijn zeer herkenbaar alsook de combinaties ervan. De uitkomst van de gedragsprikkels die onze hersenen sturen ook. Het is de meest comfortabele zone die we kennen.
Zone twee Zone twee en drie zijn emotional response zones. Vanaf het moment dat zintuiglijke prikkels of scenario’s in zone twee terechtkomen spreken we van een emotioneel geladen sequence. Alle elementen of prikkels die invloed hebben, of waarvan we aannemen dat ze invloed hebben op onze veiligheid, zorgen ervoor dat onze hersenen onze emoties stimuleren. Dit doen ze zowel op een positieve manier als op een negatieve manier. Onze hersenen geven op het moment dat we in deze zone treden, prikkels door aan verschillende andere onderdelen binnen onze hersenen en ons lichaam, zoals de hypofyse en de verschillende cortex onderdelen. Negatieve prikkels in zone twee kunnen we best omschrijven als angst. Alles wat onze veiligheid in het gedrang kan brengen– dus zowel onze eigen bedachte of ontwikkelde scenario’s als zintuiglijke prikkels - resulteert altijd in een angstprikkel. De hersenen activeren de verschillende andere onderdelen in het brein die de kracht van de angstprikkel en de gepaste respons daarop versterken. Wanneer deze het kanaal van de triple F betreden, wordt er een keuze gemaakt naar de concrete uitwerking van de gedragsprikkel in het te stellen gedrag. 31
De angstreactieprikkel wordt als dusdanig niet meer verminderd maar enkel een richting gegeven naar het te stellen gedrag. Zo wordt bijvoorbeeld bij iemand die eerder reageert ( fight) en waarvan het fight kanaal sterker is dan de andere kanalen (flight/fright) door de angstprikkel aangezet tot reactie op de situatie. Dit kan leiden tot agressie, woede of andere vormen van actieve reactie op de binnenkomende prikkels of situatie. Hetzelfde doet zich voor met positieve prikkels. Wanneer onze veiligheid hierdoor wordt versterkt, worden ook hier verschillende onderdelen in onze hersenen geactiveerd om deze te versterken. Afhankelijk van jouw triple F zullen je hersenen bijvoorbeeld aangeven om te reageren in deze positieve situatie door bijvoorbeeld te (glim)lachen wanneer iemand jouw veiligheidsgevoel versterkt. Elke prikkel die uit rechtstreekse zintuiglijke prikkel(s) enerzijds of voorbereide scenario's, selftalks of ervaringen anderzijds binnentreedt in zone twee, resulteert altijd in een (milde) activatie van andere onderdelen van de hersenen die deze uitkomst of gedragsprikkel zullen versterken. Adrenaline en serotonine zijn hier een voorbeeld van. Het activeren van deze onderdelen doet een chemisch proces ontstaan in jouw lichaam en zal jou het lichamelijk gevoel geven van genot of angst. Deze chemische processen zorgen er vooral mee voor dat de gedragsprikkel versterkt wordt en voelen lichamelijk aan als zeer aangenaam of angstig. Het steeds weer opnieuw opzoeken van dit gevoel of chemisch proces, of het juist vermijden, is een thema dat we in één van de volgende hoofdstukken zullen bespreken. Prikkels en reactieprikkels binnen zone twee zijn mogelijk verbonden met het limbisch systeem. Er is een heen en weer werking met verschillende geheugenbronnen, patronen en onderdelen binnen de cortex en de rest van het brein. Deze prikkels hebben de tijd om samen te komen. Er volgt een evaluatie en vanuit deze evaluatie wordt een gedrags-of reactieprikkel bepaalt.
32
Zone drie Zone drie is de zone van overleven. Elke prikkel die door de veiligheidszone gaat (zone twee) en binnentreedt in de zone van overleven is de sterkst mogelijke emotioneel gedragen gedragsprikkel die kan ontstaan binnen onze hersenen. Wanneer een prikkel hier toegang vindt, worden ook hier opnieuw andere onderdelen van onze hersenen geactiveerd, zowel in positieve zin ( versterking ) als in negatieve zin ( angst). Het verschil zit hem echter in de kracht van de prikkel, de ervaring, het geheugen of voorbereide scenario’s. Deze laatsten hebben veel minder invloed ( lees kracht) op de uiteindelijk sterkste gedragsprikkel. Vooral emotioneel diepgaande ervaringen zijn hier het sterkst om de gedragsprikkel te bepalen. De activatie van en de reactie op gebeurt veel sneller en bijna louter op basis van overleven via het autonoom zenuwstelsel. Enige vorm van rationaliteit die nog (deels) aanwezig is of invloed heeft op de uiteindelijke keuze van gedragsprikkel valt hier zo goed als weg. Het is zeer duidelijk dat wanneer een prikkel zone drie aanraakt, de reactie zich zeer snel zal voltrekken, misschien zelfs in die mate dat we nadien tijd nodig hebben om dit te rationaliseren. Tunnelvisie is één van de herkenbare gevolgen in deze fase, waardoor we pas nadien, met een gebrek aan juiste ervaringsinformatie, ons gedrag gaan trachten te rationaliseren ten aanzien van anderen. Het is vooral hier dat de zogenaamde kwebbeldoos, onze linkerhersenhelft, zich vrijuit laat gaan in haar fantasie bij gebrek aan communicatie vanuit de emotionele hersenonderdelen en het autonoom zenuwstelsel die het gedrag hebben gestuurd. Het is ook in deze fase dat mensen het meest hun ‘gevoel’ van controle verliezen over hun eigen gedrag. Toch moeten we stellen dat ook hier weer de sterkste prikkel overheerst en dat deze een uitkomst is van de afweging tussen rationele scenario’s, ervaringen en de neurologische biotoopkenmerken van het brein. We maken echter een duidelijk onderscheid tussen zone drie en reflex. Terwijl de prikkels in zone drie nog steeds onderdeel uitmaken van een gestuurd proces van externe en interne prikkels, spreken we bij reflex van een geautomatiseerd gebeuren.
33
Reflexen ontstaan in een louter autonoom neurologisch systeem en heeft als enig doel het zeer snel fysiek reageren op gebeurtenissen. Dit laatste systeem slaat als het ware de overwegingen van het brein over en maakt dat onze handelingen automatisch en zeer snel gebeuren. Het grote verschil zit hem in het feit dat ons lichaam voor reflexen gebruik maakt van een ander biologisch systeem, meestal via de reflexboog naar het ruggenmerg zonder directe inmenging van het brein. Het fysieke overleven is het enige wat telt terwijl de uitkomst van een prikkel binnen zone drie vooral de kracht van de emotie telt. Het limbisch systeem werkt mee aan deze uitkomst.
De drie zones in ons brein
34
BARRIERE OF KANAAL VAN DE TRIPLE F Triple F is een reactief kanaal. Hiermee bedoel ik dat alle gedragsprikkels die genereren vanuit zone één, twee en drie, dit kanaal moeten doorgaan voordat de gedragsprikkel effectief wordt gerealiseerd. Gedragsprikkels die ontstaan in zone twee en drie hebben een emotioneel geladen basis. Om tot het juiste gedrag te komen wordt de beslissingsprikkel in elke fase in confrontatie gebracht met de drie mogelijkheden van handelen, namelijk vechten, vluchten of niets doen. Afhankelijk van jouw genetische bagage en jouw ervaringen, worden de verschillende gedragsscenario's gecreëerd en vergeleken voordat de effectieve gedragsprikkel tot stand komt. De uitkomst van deze vergelijking bepaalt jouw gedrag in die situatie. Wanneer vanuit je ervaringen meer positief belang gehecht wordt aan een vechtscenario of het reageren op, zal deze een sterkere invloed uitoefenen op de uiteindelijke keuze die je hersenen zullen maken. Hetzelfde geldt voor de andere twee mogelijkheden uiteraard. De uitkomst die op het ogenblik van vergelijking het sterkst is, zal bepalen wat het resultaat zal zijn. De sterkte van elke mogelijkheid is uiteraard variabel naargelang jouw ervaringen uitbreiden, zowel in real life - real time als in vooraf bedachte of ontwikkelde scenario's. Iemand die op jonge leeftijd eerder vluchtgedrag vertoont, kan op een ogenblik in een bepaalde situatie ervaren dat de vechtprikkel wint van de vlucht en aldus ook vechtgedrag zal stellen. Dit is afhankelijk van vele elementen. De emotioneel beladen prikkel kan bijvoorbeeld komen uit zone drie. Deze zone drie is één die je voordien zelden of nooit hebt ervaren en die zeer veel kracht geeft aan het scenario voor je uiteindelijk gedrag. Er is slechts één zekerheid: het sterkste scenario ( of de sterkste prikkel) wint altijd en dat kanaal bepaalt jouw gedrag op dat moment.
35
Triple F is een eigenlijk een verkeerde naam voor deze zone. De basis is dat er slechts twee mogelijkheden zijn als kanaal voor de verkregen gedrags- of reactieprikkel. Of het Fight kanaal, waarbij je rechtstreeks gaat ageren op de oorzaak van de emotioneel binnenkomende prikkel of het Flight/Fright kanaal waarbij je niet rechtstreeks gaat ageren en waarbij vermijdend gedrag optreedt. Fright valt voor mij onder deze laatste categorie. Het is eveneens een vermijdende reactie op de oorzaak van de emotioneel binnenkomende prikkel. Triple F behouden we voorlopig als benaming voor deze zone vooral omdat de naam onmiddellijk herkenbare informatie geeft.
36
Grenzen en eigenschappen van elke zone Tussen elke zone bevindt zich een barrière die als buffer dient voor inkomende prikkels. Deze grens buffert als het ware binnenkomende prikkels in hun kracht en bepaalt welke (eventuele combinaties van ) prikkels in welke zone worden toegelaten. De sterkte van elke grens wordt bepaald door enerzijds het neurobiologische aspect van het brein, namelijk de kwantiteit en de kwaliteit van de neurologische verbindingen, hun snelheid en de ontwikkeling van elk onderdeel of centrale knooppunt van elke eigenschap. Dit geldt ook voor de grootte van elke zone en de bepaling van de zone waarin we grotendeels functioneren. Onze hersenen werken, om het in beeldspraak te plaatsen, als een land met verschillende steden en hun onderlinge wegen en snelwegen. Hoe sterker de ontwikkeling van één of meerdere steden, des te meer invloed zij hebben op de kracht en de bepaling van de uit te voeren gedragsprikkel. Ook het wegennet heeft zijn invloed. De kwaliteit en de kwantiteit van ons wegennet zijn zeer belangrijk. Kruispunten en lichten op deze snelwegen bepalen hoe snel en hoe sterk de prikkel doorgang vindt naar de zones. Hoe sneller we de binnenkomende informatie kunnen doorzenden naar de verschillende onderdelen, door een kwalitatief sterker neurotransmittersysteem, hoe meer reactieve prikkels en scenario’s we kunnen ontvangen. Hoe meer kruispunten en snelwegen we kunnen gebruiken voor deze prikkels, hoe sneller en juister de informatie en reactieprikkel zullen zijn. De ontwikkeling van dit neurotransmitternetwerk en haar onderdelen start bij de conceptie. Vanaf dan is het een constante ontwikkeling en het creëren van grotere, betere onderdelen en hun verbindingen. Ons wegennet en hun steden in ons brein starten vanaf de conceptie hun race naar verdere groei en ontwikkeling. Uiteraard zijn er elementen die deze groei beïnvloeden. Zo zal door erfelijkheid de één meer biologische mogelijkheden hebben om deze ontwikkeling te laten plaatsvinden dan de ander.
37
Zowel de neurobiologische eigenschappen van de chemische processen, zoals de afscheiding door de hypofyse, als anderzijds de stimuli en de kracht van de ervaringen en binnenkomende prikkels zullen hun invloed hebben op de ontwikkeling van het netwerk en haar onderdelen. We kunnen er niet omheen dat het de combinatie is van beiden die bepaalt hoe snel en hoe kwalitatief het netwerk in onze hersenen verder zal ontwikkelen, zoals ook ziektes, beweging, voedsel en trauma’s de sterkte en de grootte van onze zones en hun grenzen mee bepalen. Wanneer iemand een (aangeboren) aanleg heeft om zeer snel een zeer sterk netwerk te ontwikkelen en alle nodige stimuli ontvangt om deze optimaal te laten gebeuren, kunnen we spreken van een ideale bioneurologische ontwikkeling. Echter is het veelal zo dat deze perfectie niet haalbaar is en we vanaf de conceptie geconfronteerd worden met neurologische ‘gebreken’ of te eenzijdig gerichte stimuli van ervaringen en zintuiglijke prikkels waardoor onderdelen of hun netwerk geremd of overgestimuleerd worden. Het unieke van elke mens bestaat erin dat geen twee mensen hetzelfde kunnen zijn wat betreft hun erfelijkheid, de ontvangen neurologische eigenschappen én de persoonlijke ervaringen en stimuli die ze te verwerken krijgen. Hierdoor ontwikkelt elk brein een bepaalde vorm van eigenheid naar netwerk. Dit maakt uiteraard dat, naarmate de ontwikkeling zich verder zet in de hersenen, scenario's en prikkelcombinaties uniek zijn voor elke persoon op aarde. De biologische eigenschap is een basis, maar het zijn vooral de ervaringen en de kracht waarmee ze binnenkomen die verder meer en meer bepalend gaan zijn voor de ontwikkelingen van de mogelijkheden van ons brein. De afweging – wordt gedrag bepaald door erfelijkheid of omgeving ? – is zinloos. Het is de combinatie van beide die maakt welk gedrag we stellen. Het sterkst in kracht zijn de ervaringen of de scenario's die binnenkomen in zone drie. Deze branden als het ware dieper in op ons bioneurologisch netwerk waardoor hun snelheid en kracht als prikkel (en reactieprikkel) veel sterker worden. Overeenkomstig zullen ook de prikkels in zone één eerder meer oppervlakkig zijn.
38
Mensen die over een zeer sterk en uitgebreid oppervlakkig netwerk beschikken en een zeer grote zone één hebben ontwikkeld, hebben vanzelfsprekend hun eigen specifieke eigenschappen.Hetzelfde geldt uiteraard voor alle variaties in zowel sterkte als diepte van het netwerk als hun zones. Besluitend kunnen we stellen dat we als mens vertrekken vanuit eigenschappen die we biologisch hebben meegekregen, daar hebben we geen enkele keuze in. De invloeden op de ontwikkelingsmogelijkheden krijgen we mee vanuit onze omgeving, ook daar hebben we weinig keuze in. Het is de combinatie van beiden die onze mogelijkheden als mens bepalen en als dusdanig ook bepalend zullen zijn voor de uitkomst van de gedragsprikkel. Het werkingsmodel van gedrag vind je hieronder. Het is een tijdslijn die constant in beweging is in ons brein van bij de geboorte. Wanneer we wakker zijn, krijgen we een toevloed aan zintuiglijke prikkels en selftalks te verwerken (stap één) die binnentreden in elk hun eigen zone één, twee of drie. De combinatie van deze prikkels van buitenaf en de scenario's die worden gemaakt of bekeken vanuit onze database leiden tot een reactieprikkel (stap twee). Deze reactieprikkel is de uitkomst van het sterkste scenario of de sterkst binnenkomende emotionele prikkel (stap drie). De reactieprikkel wordt in ons brein gevormd en passeert langs het triple F kanaal waar beslist wordt of we actief gaan ageren op een situatie of (passief) vluchtgedrag gaan stellen (stap vier). De uitkomst is gedrag waardoor we een situatie gaan beïnvloeden en deze opnieuw gaan inschatten op basis van zintuiglijke prikkels en scenario's. Dit doen we met een dergelijke hoge snelheid dat we ons er dikwijls zelf niet van bewust zijn. Ons brein verwerkt op die manier miljoenen prikkels en selftalks per dag en zorgt er terwijl voor dat ons lichaam blijft functioneren in elk onderdeel. Onze hersenen zijn een machine waar we van onder de indruk moeten zijn. PRIKKEL -> EVALUATIE -> REACTIE -> KANAAL TRIPLE F -> GEDRAG
39
SCENARIO’S In de vorige hoofdstukken is regelmatig het woord scenario of selftalks gevallen tijdens de beschrijving van invloeden op de kracht van de reactieprikkel. Het is namelijk zo dat ons brein nooit volledig in off-modus staat. Elke seconde van de dag zijn onze hersenen bezig met het verwerken van binnenkomende informatie, de evaluatie ervan en de mogelijke reactie erop. Miljoenen keren per dag gaat er informatie over onze snelwegen in ons brein naar combinaties van onderdelen. De innergesprekken of selftalks zijn hier een voorbeeld van. We zijn voortdurend zoekend naar afwegingen en mogelijke gevolgen van onze reactie. Bevestiging van een scenario maakt het krachtiger in haar beïnvloeding in de beslissingsfase. Gebrek aan bevestiging zorgt voor een verzwakking of een negatieve versterking. Gelukkig worden veel dingen herhaaldelijk bevestigd waardoor ze herkenbaar (positief) worden en veel aan kracht winnen, ook in de sociale omgang. Het creëren van scenario's is één van de meest gebruikte ontwikkelingsmechanismen van ons brein, vooral in zone één. Op het moment dat ons brein input ontvangt van onze zintuigen, ontstaat er een storm van combinatieprikkels in onze hersenen die allen resulteren in bepaalde mogelijkheden van reactie – of reactieve gedragsprikkels. Om deze evaluatie zo correct mogelijk te kunnen inschatten, maken we gebruik van onze scenario's. We creëren als het ware een fantasiefilm waarin we de uitkomst van de gedragsprikkel uitvoeren in die bepaalde situatie en kijken dan naar wat de gevolgen zijn voor onszelf. Deze creatie geeft enorm veel voordelen. Zo kunnen we verschillende gedragsuitkomsten in onze fantasie reeds beleven en kunnen we aan elk scenario een bepaalde kracht toeschrijven die we in de toekomst meenemen in onze evaluatie van het te stellen gedrag. We evalueren niet alleen binnenkomende signalen. We hanteren ook een massa aan opslag (geheugen) van reeds gecreëerde scenario's van gedragsprikkels en hun (waarschijnlijke) uitkomst die we te allen tijde kunnen raadplegen en rangschikken naar krachtinvloed op de reactieprikkel.
40
Het creëren van deze scenario's gebeurt constant én aan een verbazingwekkend tempo. Maar het is vooral wanneer we slapen dat we prikkels en situaties opnieuw gaan oproepen en hier meer en krachtigere scenario’s kunnen voor gaan ontwerpen. Het is op dat moment dat we deels afgesloten zijn van inkomende zintuiglijke informatie, dat we in staat zijn om intern massa's nieuwe scenario's te creëren en in te delen naar belangrijkheid ( kracht). Zowel in toekomstige situaties als reactie- en gedragsprikkels die we toegepast hebben, gaan we opnieuw evalueren en andere (nieuwe) scenario's gaan creëren om een meer optimale uitkomst te kunnen voorzien in de toekomst. Het is evident dat de creatie van scenario's voor prikkels die binnenkomen in zone twee en zone drie een zeer belangrijke plaats krijgen binnen het tijdsbestek dat we kunnen gebruiken. Het zijn vooral deze scenario’s die aan belangrijkheid winnen en waar we alle mogelijke gevolgen trachten te voorzien zodat we (aan)gepast gedrag in de toekomst kunnen laten groeien in kracht en meer invloed kunnen laten uitoefenen op het keuzeproces. Gelet op het feit dat we weten dat onze rationaliteit weinig invloed of kracht heeft op de uitkomst van de reactieprikkel ( binnen zone twee en drie) en het (gestelde) gedrag in die situatie, herbeleven we de situatie – liefst met de emotionele kracht ervan – zodat we meer alternatieve scenario’s en kracht kunnen geven aan de optimale reactieprikkel. Het is een steeds zoeken en evalueren van mogelijk te stellen (alternatief) gedrag binnen situaties die zich in de toekomst mogelijk opnieuw zullen voordoen. Door het (visueel) gefantaseerd herbeleven met alle emotionele waarden en biochemische reacties, tracht ons brein invloed uit te oefenen op de uitkomst van de sterkste gedragsprikkel die maximaal moet renderen naar veiligheid en overleven in de toekomst. Het lijkt alsof ons brein in de ervaren situatie voordien niet tevreden was met de uitkomst van de krachtmeting van de reactieprikkels en hun alternatieven, niet naar hoeveelheid van keuze of niet naar kracht van de sterkste prikkel, en we deze dus opnieuw écht gaan herbeleven om een andere hiërarchie te bewerkstelligen in deze beleving.
41
Dromen Dit krachtig herbeleven noemen we dromen. Tijdens onze slaap, of soms zelfs overdag wanneer we even afdwalen in onze gedachten, visualiseren we situaties die we willen (her)beleven. Tijdens deze dromen herbeleven we de situatie of creëren we nieuwe situaties waarbij we op ontdekking gaan naar nieuwe combinaties of uitkomsten. Het creëren van deze uitkomsten vormen extra scenario’s die we in de toekomst kunnen gaan gebruiken. Ons brein zal tijdens onze slaap de voorbije gebeurtenissen als het ware even overlopen, verschillende opties creëren en zal maken dat we deze allen beleven alsof we wakker zouden zijn. Hierdoor kan ons brein volop experimenteren met de emotionele waarde die het wil toevoegen of misschien zelfs verwijderen (of op zijn minst minder krachtig wil maken). We hanteren hetzelfde principe als we piekeren of fantaseren over iets dat in de nabije toekomst staat te gebeuren. Alleen biedt de slaap de mogelijkheid om emotieprikkels vrij toe te voegen zonder dat we hier hinder van ondervinden in het dagdagelijks leven. Het voordeel van deze manier van werken is vooral het feit dat we emotionele prikkels en onze reactie op, veiliger kunnen maken zonder dat we dit echt moeten gaan beleven. Het is een fysiek veilige situatie waarbij we dingen herkenbaar kunnen maken en onze emoties minder krachtig kunnen installeren. We verminderen angst in het wakkere leven doordat we de uitkomst herkennen die we zelf gecreëerd hebben in onze slaap. Dit is een zeer belangrijk item in ons bestaan. Onvoorspelbaarheid geeft angstprikkels meer kracht en de kans dat een gebeurtenis sneller in zone drie zal terechtkomen omdat we niet weten wat er mogelijks gaat komen is zeer groot. Willen we vermijden dat we telkens in zone drie terechtkomen, helpen dromen ons om verschillende scenario’s voor te bereiden die we kunnen hanteren om de voorspelbaarheid van de situatie te vergroten. Tijdens onze dromen kan ons brein intappen op alle facetten van emoties en bijhorende lichamelijke reacties en is het in staat om razendsnel nieuwe scenario’s te maken die ons gedrag zullen bepalen in de periode dat we wakker zijn.
42
We kunnen dit doen met zowel situaties die we reeds beleefd hebben als met nieuwe situaties die ons te wachten staan. Ruzie, examenstress, seksuele prikkels,... we kunnen en zullen ze allemaal herbeleven in onze dromen en ons brein zal er voor zorgen dat we alle mogelijke fysieke reacties meenemen als we ze creëren of herbeleven. We creëren emotioneel beladen scenario’s die een sterke invloed zullen hebben naar het beslissingsproces in de toekomst. Rubin Naiman, klinisch psycholoog gespecialiseerd in slapen en dromen van de universiteit van Arizona, stelt het zo: "Dromen zijn de spijsverteringsorganen van de hersenen. Vergelijk dromen met darmen: de hersenen doorzoeken, dumpen en verwerken informatie. Wat overblijft, wordt deel van wie je bent." Het feit dat we enkel dromen tijdens onze korte Remslaap is ondertussen achterhaald. Via recente onderzoekstudies werd aangetoond dat we gedurende onze volledige slaap dromen. Deze dromen spelen zich af in realtime, ook al lijkt het, wanneer we wakker worden, dat de informatie in onze hersenen zich zeer snel heeft afgespeeld. We kunnen dus gerust een halfuur of een uur in onze fantasiewereld doorbrengen. Wel correct is dat onze dromen in het begin van de slaap korter zijn dan die tegen de ochtend, omdat de remslaap dan minder lang duurt. In de loop van de nacht wordt de remslaap langer, dus ook onze dromen. Niet iedereen herinnert zijn of haar dromen. Vanuit recent onderzoek blijkt dat zij daarom niet minder dromen. Het is vooral de manier van wakker worden dat ervoor kan zorgen dat je (deels) je laatste droom herinnert. Wetenschappelijk onderzoek heeft ook aangetoond dat we dromen kunnen beïnvloeden of droomfases kunnen stimuleren. Dit onderzoek staat voorlopig nog in haar kinderschoenen maar biedt oneindige mogelijkheden naar de toekomst. Wanneer we in staat kunnen zijn om dromen te beïnvloeden, bestaat de kans dat we de mogelijkheid hebben om actief bestaande scenario’s te versterken of verminderen in kracht. Deze zullen dan hun uitwerking vinden in het dagdagelijks leven en beslissingen die worden genomen door ons brein naar gedrag.
43
Wanneer we slecht slapen en minder kunnen dromen, treedt er snel een gevoel op van vermoeidheid. Niet enkel de lichamelijke vermoeidheid speelt hier een grote rol, tenslotte liggen we meer dan enkele uren plat in bed, maar ook de mentale vermoeidheid gaat een grote rol toebedeeld krijgen. We voelen ons vooral moe omdat we niet in staat geweest zijn om alle informatie te verwerken en op een gezonde manier terug in te delen. We slagen niet in het hercategoriseren van scenario’s waardoor we overdag veel meer energie moeten steken in het herevalueren van de verkregen info van de voorbije uren en dagen. We beginnen meer en meer te piekeren, dwalen soms af, verliezen onze concentratie… allemaal tekenen dat ons brein ’s nachts niet heeft kunnen werken zoals het hoort. Wanneer we overdag piekeren, nadenken is het vooral onze rationele zijde of zone die informatie tracht te evalueren. Tientallen keren overlopen we een situatie, stellen we dezelfde vragen en trachten we een rationele uitkomst te voorspellen en te bekijken. Door het gebrek aan emotionele waarde binnen dit proces, bieden dergelijke piekermomenten weinig waarde naar diepe inbedding binnen ons brein en ons geheugen. De kans is zeer groot dat wanneer we piekeren over iets, dit een hele tijd kan aanslepen. Via herhaling en uitpluizen van mogelijkheden trachten we maximaal bij de correcte voorspelling te komen. We zoeken verder en verder naar antwoorden die ons meer veiligheid bieden. Het lijkt echter hoe meer we piekeren, hoe onveiliger de situatie wordt. Dit piekeren, zorgt voor heel veel onvoorspelbaarheid omdat we blijven aftasten, op zoek naar mogelijkheden waar we geen rekening mee hebben gehouden of op zoek naar oplossingen waarvan we niet zeker zijn dat ze zullen werken. Het is deze onvoorspelbaarheid die vermoeiend is voor het brein. We kunnen onmogelijk een gevoel van veiligheid of controle vastpinnen aan de uitkomst van ons piekeren omdat we wakker en dus rationeel weten dat we er niet zeker van zijn. Ergo, piekeren brengt ons soms meer angst en onveiligheid terwijl we hier juist willen aan ontsnappen in de (nabije) toekomst.
44
Taal Het creëren van scenario's, de snelheid en de hoeveelheid van combinatieuitkomsten, als ook hun massa opslag en de toegankelijkheid en kracht, zijn zeer bepalend in ons dagelijks leven en naar onze toekomst toe. Het spreekt voor zich dat een brein dat beschikt over deze maximale eigenschappen, in staat is om zichzelf beter te handhaven binnen de sociale context van onze maatschappij en deze optimaal kan gebruiken naar eigen veiligheid en overleven. Eén onderdeel dat hier zeer belangrijk is, is de ontwikkeling van taal waardoor we in staat zijn om (zeer snel) veel scenario's te creëren. Taal zorgt ervoor dat we een enorme hoeveelheid aan selftalks kunnen genereren zonder dat we hiervoor de situatie opnieuw visueel moeten gaan beleven. Onze woordenschat, en vooral de hoeveelheid aan, zorgt er voor dat we zeer rijk zijn aan mogelijkheden en aftoetsingen om een scenario te gaan creëren of aan te passen. Taal heeft echter ook haar beperkingen. Zo zijn er emotionele gradaties die we niet kunnen benoemen of waar we op zijn minst geen duidelijk woord voor hebben gevonden. Deze onduidelijkheid vraagt soms extra energie van ons brein om dieper in te gaan op bepaalde situaties in de hoop zo een correct mogelijk beeld te krijgen van onze bedoeling. Zo is er bijvoorbeeld geen antoniem voor angst terug te vinden in onze taal. We hanteren wel verschillende woorden voor diverse specificaties van een versterkend gevoel zoals blij, gelukkig, lachen, vrolijk, deugd doen... maar een woord voor deze basisemotie kennen we alsnog niet. Dergelijk gemis in taal verplicht ons brein om op zoek te gaan naar de dichtstbijzijnde gevoelsbeschrijving en dit zorgt soms voor misverstanden. Hetzelfde gebeurt uiteraard op elk vlak waar we geen duidelijk omlijnd woord hebben gemaakt. In elk geval is onze rijke woordenschat een meerwaarde. Hierdoor kunnen we, wanneer ons brein wakker is, zintuiglijke prikkels beter benoemen en beter indelen binnen onze scenario's die we (gaan) hanteren. Dit maakt dat we veel vlugger en juister kunnen reageren op onze omgeving.
45
Wanneer we onafgewerkt gedrag stellen – dit is gedrag waar we na evaluatie niet (echt) tevreden van zijn – kunnen we dit in de eerste plaats gaan herbekijken in onze rationele zone (door wat we bijvoorbeeld omschrijven als piekeren) of koppelen aan ervaren emoties, wat we meestal doen in onze dromen door ze te visualiseren om deze emoties opnieuw zo sterk mogelijk op te roepen. Door gebruik te kunnen maken van heel veel woorden zijn we beter in staat om tijdens het denken of piekeren combinaties vast te leggen en de uitkomst ervan te voorspellen, (her)evalueren en in te delen naar kracht naar de toekomst. Taal is echter ook een probleem. Het biedt namelijk slechts een voordeel voor zij die sterk zijn in het hanteren van taal. Dit vereist dat je biologische elementen moet bezitten en de eigenschapen moet hebben om deze te ontwikkelen, maar tevens dat je gestimuleerd wordt door je omgeving om deze te ontwikkelen. Wanneer één van beide, of beide, gebrekkig zijn (of zelfs afwezig), heb je een enorme achterstand in onze huidige maatschappij. Waar vroeger bloed en afkomst – welke je ook niet onder controle had trouwens – voordelen gaf aan jouw overlevingskansen, merk je in onze maatschappij dat kennis – het onthouden, combineren en structureren van een hoeveelheid aan woorden – en taal – het verbaal uiten van deze kennis door over een grote woordenschat te beschikken - vooral van tel is. Taal, of het gebrek eraan, bepaalt in grote mate je huidig sociaal statuut, je oplossingsvermogen, je gedrag en aldus ook je overlevingskansen. Hetzelfde vind je terug in ons dagdagelijkse leven. Tot vijftig jaar geleden was het ondenkbaar om geen Algemeen Nederlands te spreken op radio of televisie, de plaats bij uitstek die het sociaal statuut richting geeft in onze massamaatschappij. Zelfs nu nog zien we dat wanneer er dialect wordt gehanteerd op televisie, zogenaamd voor de erkenning van onze regionale taal, dit enkel gekoppeld wordt aan animaties en amusement waar je (liefst) niet moet bij nadenken. Dialect en het gebrek aan platform voor uiting naar de grote massa zorgt voor een plaats onderaan de sociale ladder ( naast de plaats in je eigen kleine omgeving uiteraard).
46
Het spreken van meerdere talen geeft dan weer een verhoging van je sociaal statuut en je overlevingskansen. Oudgrieks en Latijn zijn bijvoorbeeld ondertussen dode talen, toch blijven zij aanwezig in het berekenen van jouw sociaal statuut en gaat men er ( terecht of niet) van uit dat kennis van deze talen, je sterker maakt op alle vlakken. Wanneer we dit in het licht plaatsen van taal binnen onze gedragsketen en de mogelijkheden hiervan, kunnen we niet anders stellen dat dit zeker zo is. Althans in onze huidige maatschappij waarin we zoveel bewondering hebben voor kennis en taal. Het is ooit anders geweest, al lijkt het er sterk op dat taal in vreedzame periodes steeds krachtiger was dan fysieke kracht. Dit is dan ook ineens een reden om taal en al haar mogelijkheden te stimuleren van jongs af aan. Niet alleen stimuleren we de uitbreiding van ons brein haar netwerk, we stimuleren hierdoor ook de gepaste onderdelen. De meerwaarde in onze huidige maatschappij van deze ontwikkeling spreekt voor zich. Een ander element is dat je door het stimuleren van taal ook het denkvermogen en de ontwikkeling van scenario's in fase één sterk vergroot. Dit zorgt dan weer op zijn beurt voor het versterken van sociaal aangepaste mogelijkheden, alternatieven en het daarop uitgevoerde gedrag. Men kan niet anders stellen dan dat in deze, het ontwikkelen van taal, een vereiste is om je zone en grenzen van veiligheid en overleving te vergroten in onze huidige maatschappij. Het enorme bereik en debiet dat je als mens kan ontwikkelen door middel van taal is waarschijnlijk dan ook één van de redenen waarom we het als specie zo goed doen op deze wereld. Ons brein slaagt er in niet alleen denkpistes te ontwikkelen waaruit we kunnen kiezen door middel van onze woordenschat, het slaagt er ook nog eens in om deze extra kracht bij te zetten in de beslissingsfase van de reactieprikkel en de manier waarop we de reactieprikkel omzetten in gedrag, nu en in de toekomst. Naast dit positieve effect moeten we echter ook eens kijken of er negatieve effecten zijn van taal of het gebrek er aan. Zoals boven besproken zorgt gebrek aan taal of woordenschat al zeker voor een vermindering van je overlevingskansen en een inkrimping van jouw mogelijkheden op de sociale ladder. Er is echter nog een nadeel. 47
Taal kan ook zeer hard zijn en ongewenste effecten hebben. Het gebruik van taal functioneert op vlak van uiting vooral in fase één. Dit is de fase waarin we vooral rationeel taal kunnen hanteren naar eigen goeddunken. Wanneer we echter taal moeten gaan gebruiken in zone twee of drie lijkt het er op alsof zij plotseling (deels) gaat blokkeren. Reactieprikkels vanuit zone twee en vooral vanuit zone drie situeren zich in een andere vorm van uiting. We geraken niet uit onze woorden of het is een waterval aan vocabulaire, al dan niet gepast binnen onze gewenste reactie. De snelheid waarmee we moeten ageren, al dan niet passief, vanuit emotioneel beladen reactieprikkels, lijkt hier zijn invloed op te hebben. Anderzijds zien we ook dat we de uitspraak van woorden en zinnen vermijden. We ‘denken’ ze wel – dus ze vormen een uitingsscenario in ons brein en onze selftalks - maar we spreken ze niet uit. Dit laatste gebeurt vooral in situaties waarin we ons onveilig voelen. Ons brein zorgt er dan op één of andere manier voor dat we onze eigen woorden zeer emotioneel gaan beladen en dit heeft voor gevolg dat we opnieuw angst genereren voor de uitkomst van het gebruik ervan. Dit laatste is vooral een gevolg van ervaringen die jouw scenario's hebben gerangschikt. Emotioneel beladen woorden krijgen extra negatieve weerklank omwille van het feit dat je deze gaat interpreteren vanuit jouw ervaringen door het uiten van deze woordenschat in al dan niet onveilige situaties. Zo zal het woord ‘dood’ in een emotionele context een heel andere waarde krijgen dan dat je dit gebruikt in zone één. Hierdoor valt er een heel deel woordenschat weg dat je kan of wil gebruiken bij een emotionele reactieprikkel. Een tweede element is dat in dergelijke emotioneel beladen contexten, woorden soms niet meer juist uitdrukken wat je als reactie wil weergeven. De complexiteit van jouw reactieprikkel en de snelheid waarmee er beslist moet worden, in combinatie met de ‘gevoelens’ die ontstaan door chemische stimuli in je brein, zorgen ervoor dat taal en haar woordenschat op zijn minst deels buiten spel worden gezet. Je fysieke ervaring van wat er zich afspeelt in jouw lichaam ( trillen, wenen, ...) vergroot de angst en de negativiteit van de belading van mogelijk te gebruiken woorden.
48
Jouw vroegere ervaringen zorgen er dan weer opnieuw mee voor dat je het gebruik van taal krachtiger maakt of juist niet. Deze ervaringen komen niet enkel vanuit persoonlijk ervaren situaties, ze worden ook ingebed vanuit observaties van derden. Dit alles samen maakt dat taal meer weerstand ervaart als uiting van een reactieprikkel in zone twee en zone drie. Een voorbeeld van bovenstaande beschrijving is wanneer je plotseling in een situatie belandt die zeer onveilig aanvoelt. Een onverwachte publieke reprimande past perfect binnen dit kader. Ook al ben je in zone één zeer sterk op vlak van taal, je merkt – meestal nadiendat je hier graag beter op had gereageerd. Wanneer je uit de berispingssituatie bent, komen plots de woorden en de taal die je graag had gebruikt tijdens de reprimande zelf. Je hebt dan pas terug volledige toegang tot het gebruik van taal in al haar mogelijkheden. Na een moeilijke situatie, merk je dat je brein in overload gaat. Selftalks beginnen hun werk te doen in overvloed met de nodige gevolgen en gevoelens van dien. ‘Waarom heb ik niet gereageerd toen hij dat zei? Ik had beter dat geantwoord!’ We overlopen de gebeurtenis in ons brein en zoeken naar alternatieven. Het gevoel dat je opmerkt, na een dergelijke gebeurtenis, is op zijn minst vreemd te noemen. Taal, en zeker interne taal, vloeit overmatig terwijl we ervaren hebben dat we hier geen gebruik van konden maken tijdens de gebeurtenis zelf. Dit geeft aan dat taal soms gedeeltelijk afgesloten wordt als nuttig reactiemiddel in bepaalde situaties in zone twee en drie. Misschien dat ons brein ons op die manier ook beschermd, voor sommige mensen zal dit zeker meespelen. Wie weet wat we gezegd zouden hebben en wat de gevolgen geweest zouden zijn. Taal is ook een element dat zeer sterk meespeelt in het aanpakken van situaties die er gaan komen. Wanneer je over de informatie beschikt dat een bepaalde situatie zich in de toekomst zal aandienen, is taal van absolute meerwaarde om vooraf scenario's uit te werken en deze te gaan inbedden door herhaling via selftalks of via gesprekken met anderen. Voorziene situaties krijgen daardoor een andere reactieprikkel en zorgen er dus voor dat de uitkomst maximaal versterkend is. Omwille van het feit dat je de situatie niet altijd perfect kan
49
ontleden, helpt taal om alle mogelijkheden die van toepassing zijn te creëren binnen een veilige zone. Taal kan in die zin ontwapenend werken om toekomstige emoties onder controle te houden door het ontwikkelen van scenario's. Zo zal je 'mentale voorbereiding ’helpen om emotioneel beladen zintuiglijke prikkels of selftalks te begrenzen of af te zwakken door herkenbaarheid. Een verwachte situatie of reactie is nu eenmaal veiliger en in deze zijn we sterker om prikkels om te buigen dan in een onverwachte situatie. Het nadeel aan dit gegeven is echter, zoals we reeds hebben opgemerkt in een vorig hoofdstuk, dat het hanteren van taal tijdens piekeren emoties kan teweegbrengen die je liever op dat moment vermijdt. Er zit een zeker dubbel discours bij het gebruik van taal tijdens het piekeren. Mensen die minder ontwikkelingsmogelijkheden hebben (gehad) naar taal en selftalks ondervinden een groot nadeel. Niet enkel zijn ze minder in staat om op een aanvaardbare manier te reageren in dergelijke situaties, de kans is groot dat hun brein door het gebrek aan taalmogelijkheden sneller angstprikkels krachtiger maakt waardoor ze eerder gaan reageren vanuit zone twee. Deze reacties zijn dan veel eerder emotioneel beladen reacties en monden uit in fysieke reacties om de angst te doen stoppen. Roepen in dergelijke situatie is bijvoorbeeld eerder een fysieke reactie omdat de inhoud van taal weinig tot geen rationele betekenis heeft. Het is eerder het volume dat de situatie moet trachten om te buigen. Een laatste nadeel aan taal dat ik hier wil bespreken en dat zeker van toepassing is op gedrag ( en straffen) is het feit dat we van nature uit de taal wantrouwen. Of we hebben door ervaring geleerd om taal te wantrouwen. Taal is als extern zintuiglijke prikkel meestal niet onze eerste bron. We hanteren als voornaamste bron namelijk onze ogen. Zij staan in rechtstreekse verbinding met onze hersenen en we geven meer waardering aan hun observaties dan aan het auditieve. Wanneer we opmerken dat wat we horen niet overeenkomt met wat we zien, zullen we eerder geneigd zijn om onze ogen te geloven dan onze oren. Elke discrepantie tussen beide zorgt voor wantrouwen van taal.
50
In de tweede plaats wantrouwen we taal puur omwille van de invulling van de woordenschat. We (her)kennen misschien niet alle woorden die gebruikt worden maar we hebben vooral ook ervaren dat betekenis van woorden ingevuld worden vanuit persoonlijke ervaring of cultureel verschillend kunnen zijn. Wat een woord voor iemand anders betekent is daarom niet dezelfde betekenis die jij er aan geeft. Dit dubieuze verschijnsel zorgt ervoor dat we taal wantrouwen en we steeds vragende partij zijn om de invulling concreter te maken tijdens gesprekken of discussies. We toetsen af terwijl we aan het praten zijn of onze betekenis overeen komt. Zeker wanneer we de taal niet machtig zijn, zie je hier uitgesproken voorbeelden van. Een mooie en terechte quote is dat ruzies altijd ontstaan vanuit misverstanden. We vullen woorden anders in dan diegene die ze heeft uitgesproken of we missen informatie waaruit we de juiste betekenis kunnen afleiden. Hierdoor begrijpen we taal van anderen op onze eigen manier en missen we snel wat de boodschap is die de ander wil overbrengen. Dit zorgt ervoor dat we op dat moment sneller naar zone twee gaan en gaan reageren vanuit emotie. Het gevolg is dat we in zone twee nog minder gaan luisteren naar taal ( taalprikkels krijgen minder kracht toegewezen in zone twee) en dat de situatie als dusdanig kan exploderen. In de derde plaats wantrouwen we taal voornamelijk omdat onze ervaring heeft geleerd dat taal een zeer bruikbaar instrument is voor de spreker om andere doelen te verwezenlijken dan dat je als aanhoorder voor ogen hebt. Vanuit onze ervaring met het denken van mensen rondom ons, en onszelf uiteraard, hebben we geleerd dat taal perfect kan gebruikt worden om te liegen of op zijn minst om dingen iets anders voor te stellen. Hierdoor zwakt externe taal als auditief signaal enorm af in kracht als betrouwbare zintuiglijke prikkel. We gebruiken onze ogen om dit signaal meer kracht bij te zetten of juist in kracht te doen afnemen. Wanneer we luisteren naar andere mensen, trachten onze hersenen te kijken of het taalgebruik van de spreker overeenstemt met het gedrag.
51
Tot op heden blijft lichaamstaal als observatie van taalgebruik zeer sterk aanwezig. Het helpt ons om de auditieve prikkels al dan niet naar waarde te schatten en hen de kracht te geven die wij nodig achten. We geloven nog steeds meer in wat we zien dan wat we horen. In mijn tweede boek ‘Iedereen liegt’ ga ik dieper in op deze thema's. Het is verbazend hoe onze hersenen gebruik maken van onze taal en onze lichaamstaal en terwijl in overdrive moet gaan omwille van de dubbelheid van onze taalsignalen. Taal is dus zeker geen ideaal instrument voor onze hersenen, integendeel. Het zorgt vooral voor heel veel werk om uit te dokteren wat de juiste betekenis kan zijn en hoe wij dit willen en gaan interpreteren. Wanneer we dit eens, puur voor het plezier, gaan aftoetsen naar televisie merken we onmiddellijk dezelfde indelingen op. Neem de doorsnee soapserie op televisie met acteurs waarvan je vrij snel ziet dat ze het spelen, noem het eventueel minder goed acteren. Dit geeft ons als kijker een veilig gevoel. We zien namelijk de discrepantie duidelijk tussen de taal die gebruikt wordt en de lichaamstaal die ze zouden moeten uitstralen. Dit heeft een zeer positief effect op ons brein. Hierdoor krijgen we een versterkt positief gevoel omdat we onszelf beter inschatten dan dat we in werkelijkheid zijn. Doordat we de discrepantie zo goed opmerken tussen het personage dat moet gespeeld worden en de mindere acteertalenten van de acteur in die rol, lijkt het alsof we onszelf sterker en beter zien in het herkennen van discrepanties tussen taal en lichaamstaal. Dit is een goed gevoel, want als we dit zo duidelijk herkennen op televisie, geeft dat een versterkte veiligheid naar onze eigen realiteit. Misschien moeten we er toch maar is aan denken om minder goede acteurs veel meer rollen aan te bieden of versterken we daardoor juist de illusie van ons eigen bedrog?
52
Televisie blijft een zeer interessant thema op vlak van dit alles. Toch moeten we duidelijk stellen dat televisie en hieraan gekoppeld gamen bijvoorbeeld, geen grote inpact heeft op ons brein. Onze ogen zien duidelijk het verschil tussen realiteit en televisie, hetzelfde geldt voor wat we horen aan taal. In die zin blijven hun signalen nog steeds vervormd en hebben zij minder impact op onze hersenen dan wat we in realiteit meemaken. Misschien dat we in de toekomst, via 3D er in slagen om ons brein hier toch te misleiden. Via verschillende experimenten zijn wetenschappers er al in geslaagd om je lichaam en je brein hierin te foppen. Hier in slagen kan enorm veel positieve gevolgen hebben naar onze maatschappij in de toekomst, willen we er ons bewust van zijn dat we voldoende rekening moeten houden met de negavtieve gevolgen van dergelijke misleiding.
53
NLP en gesprekstherapie Taal is één van de mogelijkheden om, al dan niet met hulp van derden, scenario's te gaan overlopen of zelfs alternatieve scenario's in te bedden. NLP( neurolinguistisch programmeren) is een taaltechniek die, meer dan psychotherapie, erin slaagt om taal op een zeer sterke manier maximaal te gebruiken. NLP probeert op basis van de koppeling van taal met gevoelens ( lees chemische ondersteuning van het brein) oude scenario's te doen afzwakken of nieuwe scenario's meer kracht te geven. Door het handig inspelen van wat taal en haar inhoud betekent voor de gesprekspartner zal men trachten om de hiërarchie van de scenario's te doen verschuiven waardoor situaties uit het verleden of in de toekomst een andere uitkomst brengen dan wat de gesprekspartner voor de therapie had ervaren. NLP probeert in vele gevallen een versterkend karakter te geven aan scenario's door een ervaring eerst te doen afzwakken. De ervaren negatieve stimulans, met ondersteuning van het brein door het lichaam in deze staat te brengen, worden via taal en visualisatie verminderd. Zo zullen zij een taaltechniek toepassen die ervoor zorgt dat jouw visualisatie in kleur zich zal afspelen in zwartwit, of verplaatsen zij jouw ervaring van de eerste persoon naar derde persoon. Door deze via rationaliteit en taal te neutraliseren in vooral negatieve lichamelijke ervaring, krijgt je ervaring of scenario minder (emotionele) kracht toegewezen. Deze zal dan weer invloed hebben op welke reactieprikkel er uiteindelijk zal winnen in de beslissingsfase. In een tweede fase – soms ook onmiddellijk in de eerste fase – zal NLP ervoor zorgen dat er een switch komt van gevoelens die gekoppeld zijn aan ervaringen, scenario's of situaties in de toekomst. Deze taaltechniek, soms ook verbonden met een sensitieve lichamelijke handeling, moet ervoor zorgen dat je aan deze ervaringen of scenario's versterkende lichamelijke ondersteuning koppelt. Door deze koppeling zorgt taal en voelen er dan weer voor dat haar kracht toeneemt en meer versterkend in kracht zal zijn tijdens de beslissingsfase van de reactieprikkel.
54
Niet zelden wordt dit door de buitenwereld bekeken als een vorm van hypnose waarbij de NLP-trainer taal zeer suggestief gaat gebruiken om de cliënt alternatieven aan te bieden en in te bedden. Vooral het inbedden door de koppeling van lichamelijke stimuli via taal lijkt zich hier in toe te passen. Een andere techniek die NLP gebruikt is het toepassen van wat ik beschouw als sensitieve taal in communicatie. NLP trainers gebruiken hiervoor taaltechnieken om maximaal versterkend in te spelen op de zones van de andere. Door aandachtig te luisteren naar hoe de cliënt taal gebruikt, kunnen zij hun eigen taal aanpassen op maat van de ontvanger. Hierdoor vermijden ze maximaal negatieve auditieve weerstand bij de cliënt en slagen ze er in om via taal de gesprekspartner eerder positief versterkend te laten luisteren. Via hun techniek proberen zij niet alleen het auditieve sterker en veiliger te maken ten aanzien van het visuele tijdens gesprekken door de aandacht op taal te vergroten. Zij hebben vooral als doel om taal versterkend positief op de voorgrond te plaatsen en een zeer veilig voelende omgeving te creëren. Door het analyseren van taal tijdens de gesprekken gaan zij als geen ander kunnen inschatten welk taalgebruik meer en sneller toegang heeft tot zone twee. Zij richten hun aandacht bijna uitsluitend naar versterkende taal. Door gebruik te maken van deze woordenschat die (sneller) inspeelt op jouw zone twee, slagen zij er in om via gesprekstechnieken scenario's en ervaringen te versterken. Het nadeel van NLP technieken is dat deze in de huidige context vooral bekeken worden vanuit hulpverlenende ondersteuning naar derden toe. Eén van de trainers die ik heb gehad gaf van bij het begin duidelijk weer dat NLP niet alleen versterkend werkt voor de ontvanger maar dat dit ook zeer versterkend kan werken voor de trainer of de gebruiker. NLP, zoals andere technieken, zorgt er niet alleen voor dat de ontvanger sterker wordt maar ook de gebruiker van NLP. Door het kennen en gebruiken van deze taaltechnieken vergroot je niet alleen je eigen veiligheidszone in je sociale contacten of als trainer. Je zal ook in staat zijn om andere mensen in jouw (dagdagelijkse) omgeving beter te begrijpen en hun comfort te versterken.
55
Het stelt jou als gebruiker van deze techniek(en) wel in staat om zelf meer in zone één te blijven en de andere ( de luisteraar) ertoe te bewegen afwisselend in zone één en twee te vertoeven. Het voordeel hiervan als gebruiker spreekt voor zich. De techniek van NLP, voor mij als master practitioner binnen NLP, is eerder positief versterkend voor mezelf. Het maakt dat ik als luisteraar én als spreker meer aandacht heb voor het taalgebruik van de andere. Hierdoor slaag ik er beter in om een ruimere kijk te hebben naar alternatieven en scenario's van de ontvanger en van mij als spreker. Door aandachtig te luisteren naar taal en de taaltechnieken toe te passen maakt dit dat ik voor mezelf de auditieve signalen versterk ten opzichte van mijn visuele input waardoor ik veel meer dan vroeger kan opereren in fase één tijdens – eventueel zwaarwichtige – gesprekken. Psychotherapie vervult in zekere zin dezelfde rol. Psychologen hanteren het taalgebruik van de cliënt als een kapstok om versterkend positief te gaan optreden tijdens gesprekken. Het grote verschil echter is dat taalbetekenis in gesprekstechnieken binnen psychotherapie minder aandacht krijgt ten opzichte van andere elementen dan bij NLP. Taal en taaltechnieken worden in psychotherapie veel eerder gebruikt om gedrag en ervaringen te analyseren. Taal wordt hierdoor eerder een hulpmiddel dan een bepalende techniek. Uiteraard is het zo dat in gesprekken bijna enkel taal wordt gehanteerd als uitvoeringsmodus, de psychotherapeut zal dit echter steeds gebruiken om andere elementen te versterken of te verzwakken. Een psychotherapeut zal dus eerder het totaalbeeld van de cliënt, dus ook de lichaamstaal en dus het visuele, interpreteren en sturen vanuit gekende psychotherapeutische technieken op basis van verkregen kennis en toepassingen. Het grote nadeel van deze gesprekken is de basis van waaruit de psychotherapeut zal werken, namelijk de zogenaamde kennis die zal fungeren als vertrekpunt voor de analyse terwijl NLP eerder start van de individuele betekenis die de gesprekspartner geeft aan taal. Taal en gedrag interpreteren, deze kaderen binnen een gekende omschrijving met handvaten om hier rond te werken, zorgen ervoor dat het stramien van
56
communicatie en richting vast komt te staan. Het levert sommige psychotherapeuten vooral nadelen op doordat zij niet out-of-the-box kunnen denken of niet de aanzet krijgen om dit te doen. Men hoort en analyseert situaties eerder vanuit hun verkregen kennis en taal. In psychotherapie is ‘het kaderen van gedrag en taal binnen een erkend theoretisch kader ’ één van de gronddoelstellingen. De nadelen hiervan zijn evident. Het is natuurlijk niet zo dat er geen individuele verschillen zijn. Elke psychotherapeut heeft zijn of haar individuele kracht en visie. We mogen echter niet onderschatten wat de individuele betekenis is van taal en wat deze kan teweeg brengen bij de ander. Vanuit het theoriekader en het gedragsmodel zoals we in dit boek hebben beschreven, spreekt het voor zich dat NLP een techniek is die zich heeft genesteld in de koppeling van taal binnen het neurobiologische denken. Deze technieken spelen handig in via taal op onze zones en onze zintuiglijke prikkels waardoor het veranderen van koppelingen binnen ons netwerk vlotter kan verlopen en de uitkomst naar reactieprikkel en gedrag beïnvloed worden. We kunnen dus gerust stellen dat NLP een zeer belangrijke rol kan spelen in het omgaan met gedrag en dus ook met straffen. Het acteert vooral vanuit de rol van de ander in tegenstelling tot psychotherapie dat vooral bezig is met zichzelf. Mensen die therapiesessies hebben gevolgd zullen snel herkennen dat wanneer je vertrekt bij de therapeut, je nog met veel vragen zit en je dingen misschien anders had willen beschrijven. Het onvoldaan gevoel is één van de nefaste gevolgen van het vetrekpunt van psychotherapie. Je hebt het gevoel van nog veel te willen zeggen, van nog een laatste woord te willen gebruiken.
57
Het laatste woord- een testcase binnen taal In vele discussies ontstaat er iets wat we benoemen als het ‘ laatste woord willen hebben’. Ik ben ervan overtuigd dat heel veel mensen dit herkennen of zelf al de behoefte hebben gehad om het laatste woord op te eisen. Het is belangrijk genoeg om dit hier even aan te halen. Wat betekent dit nu vanuit ons gedragsmodel en haar achterliggende theorie? Zoals we reeds eerder aangetoond hebben zijn (verbale) discussies, wanneer deze niet langer op cognitief of rationeel vlak plaatsvinden, eigenlijk zinloos. De kracht van de emotionaliteit binnen zone twee is vaak te sterk om scenario's of rationaliteit zelfs maar te overwegen als volwaardig alternatief voor de reactieprikkel. Op het moment dat de discussie ontaardt en minstens één van de deelnemers aan de discussie in zone twee of zone drie zit, ontstaat er een reactie die ageert om ofwel de impuls die de onveiligheid creëert te laten stoppen of om deze te gaan negeren in de hoop dat dit stopt. Dit gedrag heeft maar één doel! Zo snel mogelijk terug in zone één terechtkomen. Onszelf terug veilig voelen! De onveiligheid of de prikkel die de onveiligheid en angst creëert moet ophouden. We gaan dus via gedrag of taal proberen om opnieuw controle over onze omgeving te krijgen. Deze controle, of het gevoel aan controle over de binnenkomende zintuigelijke prikkels, zorgt ervoor dat we van onze angst en onveiligheid verlost worden. Gebrek aan controle houdt in dat de ‘onveilige’ prikkel blijft aanhouden of misschien zelfs erger wordt en dit wil ons brein te allen tijde vermijden. Controle krijgen is dus noodzakelijk om opnieuw veiligheid te vinden. Het laatste woord hebben als spreker is hierin zeer belangrijk. Het is een mechanisme dat aangeeft dat je via taal de prikkel hebt kunnen doen ophouden of op zijn minst er een vorm van controle over hebt gehad. Het laatste woord geven aan iemand die gedrag stelt vanuit zone twee of zone drie is een techniek die zeer heilzaam is en op lange termijn de versterking bevordert van de veiligheidszone en grenzen bij de ander.
58
Dit is echter zeer moeilijk in praktijk (altijd) toe te passen. Het vergt een enorme zelfzekerheid en eigen veiligheid in combinatie met het implementeren van het gedragsschema en haar technieken. Het laatste woord geven aan de ander in een discussie, zeker wanneer je zelf gedrag ( en taal) stelt vanuit je eigen zone twee, lijkt zeer sterk op verlies (en dus angst). Zelfs ervaren mensen die professioneel bezig zijn met opvoeden hebben het hier zeer moeilijk mee. Het laatste woord geven aan de ander is in hun opzicht hetzelfde als de strijd om gezag verliezen met alle gevolgen van dien naar later toe. Het tegendeel is echter waar! De inhoud van de taal (bij gedrag) vanuit zone twee is zo sterk ondergeschikt aan het gevoel van controle en veiligheid dat men veel beter reageert op het gedrag dat men stelt dan op de taal of de inhoud zelf. Een discussie vanuit onveiligheid kan enkel op twee manieren ophouden – of men erkent dat men op zoek is naar veiligheid en controle via taal en men gaat hier in mee ( positief versterkend werken) – of men negeert de ander bijna volledig en houdt vast aan de taal en de strijd. Men dwingt dan de ander om een alternatief kanaal te zoeken in haar reactieprikkel ( angstversterkend). Wanneer iemand reageert vanuit onveiligheid en dit doet via het kanaal van ageren door middel van taalgebruik, hoe ongepast dit taalgebruik ook zal zijn, het is en blijft taal! Wanneer men ervoor zorgt dat er extra prikkels worden toegevoegd die de angst en de onveiligheid versterken kan het brein niet anders dan opnieuw de zintuiglijke (nieuwe) prikkels binnen te laten komen en alles opnieuw te evalueren. Voor het brein wordt de angst aldus alleen maar erger door het gebruik van taal ( ageren). Er zijn dan slechts twee mogelijkheden om de veiligheid terug te winnen. Men gaat de reactieprikkel via het andere kanaal sturen, namelijk de Flight waardoor we gaan negeren of ons zeer onderdanig gaan opstellen om de prikkels te laten stoppen of we laten taal los en gaan fysiek reageren.
59
Het brein beslist vanuit de versterking van angst dat taal niet werkt om te ageren en gaat op zoek naar andere middelen om de veiligheid actief te gaan herstellen. Dit laatste kan men zelfs beter omschrijven door te stellen dat het brein andere en dus nieuwe reactieprikkels gaat uitsturen om de onveiligheid te laten stoppen. Dit kan bijvoorbeeld door fysiek (agressief) te gaan reageren op de onveiligheidsimpuls. We komen dan dicht tegen zone drie waar scenario's en rationaliteit bijna volledig worden genegeerd, onderdelen (deels) worden uitgeschakeld, chemische ondersteuning lichamelijk wordt geactiveerd ( bv. adrenaline ) en tunnelvisie ontstaat naar wat de onveiligheid veroorzaakt. Wat het ook mag zijn, alle laatste opties zijn angstversterkend naar de toekomst en op zijn minst kunnen we stellen dat hierdoor de kans op gelijkaardig gedrag groter wordt door adaptatie. Het laatste woord op eisen betekent dus iets heel anders dan het winnen van een discussie of het behouden van zogenaamd gezag. Misschien handel je ook vanuit zone twee en lijkt het winnen, het behouden van ‘gezag’ zeer belangrijk voor jouw eigen veiligheidszone. In dit geval is het op zijn minst op zijn plaats om dit nadien te gaan bekijken en evalueren, vooral naar eigen handelen in de toekomst. De vraag kan gesteld worden waarom het laatste woord zoveel betekenis heeft. Hebben we dit ingebed door onze eigen ervaringen en het feit dat anderen ons steeds vertellen dat het zeer belangrijk is om gezag te behouden ( inbedding door herhaling)? Waarschijnlijk wel. Zoals ik eerder heb vermeld en dit later bij opvoeding en straffen uitgebreid zal bespreken, heeft gezag niets te maken met het winnen van een discussie of het halen van het laatste woord. Helemaal niets! Het is een absoluut fabeltje om te stellen dat wanneer je het laatste woord niet hebt, je je gezag verliest. Er zijn zelfs mensen die blijven herhalen dat je het laatste woord moet halen om ervoor te zorgen dat anderen die dit zien gebeuren, niet hetzelfde gedrag gaan stellen waardoor je helemaal je gezag zal verliezen. Uiteraard is dit een zware denkfout. Hoe ver moet of kan je het gaan zoeken? Jan krijgt van mij het laatste woord en ik verlies hierdoor mijn gezag bij Piet, Fred en Kris?
60
Ik heb hier zeer sterke twijfels over. Zien van het gedrag van anderen maakt niet dat we onze eigen scenario’s naar toekomstig handelen plots gaan veranderen naar hetzelfde scenario zonder eerst onze eigen afwegingen te maken. Wat ik wil benadrukken is hoe dit gedrag zich stelt en hoe ons brein reageert op taal en op het laatste woord. Wanneer je je hier op gaat concentreren en een goede analyse kan maken en reageren ( zelfs vanuit je eigen zone twee), zorg je ervoor dat je positief versterkend gaat werken en taal meer kracht gaat winnen bij het afhandelen van een agerende reactieprikkel bij de ander(e) in de toekomst. Vergeet bij dit laatste zeker niet de inperking van taal en haar woordenschat doordat de reactieprikkel bij de ander ontstaat binnen zone twee. Deze inperking zorgt ervoor dat de hoeveelheid woordenschat (zeer) beperkt kan worden in het ageren via taal met alle gevolgen van dien. Hierover volgt later nog meer. Infonoot Het gebied van Broca is belangrijk voor de gesproken taal en het gebruik van grammatica. De pars opercularis is het achterste deel van het gebied van Broca, en vooral belangrijk voor spreken. Vanuit dit gebied worden organen en spieren aangestuurd die het mogelijk maken om te praten. De pars opercularis heeft dan ook veel verbindingen naar motorische gebieden van de hersenen. Het centrum van Wernicke of het gebied van Wernicke is een deel van de hersenen. Het is vernoemd naar de ontdekker Carl Wernicke en speelt een belangrijke rol bij het begrijpen van taal. Het wordt ook wel het sensorisch spraakcentrum genoemd en is het tegenovergestelde van het motorische spraakcentrum: het centrum van Broca.
61
Controle over gedrag?
Op basis van de vorige hoofdstukken, zien we dat gedrag een uiting is van de sterkste reactieprikkel op inkomende en zelf gecreëerde prikkel(combinatie)s. Het is de sterkste prikkel die het gevecht zal winnen en bepalend zal zijn voor het gedrag dat we stellen in elke situatie die we tegenkomen. We houden ons eraan dat we het gevoel hebben als mens dat we hier zelf de keuze in kunnen maken. Zoals ik eerder al aangaf, lijkt dit geen correcte interpretatie waarbij we opnieuw onze mogelijkheden overschatten en ons biologisch brein en ‘zijn’ tekort doen. Een ontwikkeling die zich reeds miljoenen jaren geleden heeft ingebed in ons brein laat ons soms niet veel keuze. Ondanks het feit dat onze hersenen aanvaard hebben dat het sociale groepsleven veel voordelen biedt naar overleving en eigen veiligheid toe, blijft de eerste en sterkste drive toch steeds onze eigen veiligheid en eigen overleven. Ons egoïsme is primordiaal! Hoe kijk je dan aan tegen je eigen sociaal functioneren en dat van anderen? Het is vanzelfsprekend dat, wanneer je uitgaat van bovenstaand gedragsschema en haar eigenschappen, een nieuwe kijk zich opdringt in ons dagelijks leven. Eén van de elementen die je zeker zal herkennen is het feit dat de meeste mensen, net zoals jij, vooral in zone één verblijven tijdens hun dagelijks leven. Het routinematig handelen en reageren vanuit onze rationele zone neemt het grootste deel van onze dag in beslag en dat is maar goed ook. Egoïstisch als we (moeten) zijn van ons brein, zullen we vanuit onze ervaring ook steeds een omgeving opzoeken waarbinnen we onze zone van rationaliteit maximaal kunnen hanteren. Het is een optimalisatie van versterking van veiligheid en overleving binnen ons bestaan en het geeft ons ook de meeste mogelijkheden wat betreft versterking van beide elementen naar de toekomst toe. Nog beter is het wanneer deze omgeving zelf in staat is om op tijd en stond onze veiligheid en overlevingsdrang te versterken, door ons in situaties te brengen waarin we deze versterking regelmatig aan den lijve kunnen ondervinden.
62
Wanneer dit gebeurt, ontstaat ook hier een biochemisch proces, waarbij we een goed gevoel krijgen. Humor, liefde, warmte, vriendschappen, ... allen zijn synoniemen voor hetzelfde resultaat. Zij versterken onze veiligheid en mogelijkheden naar overleven. Lachen is één van de meest herkenbare biochemische reacties op deze versterking. Het is een ultiem veiligheidsgevoel dat zo voelbaar is dat we het zoveel mogelijk willen herhalen mochten we er enige invloed op hebben in onze omgeving. We voelen ons goed tussen onze vrienden, in de sportclub, op ons werk. Dit betekent dat we in die context veelal in zone één kunnen vertoeven waarbij regelmatig door de omgeving impulsen worden gegeven die onze veiligheid versterken. Ons brein vertoeft zeer graag in deze omgeving. We zoeken ze zelf ook heel graag op. Het geeft een bepaalde rust en zorgt ervoor dat we weinig tot geen zorgen hebben in de nabije toekomst. We beseffen dat we kunnen rekenen op hulp van vrienden nu en in de toekomst en die zekerheid, die we regelmatig aftoetsen, help ons brein om meer standvastigheid te laten ervaren in bepaalde thema’s. Mensen hebben zeer graag mensen rond zich waarop ze kunnen steunen, die ze kunnen vertrouwen. Het biedt een vorm van zekerheid naar de huidige situatie en naar de toekomst. We staan er niet alleen voor en als we zorgen hebben kunnen we dit aftoetsen bij mensen die we kunnen vertrouwen, die ons positief advies zullen geven. Mensen hebben nood aan dergelijke contacten. Wanneer het te lang geleden is dat we vrienden hebben gezien, zullen we actief contact gaan opnemen met deze mensen om te bekijken of deze relaties nog intact zijn, of we er nog kunnen op rekenen. De gemeenschap van dergelijke vriendenkring geeft ons steun, versterkt onze veiligheid. Wanneer we één van onze beste vrienden na lange tijd terug zien, en we merken op dat dit contact nog steeds zo sterk is als voordien, belanden we in een versterkende situatie voor onszelf. We houden van het gevoel dat deze relaties bestaan en zijn blij telkens we merken dat deze relaties blijven duren. De contacten die we hebben met deze vrienden zijn bijna uitsluitend versterkend. We ervaren hun aanwezigheid als zeer positief omdat we merken dat ze ons graag zien.
63
Ze lachen met onze grapjes, ze stralen verbondenheid uit, ze versterken ons goed gevoel in al haar facetten. Het brein heeft op regelmatige basis nood aan deze contacten. Het is een zeer welkome afwisseling voor de tijd dat we alleen zijn en onze gedachten en hypotheses niet kunnen aftoetsen bij anderen. Ook binnen je gezin geven deze contacten een versterkend gevoel. Weten dat je op andere mensen kan rekenen, zowel op lichamelijk overleven als op mentaal vlak, geeft je brein rust. Het zorgt ervoor dat je minder moet piekeren over jezelf en hoe je toekomst er gaat uitzien op korte termijn. De groep versterkt je eigen veiligheid. De herkenbaarheid van alle dagdagelijkse gewoonten binnen je gezin versterken dit gevoel van veiligheid nog meer. Je leeft hierdoor veel meer in zone één en dit brengt je veel rust. In je gezin zijn er uiteraard ook taken, zorgen en zelfs de nodige kleine conflicten. Maar zowel als ouder en als kind weet je brein dat deze zorgen zeer minimaal zijn voor wat je terug krijgt. Je kan rekenen op anderen als je ziek wordt, als je plots zonder werk valt, en veel meer. De contacten voelen zeer vertrouwd aan en anderen bieden jou hierin veel veiligheid. Je kent de mensen door en door en deze herkenbaarheid maakt dat je brein veel nauwkeuriger kan inschatten op welke manier angst kan vermeden worden voor jezelf en zorgt ervoor dat je veel minder negatieve prikkels zal ervaren die doordringen naar zone twee en zone drie. Binnen je gezin zal je brein veel aandacht schenken aan je eigen egoïstisch denken. Dit hoeft niet steeds een negatieve bijklank te hebben. Jouw brein is fundamenteel vooral met één ding bezig en dat is jezelf. Wanneer we merken dat je partner en je kinderen mensen zijn die vertrouwen geven, die je eigen veiligheid versterken, waar je op kan rekenen in de (nabije) toekomst, zorgt dit voor zeer veel positieve input en prikkels. Zelfs andere elementen die angst veroorzaken buiten je gezin, zullen minder diep in de zones kunnen gaan omwille van het feit dat je veiligheid zeer sterk aanwezig is binnen je gezin. Wanneer we echter merken dat één of meerdere personen binnen je gezin niet die veiligheid meer kan bieden waar je op rekent, ontstaat er een probleem. We toetsen regelmatig onze omgeving af en wanneer blijkt dat één van deze personen onze eigen veiligheid niet langer versterkt, trachten we ervoor te zorgen dat we er alles aan doen om dit opnieuw te installeren.
64
Het versterkend gevoel van een positief gezin of positieve relatie wil ons brein te allen tijde bewaren en mocht er iets gebeuren waardoor dit gevoel wegvalt, zal ons brein dit trachten te herstellen. We hoeven niet ver te zoeken voor dergelijke voorbeelden, we merken ze bijna dagdagelijks op. Je kind komt thuis met slechte punten op een toets. Hoe ervaar jij als ouder dit gebeuren? Uiteraard komt in de eerste plaats jouw zorgen voor je kind zelf, de veiligheid en rust voor je kind. Maar op de tweede plaats merken we op dat dit ook jou bepaalde impulsen geeft in de nabije toekomst en misschien zelfs op lange termijn. Je eigen gevoel van veiligheid komt even in het gedrang. Je krijgt al snel het gevoel om er iets aan te doen, om ervoor te zorgen dat dit niet opnieuw gebeurt. Goede punten op het rapport van jouw kind geven ook jou een veilig gevoel. Je brein zal ervoor zorgen dat je op één of andere manier gedrag gaat stellen om te vermijden dat je kind in de toekomst slechte punten blijft halen of dat dergelijke situatie zich opnieuw zal voordoen. Een opmerking van slechte punten knaagt aan jouw gevoel van veiligheid binnen je gezin op korte en lange termijn. Je brein ervaart deze aftoetsing als angst – hoe moet ik dit aanpakken, moet ik me zorgen maken, moet ik extra dingen gaan doen, wat als dit blijft duren? Wat betekent dit op lange termijn? Je brein zal al het mogelijke doen om de situatie terug te brengen naar de veiligheid die het ervoor had. Hetzelfde gebeurt wanneer mensen binnen je gezin bijvoorbeeld liegen. Als je een leugen opmerkt of ontdekt, is dit als een aardverschuiving voor de veiligheid die je omgeving jou gaf. Je brein ervaart niet alleen de leugen als angst, het feit dat jouw zeer veilige relatie met de andere een andere invulling krijgt zorgt voor heel veel impulsen. Je brein gaat in overload om alle mogelijke hypotheses te evalueren en je huidige situatie in te schatten. Je verliest op dat moment je eigen veiligheid en je brein zal er alles aan doen om deze veiligheid opnieuw te installeren. Je brein zal trachten de oude situatie terug te krijgen, misschien zelfs door ervoor te zorgen dat je gaat proberen eerlijkheid in je relatie terug een vast item te maken. Liegen mag niet en laat ons afspreken dat we dit niet meer gaan doen. Herkenbaar toch?
65
Dit zijn twee kleine voorbeelden van de betekenis van jouw veiligheid in jouw directe omgeving. Hoe verbazend het ook mag klinken, soms heeft je brein niet liever dan dat alles binnen dit veilig beeld behouden blijft en niet verandert. Herkenbaarheid en veiligheid gaan hand in hand. Beide voorbeelden zijn de moeite om voor jezelf is dieper op in te gaan aan de hand van het gedragsschema. Hoe ervaar je dit en wat merk je op wanneer zoiets gebeurt bij jezelf? Welke impulsen krijgt jouw brein binnen en hoe ver dringen deze impulsen door tot jouw zone twee of drie? Het is een sterke oefening die je brein zal toelaten om jouw afwegingen naar reactieprikkels te herevalueren in de toekomst. Je kan jezelf ook een stap voor zijn als je dit echt wilt en je brein nog meer ondersteunen in dergelijke omstandigheden. Waarom praat je niet met je kind bijvoorbeeld over de situatie van slechte punten. Toets op voorhand al af bij jezelf en bij je kind hoe jullie beide dergelijke situatie zouden aanpakken. Het voordeel hierbij is dat dit op die manier gebeurt in zone één bij beide gesprekspartners. Op die manier kan je je eigen beeld bijschaven en zal dit meer veiligheid geven naar de toekomst. Als je dit moet aanpakken wanneer het zich voordoet, is de kans groot dat minstens één van jullie beide zich in zone twee bevindt. Zoals we ondertussen reeds weten geeft dit heel andere impulsen en reactieprikkels met alle gevolgen vandien. Hoe moet je nu kijken naar gedrag van anderen? Je kan het gedrag van anderen in jouw omgeving, na wat oefenen, vrij snel indelen in hun verschillende zones. Gedrag in zone één zou je de minste zorgen moeten baren. Wanneer de ander gedrag stelt vanuit zijn of haar zone één zijn alle mogelijkheden aanwezig voor een rationeel gesprek of discussie in alle veiligheid. Zolang het gestelde gedrag uit de ander haar of zijn zone één komt, is er weinig tot geen reden om te panikeren. Het is de meest veilige en productieve vorm van sociale omgang tussen mensen waarbij alle ruimte tot rationele overwegingen en het luisteren naar argumenten kan benut worden. Jij kan ervoor zorgen dat door jouw gedrag de ander in zone één optimaal kan
66
verblijven. Door het vergroten van de input van informatie binnen sociale omgang in zone één (zoals leren, lezen, oefenen, ...) creëer je mogelijks meer scenario’s die aan kracht winnen in hun sociale context. Op die manier zorg je er niet alleen voor dat jouw eigen zone één groter wordt, maar slaag je er veelal ook in om anderen te laten reageren vanuit hun zone één. Een belangrijk gegeven zijn natuurlijk, zoals ik voordien heb vermeld, jouw mogelijkheden tot eigen ontwikkeling die zullen maken hoe sterk je bent om hierin te slagen. Wanneer we merken dat gedrag zich stelt vanuit zone twee of zone drie, is het zeer belangrijk om in te kunnen schatten welke triple f keuze zich voordoet bij de ander en bij onszelf. Ook hier is het een kwestie van leren inschatten welke F bepalend is voor de reactieprikkel vanuit je brein. Hetzelfde geldt uiteraard voor de inschatting van de ander binnen de gegeven sociale context. We benoemen dit vaak verkeerdelijk als karakter, maar dit is de meest aansluitende eigenschap die we hiervoor in onze taal gebruiken. Iemand die sterk agerend (agressief) en extravert gedrag stelt vanuit een reactieprikkel, heet al snel een opvliegend karakter. Een brein waarbij de Fight duidelijk het sterkste kanaal is voor de verkregen gedragsprikkel. De verhoudingen tussen de twee F’s bepalen al snel ons ‘karakter’ en hoe mensen naar ons kijken en met ons interactie zullen aangaan. Deze kanalen, bij jezelf en bij anderen, correct kunnen inschatten in diverse situaties, en bij diverse prikkels vanuit zone twee en zone drie, zullen mee bepalend zijn naar jouw mogelijkheden in sociale context. Gedrag gesteld vanuit zone twee geeft een extra emotionele prikkel ( lees biochemische interne reactie) waarbij de kracht ervan evenredig invloed heeft op de combinatiemogelijkheden en de uitkomst ervan. Zoals bij tunnelvisie, zorgt de biochemische reactie ervoor dat hersenonderdelen en hun netwerk deels zullen worden onderkend, hun hiërarchie verliezen ( kracht) of zelfs deels afgesloten zullen worden van de uiteindelijke besluitvorming. Dit gebeurt zowel bij een versterkende ervaring als bij een negatieve ervaring ( angst). Wanneer we versterkt worden in onze veiligheid, valt een deel van onze zintuiglijke input
67
weg of wordt er veel minder aandacht ( kracht) aan verbonden. Omgekeerd is dit uiteraard ook het geval. Veel minder onderdelen zijn betrokken bij de strijd rond reactieprikkel en de rationaliteit en haar combinatiemogelijkheden verliezen heel veel invloed. Deze reactieprikkel komt uiteraard veel sneller tot realisatie in zone twee omdat veel minder elementen betrokken worden bij de beslissing tot het te stellen gedrag. Nog meer dan zone twee zal de prikkel, de biochemische reactie en de gevolgen ervan in zone drie voor de onderdelen in de hersenen en hun netwerk, invloed uitoefenen op de keuze van het te stellen gedrag. Deze zone is vanuit de ontwikkeling en het ingebouwde eigengerichte systeem van de mens, bijna puur reactief. Het kortsluiten van het netwerk en haar onderdelen moet de snelheid van het te stellen gedrag optimaliseren. Of zoals je zou kunnen stellen, eerst reageren en later zien we wel wat we er mee gaan doen. De gedragsreactie dient in die mate zo snel te gebeuren dat er geen tijd meer is om een afweging te maken naar optimalisatie. Dit is een hier en nu, bijna zonder enige vorm van rationalisatie of het even creëren en evalueren van mogelijke scenario’s. Vooral hier merken we zelf dat we eigenlijk geen vrije wil hebben in ons handelen. Hier valt het pas echt op dat we niet echt over vrije wil beschikken maar dat de prikkel van het te stellen gedrag ontstaat in onze hersenen zonder bijna enige mogelijkheid tot beïnvloeding door een zogenaamd moreel godsbestanddeel. Meer voorbeelden rond gedrag bespreken we in de volgende hoofdstukken.
68
Ontwikkeling van het brein Zijn we in staat om zelf onze zones en grenzen te versterken en misschien zelfs te veranderen? Hebben we enige invloed op welke prikkels tot in welke zones geraken? Om dit te kunnen bekijken moeten we eerst enkele dingen duidelijk vaststellen. In de eerste plaats is het duidelijk dat je niet meer kan doen dan werken met het materiaal dat je hebt meegekregen. Je brein is van jou en aan dit gegeven kan je bijna tot niets meer veranderen. In de tweede plaats moeten we ook duidelijk stellen dat de neurologische mogelijkheden tot verandering beperkt blijven tot dat wat in realiteit mogelijk is. Een voorbeeld hiervan is een persoon waar een onderdeel van het brein afgestorven is door een herseninfarct of bij personen die lijden aan split-brain syndroom. In onze huidige realiteit kunnen we hier niets meer aan veranderen. Misschien dat de wetenschap in de toekomst het mogelijk maakt dat andere onderdelen hun taak gaat overnemen of dat we in staat zijn om nieuwe onderdelen aan te maken. Dit is echter vandaag nog niet het geval en dus moeten we werken met wat de huidige realiteit voortbrengt. Een derde element dat we ook zeker ter sprake moeten brengen is de invloed van stimuleren ten aanzien van leeftijd. We kunnen duidelijk stellen dat je op jonge leeftijd nog zeer veel mogelijkheden hebt om je brein in allerlei richtingen te laten ontwikkelen. Naarmate je ouder wordt worden deze mogelijkheden ook meer beperkt. Toch kunnen we stellen dat we zelfs als volwassene in staat zijn om onderdelen en verbindingen verder te ontwikkelen en zelfs meer kracht te geven dan voordien. We zijn in staat als mens om ons brein aan te passen waar mogelijk. We slagen er in door stimulering om ons brein effectief te veranderen. Eén voorbeeld hiervan is uiteraard via handmatige ingrepen zoals operaties of via medicatie. Hier gaan we echter niet dieper op in. Wat meer interessant is, is de mogelijkheid tot het veranderen van je brein door impulsen en externe stimulering.
69
Uit een recent onderzoek blijkt dat vormen van meditatie in staat zijn om echte veranderingen aan te brengen in je brein. Zo kan mindfulness er bijvoorbeeld voor zorgen dat de cortex singularis anterior sterk beïnvloed wordt. Dit onderdeel in je hersenen zorgt voor zelfregulatie en het onderdrukken van spontane reacties. De activiteit van dit gebied verhoogt merkbaar. Daarnaast bleek het aantal hersencellen in de hippocampus ook te groeien, een gebied waar omgegaan wordt met emoties en geheugen ( University of British Columbia). We zijn dus weldegelijk in staat om via stimulering onderdelen krachtiger te maken en effectief neurologisch groei te bevorderen. Uiteraard zal niet alleen mindfulness dergelijk werk kunnen verrichten, elke vorm van stimulans zal op een of andere manier in staat zijn om onze hersenen te bewerken. Onze hersenen blijken dus steeds meer een organisme te zijn dat in staat is om zichzelf aan te passen waar nodig of misschien zelfs waar we dit wensen. Tot op een bepaald niveau is het dus mogelijk om elementen waar we niet sterk in zijn, te trainen en te stimuleren zodanig dat we veel sterker worden. Hetzelfde geldt uiteraard voor de domeinen waar we wel sterk in zijn. Deze worden meer gestimuleerd en worden steeds sterker. Welke technieken welke invloed hebben op het brein en haar ontwikkeling is nog niet zeer duidelijk. Het onderzoek rond Mindfulness en meditatie is een zeer goed begin maar het is evident dat dergelijke resultaten ook uit andere stimulaties voortvloeien. Je leerkracht vroeger zal wel eens verteld hebben dat je brein een spier is en dat dit getraind moet worden zoals alle andere spieren. Er zit meer waarheid in dan dat je leerkracht neurologisch kon bewijzen op dat moment. Het tegendeel is echter ook waar. De onderdelen en hun verbindingen die we niet langer stimuleren, worden in razendsnel tempo zwakker. Dit is minstens even belangrijk. Misschien zijn we in de toekomst in staat om een bepaalde herkenningsquota te koppelen aan onze hersenen en ons lichaam waardoor het mogelijk is om, binnen de realiteit, gericht personen te gaan stimuleren op bepaalde vlakken.
70
Denk maar aan talenten binnen muziek of sport. Dit opent zeer veel mogelijkheden naar de toekomst. De vraag is echter of we in staat zijn om de nodige ethische vraagstukken hierrond op te lossen. Wat wel duidelijk kan gesteld worden is dat het brein één van de belangrijkste onderdelen is naar scouting van talenten, ook binnen topsport. Teveel merk ik op dat sportscouts enkel kijken naar de fysiologische en motorische mogelijkheden van jonge spelers. Ze vormen zich wel een idee van het karakter van de speler, maar hebben geen enkele basis om hier een correct oordeel rond te vellen. Nochtans is dit zeer belangrijk naar de mogelijkheden van de speler in de toekomst, net als zijn of haar relatie met de mensen rondom. Het is mijn stelling dat de beweging omgekeerd dient te gebeuren. Een topsportcoach zei me vroeger dat ze lange mensen moesten nemen om de simpele reden dan je ze als coach niet kan laten groeien. De fysieke mogelijkheden moeten dus aanwezig zijn. Dit is begrijpelijk. Nochtans geldt dit evenzeer voor het brein en haar zones. Pas wanneer het brein mogelijkheden vertoont naar topsport, dan zou je moeten gaan kijken naar de fysieke mogelijkheden. We zijn in deze realiteit meer in staat om iemand te laten groeien dan dat we het brein gericht kunnen veranderen. Ondertussen zijn er ook wereldwijd projecten opgestart die kaderen binnen een zelfde neurologische visie gericht op de motorische ontwikkeling van de mens. Deze projecten zijn voornamelijk gericht op kinderen en jongeren waarbij ook daar het ontwikkelen van de onderdelen en hun ( onderling) netwerk de basis vormt. Steeds meer sluit de wetenschap vanuit bewegingsleer en vergelijkbare afdelingen zich aan bij de belangrijkheid van de neurologische ontwikkeling voor later verfijnde motorische ontwikkeling. Zijn we allemaal in staat om genie te worden bij onze geboorte of worden we beperkt door onze biologische mogelijkheden? Steeds meer lijkt het er op dat het een combinatie is van de twee. Wanneer biologisch alle elementen aanwezig zijn voor een maximale ontwikkeling van delen van het brein én we er in slagen om de juiste gebieden te stimuleren, zien we dat ons brein in staat is om gebieden extra sterk te laten ontwikkelen. De kunst is echter deze gebieden te ontdekken bij de geboorte en de mogelijkheden hebben om deze maximaal te ontwikkelen.
71
Uit verschillende studies is gebleken dat er zelfs sprake kan zijn van ‘overlaps’ in je hersenen. Door de stimulatie en de biologische mogelijkheden naar waarde te schatten en te ontwikkelen is ons brein in staat om onderdelen te verbinden met elkaar die bij ‘normale’ mensen nooit verbonden zijn, of toch niet in die mate dat er sprake kan zijn van overlapping. Het is op deze manier dat talent zich onderscheidt van de normale mens. In hoeverre kunnen we deze evolutie hanteren binnen het gedragsschema en de vaststellingen die we gemaakt hebben rond ons brein en ons gedrag. Wat de toekomst gaat brengen is nog onduidelijk, wel kunnen we stellen dat we ook ons brein kunnen veranderen binnen onze realiteit door middel van stimulering. We hebben dus ondertussen reeds mogelijkheden om te leren hoe we op een betere manier kunnen omgaan met veiligheid en angst, hoe we onze eigen zones kunnen versterken. We zijn dus in staat om zelf invloed te hebben op de prikkelcombinaties en de reactieprikkel die volgt. Voorlopig is de keuze van methodiek echter nog te algemeen en kunnen we niet gericht aangeven welke methode voor wie juist past binnen zijn of haar realiteit. Dit is vooral het gevolg van het top-to-bottom denken van onze tijd. We bekijken het reeds gestelde gedrag en van daaruit gaan we methodes organiseren. Wanneer we in staat zijn om ons beeld rond gedrag te veranderen zullen we ook in staat zijn om de juiste methodes aan te bieden per individu in zijn of haar eigen realiteit. In de volgende hoofdstukken gaan we dieper in op enkele thema’s uit de praktijk. We vertrekken steeds vanuit dezelfde basis, namelijk het gedragsmodel en de achterliggende theorie ervan. Telkens trachten we ook tips mee te geven die je kan hanteren in het dagelijkse leven om tot een positievere constructieve relatie te komen met jouw omgeving.
72
STRAFFEN IS ZINLOOS Algemeen Wanneer we dieper ingaan op het gedragsmodel en hoe onze hersenen functioneren, herkennen we vrij snel de basis waarop wij en onze omgeving gedrag ontwikkelen. De eerste belangrijke stap om te gaan werken met dit gedragsmodel is het besef dat elk gedrag in de meest objectieve beschouwing uiterst individualistisch is. Geen enkel persoon (lees ‘brein’) is hetzelfde en het is absoluut onmogelijk om gedrag te lezen enkel vanuit jouw ervaringen en jouw kennis, laat ons zeggen vanuit jouw brein. Eén van de grootste misverstanden die bestaan over gedrag in relatie is het lezen van de gedachten van de andere. Jouw interpretatie is steeds gebrekkig en dus per definitie slecht werk. Het zijn vooral mensen die in staat zijn om zeer veel (gedrags)hypotheses te bekijken buiten hun eigen ervaringen en dus een krak zijn in het out-of-thebox denken, die beter in staat zijn om hier een beeld te vormen dat meer aansluit bij de realiteit. Niet veel mensen hebben van nature deze eigenschap en nog minder mensen ontwikkelen deze actief. Dit vooral omdat het een vorm van onveiligheid kan meebrengen die zeer uitputtend is voor je eigen brein. Met dit gedragsschema hopen we hier een oplossing te bieden of op zijn minst een vlot werkbaar kader. Bevindt hij of zij zich in de rationele zone of niet? Is het gedrag dat ik opmerk een uiting van een emotionele gedragsprikkel of niet? Hoe wij kijken naar gedrag binnen onze sociale omgeving, is absoluut. Het is daarom dat wij aanraden om de kadering intensief te oefenen, al dan niet vanuit een metapositie, om zo sterker te worden in het interpreteren van gedrag en onze eigen reactie op dit gedrag. Straffen? De basis van straffen, zoals wij ze nu kennen, is het hanteren van een corrigerend middel om gelijkaardig gedrag ( van de ander) in de toekomst te kunnen vermijden of het aangeven van een maatschappelijke of sociale grens voor deze persoon en eventueel anderen. Deze moet hierdoor liefst iets bijleren, maar vooral het gedrag moet onmiddellijk stoppen.
73
Wat opvalt, is het feit dat straffen vrijwel uitsluitend bekeken worden vanuit een correctie naar gedrag van de ander. Er is weinig of geen literatuur of onderzoek naar wat dit betekent voor de persoon die straft. Een eerste item binnen straffen is na te gaan op welke manier iemand reageert wanneer die persoon een straf uitspreekt. Hoe je het ook draait of keert, in elke situatie is het telkens één persoon die de straf uitspreekt naar de persoon die gestraft wordt, al dan niet na overleg met anderen of in hun bijzijn. Welke invloed heeft dit op de persoon die straft? Criminologie legt zich toe op dit vakgebied, waarbinnen reeds zeer veel en zeer sterke onderzoeken zijn verricht naar straffen en onderzoekmethodes. Zonder twijfel is de waarde hiervan zeer sterk. We missen echter nog een deel waarbij het onderzoek zich toespitst op de ervaringen van de persoon die straft. Een straf geven aan iemand anders, in welke context dan ook, zorgt voor zeer veel gevoelens en gedachten. Het is een ervaring die veel mensen kennen en waarbij ontegensprekelijk ambivalente gevoelens en een mix van selftalks op de voorgrond treden. Een voorbeeld hiervan is het Stanford experiment waarbij een groep studenten ingedeeld werden in enerzijds gevangenen en anderzijds cipiers. Willekeurige studenten kregen plots een label toegewezen inclusief de realiteit en de gevolgen van dit label. Cipiers kregen gezag, orders en verantwoordelijkheid terwijl gevangen zich volledig in de rol moesten verdiepen en dit ondergaan. Zij werden opgesloten, beschuldigd en gestraft wanneer de regels en de controle dit eisten. Terecht is het experiment vroegtijdig stopgezet omwille van de vele wantoestanden die zich hebben afgespeeld binnen beide groepen. Hoewel het onderzoek zich vooral heeft toegespitst op gezag, merken we toch ook hier de gevolgen voor personen die een straf bepalen en uitspreken. Het feit dat ‘straf geven’ en ‘gezag hebben’ veelal samen worden vernoemd in één zin, vertelt ons al veel over de manier waarop we straf geven ervaren. Een minionderzoek dringt zich op. Hoe ervaar jij als lezer het geven van een straf?
74
Zoals we al eerder duidelijk hebben aangegeven kunnen prikkels een positief effect creëren ( versterken ) of een negatief effect ( angst). Het is dan ook duidelijk dat de persoon die de straf uitspreekt vooral positieve effecten creëert ten aanzien van zichzelf en deze ten volle ervaart. Het berispen of straffen van een ander geeft een onmiddellijk gevoel van macht en controle, op zijn minst binnen jouw individuele omgeving. Deze invloed op controle versterkt het veiligheidsgevoel van jou als straffer, zelfs in die mate dat bij het uitspreken van de straf de kans groot is dat je hersenen dit effect ook chemisch gaan ondersteunen waardoor dit ook zeer sterk wordt ingebed in het brein. Iemand anders straffen, of het nu om je eigen kind gaat of binnen een professionele context, geeft een mix van gevoelens maar het verwerven van deze macht en controle over een andere persoon geeft vooral één groot effect – het versterkt onmiddellijk jouw eigen veiligheidsgevoel binnen de sociale context waarin de straf wordt uitgesproken. We moeten hier geen oordeel over vellen, het is nu eenmaal de realiteit en iedereen ervaart dit op dezelfde manier. Wanneer de ander, de gestrafte, niet reactief optreedt als hij of zij de straf hoort, maar zich onderdanig opstelt en jouw straf ( al dan niet ogenschijnlijk oppervlakkig) aanvaardt, versterkt dit nog meer het effect op jouw veiligheidsgevoel in de positie van straffer. Wat hier zeer belangrijk is, is het onmiddellijk herwinnen van controle op gedrag binnen jouw sociale omgeving. Straffen is een ultiem middel of wapen om het verlies van controle op jouw omgeving, hoe klein of groot ook, te herwinnen en opnieuw te installeren. Het herinstalleren van deze controle is noodzakelijk om in jouw rationele zone verder te gaan en om jouw eigen veiligheidsgevoel – welk een deuk heeft gehad- terug te installeren of meer zelfs, te versterken. Geen straf geven leidt veelal tot angstversterking bij jezelf. En opnieuw, dat is het laatste wat je brein wil bewerkstelligen. In de meeste gevallen komen we pas tot het straffen wanneer er zich een actie (en reactie) heeft voorgedaan die voor minstens één van beide personen in zone twee of drie heeft plaatsgevonden binnen de negatieve emotionele prikkelstimulans, namelijk angst.
75
Het is pas wanneer één van beiden zich in deze zone bevindt, dat er nadien een nood aan herstel is van de veiligheidszone voor één of beide partijen. Zolang er door alle betrokken partijen of personen gedrag wordt gesteld dat functioneert vanuit zone één, vanuit de rationaliteit, voelt de ene geen nood om de ander te bestraffen, om de controle terug te winnen. Men is dan in staat om verlies van controle verbaal te herstellen zonder dat dit enige onveiligheid met zich meebrengt. Een kleine discussie tussen leerkracht en leerling over het uniform kan snel beëindigd worden door te poneren dat men de regels moet volgen. Men eist het extern gestelde gezag op. Natuurlijk wordt in deze situaties ook gestraft. Het verschil zit hem echter in het feit dat je een straf uitspreekt omdat externe invloeden dit verwachten, zelfs eisen. Je spreekt als het ware in naam van maar er is geen enkele basisinhoud om te spreken van een echte straf. Dergelijke constructie hanteert men enkel wanneer men de regels wil duidelijk stellen en men hier een gevolg moet geven zoals dit werd vastgelegd in deze regels. Men straft omdat de externe regels aangeven dat je moet straffen. Je spreekt een straf uit vanuit een boodschappersfunctie en er is dus geen enkele eigen betrokkenheid naar de kern van de zaak. Men kan er van uit gaan dat we hier dan praten over alledaags zeer herkenbaar gedrag en gesprekken of discussies in jouw sociaal dagdagelijkse leven. Dit is een zeer belangrijk objectief gegeven en één van de basisvertrekpunten voor de evaluatie van gesteld gedrag en ( de eventueel nog te bepalen) reactie op dit gedrag. Wanneer we bijvoorbeeld binnen de schoolcontext een leerling straffen als leerkracht omdat hij of zij grensoverschrijdend gedrag heeft gesteld, is het belangrijk om te weten of dit gedrag bij één van de partijen een emotionele gedragsprikkel heeft veroorzaakt. De kans is zeer groot wanneer een betrokken partij een straf eist. Indien dit niet het geval is, wanneer het voorval zich dus voor alle partijen heeft afgespeeld in de rationele zone, heeft het geen enkel nut naar inbeddingswaarde en kracht op lange termijn, om te straffen. Louter als boodschapper geef jij de geijkte straf door zoals ze werd vastgelegd in de externe regelgeving. 76
De gestrafte bekijkt en ervaart de straf eveneens in een louter rationele zin en aanvaardt het gestelde supra-externe gezag meer dan waarschijnlijk zonder enige weerstand – indien deze rechtvaardig is natuurlijk. De meerwaarde van deze rationele inbedding naar gedragsregularisatie is eigenlijk nihil naar de toekomst toe. We aanvaarden de straf maar dit heeft geen enkele invloed naar toekomstig gedrag of het creëren van nieuwe scenario’s. In dit boek gaan we vooral dieper in op straf geven en krijgen wanneer je zelf weldegelijk betrokken partij bent, wanneer er geen sprake is van een boodschappersfunctie. Wanneer je als straffer iemand straft, werkt je brein op twee sporen. Eerst en vooral is het een ultieme verbale manier om opnieuw controle te herwinnen over je omgeving op korte en lange termijn. Anderzijds is het uitspreken van een straf ook een krachtmeting naar je eigen (on)veiligheid. We ervaren het gedrag als onveilig en willen er onmiddellijk een eind aan maken. We hebben opgemerkt dat praten of poneren van gezag niet werkt en besluiten op de grens van zone één en twee ( soms al in zone twee) om het ultieme verbale middel te gebruiken. Wanneer we een straf uitspreken, zijn er maar twee mogelijkheden in principe. De gestrafte luistert en legt zich neer bij de straf ( de onveiligheid stopt en je herwint de controle) of de gestrafte reageert (hard) op jouw uitspraak. Sowieso is er geen enkel andere mogelijkheid tussen beide en sta je dus op een kruispunt. Je brein weet dit maar al te goed en het brein van de andere ook. Het is de ultieme beslissing op de rand van zone twee voor de straffer om te vermijden dat de emotionele prikkels te sterk worden en (verder)binnendringen in zone twee en drie. Wanneer de gestrafte de optie kiest voor het beëindigen van het gedrag of het aanvaarden van de straf, treedt er bij de straffer een dubbel gevoel op. Enerzijds een winnaarsgevoel waarbij je je controle terug hebt, veiligheid terug vindt en waarbij versterkende gevoelens naar boven komen. Anderzijds een negatief gevoel waarbij je je af vraagt waarom het zover is moeten komen, waarom de gestrafte deze grens is gaan opzoeken. In de eerste fase heb je enkel deze gevoelens en wint het veiligheidsgevoel sterk. Naarmate de tijd verder gaat en je meer terug binnen je eigen rationele zone komt, krijgt het tweede gevoel meer inpakt. Dit vooral omdat je brein wil achterhalen hoe dit zover is kunnen komen zodat het dergelijke (angst)situaties in de toekomst beter kan vermijden. 77
De waarom vraag begint naar boven te komen en dit heeft twee functies. Enerzijds om je eigen onveiligheid een plaats te geven – waarom stelt hij dergelijk gedrag dat mij onveilig laat voelen en anderzijs zoekt je rationele kwebbeldoos een uitleg om dergelijke situaties te voorkomen naar de toekomst. In deze laatste is het herkenbaar dat een externe uitleg ons het snelst en meest voldoening geeft, onze veiligheid het snelst terug installeert. We houden er niet van om de oorzaak bij onszelf te vinden. Misschien zoeken we ze wel, maar ergens hopen we dan ook dat het niet aan ons ligt. Herkenbaar? We krijgen stilaan een beeld van wat straffen doet voor de persoon die de straf uitspreekt en het doel ervan. Minstens even belangrijk is hoe de gestrafte persoon ( brein) dit ervaart. Een straf, hoe je het ook draait of keert, is enkel nuttig ( niet zinvol!) wanneer je het doel dat je er als straffer mee wil bereiken voor de gestrafte ook effectief bereikt. Vergis je niet, dit doel is duidelijk van ondergeschikt belang voor de straffer, ook al is het maatschappelijk enkel ‘verantwoord’ wanneer je vooral straft om de ander iets bij te leren. We zeggen het allemaal iets te graag. Straffen heeft geen enkel nut wanneer we ermee willen ingrijpen in het (toekomstige) gedrag van de gestrafte in vergelijkbare situaties en om herhaling van negatief gedrag vermijden, liefst zelfs helemaal te bannen. Vanuit ons gedragsmodel zien we dat dergelijk gedrag ontstaat vanuit angst en de reactie daarop via onze triple f maakt dat een straf enkel nut heeft wanneer we een ingang vinden binnen zone twee en zone drie van de gestrafte en we dus verandering kunnen aanbrengen in zijn of haar brein naar scenario’s ( hebben weinig invloed), naar netwerkmogelijkheden of chemische stimuli die het brein opstart. Hier mag het al duidelijk zijn dat dit onmogelijk is. Het is de eerste reden waarom straffen zinloos is. Een straf wordt uitgesproken maar meestal moeten we de straf pas ondergaan wanneer we als gestrafte al een hele tijd uit het conflict zijn en dus uit onze zone twee of drie. Het is dus een rationele beslissing om de straf uit te voeren. De kans dat we deze zelf gaan inbedden in onze scenario’s in zone twee of drie en dat deze veel invloed gaan hebben op gelijkaardige conflicten is zeer klein.
78
Een kort voorbeeld. Jan zit in de klas en gooit met een prop naar een andere leerling. Als leerkracht merk je dit op en je geeft een opmerking aan Jan. Jan voelt zich betrapt, had deze situatie niet voorzien en via angst en onherkenbaarheid bevindt Jan zich plots in zone twee. Hij begint te discussiëren met jou als leerkracht. De verbale discussie neemt in geluidsterkte toe en als leerkracht word je het beu. Je geeft Jan een strafstudie. Jan aanhoort deze straf en wordt plotseling geconfronteerd met een kruispunt. Blijven verder discussiëren, leidt tot meer eigen onveiligheid of de straf aanvaarden en de onveilige situatie zelf stopzetten. Het lijkt er zelfs op wanneer je geconfronteerd wordt met een straf, dat je als gestrafte zelf de keuze plots krijgt om de onmiddellijke onveilige situatie te laten stoppen. Een reddingsboei als het ware. Jan aanvaardt de straf, de situatie stopt onmiddellijk. Pas enkele dagen later moet Jan afwegen of hij de strafstudie weldegelijk gaat doen. Op dat moment zit Jan reeds in zijn rationele fase en bekijkt hij alle voor- en nadelen vanuit een heel ander perspectief. Hypotheses worden gemaakt, scenario’s overwogen en een uiteindelijke rationele beslissing wordt genomen. Jan gaat de strafstudie doen. Tijd maakt dus weldegelijk een verschil. Een tweede reden, en de belangrijkste reden, is echter dat het ontvangen van een straf, indien deze niet ontwikkeld is binnen zone één, steeds een angstprikkel binnenbrengt bij de persoon die gestraft wordt. Een straf krijgen resulteert altijd in het verwerken van een angstprikkel en dus een emotioneel diepgaande negatieve prikkel. Dit versterkt het onveiligheidsgevoel ten aanzien van de gestrafte en maakt de veiligheidszone kleiner of meer toegankelijk voor angstprikkels. Het is dus altijd een slechte zaak! Niet alleen creëer je dit effect als straffer, vanuit de triple f van de gestrafte zal dan ook blijken hoe hij of zij op deze angstprikkel reageert. Toont hij of zij verzet en weerstand naar de binnenkomende angstprikkel (fight) of aanvaardt hij of zij deze (ogenschijnlijk) ( flight)? Ogenschijnlijk, want het is niet altijd even duidelijk wat de inbedding van de angstprikkel teweeg brengt in ons brein en welk effect deze heeft op langere termijn.
79
Het gevoel dat je van binnen kookt van woede ( fightkanaal intern) maar uiteindelijk gedrag stelt van aanvaarding en onderdanigheid (dat past binnen het flight kanaal ) is één van de trucs die ons brein heeft leren hanteren naar de buitenwereld. Noem het sociaal aangepast gedrag stellen om niet tot de emotie van overleving te komen. Een ander en duidelijker woord hiervoor is liegen. Het is één van de eigenschappen die we van jong af aan leren te beheersen om zelf vooruit te komen in het leven en de angst om gestraft te worden leren vermijden. Dit doen we opnieuw puur om onze eigen veiligheidszone te vergroten. We liegen om te vermijden dat we tot een gedragsprikkel komen vanuit onze overlevingszone. Enerzijds omdat we ervaren hebben dat we hier minder controle over hebben als de prikkel toegang krijgt tot zone drie en anderzijds om te vermijden dat we binnentreden in een voor onszelf zeer oncomfortabele zone. Dergelijk gedrag is in deze zin dus de grens tussen zones die binnenkomende prikkels terugkaatst. Bekijk het als een laatste alternatieve vluchtroute die ons brein heeft ontwikkeld en ingesteld. Dit kan uiteraard alleen wanneer taal of gecontroleerde lichaamstaal nog een invloed kunnen uitoefenen op het beslissingsproces. Op het moment dat je als leerkracht de straf uitspreekt, krijg je als gestrafte twee mogelijkheden. De straf als signaal is steeds een angstimpuls die wordt verkregen door de gestrafte. De keuze is dan om verder te gaan of de situatie te beëindigen als gestrafte. Jij hebt dan de keuze, in tegenstelling tot bij een discussie wordt je hier effectief gedwongen omonmiddellijk een keuze te maken. De angstprikkel gaat diep door je zone en je brein herevalueert de mogelijkheden. Het is een nieuw signaal. Het brein van Jan wil te allen tijde vermijden dat er meer angst naar boven komt en de onveilige situatie blijft duren. De plotse sterke nieuwe angstimpuls zorgt voor een herevaluatie. Maar hoe je het ook draait of keert, de straf uitspreken is en blijft een zeer sterke angstprikkel die je toedient.
80
Straffen is zinloos, alleszins voor de gestrafte. Het enige wat je ermee doet is het binnenbrengen van een negatieve angstprikkel bij de gestrafte. Voor de straffer zelf is het ondertussen ook duidelijk. Een ander voorbeeld... Je hebt een gesprek met je kind over het maken van huiswerk. Van bij het begin is het vrij duidelijk dat de meningen verschillen. Jij wilt dat het huiswerk onmiddellijk gemaakt moet worden, het kind vindt dat dit evengoed juist voor het slapengaan kan gemaakt worden. Tijdens het gesprek geven beiden motivaties rond het standpunt. Een eerste probleem dringt zich op. Jij bent als ouder sterker in taal. De kans dat jij langer in zone één zal blijven dan je kind is zeer groot. Al snel merk je deze verandering bij het kind op. Het gesprek is ten einde en ontaardt in een discussie. Als kind merk je dat je je standpunt niet kan verdedigen door taal en beland je in zone twee. Je gaat minder luisteren naar de taal en merkt vooral de lichaamstaal op terwijl je angstprikkels binnenin versterken. Je wil terug controle of op zijn minst dat de angst stopt en in plaats van taal begin je gedrag te stellen dat de situatie moet veranderen. Als kind begin je dan te ageren ( roepen, weglopen,...) of je stopt je eigen taal en plaatst je zelf in de onderdanige positie ( flight). Als ouder merk je dit op en de kans dat de eerste veranderingsactie ( ageren) jou ook in zone twee brengt is zeer groot. Plots zit je in een harde discussie, waarbij geen van beide reageert vanuit het flight kanaal. Woorden slingeren over en weer, gebaren maken duidelijk dat het menens is. Tot plots de ouder het kind straft. Dit kan zowel verbaal als fysiek gebeuren en gebeurt meestal vanuit een korte sprong naar de dieperliggende zone twee. Het enige wat telt is de eigen veiligheid en het herwinnen van controle op de omgeving zonder enig veel rationaliteit. Het kind krijgt een slag. Als ouder merk je je handeling op ( meestal na het gestelde gedrag – wat duidt op nabijheid van zone drie) en je linkerhelft gaat aan de slag met wat je juist hebt gedaan. Je zoekt naar woorden en betekenis om je gedrag goed te praten of aan te geven dat je iets fout hebt gedaan. Je linkerhelft van je brein ( rationaliteit) is niet betrokken geweest voor de beslissing van handeling en zoekt nu naar allerlei
81
mogelijkheden om het gestelde gedrag te rationaliseren. Je kind ontvangt de slag. Deze prikkel duwt het brein van het kind onmiddellijk naar zone drie. Puur vanuit emotie om te overleven zal het of terug vechten of zich fysiek onderdanig plaatsen ( klein maken, wenen, ...). Het kind loopt weg uit de kamer en beide krijgen voorlopig even rustpauze ( als je als ouder natuurlijk het weglopen niet bekijkt vanuit jouw diepe zone twee en irrationeel oordeelt dat het gaat om verlies). Verschillende dingen moeten duidelijk worden wanneer we deze situatie kaderen binnen het gedragsschema. Zolang beide partijen taal gebruiken binnen zone één, is er eigenlijk geen probleem. Het is pas wanneer één van beide ( in dit geval het kind) angstprikkels binnenkrijgt ( door gevoel van verlies van controle, door emotionele prikkels bij gebrek aan taal) dat er zich een probleem begint te stellen. Als ouder merk je deze verandering op en ook jij krijgt plots andere prikkels binnen die maken dat je de situatie opnieuw moet gaan evalueren in je brein. De kans dat ook jij aan deze verandering emoties koppelt is groot en plots zit je beide in zone twee. Taal is op dat moment van ondergeschikt belang, je lichaamstaal en de omgevingsprikkels des te meer. Je begint beide te putten uit de mogelijke scenario’s die je ervaren hebt of die je zelf hebt gecreëerd. Denk niet dat je op dat moment nog in staat bent om zelf rationeel scenario’s te creëren om er gebruik van te maken. Je gebruikt wat je voor handen hebt. Emoties worden sterker, scenario’s worden bepaald en rationele prikkels worden tot een minimum herleid. Als ouder voel je de controle wegvloeien en plots is de enige mogelijkheid om controle terug te winnen, ervoor te zorgen dat jij de controle opeist. Je geeft een straf of je deelt een slag uit. Deze stappen zijn zeer herkenbaar en je kan je als lezer in beide personen verplaatsen. We zijn namelijk allemaal kind geweest en herkennen dit vanuit onze herinneringen. In veel gevallen is de kans zelfs groot dat je zelfs de gevoelens ervaart bij het het ophalen van de herinnering.
82
Ook als ouder herkennen we het onmachtsgevoel en het willen terugwinnen van controle. Het lijkt alsof dat op dat moment het enige was wat je brein wou. De straf geven ( verbaal of fysiek) is een eindpunt. Het is een actie die ervoor zorgt dat jij als ouder uit je emotionele zone twee moet geraken. Soms is dit een actie uit je zone drie ( bijvoorbeeld als je je kind een tik geeft) maar dit kan ook uit je zone twee komen als verbale straf. Het enige doel is het herwinnen van controle en veiligheid en het stopzetten van de (angst)emotieprikkels die de situatie met zich meebrengt. Acties uit zone drie zijn meestal zeer kort en je voelt dat je op dat moment weinig keuze hebt gehad over je gedrag. Het gebeurt zeer snel zonder dat je er bij stil hebt kunnen staan. De straf krijgen zorgt ervoor dat de situatie verandert. Je krijgt nieuwe prikkels binnen als straffer én als gestrafte ( het is niet langer een discussie maar een zaak van onveiligheid en verlies van controle) en maakt dat je brein opnieuw gaat evalueren en een nieuwe beslissingsprikkel moet uitsturen. Opnieuw maak je de keuze van fight of flight. Wanneer de (verbale) straf wordt uitgesproken schommel je tussen zone twee en zone drie. Afhankelijk van de sterkte van je grensontwikkeling gaat deze prikkel door naar je zone drie. Wanneer de straf echter fysiek is ( een pedagogische tik of erger) beland je sowieso in zone drie en zal je brein beslissen in functie van overleven. Het is dus best mogelijk dat wanneer jij als ouder de straf uitspreekt vanuit jouw zone twee dat de straf binnenkomt bij het kind in zijn of haar zone drie. Dit is geen goede zaak en zorgt ervoor dat het ervaren scenario maximaal aan emotionele kracht wint naar de toekomst. Angst wordt in deze situaties naar de toekomst zeer sterk ingebed in het brein van het kind. Beide partijen hebben nood aan rust na dergelijk incident. Meestal zal ons brein nog volle toeren draaien kort na dergelijke situatie. Het is op zoek naar rationalisering en eventuele scenario’s die van toepassing kunnen zijn mocht dit opnieuw gebeuren in de toekomst. We piekeren ons suf naar hoe dit is kunnen gebeuren, hoe we dit best gaan oplossen en hoe we dit beter kunnen aanpakken in de toekomst. De kwebbeldoos van je linkerhelft komt in actie.
83
Vanuit dit voorbeeld kunnen we acties en gedrag, wanneer we dit toepassen in het kader van ons gedragsschema, beter plaatsen. We merken de overgang bij onszelf en bij de ander naar de andere zone beter op, of we kunnen dit nadien duidelijker plaatsen. Dit zorgt ervoor dat we gedrag beter kunnen rationaliseren waardoor we het duidelijker en sneller een plaats kunnen geven binnen onze zone één. Eveneens is gebleken dat straf geven of krijgen een eindpuntactie is die tracht de situatie om te buigen. De vraag is echter of het geven van straf evenredig is met jouw bedoeling. Het enige doel van beide was tenslotte om uit de onveilige zone te geraken en terug binnen de veilige zone één te vertoeven. Het middel dat ervoor gebruikt is, de straf, heeft er enkel voor gezorgd dat één van beide partijen uit zijn of haar zone twee is geraakt. Als ouder hebt je opnieuw controle herwonnen waardoor je langzaam terug naar zone één daalt. De andere partij echter heeft een emotionele respons gebruikt uit zone twee of drie om de situatie te beëindigen en terug naar veiligheid af te dalen. Dat dit laatste geen goede zaak is, is duidelijk. Het brein van de gestrafte ervaart dit als een zeer zwaar verlies naar de toekomst. Zelfs al heb je je neergelegd bij de straf om uit de onveiligheid te geraken, wanneer je brein hier later zal op terugkomen blijft vooral het gegeven spelen dat je door middel van een harde angstimpuls alle controle bent kwijtgeraakt over de situatie. De enige mogelijkheid was de controle van de ander te aanvaarden, een nefaste ontwikkeling voor je brein als gestrafte. Dergelijke machteloosheid ervaren door je eigen brein zorgt voor heel veel negatieve ontwikkelingen op lange termijn. Je brein wordt er (nog is) op gewezen dat er situaties zijn in de toekomst waar je geen eigen controle over je veiligheid kan uitoefenen tenzij deze te ondergaan en dat deze situaties ook kunnen plaatsvinden tussen mensen. Je brein maakt zich zorgen en terecht. De kans dat bij dergelijke discussie in de toekomst, het ervaren scenario of de angst snel terug aangehaald gaat worden door het brein is evident.
84
Het zal maken dat het kind in de toekomst bij dergelijke discussie, sneller krachtige prikkels ervaart vanuit de emoties van het ervaren scenario, en de angst zal voorrang hebben op de andere prikkels bij het beslissingsproces. Door te straffen zorg je er dus voor dat de ander sneller vanuit zone twee of zone drie een actie zal ondernemen. Of het kind nu telkens de flightkeuze maakt of op een gegeven moment de fightkeuze, beide zullen sneller van toepassing zijn in de discussie en zorgt ervoor dat het in de toekomst moeilijker wordt om een rationele veilige discussie te houden tussen beide partijen. En het is dat laatste wat maakt dat de zone één sterker wordt en de veiligheid versterkt in een relatie. Meer gedrag of bedenkingen zullen verdoken blijven of niet uitgesproken worden om te vermijden dat een discussie zal ontaarden in een gelijkaardige situatie waarin de straf werd gegeven. Het bizarre is dat je als straffer een straf uitspreekt om een onveilige situatie te beëindigen terwijl er veel alternatieven zijn die veel beter werken in dergelijke situatie. Toch zien we dat ons niet getraind brein te weinig kracht geeft aan deze alternatieven om er gebruik van te kunnen maken in dergelijke situaties. We moeten ons brein dus trainen om betere keuzes te maken. Als titel van dit boek heb ik straffen is zinloos genomen. Ik heb het vraagteken of uitroepteken weggelaten, omdat ik vind dat iedereen zelf moet beslissen of het geven van straf een meerwaarde kan betekenen in jouw leven. Het enige wat ik ervaren heb in de praktijk is dat een straf geven of krijgen altijd resulteert in angst voor de ontvangende partij en het zelden een goede zaak is op lange termijn. Ons brein is broos maar tegelijkertijd onthoudt het weldegelijk scenario’s die zeer sterk zijn ingebed voor een heel lange tijd. De meerwaarde die het geeft aan de partij die de straf uitdeelt, lijkt veel sterker dan de meerwaarde die wordt gegeven aan de partij die de straf krijgt. Deze is nihil, integendeel zelfs. Het stopt een onveilige situatie op zeer korte termijn, dat wel, maar op lange termijn haalt bijna elke veilige relatie onderuit. Niet elke straf heeft dezelfde gevolgen, voor beide partijen. Wanneer je een boete ontvangt omdat je door een rood licht bent gereden, ontvang je ook een straf. De agent in kwestie blijft comfortabel in zijn of haar zone één. Hij doet
85
gewoon zijn werk en stelt vast (hopelijk). Jij ontvangt de straf maar buiten een ongemakkelijk gevoel en wat irritatie, zal er normaal geen sprake zijn van een diep doordringen van emotionele prikkels in je zone twee of drie. Misschien heb je door ervaring van vroegere straffen al geleerd door je eigen bedenkingen en emoties verborgen te houden voor de agent? Je stelt dus schijnheilig verdoken gedrag om de situatie niet te laten exploderen. Het hoeft gezegd te worden, en dit voorbeeld geeft dit duidelijk aan, dat dergelijke straf binnen de rationaliteitszone weinig tot geen effect heeft op lange termijn. Het is een straf, zoals ik al eerder had vermeld, vanuit een supra-extern gezag en de agent is de boodschapper. De kans dat je de eerste weken goed oplet wanneer je aan lichten komt is groot, maar dit is snel vergeten. De frustratie blijft echter dieper ingebed. Het scenario heeft geen enkele positieve waarde aan inbedding in ons brein op lange termijn. Dus ook hier heeft straffen weinig zin tenzij op korte termijn even de grenzen duidelijk te maken. Eens we in zone twee of drie komen bezit dergelijk rationeel scenario geen enkele positieve invloedskracht naar onze beslissingsprikkel.
86
Grensoverschrijdend gedrag Wat is grensoverschrijdend gedrag? Sinds mensenheugenis creëert de mens in zijn sociale omgeving grenzen. Vanaf de negentiende eeuw worden deze grenzen ook schriftelijk genoteerd in een maatschappelijk wetboek. Naarmate de maatschappij ontwikkelt, worden wetten en regels aangepast waar nodig, zij het meestal met een serieuze achterstand ten aanzien van de realiteit die steeds sneller evolueert. Eén van de conflicten die we de laatste vijftig jaar zien toenemen is het afgrenzen van reactief gedrag ( fightkanaal) binnen de sociale context. Het element dat sinds het ontstaan is ingebed in onze hersenen – vechten om te overleven – wordt minder aanvaard in onze huidige westerse maatschappij. We horen ontwikkeld te zijn. Iets wat miljoenen jaren noodzakelijk was, blijkt tegenwoordig ongewenst. Het is zeer de moeite om hier dieper over na te denken, alsof we met het schrijven van enkele teksten de natuurlijke ingeslepen biologische reactie teniet kunnen doen. Verstandiger is om binnen deze geschreven wetten en omgangsregels de realiteit van de ontwikkeling van ons brein steeds af te wegen naar het gestelde gedrag en de maatschappelijke normen. Dit moet, zoals reeds meermaals aangehaald, uiteraard steeds individueel gebeuren, vooral lettend op het feit dat individuele mogelijkheden en ontwikkeling van het brein op neurologisch vlak uniek zijn. Momenteel is het zo dat onze geschreven wetten een uitkomst zijn van de grootste algemene deler.
Wat we tien jaar geleden dachten of toch het grootste deel van onze maatschappij, verandert nu in tekst. Niet alleen lopen we mijlenver achter, erger nog, we gaan grenzen stellen vanuit de grootste algemene deler. Niet iedereen is het er mee eens, maar als de meerderheid dit juist vindt, wordt dit een grens.
87
Dit zorgt er uiteraard voor dat we van bij de start al weten dat niet alle mensen deze grens zullen of kunnen respecteren. We weten eigenlijk al van bij het begin dat er een aantal mensen deze grens zullen overschrijden en misschien terecht, gelet op het feit dat ze in de eerste plaats al duidelijk hebben laten horen dat ze niet akkoord gingen. De enige manier waarop we dan nog kunnen reageren is door te straffen. Een psychiater die ik ken zei vroeger hier rond iets zeer betekenisvol. Wanneer je weet dat hij gek is, hoe kan je hem dan straffen als hij gek gedrag vertoont? Een gek is een gek omdat hij gek verdrag vertoont. Op deze ludieke manier dringt zich een ernstig vraagstuk op. Wanneer we algemeen gedrag gaan normaliseren, op welke manier gaan we dan om met mensen die deze grenzen niet respecteren. In hoeverre kan je spreken van enige vorm van verantwoordelijkheid als het gestelde gedrag een uitkomst is van een evaluatie in ons brein, van een prikkelcombinatie in zone drie bijvoorbeeld. We moeten in de eerste plaats ons dieper gaan ingraven in wie deze persoon is en op welke manier dit gedrag tot stand is gekomen. Daarnaast moeten we opnieuw gaan bekijken op welke manier we willen omgaan met het gedrag dat deze persoon gesteld heeft. Wie moeten we straffen? Diegenen die ons gemaakt hebben, biologisch gezien? Vanuit dit gedragsmodel hebben zij natuurlijk ook hun buit in het zakje gedaan, maar wederom ongewild uiteraard. Zij die ons ervaringen hebben laten meemaken die onze scenario’s, onze grenzen tussen de zones en de kracht van elke zone hebben bepaald? Wie heeft wanneer daar invloed op gehad en op welke manier? Wat is de invloed van beide op het uiteindelijk gestelde gedrag? Is het niet beter om grensoverschrijdend gedrag, als we het dan toch willen bekijken en er iets mee willen doen, grondig vanuit dit standpunt te herbekijken, te herbeoordelen en de oorzaken ervan aan te pakken zodat het naar de toekomst niet meer zal gebeuren? Op dit moment is de wetenschap ervan op de hoogte maar zijn we nog niet zover dat we het brein helemaal kunnen ontleden, laat staan dat we er een standaard kunnen opplakken.
88
Misschien is het in de toekomst mogelijk om grenzen naar binnenkomende prikkels (emotionele) te versterken op één of andere manier en zijn we in staat om onze zones, al dan niet preventief, groter en sterker te maken zodat maatschappelijk ongewenst gedrag onmogelijk wordt gemaakt op een correcte en respectvolle manier. Zoals vele duizenden jaren zijn we op dit gebied nog steeds van hetzelfde bedje ziek. We reageren op de gevolgen, niet op de oorzaak. De medische wereld is al een stap vooruit. Zij weten dat het symptoom koorts bijvoorbeeld een reactie is van het lichaam en gaan van daaruit zoeken naar de oorzaak. Kunnen ze de oorzaak wegnemen, dan verdwijnt de koorts vanzelf. De juridische en maatschappelijke wereld staat hier nog in hun kinderschoenen. Zij maken nog steeds de fouten die medici al honderden jaren hebben ingezien. Ze amputeren als reactie op een gevolg, op een symptoom zonder nabegeleiding. Wanneer Jan een andere leerling slaat, zal hij een straf ontvangen die in verhouding is met het grensoverschrijdend gedrag dat hij gesteld heeft. Als begeleiders, leerkrachten of ouders willen we uitzoeken wat er gebeurt is en waarom Jan een andere leerling heeft geslagen. In veel gevallen ontbreekt het ons aan empathie ( herinner je het feit dat ons brein anders is dan dat van Jan) en correct doorzicht om tot de juiste conclusie te komen. Verschillende valkuilen zorgen ervoor dat we zelf gaan reageren op het gestelde gedrag en via angst trachten te vermijden dat Jan dit in de toekomst zal herhalen. We kunnen onszelf dan misschien wel in enkele gevallen in de plaats zetten van de dader, maar dit is zeker niet altijd het geval. In de eerste plaats gaat onze sympathie uit naar het slachtoffer. We herkennen de angst dat het slachtoffer heeft moeten ondergaan en willen in zijn of haar plaats ervoor zorgen dat dit niet meer gebeurt. Dit doen we veelal via vingerwijzing ( herstel van controle en dominantie) of via een straf. Van nature uit wil ons brein angst vermijden. Situaties waarbij angst naar voor komt bij anderen, in dit geval geslagen worden door Jan, pakken we meestal op steeds dezelfde manier aan. We trachten ervoor te zorgen dat de angst verdwijnt. Wanneer we in een positie zitten waarbij we de mogelijkheid hebben om angst te vermijden voor anderen, gaan we veelal (te) snel over om dit te gebruiken.
89
We herinstalleren veiligheid door onze eigen positie te benadrukken zowel voor het slachtoffer maar evenveel voor onszelf. We willen als het ware de dader van deze angst duidelijk laten voelen dat wij de controle bezitten en dat we niet toelaten om deze aan te vallen en de algemene veiligheid ( en de onze) in het gedrang te brengen. We herinstalleren subjectieve veiligheid wanneer we merken dat Jan onze vingerwijzing of straf aanvaardt ( al dan niet oprecht). De vraag is echter of we niet dieper in moeten gaan op de ontwikkelingen bij Jan die geleidt hebben tot dergelijk gedrag. Misschien moeten we onze natuurlijke empathie voor het slachtoffer meer gaan uitbreiden naar de dader, meer toekomstgericht gaan analyseren en werken in de plaats van een onmiddellijke herinstallatie te willen verwezenlijken. Vanuit het algemene gedeelte rond straffen, is nu duidelijk dat straffen geen enkele meerwaarde heeft naar de toekomst voor de gestrafte toe, integendeel zelfs. Het is zeer nefast voor de verdere ontwikkeling van de gestrafte en dus ook voor de maatschappij in de toekomst. We moeten als maatschappij durven kijken naar mogelijkheden voorbij het grensoverschrijdend gedrag dat zich heeft gesteld en werken naar de toekomst met de daders van dat grensoverschrijdend gedrag. Zij zijn juist een groep die meer en sterkere begeleiding nodig heeft bij het positief ontwikkelen van hun brein. Zo pakken we de oorzaak aan, niet het gevolg en het is de enige manier om een positieve re-integratie te bewerkstelligen en een meer objectieve veiligheid te installeren. Vele mensen denken dat ze alles onder controle hebben. Toch durven ze vrijuit aangeven dat het niet onmogelijk is dat zij ooit grensoverschrijdend gedrag zullen stellen, zelfs moord. Er zit een moordenaar in elk van ons. Het is een cliché maar veel mensen beseffen dat een bepaalde situatie en reacties ook van hen een moordenaar kunnen maken. Deze overweging maakt opnieuw duidelijk dat er bepaalde situaties zijn waarin we nu al weten dat we geen controle (gaan) hebben over ons gedrag. Het zijn scenario’s die ons brein al eens heeft gemaakt maar die we ver en diep wegduwen en waarvan we hopen dat we het geluk hebben dat we nooit in die situatie terechtkomen.
90
Geluk is hier een belangrijk woord want je hebt zoals eerder aangegeven weinig invloed op jouw eigen toekomst en de situaties waar je in terecht zal komen. Het zal je maar overkomen dat je in een situatie zit waarbinnen de emotionele zintuiglijke prikkels zo sterk zijn dat je in de kern van je overlevingszone terechtkomt waardoor je brein bijna alles intern afsluit ( we herkennen dit bijvoorbeeld als je een ongeval meemaakt) en puur overlevingsgedrag gaat stellen in functie van maar één persoon, jezelf. Want draai het of keer het, het egoïstisch overleven is duidelijk boven gesteld aan het sociaal overleven. Logisch ook, het één zou niet zonder het andere kunnen, en maar goed ook. Evolutie is daarin zeer duidelijk. Dit is een moeilijke oefening. We zien het op televisie, lezen het in kranten of horen verhalen van vrienden. We herkennen de mogelijkheid dat dit ons ook zou kunnen overkomen en ons brein analyseert en plaatst deze mogelijkheden binnen eventuele scenario’s. Het grootste probleem is echter dat we deze situaties niet correct kunnen plaatsen omdat onze gevoelens rond deze niet overeenkomstig zijn met het zelf meemaken of moeten ondergaan van dergelijke situatie. We zien schrijnende toestanden op televisie en dit koppelt bepaalde gevoelens aan dergelijke beelden. Dit zal echter steeds in derde persoon zijn. We zijn nu eenmaal niet betrokken. Hierdoor krijgen deze beelden veel meer rationaliteit en zijspoorgevoelens als koppeling dan mochten we de situatie in het echt meemaken. We wenen, voelen ons slecht als we dergelijke beelden zien. We horen de verhalen van een vriend en onze empathie zorgt ervoor dat we zijn of haar gevoelens deels zelf aanvoelen. Het verschil zit hem, zoals veel, opnieuw in de kracht van de prikkels die we tot ons krijgen en de kracht van de gevoelens die hier het gevolg van zijn. Hierdoor zijn we eigenlijk niet echt in staat om ervaringen van anderen zelf in te bedden in ons brein als scenario evenwaardig in kracht. Hoe schrijnend situaties van derden ook kunnen zijn, wij zullen nooit in staat zijn om deze correct in te schatten en in te bedden in ons eigen brein alsof het dingen zijn die we zelf hebben meegemaakt.
91
Grenzen worden vooral bepaald in zone één. Na vele gesprekken en evaluaties worden grenzen aangegeven in een tekst zoals bijvoorbeeld het schoolreglement. Deze tekst is een consensus van vele mensen binnen zone één. Toch hanteert een groot deel van deze tekst situaties betreffende zone twee en drie. Vanuit een rationaliteit hebben we dus grenzen bepaald voor gebeurtenissen en gedrag dat zich meestal afspeelt in zone twee of drie. Grensoverschrijdend gedrag als oppositioneel gedrag naar de leerkracht, naar de ouder of vechten, wordt afgelijnd en een straf bepaald. Zoals ik ook eerder aangaf worden grenzen ook bepaald door de algemene deler. Elke individualisatie wordt teniet gedaan, het gedrag zelf wordt als symptoom bepalend voor de straf. Hier stellen zich toch enkele problemen. Algemeen gedrag als enig grens hanterend element gebruiken lijkt logisch. We kunnen als maatschappij of groep moeilijk grenzen per individu gaan bepalen. Toch is het zeer belangrijk om te gaan kijken naar het individu zelf en na te gaan van waaruit dit gedrag wordt gesteld. We kunnen er niet omheen dat de reden waarom iemand grensoverschrijdend gedrag stelt zeer bepalend is om te besluiten hoe we dergelijk gesteld gedrag moeten aanpakken. We zouden eigenlijk zelfs een stap verder moeten gaan. Niet alleen de reden waarom iemand dergelijk gedrag stelt is van tel, vooral hoe dat brein tot dit gedrag is gekomen is zeer belangrijk. Wat is de voorgeschiedenis en wat zijn de ontwikkelingssituaties binnen het brein? Op welke manier zijn er afwegingen gemaakt? Welke prikkels zijn binnengekomen voorafgaand aan het gedrag en waarom heeft het brein besloten om over te gaan tot dit gedrag? Tenslotte moeten we ons ook steeds afvragen of de persoon in kwestie verantwoordelijkheid draagt voor het gestelde gedrag. Misschien merken we dan pas op dat het vrij logisch was dat deze persoon begon te roepen of vechten gelet dat we alle voorafgaande elementen kennen die invloed hebben gehad op de beslissingsprikkel die heeft geleid tot dergelijk gedrag. We pogen door gesprekken na een incident op zoek te gaan naar de individuele elementen die hebben geleid tot grensoverschrijdend gedrag. 92
We praten als leerkracht of als opvoeder met de jongere wanneer de rust is terug gekeerd en proberen te achterhalen wat heeft geleid tot dergelijk gedrag. Op zich kunnen we er vanuit gaan dat dit een goed element lijkt en zeer noodzakelijk naar de toekomst. Maar we zien veelal dat dergelijke gesprekken, hoe goed bedoeld, teveel valkuilen bevat om enig verschil te kunnen maken. Dergelijke gesprekken vragen een specialisatie wil men enige vooruitgang maken naar gedragsverandering. Valkuilen van een (herstel)gesprek We starten met een klein voorbeeld. Op de speelplaats heeft de leerkracht twee leerlingen opgemerkt die in discussie terecht zijn gekomen. Al snel wordt de discussie een kort gevecht waarbij Jan eerst heeft uitgehaald naar Piet. Beiden worden uit elkaar gehaald en moeten naar de directie gaan voor een gesprek. Zonder in vooroordelen te vallen, is de kans groot dat we ons ongeveer de inhoud van het gesprek bij de directie kunnen voorstellen. Wat is er gebeurd? Waarom heb je geslagen? Om te eindigen met een kleine reprimande en verbale vingerwijzing dat dergelijk gedrag niet kan binnen de school en dat je je straf zonder discussie moet aanvaarden. Als directie, leerkracht of ouder proberen we de situatie te analyseren om tot een goed oordeel te kunnen komen alvorens we een straf uitspreken. Een eerste valkuil is het feit dat we vooral gaan analyseren op basis van wat we merken van gedrag. Welk gedrag heeft zich gesteld en wat kan de reden zijn? Welk gedrag stelt zich nu en merken we enige spijt op rond het gestelde gedrag bij Jan of Piet. Onze natuurlijke sympathie, zoals eerder boven omschreven, zoekt een target. Beide vragen spelen een zeer grote rol binnen dergelijk gesprek en de uitkomst ervan. Bij de eerste vraag zoeken we vrijwel steeds naar wie het grensoverschrijdend gedrag heeft gesteld. Wie heeft de algemene veiligheid doorbroken? We doen dit zelfs in die mate dat het pure objectieve gedrag de regel bepaalt. Wie heeft eerst geslagen? Dit is zeer bepalend aangezien we daar historisch en maatschappelijk van mening zijn dat dit de agressor is. Fysiek reageren is grensbepalend. 93
Daar is de grens overschreden. Dat het vervolggedrag van de andere eveneens grensoverschrijdend is, is mogelijk maar gelet op het feit dat hij niet de agressor is krijgt hij bijna automatisch het label van slachtoffer en verdediging toegewezen. We hanteren op dat ogenblik al een duidelijke indeling: de agressor en het slachtoffer. We koppelen al onze gedachten en gevoelens aan deze labels. Naar de agressor beginnen weerstanden te spelen en de sympathie voor het slachtoffer groeit naarmate de rolverdeling duidelijk wordt. We transfereren als het ware onze eigen ervaringen en gevoelens naar beide rolspelers en geraken hierdoor zeer snel onbewust in tegenoverdracht. Tegenoverdracht is het onbewust spiegelen van je eigen gevoelens en verwachtingen naar de ander en gebeurt veel vaker dan dat we zelf beseffen. We vinden dat de agressor spijt moet betuigen ( want dat zou onze eigen perfecte ik ook doen) en we hopen dat het slachtoffer voldoende veiligheid en aandacht krijgt ( want dat zou onze eigen perfecte ik ook wensen). De rolverdeling in het gesprek wordt snel duidelijk en is één van de grootste valkuilen bij de start. De tweede valkuil dat zich voordoet is ook onze tweede vraag en soms misschien zelfs onze eerste vraag onbewust. Hoe gedragen beide zich tijdens het gesprek ten aanzien van elkaar en (of vooral) ten aanzien van de gespreksleider? Toont de agressor spijt, merken we bij het slachtoffer op dat hij zich krachtig kan en wil verdedigen ten aanzien van de agressor of zien we dat hij wegglijdt en onze hulp nodig heeft? Wat we zien is wat bepalend is. Reageert de agressor zoals onze sociale regels of onze eigen verwachtingen voorschrijven wordt onze weerstand verminderd. Merken we dat het slachtoffer voldoet aan hoe een slachtoffer zich moet gedragen, versterkt dit onze natuurlijke sympathie. Het gedrag dat zich stelt tijdens het gesprek is evenveel waard in onze ogen als het gedrag waarvoor ze zich beide hebben moeten aandienen. Misschien kunnen we zelfs stellen dat het gedrag dat zich afspeelt tijdens het gesprek mogelijks meer invloed heeft op het gesprek en de gevolgen dat wat zich buiten op de speelplaats heeft afgespeeld.
94
Ook in dergelijke gesprekken zoeken wij als gespreksleider de herkenbaarheid op. Is de rolverdeling duidelijk en het gedrag herkenbaar dan blijven wij als gespreksleider rationeel in zone één. Merken we echter op dat één van de hoofdrolspelers zich niet houdt aan de rolverdeling en het voorspelbare gedrag, dan komen we zelf dicht bij de grens van zone twee of misschien zelfs in zone twee tijdens het gesprek. Hier zit dus een dubbele valkuil. Onze eigen positie en op welke manier beide reageren ten aanzien van ons wordt mee bepalend binnen de evaluatie van het gedrag dat zich voordien heeft gesteld. De derde valkuil bevindt zich op het niveau van tijd. Dergelijk gesprek vindt meestal plaats nadat het grensoverschrijdend gedrag reeds gestopt is. Er is dus geen enkele reden meer aanwezig om dergelijk gedrag opnieuw te stellen. Toch mogen we niet onderschatten hoezeer ons brein en ons lichaam de navolgingen nog ondergaat van de vechtpartij. Zijn we ver in zone twee of zelfs in zone drie gekomen tijdens de vechtpartij, blijft ons lichaam zeer alert een hele tijd nadien. Zelfs fysiek blijven de hormonen, adrenaline en noradrenaline, hevig rondzwemmen in ons lichaam en krijgt ons lichaam als het ware een verhoogde staat van waakzaamheid. Hierdoor zullen we veel sneller terecht komen in zone twee en misschien zelfs zone drie dan wanneer we dergelijke verlengde fysieke waakzaamheid niet hebben. Ons brein zorgt er voor dat we een hele tijd na de feiten in staat van hoogste alarm blijven. Het gevolg laat zich raden. Terwijl de gespreksleider in zone één vertoeft, is de kans groot dat minstens één van de andere partijen nog steeds in zone twee bevindt zonder dat je dit opmerkt. Traumaonderzoek heetft uitgewezen dat je tot 72 uur na dergelijk incident fysiek nog steeds in een fase kan zitten van verhoogde waakzaamheid door de ( nor)adrenaline in je lichaam. Dit maakt dat je als betrokken partij meer dan waarschijnlijk niet in staat bent om op een gezond en rationele manier deel te nemen aan dergelijk gesprek. De invloed van je emoties en scenario’s zijn op dat moment nog te groot op je input en beslissingsproces om deel te nemen.
95
Eén van de moeilijkste afspraken die steeds moet gelden is dat je voor dergelijk gesprek waarin de straf wordt uitgesproken, je voldoende tijd moet laten vooraleer je met de partijen rond tafel zit. Traumaspecialisten zijn het er over eens dat, wanneer een dringende reactie zich opdringt, beide betrokken partijen beter niet deelnemen aan het gesprek en dit overlaten aan anderen. Dit heeft grote gevolgen, zeker wanneer iemand betrokken partij is. Zij zullen steeds opnieuw aangeven dat ze absoluut wel betrokken willen zijn bij dergelijk gesprek en aangeven dat ze in staat zijn om dit op een correcte manier mee te voeren. Zij doen dit echter vanuit een beslissingsproces in zone twee en zoeken op die manier een actie die hen kan helpen uit hun zone twee te geraken. Mee aan tafel zitten om te beslissen rond een straf, helpt hen om uit hun eigen zone twee te geraken en om opnieuw controle te installeren. Dergelijk gespreksrecht afgeven zorgt er voor dat zij mogelijks langer in zone twee verblijven en dat is het laatste wat het brein wil. Het brein ziet deelnemen als een mogelijk herstelpunt naar controle, zoals een straf uitspreken ook een eindpunt kan zijn. Als gespreksleider is het zeer belangrijk om op dat moment duidelijk aan te geven dat bij dringende beslissingen je als betrokken partij niet mag deelnemen aan dergelijk gesprek. De valkuil ligt hem dus in de timing van het gesprek. Willen we dat het gesprek neutraal in zone één kan verlopen waarbij alle partijen op een gezonde manier kunnen deelnemen dan moeten we de timing van het gesprek uitstellen tot wanneer alle partijen er klaar voor zijn. Moeten we als gespreksleider overgaan tot het nemen van snelle maatregelen ( zoals time-out) dan moeten we er rekening mee houden dat deze beslissing moet genomen worden zonder de betrokken partijen. Dit wil niet zeggen dat deze niet gehoord kunnen worden voorafgaand aan het gesprek, enkel de deelname aan het beslissingsgesprek is absoluut not done. Een ander element rond timing is iets wat mij echt bezig houdt. Ik heb gedurende jaren zelf in crisisopvang gestaan om onmiddellijk in actie te komen wanneer een crisis zich voordeed binnen de schoolmuren. Uiteraard moet je op dergelijke dringende vraag onmiddellijk reageren en trachten de betrokken partijen terug tot rust te brengen. Wat ik echter telkens opnieuw zag, was de algemene verwachting van een onmiddellijke straf of reactie op het gestelde
96
gedrag door het vermoedelijke slachtoffer, de betrokkenen en vooral ook de supra externe macht. Ik weigerde hier steevast in mee te gaan. Acties die geleid hebben tot bepaald gedrag, vragen tijd om deze grondig en nauwkeurig te analyseren alvorens je over gaat tot een eventuele beslissing. Tijd om dit goed te doen en hierover dieper na te denken én te mogen nadenken, is één van de grootste knelpunten in deze materie. We krijgen als modulator geen tijd meer. Nochtans is deze vorm van tijd zeer belangrijk willen we werken op lange termijn voor alle betrokken partijen. Een vierde valkuil dient zich aan tijdens het gesprek rond timing bij de betrokken partijen, Jan en Piet. Zoals ik eerder aangaf is het gedrag dat zich stelt tijdens het gesprek van zeer groot belang voor jou als gespreksleider. Laat ons even voorstellen dat het gesprek met Jan en Piet plaatsvindt zodra de directeur tijd heeft gevonden om beide te ontvangen. Zij hebben dus even in de gang moeten wachten vooraleer zij binnengeroepen worden in het directielokaal. Tijdens deze periode van wachten heeft hun brein al veel werk verricht. Beide zitten in zone twee en alle mogelijke scenario’s en gevoelens zijn naar bovengekomen en werden geëvalueerd door hun brein. Het brein staat voor een nieuwe inputsituatie en meestal een herkenbaar scenario. Het brein is dus in staat om uit het verleden de nodige informatie te winnen, scenario’s te overlopen en de best mogelijke strategie te ontwikkelen voor de situatie die zich aanbiedt. Opnieuw zal angst hier een grote rol spelen. Bij de directie geroepen worden omwille van dergelijk feit, leidt vaak maar tot één gevolg. Welke straf ga ik krijgen en op welke manier ga ik er voor kunnen zorgen dat mijn straf minimaal is? Hoe gaan mijn ouders reageren, enz. ? Angst. Het brein zal vooral op basis van ervaringen een keuze maken van het gepaste gedrag dat gesteld moet worden om minimaal angst binnen te laten komen. De kans is dus zeer groot dat beide, terwijl ze aan het wachten waren om binnen te komen voor het gesprek, reeds besloten hebben om niet te reageren maar eerder de positie van aanvaarding en spijt in te nemen. Het feit dat beiden
97
staan te wachten in de gang, duidt er bijvoorbeeld al op dat beide een reactieprikkel hebben gemaakt via het flightkanaal. Zij zijn gestopt met actief reageren en als er geen nieuwe negatieve informatie binnenkomt, blijft dit ook zo. De flightkeuze is reeds gemaakt. Wanneer je in staat bent als gespreksleider om geen extra angst toe te voegen aan de situatie van het gesprek zelf, is de kans groot dat beide het gesprek op een aanvaardbare manier voor jou zullen doorlopen en als de straf rechtvaardig lijkt, zal er ook geen vuiltje aan de lucht zijn om het brein van Jan en Piet dit te laten aanvaarden. Wanneer je echter angst gaat toevoegen, kan de situatie snel omdraaien. Zowel Piet als Jan zitten op dat moment nog in zone twee. Elke angstprikkel kan ervoor zorgen dat het brein op dat moment de situatie opnieuw gaat evalueren. Zo kan het vermelden van het verwittigen van de ouders al voldoende zijn voor het brein om uit de flightkeuze te gaan en te kiezen voor het fightkanaal. Stel je voor dat Piet zeer veel angst heeft voor de reactie van zijn vader. Wanneer hij hoort dat zijn vader zal gecontacteerd worden, komen er razendsnel nieuwe angstprikkels binnen bij Piet, zal zijn brein opnieuw evalueren en een nieuwe keuze gaan maken. De kans dat Jan hierop gaat ageren is groot. Het is van alle belang dat je als gespreksleider alle angst wegneemt bij dergelijk gesprek en ervoor zorgt dat dit kan doorgaan op een zo veilig mogelijke manier voor alle partijen. Als je beide niet echt goed kent, kan het snel gebeuren dat je een uitspraak doet die voor veel angst kan zorgen bij één van hen met alle gevolgen vandien. Dit moet te allen tijde vermeden worden. Het snel-snel organiseren van dergelijk gesprek doe je dus best niet. Het is belangrijk de juiste keuzes te maken voorafgaand aan het gesprek willen we ervoor zorgen dat dergelijk gesprek maximaal de moeite waard is. Steek je licht op bij mensen die Jan en Piet kennen, luister naar wat belangrijk is, informeer je goed op voorhand zodat je dit gesprek echt kan leiden en misschien ervoor kan zorgen dat dergelijk gedrag in de toekomst niet meer gebeurt. De enige omgeving waarin dit kan gebeuren op lange termijn is een veilige omgeving!
98
Naast deze valkuilen zijn er nog veel meer zaken waar je goed moet op letten. Heeft Piet de keuze gemaakt tijdens het wachten om te gaan liegen om uit de angst te geraken? Wat heeft zich afgespeeld in hun brein voorafgaand aan het gevecht en veel meer dingen zijn zeer belangrijk willen we echt invloed uitoefenen op de keuzes die hun brein later zal maken. Willen we toegang tot het veranderen van hun scenario’s, dan is dergelijk gesprek geen sinecure en dienen we ons te specialiseren in de aanpak hiervan. Hetzelfde geldt trouwens evengoed voor conflicten tussen kinderen en ouders, jongeren en leerkrachten, enz. Meestal vinden we de tijd niet om dergelijke gesprekken goed voor te bereiden en zijn we al blij als alles vlot verloopt en elke deelnemer de gevolgen aanvaardt zonder moeilijk te doen. Op korte termijn lijkt het alvast alsof iedereen opnieuw de grenzen kent en in de toekomst zij deze zullen respecteren. Willen we echt werk maken van een goede lange termijn aanpak dan kunnen we niet anders stellen dan dat we de keuze moeten maken om de nodige specialisatie hiervoor op te bouwen en tijd vrij te maken. Het effect op lange termijn voor elk van de deelnemers is manifest zeer sterk en positief. Tenslotte wil ik nog één belangrijk thema aansnijden dat ook van toepassing geweest kan zijn in de situatie van Jan en Piet. De vraag dient gesteld te worden wie de agressor is. Volgens onze bepalingen is fysiek contact de grens. Ik geef een ander voorbeeld dat dit thema beter plaatst. Onlangs zag ik in een documentaire deze situatie. Een leerling in de klas zit neer en stelt verbaal grensoverschrijdend gedrag ten aanzien van de leerkracht. Zowel de toon als het volume worden steeds sterker. Op een gegeven moment stapt de leerkracht naar de leerling. De leerling reageert en staat recht. De leerkracht gaat op neuslengte staan van de leerling en het verbale geweld zet zich verder. Dan stapt de leerling enkele meters achteruit en vanuit die positie bedreigt hij verbaal de leerkracht. De leerkracht reageert en stapt opnieuw richting de leerling. Wanneer de leerkracht bij de leerling aankomt, reageert deze laatste fysiek en ontstaat er een kort meer hevig gevecht.
99
In de pogingen van de leerkracht om de controle te herwinnen in de klas, gaat hij fysiek naar de leerling, al dan niet op een dreigende manier. Hij gebruikt zijn lichaam als wapen onbewust in de discussie die bezig is. Wanneer iemand fysiek te dicht bij je komt in een situatie waarin je reeds op de grens of in zone twee zit, versterkt dit het angstgevoel enorm. Nabijheid en afstand zijn zeer belangrijke elementen die spelen in dergelijk conflict. Zij bepalen mee de mate van veiligheid en controle bij beide partijen. Wanneer we merken dat de leerling enkele stappen achteruit zet, zien we dat deze op een niet agerende manier uit het conflict wil geraken en de angstsituatie wil beëindigen. De leerkracht stapt echter opnieuw in de persoonlijke zone van de leerling in een poging de controle definitief te herwinnen. Hieruit volgt echter dat het brein van de leerling de poging als mislukt ziet en nieuwe reactieprikkels dringen zich op. Dezelfde gedragsprikkel wordt gegeven maar het kanaal van flight verandert naar een fightreactie. De leerling slaat toe. In een discussie of in een conflict merk je pogingen op van de andere om het conflict te beëindigen. Fysiek afstand nemen is één van deze pogingen. Wanneer je het goed aanpakt, kan dit een eindpunt zijn in een conflict. Zijn we echter zelf te ver in zone twee verzeild, dan merken we dergelijk gedrag niet op met alle gevolgen vandien. Passen we dit toe op de situatie van Jan en Piet, moeten we vaststellen dat de fysieke agressie misschien een gevolg is van dergelijke escalatie. In hoeverre is de persoon die fysiek reageert dan nog de dader? Wanneer we een straf bepalen is dit een overdenking die zeker moet meespelen. Zelfs wanneer we de straf of een vingerwijzing uitspreken is dit zeer belangrijk. Wanneer je vertelt aan je kind dat hij naar zijn kamer moet gaan, en je merkt op dat hij zich omdraait en naar zijn kamer stapt, is dit reeds voldoende om een passend gevolg te geven aan grensoverschrijdend gedrag. Zelfs indien je kind verbaal blijft reageren. Voor het brein is op dat moment de grenskoppeling reeds gemaakt en toont hij aanvaarding van jouw controle en gezag. Je kan zelfs stellen dat je kind niet eens op de kamer moet blijven. Dit heeft geen enkele meerwaarde naar inbedding in het brein op lange termijn,
100
integendeel zelfs. Als je dan in staat bent om onmiddellijk de veiligheid terug te installeren voor je kind, zet je pas grote stappen vooruit. Elk element dat wijst op aanvaarding van de straf is voldoende. Op zich mag alles daar stoppen en hoeft er geen enkel gevolg verder gegeven te worden. Je kind hoeft zelfs niet op de kamer te geraken, tenzij voor beide wat extra afstand en rust te zorgen. Uitspraken als ‘ blijf deze avond maar op je kamer’ zijn volslagen zinloos. Op het moment dat je kind zich naar de kamer begeeft, is dit de enige reactie die telt en toont het hierdoor aanvaarding van jouw controle en herinstalleert het de nodige veiligheid. Als ouder kan je dan gerust na één minuut of wanneer je zelf terug in zone één bent en rust hebt gevonden, tot bij je kind gaan en een gesprek voeren rond het conflict. Zolang je maar beseft dat de aanvaarding van de grens reeds is gebeurd en je maar één doel voor ogen hebt. Het herinstalleren van veiligheid tussen jou en het kind. Een kamer geldt in die zin hetzelfde als de afstand tussen de leerkracht en de leerling in het bovengenoemd scenario. Eens je dicht bij je kind komt, of in zijn persoonlijke ruimte, is het belangrijk om je stappen goed te overwegen. Je moet goed kunnen aanvoelen in hoeverre de afstand speelt ten aanzien van de emoties van de andere. Een kamer is in deze een duidelijke fysieke afgrenzing van persoonlijke ruimte. Hier binnentreden is overeenkomstig met de leerkracht die fysiek naar de leerling toe gaat, ook al had die zich verwijdert van de andere. Door binnen te treden in deze persoonlijke ruimte, kan dit opnieuw voor angst zorgen bij de andere. Je moet dus heel goed je stappen ( soms letterlijk) overwegen en aanvoelen in hoeverre je veiligheid opnieuw kan installeren in plaats van de angst toe te laten nemen. Binnentreden in de persoonlijke ruimte van de ander, kan er toe leiden dat jij de agressor wordt. Het is mijn ervaring dat bijna elk conflict van zeer korte duur kan zijn. Zeer veel elementen geven aan dat één van beiden of beiden de situatie niet erger willen maken, dat de angstsituatie moet stoppen. Slagen we er in om deze stappen aan te leren en ons hier in te specialiseren, dan zal je ervaren dat je bijna elk conflict kan neutraliseren op zeer korte termijn.
101
Een onderdeel van deze stappen is afstand en nabijheid. Conflicten laten beëindigen door gericht met deze vormen om te gaan is zeer hulpvol. Eén van de uitspraken die me zeer nauw aan het hart ligt is de volgende: ‘je kan geen conflict hebben op je eentje’. Zo ben ik tijdens een discussie met een leerling, zelf uit de klas gestapt samen met de andere leerlingen. De leerling in kwestie bleef alleen achter in de klas en de discussie was beëindigd. Pas nadien, nadat de rust was teruggekeerd bij deze leerling heb ik voorzichtig terug de nabijheid opgezocht om te kijken of er voldoende veiligheid was teruggekeerd bij hem om in gesprek te gaan. De klas fungeerde als het ware als zijn fysieke persoonlijke ruimte op dat moment. Dergelijke reacties zijn niet altijd mogelijk binnen leefgroep verband of in schoolse situaties. Ze werken echter wel zeer goed en geven een ander beeld op hoe je met dergelijke situaties kan omgaan. Als besluit van dit hoofdstuk wil ik nog één ding zeker herhalen. Als het doel van een vingerwijzing of straf het beëindigen van onveiligheid en verlies van controle beoogt, dan is dit reeds geslaagd op het moment dat de ander de straf aanvaardt ( ook fysiek gezien zoals het stappen naar de kamer, afstand nemen,…). Tenzij je zeker bent dat de straf ook lange termijn scenario’s en reactieprikkels kan herindelen in het brein, heeft het vervolg van een straf eigenlijk geen enkele zin. Uren op je kamer zitten louter omdat die uitspraak is gemaakt om controle te herwinnen, is zinloos. De discussie dringt zich dan altijd opnieuw op of we niet consequent moeten blijven met onze uitspraken als ouder of als leerkracht. Wanneer we een straf hebben uitgesproken, moeten we dit zogenaamd volgen en volhouden. Ik vraag me af wat de achterliggende redenering is van dergelijke volharding. Mijn idee hierrond is zeer duidelijk. Doe geen domme uitspraken in de eerste plaats, dan moet je er ook niet consequent naar zijn. Een goed gesprek waarbij veiligheid opnieuw wordt geïnstalleerd, waarbij kwetsbaarheid een thema is van beide gesprekspartners, is veel zinvoller dan het uitvoeren van een straf na een conflict. Het is pas dan dat je echt aan het werken bent rond je brein en haar indelingen op lange termijn.
102
Het is misschien een zeer harde uitspraak maar ik ben er absoluut van overtuigd dat een straf uitvoeren puur omwille van het feit dat je consequent moet blijven met je uitspraken, is pure nonsens. Niemand is er bij gebaat en het zorgt enkel voor mogelijk schijngedrag, schijnaanpassing en interne frustratie. De gevolgen hiervan zullen op lange termijn misschien wel duidelijk worden. Grenzen worden niet geïmplementeerd omwille van het feit dat deze op papier staan maar juist om het feit dat er een erkenning is naar veiligheid door alle partijen in hun relatie ten opzichte van elkaar.
103
Opvoeding Straffen en belonen in opvoedingssituaties zijn vooral de laatste tweehonderd jaar pas een thema geworden. In de zestiende en zeventiende eeuw werd er niet nagedacht over straffen en belonen. Kinderen hadden de plicht om zich correct te gedragen. Wanneer iemand dit niet deed, volgde steeds een straf. Kinderen werden dan opgesloten, kregen een schaamtestraf zoals het dragen van ezelsoren of werden op een fysieke manier terechtgewezen. Dwang en angst waren de enige tools die werden gehanteerd. Fysieke overmacht dikwijls het wapen. Na 1800 kwam een nieuwe visie op opvoeding. Naast straffen werd nu vooral ingezet op belonen. Fysieke lijfstraffen werden achterhaald en er werd vooral veel aandacht gegeven aan het belonen van positief gedrag. Positieve optimalisatie van de ontwikkeling van kinderen werd het uitgangspunt. Tot ver in de achttiende eeuw waren kinderen vooral een ballast binnen het gezin. Rijke ouders gaven de opvoeding door aan een nanny, voor het merendeel van de bevolking werden kinderen ingezet als extra arbeidskracht vanaf de leeftijd van zeven jaar. Verwaarloosde kinderen werden veelal aan hun lot overgelaten. Vanaf de negentiende eeuw werd er aandacht gegeven aan de opvoeding van kinderen. Straffen en belonen werd een belangrijk thema en de maatschappij richtte zich steeds meer op controle en hulp bij het opvoeden van kinderen. Criminaliteit werd toen nog bekeken vanuit het fout lopen van de opvoeding en via jeugdinstituten werd dit ‘genezen’ door het gebruik van een ijzeren discipline. Begin jaren zestig kwam er een nieuwe evolutie rond opvoeding. Veel ouders waren opgegroeid met de ijzeren hand en pedagogische tikken waren meer regel dan uitzondering. Deze ouders zochten naar een manier waarop zij hun kinderen konden opvoeden zonder gebruik te maken van regels en grenzen. Deze kinderen mochten alles en ouders vonden dat je vooral met kinderen in gesprek moest blijven, ongeacht hun gedrag en ongeacht hun leeftijd. Deze anti-autoritaire manier van opvoeden geraakte uit de mode in de jaren tachtig.
104
Veel van deze ontwikkelingen zijn zeer jong. De enige basis voor deze ontwikkelingen was een nieuwe discussie rond de ontwikkeling van de mens. Via grote denkers binnen de psychologie zijn we gaan stilstaan bij de elementen die belangrijk kunnen zijn binnen opvoeding. Het is ook pas sinds die tijd dat we nadenken over de voorafgaande elementen die meegespeeld kunnen hebben bij grensoverschrijdend gedrag als volwassene. Toch moeten we stellen dat tot een twintigtal jaar geleden het vooral de ideologische discussie was die de basis heeft gelegd voor deze ontwikkeling. Het is pas de laatste jaren dat we op een medische en wetenschappelijke manier opvoeding gaan bekijken en dat we dit ook kunnen gaan staven met neurologische bewijzen. We kunnen dus gerust stellen dat opvoeding pas een thema is van de laatste jaren, zeker op wetenschappelijk gebied. In die zin hebben we dan ook nog een hele weg af te leggen. Zeker wanneer we alle elementen moeten gaan onderzoeken en de individualiteit van elke persoon, elk contact en elke situatie in kaart gaan brengen. Opvoeding en relaties binnen een gezin zijn nu eenmaal van een andere aard dan de opvoedingselementen die meespelen binnen het onderwijs. Binnen een opvoedingssituatie heb je een aparte relatie en sociale context. Als ouder bekleed je voor jouw kind verschillende aspecten in hun leven. Het allerbelangrijkste voor jouw kind is de kans op overleven. Jij bent het die controle uitoefent op haar of zijn dagdagelijkse leven en gedrag zodat jouw kind in optimale omstandigheden kan overleven. Dit houdt in dat zij in heel veel facetten letterlijk afhankelijk zijn van jouw handelen en jouw beslissingen als ouder. Gelet op het feit dat deze afhankelijkheid dermate groot is, is het zeer belangrijk te weten dat alle ervaringen die je kind opdoet in haar of zijn leven zeer bepalend zijn voor enerzijds de ontwikkeling van hun biologisch netwerk en de bepaling van welke onderdelen in hun brein al dan niet meer ontwikkelen dan anderen. Eveneens voor de ervaringen die jouw kind heeft en die bepalend kunnen zijn voor het creëren en instellen van de zones en hun grenzen en de daaropvolgende ontwikkelingsmogelijkheden naar scenario ontwikkelingen.
105
Als ouder ben je dus voor heel veel verantwoordelijk, ook al heb je dit niet steeds in de hand. Welke stimulansen je meegeeft aan je kind zijn bepalend voor de verdere ontwikkeling van haar of zijn hersenen. Hoe ouder je kind wordt, hoe groter de zone van de rationaliteit zal worden en hoe meer de kracht en de grootte van de zones in hun plooi zullen vallen. In de eerste fase bij het jonge kind merk je vooral op dat de fase van overleven zeer sterk is. Elke zintuiglijke binnenkomende prikkel zal die fase binnentreden en het gedrag zal hoofdzakelijk vanuit zone drie worden gereguleerd. In een latere fase zal ook de zone van veiligheid steeds sterker worden en kan het brein van het kind gaan differentiëren naar zintuiglijke prikkels en de mogelijke reactie, al dan niet met biochemische ondersteuning. Beide fases zijn zeer belangrijk omdat er vrijwel steeds sprake is van emotioneel beladen reactieprikkels die diep ingebed zijn in het brein. Positieve uitkomsten naar versterking van veiligheid en overleven zijn een absolute noodzaak voor hun verdere ontwikkeling. Als ouder is het jouw taak om in de mate van het mogelijke maximaal positieve uitkomst te bieden aan deze beladen zintuiglijke prikkels voor jouw kind. Negatieve emotioneel beladen zintuiglijke prikkels die uitmonden in zone twee of zone drie (angst) moeten maximaal vermeden worden en indien ze zich alsnog voordoen resulteren in gedrag of ervaring die versterkend werkt voor de positieve ontwikkeling van de zones. In een later stadium, wanneer de rationaliteitszone wordt ontwikkeld en triple F gestalte krijgt, blijft dit principe van versterking van kracht maar vindt er een verandering plaats in de rol die jij speelt voor jouw kind. Er is minder afhankelijkheid vereist van het kind voor het overleven of de eigen veiligheid in de dagdagelijkse contacten en alledaagse handelingen. Jouw rol als ouder bestaat erin, vooral in deze fase, voldoende positieve ervaringen aan te reiken aan jouw kind om de grenzen te versterken, al dan niet met een emotioneel beladen versterkende inbreng.
106
Ook ben je een inspiratiebron naar het ontwikkelen van scenario’s binnen hun brein, jouw gedrag en reacties zullen mee bepalend zijn voor de mogelijkheden die je kind kan aanspreken in het zelf creëren van scenario’s rond hun eigen gedrag en hun uitkomst. Als ouder heb je een grote verantwoordelijkheid. Enerzijds is er de afhankelijkheid die ervoor zorgt dat binnenkomende zintuiglijke prikkels steeds sterk emotioneel beladen zijn waardoor deze dieper worden ingebed en meer kracht ontwikkelen bij een reactieprikkel. Anderzijds ben je als ouder steeds in het (visuele) beeld van jouw kinderen en is de tijdspanne die je doorbrengt met je kinderen van dien aard dat zij grotendeels bepalend zullen zijn voor de input. Naarmate het kind opgroeit tot puber en jongvolwassene worden de grenzen steeds sterker naar het tegenhouden van emotioneel beladen prikkels en door het verschuiven van jou als ouder naar andere personen en vrienden worden deze laatste meer bepalend voor de ontwikkeling van het brein van jouw kind. De overlevingsafhankelijkheid verdwijnt en de plaats wordt ingenomen door hoe het kind zelf kan overleven in de maatschappij. In de huidige maatschappij wordt het steeds meer duidelijk dat ouders minder tijd hebben voor hun kind. Meer en meer mensen worden betrokken bij de opvang en opvoeding wanneer het kind nog zeer jong is. De vraag die we ons moeten stellen is welke invloed dit heeft op het ontwikkelen van de zones en haar grenzen. Zeker bij het zeer jonge kind, waar emotionele prikkels de meerderheid vormen, is het de vraag of ( betaalde) ondersteuning en het opdelen van tijd een goede zaak is. Vooral naar veiligheid en de bovengrens hiervan blijken er zich toch wel problemen te stellen waardoor de ontwikkeling naar gezonde en veilig aanvoelende sociale contacten problematisch wordt. Dit kan leiden tot een steeds aanwezig gevoel van angst en verlies waardoor het kind, afhankelijk van haar of zijn triple f, gaat reageren.
107
Hoe jonger het kind, hoe meer basaal de prikkels en de reactieprikkelontwikkeling. In deze fase wordt bijna alles ervaren als een sterke emotioneel beladen prikkel en kan er nog geen beroep gedaan worden op scenario’s of het geheugen. Vele dingen zijn nieuw en het zijn juist deze ervaringen die bepalend zullen zijn naar de grondslag waarin het brein later zal functioneren. Nieuwe verbindingen worden gelegd, anderen verbroken. Onderdelen worden gestimuleerd naar verdere ontwikkeling, anderen verwaarloosd. Naarmate het kind opgroeit, zal het meer en meer sleutelprikkels ervaren waarin het beroep kan doen op herkenning via het geheugen en via geïnstalleerde scenario’s. Dit zorgt automatisch voor een verandering naar kracht van de binnenkomende prikkels en geeft het kind de mogelijkheid om grenzen te installeren en het uitbouwen van andere zones dan zone drie. Toch moeten we benadrukken dat de overlevingsafhankelijkheid en – onveiligheid hier zeer belangrijk zijn. Het zijn deze elementen die, hoe langer deze duren, de onveiligheid en de emotionele kracht van externe prikkels behouden. Spiegelneuronen spelen hierin een grote rol. Bij de geboorte van het kind zijn deze onmiddellijk aanwezig. Toch is het pas in de relatie met de moeder dat het kind deze spiegelneuronen gaat ontwikkelen. Als een moeder lacht, lacht het kind terug. Deze spiegelneuronen blijken van levensbelang voor ons sociaal gedrag. Door deze interne spiegel begrijpen we beter wat andere mensen bedoelen of voelen, alsof we een kopie maken van de ander in ons brein. Deze neuronen zijn later ook aan het werk als we praten over empathie. We zijn als het ware in staat om de gevoelens van anderen een meer correct beeld te geven voor onszelf door deze te spiegelen. Wanneer de kansen worden gemist om bij de geboorte en in de eerste jaren deze voldoende positief te ontwikkelen, heeft dit een grot effect naar onze sociale ontwikkeling. Angst en stress kunnen de werking van deze neuronen sterk aantasten. Zij zijn de basis voor positieve hechting, gezonde relaties, het ontwikkelen van gevoel voor eigenwaarde, de capaciteit om te relateren en het verwerven van sociale vaardigheden.
108
Deze vroegere hechtingswonden of gebrek aan ontwikkeling van het neurale stelsel zorgt ervoor dat we later zeer snel teruggrijpen naar deze ervaringen binnen omgang met onze partners of op sociaal vlak. Het hoeft niet gezegd te worden dat deze ontwikkeling zeer belangrijk is voor brein in de toekomst. Deze en andere neurologische ontwikkelingen die we ondergaan tijdens onze eerste jaren, vormen de basis voor ons verder leven. Angst dient te allen tijde vermeden te worden willen we hierin op een gezonde manier onze kinderen opvoeden.
109
Tips:
Zorg ervoor dat jij als ouder zeer veel positieve tijd doorbrengt met je kind. Bekijk gedrag vanuit de piramide van afhankelijkheid binnen het gedragsschema. Versterk steeds de veiligheid en vermijd maximaal reacties die angst opwekken. Stel sociale grenzen binnen de fase van rationaliteit of veiligheid. Vermijd conflicten binnen zone twee en zone drie, geef je zelf of je kind de tijd om eerst op een gezonde manier terug te keren naar zone één ( naar een veilig gevoel). Denk eraan, ook met je partner, conflicten waarbij één iemand in zone twee of zone drie zit en angst wordt gegenereerd, zijn zinloos en destructief. Materiële beloningen vergroten het egocentrisme en het egoïstisch denken in sneltempo waardoor deze materialen een noodzaak gaan vormen tot het veilig voelen als kind in plaats van de aanwezige volwassenen. Tracht een variatie aan impulsen te geven aan je kind zodat je kan herkennen welke onderdelen mogelijk een sterke basis hebben voor verdere ontwikkelingen via meer gerichte stimulans.
110
Onderwijs Leerkrachten en opvoeders kennen het allemaal. Grensoverschrijdend tot ernstig problematisch gedrag bij kinderen en jongeren. Hieronder volgt een schets: Jan zit in de klas, let niet op en stoort voortdurend de les door geluiden te maken. De andere leerlingen vinden Jan grappig en lachen regelmatig. Wanneer je Jan aanspreekt op zijn gedrag in groep, wordt hij verbaal agressief, iets wat andere leerkrachten ook al herhaaldelijk hebben aangegeven. Jan wordt regelmatig apart genomen na de lessen om hierover te praten maar zijn gedrag in de klas blijkt niet te veranderen. De ouders worden erbij gehaald en Jan krijgt een strafstudie. Ondertussen weten we al iets meer over hoe gedrag werkt en waarom. Misschien geeft dit zeer herkenbaar voorbeeld jou als lezer nu al een iets andere visie dan voordien. Laat ons dit even verder ontleden. Vanuit het gedragsschema en de achterliggende theorie is het belangrijk dat we gedrag altijd gaan bekijken als een gevolg van binnenkomende zintuiglijke prikkels en de manier waarop het brein van Jan deze gaat interpreteren en doorgeven naar de verschillende zones. Welke zones worden geraakt, welke scenario-ontwikkelings- en bioneurologische mogelijkheden Jan bezit en wat de reactieprikkels en het kanaal zijn die Jan gebruikt. Vooreerst is het dus belangrijk dat we het gedrag gaan ‘ontschuldigen’. Het brein van Jan doet wat het doet en hijzelf als persoon heeft hier geen (morele) keuze. Een tweede en zeer belangrijk element is kijken of het gedrag een gevolg is van een bioneurologische oorzaak. Dit betekent niet zozeer dat we als leerkracht of opvoeder nu overal een EEG-machine moeten gaan installeren maar het is wel een zeer belangrijke overdenking. Een brein dat ergens een stukje mist, ergens stuk is gegaan of beschikt over een (deels) slecht functionerend netwerk kan de oorzaak zijn van het gestelde gedrag. 111
We hebben geen glazen bol maar toch is het een vaststelling dat heel veel mensen hier zeer snel aan voorbij gaan. Het ‘aah, daarom'-gevoel wanneer na medisch onderzoek blijkt dat Jan bijvoorbeeld een split-brain patiënt is, een duidelijk vast te stellen biologische diagnose, is helaas veel voorkomend na heel wat maanden of jaren van conflicten. Hoeveel kinderen met autisme of adhd maken dit niet mee? Wanneer we bovenstaande stappen hebben doorlopen en er blijkt niets mis te zijn op bioneurologisch vlak, kunnen we het gedrag in kaart gaan brengen binnen het gedragsschema. Zowel dat van Jan als dat van jou als leerkracht. Het is opportuun om dit steeds voor beiden te doen zodat je duidelijk de voetsporen kan gaan traceren. De eerste fase is het gedrag van Jan. Hij ageert tijdens de les en maakt geluiden, iets wat sociaal zeer ongepast is uiteraard. Vanuit het vervolg van het verhaal – de vele gesprekken nadien met Jan – kunnen we ervan uit gaan dat het gedrag zich niet afspeelt in de rationele zone. Een cognitieve redenering en aanvaarding zou dan hebben plaatsgevonden in het brein van Jan en het gedrag zou zich niet meer herhalen. Het supra externe gezag zou dan de bovenhand halen. Wat is er dan aan de hand? Het is meer dan duidelijk dat Jan tijdens de lessen emotioneel dragende prikkels ontvangt, enerzijds vanuit het zelf maken van scenario’s door selftalks of anderzijds zintuiglijk vanuit zijn omgeving. Wat hier de oorzaak van is, bekijken we later. Laat ons eerst de keten van het gedrag verder bekijken. De emotionele prikkel(s) in het brein zorgt ervoor dat Jan geraakt wordt in zijn zone van veiligheid. Gelet op het feit dat er geen sprake is van uitzonderlijk of extreem gedrag kunnen we ervan uitgaan dat het de veiligheidszone is en niet de overlevingszone die wordt geraakt. Het brein van Jan ervaart duidelijk een negatief beladen emotionele prikkel ( angst) die zorgt voor een onveilig gevoel. Mocht het een versterkende prikkel zijn zou Jan gedrag vertonen om de huidige situatie waarin hij zich bevindt te behouden of positief te versterken. Dit is duidelijk niet het geval. Integendeel, het brein van Jan oordeelt na het overlopen van mogelijke scenario’s en prikkelcombinaties dat de situatie waarin hij zich bevindt aangepast moet worden.
112
De keuze van de gedragsprikkel is gemaakt, de sterkste prikkel wint en geeft de start van een reactie om de situatie te veranderen. Deze reactieprikkel komt dan in de zone van de triple F. Het sterkst geïnstalleerde kanaal op dat moment wint. Hier kunnen we spreken van een Fight reactie waardoor Jan actief de situatie gaat beïnvloeden met zijn gedrag om deze te veranderen. Door dit gedrag te stellen tracht het brein ervoor te zorgen dat de binnenkomende of zelf gerealiseerde (via selftalks) negatieve emotionele prikkel(s) ophouden. Geluiden maken is dus een gevolg van of een reactie op en situatie om ervoor te zorgen dat Jan zich niet meer onveilig voelt. De keten gaat verder. Het brein van Jan ervaart bij het realiseren van het gedrag dat enkele leerlingen in zijn klas beginnen te lachen. Het is geen uitlachen maar een goedkeurende vorm van lachen waardoor het brein prikkels ontvangt die versterkend zijn voor de veiligheid. Wanneer mensen in jouw omgeving lachen, geeft dit een zeer duidelijke input van veiligheid. De kans bestaat dat het brein dit eerder al heeft mogen ervaren en dat dit scenario het sterkst is geworden omwille van de positieve versterkende zintuiglijke prikkels die binnenkomen na het stellen van dergelijk gedrag. Dit zorgt ervoor dat wanneer de scenario’s overlopen worden, dit scenario heel veel kracht zal uitoefenen op de uitkomst van de reactieprikkel op onveilige situaties in de klas. Niet alleen de situatie verandert en de emotioneel negatief geladen prikkels worden stopgezet, de reactie zorgt er ook voor dat de situatie plots versterkend wordt voor Jan. Dit scenario, gelet op het feit dat in het verhaal wordt aangegeven dat dit herhaaldelijk gebeurd, bezit zeer veel kracht en is meer dan waarschijnlijk bepalend. Als leerkracht, zo lezen we in het verhaal, reageer je op dit gedrag omdat niet alleen de geluiden storend zijn voor de les maar ook omdat het de andere leerlingen afleidt. Hoe ervaar je dit als leerkracht wanneer zoiets dergelijks gebeurd? De juiste invulling zal moeten gebeuren door jou als leerkracht zelf. De kans bestaat dat dergelijk gedrag jou niet van de wijs brengt en jou als brein verder laat functioneren in jouw zone van rationaliteit.
113
Voor hetzelfde geld is het mogelijk dat je als leerkracht zelf een zintuiglijke negatief geladen emotionele prikkel binnenkrijgt die doordringt in jouw veiligheidszone. Beide geven uiteraard een andere reactieprikkel en voortzetting. Ook dit is belangrijk om te evalueren. De leerkracht reageert in het verhaal en spreekt Jan aan op zijn gedrag. Wat is nu het gevolg hiervan? Onmiddellijk ontvangt Jan deze signalen in zijn brein. Wanneer Jan voldoende versterkende prikkels heeft ontvangen om opnieuw in zijn rationele zone te kunnen gaan functioneren, is de kans zeer groot dat Jan ophoudt met het maken van geluiden. Het onveilige gevoel is immers verdwenen. Jan zou de opmerking cognitief evalueren en aanvaarden. We zien echter in het verhaal dat Jan verbaal agressief begint te reageren op de opmerking. Dit geeft duidelijk aan dat Jan of nog steeds in zijn onveiligheid zit van voordien waardoor deze prikkel zeer sterk binnenkomt als negatief beladen emotionele prikkel of dat deze prikkel (jouw opmerking) er op zichzelf staand voor zorgt dat het brein deze op die manier interpreteert. Opnieuw volgt er in het brein van Jan een (her)evaluatie van scenario’s en wordt de keuze gemaakt, de reactieprikkel gaat naar de zone van de triple F en opnieuw wordt het sterkste kanaal, namelijk ageren, gekozen. Jan reageert verbaal agressief. De volgende stap in de keten zijn de gesprekken nadien. Wanneer alle leerlingen de klas verlaten volgt er herhaaldelijk een gesprek met Jan. Vanuit het verhaal is het duidelijk dat dit geen (leer)effect heeft. Hoe zit dat nu in elkaar? Wanneer we de gesprekken bekijken is het duidelijk dat de situatie waarin Jan zich bevindt, helemaal veranderd is. Er is dan ook geen enkele reden voor het brein van Jan om zich uit de zone van rationaliteit te begeven. Er is totaal geen link meer met de vorige situatie. De gesprekken gebeuren met Jan in zone één. De gesprekken zorgen voor cognitieve input en het brein zal deze noteren en later evalueren. Tijdens de volgende dagen zal het brein van Jan deze nieuwe input regelmatig aanhalen en nieuwe scenario’s gaan opmaken en evalueren voor de situatie zoals deze zich in de klas heeft voorgedaan.
114
Deze nieuwe scenario’s krijgen naarmate de cognitieve uitkomst een bepaalde kracht toegemeten en zullen van belang kunnen zijn voor de toekomst bij het bepalen van de sterkste reactieprikkel. We weten dat scenario’s uit zone één veel minder kracht bezitten dan scenario’s of ervaringen uit zone twee. De kans dat deze cognitieve scenario’s enige invloed zullen hebben op een gelijkaardige situatie is dus zeer klein. Pas wanneer we deze kunnen gaan versterken door inbedding kunnen zij enige invloed uitoefenen op de uiteindelijke reactiekeuze. Het gedrag van Jan zal dus niet veranderen. Deze (biochemische) versterking kan ook per toeval ontstaan. Zo kan het zijn dat Jan jou als leerkracht zeer veilig inschat of zijn afhankelijkheid groot is en dat door teleurstelling bij het horen van jouw mening tijdens de gesprekken automatisch een chemische binding ontstaat bij Jan die ervoor zorgt dat een vermijdend reactiescenario meer kracht zal winnen dan de huidige reactieprikkel van geluiden maken of verbaal agressief reageren. De inbedding zal voldoende diep zijn om ervoor te zorgen dat in een gelijkaardige situatie het nieuwe scenario zal winnen van het oude. Hoe en waarom dergelijke binding wordt gemaakt in het brein van Jan heb je als derden niet in de hand maar er zijn wel elementen die dergelijke binding kunnen stimuleren. Dit vraagt een zeer grondige kennis van jouw leerlingen en een correcte manier van aanpakken van bij de start. Binnen onze maatschappelijke vocabulaire gebruiken we hiervoor dan graag woorden als (natuurlijk) respect, opkijken naar, voorbeeld, mentor, enz. Allemaal woorden die aangeven dat er een versterkend veiligheids- of afhankelijkheidsgevoel is waardoor chemische bindingen sneller kunnen ontstaan. We eindigen de keten met het erbij halen van de ouders en een strafstudie. Ondertussen weten we dat dit geen enkele zin heeft. Vooral de strafstudie is zinloos aangezien deze enkel tot doel heeft de emotioneel negatief geladen prikkel te versterken, namelijk angst. In het begin spraken we ook even over de oorzaak van het maken van geluiden. Hier is zeer interessant werk te verrichten voor jou als leerkracht of opvoeder.
115
Wanneer je er in slaagt om dit te gaan bekijken met Jan ( het hoeft daarom zelfs niet benoemd te worden) ben je op weg naar het aanpakken van de oorzaak van zijn storend gedrag. Voor sommige kinderen vraagt dit veel tijd en de nodige gesprekken, anderen kunnen dit dan weer veel sneller. Ook de kracht van de emotioneel negatief geladen prikkel zal hier van belang zijn. Belangrijk is vooral dat je als leerkracht of als opvoeder deze bespreking kunt voeren in een voor het kind veilige en versterkende omgeving. Je zal merken dat tijdens de gesprekken ook uitwisselingen zullen gebeuren tussen zone één en zone twee bij het kind of de jongere. Onthoud vooral dat je deze bespreking grotendeels wil doorvoeren in zone één of een versterkende zone twee en dat je zeker geen enkele aanleiding geeft om weg te zakken in een negatieve zone twee. Hoe vermijd je conflicten of grensoverschrijdend gedrag? Het allerbelangrijkste hier is even kijken naar jezelf! Leer en voel op welke momenten en in welke situaties je zelf uit je zone één komt. Ondertussen weet je dat een gesprek of conflict waarbij één van beide partijen in zone twee of zone drie terecht komt totaal zinloos is en enkel op een negatieve uitkomst kan uitdraaien. Jezelf herkennen en de zones herkennen bij de ander is primordiaal. Jezelf of de ander tijd geven om opnieuw naar zone één te gaan en negatieve emotionele inputprikkels naar angst vermijden ook. In de praktijk zal dit er op neerkomen dat je bij een discussie of een conflict soms de ervaringsdeskundige moet zijn, ook al betekent dat dat je het conflict of de discussie op dat moment niet ‘wint’. Winnen van een conflict of discussie hier en nu, is absoluut uit den boze. Je behaalt er niets mee, behalve dan dat je jouw (geforceerd) gezag hebt behouden en angst hebt toegebracht aan de andere. Je hebt ervoor gezorgd dat de veiligheidszone en diens grenzen kleiner en zwakker zijn geworden. Herinner je het voorbeeld nog van de leerkracht die toestapt naar de leerling?
116
In heel veel instellingen en scholen is dit een terugkerend probleem. Hoe ga ik om met een conflict en hoe behoud ik mijn gezag ten aanzien van de andere leerlingen. Het is een thema dat uitvoerig in alle boeken en bijscholingen wordt besproken, al lijkt het in mijn ogen dan voornamelijk over gezag te gaan. Gezag is best niet gebaseerd op angst, laat ons dat nu eens en voor altijd duidelijk stellen! Wat je wil als leerkracht of als opvoeder is natuurlijk gezag vanuit het respect dat de ander voor jou heeft als mens en als opvoeder. Het is een fabeltje dat wanneer je een conflict ‘verliest’ of beëindigt door zelf weg te gaan, dat andere leerlingen of kinderen jouw gezag in twijfel zullen trekken. Integendeel! Deze stelling, die ik zo vaak heb gehoord als bevel om conflicten te winnen, is niet alleen zeer kleinerend voor de andere leerlingen, ze zorgt er tevens voor dat angst blijft overheersen. Vraag aan andere leerlingen of zij hetzelfde grensoverschrijdende gedrag zullen stellen als zij dit zien bij een andere leerling. Zij zullen allemaal antwoorden dat zij dit niet zullen doen. Het zijn geen apen die apen na-apen. Zelfs wanneer je een conflict onderbreekt door weg te gaan, gaan zij dit niet bekijken als verlies van jouw gezag. Integendeel, als je dit nadien op een positieve, veilige manier kan aanpakken zal hun natuurlijk respect alleen maar toenemen. ‘Je kan geen conflict hebben op je eentje’. Als een jongere grensoverschrijdend gedrag had gesteld en hij bleef in conflict ( zone twee of drie) had ik er geen probleem mee om zelf even weg te gaan. Op die manier gaf ik de andere ( en mezelf) tijd om opnieuw naar zone één te gaan en ik zorgde er zo vooral voor dat het conflict niet escaleerde naar zone drie. Tijd brengt rust en veiligheid voor beide partijen! Afstand ook! Een standpunt, uit een conflict treden, dat mijn collega’s maar moeilijk konden begrijpen in het kader van hun kijk op gezag gebasseerd op angst. Een reactie die zeer herkenbaar is! Vanuit dit praktijkvoorbeeld en de daaropvolgende uiteenzetting hoop ik dat je als lezer een idee hebt gekregen van hoe ons brein interpreteert en reageert wanneer we omgaan met kinderen en jongeren. Het is trouwens even goed toepasbaar in de omgang met volwassenen.
117
Binnen het onderwijs moet het zeer belangrijk zijn dat kinderen hun zone van rationaliteit kunnen vergroten. Zij zouden in de mate van het mogelijke maximaal moeten kunnen leren op het vlak van woordenschat, kennis en taal. We zien echter dat de klemtoon vooral op kennis ligt, wat herkenbaar is in onze maatschappelijke ontwikkeling. Het gebruik van taal binnen zone één is echter van even groot belang. Leerlingen moeten de kans krijgen om hun netwerk en taalvaardigheid binnen zone één maximaal te ontwikkelen door het te oefenen. Dit zorgt ervoor dat kinderen later meer kans maken op de sociale ladder waardoor hun zelfvertrouwen en veiligheid toeneemt. Het geeft hen de kans om grenzen open te trekken en uit te bouwen tot emotioneel beladen prikkels waardoor ze in het dagelijkse leven op een gezonde manier kunnen opereren in hun maatschappelijke context. Helaas wordt taal in het onderwijs vooral ingepeperd via het auditieve. Om het cru te zeggen, veel kennis en woordenschat helpen geen moer wanneer het brein merkt dat angst niet te verdrijven is door taal te gebruiken. Een ander kanaal zal dan worden aangeboord, met alle gevolgen van dien. Kinderen leren hoe te spreken is primordiaal! Op mijn werk hadden we op een gegeven moment een discussie rond conflicten. Terwijl ik aangaf dat het een absolute noodzaak was dat de jongeren conflicten zagen gebeuren bij de begeleiding, waren veel collega’s ( niet allemaal) het er roerend over eens dat dit een blasfemie was. Het was absolute not done voor begeleiders om in de ogen van de jongeren een conflict te hebben. Dit zou je gezag als begeleider ondermijnen. Dit laatste is een typische uitspraak voor alles wat het oude denken wil bewaren, helaas. Mijn visie is dat een kind conflicten moet ervaren bij volwassenen, juist om te kunnen zien hoe anderen omgaan met een dergelijk conflict en vooral hoe ze dit oplossen. Door de perfecte rol te spelen van ouder of opvoeder naar je kind en hen niet deze ervaring van conflictoplossing te bieden, ontneem je hen niet alleen ervaringen en scenario’s die ze later zelf kunnen gebruiken.
118
Het zorgt er tevens voor dat het kind zichzelf als gebrekkig en falend gaat beschouwen. Het kind maakt wel conflicten mee en kijkt naar de perfecte volwassenen die nooit conflicten hebben. Misschien dat het kind zich bedenkt dat volwassenen wel conflicten hebben maar ze niet tonen? Het mag dan gaan fantaseren hoe dit dan zou verlopen. Ook geen goede zaak! Elk kind zal conflicten en discussies meemaken in zijn of haar leven, laat dan ook als ouder of opvoeder zien op welke manier je zoal kan omgaan met deze situaties. Laat het kind deze ervaren zodat het zelf later deze ervaringen kan oproepen als mogelijk scenario bij het beslissingsproces. Ditzelfde geldt trouwens voor alles. Deel met hen wat je kan zodat ze positieve ervaringen kunnen aanboren wanneer zij dit nodig hebben. Als leerkracht is je taak veel meer dan kennisoverdracht. Het optimaliseren van het gebruik van deze kennis bijvoorbeeld is voor mij primordiaal. Hierdoor moeten we als leerkracht in relatie gaan met onze leerlingen en hen deze vaardigheden actief laten ontwikkelen. Willen we deze ontwikkelingen stimuleren, moeten we aandacht hebben voor het feit dat deze ontwikkeling ook dient te gebeuren in zone twee en misschien zelfs in zone drie. Kennis hebben van een bepaald onderwerp maar dit niet kunnen toepassen in een emotionele situatie zoals bijvoorbeeld bij stress, zorgt voor problemen. We moeten als leerkracht de cirkel rond maken en de jongeren zowel de kennis als het gebruik van deze kennis en deze vaardigheden laten ontwikkelen in een veilige omgeving. Om hier in te slagen moeten we dus ook situaties voorzien of creëren waarbinnen leerlingen deze vaardigheden optimaal leren gebruiken. Dit positief tot stand brengen is onmogelijk wanneer je niet in relatie gaat met je leerlingen of wanneer je relatie met leerlingen gebaseerd is op angst.
119
Tips: Bekijk het gedrag steeds vanuit de drie zones. Ervaar jouw eigen zones voor je reageert op grensoverschrijdend gedrag. Durf tijd te nemen en conflict vermijdend op te treden. Echt gezag ontstaat vanuit respect en veiligheid. Bouw een rustperiode in na een conflict voor je gaat evalueren. Overleg met collega’s zonder dat je angst of onveiligheid doorgeeft. ‘Ontschuldig’ steeds het gestelde gedrag. Houd je gesprekken maximaal in zone één en versterkend voor de ander. Durf jezelf kwetsbaar opstellen. Stel je altijd de vraag “waarom” ! Grenzen stellen of conflicten in zone twee of drie zijn zinloos. Straffen is altijd angstversterkend! Vergeet nooit eerst de mogelijke medische inkijk.
120
Problematisch gedrag
In dit hoofdstuk bekijken we problematisch gedrag bij jongeren of volwassenen vanuit het nieuwe gedragsmodel. Zoals eerder al aangegeven, speelt taal en de mogelijkheden van ontwikkeling van taal als instrument hierbij een zeer grote rol. Niet enkel omwille van het feit dat taal een eerste alternatief biedt naar grensoverschrijdend fysiek ageren, vooral omdat taal in onze maatschappij van dien aard gecatalogiseerd is, als eerste en bijna exclusieve uiting van ageren, ten aanzien van elke problematiek die zich aandient. Elke andere vorm van actief ageren wordt in onze huidige westerse sociale visie bekeken als problematisch gedrag met alle gevolgen van dien. Daar waar we in vroegere tijden fysieke mogelijkheden, agressie en kracht op de eerste plek plaatsten binnen de sociale status ( en dus veiligheidsversterkend) zijn we geëvolueerd naar een maatschappij waarin agressie en fysieke kracht een zeer negatieve lading hebben gekregen. De slinger is zelfs overgeslagen naar de andere zijde. In onze huidige maatschappij komt de bescherming van de zwakkeren sterk op de voorgrond. Het minste element dat kan duiden op enige verzwakte positie binnen de maatschappij wordt aangehaald en beschermd. Het is not done om deze mensen of groepen links te laten liggen, laat staan dat je ze verbaal aanvalt. Ik vraag me af of dit in overeenstemming is met onze natuur. Niet dat ik tegen dergelijke bescherming ben, integendeel. Maar het moet gezegd worden dat dit een evolutie is die zeer jong is en waarbij we als maatschappij toch vrij extreem kant kiezen en elke oppositie de mond snoeren. Een kritisch debat is naar mijn mening hier aan de orde. Wanneer we het wereldbeeld van vandaag gaan bekijken zien we dat deze evolutie zich enkel afspeelt in die sociale omgeving waar dit mogelijk is. Een soort van luxe concept. Het is geen nieuwe ontwikkeling maar ze past in de ‘verhevenheid’ van de ‘nieuwe, beschaafde’ mens wanneer deze de luxe heeft gekregen om in algemene fysieke veiligheid te leven. Dit is uiteraard een discours apart. 121
Toch is het niet onbelangrijk om mee te geven dat taal vooral een luxe uiting is die slechts op de eerste plaats komt wanneer we het onszelf kunnen veroorloven. Het eerste element dat zich aandient is het feit dat het gebrek aan ontwikkeling of mogelijkheden van taalonderdelen in het brein problematisch gedrag versterkt. Een kind kan van bij de geboorte biologisch problemen ondervinden bij het ontwikkelen van de onderdelen die taal bevorderen ( dit kan uiteraard ook plaatsvinden na een hersenbeschadiging op latere leeftijd). Hierdoor start het brein met een achterstand waardoor de zone van rationaliteit mogelijks veel kleiner wordt dan in een normale ontwikkeling het geval zou zijn. Wanneer taal wegvalt als uitdrukkingsmiddel of als middel om in emotioneel beladen gesprekken of discussies veiligheidsversterkend te werken, is de weg naar zone twee en zone drie vrij voor veel zintuiglijke binnenkomende prikkels. Taal verliest hierdoor zeer veel aan kracht binnen het ontwikkelen van de grenzen tussen de zones en het beslissingsproces voor de reactieprikkel die het brein uiteindelijk zal uitsturen. De gevolgen spreken voor zich. Toch is het niet onmogelijk dat andere zintuigen deze rol overnemen en via een veilige stimulerende omgeving we alsnog in staat zijn om een gezonde rationele zone één te ontwikkelen. Een tweede element is dat problematisch gedrag zich vooral afspeelt vanuit een emotioneel beladen reactieprikkel binnen zone twee of zone drie. Elk problematisch gedrag heeft slechts één mogelijk doel: het verwijderen of stoppen van de prikkels die angst opwekken en of versterken. Deze angst ( negatieve versterking van veiligheid of overleven) kan meerdere oorzaken hebben. Ze kan ontstaan door selftalks, ervaringen of scenario’s zonder enige aanwijsbare reden dat er onveilige prikkels van buitenaf zich zouden profileren ( intern). Daarnaast kan zij ook ontstaan door negatieve zintuiglijke prikkels die diep tot in zone twee of drie (extern) gaan of zij kan ontstaan door de combinatie van beiden waarbij de één al dan niet meer inputkracht heeft dan de andere.
122
Een voorbeeld van dit laatste is mij enkele jaren geleden overkomen. Telkens wanneer er ruzie was in de leefgroep viel het me op dat één van de jongeren zich terugtrok in zijn kamer. Wanneer ik hem hierover aansprak, kon hij mij vertellen dat hij een enorme angst ontwikkelde (intern) doordat het roepen tijdens de ruzies hem deed denken aan de mishandelingen thuis. Elke mishandeling die hij ervaren had startte vroeger met het feit dat zijn moeder begon te roepen. De (externe) prikkel van het roepen, ook al was deze niet rechtstreeks naar hem gericht en was er dus geen directe aanleiding om deze te laten binnenkomen in zijn zone twee of drie, zorgde voor een intern overlopen van scenario’s en ervaringen die zo sterk in kracht waren dat het brein toch gedrag ging stellen om de angstprikkel te vermijden. De kracht van zijn scenario’s zorgde dus voor een intern emotioneel beladen prikkel die een reactieprikkel veroorzaakte. We kunnen dus stellen dat problematisch gedrag steeds een actie is vanuit het brein om angst te reduceren. Deze angst kan op verschillende manieren ontstaan, zowel intern als extern. Dit is alvast een heel andere kijk op problematisch gedrag dan dat we altijd voor ogen hebben. We (h)erkennen dit veelal bij latere besprekingen van situaties waarbij problematisch gedrag werd vastgesteld, het kijken naar en toepassen tijdens deze situatie is een heel ander verhaal. Veelal hebben we signalen gemist waardoor we zouden weten waarom dit gedrag tot uiting is gekomen. Om tot een correct beeld te komen dienen we de situatie en de betrokken personen aandachtig te analyseren. Dit vraagt echter zeer veel tijd. Toch is tijd noodzakelijk willen we op een correcte manier omgaan met problematisch gedrag. Voor de volledigheid is het wel nodig om ook volgend element ter sprake te brengen. Problematisch gedrag kan ook voortvloeien vanuit zone één, mogelijk vanuit een te grote zone één. Woorden als psychopathie en dergelijke wijzen ons in deze richting. Toch is het van belang hier duidelijk te maken dat men eerder te maken heeft met een puur biologisch disfunctioneren van het brein dan dat het te maken heeft met keuze of moedwil. Zoals andere disfuncties ligt er dan een medisch probleem aan de oorsprong.
123
Een tweede element dat zich aandient is zelfvertrouwen. Dit laatste is een verzameling van gevoelens en gedrag dat moet aantonen in hoeverre we ons gedrag onder controle hebben en dus eerder positief versterkend sociaal gedrag stellen. Wanneer we zelfvertrouwen plaatsen binnen ons gedragsschema krijgen we een beeld waarin onze rationele zone en de grens tussen deze zone en zone twee zeer groot en sterk is. Onderzoekers van het Dartmouth College zijn er in geslaagd de regio in het brein te identificeren waarin ons zelfbeeld schuilt. Hoe sterker en actiever iemands ‘ frontostriale weg’, hoe sterker het zelfbeeld. Deze specifieke hersenregio bouwt een brug tussen de mediale prefrontale cortex, waar zelfkennis wordt gevormd, en het ventrale striatum, beter bekend als het belonings- en motivatiecentrum van ons brein. Binnenkomende zintuiglijke prikkels brengen ons zelden van slag, geraken meestal niet verder dan zone één en onze selftalks werken eerder veiligheidsversterkend. Ook naar scenario’s kunnen we zelfvertrouwen plaatsen wanneer we een groot gamma aan creatiemogelijkheden hebben in combinatie met een massa aan input bij de beslissing van de reactieprikkel. Deze drie elementen zorgen ervoor dat we veel zelfvertrouwen hebben (en uitstralen). Gebrek aan zelfvertrouwen geeft dus aan dat er op minstens één van deze drie elementen zich een probleem manifesteert ( zone één, grenzen of scenario’s). Hierdoor lukt het ons vaak niet om sterkere prikkels ( intern of extern) tijdig om te buigen naar zone één zodat ze geen emotionele lading krijgen. Het gevolg laat zich raden. Een teveel aan prikkels dringt door naar onze zone twee of drie waardoor ons brein een reactieprikkel gaat uitsturen die misschien niet in verhouding staat met de situatie. Zoals we weten schakelt het brein elementen uit of vermindert het haar invloed ( kracht) waardoor de de reactieprikkel beïnvloedt wordt. In die zin zie je bij gedrag dat zich dan stelt, afhankelijk van Flight of Fight, respectievelijk volgende reacties – terugtrekking en onderdanigheid of impulsiviteit en agressie.
124
De vraag die zich opdringt, luidt: ‘willen we het zelfvertrouwen verhogen bij de ander of bij onszelf?’ Dit is uit te zoeken door te kijken naar welke ontwikkeling van de drie elementen problematisch is. We moeten durven kijken naar de mogelijkheden van het brein, de taalontwikkeling, ervaringen die zeer sterk bepalend zijn voor het ontwikkelen van scenario’s en hun kracht en ons afvragen of we hier iets aan willen veranderen. In onze huidige maatschappij reageren we vrijwel altijd actief op problematisch gedrag door grenzen te stellen of door te (dreigen met) straffen. Dit houdt in dat we reageren met angstversterkende impulsen. Het enige wat dit teweeg brengt, is dat we de externe prikkels gaan versterken met angst. Het brein interpreteert het gestelde gedrag en de nieuwe externe prikkels en creëert een nieuwe reactieprikkel. Door het versterken van angst is het vaak zo dat het brein het agerende gedrag gaat interpreteren als mogelijk nefast voor de eigen veiligheid of overleving waardoor in plaats van de reactieprikkel aan te passen het brein kiest voor een ander kanaal ( fight of flight). Het gevolg is dat iemand die ageert, zich plots gaat (intern) terugtrekken en onderdanig gedrag gaat vertonen. In het ander geval wanneer iemand onderdanig en teruggetrokken was gaat deze agerend gedrag gaat vertonen, namelijk agressiviteit en impulsiviteit. Ongeacht het feit dat je als externe geslaagd bent in het veranderen van het gedrag, blijven de angstversterkende prikkels die je hebt uitgestuurd nefast voor de verdere ontwikkeling van deze persoon. Het wil enkel zeggen dat je zo diep bent geraakt in de emotionaliteit ( zone twee of drie) dat het brein gekozen heeft voor een ander kanaal omdat het geen andere uitweg zag. De diepte waarmee je dit hebt bereikt via angst is zodanig negatief dat dit gevolgen heeft voor de toekomst wanneer het brein opnieuw externe prikkels, ervaringen en scenario’s gaat moeten interpreteren en beslissen welke reactieprikkel en kanaal gekozen worden. We opteren sinds mensenheugenis ook om mensen die gedragsproblemen hebben, samen te plaatsen in (jeugd)instellingen, psychiatrische afdelingen of gevangenissen. Na de uiteenzetting hierboven is het meer dan duidelijk dat dit geen enkele positieve meerwaarde heeft voor de ontwikkeling van het brein van deze personen. Integendeel, het is zeer nefast! 125
Omwille van het feit dat deze context veeleer eist dat het brein kiest voor agerend gedrag om veiligheidsversterkend te opereren, geeft dit een zeer negatief beeld naar de toekomst. In een leefgroep waarbinnen de sociale status eerder vanuit kracht en agressiviteit (agerend gedrag) dan vanuit rationele veilige discussies een plaats krijgt, spreekt het voor zich dat het brein deze prikkels en impulsen op die manier gaat interpreteren om haar keuze te maken in reactieprikkels. Zoals eerder aangegeven is het doel steeds de angst te verminderen en de veiligheid te versterken waardoor het brein scenario’s en ervaringen gaat indelen volgens de beste uitkomst indien deze mee geïnterpreteerd dienen te worden. Daar waar sommige vroegere scenario’s veel kracht hadden binnen een ‘veilige', normale leefsituatie verliezen zij in deze nieuwe omgeving veel kracht en krijgen andere scenario’s meer kracht toegewezen. Opnieuw zie je dezelfde indeling waarbij deze angstversterkend werken en je gedrag krijgt dat een ander kanaal zal kiezen. Deze verandering in het brein blijft niet alleen gelden tijdens de aanwezigheid in deze context, het brein neemt deze mee wanneer de situatie zal veranderen. Zo zullen mensen, die uit een dergelijk leefgroep verband komen en opnieuw in de ‘normale’ maatschappij belanden, deze scenario’s nog steeds oproepen wanneer er op angst gereageerd dient te worden. De kracht zal misschien in tijd verminderen door het aandienen van nieuwe ervaringen en scenario’s, toch zullen deze minder kracht als prikkel bevatten dan de angst die ervaren werd, waardoor het een heel lange tijd zal duren om deze opnieuw in evenwicht te brengen en een nieuwe hiërarchie te bewerkstelligen in het brein. Binnen opvoedkundige situaties wordt nog te veel gewerkt volgens het principe van structuur en het opleggen van respect voor de regels. Wanneer iemand problematisch gedrag stelt, is het een normale zaak dat de begeleiding ervoor moet zorgen dat niet alleen het gedrag stopt maar tevens dat deze persoon zich onderdanig dient op te stellen! We weten nu hoe dit bewerkstelligd wordt. Structuur en regels zorgen ervoor dat agerend problematisch gedrag vermindert. Althans dat beweren zij. Dit werkt enkel op korte termijn!
126
Het enige wat structuur en regels bieden is kennis van de negatieve vooruitzichten, waardoor angst opnieuw de eerste plaats inneemt bij de gedragsregularisatie. Blijft men dit volhouden, dan komt men op een gegeven moment op het punt van (geveinsde) onderdanigheid wat zeer nefast is voor de toekomst. Men behandelt de gevolgen omdat men de oorzaak niet kent, niet in staat is om een diepere analyse te maken of omdat men er gewoonweg de tijd niet voor krijgt. Structuur, consequent de regels volgen en korte (angst)interventies zijn momenteel de basiswaarden binnen een opvoedingsrelatie. Men legt een doekje op het voorhoofd tegen de koorts, meer dan dat is het niet. Ook hier dient gezegd te worden dat veel mensen niet meegaan met het idee dat structuur en regels bepalend zijn voor een gezonde opvoedkundige situatie. Een warme en vriendelijke aanpak op basis van wederzijds respect is alomtegenwoordig, maar meestal is het een mix van beide. Sta me even toe om hier kort een alternatief voor de opvoedinstellingen naar voor te brengen. Het samenbrengen van jongeren met gedragsproblemen zorgt er voor dat structuur en algemene veiligheid een hoge plaats krijgen in de werking van dergelijk instituut. De gevolgen hiervan heb ik reeds beschreven. Een jongere in dergelijk opvoedingsinstituut kost om en bij de 8000 euro per maand. Vier voltijdse begeleiders zijn minstens noodzakelijk om 8 jongeren te begeleiden in dergelijke context. De oplossing is even simpel als ze positief is voor de jongere. Hou de jongeren thuis en zorg via coaching en ondersteuning dat ze een veilige plaats krijgen thuis en binnen hun school. Help en ondersteun de mensen rondom deze jongeren. De rekensom is zeer simpel. Elke opvoeder kan twee jongeren begeleiden – een equivalent van de situatie bij instellingen. Concreet wil dit zeggen dat één persoon elke week 19 uur kan doorbrengen in het gezin en op de school van deze jongere, met maar één taak – het helpen van deze jongere en zijn of haar omgeving. Dergelijk alternatief is ongezien. Een consulent heeft dikwijls meer dan 50 dossiers, deze opvoeders slechts twee. En dan spreken we nog niet over alle andere mensen die werken in de instelling of kosten die verbonden zijn aan residentiële opvang. Ik ben er van overtuigd dat dergelijk initiatief enkel positieve gevolgen heeft, vooral en zeker
127
voor de jongere en zijn omgeving op lange termijn. Creëer een warme en veilige omgeving. Helaas merk ik, vanuit mijn eigen ervaring, dat deze laatste steeds de duimen moet leggen wanneer het aankomt op het hanteren van problematisch gedrag binnen een professionele setting of binnen het onderwijs. De visie dat dergelijk gedrag vooral hersteld moet worden door middel van strenge regels en duidelijke structuur wint het bijna altijd van de andere zijde. Het voordeel van deze strenge visie is dat men vrijwel altijd onmiddellijk via angst in conflict gaat met de persoon die het problematisch gedrag stelt. Meestal op zo'n manier dat het de andere weinig keuze laat dan te kiezen voor onderdanigheid of ( meestal) geveinsde onderdanigheid. Op korte termijn brengt dit voor het (zichtbaar) gedrag het gewenste resultaat, de vraag die men echter moet stellen is wat dit teweeg brengt op lange termijn en bij de persoon zelf. Dergelijke aanpak is vooral zelfgericht in tegenstelling tot wat de jongere op lange termijn nodig heeft. Eén van de elementen die zowel in de maatschappij als in de opvoeding steeds opnieuw naar voren komen is het aanvaarden van straf als teken van (onderdanigheid en) zelfinzicht. Dit wordt zelfs als voorwaarde om tot verandering in het gedrag te komen gesteld! Herinner ons gesprek met Jan en Piet bij de directie. Het geeft aan dat de betrokkene inzicht toont in de problematiek van zijn of haar gedrag. Hier stellen zich toch veel problemen. In de eerste plaats de straf. Niemand wil gestraft worden. Een straf krijgen werkt altijd angstversterkend voor het brein. Je kan dan misschien rationeel aangeven dat je inzicht vertoont en de straf aanvaardt, vergeet dan zeker niet dat deze reactie voortkomt vanuit zone één en bijna nooit vanuit zone twee of drie. Rationeel alles bekijken en opties vergelijken waardoor je dergelijke uitspraken doet is een heel ander gegeven dan het handelen in een situatie binnen zone twee of zone drie. We durven er dan wel eens op los te liegen over aanvaarding van straf als rationele betere optie om te bewerkstelligen dat we onze eigen veiligheid versterken.
128
Het is een mechanisme dat werkt en waarbij het brein heeft ervaren in het verleden dat liegen ervoor kan zorgen dat de omgeving veiliger wordt. Zo is het prachtig om te zien hoe jongeren en bijvoorbeeld gedetineerden in een gesprek aangeven dat ze beseffen dat ze fout gedrag hebben gesteld. Ik stel me de vraag of, mochten we de kans hebben om hun gedachten te lezen, deze overeenkomen met de taal die ze gebruiken. De vraag die tevens moet gesteld worden is hoelang een termijn mag zijn tussen het gestelde gedrag en de straf die erop volgt. We weten ondertussen dat het brein zo snel mogelijk opnieuw in zone één wil vertoeven. Wanneer ouders een kind in een opvoedkundige situatie een uur later straffen, na overleg misschien, kan je je afvragen in hoeverre dit nog zin heeft. Wanneer het kind op dat ogenblik reeds in zone één vertoeft, en als ouder merk je dat jouw kind de straf aanvaardt, zou ik me toch enkele vragen stellen. Is deze aanvaarding een gevolg van logisch denken binnen zone één of betreft dit een geveinsde onderdanigheid. Straffen na een lange tussenperiode van relatieve rust, vraagt dieper onderzoek. Heeft dit enig nut ten aanzien van de persoon die gestraft wordt? Ik ben van mening van niet.
In de tweede plaats de omgeving. De kans bestaat dat je in al je mogelijke scenario’s en ervaringen hebt gemerkt dat er geen overwinning mogelijk is binnen een agerende reactie om de angst te doen verdwijnen. Elke agerende optie die je brein evalueert, blijkt nefast voor je veiligheid en je overleven. Dit kan bijvoorbeeld voorkomen in een opvoedkundige situatie waarbij je als kind een straf opgelegd krijgt. Misschien dat je brein in de eerste fase van angst aan het kanaal van ageren ( fight) de voorkeur heeft gegeven, maar wanneer dit ervoor zorgde dat de angst steeds groter werd ( ouder roept, fysiek vastnemen, dreigen,...) heeft het brein uiteindelijk gekozen voor het andere kanaal. Deze switch zorgde ervoor dat de angst verminderde, de ouder kwam tot rust en de externe prikkeling ( en zelfs pijn) verdween. Het doel werd bereikt, al is het maar omwille van het feit dat fysieke verwijdering van de angstprikkels onmogelijk bleek in het overlopen van de scenario’s. Een kind kan nu eenmaal fysiek de strijd niet winnen van een volwassene. 129
Hetzelfde geldt bijvoorbeeld in jeugdinstellingen waarbij je als jongere snel merkt dat de omgeving fysiek niet te overwinnen is. Opnieuw wordt in het brein dus de keuze gemaakt voor de switch van kanaal. Hetzelfde blijft echter gelden als in de eerste probleemstelling. Het versterken van angst heeft gezorgd voor de switch waardoor dit zeer nefast is naar de ontwikkeling van de zones en hun grenzen, zeker naar de toekomst toe. Ik geef een voorbeeld. Wanneer een jongere agressief gedrag vertoont zoals bij een gevecht of een woede uitbarsting, volgt vrijwel altijd de reactie om met enkele volwassenen er naar toe te gaan en indien nodig deze vaste nemen en op de grond te leggen. Vergis u niet, dergelijke soms zeer zware gevechten tussen jongeren en opvoeders gebeuren nog dagelijks. Als je deze actie bekijkt vanuit ons gedragsmodel dan is het zeer duidelijk dat dit zeer nefast is op korte termijn en op lange termijn voor de jongere. Misschien is het beter om ruimte te maken voor deze jongere en als opvoeder ervoor te zorgen dat de andere mensen in de omgeving veilig zijn. Op die manier biedt je afstand en tijd naar de jongere zonder meer angst toe te voegen. Het is dringend noodzakelijk om dergelijke alternatieven grondig te gaan bestuderen. Op die manier krijg je eerlijke communicatie vanuit de jongere en vermindert de kans op ogenschijnlijk tentoongestelde valse nederigheid door een switch van kanaal. Vergeet niet, wanneer het brein deze switch van kanaal teweegbrengt om de angst te verminderen, het ook kan zijn dat wanneer het brein merkt dat deze switch niet werkt, het opnieuw een switch maakt. Hetzelfde geldt voor een brein dat in de eerste plaats reactieprikkels uit via het flight-kanaal. Ook hier kan, wanneer de angst blijft versterken, een switch gemaakt worden waardoor iemand die normaal gezien gedrag stelt vanuit een onderdanige en vluchtende houding, plots snel en kort agressief agerend uit de hoek zal komen, zoals een passiemoord.
130
Als besluit kunnen we stellen dat problematisch gedrag steeds voorkomt vanuit een onveilige situatie die angst oproept. Deze angst kan versterkt worden (of verminderd ) door de input van selftalks, scenario’s, ervaringen of externe zintuiglijke prikkels. Deze situatie kan evenzeer ontstaan omwille van het verlies van controle over je omgeving. Het stoppen van dergelijk gedrag in dergelijke situatie gebeurt veelal door het versterken van angst via externe prikkels waardoor er een switch van kanaal plaatsvindt binnen het brein. Het omgekeerde kan echter ook gebeuren. De eerste vaststelling die dient te gebeuren is het feit dat wanneer je problematisch gedrag opmerkt, je er moet vanuit gaan dat iets ervoor zorgt dat angst wordt opgewekt bij de persoon in kwestie. In tegenstelling tot wat vandaag vaak gebeurt, is het belangrijk om op de eerste plaats de externe prikkeling terug veilig te maken. Zorg ervoor dat er geen externe prikkeling meer aanwezig is die angstversterkend werkt. Op die manier zorg je er niet alleen voor dat de persoon in kwestie op een veilige manier terug kan keren naar zone één, ook naar de toekomst heb je een ervaring meegegeven aan die persoon die opgenomen zal worden in de evaluatie van mogelijke scenario’s die tot het gedrag zullen leiden. Ten laatste wil ik nog meegeven dat het duidelijk zeer nefast is om clusters te creëren van problematieken via leefgroepen of andere manieren van samenhokken. Het surrealistische is dat we hierdoor juist meer problemen creëren naar de toekomst toe terwijl we denken dat we juist problemen oplossen.
131
Liegen Ik hoop snel klaar te zijn met mijn nieuw boek over liegen. Dit onderwerp is zo boeiend dat ik de laatste jaren me er in heb ondergedompeld en bijna was verdronken. In dit boek wil ik dit thema toch even kort aanhalen in de hoop dat je als lezer gebruik kan maken in de toekomst van deze informatie. Er bestaan vele definities voor liegen. De algemene definitie voorlopig is dat liegen betekent bewust dingen verzwijgen of foutieve gegevens verschaffen. Wat nog belangrijker is echter , is de vraag waarom. Waarom liegen wij? Gekaderd binnen algemeen gedrag zoals ik geschetst heb in dit boek, liegt de mens om angst te vermijden of om de controle over zijn of haar omgeving opnieuw te bemachtigen ( en zo de angst te laten verdwijnen). We liegen dus om controle over onze omgeving te behouden of te bewerkstelligen. Ooit al tijdens een gesprek aangevoeld dat je gesprekspartner een voorzetje gaf om dieper op een onderwerp in te gaan waar je geen zin voor had? Heb je er aan toe gegeven of op een handige manier ervoor kunnen zorgen dat het onderwerp van tafel ging? Je voelt aan dat je gesprekspartner nood heeft om over iets te praten maar door handig te zwijgen of door je taalgebruik is dit niet gebeurd. Op die manier heb je voor jezelf negatieve gevoelens ontweken zonder expliciet aan te geven dat je er niet wou over praten. Je wou de controle over je omgeving en je veiligheid behouden zonder dat de andere dit doorhad. Ben je ooit al is betrapt? Je eerste intuïtie tijdens het gesprek is inschatten wat de ander weet. Kinderen, maar ook volwassenen, doen dit geregeld. De externe prikkels maken een scenario los in je brein en trachten door informatiewinning de situatie in te schatten. Wanneer je gesprekspartner kwaad is of doorduwt om de waarheid aan het licht te brengen, zal je brein scenario’s overlopen en op elke manier de angst proberen te vermijden. Door te liegen in dergelijke situatie probeert je brein controle te winnen over de situatie en over je gesprekspartner. Trap hij of zij in jouw leugens, krijg je onmiddellijk een gevoel van herstelde veiligheid en controle. Liegen zorgt er dus voor dat je angst vermijdt.
132
Er is nog veel meer over liegen te vertellen, maar de basis is altijd angst vermijden en controle (her)winnen. Je brein doet dit bijna reflexmatig. Zorg er dus voor dat je als opvoeder, ouder of leerkracht hier bewust mee omgaat. Liegen gebeurt aan een razendsnel tempo en wanneer het een onderwerp betreft dat tot in fase drie snijdt, soms zelfs zonder dat je er van bewust bent. Geef de ander de tijd om op een rustig moment, in fase één, na te denken en andere scenario’s naar voor te brengen als alternatief. Jouw houding als gesprekspartner is hierin zeer belangrijk, hoe meer angst je teweeg brengt in de situatie, hoe meer kans dat de andere zal liegen. Wanneer je merkt dat de ander liegt, zorgt dit voor een veiligheidsbreuk in je relatie. Dit angstgevoel is meestal kort maar hevig. Wanneer we ons er echter van bewust zijn dat dit niet persoonlijk is maar dat dit meer een gevolg is van het vermijden van angst bij de andere, zijn we in staat om hier neutraler mee om te gaan. Op die manier kunnen we de relatie omgeving veilig houden en mogelijks gaan uitzoeken wat deze angst teweeg brengt bij de ander om te gaan liegen. Liegen wordt heel negatief bekeken, en dat voelt bijna altijd ook zo aan. Toch doen we het zelf ook zonder dat we echt de intentie hebben om de ander te kwetsen. We liegen vooral om het onszelf iets makkelijker te maken, dan dat we voor ogen hebben om de ander te kwetsen. Dit wetende, kunnen we ook op een heel andere manier leren omgaan met liegen. Binnen opvoedkundige situaties met kinderen en jongeren toch een zeer belangrijk en weerkerend thema. Het vraagt zeer veel eigen veiligheid en zelfreflectie om op een goede manier te kunnen omgaan met waarheid en liegen. Praten in een veilige omgeving is steeds de sleutel maar ben je er van bewust dat niet liegen ook zeer veel energie kan vragen en angst kan teweeg brengen. Een dubbeltje op zijn kant.
133
Het falend brein In dit hoofdstuk wil ik deels aanhalen wat er kan mislopen in het brein. Zoals we nu weten is taal een belangrijk onderdeel in het functioneren van ons brein bij het ontwikkelen van gedrag. Selftalks, het ontwikkelen van scenario’s, ervaringen omzetten naar taal, ... het zijn allemaal elementen die zeer belangrijk zijn wanneer ons brein gaat interpreteren en beslissen over de mogelijke reactieprikkel die tot ons gedrag leidt. Elke disfunctie op één van deze gebieden zorgt ervoor dat we ander gedrag gaan stellen dan wat de ‘normale’ mens van ons verwacht. Dit kan gebeuren omwille van het feit dat een gebied in ons brein onderontwikkeld is of omdat het netwerk dat het gebied verbindt niet goed werkt. Hierdoor kan het zijn dat deze interne prikkels niet goed doorkomen en aan kracht in het beslissingsproces verliezen of omgekeerd. Autisme, ADHD, depressies en allerhande problematieken zijn uitingen van het disfunctioneren van deze gebieden of hun netwerk. Hetzelfde geldt uiteraard voor de kwalificatie van externe ( zintuiglijke) prikkels. Ook hier kan de input niet goed doorkomen, niet krachtig genoeg zijn voor het beslissingsproces of omgekeerd teveel kracht bezitten ten aanzien van de andere interne elementen en prikkels bij de afweging in het beslissingsproces. Eén van de elementen die we veelvuldig terugzien is dat we als mens op zoek gaan naar externe manieren om ons brein te beïnvloeden op het beslissingsproces . Ons brein is in staat om intern prikkels te versterken of te verzwakken via chemische ondersteuning door het in werking stellen van onderdelen van ons brein. Zo zal het brein de opdracht geven aan de bijnier of sommige zenuwcellen om adrenaline vrij te laten waardoor een chemische fysieke ondersteuning wordt geboden aan externe of interne prikkeling, bijvoorbeeld bij angst. Via deze ondersteuning zorgt het brein ervoor dat we onderdelen gaan afsluiten of verzwakken in kracht en krijgt de prikkel die ervoor gezorgd heeft dat we adrenaline gaan produceren meer kracht toegewezen. Hetzelfde principe geldt voor ander middelengebruik.
134
Cafeïne, alcohol, sigaretten, suiker, drugs, ... allen zijn externe middelen die ervoor zorgen dat prikkels verzwakken in kracht of toenemen, afhankelijk van hun werking en het doel waarom we onszelf deze middelen toedienen. Wanneer we bijvoorbeeld in een constante bubbel van angst leven, wanneer (interne of externe) prikkels bijna altijd doorvloeien naar onze zone twee of zone drie, helpen dergelijke middelen om (tijdelijk) uit deze negatieve emotionele bubbel te geraken. Het brein heeft nood aan rust en gaat dan ook actief op zoek naar dergelijke hulpmiddelen indien nodig. Alcohol helpt in die zin om de prikkelhiërarchie te doorbreken en zorgt voor rust in het brein of op zijn minst een tijdelijke ontvluchting van negatieve emoties en selftalks. Het creëert een chaos in de communicatie in het brein waardoor we even kunnen ontsnappen aan deze angstgevoelens. Wanneer we ons even slecht voelen, lijkt het alsof elke prikkel leidt tot negativiteit. Ons brein zoekt dan mee naar een terugkeer naar zone één via allerlei externe mogelijkheden. Eens goed gaan shoppen, je buik vol eten, drugs innemen, ... het zijn allemaal elementen die werken en wanneer ze voorradig zijn, zal ons brein niet dikwijls twijfelen om deze te gebruiken. Het zorgt ervoor dat er een chemische lichamelijke ondersteuning komt voor versterkende prikkels en gevoelens waardoor er opnieuw een evenwicht wordt gevonden of op zijn minst even een rustperiode wordt ingebouwd. Seks is ook één van die elementen die ervoor zorgen dat het brein tijdelijk in een chaosfase terechtkomt waarbij de onderdelen, hun netwerk en al hun prikkels tijdelijke, andere waarden krijgen aangemeten. Door het aanraken van erogene zones komt in het brein het hormoon oxytocine vrij. Dit hormoon bevordert het klaarkomen en zorgt voor een ultiem gevoel van veiligheid en overleven. Het limbisch systeem, een oeroud systeem in je brein, neemt het in grote mate over van je cortex, het sluit onderdelen in je brein voor een tijdje af. De beloning die je krijgt wanneer je sex hebt, is een waterval van hormoonafscheiding die je ervaart in je volledige lichaam en die je een maximaal positief gevoel geeft. Weinig andere dingen zijn zo in staat om je cortex af te sluiten waardoor je rust krijgt in het denken en de ervaren prikkels door selftalks, scenario’s, enz.
135
Dit in combinatie met het maximaal ervaren van positieve prikkels zorgt ervoor dat seks één van de belangrijkste instrumenten is om je brein even los te laten. Het geeft niet alleen een tijdje ‘denk’rust, je krijgt er nog een beloning bovenop in tegenstelling tot bijvoorbeeld alcohol. Als ik enkele meningen mag geloven zijn er drugs die bijna hetzelfde effect kunnen creëren. Dat de snelheid waarmee we ons brein op die manier kunnen stilleggen en de lichamelijke ervaring die erbij komt, van dien aard zijn dat we dit steeds meer opzoeken is begrijpelijk. Het is de ultieme manier om snel en maximaal ons brein stil te leggen of onze angst te ontvluchten en positief versterkende lichamelijke gevoelens te ervaren. In de huidige wetenschap zijn er nog dergelijke elementen die helpen waar ons brein faalt. Of dit falen tijdelijk is of eerder van langdurige aard, is veelal nog een raadsel. Onderzoek door de eeuwen heen heeft aangetoond dat chemische beïnvloeding van het lichaam en het brein positieve effecten kan creëren voor het ‘welzijn’ van ons brein. Via medicatie zorgen we ervoor dat ons brein gebieden gaat opwaarderen, netwerken gaat ‘herstellen’ of prikkels meer kracht gaat toewijzen in het beslissingsproces. Psychomedicatie is niets meer en niets minder dan een externe chemische beïnvloeding van ons brein daar waar het brein dit zelf niet (voldoende) kan. Het is de meest gebruikte vorm van externe chemische ondersteuning van gebieden en prikkels in ons brein in onze huidige maatschappij. Wanneer we naar de toekomst kijken, merken we echter op dat andere wetenschappelijke onderzoeken stilaan meer vorm beginnen krijgen waardoor deze chemische ondersteuning aan invloed verliest. Onderzoek heeft aangetoond dat men in staat is via bloedtransfusies hersengebieden en netwerken te herstellen of opnieuw te activeren. Via optogenetica is men er ondertussen ook al in geslaagd om levende hersenen aan het werk zien en, alsof ze met een fluostift gemerkt zijn, vast te stellen wat er gebeurt wanneer je stukjes activeert en deactiveert, bijvoorbeeld tijdens de slaap. Of tijdens fases van honger, agressie, rouw of depressie. Het is een wilde droom van hersenonderzoekers.
136
Een groep Amerikaanse pioniers maakt het nu mogelijk. Ze hebben een precieze 'uit'- en 'aan'-knop gebouwd waarmee hersencellen en hersennetwerken stilgelegd en opnieuw aangezet kunnen worden. Het kunstmatig creëren van organen en weefsel, het in staat zijn om het ouder worden van cellen tegen te gaan, maken de puzzel volledig. Gerontologie heeft ondertussen reeds aangetoond dat we binnen honderd jaar in staat zullen zijn om een gemiddelde leeftijd van meer dan honderdtwintig jaar te bereiken. Dit alles zou op zijn minst een kleine alarmbel moeten doen afgaan, maar dat is een andere discussie. Het huidige onderzoek en de vooruitgang binnen neurologie maakt alvast dat we in de nabije toekomst ontzettend veel mogelijkheden hebben wat beïnvloeding en ontwikkeling van ons brein betreft. De ontwikkelingen binnen 3D zetten ons alvast een stap vooruit. Onderzoek heeft aangetoond dat we via 3D-technieken in staat zijn om ons brein via externe prikkeling in het ootje te nemen. We krijgen dus stilaan controle over gesimuleerde externe beïnvloeding van ons brein. Dit geeft ontzettend veel mogelijkheden voor het zelf creëren van ervaringen en scenario’s en de inslijping ervan in ons brein. Zoals we eerder vermeld hebben, hebben ook dromen hun betekenis in het (opnieuw) ervaren van situaties voor ons brein en de inslijping ervan via chemische ondersteuning. Onderzoek in Amerika heeft aangetoond dat wetenschappers nu al in staat zijn om onze dromen te controleren via een elektrische impuls. Ooit al eens een droom gehad waarin je wist dat je droomde? In de wetenschap heet dit een lucide droom. Deze wetenschappers hebben aangetoond dat ze via een elektrische prikkel een lucide droom kunnen opwekken. Dit in combinatie met de techniek van 3D en het neurologisch onderzoek hier rond geeft misschien de mogelijkheid om in de toekomst ervaringen opnieuw te beleven, zelfs met een andere uitkomst waardoor deze een andere prikkelwaarde krijgen bij het beslissingsproces van de reactie. De mogelijkheden naar de toekomst toe zijn onwaarschijnlijk!
137
Besluit Toegegeven, er dienen zich nog heel wat thema’s aan die aan bod moeten komen binnen dit gedragsmodel. Zo is er nog veel te zeggen over selftalks en scenario’s. Hoe zij in de cognitieve zone aanleiding kunnen geven tot stressvermindering in een voorziene situatie door deze herhaaldelijk in te slijpen. Hetzelfde geldt uiteraard voor onbekende situaties en hoe ons brein daarmee omgaat. Straffen is zinloos is een boek waarin ik vooral aandacht wil besteden aan hoe we beter kunnen kijken naar gedrag binnen onze opvoeding en onze maatschappij. De kijk op en de indeling van het nieuwe gedragsmodel is duidelijk en zeer handig te gebruiken als je er voor openstaat. We zijn steeds op zoek naar de complexiteit van dingen, zeker als dit onszelf betreft. Het kan niet moeilijk genoeg zijn om duidelijk te maken dat we uniek en complexe wezens zijn. De honderden jaren van onderdrukking van ons brein door de indoctrinatie vanuit de kerk of geloofsgemeenschappen hebben ons ook zeker geen deugd gedaan. We zijn niet zo complex en de manier waaruit we gedrag stellen kan zeer eenvoudig blijken als we openstaan voor andere manieren van denken. Straffen is zinloos is een boek geworden waarin ik de hoop koester dat mensen beseffen dat straffen inderdaad geen enkele meerwaarde heeft, integendeel zelfs. Ik dank de vele mensen die me geholpen hebben bij het schrijven van dit boek, vooral zij dit uren hebben moeten luisteren naar mijn theorieën. Hun geduld is een voorbeeld. Straffen is zinloos is een boek gebaseerd op onze uiteenzettingen en opleidingen voor pedagogische en maatschappelijke centra en het onderwijs. Deze uiteenzettingen gaan dieper in op thema’s die aangepast zijn aan het publiek.
138
Meer info rond onze bijscholingen en vormingen vind je terug op onze website www.straffen.be!
139
Bijlage Lateralisatie verwijst naar het principe dat sommige hersenfuncties slechts in één hersenhelft zijn gerepresenteerd, of in ieder geval dat deze functie sterker in één hersenhelft dan in de andere te vinden is. De hypothalamus bevindt zich schuin onder de thalamus (hypo betekent 'onder' of 'laag') en is betrokken bij vele verschillende functies van het autonome zenuwstelsel. De voornaamste taak van de hypothalamus is het reguleren van de homeostase. De hypothalamus zorgt ervoor dat het lichaam in balans blijft, bijvoorbeeld door behoeftes zoals honger, dorst, slaap en seks op te wekken, maar ook door emoties te reguleren. Belangrijk daarbij zijn de verbindingen met de hypofyse. De hypothalamus zorgt ervoor dat deze hormoonklier bepaalde hormonen produceert. In stressvolle situaties bijvoorbeeld, stuurt de hypothalamus de hypofyse aan, waardoor via de bijnierschors het hormoon cortisol vrijkomt, wat ons alert maakt en ons voorbereidt om in actie te komen. Dit systeem wordt de HPA- as genoemd. De H staat voor hypothalamus, de P voor pituitary gland (Engels voor hypofyse) en de A voor adrenal gland (Engels voor bijnierschors). De hypothalamus zal regelmatig terugkomen in onze verdere bespreking wanneer we het hebben over de chemische ondersteuning van reactieprikkels of het beslissingsproces in ons brein. Simpel gezegd heeft een neuron twee uiteinden: het dendriet en het axon. Dendrieten zijn de vertakkingen rondom de celkern (dendriet betekent letterlijk boom). Op het oppervlak van het dendriet bevinden zich synaptische receptoren. Via deze receptoren ontvangt het dendriet informatie van de axonen van andere neuronen. De dendrieten geven deze prikkels door aan de celkern, terwijl de axonen juist prikkels van de celkern af geleiden. Hoe groter het dendrietoppervlak, hoe meer informatie van andere neuronen het dendriet kan ontvangen. Dendrieten kunnen ook stekels bevatten. Dit zijn kleine knopen die met een smal buisje aan het oppervlak van het dendriet verbonden zijn. Op deze dendritische stekels bevinden zich ook synapsen.
140
Axonen en dendrieten blijven voortdurend aan verandering onderhevig. Dit wordt gestuurd door leerprocessen. Hoe meer prikkels een organisme ontvangt, hoe meer dendrieten er ontspruiten. Een rat die in een verrijkte omgeving leeft, bijvoorbeeld in een kooi met veel speeltjes en afwisselende prikkels, zal meer dendrieten ontwikkelen dan een rat die in een kale kooi leeft. Dit komt doordat de rat in de verrijkte omgeving meer prikkels krijgt en gestimuleerd wordt om actief te zijn. De groei van dendrieten en axonen bij ratten hangt dan ook samen met een verbeterde leercapaciteit. Bij mensen zijn deze effecten echter niet of nauwelijks aanwezig. Het is dus niet zo dat de hersenen een spier vormen die men kan trainen, zoals vaak gedacht wordt. Brain training” verbetert weliswaar de prestatie van de taak die getraind wordt (bijvoorbeeld een bepaalde geheugentaak), maar heeft niet of nauwelijks effect op andere vaardigheden of op het algemene intellectuele functioneren. Het is dus zo dat gedifferentieerde stimulatie meer dendrieten zal ontwikkelen (verbetering van een onderdeel of een ‘autostrade’ van ons netwerk) maar dit op zich geeft weinig effect. Om meer effect te verkrijgen moet men zich dus gaan focussen om het geheel van netwerken én de onderdelen ervan te gaan stimuleren en versterken. Men dient uiteraard ook rekening te houden met het feit dat het brein van een rat geen complexe prikkelcombinaties kan uitvoeren. Zo zal het brein van de mens steeds via taal (selftalks en overleg) en visualisatie, (beleving) signalen of trainingen (scenario's) meer kracht kunnen geven aan de beoordeling tijdens de beslissingsfase van de reactieprikkel. Uiteraard gebeurt dit opnieuw binnen de biologische mogelijkheden van het persoonlijke brein. Eén van de elementen die hier aandacht moeten krijgen is de neurale adaptatie. Als een stimulus regelmatig aangeboden wordt, zal het sensorische systeem neurale adaptatie vertonen. Dit wil zeggen dat neuronen in dat sensorische systeem steeds minder actief worden. Bijvoorbeeld, neuronen in het auditief systeem reageren steeds minder als je hetzelfde geluid herhaaldelijk hoort. Na een tijdje ( enkele seconden tot minuten) niet meer dezelfde stimulus waargenomen te hebben, herstelt deze neurale reactie zich weer. 141
Adaptatie is evolutionair gezien een handig mechanisme, want het zorgt ervoor dat we minder gevoelig zijn voor dingen in onze omgeving die constant blijven. Echter, als iets zou veranderen in onze omgeving zullen we dat meteen opmerken. Wanneer iets herhaaldelijk binnentreedt in onze zone drie of vier, kan dit versterkend werken, zowel in positieve als in negatieve zin. Het scenario zal aan kracht winnen naar de toekomst toe. Het perifere zenuwstelsel wordt opgesplitst in het autonome zenuwstelsel en het somatische zenuwstelsel. Dit is een functionele opdeling; er is niet echt een anatomisch onderscheid. Het autonome zenuwstelsel kan weer onderverdeeld worden in het sympathische en parasympathische zenuwstelsel. Het sympathische systeem is vooral werkzaam wanneer we actief zijn, bijvoorbeeld in stressvolle situaties. Het zorgt er dan voor dat de hartslag omhoog gaat, dat het verteringsstelsel even stilgelegd wordt, dat er veel bloed naar de spieren gaat en dat het lichaam klaar is voor actie (“fight or flight” ). De thalamus is het schakelstation tussen de sensorische input en de verdere verwerking ervan in de hersenen. Deze bevindt zich in het midden van de hersenen. De reukzin is het enige zintuig waarvan informatie niet eerst naar de thalamus hoeft te gaan voordat het verwerkt kan worden. De vele verschillende functies van deze structuur zijn over het algemeen samen te vatten in één woord: schakelstation. De thalamus draagt informatie over van het autonome zenuwstelsel naar het centrale zenuwstelsel en andersom. Verschillende sensorische stimulaties passeren de thalamus voordat verdere verwerking plaats zal vinden in de hersenen. In onze omgeving en ons lichaam zijn zoveel verschillende sensaties aanwezig dat je deze niet allemaal kunt verwerken. In de thalamus wordt daarom gekeken naar wat belangrijk is en waar de aandacht dus op gericht moet worden Deze informatie gaat dan verder naar de cortex, of wordt opgeslagen in het geheugen. De thalamus vormt samen met de hypothalamus en de hypofyse het diencephalon. Deze kan je in zekere zin beschouwen als het onderdeel waar, op basis van alle elementen en hun kracht, beslist wordt welke reactieprikkel (al dan niet met welke chemische ondersteuning) doorgegeven wordt naar zone twee.
142
143
144