Sterftecijfers en doodsoorzaken onder asielzoekers in Nederland in 2004-2005
Irene van Oostrum Hetty Koppenaal Simone Goosen
GGD Nederland November 2007
Colofon © GGD Nederland, november 2007 (herziene versie) Sterftecijfers en doodsoorzaken onder asielzoekers in Nederland in 2004-2005 Auteurs: Irene van Oostrum (epidemioloog, beleidsmedewerker, GGD Nederland), Hetty Koppenaal (Arts Maatschappij en Gezondheid, MOA Stichting Oost Nederland), Simone Goosen (epidemioloog, beleidsmedewerker, GGD Nederland) Eindredactie: Communicatie GGD Nederland
Een exemplaar van dit rapport kan worden aangevraagd via het Landelijk Service Bureau MOA van GGD Nederland, Postbus 85300, 3508 AH Utrecht, 030-2525088, e mail:
[email protected].
Inhoud Voorwoord
5
Samenvatting
7
Summary
9
1.
Inleiding
13
2.
Doelstellingen
15
3.
Materiaal en methoden
17
4.
Resultaten
21
4.1. Aantallen, absolute- en brutosterftecijfers
21
4.2. Demografische opbouw van de asielzoekerpopulatie
22
4.3. Sterfte gedurende het jaar
24
4.4. Sterfte naar leeftijdscategorie
24
4.5. Sterfte naar belangrijkste doodsoorzaak
26
4.6. Sterfteanalyse infectieziekten onder asielzoekers 2002-2005
30
4.7. Analyse niet-natuurlijke doodsoorzaken onder asielzoekers 2002-2005
31
4.8. Sterfte rondom zwangerschap en geboorte
32
5.
Bespreking
34
6.
Conclusies
39
7.
Aanbevelingen
40
Literatuur
43
Bijlagen
46
Bijlage 1
Gemiddelde bezetting centrale opvang asielzoekers naar leeftijd en geslacht gedurende 2004 en 2005
46
Bijlage 2.
Absolute en brutosterftecijfers naar leeftijd en
Bijlage 3.
Gemiddelde aantallen Nederlandse bevolking per leeftijdsgroep
Bijlage 4.
Absolute sterftecijfers voor asielzoekers naar belangrijkste doodsoorzaak in 2004-2005
geslacht
47 49
50
Voorwoord Het verzamelen van epidemiologische gegevens over de gezondheidstoestand van asielzoekers in de centrale opvang is een van de taken van de MOA-stichtingen. Doel hiervan is de gezondheid van de asielzoekerpopulatie in kaart te brengen en gezondheidsbevorderende en –bedreigende factoren te signaleren. Omdat gegevens over sterfte en doodsoorzaken belangrijke indicatoren voor de gezondheidstoestand van een populatie zijn, houdt de Medische Opvang Asielzoekers (MOA) sinds 2002 een doodsoorzakenregistratie van asielzoekers bij. GGD Nederland brengt tweejaarlijks een rapport over deze gegevens uit. Eerder werd gerapporteerd over de bevindingen van 2002-2003. Het voorliggende rapport bevat sterftecijfers en doodsoorzaken onder asielzoekers in 2004-2005.
Een van de conclusies van dit rapport is dat in vergelijking met het onderzoek uit eerdere jaren er geen grote verschuivingen hebben plaatsgevonden in het beeld van sterfte bij asielzoekers. Wel is wederom een aantal gezondheidsbedreigende factoren gesignaleerd, zo is er sprake van verhoogde sterfte aan infectieziekten en niet-natuurlijke doodsoorzaken en van verhoogde perinatale sterfte. Op basis daarvan wordt in dit rapport een aantal aanbevelingen gedaan om ongevalspreventieprogramma ’s uit te voeren en om specifieke aandacht te vragen voor asielzoekers als subgroep met verhoogd risico in de Landelijke Audit Perinatale Sterfte. De MOA zal de resultaten bespreken met de landelijke partners in de zorg voor asielzoekers en maatregelen stimuleren.
Graag wil ik alle medewerkers van de MOA en het COA bedanken die hebben bijgedragen aan de totstandkoming van de gegevens en het rapport. Die medewerking is essentieel voor een goed en betrouwbaar beeld van sterfte en doodsoorzaken onder asielzoekers. Dankzij de inzet van alle betrokkenen kan hiermee worden bijgedragen aan het bevorderen van de gezondheid van asielzoekers.
Paul van der Velpen Waarnemend voorzitter Bestuurscommissie MOA
De Medische Opvang Asielzoekers (MOA) behoort sinds 2000 tot het takenpakket van de GGD’en. Hiervoor zijn regionale samenwerkingsverbanden van GGD’en in het leven geroepen. De twee hoofdtaken die de MOA uitvoert in de opvangcentra zijn preventieve zorg en toegeleiding naar de reguliere zorgaanbieders. Daarmee is de MOA een belangrijke schakel in de keten van zorg voor asielzoekers.
5
6
Samenvatting Gegevens over sterfte en doodsoorzaken in een populatie zijn belangrijke gezondheidsindicatoren. Kennis hiervan kan gezondheidsbedreigende factoren voor een populatie aan de oppervlakte brengen. Met die kennis kunnen beleidsaanbevelingen worden gedaan om gezondheidsbedreigende factoren te beïnvloeden, verminderen of voorkomen. De MOA houdt daarom vanaf 2002 een doodsoorzakenregistratie van asielzoekers bij. In 2005 werd gerapporteerd over de bevindingen van 2002-2003. Het voorliggende rapport is de weerslag van het onderzoek naar doodsoorzaken bij asielzoekers in de centrale opvang in 2004-2005.
Methoden Volgens een landelijk protocol worden alle overlijdens van asielzoekers gemeld aan het regionale MOA-management. Ook doodgeboortes worden gemeld. Tegelijkertijd worden geanonimiseerde gegevens over de oorzaken van het overlijden gemeld aan de epidemiologen van het Landelijk Service Bureau MOA. Het COA verschaft maandelijks gegevens over aantallen overleden asielzoekers per centrum. In de onderzoeksperiode nam het aantal asielzoekers in de centra geleidelijk af; er is uitgegaan van het gemiddelde aantal asielzoekers over 2004 en 2005. De leeftijd- en geslachtsverhouding van de asielzoekerpopulatie wijkt af van de Nederlandse. Daarom zijn de berekeningen van de sterftecijfers gestandaardiseerd naar leeftijd en geslacht.
Resultaten In 2004-2005 overleden 114 asielzoekers en waren er 8 doodgeboortes op gemiddeld 43.902 asielzoekers in de opvang. De belangrijkste bevindingen voor 2004-2005 zijn:
De brutosterfte van de Nederlandse bevolking voor 2004-2005 daalde ten opzichte van voorgaande jaren naar 8,4/1000 inwoners; bij asielzoekers ligt deze rond de 1,5/1000 asielzoekers.
Het voor leeftijd en geslacht gestandaardiseerde sterftecijfer voor de totale groep asielzoekers is vrijwel gelijk aan het Nederlandse sterftecijfer;
Bij asielzoekers is in specifieke leeftijdsgroepen sprake van oversterfte (1-9 jaar en 20-39 jaar) dan wel van ondersterfte (>40 jaar);
Bij de specifieke doodsoorzaken is ten opzichte van de Nederlandse bevolking sprake van oversterfte aan infectieziekten en ongevallen inclusief verdrinking.
In absolute aantallen is de sterfte aan hart- en vaatziekten en kanker hoog. Na standaardisatie blijkt dat bij asielzoekers in vergelijking met de totale Nederlandse populatie relatief minder sterfte voorkomt aan deze doodsoorzaken.
7
Bij asielzoekers is er sprake van oversterfte aan tuberculose (significant), virale hepatitis en aids (significant).
Bij de niet-natuurlijke doodsoorzaken is de sterfte bij mannen hoger dan bij vrouwen. De sterfte aan suïcide is afgenomen t.o.v. de jaren 2002-2003. In 2004 was er een oversterfte aan verdrinking.
Perinatale sterfte is significant verhoogd, zuigelingen- en moedersterfte zijn bij asielzoekers niet significant verhoogd, mogelijk is er wel sprake van onderrapportage van doodgeboorten.
In 12,2% van de gemelde overlijdens ontbreekt medische informatie over de doodsoorzaak.
Dit betekent dat in vergelijking het onderzoek uit de jaren 1998-1999 en 2002-2003 geen grote verschuivingen hebben plaatsgevonden in het beeld van sterfte bij asielzoekers. Bij verschillende subgroepen van leeftijd (jonge kinderen), en doodsoorzaken, zoals niet-natuurlijke doodsoorzaken zijn wel verschillen aanwijsbaar.
De bevindingen uit dit rapport leiden tot de volgende aanbevelingen:
1.
Zet verdrinkingspreventie door het COA en de MOA wederom in het voorjaar op het programma en zorg voor afstemming van activiteiten tussen beide organisaties.
2.
Dring aan op uitvoering van ongevalpreventieprogramma’s zoals ontwikkeld door MOA Noord Nederland en het projectvoorstel van Consument en Veiligheid naar aanleiding van de rapportage 2002-2003.
3.
Vraag specifieke aandacht voor asielzoekers in de onderzoeken naar perinatale sterfte onder allochtonen welke de komende jaren in de Landelijke Audit Perinatale Sterfte
9,10
zullen wor-
den uitgevoerd. Bij eventuele interventies gericht op het terugdringen van perinatale sterfte dient rekening te worden gehouden met de verschillen in sociale situatie en in de gezondheid van asielzoekers ten opzichte van die van allochtonen in de Nederlandse samenleving. 4.
Bevorder de meldingstrouw van registratie van doodsoorzaken en medische voorgeschiedenis op het meldingsformulier. Het geven van volledige en specifieke gezondheidsinformatie over de doodsoorzaak leidt tot betere analyse van risico’s. Dit geldt bijvoorbeeld voor het vóórkomen van kanker(sub)typen bij (niet-westerse) bevolkingsgroepen. Ook bij de ziekten met een relatieve ondersterfte, zoals nieuwvormingen, kan meer specifieke informatie andere gezondheidsrisico’s aan het licht brengen. Bespreek met de beroepsgroep om specifieker informatie te registreren bij sterfte aan nieuwvormingen; bijvoorbeeld TNM stagering (stadium van de tumor bij eerste diagnose of histologie van de tumor.
5.
Bespreek met de MOA medewerkers (artsen en praktijkverpleegkundigen) welke methoden er kunnen zijn om de meldingstrouw rondom de geboorte te monitoren en om het vastleggen van gegevens van de perinatale periode en bij doodgeboorte te verbeteren.
8
6.
De registratie doodsoorzaken asielzoekers is een unieke registratie in Nederland. Alleen uit deze registratie zijn gegevens van asielzoekers als afzonderlijke groep te vergelijken met de Nederlandse bevolking en kunnen gefundeerde beleidsaanbevelingen worden gedaan. Zorg voor voortzetting van deze registratie.
7.
Zorg voor een goede verspreiding van het rapport ‘Sterftecijfers en doodsoorzaken bij asielzoekers 2004-2005’ zodat functioneel gebruik gemaakt kan worden van de resultaten om de gezondheid van asielzoekers te bevorderen en gezondheidsrisico’s terug te dringen.
Summary Mortality data and causes of death are indicative of the health status of populations; and epidemiological research using these data may contribute to the identification of health risks. With this knowledge, epidemiologists can advise policy makers on measures to influence, diminish or prevent health hazards in a population. In 2002, the MOA (organisation providing community health services for asylum seekers in the Netherlands) set up a nationwide system for collecting records of mortality and causes of death in asylum seekers in order to monitor mortality data and potential health risks. These data cannot be derived from Statistics Netherlands (CBS). In 2005, we reported the mortality rates and causes of death for the period 2002-2003. In this report, we will present the results of a similar study based on 20042005 data.
Methods In acccordance with MOA national guidelines, all deaths - including stillbirths - are reported to regional MOA management. Anonymised data are then forwarded to the Netherlands Association for Community Health Services, where epidemiologists enter them into a database for further analysis.
The Central Agency for the Reception of Asylum Seekers (COA) also provides data on numbers, age and sex of asylum seekers per region and per month. During the period 20042005, the number of asylum seekers entering the Netherlands decreased. We therefore used a monthly-averaged number in our calculations. Data on the standard Dutch population were obtained from CBS. Since the age and sex distribution of the Dutch population and that of asylum seekers differ, standardisation by age and sex was used to perform all analyses.
Results In the period 2004-2005, the average number of asylum seekers living in reception centres in the Netherlands was 43,902. During this period, 114 asylum seekers died, including 19
9
children who died before reaching the age of 1. The number of stillborn babies recorded was 15 (of 1473 births). The main results of the investigation on mortality and causes of death are: •
The crude death rate for asylum seekers has decreased since 2002-2003 to 1.5/1000 asylum seekers (crude death rate of the Dutch population was 8.4/1000).
•
The overall death rate of asylum seekers, standardised by age and sex, is in line with numbers found for the standard population. However, specific differences were found in certain age categories.
•
For young asylum seekers (1-9 and 20-39) mortality is significantly higher (3-5 times), whereas mortality in the >40 age group is significantly lower (up to 60%) than that of the standard population.
•
Mortality was elevated due to several causes, i.e. 5 times increased mortality caused by infectious diseases and 1.6 times increased mortality as a result of non-natural causes of death, predominantly accidents.
•
The absolute numbers of deaths in the population of asylum seekers due to cancer and cardiovascular diseases are high, yet standardisation shows that mortality from cancer and cardiovascular disease is only 50% of that of the Dutch population.
•
Tuberculosis (significant), viral hepatitis and AIDS (significant) account for the increased mortality from infectious diseases.
•
The mortality from non-natural causes of death in asylum seekers is significantly higher than in the standard population (factor 1.6). Mortality due to unnatural causes is higher in men (young men in particular) than in female asylum seekers. The risk of dying as a result of a traffic accident or other accident prevails in male asylum seekers under the age of 30. Suicide as a cause of death has decreased since 2002 -2003, when it was significantly elevated. In 2004, mortality due to drowning in the younger age groups was up to 10 times higher among asylum seekers than the average Dutch rate in these groups. The MOA started prevention and information programmes on the risks of water in the spring of 2005. In 2005 most non-natural deaths were caused by traffic accidents or other kinds of accidents.
•
The perinatal mortality of asylum seekers was 12.9/1000 live births in 2004-2005. The perinatal mortality in the Dutch standard population was 6.8/1000 live births. In line with the literature about mortality in immigrant populations, this investigation shows a significant increase of perinatal mortality. The infant mortality of 5.4/1000 live births in asylum seekers should be compared to an infant mortality of 4.7/1000 live births in the standard population. Infant- and maternal mortality are not significantly increased. We assume that stillbirths may have been underreported and thus underestimated.
•
In 12.2% of the cases, medical information on the cause of death is missing. We would like to improve registration in order to improve the quality of our health recommendations.
10
Recommendations As a result of this investigation, the following recommendations were made to policy makers and the management of MOA implementation offices:
1.
Reinitiate drowning prevention and information programmes during the spring and coordinate MOA and COA activities during implementation.
2.
Insist on implementation of the project plan written by the Dutch Consumer Safety Institute as a result of the 2002-2003 report with regard to accident prevention measures.
3.
Discuss with health professionals to improve the quality of data on death in pregnancy or labour, and on perinatal and infant deaths. Data on asylum seekers should be included in the National Audit on Perinatal Mortality as a separate subgroup at risk, due to their different social and medical conditions, as compared to the general migrant population in the Netherlands.
4.
Promote the completeness of all records submitted by MOA-staff in the reception centres, in order to improve the quality of data and to make analysis more precise. Discuss with health professionals the need to register more specific medical information, e.g. in cases of cancer, infectious diseases. More specific data may facilitate analysis of risk, e.g. in incidence of cases of cancer subtypes in non-western subgroups.
5.
The report “Mortality and causes of death in asylum seekers 2004-2005” should be distributed widely amongst health professionals working with asylum seekers so that it can be used to the full to improve the health of asylum seekers and reduce their health risks.
6.
This unique system for recording mortality and causes of death in asylum seekers can provide specific information on asylum seekers as a separate population within the total immigrant group. It should be continued in the future as it is an important source of information, not only for giving advice on the health risks of asylum seekers in the Netherlands, but also for providing information on the topic for professionals dealing with asylum seekers in Europe as a whole.
11
12
1.
Inleiding
Sterftecijfers zijn een belangrijke bron van informatie over de gezondheidstoestand van een populatie. Door onderzoek bij subpopulaties van de totale bevolking kunnen aanwezige risicogroepen en risicofactoren voor de gezondheid worden opgespoord. Met de kennis van de risicofactoren voor een populatie kunnen preventieve maatregelen worden genomen om dit risico te verkleinen. Echter, gegevens over het overlijden in de asielzoekerpopulatie in Nederland zijn niet af te leiden uit de wettelijk verplichte registraties van doodsoorzaken van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). In 1998-1999 zijn de doodsoorzaken bij asielzoekers voor het eerst onderzocht en geanalyseerd door Koppenaal et al1. Vanaf 2002 wordt de doodsoorzakenregistratie van asielzoekers daarom systematisch bijgehouden door medewerkers van de MOA, en geanalyseerd en verwerkt in deze en eerdere rapportages door de epidemiologen van het Landelijk Service Bureau MOA van GGD Nederland2,3. Deze rapportage bevat het verslag van het epidemiologisch onderzoek naar doodsoorzaken bij asielzoekers in Nederland over 2004-2005.
13
14
2.
Doelstellingen
Voor het onderzoek naar doodsoorzaken bij asielzoekers zijn de volgende vraagstellingen geformuleerd:
Wat zijn de sterftecijfers van asielzoekers over 2004-2005 in de centrale opvang, totaal en naar leeftijd en geslacht?
Wat zijn de verschillen in sterfte tussen asielzoekers en de Nederlandse bevolking, algemeen en naar leeftijd en geslacht?
Zijn er verschillen in natuurlijke doodsoorzaken tussen de Nederlandse bevolking en asielzoekers?
Zijn er verschillen in sterfte aan niet-natuurlijke doodsoorzaken tussen asielzoekers en de Nederlandse bevolking?
Zijn er verschillen in perinatale- en moedersterfte tussen de Nederlandse bevolking en asielzoekers?
Zijn er verschillen in sterfte bij asielzoekers tussen de jaren 1998-1999, 2002-2003 en 2004-2005? Is er sprake van trends in leeftijd en geslacht?
Zijn er specifieke risicogroepen aan te wijzen? Zijn er verschillen in risicogroepen in 20042005 t.o.v. eerdere jaren?
De sterftecijfers en belangrijkste doodsoorzaken van asielzoekers in 2004 en 2005 zijn vergeleken met de cijfers voor de Nederlandse bevolking, en waar mogelijk met de doodsoorzaken statistiek van asielzoekers uit 1997-1998 en 2002-20031-3.
15
16
3.
Materiaal en methoden
Methoden MOA-medewerkers registreren overlijdensgegevens op speciaal ontwikkelde meldingsformulieren (www.ggdkennisnet.nl/11630)4. Een formulier wordt toegezonden aan het regiomanagement van de MOA-stichting. Het tweede formulier wordt toegezonden aan de epidemiologen van het Landelijk Service Bureau MOA. Beide formulieren bevatten slechts beperkte persoonsgegevens. COA geeft maandelijks aan het Landelijk Service Bureau MOA door hoeveel asielzoekers zijn overleden. Het betreft hier slechts aantallen per regio (COA-gegevens). Het doel van de meldingen is het:
Verbeteren van de kwaliteit van de MOA door de verkregen informatie te onderzoeken op aard, omvang en toedracht;
Informeren van het MOA-management met het oog op eventuele publiciteit en te ondernemen vervolgacties;
Verkrijgen van regionale en landelijke epidemiologische inzichten;
Vervullen van een signaleringsfunctie.
Binnen de MOA is een arts Maatschappij en Gezondheid aangesteld om voor alle meldingen de kwaliteit en juistheid van de gegevens te controleren en eventueel ontbrekende gegevens aan te vullen. Deze arts ontvangt de lijst met aantallen overledenen per cluster en een kopie van de meldingsformulieren van de MOA. De arts controleert de gegevens en vult ze na navraag aan. De gegevens worden ingevoerd in de epidemiologische database. Een beldo-code wordt op basis van de gegevens verstrekt door de codeur van CBS. Deze codeur ontvangt slechts gegevens betreffende doodsoorzaak en geen persoonsgegevens. De onderzoeker (epidemioloog) verricht geen handelingen met bestanden met anonieme gegevens waardoor de identiteit van betrokkenen kan worden herleid. Deze werkwijze is vastgelegd in genoemd onderzoeksprotocol5, de werkwijze is vernieuwd in 2005 en vastgelegd in een door juristen van het KNMG getoetste procedure6.
Onderzoekspopulatie De doelpopulatie bestaat uit asielzoekers die woonden in de centrale opvang, in door het COA beheerde huizen of gebruik maakten van het zelfzorgarrangement (ZZA). De gegevens die hierover worden verkregen via de Stichtingen MOA zijn uniek. Asielzoekers worden pas na ongeveer 6 maanden ingeschreven in de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA) en alleen van degenen die ingeschreven zijn wordt het overlijden verwerkt door CBS. Gegevens van asielzoekers zijn in de sterftestatistieken van het CBS niet herleidbaar. Dit betekent dat zij in deze statistieken niet van de andere burgers te onderscheiden zijn. De MOA is de enige organisatie in Nederland die gericht een doodsoorzakenregistratie van asielzoekers voert.
17
Cases De personen van wie gegevens worden gebruikt zijn tussen 1-1-2004 en 31-12-2005 overleden. In de onderzoeksperiode zijn er volgens het COA 114 asielzoekers overleden. Na zorgvuldig dossieronderzoek konden al deze overlijdens worden geverifieerd in de medische dossiers van de MOA. Er is door MOA-medewerkers melding gemaakt van 14 doodgeboortes. Voor 2004-2005 is een databestand vastgesteld van 114 overleden asielzoekers en 14 doodgeborenen.
Gegevensanalyse De analyse van doodsoorzaken bij asielzoekers werd eerder uitgevoerd voor 1998-1999 en 2002-20031,3. Om vergelijkingen mogelijk te maken is gekozen voor dezelfde methodiek. Het aantal leeftijdsgroepen is wel uitgebreid; de categorie 5-19 jaar is opgesplitst in 5-9 jaar, 1014 jaar en 15-19 jaar. Daarnaast is voor sommige analyses de categorie 65+ opgesplitst in 65-84 jaar en 85+. Bij de analyse van sterfte naar doodsoorzaak is gebruik gemaakt van de indeling van het CBS in Belangrijkste doodsoorzaakgroepen (Beldo).
De gegevens zijn verwerkt met behulp van Excel en SPSS. Voor de berekening van de betrouwbaarheidsintervallen is het programma SISA gebruikt (http://home.clara.net/sisa).
Het aantal in de opvang aanwezige asielzoekers nam in de onderzoeksperiode gestaag af. Voor de gegevens op jaarbasis is het aantal asielzoekers op de eerste van elke maand genomen en gemiddeld. Voor beide jaren samen resulteert dit in een gemiddelde van 43.902 asielzoekers in de opvang. Ook voor de berekening naar leeftijdsgroep en geslacht is gebruik gemaakt van gemiddelden die op deze wijze zijn berekend. De gemiddelde bezetting in de centrale opvang in 2004-2005, uitgesplitst naar leeftijd en geslacht, is te vinden in bijlage 1.
Gestandaardiseerde sterftecijfers Brutosterftecijfers worden weergegeven als het aantal overledenen per 100.000 personen of per 1000 personen per jaar. Zoals vermeld is de brutosterfte voor asielzoekers veel lager dan die van de algemene bevolking van Nederland. Dit is te verklaren uit de andere leeftijdsopbouw van de asielzoekergroep, waarin relatief veel jonge mensen voorkomen. Een gestandaardiseerd sterftecijfer is een sterftecijfer dat is gecorrigeerd voor verschillen in leeftijdsopbouw van een onderzoekspopulatie met de standaardpopulatie. Standaardiseren staat vergelijkingen toe waar de populatieopbouw afwijkt van de standaard en geeft zo de gelegenheid de invloed van andere factoren in de onderzoekspopulatie te kunnen bestuderen. Net als in de rapporten van 1998-1999 en 2002-2003 is indirecte standaardisatie voor leeftijd en geslacht toegepast. Hierbij zijn de in de standaardpopulatie geldende leeftijdsspecifieke sterftecijfers toegepast op de leeftijdsopbouw van de asielzoekerpopulatie, die resulteert in een verwachte
18
sterfte (het indirect gestandaardiseerde sterftecijfer). Het brutosterftecijfer gedeeld door het indirect gestandaardiseerde sterftecijfer levert de Standardised Mortality Ratio (SMR) waarmee de asielzoekerpopulatie met de standaardpopulatie kan worden vergeleken. Een SMR-waarde van 1 betekent dat het sterftecijfer overeen komt met de referentiepopulatie, een cijfer lager dan 1 betekent ondersterfte voor de onderzochte groep, terwijl een cijfer boven de 1 een oversterfte betekent. Voor de berekeningen in dit rapport zijn de gegevens van CBS Statline van de Nederlandse populatie gebruikt ter vergelijking7. De gemiddelde waarden over 2004 en 2005 van deze populatie vormen in dit rapport de standaardpopulatie.
19
20
4.
Resultaten
4.1. Aantallen, absolute- en brutosterftecijfers De in Nederland aanwezige asielzoekers zijn afkomstig uit 160 landen. Het grootste deel van de asielzoekers is afkomstig uit landen van het Midden-Oosten en uit Afrika. De in 2004-2005 overleden asielzoekers waren afkomstig uit 26 verschillende landen. In 2004 was het gemiddelde aantal asielzoekers 50.374 en overleden er 56 asielzoekers. In 2005 waren er gemiddeld 37.429 personen in de opvang en overleden er 58. Het absolute aantal overledenen naar geslacht is weergegeven in tabel 1. Ter vergelijking zijn ook de brutosterftecijfers van de vier eerdere onderzoeksjaren vermeld.
Tabel 1.
Absolute sterfte naar geslacht
Geslacht
1998-1999
2002-2003
2004
2005
113
137
31
35
41
75
25
23
2
15
-
-
Totale overledenen
156
227
56
58
Brutosterftecijfer*
1,70
2002: 1,71
1,11
1,55
50.374***
37.429***
Man Vrouw Onbekend
2003: 1,57 Gemiddeld in opvang
91.798**
68.914**
* Per 1000 inwoners ** middeling op 1 januari-1 januari *** middeling over 12 maanden op de eerste van de maand
Door de daling van het totale aantal asielzoekers in de opvang in de periode 2002-2005 daalde ook het aantal sterfgevallen onder asielzoekers van respectievelijk 133 en 94 in 2002 en 2003 naar 56 en 58 in 2004 en 2005. De brutosterfte was in 2002 en 2003 respectievelijk 1,7 per 1000 en 1,6 per 1000 asielzoekers. Landelijk daalde het brutosterftecijfer de laatste jaren eveneens licht van 8,7 naar 8,4/1000 inwoners7. In 2004-2005 was de brutosterfte onder asielzoekers 1,3 tegen 8,4 in de Nederlandse bevolking. In bijlage 2 zijn de brutosterftecijfers voor 2004-2005 vermeld, uitgesplitst naar leeftijd en geslacht.
21
4.2. Demografische opbouw van de asielzoekerpopulatie Het verschil in hoogte van de brutosterftecijfers met die van de totale bevolking is verklaarbaar uit de demografische opbouw van de asielzoekerpopulatie. Deze verschilt van de Nederlandse op de volgende punten, gepresenteerd in tabel 2.
Tabel 2.
Verschillen in demografische opbouw tussen de Nederlandse bevolking en de asielzoekerpopulatie
Demografische
Asielzoekers
gegevens
Asielzoekers
2004
Nederland
2005
Percentage van de be-
Mannen
Vrouwen
Mannen
Vrouwen
Mannen
Vrouwen
volking boven 65 jaar
0,3%
1,1%
1,1%
2,3%
11,7%
15,9%
11,9%
16,1%
Man/vrouw Gemiddelde leeftijd
59%
41% 32,5 jaar
58%
42% 26 jaar
50%
50% 43 jaar
Deze verschillen zijn zichtbaar aan de vorm van de bevolkingspiramides (figuren 1). Bij de Nederlandse bevolking bevindt de grootste leeftijdscohort zich tussen de 40 en 50 jaar, zowel bij mannen als vrouwen (ten gevolge van de naoorlogse geboortegolf). Bij asielzoekers wordt de grootste leeftijdsgroep gevormd door 20- tot 40-jarigen. In de leeftijdsverdeling van de vrouwen valt op dat er relatief veel jonge meisjes en kinderen zijn. De vorm van de asielzoekerpiramide geeft een jonge bevolking aan ten opzichte van de klokvormige piramide van de vergrijzende Nederlandse bevolking. Bij de asielzoekers betreft 50% van de sterfte dan ook jonge mensen, vooral bij de mannen: 50% van de overleden mannen was jonger dan 30 jaar. Bij de vrouwelijke asielzoekers was gemiddeld 50% van de overledenen jonger dan 40 jaar. Dit verschilt van de Nederlandse bevolking waarbij 50% van de overleden mannen jonger is dan 75 en 50% van de sterfte bij vrouwen onder de 79 jaar plaatsvindt.
22
Figuur 1a
Aantal Nederlandse bevolking naar leeftijd en geslacht in 2005
95+ 90-94 jaar
Mannen
Vrouwen
85-89 jaar 80-84 jaar 75-79 jaar 70-74 jaar 65-69 jaar 60-64 jaar 55-59 jaar 50-54 jaar 45-49 jaar 40-44 jaar 35-39 jaar 30-34 jaar 25-29 jaar 20-24 jaar 15-19 jaar 10-14 jaar 5-9 jaar 1-4 jaar 0 jaar -800.000
Figuur 1b
-600.000
-400.000
-200.000
0
200.000
400.000
600.000
800.000
Aantal asielzoekers in centrale opvang naar leeftijd en geslacht in 2005
95+ Mannen
90-94 jaar
Vrouwen
85-89 jaar 80-84 jaar 75-79 jaar 70-74 jaar 65-69 jaar 60-64 jaar 55-59 jaar 50-54 jaar 45-49 jaar 40-44 jaar 35-39 jaar 30-34 jaar 25-29 jaar 20-24 jaar 15-19 jaar 10-14 jaar 5-9 jaar 1-4 jaar 0 jaar -4.000
-3.000
-2.000
-1.000
0
1.000
2.000
3.000
23
4.000
4.3. Sterfte gedurende het jaar In de analyse van 2002-2005 valt op dat de sterfte in het derde kwartaal telkens hoog is. Voor 2002 wordt de hogere sterfte vooral bepaald door de hoge sterfte in december, terwijl in 2005 de brutosterftecijfers van het gehele vierde kwartaal het hoogste waren (figuur 2).
Figuur 2.
Brutosterftecijfer per 1000 asielzoekers per kwartaal in 2002-2005 (gemiddelde waarde van brutosterftecijfers over 3 maanden)
20
Brutosterfte
15
10
5
0 2002
2003
2004
2005
Jaar 1e
2e
3e
4e kwartaal
4.4. Sterfte naar leeftijdscategorie In tabellen 3.1-3 staan de SMR waarden voor mannen, vrouwen en totaal vermeld. SMR’s die op basis van hun 95% betrouwbaarheidsinterval als significant afwijkend worden beschouwd, zijn vet weergegeven. Voor 2004-2005 is er sprake van oversterfte in de jongere leeftijdscategorieën: 1-4 jaar, 5-9 jaar, 20-29 en 30-39 jaar, terwijl er ondersterfte wordt gevonden in de leeftijdscategorieën 40-64 jaar en 65-84 jaar. Voor de totale groep wijkt de SMR nauwelijks af van 1 (niet significant).
24
Tabel 3.1.
Leeftijdsspecifieke SMR voor mannelijke asielzoekers (2004-2005)
Leeftijdscategorie
Gemeld aantal
Verwacht aantal
overledenen
overledenen
0 jaar
6
4,15
1,45
0,53<SMR<3,14
1-4 jaar
4
0,90
4,45
1,21<SMR<11,83
5-9 jaar
1
0,44
2,27
0,06<SMR<12,66
10-14 jaar
0
0,52
-
-
15-19 jaar
1
1,97
0,51
0,01<SMR<2,83
20-29 jaar
11
7,60
1,45
0,72<SMR<2,59
30-39 jaar
17
9,25
1,84
1,07<SMR<2,94
40-64 jaar
17
35,85
0,47
0,28<SMR<0,76
65-84 jaar
8
20,45
0,39
0,17<SMR<0,77
85+
1
1,21
0,83
0,02<SMR<4,60
66
82,32
0,80
0,62<SMR<1,02
Totaal
SMR 95% BI om SMR
In vet weergegeven betekent significant verschillend van Nederlandse bevolking Tabel 3.2.
Leeftijdsspecifieke SMR voor vrouwelijke asielzoekers (2004-2005)
Leeftijdscategorie
Gemeld aantal
Verwacht aantal
overledenen
overledenen
0 jaar
2
3,33
1-4 jaar
2
0,73
2,75
0,33<SMR<9,89
5-9 jaar
3
0,28
10,71
2,21<SMR<31,31
10-14 jaar
0
0,31
-
-
15-19 jaar
1
0,63
1,59
0,04<SMR<8,84
20-29 jaar
7
1,97
3,55
1,42<SMR<7,32
30-39 jaar
5
4,31
1,16
0,38<SMR<2,70
40-64 jaar
11
18,46
0,60
0,30<SMR<1,07
65-84 jaar
16
20,61
0,78
0,44<SMR<1,26
1
1,60
0,63
002<SMR<3,48
48
52,21
0,92
0,68<SMR<1,22
85+ Totaal
Tabel 3.3.
SMR 95% BI om SMR 0,60
0,07<SMR<2,6
Leeftijdsspecifieke SMR voor alle asielzoekers (2004-2005)
Leeftijdscategorie
Gemeld aantal
Verwacht aantal
overledenen
overledenen
0 jaar
8
7,48
1,07
1-4 jaar
6
1,63
3,68
1,35<SMR<8,01
5-9 jaar
4
0,68
5,88
1,60<SMR<15,06
10-14 jaar
0
0,83
-
-
15-19 jaar
2
2,60
0,77
0,09<SMR<2,77
20-29 jaar
18
9,57
1,88
1,11<SMR<2,97
30-39 jaar
22
13,56
1,62
1,02<SMR<2,46
40-64 jaar
28
54,31
0,52
0,34<SMR<0,74
65-84 jaar
24
41,06
0,58
0,37<SMR<0,87
2
2,81
0,71
0,09<SMR<2,57
114
134,53
0,85
0,70<SMR<1,02
85+ Totaal
SMR 95% BI om SMR
0,46<SMR<2,10
25
De 20% ondersterfte voor de totale populatie mannen is conform eerder gevonden data1,3 en wordt voornamelijk veroorzaakt door ondersterfte op hogere leeftijden, van 40-64 en 65-85 jaar is deze ondersterfte zelfs significant. Oversterfte bij mannen wordt gezien bij de jonge leeftijden, tussen de 1-4 jaar is dit 4,5 maal hoger (significant) dan in de standaardpopulatie.
Evenals in 1998-1999 en 2002-2003 is er een lichte ondersterfte bij vrouwen, de ondersterfte op hogere leeftijd is niet significant maar draagt bij aan het totale beeld. De sterfte tussen 2029 jaar is 3,6 maal hoger (significant).
Voor de totale populatie valt op dat sterfte op jeugdige leeftijd significant verhoogd is. Bij 1tot 4-jarigen 3,7 keer en bij 5- tot 9-jarigen zelfs 5,5 keer. Ook bij de leeftijdsgroepen van 2029 jaar en van 30-39 jaar is sprake van een significante oversterfte, respectievelijk 1,9 keer en 1,6 keer. In de hogere leeftijdscategorieën is de sterfte juist significant lager dan in de standaardpopulatie, bij 40- tot 64-jarigen 50% lager en bij 65- tot 84-jarigen 42%.
4.5. Sterfte naar belangrijkste doodsoorzaak In tabel 4 zijn de SMR-waarden van belangrijke doodsoorzaken van asielzoekers in 2004-2005 samengevat. Naast de SMR wordt ook het 95% betrouwbaarheidsinterval (BI) gegeven. De absolute aantallen overledenen per hoofdgroep zijn weergegeven in bijlage 4. •
De belangrijkste doodsoorzaak werd gecodeerd volgens ICD-10 in beldo-hoofdgroepen zoals gebruikt door het CBS.
•
Het percentage niet-classificeerbare doodsoorzaken is 12,2%.
Bij de mannen is sprake van significante ondersterfte aan kwaadaardige nieuwvormingen. De sterfte aan infectieziekten (6,4 keer) en ongevallen (2,0 keer) is significant verhoogd. Bij infectieziekten is de SMR van tbc 28,6 keer verhoogd en van aids 19,0 keer verhoogd; deze verhogingen zijn significant. De sterfte aan hart- en vaatziekten, long- en spijsverteringsziekten is lager dan in de Nederlandse mannelijke standaardbevolking (evenals in 1998-2003), maar niet significant.
26
Tabel 4.1.
Gestandaardiseerde sterfte naar belangrijkste doodsoorzaak bij mannelijke asielzoekers in 2004-2005
Mannen
Aantal
Verwachte
SMR
95% BI rond SMR
overleden
waarde
1. Infectieziekten
8
1,26
6,37
2,74<SMR<12,51
1.1. Tuberculose
2
0,07
28,57
3,46<SMR<103,21
1.2. Meningitis
0
0,04
-
-
1.3. Virale hepatitis
1
0,08
13,15
0,32<SMR<69,65
1.4. Aids
5
0,26
18,95
6,24<SMR<44,88
2. Nieuwvormingen
10
25,93
0,39
0,18<SMR<0,71
3. Bloedziekten
1
0,23
4,44
0,11<SMR<24,22
4. Endocriene ziekten
0
2,10
-
-
5. Psychiatrische ziekten
4
1,17
3,41
0.,3<SMR<8,75
6. Ziekten van het zenuwstelsel
1
2,36
0,42
0,01<SMR<2,36
10
19,07
0,52
0,25<SMR<0,96
8. Longziekten
1
4,29
0,23
0,005<SMR<1,30
9. Maag-, darm en leverziekten
2
2,82
0,71
0,09<SMR<2,56
10. Huidziekten
0
0,08
-
-
11. Ziekten van het bewegingsstelsel
0
0,23
-
-
0
0,64
-
-
7. Hart- en vaatziekten
en bindweefsel 12. Ziekten van het urogenitaal stelsel 13. Complicaties zwangerschap
nvt
nvt
nvt
3
2,29
1,31
0,27<SMR<3,83
15. Aangeboren afwijkingen
2
1,85
1,08
0,13<SMR<3,91
16. Onvolledig beschreven ziektebeeld
6
4,66
1,29
0,47<SMR<2,80
17. Niet-natuurlijke doodsoorzaak
18
13,05
1,38
0,82<SMR<2,18
17.1. Ongevallen waaronder verdrink-
13
6,42
2,02
1,07<SMR<3,46
17.2. Zelfdoding
5
5,32
0,94
0,31<SMR<2,19
17.3. Moord
0
0,85
-
-
17.4. Onbekend
0
0,24
-
-
14. Aandoeningen van de perinatale
nvt
periode
ing
17.5. Overig Totaal
0
0,22
-
-
66
82,02
0,80
0,62<SMR<1,02
Bij de vrouwen zijn in 2004-2005 slechts enkele significante verschillen in sterfte ten opzichte van de standaardpopulatie gevonden. De hoge SMR voor virale hepatitis valt wel op, maar omdat dit slechts één sterfgeval betreft, kunnen hier geen conclusies uit worden getrokken.
27
De ondersterfte aan kwaadaardige nieuwvormingen bij vrouwen is significant. Het aantal onvolledig beschreven ziektegeschiedenissen is bijna vier maal hoger dan in de Nederlandse vrouwelijke populatie.
Tabel 4.2.
Gestandaardiseerde sterfte naar belangrijkste doodsoorzaak bij vrouwelijke asielzoekers in 2004-2005
Vrouwen
aantal
verwachte
SMR
overleden
waarde
1. Infectieziekten
2
0,83
2,41
0,29<SMR<8,70
1.1. Tuberculose
0
0,02
-
-
1.2. Meningitis
0
0,03
-
-
1.3. Virale hepatitis
1
0,02
42,12
1,27<SMR<278,58
1.4. Aids
1
0,06
17,92
0,42<SMR<92,86
2. Nieuwvormingen
95% BI rond SMR
11
19,77
0,56
0,28<SMR<0,99
3. Bloedziekten
0
0,19
0,00
0<SMR<19,42
4. Endocriene ziekten
4
1,60
2,51
0,6<SMR<6,40
5. Psychiatrische ziekten
0
1,12
-
-
6. Ziekten van het zenuwstelsel
0
1,58
-
-
11
11,50
0,96
0,474<SMR<1,70
8. Longziekten
1
3,26
0,31
0,0078<SMR<1,71
9. Maag-, darm en leverziekten
1
1,89
0,53
0,013<SMR<2,95
10. Huidziekten
0
0,10
-
-
11. Ziekten van het bewegingsstelsel en bind-
0
0,36
-
-
7. Hart- en vaatziekten
weefsel 12.Ziekten van het urogenitaal stelsel
0
0,66
-
-
13. Complicaties zwangerschap en bevalling
1
0,08
11,78
0,32<SMR<69,65
14. Aandoeningen van de perinatale periode
1
1,69
0,59
0,02<SMR<3,29
15. Aangeboren afwijkingen
2
1,55
1,29
0,16<SMR<4,66
16. Onvolledig beschreven ziektebeeld
8
2,16
3,70
1,60<SMR<7,29
17. Niet-natuurlijke doodsoorzaak
6
3,62
1,66
0,61<SMR<3,61
17.1. Ongevallen waaronder verdrinking
3
1,70
1,76
0,36<SMR<5,16
17.2. Zelfdoding
1
1,45
0,69
0,02<SMR<3,84
17.3. Moord
2
0,27
7,28
0,90<SMR<26,76
17.4. Onbekend
0
0,13
-
-
17.5. Overig Totaal
0
0,07
-
-
48
51,95
0,92
0,68<SMR<1,22
Voor de totale asielzoekergroep is er sprake van een significante ondersterfte aan nieuwvormingen (50% minder) en longziekten (80% minder dan de Nederlandse bevolking). Significante oversterfte voor de totale groep wordt waargenomen bij infectieziekten (bijna 5 keer); in het bijzonder door sterfte aan tbc (22,8 keer), virale hepatitis (21,0 keer) en aids (20,0 keer). Verder is er sprake van oversterfte aan onvolledig beschreven ziekten (meer dan 2 keer) en
28
niet-natuurlijke doodsoorzaken (1,5 keer), waaraan ongevallen (2,2 keer) de belangrijkste bijdrage leveren.
Tabel 4.3.
Gestandaardiseerde sterfte naar belangrijkste doodsoorzaak bij alle asielzoekers in 2004-2005
Totale populatie
Aantal overleden
Verwachte
SMR
95% BI rond
waarde
SMR
in 2004 en 2005 1. Infectieziekten
10
2,05
4,88
2,34<SMR<8,97
1.1. Tuberculose
2
0,09
22,83
2,69<SMR<80,27
1.2. Meningitis
0
0,07
-
-
1.3. Virale hepatitis
2
0,10
21,01
2,42<SMR<72,24
1.4. Aids
6
0,30
20,03
7,33<SMR<43,53
21
46,07
0,46
0,28<SMR<0,69
3. Bloedziekten
1
0,42
2,39
0,06<SMR<13,27
4. Endocriene ziekten
4
3,63
1,10
0,30<SMR<2,82
5. Psychiatrische ziekten
4
2,29
1,74
0,48<SMR<4,47
2. Nieuwvormingen
6. Ziekten van het zenuwstelsel
1
3,86
0,26
0,007<SMR<1,44
21
30,02
0,70
0,43<SMR<1,07
8. Longziekten
2
7,63
0,26
0,03<SMR<0,95
9. Maag-, darm en leverziekten
3
4,62
0,65
0,13<SMR<1,90
10. Huidziekten
0
0,18
0,26
0<SMR<20,49
11. Ziekten van het bewegingsstelsel en
0
0,61
-
-
12.Ziekten van het urogenitaal stelsel
0
1,30
-
-
13.Complicaties zwangerschap en bevalling
1
0,11
9,15
0,23<SMR<50,65
7. Hart- en vaatziekten
bindweefsel
14.Aandoeningen van de perinatale periode
4
3,98
1,01
0,27<SMR<2,57
15.Aangeboren afwijkingen
4
3,38
1,18
0,32<SMR<3,03
16. Onvolledig beschreven ziektebeeld
14
6,56
2,13
1,16<SMR<3,58
17. Niet-natuurlijke doodsoorzaak
24
15,29
1,57
1,006<SMR<2,34
17.1 Ongevallen waaronder verdrinking
16
7,38
2,17
1,24<SMR<3,52
17.2 Zelfdoding
6
6,22
0,96
0,35<SMR<2,10
17.3 Moord
2
1,05
1,90
0,23<SMR<6,88
17.4 Onbekend
0
0,37
-
-
17.5 Overig
0
0,27
-
-
114
132,00
0,86
0,71<SMR<1,03
Totaal
29
4.6. Sterfteanalyse infectieziekten onder asielzoekers 2002-2005 In 2004-2005 is de sterfte van asielzoekers aan infectieziekten bijna 5 keer hoger dan die van de standaardpopulatie. Ook in eerdere onderzoeksjaren was sterfte aan deze doodsoorzaken ongeveer 5 maal hoger. Hierbij was steeds sprake van een verhoogde sterfte aan tbc, virale hepatitis en aids. Uit tabellen 4.1 t/m 4.3 blijkt dat dit voor 2004-2005 opnieuw geldt, hoewel voor mannen en vrouwen verschillende significante verhogingen werden gevonden. De sterfte aan virale hepatitis bij de vrouwen is wel significant verhoogd, maar met een breed betrouwbaarheidsinterval, omdat het op slechts 1 waarneming berust. In tabel 5 zijn de brutosterftecijfers van sterfte aan infectieziekten gegeven uitgesplitst naar enkele belangrijke subgroepen voor de onderzoeksjaren 1998-1999, 2002-2003 en 2004-2005 zodat een vergelijking mogelijk is.
Tabel 5.
Brutosterftecijfers sterfte infectieziekten in 1998-1999, 2002-2003 en 20042005 1998-1999
2002-2003
absoluut
brutosterfte
absoluut
Tuberculose
1
0,01
3
Meningitis
2
0,02
Virale hepatitis
3
0,03
Aids
7
Overige infec-
2004-2005
brutosterfte
absoluut
brutosterfte
0,02
2
0,02
0
-
0
-
3
0,02
2
0,02
0,08
10
0,07
6
0,07
2
0,02
2
0,02
0
-
15
0,16
18
0,13
10
0,11
tieziekten Infectieziekten totaal
Het brutosterftecijfer voor alle infectieziekten daalt licht gedurende de onderzoeksjaren 19982005, dat van de tbc, hepatitis en aids blijft min of meer gelijk. De sterftecijfers voor tbc en virale hepatitis zijn gebaseerd op weinig gevallen, toch zijn deze aantallen significant afwijkend van die van de standaardpopulatie evenals de sterfte aan aids, waar meer asielzoekers aan overleden.
De sterfte aan aids bijvoorbeeld is voor de totale groep asielzoekers steeds het hoogst. Aangezien veel asielzoekers afkomstig zijn uit landen waar aids vaak voorkomt is dit niet opvallend. Voor de totale groep geldt dat er sprake is van significante oversterfte. Het betrouwbaarheidsinterval is erg breed; zoals gezegd is dit te wijten aan de kleine aantallen/jaar.
30
4.7. Analyse niet-natuurlijke doodsoorzaken onder asielzoekers 2002-2005 In eerdere onderzoeksjaren was het aantal niet-natuurlijke doodsoorzaken onder asielzoekers significant hoger dan in de Nederlandse populatie. Het brutosterftecijfer voor niet-natuurlijke doodsoorzaken daalt per saldo over de vier onderzoeksjaren (tabel 6). Net als in de standaardpopulatie overleden er ook bij de asielzoekers meer mannen dan vrouwen aan nietnatuurlijke doodsoorzaken (absoluut en gecorrigeerd voor leeftijds- en geslachtsverdeling). Bij de interpretatie van het absolute aantal overlijdens aan niet-natuurlijke doodsoorzaken in tabel 7 is belangrijk dat het aantal asielzoekers in de opvang in de periode 2002-2003 het hoogst was. Na standaardisatie blijkt dat de SMR voor ongevallen in 2004-2005 voor de mannen 2 is en dat het sterftecijfer significant afwijkt van dat van de Nederlandse bevolking (zie tabel 4.1).
Tabel 6.
Aantal overledenen, niet-natuurlijke dood, bezetting centrale opvang en brutosterftecijfer per 100.000 personen per jaar
Jaar
Totaal aantal
Aantal niet-
Gemiddelde
Brutosterftecijfer
overledenen
natuurlijke
bezetting centrale
niet natuurlijke
dood
opvang
doodsoorzaken
2002
133
31
77683
39,90
2003
94
27
61144
44,16
2004
56
15
50374
29,78
2005
58
9
37429
24,05
Tabel 7.
Aantal overleden asielzoekers naar niet-natuurlijke doodsoorzaak en geslacht
Asielzoekers overleden aan nietnatuurlijke
2004-2005
1998-1999
2002-2003
mannen vrouwen totaal
mannen vrouwen totaal
mannen vrouwen totaal
oorzaken Ongevallen incl.
11
3
15*
28
2
30
13
3
15
verdrinking Verdrinking
6
0
6
5
0
5
7
3
10
18
2
20
18
1
19
5
1
6
9
0
9
6
0
6
0
2
2
Onbekend
0
0
0
2
1
3
0
0
1
Overig
0
0
0
0
0
0
0
0
0
Totaal
44
5
50*
54
4
58
18
6
24
Zelfdoding Moord
* waaronder personen van onbekend geslacht
31
In de zes onderzoeksjaren overleden 60 mensen aan een ongeval, waaronder 21 verdrinkingen, er waren 45 zelfdodingen, 17 moorden en 4 niet-natuurlijke overlijdens met onbekende oorzaak. Hierbij vallen het hoge aantal ongevallen en suïcides op. In eerdere onderzoeksjaren was het hoge aantal suïcides onder mannen een reden om ook nader onderzoek te doen naar het voorkomen van suïcide en suïcidepogingen8. Suïcide bleek meer voor te komen onder mannen, terwijl suïcidepogingen relatief meer bij vrouwen werden gevonden. In 2004-2005 is het aantal suïcides niet significant afwijkend van de standaardpopulatie. Echter valt het hoge aantal verdrinkingen onder asielzoekers in 2004 op. Op basis hiervan zijn in 2005 maatregelen genomen; onder meer het geven van voorlichting over het gevaar van water. Verder is in samenwerking met de Stichting Consument en Veiligheid een projectvoorstel geschreven gericht op preventie van ongevallen bij asielzoekers. In 2005 zijn geen accidentele verdrinkingen gemeld, het absolute aantal overledenen aan niet-natuurlijke oorzaken is gedaald, ook de SMR voor niet-natuurlijke doodsoorzaken is gedaald van 1,71 in 2004 naar 1,37 in 2005. Toch is ook in 2005 het aantal ongevallen nog steeds significant hoger dan dat van de standaardpopulatie; namelijk 2,17 keer. 4.8. Sterfte rondom zwangerschap en geboorte In 2004 werden 855 kinderen geboren in de centrale opvang. Het aantal doodgeborenen was 7 (2 jongens, 4 meisjes en 1 onbekend geslacht) waaronder 3 gevallen die specifiek gemeld werden als een intra-uteriene vruchtdood. In 2005 werden 618 kinderen geboren. Het aantal doodgeborenen was 8 (3 jongens en 5 meisjes), waarvan 4 gevallen gemeld werden als intrauteriene vruchtdood. Dit betekent een sterfte van 8,2/1000 geboorten in 2004 en 12,9/1000 geboorten in 2005. Voor de Nederlandse standaardpopulatie is het aantal doodgeborenen 5,3/1000 geboorten.
Tabel 8.
Aantal geboorten bij asielzoekers per geslacht in 2004-2005 2004
2005
Aantal geboorten
855
618
Jongens
434
421
Meisjes
422
286
Aantal doodgeboorten
7
8
De perinatale sterfte omvat naast doodgeboorten ook de kinderen die binnen een week na de geboorte zijn overleden. In 2004 en 2005 stierven 1, respectievelijk 3 kinderen binnen een week na geboorte. Dit betekent een perinatale sterfte van 19 kinderen. Het aantal levendgeborenen in 2004-2005 was 1473. Dit betekent dat de perinatale sterfte 12,9/1000 geboorten is. In 2004-2005 was de perinatale sterfte in Nederland 6,8/1000 geboorten (CBS Statline). De perinatale sterfte onder asielzoekers van 2004-2005 is 1,87 maal zo hoog (95%CI
32
1,19
Zuigelingensterftei De zuigelingensterfte in 2004-2005 was 8, waarvan 4 kinderen overleden na de eerste week. In 2004-2005 was de zuigelingensterfte hoger dan die van de standaardpopulatie: namelijk 5,4/1000 levendgeborenen asielzoekers ten opzichte van 4,7/1000 levendgeborenen in Nederland (CBS). Dit verschil is niet significant. Omdat in 2002-2003 sprake was van een verhoogde zuigelingensterfte worden de gegevens van de vier onderzoeksjaren nog nader geanalyseerd en gespecificeerd naar doodsoorzaak.
Moedersterfte In de onderzoeksperiode 2004-2005 was er opnieuw 1 geval van moedersterfte, dit komt overeen met 27/100.000 geboorten. De moedersterfte onder asielzoekers in 2002-2003 was 67/100.000 geborenen. Voor de algemene Nederlandse populatie is de moedersterfte 6,8/100.000 geboorten. Opnieuw is de moedersterfte bij de asielzoekers hoger dan in de standaardpopulatie, maar niet significant.
i
Zuigelingensterfte: Kinderen die zijn overleden voordat zij hun eerste verjaardag hebben
bereikt (exacte leeftijd).
33
5.
Bespreking
Methodologie Aggregatie van gegevens van doodsoorzaken bij asielzoekers over twee jaar in plaats van jaarlijks geeft de mogelijkheid uitspraken te doen op basis van een groter aantal gevallen. Omdat in sommige beldocategorieën het aantal overledenen zeer klein is, is de mogelijkheid om harde uitspraken te doen over verbanden en risico’s beperkt. In enkele doodsoorzaakcategorieën betekenen de hoge waarden voor SMR weinig, omdat de gegevens berusten op slechts één geval van overlijden; dit is onder meer het geval bij virale hepatitis en moedersterfte. Door de kleine aantallen is er ook voor gekozen geen opsplitsing te maken naar regio van herkomst.
De onderzochte populatie asielzoekers is klein en divers. Dit maakt de mogelijkheden voor analyse van sterftecijfers beperkt. Door de gegevens van vier jaren te aggregeren levert dit winst in betrouwbaarheid op. Het doen van meer specifieke uitspraken per jaar en per ziektebeeld worden hierdoor weer beperkter. Daarom is er voor gekozen de brutosterftecijfers ook per twee jaar te presenteren. Specifieke analyse kan niet worden gedaan door de SMR per ziektebeeld over de jaren te vergelijken, maar vereist een verdergaande analyse.
Asielzoekers zijn ook voor een deel opgenomen in de CBS-cijfers voor de Nederlandse bevolking, namelijk in het geval zij in het GBA zijn geregistreerd. Dit betekent dat zij zowel in overlijdenscijfers als in de vergelijkingscijfers van de totale bevolking zijn opgenomen en dus in enkele gevallen dubbel geteld zijn. Voor wat betreft de invloed op de in dit rapport berekende SMR’s betekent dit dat waar sprake is van oversterfte onder asielzoekers, deze oversterfte is onderschat als gevolg van deze dubbeltelling. Naar verwachting is deze vertekening beperkt. Door de Boaregistratie is het mogelijk specifieke uitspraken te doen over gezondheidsrisico’s van asielzoekers als specifieke groep, zonder dat vermenging van gegevens optreedt met gegevens van andere groepen, zoals bij analyse van 1e en 2e generatie migranten (van nietwesterse afkomst) die mogelijk is vanuit CBS Statline. Het Landelijk Service Bureau MOA benadrukt het belang van een nauwkeurige en volledige registratie bij de asielzoekers ook in de toekomst. Indien de oorzaken van de verhoogde perinatale sterfte nader worden onderzocht is het wenselijk om de registratie nauwkeurig te verrichten. In de analyse kan worden aangesloten bij de Landelijke Audit Perinatale sterfte, welke werd geadviseerd door RIVM9, 10. De asielzoekergroep zou men daarin moeten kunnen blijven onderscheiden als aparte subgroep, om hun gezondheidsrisico’s goed te kunnen monitoren. De onvolkomen registratie als gevolg van de beperkte meldingstrouw is een punt van zorg. Bij de interpretatie van de gegevens van 2005 viel op dat in 14% van de gevallen geen of geen
34
volledige doodsoorzaak werd gemeld. Doodgeboorten werden niet altijd gerapporteerd via een meldingsformulier en konden alleen door inspanning van een arts (Maatschappij en Gezondheid) van de MOA organisatie achterhaald worden en alsnog in de database opgenomen worden. Het aantal doodgeboorten in de database stemt nu overeen met het door COA gerapporteerde aantal doodgeboorten. Het is echter niet denkbeeldig dat bij doodgeboorte en perinatale sterfte sprake is van onderrapportage. Onderrapportage vergroot de kans om belangrijke gezondheidsrisico’s over het hoofd te zien. Het is natuurlijk goed denkbaar dat MOA-medewerkers niet op de hoogte zijn van alle gevallen van doodgeboorte. Echter, hierdoor worden mogelijke verschillen tussen de standaardpopulatie en de asielzoekers gemist. De situatie zou kunnen worden onderschat.
In tegenstelling tot voorgaande jaren werden de belangrijkste doodsoorzaken onder asielzoekers in 2004-2005 gecodeerd door codeurs van CBS. Hierdoor kan een gering verschil in codering zijn ontstaan. Dit geldt waarschijnlijk voor de codering van dood aan drugsverslaving die zowel bij niet-natuurlijke dood als bij psychiatrisch ziektebeeld kan worden gecodeerd. In voorgaande jaren kregen deze gevallen de codering suïcide en werden zo in de categorie niet-natuurlijke doodsoorzaken ingedeeld, terwijl bij de CBS-codering in dit rapport wordt uitgesplitst naar psychiatrisch ziektebeeld (in het geval van een bekende verslaving) of suïcide (bijvoorbeeld waar blijkt dat de overdosis bewust is genomen). Dit gaat om 1 à 2 gevallen in 2004-2005. In de jaren 2002-2003 was er naar verhouding meer niet-natuurlijke sterfte; deels door een hoger aantal gevallen van suïcide. De sterfte aan suïcide is in 2004-2005 niet significant verhoogd, indien de codering was uitgevoerd zoals in 2002-2003 zou hier ook geen significante verhoging van het aantal suïcides ten opzichte van de standaardpopulatie zijn gevonden. De, overigens niet-significante, oversterfte aan psychiatrische ziekten in 2004-2005 kan deels uit dit coderingsverschil worden verklaard, maar berust verder waarschijnlijk op het toevallig samenvallen van enkele psychiatrische ziektegevallen in het jaar 2005.
Belangrijkste doodsoorzaken Het beeld van sterfte aan natuurlijke doodsoorzaken zoals dat geldt voor de Nederlandse bevolking is herkenbaar met enkele belangrijke verschillen:
Ondersterfte Ondersterfte van asielzoekers aan hart- en vaatziekten en kanker werd al in 1998-1999 en 2002-2003 beschreven1,3. Bij kwalitatieve analyse valt op dat bepaalde vormen van kanker die in de Nederlandse populatie frequent voorkomen, in de asielzoekergroep niet of weinig gevonden zijn. Zo is in 2004-2005 geen enkel geval van borstkanker bij asielzoeksters gerapporteerd, en lijken gastro-intestinale tumoren en Non-Hodgkin lymfoom juist meer voor te komen dan in de standaardbevolking. Dit kan toeval zijn, maar ook berusten op het feit dat binnen de diverse groep van asielzoekers andere vormen van kanker dan in de standaardpopulatie voor-
35
komen, en dat in de Nederlandse bevolking veel voorkomende vormen bij asielzoekers juist zeldzaam zijn. In de praktijk kan kennis van de incidentie van kankersubtypen van nietwesterse bevolkingen van belang zijn bij het opstellen van een Differentiaal Diagnose en verwijzing. In vervolgonderzoek zal de doodsoorzaak nieuwvormingen meer specifiek worden onderzocht op subtypen. Als verklaring voor de ondersterfte is gesuggereerd dat selectieve migratie van gezonde personen plaatsvindt2. Een andere oorzaak lijkt eveneens voor de hand te liggen: de meeste asielzoekers zijn afkomstig uit landen met een andere dan westerse manier van leven en eetpatroon, met als gevolg blootstelling aan andere gezondheidsrisico’s. Asielzoekers ervaren hun gezondheid gemiddeld minder goed, zo bleek uit dossier- en interviewonderzoek van Nivel; asielzoekers rapporteren meer gezondheidsproblemen dan vluchtelingen en de standaardbevolking11.
Oversterfte
Natuurlijke doodsoorzaken De oversterfte in de categorie infectieziekten is toe te schrijven aan een verhoogd voorkomen van aids, virale hepatitis en tbc. Voor wat betreft tbc is bekend dat 60% van de besmettingen immigranten zijn, waarvan circa de helft asielzoekers is12. Een verplichte screening bij binnenkomst in Nederland voor immigranten uit landen met een hoge tuberculoseprevalentie is dan ook al geïndiceerd13 en zal worden voortgezet conform aanbevelingen van de Commissie Praktische Tuberculosebestrijding (2007). Opvallend is dat ook enkele gevallen van zuigelingensterfte vallen in de categorie infectieziekten (virale infecties, toxoplasmose).
Niet natuurlijke doodsoorzaken Oversterfte aan ongevallen, anders dan verdrinking, betrof tot 2003 voornamelijk mannen. Het gaat hier vaak om jonge mannen (<30 jaar) die betrokken raken in een verkeersongeval.
In 2004 was de toename van het aantal verdrinkingen (voornamelijk kinderen en jongeren) aanleiding om bij de MOA en het COA aandacht voor veiligheid in en rondom asielzoekerscentra te benadrukken. In overleg met COA en MOA heeft Consument en Veiligheid een projectvoorstel over Veiligheid geschreven. Zo zijn concrete veiligheidsmaatregelen met betrekking tot verdrinking in en rondom asielzoekerscentra genomen (zwemlessen, veiligheidsmaatregelen rondom de terreinen) en voorlichting over de risico’s zijn besproken met de partners. Vanaf voorjaar 2005 gaven de MOA en het COA voorlichting over verdrinkingsrisico’s voor asielzoekers. Het is niet duidelijk of het aan deze voorlichting is toe te schrijven dat in 2005 geen overlijden aan verdrinking meer werd gezien.
36
Sterfte rondom de geboorte Sinds de tachtiger jaren van de vorige eeuw is bekend dat er verschillen bestaan in perinatale sterfte tussen autochtone en allochtone populaties in Nederland14-18. Het percentage perinatale sterfte binnen allochtone groepen in Nederland ligt hoger; in 1996-2001 was deze 8,9/1000 geboorten19. In veel landen van herkomst ligt de perinatale sterfte hoger dan in Nederland20. Het verschil in percentage allochtone vrouwen (en dus ook allochtone geboortes) wordt opgevoerd als een relatief zwaarwegende factor voor het verschil in perinatale sterfte dat ontstaan is tussen (vanouds vergelijkbare landen) Nederland enerzijds en Zweden en Finland anderzijds; in Finland en Zweden is het percentage allochtonen lager dan in Nederland21. Uit onderzoek naar allochtonen in de grote steden in Nederland bleek dat het hogere risico op perinatale sterfte voor Afro-allochtonen geheel, en voor Hindoestanen voor een deel kon worden verklaard uit een grotere kans op vroeggeboorte22. In 2004-2005 was de perinatale sterfte onder asielzoekers 1,87 keer hoger dan onder de Nederlandse bevolking. In 2002-2003 was de perinatale sterfte onder asielzoekers 10,6/1000 geboortes2, in 20042005 is de perinatale sterfte met 12,9/1000 geboorten hoger dan dat van subgroepen met de hoogste perinatale sterfte (Antillianen en Surinamers) uit het onderzoek onder allochtonen uit de jaren 1996-2001. In 2002-2003 was ook de zuigelingensterfte onder asielzoekers significant verhoogd, en in de periode 1998-1999 en 2002-2005 tesamen werden 6 gevallen van moedersterfte geregistreerd. Onderzoek naar de oorzaken van sterfte rondom de geboorte bij asielzoekers is dan ook aangewezen in aanvulling op onderzoek naar de oorzaken van perinatale sterfte onder allochtonen algemeen9, 10. Bij verder onderzoek, het ontwikkelen van beleid en interventies om de sterfte rondom de geboorte terug te dringen, dient rekening te worden gehouden met de bijzondere positie van asielzoekers. Dit betreft onder andere de bijzondere woonomstandigheden in asielzoekerscentra, de veelheid aan culturen, de minimale bestaansmiddelen, de ervaringen in land van herkomst en tijdens vlucht, de onzekere verblijfspositie en de organisatie van de zorg voor asielzoekers
23
.
De hier boven genoemde redenen om asielzoekers als een aparte groep te monitoren en registratie te voeren gelden niet alleen voor de doodsoorzakenregistratie maar eveneens voor het registreren van andere gezondheidsparameters. Analyse van deze gegevens kan meer inzicht verschaffen over de specifieke gezondheidsrisico’s waarmee deze specifieke subgroep in de samenleving groep te kampen heeft. Recente voorbeelden zijn de rapportages over abortus24 en suïcide8 bij asielzoekers. Uit de rapportage over abortus volgden beleidsaanbevelingen gericht op communicatie, vervolgonderzoek,voorlichting en de aanpak in de zorgketen; uit de rapportage over suicide en suicidepogingen volgden beleidsaanbevelingen en preventierichtlijnen voor wat betreft de aanpak van suicide(pogingen). Monitoring van gezondheidsindicatoren van asielzoekers (zoals deze tot 2009 bestaat via de MOA Stichtingen en Landelijk Service Bureau MOA) is uniek en verdient te worden gehandhaafd.
37
38
6.
Conclusies
In dit rapport zijn de sterftecijfers van asielzoekers in de centrale opvang in 2004 en 2005 weergegeven. De belangrijkste conclusies zijn:
•
Na standaardisatie zijn sterftecijfers van de totale asielzoekerpopulatie vergelijkbaar met die van de Nederlandse bevolking; oversterfte in jonge leeftijdsgroepen (1-9 jaar en 20-39 jaar) wordt gecompenseerd door ondersterfte in oudere leeftijdsgroepen (> 40 jaar).
•
In de Nederlandse bevolking overlijden de meeste mensen aan kwaadaardige nieuwvormingen of hart- en vaatziekten, deze ziekten veroorzaken bij de asielzoekers in absolute aantallen eveneens de meeste sterfte. Na standaardisatie blijkt dat er bij asielzoekers juist sprake is van ondersterfte in vergelijking met de Nederlandse bevolking.
•
Er is sprake van oversterfte aan infectieziekten (bijna 5 keer), waarbij aids en tbc de belangrijkste doodsoorzaken zijn.
•
Er zijn verschillen in sterfte aan natuurlijke- en niet-natuurlijke doodsoorzaken met de Nederlandse populatie. De SMR van sterfte aan niet-natuurlijke doodsoorzaak van asielzoekers is met 1,6 keer significant verhoogd. (Jonge) mannen hebben het hoogste risico aan niet-natuurlijke doodsoorzaken te overlijden.
•
De sterfte aan ongevallen is onder asielzoekers net als in 1998-1999 en 2002-2003 hoger dan onder de Nederlandse bevolking. In 2004 viel de sterfte aan verdrinkingen op, vooral bij kinderen en jongeren; terwijl in 2005 de belangrijkste niet-natuurlijke doodsoorzaak “ongevallen, anders dan verdrinking” was.
•
De perinatale sterfte onder asielzoekers was in 2004-2005, net als in 2002-2003, significant hoger dan onder de algemene Nederlandse bevolking. Nader onderzoek naar de determinanten van de oversterfte rondom de geboorte is nodig om te komen tot preventieve maatregelen.
39
7.
Aanbevelingen
Op basis van de resultaten van de registratie doodsoorzaken asielzoekers 2004-2005 doet de MOA de volgende aanbevelingen:
1.
Zet verdrinkingspreventie door het COA en de MOA in het voorjaar wederom op het programma en zorg voor afstemming van activiteiten tussen beide organisaties.
2.
Dring aan op uitvoering van ongevalpreventieprogramma’s, zoals verdrinkingspreventiematerialen ontwikkeld door MOA Noord Nederland, en het projectvoorstel van Consument en Veiligheid naar aanleiding van de rapportage 2002-2003.
3.
Vraag specifieke aandacht voor asielzoekers in de onderzoeken naar perinatale sterfte onder allochtonen welke de komende jaren zullen worden uitgevoerd. Vraag na te gaan welke determinanten de oversterfte veroorzaken. Bij eventuele interventies gericht op het terugdringen van perinatale sterfte dient rekening te worden gehouden met de specifieke kenmerken van asielzoekers ten opzichte van die van allochtonen in de Nederlandse bevolking.
4.
Vraag de MOA Stichtingen de meldingstrouw van registratie van doodsoorzaken en medische voorgeschiedenis op het meldingsformulier te bevorderen. Het geven van volledige en specifieke gezondheidsinformatie betreffende de doodsoorzaak leidt tot betere mogelijkheden van analyse van risico’s. Dit geldt bijvoorbeeld voor het vóórkomen van kanker(sub)typen bij (niet-westerse) bevolkingsgroepen. Ook bij de ziekten met een relatieve ondersterfte, zoals nieuwvormingen, kan meer specifieke informatie andere gezondheidsrisico’s aan het licht brengen. Bespreek met de MOA-medewerkers om specifieker informatie te registreren bij sterfte aan nieuwvormingen; bijvoorbeeld TNM stagering of histologie van de tumor.
5.
Bespreek met de MOA-medewerkers hoe de meldingstrouw en kwaliteit van gegevens met betrekking tot doodgeboorte en sterfte rondom de geboorte te verbeteren valt.
6.
De registratie doodsoorzaken asielzoekers is een unieke registratie in Nederland. Alleen uit deze registratie zijn gegevens van asielzoekers als afzonderlijke groep te vergelijken met de Nederlandse bevolking en kunnen gefundeerde beleidsaanbevelingen worden gedaan. Zet de registratie voort en bepleit bij het COA om in de nieuwe zorgstructuur na 2008 deze registratie mogelijk te maken.
40
7.
Zorg voor een goede verspreiding van het rapport “Sterftecijfers en doodsoorzaken bij asielzoekers 2004-2005” zodat functioneel gebruik gemaakt kan worden van de resultaten om de gezondheid van asielzoekers te bevorderen en gezondheidsrisico’s terug te dringen.
41
42
Literatuur 1.
Koppenaal H. Rapportage doodsoorzaken bij asielzoekers 1998-99. Rapport MOA Stichting Oost. Utrecht. GGD Nederland. 2001.
2.
Goosen S, van Asselt A, Koppenaal H. Sterfte en Doodsoorzaken onder asielzoekers in 2002 en 2003. Rapport GGD Nederland. Utrecht. GGD Nederland. 2005.
3.
van Oostrum IEA, Koppenaal H, Goosen S. Doodsoorzaken onder asielzoekers in 2004. Intern Rapport GGD Nederland (op aanvraag). Utrecht. GGD Nederland. 2006.
4.
Oostrum IEA van. Toelichting meldingsformulier www.ggdkennisnet.nl/11630. Meldingsformulier doodsoorzaken asielzoekers. 2005.
5.
Landelijk Service Bureau MOA. Protocollenmap MOA 2002. Protocol P19. (Intern handboek).
6.
Oostrum IEA van. Procedure doodsoorzakenregistratie asielzoekers. www.ggdkennisnet.nl/13434. GGD Nederland. Utrecht. 2005.
7.
Centraal Bureau voor de Statistiek. Bevolkingscijfers 2004 en 2005 uit Bevolking; belangrijkste primaire doodsoorzaak; http://statline.cbs.nl/StatWeb/ Rijswijk/Heerlen. juni 2006.
8.
Goosen S, Nijsingh H. Suïcide en suïcidepogingen onder asielzoekers. Rapport LSB MOA. GGD Nederland, Utrecht. 2006.
9.
Brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan de Tweede kamer der Staten-Generaal. 29323 nr 31. Prenatale screening. Vergaderjaar 2006-2007, 3 september 2007.
10.
Samenvatting Conceptrapport perinatale sterfte. RIVM 2007 (als bijlage bij 21).
11.
Gerritsen AAM, vd Ploeg HM, Deville W, Lamkaddam M. Gevlucht gezond. Een onder zoek naar de gezondheid van en het zorggebruik door asielzoekers en vluchtelingen in Nederland. VUmc-NIVEL Utrecht. 2005.
43
12
KNCV Tuberculosefonds. Index tuberculosis 2001 en 2002. Den Haag.
13.
Verver S. The epidemiology of tuberculosis among asylum seekers in the Netherlands: Implications for screening. Int J Tuberc Lung Dis 2003; 7 (2): 139-144.
14.
Doornbos JPR, Nordbeck HJ. Perinatal mortality. Obstetric risk factors in a community of mixed ethnic origin in Amsterdam. [Proefschrift]. Amsterdam. 1985.
15.
Mortaliteitsverschillen tussen allochtone en autochtone kinderen in Nederland. Ed. TWJ Schulpen. Rapport GG&GD Utrecht. Utrecht. 1996.
16.
Nijhuis HJG, Nordbeck HJ. Belleman SJM. Perinatale zuigelingensterfte in Amsterdam en Den Haag. Tijdschr Soc Gezondheidsz. 1985 (10): 409-414.
17.
Burger I, Struben HWA. Doodgeborenen in Den Haag, 1984-1993. Over kenmerken van de moeder. Epid Bulletin 1994 (4): 22-27.
18.
Bijl A, van Steenbergen J. Perinatale sterfte in Utrecht. Registratie en verklarende variabelen. Rapport GG&GD Utrecht, Utrecht. 1993.
19.
Waelput AJM, Achterberg PW Poos MJJC . Zijn er verschillen naar etniciteit? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Gezondheid en ziekte/Sterfte, levensverwachting en DALY's. Sterfte rond de geboorte. RIVM Bilthoven. 2006.
20.
Bos V. Ethnic Inequalities in Mortality in the Netherlands. And the role of SocioEconomic Status. [Proefschrift], Rotterdam 2005.
21.
Achterberg PW. Met de besten vergelijkbaar? Internationale verschillen in sterfte rond de geboorte. RIVM rapport 270032001/2005 RIVM Bilthoven. 2005.
22.
Enk A van, Buitendijk S. Perinatale sterfte bij allochtonen (LVR analyse), 1990-1993 in: Mortaliteitsverschillen tussen allochtone en autochtone kinderen in Nederland. Ed. TWJ Schulpen. Rapport GG&GD Utrecht, Utrecht. 1996.
23.
GGD Nederland. Preventieve gezondheidszorg voor asielzoekers. Uitgangspunten voor de zorg in een dynamisch speelveld. GGD Nederland. Utrecht. 2005.
44
24.
Goosen S. Abortus onder asielzoeksters in de centrale opvang; registratie door de Medische Opvang Asielzoekers over de periode september 2004-augustus 2005. Rapportage GGD Nederland november 2006.
45
Bijlage 1 Gemiddelde bezetting centrale opvang asielzoekers naar leeftijd en geslacht gedurende 2004 en 2005 (gebaseerd op gemiddelden van maandcijfers)
Leeftijdscategorie
Mannen
Vrouwen
Totaal
421
409
830
1-4 jaar
1793
1631
3424
5-9 jaar
1952
1875
3827
10-14 jaar
1850
1428
3278
15-19 jaar
2660
1859
4518
20-29 jaar
7375
3821
11196
30-39 jaar
5837
3900
9737
40-64 jaar
3736
2764
6500
65-84 jaar
240
372
611
3
5
8
25865
18061
43927
0 jaar
85+ Totaal
46
Bijlage 2. Absolute en brutosterftecijfers naar leeftijd en geslacht Tabel 2.1.
Absoluut aantal overledenen asielzoekers naar leeftijd en geslacht
COA overledenen
Absolute aantallen
Percentage
2004-2005 mannen
vrouwen
totaal
mannen
vrouwen
0 jaar
6
2
8
75
25
1-4 jaar
4
2
6
67
33
5-9 jaar
1
3
4
25
75
10-14 jaar
0
0
0
15-19 jaar
1
1
2
50
50
20-29 jaar
11
7
18
61
39
30-39 jaar
17
5
22
77
23
40-64 jaar
17
11
28
61
39
65-84 jaar
8
16
24
33
67
85+
1
1
2
50
50
66
48
114
58%
42%
NB: Geslachtsverhouding overledenen 2002-2003: 61% mannen en 39% vrouwen
Tabel 2.2. Brutosterfte naar leeftijd en geslacht over twee jaar per 1000 asielzoekers Asielzoekers 2004-2005
Brutosterfte per 1000
mannen
vrouwen
totaal
0 jaar
7,13
2,45
6,74
1-4 jaar
1,12
0,61
1,21
5-9 jaar
0,26
0,80
0,72
10-14 jaar
0,00
0,00
0,00
15-19 jaar
0,19
0,27
0,29
20-29 jaar
0,75
0,92
0,99
30-39 jaar
1,46
0,64
1,44
40-64 jaar
2,28
1,99
2,78
65-84 jaar
16,70
21,54
26,82
166,67
100,00
27,78
1,28
1,33
1,30
85+
47
Tabel 2.3. Brutosterftecijfers naar leeftijd en geslacht over twee jaar in Nederland Nederland
Brutosterfte per 1000
2004-2005 mannen
vrouwen
totaal
0 jaar
4,93
4,08
4,51
1-4 jaar
0,25
0,22
0,24
5-9 jaar
0,11
0,07
0,09
10-14 jaar
0,14
0,11
0,12
15-19 jaar
0,37
0,17
0,27
20-29 jaar
0,52
0,26
0,39
30-39 jaar
0,79
0,55
0,67
40-64 jaar
4,80
3,34
4,08
65-84 jaar
42,69
27,75
34,29
201,32
159,63
170,63
8,24
8,52
8,38
85+ Totaal
48
Bijlage 3. Gemiddelde aantallen Nederlandse bevolking per leeftijdsgroep leeftijdscategorie mannen
vrouwen
totaal
0 jaar
101094
96179
197272
1-4 jaar
418722
399927
818649
5-9 jaar
505206
481997
987203
10-14 jaar
516177
492839
1009016
15-19 jaar
498999
476619
975618
20-24 jaar
489828
479280
969108
25-29 jaar
502644
498420
1001064
30-34 jaar
615729
606853
1222582
35-39 jaar
668779
646643
1315422
40-44 jaar
659038
641579
1300617
45-49 jaar
601227
591275
1192502
50-54 jaar
562984
550578
1113562
55-59 jaar
556240
543176
1099416
60-64 jaar
405894
403946
809840
65-69 jaar
324596
345761
670357
70-74 jaar
261806
314011
575817
75-79 jaar
187948
269855
457803
80-84 jaar
116918
213467
330385
85-89 jaar
45664
113735
159398
90-94 jaar
14061
48065
62126
2397
11630
14027
8055947
8225833
16281779
95+
49
Bijlage 4. Absolute sterftecijfers voor asielzoekers naar belangrijkste doodsoorzaak in 2004-2005
Mannen
Vrouwen
Totaal
1. Infectieziekten
8
2
8
1.1 Tbc
2
0
2
1.2. Meningitis
0
0
0
1.3. Virale hepatitis
1
1
2
1.4. Aids
5
1
6
Belangrijkste doodsoorzaak
2. Kwaadaardige nieuwvormingen
10
11
21
3. Ziekten van bloed- en bloedvormende organen
1
0
1
4. Endocriene ziekten
0
4
4
5. Psychiatrische ziekten
4
0
4
6. Ziekten van het zenuwstelsel
1
0
1
10
11
21
8. Longziekten
1
1
2
9. Ziekten van de spijsverteringsorganen
2
1
3
10. Huidziekten
0
0
0
11. Ziekten van het bewegingsstelsel en bindweefsel
0
0
0
12. Ziekten van het urogenitaal stelsel
0
0
0
13. Complicaties zwangerschap
0
1
1
14. Perinatale sterfte
3
1
4
15. Aangeboren afwijkingen
2
2
4
16. Onvolledig
6
8
14
17. Niet-natuurlijke doodsoorzaak
18
6
24
17.1 Ongeval
7. Hart- & vaatziekten
13
3
16
17.2 Zelfdoding
5
1
6
17.3 Moord
0
2
2
17.4 Onbekend
0
0
0
17.5 Overig
0
0
0
66
48
114
Totaal
50