Sterfte in Drenthe Sterfte over de periode 1999-2003
Sterfte in Drenthe Sterfte over de periode 1999-2003
December 2006
C.A. Bos, epidemioloog N. van Zanden, epidemioloog
GGD Drenthe Overcingellaan 17 9401 LA Assen tel. 0592 306300 www.ggddrenthe.nl
INHOUDSOPGAVE
Samenvatting .................................................................................................................................5
1.
Inleiding..................................................................................................................................7 1.1 Aanleiding ....................................................................................................................................... 7 1.2 Achtergrond van sterfteregistratie ................................................................................................... 7 1.3 Regionale sterfte.............................................................................................................................. 7
2.
De bevolking van Drenthe ....................................................................................................9
3.
Sterfte ...................................................................................................................................11 3.1 Totale sterfte.................................................................................................................................. 11 3.1.1 Totale sterfte in Nederland........................................................................................................ 11 3.1.2 Totale sterfte in Drenthe ........................................................................................................... 12 3.2 Sterfte naar doodsoorzaak ............................................................................................................. 14 3.2.1 Sterfte aan hart- en vaatziekten................................................................................................. 14 3.2.1.1 Sterfte aan subgroepen hart- en vaatziekten..................................................................... 15 3.2.2 Sterfte aan nieuwvormingen (kanker)....................................................................................... 16 3.2.2.1 Sterfte aan subgroepen van kanker................................................................................... 18 3.2.3 Sterfte aan ziekten van ademhalingsorganen ............................................................................ 20 3.2.4 Sterfte aan niet-natuurlijk doodsoorzaken ................................................................................ 22
Bijlage...........................................................................................................................................25
Samenvatting In totaal zijn gedurende de periode 1999-2003 in Drenthe 10899 vrouwen en 11604 mannen overleden, dit komt neer op een gemiddelde sterfte van 2312 mannen en 2180 vrouwen per jaar. De sterfte bij mannen ligt 1% onder het landelijk gemiddelde. Mannen in Drenthe overlijden op een gemiddeld iets jongere leeftijd dan landelijk en de levensverwachting van mannen in Drenthe is 74.5 jaar, tegen 74.7 jaar landelijk. De sterfte bij vrouwen in Drenthe ligt significant onder het landelijk gemiddelde (4%), terwijl ze overlijden op een gemiddeld significant latere leeftijd dan landelijk. Drentse vrouwen worden gemiddeld 80.5 jaren oud, tegen 79.5 jaar voor de Nederlandse vrouwen. Een significant lagere sterfte gecombineerd met een hogere levensverwachting geeft aan dat Drenthe in de toekomst geconfronteerd zal worden met, in vergelijking met Nederland, meer chronisch zieken en een grotere vraag naar zorg. Hart- en vaatziekten is qua omvang nog steeds de belangrijkste doodsoorzaak. Van de mannen in Drenthe die gedurende de jaren 1999-2003 zijn overleden, stierf 34% aan hart en vaatziekten. Van de vrouwen stierf 35% aan hart en vaatziekten. Gemiddeld overleden er in Drenthe gedurende de jaren 1999-2003 791 mannen en 753 vrouwen per jaar aan hart- en vaatziekten. De sterfte aan hart- en vaatziekten in Drenthe lag zowel bij de mannen als bij de vrouwen onder het landelijk gemiddelde. Kanker is qua omvang de op één na belangrijkste doodsoorzaak. Van de overleden mannen stierf 33% aan de gevolgen van kanker, van de overleden vrouwen 26%. Gemiddeld overlijden per jaar in Drenthe 756 mannen en 561 vrouwen aan kanker. Longkanker is de meest voorkomende vorm van kwaadaardige kanker bij mannen. Ruim 10% van de totale sterfte bij mannen in Drenthe wordt veroorzaakt door longkanker. De sterfte aan longkanker bij mannen ligt met 8% significant boven het landelijk gemiddelde. De sterfte aan longkanker bij vrouwen uit Drenthe ligt 15% onder het landelijk gemiddelde. Bij de Nederlandse mannen was een daling van de absolute sterfte aan longkanker te zien van 6589 mannen in 1999 tot 6156 mannen in 2003, bij Nederlandse vrouwen een stijging van 2136 in 1999 tot 2707 vrouwen in 2003. In Drenthe zijn deze trends nog niet waar te nemen. Hier zijn twee mogelijke oorzaken voor aan te wijzen: ten eerste door de relatief kleine bevolkingsomvang van Drenthe zijn jaarlijkse fluctuaties duidelijker zichtbaar dan bij de totale Nederlandse bevolking. Daarnaast kan er sprake zijn van een naijleffect. De trend van daling van de bruto sterfte bij Nederlandse mannen en de stijging van de bruto sterfte bij Nederlandse vrouwen heeft Drenthe nog niet bereikt. Een dergelijk fenomeen was ook te zien bij de sterfte aan hart- en vaatziekten in de jaren ‘80 en ’90 van de vorige eeuw. De daling van de sterfte aan hart- en vaatziekten trad voor geheel Nederland een aantal jaren eerder op dan voor Drenthe. Borstkanker is de meest voorkomende vorm van kanker bij vrouwen. Jaarlijks overlijden er in Drenthe 110 vrouwen aan borstkanker. Dit komt overeen met ongeveer 5% van de totale sterfte bij vrouwen uit Drenthe. Gedurende de periode 1999-2003 zijn in Drenthe 324 mannen en 334 vrouwen aan dikke darmkanker overleden. Deze sterfte ligt zowel bij mannen als bij vrouwen significant boven het landelijke gemiddelde, bij mannen 16%, bij vrouwen 18%. Oorzaak voor deze hogere sterfte moet mogelijk gezocht worden in voedingspatronen. Een hoge consumptie van verzadigd vet zou het risico op darmkanker verhogen, evenals consumptie van rood vlees en vleeswaren. Met uitzondering van de gemeenten Assen en Hoogeveen ligt in alle gemeenten de sterfte ten gevolge van wegverkeersongevallen boven het landelijk gemiddelde. Gedurende de 5-jaars periode 1999-2003 zijn in Drenthe 165 mannen en 59 vrouwen overleden ten gevolge van wegverkeersongevallen. Voor de gehele provincie Drenthe geldt dat de sterfte aan wegverkeersongevallen 42% boven het landelijk gemiddelde ligt.
-5-
-6-
1.
INLEIDING
1.1 Aanleiding Op basis van de Wet collectieve preventie volksgezondheid dient elke gemeente inzicht te hebben in de gezondheidssituatie van de lokale bevolking, teneinde het lokale gezondheidsbeleid vorm te kunnen geven. Voor een goed gezondheidsbeleid is inzicht in de gezondheidssituatie van de lokale bevolking noodzakelijk, waarbij de gezondheidssituatie beschreven kan worden in termen van ziekten en gezondheidsproblemen. Met andere woorden: het gaat in feite om de ongezondheid van de bevolking. Met gezondheid wordt dan ook niet alleen ziek zijn bedoeld. In ruime zin kan ongezondheid ook het niet goed functioneren in zowel lichamelijke als geestelijke zin omvatten. Voor het wel of niet gezond zijn, zijn een groot aantal factoren verantwoordelijk. Over het algemeen worden de volgende factoren (ook wel determinanten van gezondheid genoemd) onderscheiden: - biologische factoren; - sociale en maatschappelijke omgeving; - leefstijl en leefwijze; - gezondheidszorgvoorzieningen Voor het beschrijven van de gezondheidssituatie van de bevolking is informatie over al deze aspecten van belang. Daarnaast kunnen gegevens over de regionale sterfte additionele informatie geven over de gezondheidssituatie van de lokale bevolking. 1.2 Achtergrond van sterfteregistratie Sinds het einde van de 19e eeuw vindt een systematische registratie van doodsoorzaken plaats. Nadat iemand is overleden wordt de doodsoorzaak ingevuld op een formulier opgestuurd naar het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) te Den Haag. Aldaar worden de doodsoorzaken geclassificeerd volgens de BELDO-lijst. In de BELDO-lijst zijn doodsoorzaken door de World Health Organisation (WHO) ingedeeld in 17 hoofdgroepen en 55 subgroepen. Naast de doodsoorzaak worden ook leeftijd, geslacht en woonplaats gecodeerd. Door het vastleggen van deze gegevens biedt de doodsoorzakenstatistiek een goede mogelijkheid voor het vaststellen van regionale gezondheidsverschillen, dit ondanks het feit dat de statistieken een aantal onzuiverheden kunnen bevatten. Bijvoorbeeld het vaststellen van de werkelijke oorzaak van overlijden is niet altijd eenvoudig. Een studie onder een aantal Nederlandse huisartsen toonde aan dat bij twijfel vaak ‘symptomen en onvolledig ziektebeelden’ als doodsoorzaak wordt aangegeven. De plaats waar een individu overlijdt kan ook van invloed zijn op de nauwkeurigheid van de doodsoorzakenstatistiek. Voor eenzelfde doodsoorzaak kunnen verschillende doodsoorzaken worden opgegeven indien het overlijden thuis plaats vindt, of in een regionaal ziekenhuis of een academisch ziekenhuis. Uit het bovenstaande blijkt dat om een aantal redenen in een doodsoorzakenstatistiek onzuiverheden kunnen voorkomen. Ook om een aantal andere redenen moet bij het interpreteren van sterftecijfers een aantal beperkingen in het oog worden gehouden: - sterftecijfers zeggen weinig over (chronische) niet-dodelijke ziekten - verschillen in sterftecijfers tussen twee bevolkingsgroepen zeggen relatief weinig over de oorzaak van deze verschillen Desondanks kunnen deze statistieken gebruikt worden bij de ontwikkeling van een regionaal gezondheidsprofiel. Ze moeten beschouwd worden als een grove maat om gezondheidsverschillen per regio op te sporen. 1.3 Regionale sterfte In 1992 is voor de drie toenmalige Drentse GGD-en voor het eerst een sterfteanalyse uitgevoerd. Het betrof een analyse van de sterftecijfers over de jaren 1983-1988. De belangrijkste uitkomsten van deze analyses waren: - er was in Drenthe over de jaren 1983-1988 een oversterfte aan hart- en vaatziekten. In de regio Zuidwest Drenthe lag de sterfte zowel bij mannen als bij vrouwen aan hart- en vaatziekten rond het landelijk niveau, in de regio Noord en Midden Drenthe lag bij mannen de sterfte 3% boven het landelijk gemiddelde, bij vrouwen 9% boven het landelijk gemiddelde. In de regio Zuidoost Drenthe lag bij mannen de sterfte aan hart- en vaatziekten ruim 20% boven het landelijk gemiddelde, bij vrouwen 2% boven het landelijk gemiddelde.
-7-
-
-
Qua omvang waren kwaadaardige vormen van kanker, na de sterfte aan hart- en vaatziekten, de tweede belangrijkste doodsoorzaak, waarbij bij mannen de grootste sterfte plaats vond aan longkanker, bij vrouwen aan borstkanker. Over de periode 1983-1988 lag het sterftecijfer voor zelfdoding bij mannen in de regio’s Noord en Midden Drenthe en Zuidwest Drenthe significant boven het landelijk gemiddelde. In Noord en Midden Drenthe lag de sterfte aan zelfdoding bij mannen 56% boven het landelijk gemiddelde, in Zuidwest Drenthe 43% boven het landelijk gemiddelde. Ook de sterfte voor zelfdoding bij vrouwen lag in beide regio’s (niet significant) boven het landelijk gemiddelde (respectievelijk 18% en 20%). In de regio Zuidoost Drenthe lag de sterfte aan zelfdoding onder mannen 2% boven het landelijk gemiddelde en bij vrouwen 4% onder het landelijk gemiddelde.
In deze rapportage worden de sterftecijfers voor de Drentse gemeenten en geheel Drenthe gegeven voor de 5-jaars periode 1999-2003. Zoals beschreven staat in hoofdstuk 1.2 worden de doodsoorzaken ingedeeld in 17 hoofdgroepen en 55 subgroepen. In hoofdstuk 3 wordt de totale sterfte (de sterfte aan alle doodsoorzaken gezamenlijk) en de sterfte aan de vier kwantitatief belangrijkste doodsoorzaken beschreven. In de bijlage wordt de sterfte, op provinciaal niveau, aan alle hoofdgroepen gegeven en de sterfte aan een beperkt aantal subgroepen. Van een aantal hoofdgroepen en subgroepen worden ook gegevens op gemeentelijk niveau gepresenteerd. Cijfers over hoofdgroepen en subgroepen waaraan de sterfte klein is, zijn weggelaten vanwege de jaarlijkse en gemeentelijke fluctuaties.
-8-
2.
DE BEVOLKING VAN DRENTHE
In deze paragraaf wordt een aantal achtergrondkenmerken van de bevolking van de Drentse gemeenten en de totale provincie besproken. Deze kunnen een verklaring geven voor eventuele sterfteverschillen tussen Drenthe en Nederland. Bevolkingsaantallen In 1999 telde de provincie Drenthe op 1 januari 467093 inwoners, op 31 december 2003 was dit aantal met 3,3% toegenomen tot 482415. Gedurende dezelfde periode nam het aantal inwoners van Nederland toe met 3,2%. De grootste bevolkingsaanwas vond plaats in Assen, gevolgd door Coevorden. In deze gemeenten nam de bevolking met respectievelijk 7,9% en 4,9% toe. De gemeente Hoogeveen kende de geringste bevolkingstoename in Drenthe, nl. 1,2%. Zoals blijkt uit tabel 1 wijkt de bevolkingstoe- of afname in de verschillende leeftijdsgroepen in Drenthe af van de landelijke cijfers. Procentueel gezien is de bevolkingsafname in Drenthe bij 20-29 jarigen ruim 5% hoger dan landelijk. Mogelijke oorzaken hiervoor zijn het beperkt aantal hogere opleidingsmogelijkheden in Drenthe en verschillen in de arbeidsmarkt tussen Drenthe en geheel Nederland. Vanaf 65 jaar blijkt de bevolking van Drenthe de afgelopen vijf jaar relatief forser te zijn gegroeid dan Nederland. Het aantal inwoners van 65 jaar en ouder steeg in Drenthe met 8,3%, tegen een stijging van 5,6% voor geheel Nederland. Tabel 1. Aanwezige bevolking naar leeftijd in Drenthe en Nederland op 1 januari 1999 en 31 december 2003. Drenthe Nederland jaren 1 jan 1999 31 dec 2003 verschil 1 jan 1999 31 dec 2003 Verschil 3,8% 3987557 3839842 4,1% 118578 113920 0 - 19 -10,2% 1978064 2201669 -15,6% 46930 54814 20 - 29 6,0% 8041257 7587780 5,6% 240425 227773 30 - 64 3,9% 1236849 1190122 6,1% 42384 39964 65 - 74 7,8% 1014305 940812 11,2% 34098 30662 75 +
Etniciteit Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) rekent personen tot de groep allochtonen als tenminste één van de ouders in het buitenland is geboren. Allochtonen die zelf in het buitenland zijn geboren vormen de eerste generatie en allochtonen die in Nederland zijn geboren de tweede generatie. Het percentage eerste en tweede generatie allochtonen ligt in Drenthe aanzienlijk onder de landelijke cijfers. 8,7% van de Drentse bevolking was op 31 december 2003 een eerste of tweede generatie allochtoon. Dit percentage lag landelijk op 19,0%. Een ander belangrijk verschil tussen Drenthe en Nederland is dat in Drenthe verhoudingsgewijs veel meer westerse allochtonen en veel minder nietwesterse allochtonen wonen. Van de allochtonen die in Drenthe wonen, is 64% een westerse allochtoon. Landelijk is 47% van de allochtonen een westerse allochtoon. Van de allochtonen in Drenthe is 36% van niet-westerse afkomst, landelijk is meer dan de helft (53%) van niet-westerse afkomst.
-9-
- 10 -
3.
STERFTE
In dit hoofdstuk wordt de sterfte van de belangrijkste doodsoorzaken in Drenthe en de Drentse gemeenten beschreven over de periode 1999 tot en met 2003. In de bijlage worden cijfers gepresenteerd over alle doodsoorzaken. Op basis van de gegevens die het CBS verkrijgt over de overledenen kunnen de volgende sterftematen worden berekend: Absolute aantal overledenen: dit is het werkelijk aantal overledenen per tijdseenheid. De absolute sterfte is een maat voor de omvang van een bepaalde doodsoorzaak. Bruto sterfte: dit wordt gedefinieerd als het gemiddeld aantal overledenen per 100.000 inwoners gedurende een bepaalde periode. Door de sterfte te berekenen per 100.000 inwoners kunnen populaties van verschillende grootte, bijvoorbeeld Nederland en Drenthe, met elkaar worden vergeleken. Doordat de bruto sterfte geen rekening houdt met de leeftijdsopbouw van de bevolkingen kan wel een vertekening ontstaan. Gestandaardiseerde sterfte: om de sterfte tussen bevolkingen met een verschillende leeftijdsopbouw te kunnen vergelijken, wordt de Standard Mortality Ratio (SMR) gebruikt. De SMR is een maat voor de sterfte in een bepaalde indexpopulatie (regio of gemeente) ten opzichte van een standaardpopulatie (in dit geval Nederland). Bij het berekenen van de SMR wordt zowel gecorrigeerd voor verschillen in populatieomvang als leeftijdsopbouw tussen de index- en de standaardpopulatie. De SMR geeft aan of er sprake is van ondersterfte of oversterfte. Voor Nederland bedraagt waarde van de SMR altijd 100. Indien de SMR in Drenthe of in een gemeente hoger is dan 100, dan is er sprake van oversterfte, is de SMR lager dan 100, dan is er sprake van ondersterfte. Bij een SMR in Drenthe van 93 is de sterfte in Drenthe 7% lager dan de sterfte in Nederland. Behalve de SMR, wordt ook het betrouwbaarheidsinterval van de SMR berekend. Met behulp van het betrouwbaarheidsinterval kan worden nagegaan of een verschil in SMR tussen bijvoorbeeld Nederland en Drenthe berust op toeval of niet. Geeft het betrouwbaarheidsinterval aan dat het verschil kan berusten op toeval dan is het verschil niet-significant, geeft het betrouwbaarheidsinterval aan dat het verschil niet berust op toeval, dan noemen we dat verschil significant. De gestandaardiseerde sterfte van de doodsoorzaken 1999-2003 van de Drentse gemeenten worden weergegeven in een geografische kaart, opdat in één oogopslag verschillen tussen gemeenten en/of regio’s kunnen worden gezien. De SMR’s worden hierbij opgedeeld in een vijftal groepen, elk met een eigen specifieke kleur: <10% onder het landelijk gemiddelde 3-10% onder het landelijk gemiddelde ongeveer het landelijk gemiddelde ± 3% 3-10% boven het landelijk gemiddelde >10% boven het landelijk gemiddelde
3.1
Totale sterfte
3.1.1 Totale sterfte in Nederland Per jaar overlijden er in Nederland ongeveer 66.000 mannen en 70.000 vrouwen. Het aantal sterfgevallen bij vrouwen is groter, omdat de bevolking meer vrouwen dan mannen telt. De meeste sterfgevallen vinden plaats op hogere leeftijden. In 2004 was de leeftijd waarop de meeste mensen overleden 84 jaar. In de toekomst zal de absolute sterfte door de naoorlogse geboortegolf naar verwachting verder toenemen van ruim 136.000 in 2004 naar 225.000 in 2050. Deze toename heeft te maken met de groei en vergrijzing van de bevolking in Nederland. Er bestaan in Nederland aanzienlijke verschillen in gezondheid naar sociaal-economische status (SES). De SES is daarbij gemeten naar opleiding, inkomen of beroepsniveau. Lager opgeleide mannen en vrouwen leven gemiddeld respectievelijk 4.9 jaar en 2.6 jaar korter dan hoog opgeleiden. Het RIVM heeft berekend dat, na correctie voor leeftijdsverschillen, de sterfte onder mannen in de armste buurt van Nederland ruim 23% hoger is dan onder mannen in de rijkste buurt van het land. Voor vrouwen is de sterfte in de armste buurt 10% hoger dan in de rijkste buurt.
- 11 -
De sterfte onder Turkse, Surinaamse en Antilliaanse mannen is ongeveer 25% hoger dan onder autochtone mannen, na correctie voor leeftijdsverschillen tussen de populaties. Marokkaanse mannen daarentegen hebben een 15% lager sterfterisico dan autochtonen. Bij vrouwen zijn de verschillen kleiner. Alleen Surinaamse en Antilliaanse vrouwen lopen een groter sterfterisico. Deze verschillen worden deels veroorzaakt doordat allochtonen over het algemeen een lagere sociaal-economische status hebben. Fig. 1. Totale sterfte per provincie, 2004, per 1.000 inwoners Zeeland Limburg Groningen Drenthe Friesland Zuid-Holland Overijss el Gelderland NEDERLAND Noord-Holland Brabant Utrecht Flevoland 0
2
4
6
8
10
12
3.1.2 Totale sterfte in Drenthe Absolute en bruto sterfte Gedurende de vijfjaarsperiode 1999-2003 zijn in Drenthe gemiddeld per jaar 2321 mannen en 2180 vrouwen overleden. Totaal overleden gedurende deze periode 22503 inwoners van Drenthe. In tabel 2 staat de gemiddelde absolute sterfte voor de Drentse gemeenten per jaar weergegeven. De bruto sterfte is het gemiddeld aantal overledenen per 100.000 inwoners gedurende een bepaalde periode. Omdat bij de bruto sterfte geen rekening wordt gehouden met verschillen in leeftijdsopbouw tussen populaties, ligt de bruto sterfte voor alle doodsoorzaken gezamenlijk zowel voor mannen als vrouwen in Drenthe hoger dan in Nederland. De bruto totale sterfte van mannen in Drenthe is 986, tegen 868 voor geheel Nederland. Voor Drentse vrouwen bedraagt de totale bruto sterfte 909. Voor Nederlandse vrouwen bedroeg de totale bruto sterfte 868. Tabel 2. Jaarlijkse absolute totale sterfte van mannen en vrouwen 1999-2003 gemiddelde jaarlijkse absolute sterfte mannen vrouwen 101 131 Aa en Hunze 311 258 Assen 107 128 Borger-Odoorn 159 172 Coevorden 505 549 Emmen 220 246 Hoogeveen 150 134 Meppel 133 164 Midden-Drenthe 115 140 Noordenveld 184 175 Tynaarlo 93 106 Westerveld 102 118 De Wolden Drenthe Nederland
2321 68779
- 12 -
2180 72335
Gestandaardiseerde sterfte Voor het vergelijken van de sterfte in Drenthe met de sterfte onder de Nederlandse bevolking is de Standardized Mortality Ratio (SMR) gebruikt. Bij het berekenen van de SMR wordt gecorrigeerd voor verschillen in bevolkingsomvang en leeftijdsopbouw tussen Drenthe en Nederland. Zoals blijkt uit tabel 3 ligt de gestandaardiseerde totale sterfte onder vrouwen in Drenthe gedurende de periode 1999-2003 4% onder de landelijk sterfte. Bij de mannen ligt deze sterfte in Drenthe 1% onder het landelijk cijfer. Tabel 3. Totale sterfte (SMR) in Drenthe over de periode 1999-2003 SMR mannen vrouwen 95 80 Aa en Hunze 100 Assen 112 * 99 Borger-Odoorn 94 95 Coevorden 94 Emmen 103 110 * Hoogeveen 90 102 Meppel 100 104 Midden-Drenthe 90 103 Noordenveld 77 86 Tynaarlo 100 95 Westerveld 92 90 De Wolden 92 92 Drenthe 99 Nederland 100 * significant afwijkend van Nederland
96 * 100
Bij het berekenen van de SMR wordt geen rekening gehouden met de leeftijd van overlijden. Bij het concept van ‘verlies aan levensjaren’ wordt het tijdstip van overlijden wel in de berekening betrokken. Het kenmerk van het verlies aan levensjaren is dat aan de sterfte op jongere leeftijd meer gewicht wordt toegekend dan aan sterfte op oudere leeftijd. Uit de analyses voor verlies aan levensjaren blijkt dat de sterfte van mannen in Drenthe een iets hoger verlies aan levensjaren oplevert dan landelijk. Dit betekent dat mannen in Drenthe gemiddeld op een iets jongere leeftijd overlijden dan landelijk. Rekening houdend met de leeftijd van overlijden kan ook de levensverwachting berekend worden. De levensverwachting voor mannen in Drenthe is 74.5 jaar, tegen 74.7 jaar voor geheel Nederland. Het verlies aan levensjaren bij vrouwen in Drenthe wijkt echter significant af van het landelijke cijfer. Gedurende de periode 1999-2003 zijn vrouwen in Drenthe gemiddeld op een latere leeftijd overleden dan Nederlandse vrouwen. De levensverwachting van vrouwen in Drenthe is hoger dan landelijk. Drentse vrouwen worden gemiddeld 80.5 jaren oud, tegen 79.5 jaar voor de Nederlandse vrouwen. Fig. 2. Totale sterfte bij mannen per gemeente in vergelijking met Nederland 1999-2003
Fig. 3. Totale sterfte bij vrouwen per gemeente in vergelijking met Nederland 1999-2003
- 13 -
3.2 Sterfte naar doodsoorzaak Gedurende de vijfjaarsperiode 1999-2003 zijn in Nederland 705570 personen overleden. De belangrijkste doodsoorzaak was, zowel voor mannen als voor vrouwen, hart- en vaatziekten, gevolgd door nieuwvormingen (kanker en goedaardige tumoren). Van alle overleden mannen in Nederland stierf 34% aan hart- en vaatziekten en 31% aan kanker. Voor Nederlandse vrouwen bedroegen deze percentages: 35% voor hart- en vaatziekten en 25% voor kanker. Van de 11604 Drentse mannen die gedurende de vijfjaars periode 1999-2003 overleden, overleed 34% aan hart- en vaatziekten en 33% aan kanker. Van de 10899 overleden Drentse vrouwen overleed 35% aan de gevolgen van hart- en vaatziekten en 26% aan kanker. 3.2.1 Sterfte aan hart- en vaatziekten De hoofdgroep hart- en vaatziekten wordt onderverdeeld in drie subgroepen: - ziekten van de kransvaten (coronaire hartziekten). Acuut hartinfarct valt in deze subgroep; - overige hartziekten; - hersenvaatletsels (CVA, inclusief hersenbloeding en herseninfarct); Absolute sterfte Gedurende de vijfjaarsperiode 1999-2003 zijn in Drenthe gemiddeld per jaar 791 mannen en 753 vrouwen overleden aan hart- en vaatziekten (tabel 4). Landelijk zijn gedurende deze vijfjaarsperiode meer vrouwen dan mannen overleden aan hart- en vaatziekten. Tabel 4. Gemiddelde jaarlijkse absolute sterfte aan hart- en vaatziekten gemiddelde jaarlijkse absolute sterfte mannen vrouwen 33 44 Aa en Hunze 111 90 Assen 38 43 Borger-Odoorn 55 62 Coevorden 176 189 Emmen 75 83 Hoogeveen 52 41 Meppel 48 58 Midden-Drenthe 39 48 Noordenveld 58 55 Tynaarlo 31 39 Westerveld 38 37 De Wolden Drenthe Nederland
791 23221
753 25062
Gestandaardiseerde sterfte Na correctie voor verschillen in leeftijdsopbouw blijken in Drenthe verhoudingsgewijs minder mannen en minder vrouwen te overlijden aan hart- en vaatziekten dan landelijk.
- 14 -
Tabel 5. Sterfte (SMR) aan hart- en vaatziekten in Drenthe over de periode 1999-2003 SMR mannen vrouwen 95 Aa en Hunze 80 * 100 Assen 112 * 99 Borger-Odoorn 94 95 Coevorden 94 Emmen 103 110 * Hoogeveen 102 91 * Meppel 104 100 Midden-Drenthe 103 90 * Noordenveld 77 * 86 * Tynaarlo 95 100 Westerveld 92 92 * De Wolden 92 92 Drenthe Nederland * significant afwijkend van Nederland
99 100
96 * 100
Voor mannen in Drenthe ligt de sterfte aan hart- en vaatziekten 1% onder het landelijk gemiddelde, bij vrouwen ligt de sterfte met 4% significant onder het landelijk gemiddelde. Zoals blijkt uit tabel 5 is bij mannen de sterfte aan hart- en vaatziekten in Emmen significant hoger dan landelijk, in de gemeenten Noordenveld en Westerveld significant lager dan landelijk. Voor vrouwen in Assen is er een significante oversterfte aan hart- en vaatziekten, in Aa en Hunze, Hoogeveen, Midden Drenthe en Noordenveld een significante ondersterfte aan hart- en vaatziekten. Fig.4. Sterfte aan hart- en vaatziekten bij mannen in vergelijking met Nederland 1999-2003
Fig. 5. Sterfte aan hart- en vaatziekten bij vrouwen in vergelijking met Nederland 1999-2003
3.2.1.1 Sterfte aan subgroepen hart- en vaatziekten Bij de mannen was de sterfte aan de ziekten van de kransvaten de belangrijkste doodsoorzaak onder de hart- en vaatziekten. Bij de vrouwen was de sterfte aan hersenvaatletsels de voornaamste doods-oorzaak onder de hart- en vaatziekten. Absolute en bruto sterfte Gedurende de periode 1999-2003 zijn in Drenthe jaarlijks 336 mannen overleden aan ziekten van de kransslagaderen, dit komt overeen met 42% van alle mannen die zijn overleden aan de gevolgen van harten vaatziekten. De gemiddelde jaarlijkse sterfte aan ziekten van de kransslagaderen bij vrouwen 225. Dit komt overeen met 30% van de totale sterfte aan hart- en vaatziekten.
- 15 -
De ziekten van de kransslagaderen zijn onderverdeeld in een aantal subgroepen, waaronder acuut hartinfarct. Gemiddeld overleden er in Drenthe per jaar 251 mannen en 170 vrouwen aan een acuut hartinfarct. Ruim 30% van de vrouwen in Drenthe die overleden aan hart- en vaatziekten, overleden aan hersenvaatletsels. Dit percentage bedroeg voor mannen 20%. Zoals blijkt uit figuur 6 is in Nederland de bruto sterfte aan ziekten van de kransvaten gedurende de periode 1999-2003 bij zowel mannen als vrouwen afgenomen. Ook in Drenthe is bij vrouwen een afname van de bruto sterfte aan ziekten van de kransvaten te constateren. De afname van de bruto sterfte bij vrouwen in Drenthe komt overeen met de afname van de sterfte bij vrouwen in Nederland. De afname van de bruto sterfte van ziekten van de kransvaten van mannen in Drenthe blijft echter achter bij de afname van deze sterfte van mannen in Nederland. Ondanks deze afname van de bruto sterfte aan ziekten van de kransvaten zal, uitgaande van alleen demografische ontwikkelingen, het absoluut aantal personen met een coronaire hartziekte tussen 2000 en 2020 met 44% stijgen. Figuur 6. Bruto sterfte aan ziekten van kransvaten 1999-2003 170 160 150 140 130
Ned.man Ned.vrouw Dr. man Dr. vrouw
120 110 100 90 80 70 1999
2000
2001
2002
2003
Gestandaardiseerde sterfte Na correctie voor verschillen in leeftijdsopbouw blijken in Drenthe verhoudingsgewijs meer mannen en minder vrouwen te overlijden aan ziekten van de kransslagaderen dan landelijk. Zowel voor mannen als vrouwen is het verschil ten opzichte van de landelijke cijfers niet significant. Wel significant is de oversterfte bij mannen aan acuut hartinfarct. Tabel 6. Sterfte (SMR) aan belangrijkste subgroepen hart- en vaatziekten in Drenthe 1999-2003 zkt. v. kransslagaderen acuut hartinfarct hersenvaatletsels (CVA) mannen vrouwen mannen vrouwen mannen vrouwen Drenthe 103 98 100 98 99 108 * Nederland 100 100 100 100 100 100
3.2.2 Sterfte aan nieuwvormingen (kanker) De hoofdgroep nieuwvormingen omvat zowel goedaardige als kwaadaardige vormen van kanker. De kwaadaardige vormen van kanker zijn de belangrijkste subgroep van nieuwvormingen. Van de mannen die aan kanker overlijden, overlijdt ruim 97% aan kwaadaardige vormen van kanker. Voor vrouwen bedraagt dit percentage 96%. Onder de kwaadaardige nieuwvormingen vallen 19 verschillende subgroepen. Kwantitatief de belangrijkste subgroepen zijn voor mannen longkanker, prostaatkanker en kanker aan de dikke darm, voor vrouwen borstkanker, longkanker en dikke darmkanker.
- 16 -
Absolute sterfte Gedurende de vijfjaarsperiode 1999-2003 zijn in Drenthe gemiddeld per jaar 756 mannen en 561 vrouwen aan kanker overleden. Van de mannen in Drenthe die gedurende de periode 1999-2003 aan kanker zijn overleden, overleed 31% aan longkanker, 11% aan de gevolgen van prostaatkanker en 9% aan kanker van de dikke darm. Ruim 20% van de vrouwen in Drenthe die overleden aan kanker, overleed aan borstkanker, 12 % aan longkanker en eveneens 12% aan kanker van de dikke darm. Gestandaardiseerde sterfte Na correctie voor verschillen in leeftijdsopbouw tussen Drenthe en Nederland blijken er verhoudingsgewijs in Drenthe gedurende de periode 1999-2003 significant meer mannen te zijn overleden aan kanker dan in Nederland. De kankersterfte onder mannen ligt in Drenthe 4% boven het landelijk gemiddelde. De gestandaardiseerde sterfte aan kanker onder vrouwen in Drenthe lag gedurende deze periode 2% onder het landelijke cijfer. Tabel 7. Sterfte (SMR) aan kanker in Drenthe over de periode 1999-2003 SMR mannen vrouwen 101 Aa en Hunze 99 Assen 98 89 * Borger-Odoorn 102 104 Coevorden 99 100 Emmen 107 111 * Hoogeveen 100 117 * Meppel 97 103 Midden-Drenthe 87 107 Noordenveld 86 102 Tynaarlo 83 97 Westerveld 113 94 De Wolden 84 109 Drenthe Nederland * significant afwijkend van Nederland
104 * 100
Fig. 7. Sterfte aan kanker bij mannen in vergelijking met Nederland 1999-2003
98 100
Fig. 8. Sterfte aan kanker bij vrouwen in vergelijking met Nederland 1999-2003
Bij de kankersterfte onder mannen in Drenthe is het opvallend dat in de steden Emmen en Hoogeveen de kankersterfte significant boven het landelijk gemiddelde ligt (respectievelijk 11% en 17% boven het landelijk gemiddelde), terwijl de kankersterfte onder mannen in Assen met 11% onder het landelijk gemiddelde ligt.
- 17 -
3.2.2.1 Sterfte aan subgroepen van kanker In dit hoofdstuk wordt de sterfte aan de kwantitatief belangrijkste vormen van kanker weergegeven. De sterfte aan andere vormen van kanker wordt weergegeven in de bijlage, tabel B9. Longkanker Absolute en bruto sterfte Van de mannen in Drenthe die overleden zijn aan kanker, overleden er ruim 31% aan longkanker. Jaarlijks overleden er in Drenthe 47 mannen en 13 vrouwen aan longkanker. In Drenthe bedroeg gedurende de periode 1999-2003 bij mannen de bruto sterfte aan longkanker 99 per 100.000 mannen, tegen 80 mannen per 100.000 landelijk. Voor vrouwen bedroegen deze cijfers: 28 per 100.000 vrouwen in Drenthe en 30 per 100.000 vrouwen in Nederland. Vanaf het midden van de jaren tachtig daalt het aantal nieuwe gevallen van longkanker onder mannen. De daling is het gevolg van een forse daling van het aantal rokers onder mannen in de periode 1960-1990. Doordat meer vrouwen vanaf de jaren zestig zijn gaan roken, is het aantal nieuwe gevallen van longkanker bij vrouwen in de periode 1990-2003 gestegen. In 1999 overleden 2136 Nederlandse vrouwen aan longkanker. Dit aantal was in 2003 toegenomen tot 2706. De sterfte per 100.000 vrouwen nam toe van 27 in 1999, tot 33 in het jaar 2003. Tabel 8. Absolute en bruto sterfte aan longkanker 1999-2003 Drenthe Nederland mannen vrouwen mannen vrouwen absoluut bruto absoluut bruto absoluut bruto absoluut bruto 27 2136 84 6589 23 55 102 236 1999 28 2261 80 6296 31 73 107 251 2000 29 2345 81 6401 25 61 96 226 2001 31 2532 80 6387 31 74 104 246 2002 33 2706 77 6156 28 67 88 210 2003
Gestandaardiseerde sterfte Na correctie voor verschillen in leeftijdsopbouw tussen Drenthe en Nederland blijken er verhoudingsgewijs in Drenthe gedurende de periode 1999-2003 significant meer mannen te zijn overleden aan longkanker. Bij vrouwen lag de sterfte aan longkanker significant onder het landelijk gemiddelde. Fig.9 . Sterfte aan longkanker bij mannen in vergelijking met Nederland 1999-2003
Fig.10. Sterfte aan longkanker bij vrouwen in vergelijking met Nederland 1999-2003
- 18 -
Prostaatkanker Leeftijd speelt een belangrijke rol bij het ontstaan van prostaatkanker. Prostaatkanker komt vooral voor bij mannen boven de zestig. Voor het vijftigste levensjaar is prostaatkanker zeldzaam. Jaarlijks overleden er gemiddeld in Drenthe 85 mannen aan prostaatkanker, dit komt overeen met een bruto sterfte van 36 per 100.000 mannen. Vergeleken met landelijke cijfers lag de sterfte aan prostaatkanker in Drenthe 4% boven het landelijk gemiddelde. Uitgaande van alleen demografische ontwikkelingen zal het absoluut aantal nieuwe gevallen van prostaatkanker tussen 2005 en 2025 met 56% stijgen. Kanker van de dikke darm Darmkanker komt het meest voor bij personen ouder dan 60 jaar. In de periode 1990-2003 is het aantal nieuwe gevallen (incidentie) van darmkanker licht gestegen. Over genoemde periode overleden er in Drenthe gemiddeld 65 mannen en 67 vrouwen per jaar aan kanker van de dikke darm. De gecorrigeerde sterfte (SMR) ligt voor mannen 16% en voor vrouwen 18% boven het landelijk gemiddelde. Fig.11. Sterfte aan dikke darmkanker bij mannen in vergelijking met Nederland 1999-2003
Fig.12. Sterfte aan dikke darmkanker bij vrouwen in vergelijking met Nederland 1999-2003
Omdat het voorkomen van endeldarm- en dikke darmkanker toeneemt met de leeftijd zal vergrijzing en groei van de bevolking een groot effect hebben op het voorkomen in de toekomst: op grond van alleen demografische ontwikkelingen is de verwachting dat het absoluut aantal nieuwe patiënten met darmkanker in de periode 2005-2025 zal toenemen met 41%. Borstkanker Borstkanker is de meest voorkomende vorm van kanker bij vrouwen. In de periode 1989-2003 is het absolute aantal vrouwen dat per jaar borstkanker krijgt, gestegen van circa 7.900 tot circa 11.700. Deze toename is toe te schrijven aan een verbeterde diagnose door invoering van het bevolkingsonderzoek op borstkanker en door de groei en de vergrijzing van de bevolking. In Drenthe overleden er jaarlijks gemiddeld 110 vrouwen aan de gevolgen van borstkanker.
- 19 -
Fig.13. Sterfte aan borstkanker bij vrouwen in vergelijking met Nederland 1999-2003
Op basis van alleen demografische ontwikkelingen, is de verwachting dat de absolute incidentie van borstkanker bij vrouwen in de periode 2005-2025 met ongeveer 18% zal stijgen. Gestandaardiseerde sterfte Tabel 9 geeft de SMR’s voor de subgroepen van kanker. In Drenthe komt dikke darmkanker en longkanker bij mannen significant meer voor dan landelijk, terwijl longkanker bij vrouwen in Drenthe significant minder voorkomt dan landelijk. Tabel 9. Sterfte (SMR) aan longkanker, prostaatkanker, borstkanker en kanker van de dikke darm (1999-2003) longkanker prostaat borstkanker dikke darmkanker kanker mannen vrouwen mannen vrouwen mannen vrouwen Drenthe 104 99 108* 85* 116* 118* * significant afwijkend van Nederland
3.2.3 Sterfte aan ziekten van ademhalingsorganen De hoofdgroep ziekten van ademhalingsorganen bestaat uit ziekten van de luchtwegen en van de longen. Longkanker valt niet onder deze hoofdgroep, maar onder de hoofdgroep nieuwvormingen. Belangrijke subgroepen onder de ziekten van de ademhalingsorganen zijn longontsteking, griep en astma en COPD. Deze laatste twee aandoeningen vormden vroeger samen de subgroep chronische aandoeningen van de onderste luchtwegen (CARA). De belangrijkste determinant voor ziekten van de ademhalingsorganen is roken. Absolute en bruto sterfte Gedurende de jaren 1999-2003 overleden er in Drenthe 1244 mannen en 948 vrouwen aan aandoeningen van de ademhalingsorganen, dit komt neer op gemiddeld 249 mannen en 189 vrouwen per jaar, oftewel 106 mannen per 100.000 mannen en 79 vrouwen per 100.000 vrouwen. Bij de mannen wordt 56% van de sterfte aan ziekten van de ademhalingsorganen veroorzaakt door sterfte door aan astma of COPD (CARA), bij vrouwen is dit 37%. Gestandaardiseerde sterfte Na correctie voor verschillen in leeftijdsopbouw tussen Drenthe en Nederland blijken er verhoudingsgewijs in Drenthe gedurende de periode 1999-2003 significant minder vrouwen te zijn overleden aan ziekten van de ademhalingsorganen. De sterfte aan de hoofdgroep ziekten van de ademhalingsorganen ligt bij vrouwen in Drenthe 9% onder het landelijk gemiddelde, terwijl de sterfte aan de subgroep astma en COPD bij vrouwen 13% onder het landelijk gemiddelde ligt.
- 20 -
Bij mannen komt de sterfte aan zowel ziekten van de ademhalingsorganen als aan astma en COPD ongeveer overeen met het landelijk cijfer.
Tabel 10. Sterfte (SMR) aan ziekte van de ademhalingsorganen in Drenthe over de periode 1999-2003 SMR mannen vrouwen 90 Aa en Hunze 58 * 96 Assen 103 107 Borger-Odoorn 68 * 81 Coevorden 87 Emmen 94 123 * Hoogeveen 81 79 * Meppel 119 125 * Midden-Drenthe 99 81 Noordenveld 59 73 * Tynaarlo 108 104 Westerveld 76 98 De Wolden 82 106 Drenthe Nederland * significant afwijkend van Nederland
98 100
- 21 -
91 * 100
Fig.14. Sterfte aan ziekten van ademhalingsorganen bij mannen in vergelijking met Nederland 1999-2003
Fig. 15. Sterfte aan ziekten van ademhalingsorganen bij vrouwen in vergelijking met Nederland 1999-2003
3.2.4 Sterfte aan niet-natuurlijk doodsoorzaken Belangrijke subgroepen van de hoofdgroep niet-natuurlijke doodsoorzaken zijn ongevallen, moord en zelfdoding. Binnen de subgroep ongevallen is een onderverdeling gemaakt, waarbij vervoers-ongevallen één van de onderdelen is. Onder deze laatste groep valt ook de sterfte aan wegverkeersongevallen. Absolute sterfte Gedurende de jaren 1999-2003 zijn in Drenthe 841 personen overleden aan een niet-natuurlijke doodsoorzaak. Gemiddeld overlijden per jaar 104 mannen en 64 vrouwen een niet-natuurlijke dood. Het aantal sterfgevallen ten gevolge van de subgroep ongevallen bedroeg 109 per jaar, waarvan 45 overleden ten gevolge van wegverkeersongevallen. Jaarlijks overlijden er in Drenthe 50 personen ten gevolge van zelfdoding. Van diegene die overleden zijn aan zelfdoding is 70% van het mannelijke geslacht. Gestandaardiseerde sterfte De gestandaardiseerde sterfte aan de hoofdgroep niet-natuurlijke doodsoorzaken ligt bij mannen in Drenthe 9% significant boven het landelijke gemiddelde. Bij vrouwen ligt de gestandaardiseerde sterfte aan niet-natuurlijke dood 5% onder het landelijk gemiddelde. Ook de sterfte aan de subgroep ongevallen ligt bij mannen uit Drenthe significant boven het landelijk gemiddelde en bij vrouwen uit Drenthe nietsignificant onder het landelijk gemiddelde. De subgroep ongevallen is weer onderverdeeld in een aantal subsubgroep, waaronder wegverkeerongevallen. In vergelijking met Nederland ligt de sterfte aan de sub(sub)groep wegverkeersongevallen, zowel bij mannen als bij vrouwen, ruim 42% boven het landelijk gemiddelde. De SMR van zelfdoding ligt zowel bij mannen als bij vrouwen niet-significant boven het landelijk gemiddelde. Tabel 11. Sterfte (SMR) aan hoofdgroep niet-natuurlijke doodsoorzaken en de subgroepen ongevallen, zelfdoding en subsubgroep wegverkeersongevallen (1999-2003) niet-natuurlijke ongevallen wegverkeerszelfdoding doodsoorzaak ongevallen mannen vrouwen mannen vrouwen mannen vrouwen mannen vrouwen Drenthe 95 90 142* 114 102 109* 112* 142* * significant afwijkend van Nederland
- 22 -
Fig.16. Sterfte aan niet-natuurlijke dood bij mannen in vergelijking met Nederland 1999-2003
Fig. 17. Sterfte aan niet-natuurlijke dood bij vrouwen in vergelijking met Nederland 1999-2003
- 23 -
- 24 -
Bijlage Sterfte mannen in Drenthe 1999-2003 ..........................................................................................26 Sterfte vrouwen in Drenthe 1999-2003.........................................................................................27
1.
Infectieuze en parasitaire ziekten ..........................................................................................28
2.
Nieuwvormingen (kanker) ....................................................................................................28
2.1 Slokdarmkanker................................................................................................................................. 29 2.2 Maagkanker ....................................................................................................................................... 29 2.3 Dikke darm kanker ............................................................................................................................ 30 2.4 Kanker van long en luchtpijp............................................................................................................. 30 2.5 Borstkanker........................................................................................................................................ 32 2.6 Prostaatkanker ................................................................................................................................... 32 2.7 Andere subgroepen van kwaadaardige vormen van kanker .............................................................. 33
3.
Endocriene, voedings- en stofwisselingsziekten en immuniteitsstoornissen .......................33
4.
Psychische stoornissen ..........................................................................................................34
5.
Ziekten van zenuwstelsel en zintuigen..................................................................................34
6.
Ziekten van het hartvaatstelsel ..............................................................................................35
6.1 Ziekten van kransslagaderen.............................................................................................................. 35 6.1.1Acuut hartinfarct................................................................................................................................. 36 6.2 Overige hartziekten............................................................................................................................ 36 6.3 Hersenvaatletsels (CVA) ................................................................................................................... 36
7.
Ziekten van de ademhalingsorganen .....................................................................................37
8.
Ziekten van spijsverteringsstelsel..........................................................................................38
9.
Ziekten van urinewegen en geslachtsorganen.......................................................................38
10. Symptomen en onvolledig omschreven ziektebeelden .........................................................39 11. Niet-natuurlijke doodsoorzaken ............................................................................................39 11.1 Wegverkeersongevallen..................................................................................................................... 40 11.2 Zelfdoding ......................................................................................................................................... 40
Alle doodsoorzaken.......................................................................................................................41 - 25 -
Sterfte mannen in Drenthe 1999-2003 Mannen (1999-2003) Infectieuze en parasitaire ziekten Nieuwvormingen - w.o. kwaadaardige nieuwvormingen - slokdarmkanker - maagkanker - dikke darm kanker - kanker van long en luchtpijp - borstkanker - prostaatkanker Endocriene, voedings- en stofwisselingsziekten Ziekten van bloed en bloedbereidende organen Psychische stoornissen Ziekten van zenuwstelsel en zintuigen Ziekten van hart en vaatstelsel - ziekten van kransslagaderen - acuut hartinfarct - overige hartziekten - hersenvaatletsels (CVA) Ziekten van het ademhalingsstelsel - CARA Ziekten van spijsverteringsstelsel Ziekten van urinewegen en geslachtsorganen Ziekten van huid en onderhuids bindweefsel Ziekten van het bewegingsstelsel en bindweefsel Aangeboren afwijkingen Aandoeningen ontstaan in de perinatale periode Symptomen en onvolledig omschreven ziektebeelden Niet-natuurlijke doodsoorzaken - ongevallen - wegverkeersongevallen - zelfdoding
absoluut aantal 113 3779 3680 157 192 324 1169 4 425 280 28 306 230 3953 1678 1255 850 795 1244 701 341 205 15 43 48 56 444 519 324 165 176
11604 Totaal - bruto sterfte is de sterfte per 100.000 inwoners - SMR – gestandaardiseerde sterfte: Nederland=100 - * (vet gedrukt): significant afwijkend van Nederland
- 26 -
aandeel (%) 0.9 32.6 31.7 1.4 1.7 2.8 10.1 <0.1 3.7 2.4 0.2 2.6 2.0 34.1 14.5 10.8 7.3 6.9 10.7 6.0 2.9 1.8 0.1 0.4 0.4 0.5 3.8 4.5 2.8 1.4 1.5
bruto sterfte 10 321 312 13 16 28 99
SMR 83 104 * 105 * 108 114 116 * 108 *
36 24 2 26 20 336 143 107 72 68 106 60 29 17 1 4 4 5 38 44 28 14 15
104 92 103 108 97 99 103 108 * 90 * 98 98 100 86 * 104 74 97 105 128 76 * 109 * 112 * 142 * 114
100
986
99
Sterfte vrouwen in Drenthe 1999-2003 Vrouwen (1999-2003)
absoluut aantal 138 2806 2711 47 110 334 330 549
aandeel (%) 1.3 25.7 24.9 0.4 1.0 3.1 3.1 5.0
bruto sterfte 12 234 226 4 9 28 28 46
99 98 99 83 106 118 * 85 * 99
453 52 716 221 3766 1123 849 971 1133 948 351 431 263 35 94 34 26 591 322 221 59 76
4.2 0.5 6.6 2.0 34.6 10.3 7.8 8.9 10.3 8.7 3.2 4.0 2.4 0.3 0.9 0.3 0.2 5.4 3.0 2.0 0.5 0.7
38 4 60 20 314 94 71 81 95 79 29 36 22 3 8 3 2 49 27 18 5 6
100 122 113 * 76 * 96 * 98 100 90 * 99 91 * 87 * 89 * 99 66 * 94 84 78 93 95 90 142 * 102
10899 Totaal - bruto sterfte is de sterfte per 100.000 inwoners - SMR – gestandaardiseerde sterfte: Nederland=100 - *(vet gedrukt): significant afwijkend van Nederland
100
909
96 *
Infectieuze en parasitaire ziekten Nieuwvormingen - w.o. kwaadaardige nieuwvormingen - slokdarmkanker - maagkanker - dikke darm kanker - kanker van long en luchtpijp - borstkanker - prostaatkanker Endocriene, voedings- en stofwisselingsziekten Ziekten van bloed en bloedbereidende organen Psychische stoornissen Ziekten van zenuwstelsel en zintuigen Ziekten van hart en vaatstelsel - ziekten van kransslagaderen - acuut hartinfarct - overige hartziekten - hersenvaatletsels (CVA) Ziekten van het ademhalingsstelsel - CARA Ziekten van spijsverteringsstelsel Ziekten van urinewegen en geslachtsorganen Ziekten van huid en onderhuids bindweefsel Ziekten van het bewegingsstelsel en bindweefsel Aangeboren afwijkingen Aandoeningen ontstaan in de perinatale periode Symptomen en onvolledig omschreven ziektebeelden Niet-natuurlijke doodsoorzaken - ongevallen - wegverkeersongevallen - zelfdoding
- 27 -
SMR
1.
Infectieuze en parasitaire ziekten
Deze hoofdgroep omvat ziekten die in het algemeen als besmettelijk of overdraagbaar worden beschouwd en enkele ziekten met een onbekende, maar mogelijk infectieuze oorsprong. Belangrijke subgroepen zijn nekramp, tuberculose, virale hepatitis en AIDS. Diverse aandoeningen met infectieuze etiologie zijn in andere hoofdgroepen ondergebracht, zoals bijvoorbeeld acute luchtweginfecties. Deze infecties zijn in de hoofdgroep ziekten van de ademhalingsorganen ondergebracht. Preventie, onder andere vaccinaties, speelt een belangrijke rol bij de bestrijding van infectieziekten. Tabel B1. Gemiddelde jaarlijkse sterfte en gestandaardiseerde sterfte (SMR) aan infectieuze en parasitaire ziekten voor mannen en vrouwen 1999-2003 gemiddelde jaarlijkse sterfte gestandaardiseerde sterfte (SMR) mannen vrouwen mannen vrouwen 103 75 2 1 Aa en Hunze 127 78 4 2 Assen 127 93 2 1 Borger-Odoorn 106 143 2 3 Coevorden 66 72 4 4 Emmen 113 99 3 3 Hoogeveen 108 52 2 <1 Meppel 143 97 3 2 Midden-Drenthe 63 <1 1 Noordenveld 22* 76 2 1 Tynaarlo 108 45 1 <1 Westerveld 113 109 1 2 De Wolden 103 23 Drenthe 815 Nederland * significant afwijkend van Nederland
2.
28 667
83 100
99 100
Nieuwvormingen (kanker)
De hoofdgroep nieuwvormingen omvat zowel goedaardige als kwaadaardige vormen van kanker. Ongeveer 97% van alle vormen van kanker behoren tot de groep kwaadaardige kankers. Onder de kwaadaardige vormen van kanker vallen 19 verschillende subgroepen. Kwantitatief de belangrijkste subgroepen zijn voor mannen longkanker, prostaatkanker en kanker aan de dikke darm. Voor vrouwen zijn borstkanker, longkanker en dikke darmkanker de kwantitatief belangrijkste subgroepen. Een deel van de kwaadaardige vormen van kanker kan worden voorkomen door een gezonde leefstijl. Tabel B2. Gemiddelde jaarlijkse sterfte en gestandaardiseerde sterfte (SMR) aan kwaadaardige vormen van kanker voor mannen en vrouwen 1999-2003 gemiddelde jaarlijkse sterfte gestandaardiseerde sterfte (SMR) mannen vrouwen mannen vrouwen 103 31 43 Aa en Hunze 101 64 69 Assen 98 89* 30 45 Borger-Odoorn 103 103 40 55 Coevorden 97 100 131 172 Emmen 107 112* 61 87 Hoogeveen 102 117* 34 39 Meppel 100 101 32 52 Midden-Drenthe 88 108 32 51 Noordenveld 88 102 35 53 Tynaarlo 97 83* 28 34 Westerveld 94 114 23 42 De Wolden 110 84 736 Drenthe 20769 Nederland * significant afwijkend van Nederland
542 17190
- 28 -
105* 100
99 100
2.1 Slokdarmkanker Het ontstaan van slokdarmkanker in verband gebracht met overmatig alcoholgebruik en roken. Aangenomen wordt dat alcohol het effect van andere kankerverwekkende stoffen (bijvoorbeeld tabak) kan versterken. Rokers van 20 of meer sigaretten per dag hebben naar schatting een 4 à 8 keer verhoogd risico op het krijgen van slokdarmkanker. Aan de consumptie van (verse) groenten en fruit wordt over het algemeen een beschermende rol toegekend aan het ontstaan van slokdarmkanker. Tabel B3. Gemiddelde jaarlijkse sterfte en gestandaardiseerde sterfte (SMR) aan slokdarmkanker voor mannen en vrouwen 1999-2003 gemiddelde jaarlijkse sterfte gestandaardiseerde sterfte (SMR) mannen vrouwen mannen vrouwen 158 140 1 2 Aa en Hunze 59 101 1 3 Assen 34 108 <1 2 Borger-Odoorn 47 72 <1 1 Coevorden 135 113 3 7 Emmen 96 118 1 4 Hoogeveen 28 114 <1 2 Meppel 54 131 <1 3 Midden-Drenthe 52 145 <1 3 Noordenveld 91 81 <1 2 Tynaarlo 39 83 <1 1 Westerveld 72 78 <1 1 De Wolden 31 Drenthe 865 Nederland * significant afwijkend van Nederland
9 354
108 100
83 100
2.2 Maagkanker Het is waarschijnlijk dat voedingsfactoren het optreden van maagkanker kan beïnvloeden. Het is echter nog niet duidelijk om welke stoffen het precies gaat en hoe het effect tot stand wordt gebracht. Het nuttigen van gerookte en gezouten voedingsmiddelen verhoogt mogelijk het risico. Het eten van groenten en fruit beschermt mogelijk tegen maagkanker. Ook een infectie met de bacterie Heliobacter pylori wordt in verband gebracht met het ontstaan van maagkanker. Tabel B4. Gemiddelde jaarlijkse sterfte en gestandaardiseerde sterfte (SMR) aan maagkanker voor mannen en vrouwen 1999-2003 gemiddelde jaarlijkse sterfte gestandaardiseerde sterfte (SMR) mannen vrouwen mannen vrouwen 101 2 2 Aa en Hunze 156 65 1 2 Assen 56 75 1 1 Borger-Odoorn 112 123 2 3 Coevorden 141 112 7 9 Emmen 144 102 2 4 Hoogeveen 88 163 1 3 Meppel 90 131 1 3 Midden-Drenthe 103 126 1 3 Noordenveld 116 114 1 3 Tynaarlo 61 1 3 Westerveld 129 186 * <1 2 De Wolden 39 132 38 Drenthe 991 Nederland * significant afwijkend van Nederland
22 652
- 29 -
114 100
106 100
2.3 Dikke darm kanker Erfelijke aanleg is verantwoordelijk voor ongeveer 1 tot 5% van alle darmkankergevallen. Voedingsfactoren zouden het ontstaan van darmkanker negatief en positief kunnen beïnvloeden. Een hoge consumptie van verzadigd vet zou het risico op darmkanker verhogen, terwijl een hogere inname van bepaalde onverzadigde vetzuren in vis (omega-3-vetzuren) het risico op darmkanker verlaagt. Consumptie van rood vlees en vleeswaren verhogen het risico op darmkanker, terwijl consumptie van een aantal koolsoorten en groene bladgroenten het risico op darmkanker verlagen. Overmatig alcoholgebruik en het roken van sigaretten verhoogt het risico op dikke darm- en endeldarmkanker. Tabel B5. Gemiddelde jaarlijkse sterfte en gestandaardiseerde sterfte (SMR) aan dikke darmkanker voor mannen en vrouwen 1999-2003 gemiddelde jaarlijkse sterfte gestandaardiseerde sterfte (SMR) mannen vrouwen mannen vrouwen 109 3 4 Aa en Hunze 101 114 6 7 Assen 85 89 3 3 Borger-Odoorn 89 110 7 5 Coevorden 174 * 17 16 Emmen 134 * 132 * 8 7 Hoogeveen 127 136 5 4 Meppel 118 149 4 5 Midden-Drenthe 126 113 4 4 Noordenveld 101 95 3 5 Tynaarlo 119 119 4 2 Westerveld 91 156 2 3 De Wolden 99 72 65 Drenthe 1639 Nederland * significant afwijkend van Nederland
67 1775
116 * 100
118 * 100
2.4 Kanker van long en luchtpijp Ruim 85% van alle gevallen van longkanker kan worden toegeschreven aan het gebruik van tabak, net name sigaretten. Het kankerverwekkende effect van tabaksrook is toe te schrijven aan een zeer groot aantal (ruim veertig) kankerverwekkende stoffen in de tabaksrook. De kans op longkanker neemt toe met het aantal gerookte sigaretten. Rokers van 1-14 sigaretten per dag hebben een vijf maal hoger risico om aan longkanker te overlijden dan niet-rokers. Voor rokers van 20 of meer sigaretten per dag is dit risico 10-25 maal groter. Het aantal jaren dat men rookt is van invloed. Matige rokers (10 tot 25 sigaretten per dag) hebben na 40 jaar roken een 2,5 maal hoger risico op longkanker. Bij zware rokers (meer dan 25 sigaretten per dag) is dit na 30 jaar roken het geval. De leeftijd waarop men met roken begint is bepalend voor het risico op longkanker. Rokers die op 15-jarige leeftijd zijn begonnen, hebben na 50 jaar roken een 100 maal verhoogd risico op longkanker ten opzichte van niet-rokers.
- 30 -
Tabel B6. Gemiddelde jaarlijkse sterfte en gestandaardiseerde sterfte (SMR) aan longkanker voor mannen en vrouwen 1999-2003 gemiddelde jaarlijkse sterfte gestandaardiseerde sterfte (SMR) mannen vrouwen mannen vrouwen 97 3 12 Aa en Hunze 84 84 8 20 Assen 93 115 5 14 Borger-Odoorn 114 116 4 19 Coevorden 62 16 61 Emmen 89 129 * 7 30 Hoogeveen 89 133 * 4 10 Meppel 87 87 3 16 Midden-Drenthe 109 58 * 4 12 Noordenveld 79 91 6 17 Tynaarlo 100 102 3 10 Westerveld 81 86 3 10 De Wolden 68 68 234 Drenthe 6366 Nederland * significant afwijkend van Nederland
66 2396
- 31 -
108 * 100
85 * 100
2.5 Borstkanker Genetische factoren spelen mogelijk een rol bij het ontstaan van borstkanker. Een vrouw met één eerstegraads familielid met borstkanker heeft een ongeveer tweemaal verhoogd risico. Vrouwen die borstkanker hebben gehad, hebben een drie- à viermaal verhoogd risico om ook kanker in de andere borst te krijgen. Dit betekent dat bij 15 à 20% van de vrouwen die borstkanker overleven, binnen 20 jaar voor de tweede keer borstkanker wordt gediagnosticeerd. Bij vrouwen die nooit zwanger zijn geweest, is het risico op borstkanker ongeveer tweemaal zo groot als bij vrouwen die wel kinderen hebben. Borstvoeding heeft een beschermende werking tegen premenopauzale borstkanker. Ook overgewicht is een risicofactor voor het verkrijgen van borstkanker, met name bij vrouwen na de menopauze. Daarnaast hebben vrouwen die regelmatig lichamelijk actief zijn naar schatting 20 tot 40% minder kans op borstkanker dan vrouwen die weinig lichamelijk actief zijn. Ook mannen kunnen overlijden aan borstkanker. Dit is echter relatief zeldzaam. Jaarlijks overlijden er in Nederland 29 mannen aan de gevolgen van borstkanker. Tabel B7. Gemiddelde jaarlijkse sterfte en gestandaardiseerde sterfte (SMR) aan borstkanker 1999-2003 gemiddelde jaarlijkse sterfte gestandaardiseerde sterfte (SMR) mannen vrouwen mannen vrouwen 110 7 <1 Aa en Hunze 109 14 <1 Assen 115 7 <1 Borger-Odoorn 130 11 <1 Coevorden 110 27 <1 Emmen 86 10 <1 Hoogeveen 85 6 <1 Meppel 82 6 <1 Midden-Drenthe 3 <1 Noordenveld 45 * 6 <1 Tynaarlo 71 7 <1 Westerveld 151 * 5 <1 De Wolden 92 <1 Drenthe 29 Nederland * significant afwijkend van Nederland
110 3476
99 100
2.6 Prostaatkanker De enige determinanten die een verband vertonen met prostaatkanker zijn veroudering, etnische achtergrond en seksueel gedrag. Voor dit laatste is een verband gevonden bij mannen die meerdere seksuele partners hebben gehad en/of op jonge leeftijd seksueel actief zijn geworden. Tabel B8. Gemiddelde jaarlijkse sterfte en gestandaardiseerde sterfte (SMR) aan prostaatkanker voor mannen 1999-2003 gemiddelde jaarlijkse gestandaardiseerde sterfte sterfte (SMR) mannen mannen 94 5 Aa en Hunze 88 8 Assen 95 4 Borger-Odoorn 116 7 Coevorden 96 17 Emmen 113 9 Hoogeveen 7 Meppel 166 * 5 Midden-Drenthe 98 5 Noordenveld 94 7 Tynaarlo 106 3 Westerveld 79 6 De Wolden 135 85 Drenthe 2346 Nederland * significant afwijkend van Nederland
- 32 -
104 100
Mannen met een eerstegraads familielid met prostaatkanker hebben een twee tot vier keer verhoogd risico op prostaatkanker. Voeding die rijk is aan verzadigd vet zou het risico op prostaatkanker verhogen. Over de betekenis van hormonen als determinant van prostaatkanker is nog veel onduidelijkheid. 2.7
Andere subgroepen van kwaadaardige vormen van kanker Tabel B9.
Gemiddelde jaarlijkse sterfte en gestandaardiseerde sterfte aan andere subgroepen van kwaadaardig kanker mannen en vrouwen 1999-2003 Drenthe gestandaardiseerde sterfte SMR) mannen vrouwen mannen vrouwen 103 100 56 45 lymfatisch weefsel 86 93 25 28 alvleesklierkanker 85 107 10 6 kanker van lip, keel, mond 117 78 22 10 kanker van endeldarm 73 114 7 7 leverkanker 93 3 9 kanker van galblaas 147* 72 5 1 kanker van strottenhoofd 75 104 10 7 melanomen 104 13 baarmoederhalskanker 104 32 kanker van eierstok 107 9 102 nierkanker 17 85 9 93 kanker van urineblaas 25 82 * significant afwijkend van Nederland
3.
Endocriene, voedings- en stofwisselingsziekten en
immuniteitsstoornissen
Deze hoofdgroep omvat enerzijds aandoeningen van hormoonproducerende organen zoals schildklier, alvleesklier en anderzijds stofwisselingsziekten en immuniteitsstoornissen. De belangrijkste subgroep in de hoofdgroep is diabetes mellitus. Overgewicht is een belangrijke risicofactor voor diabetes mellitus type 2. Tabel B10.
Gemiddelde jaarlijkse sterfte en gestandaardiseerde sterfte endocriene, voedings- en stofwisselingsziekten en immuniteitsstoornissen mannen en vrouwen 1999-2003 gemiddelde jaarlijkse sterfte gestandaardiseerde sterfte (SMR) mannen vrouwen mannen vrouwen 116 4 4 83 Aa en Hunze 92 12 6 108 Assen 112 4 4 88 Borger-Odoorn 122 7 6 100 Coevorden 100 21 13 107 Emmen 76 7 5 68 Hoogeveen 71 6 2 102 Meppel 101 6 4 95 Midden-Drenthe 6 2 101 Noordenveld 56* 9 3 125 Tynaarlo 74 4 2 99 Westerveld 65 5 3 113 De Wolden 107
56 Drenthe 1796 Nederland * significant afwijkend van Nederland
90 2886
- 33 -
92 100
100 100
4.
Psychische stoornissen
Binnen deze hoofdgroep vallen psychosen, persoonlijkheidsstoornissen en overige niet-psychotische stoornissen. Belangrijke aandoeningen in deze hoofdgroep zijn depressie, angststoornissen, dementie, afhankelijkheid van alcohol en/of drugs. In de praktijk is het vaak moeilijk het verband te leggen tussen het overlijden en het hebben van een psychische stoornis.
Tabel B11.
Gemiddelde jaarlijkse sterfte en gestandaardiseerde sterfte (SMR) aan psychische stoornissen voor mannen en vrouwen 1999-2003 gemiddelde jaarlijkse sterfte gestandaardiseerde sterfte (SMR) mannen vrouwen mannen vrouwen 64 3 2 Aa en Hunze 42* 25 9 Assen 159* 138* 4 3 Borger-Odoorn 117 71 10 3 Coevorden 71 107 39 18 Emmen 157* 149* 10 5 Hoogeveen 81 75 10 4 Meppel 133 111 10 4 Midden-Drenthe 98 126 3 2 Noordenveld 60 39* 21 7 Tynaarlo 153* 193* 3 1 Westerveld 48* 46* 4 2 De Wolden 68 48*
61 Drenthe 1640 Nederland * significant afwijkend van Nederland
5.
143 4111
108 100
113* 100
Ziekten van zenuwstelsel en zintuigen
Deze hoofdgroep omvat ziekten van de hersenen, het ruggenmerg, de zenuwen en de zintuigen. Belangrijke subgroepen zijn ziekte van Parkinson, hersenvliesontsteking en multiple sclerose. Tabel B12.
Gemiddelde jaarlijkse sterfte en gestandaardiseerde sterfte (SMR) aan ziekten van zenuwstelsel en zintuigen voor mannen en vrouwen 1999-2003 gemiddelde jaarlijkse sterfte gestandaardiseerde sterfte (SMR) mannen vrouwen mannen vrouwen 121 1 4 Aa en Hunze 43* 116 5 6 Assen 69 115 2 3 Borger-Odoorn 88 65 3 2 Coevorden 69 100 11 10 Emmen 84 85 6 4 Hoogeveen 92 135 3 4 Meppel 67 68 3 2 Midden-Drenthe 84 96 3 3 Noordenveld 68 97 4 3 Tynaarlo 86 126 1 3 Westerveld 39* 2 1 De Wolden 84 38*
46 Drenthe 452 Nederland * significant afwijkend van Nederland
44 473
- 34 -
97 100
76* 100
6.
Ziekten van het hartvaatstelsel
De hoofdgroep ziekten van het hartvaatstelsel omvat onder anderen de volgende subgroepen: - ziekten van de kransvaten (ischemische hartziekten), inclusief de sub(sub)groep acuut hartinfarct - overige hartziekten - hersenvaatletsels (CVA, inclusief hersenbloeding en herseninfarct) Tabel B13.
Gemiddelde jaarlijkse sterfte en gestandaardiseerde sterfte (SMR) aan ziekten van het hartvaatstelsel 1999-2003 gemiddelde jaarlijkse sterfte gestandaardiseerde sterfte (SMR) mannen vrouwen mannen vrouwen 95 33 44 Aa en Hunze 80* 100 111 90 Assen 112* 99 38 43 Borger-Odoorn 94 95 55 62 Coevorden 94 176 189 Emmen 103 110* 75 83 Hoogeveen 102 91* 52 41 Meppel 104 100 48 58 Midden-Drenthe 103 90* 39 48 Noordenveld 77* 86* 58 55 Tynaarlo 95 100 31 39 Westerveld 92 92* 38 37 De Wolden 92 92
791 Drenthe 23221 Nederland * significant afwijkend van Nederland
753 25062
99 100
96* 100
6.1 Ziekten van kransslagaderen Leefstijlfactoren spelen een belangrijke rol bij het ontstaan van coronaire hartziekten, met name voeding, roken en bewegen. Deze factoren beïnvloeden lichamelijke eigenschappen zoals serum- cholesterol, bloeddruk, overgewicht, diabetes mellitus en bloedstolling. Daarnaast is het bekend dat hartziekten vaker voorkomt bij groepen met een lage sociaal-economische status. Tabel B14.
Gemiddelde jaarlijkse sterfte en gestandaardiseerde sterfte (SMR) aan subgroep ziekten van kransslagaderen 1999-2003 gemiddelde jaarlijkse sterfte gestandaardiseerde sterfte (SMR) mannen vrouwen mannen vrouwen 91 10 18 77 Aa en Hunze 105 33 38 116 Assen 112 12 20 101 Borger-Odoorn 116 16 29 96 Coevorden 54 83 108 Emmen 118* 22 35 88 Hoogeveen 103 16 15 108 Meppel 85 14 24 91 Midden-Drenthe 109 12 20 82 Noordenveld 87 18 24 99 Tynaarlo 95 7 16 Westerveld 95 71* 11 14 De Wolden 77 96
336 Drenthe 9524 Nederland * significant afwijkend van Nederland
225 7246
- 35 -
103 100
98 100
6.1.1 Acuut hartinfarct Een acuut hartinfarct ontstaat door een afsluiting van (een gedeelte) van de kransslagader. Van de patiënten die met een acuut infarct in het ziekenhuis zijn opgenomen, overlijdt 11% binnen 30 dagen. Patiënten die een acuut coronair incident overleven kunnen ingrijpende problemen op lichamelijk en psychisch gebied krijgen. Een doorgemaakt hartinfarct leidt vaak tot hartfalen, waardoor een deel van de patiënten aangewezen blijft op behandeling door huisarts en cardioloog. Tabel B15.
Gemiddelde jaarlijkse sterfte en gestandaardiseerde sterfte (SMR) aan sub(sub)groep acuut hartinfarct 1999-2003 gemiddelde jaarlijkse sterfte gestandaardiseerde sterfte (SMR) mannen vrouwen mannen vrouwen 95 8 13 80 Aa en Hunze 112 26 29 Assen 125* 115 9 15 Borger-Odoorn 103 118 12 21 Coevorden 93 42 62 Emmen 115 123* 17 24 Hoogeveen 92 100 10 13 Meppel 89 102 11 18 Midden-Drenthe 96 111 8 14 Noordenveld 85 72* 14 19 Tynaarlo 106 104 6 12 Westerveld 99 74 8 10 De Wolden 82 94
251 Drenthe 6984 Nederland * significant afwijkend van Nederland
6.2
170 5360
108* 100
100 100
Overige hartziekten Tabel B16.
Gemiddelde jaarlijkse sterfte en gestandaardiseerde sterfte (SMR) aan subgroep overige hartziekten 1999-2003 gemiddelde jaarlijkse sterfte gestandaardiseerde sterfte (SMR) mannen vrouwen mannen vrouwen 99 10 11 Aa en Hunze 86 98 30 21 Assen 113 90 9 9 Borger-Odoorn 84 86 15 13 Coevorden 95 88 42 35 Emmen 92 97 19 19 Hoogeveen 81* 78 13 8 Meppel 86 86 12 11 Midden-Drenthe 89 90 9 12 Noordenveld 63* 81 15 12 Tynaarlo 87 97 8 10 Westerveld 85 82 10 9 De Wolden 100
170 Drenthe 7547 Nederland * significant afwijkend van Nederland
194 6953
90* 100
90* 100
6.3 Hersenvaatletsels (CVA) Een beroerte ofwel een cerebrovasculaire aandoening (CVA) is een stoornis van de hersenfunctie door onvoldoende bloedvoorziening. De belangrijkste risicofactoren voor een beroerte zijn: hoge leeftijd, een beroerte in de familie, verhoogde bloeddruk, roken, overgewicht, lichamelijke inactiviteit, overmatig alcoholgebruik, suikerziekte en een aantal fysiologische kenmerken, zoals verhoogde homocysteïnespiegels, atriumfibrilleren en coronaire hartziekten.
- 36 -
Tabel B17.
Gemiddelde jaarlijkse sterfte en gestandaardiseerde sterfte (SMR) aan subgroep hersenvaatletsels 1999-2003 gemiddelde jaarlijkse sterfte gestandaardiseerde sterfte (SMR) mannen vrouwen mannen vrouwen 89 8 9 Aa en Hunze 65* 109 35 20 Assen 124* 90 13 8 Borger-Odoorn 117 82 16 10 Coevorden 95 104 51 38 Emmen 104 92 22 15 Hoogeveen 92 114 17 11 Meppel 107 104 14 11 Midden-Drenthe 93 12 8 Noordenveld 80 72* 16 10 Tynaarlo 84 80 10 8 Westerveld 96 100 11 11 De Wolden 98 117
159 Drenthe 4689 Nederland * significant afwijkend van Nederland
7.
227 7343
98 100
99 100
Ziekten van de ademhalingsorganen
De hoofdgroep ziekten van het ademhalingsorganen bestaat uit de subgroepen ziekten van de ademhalingswegen, van de luchtwegen en van de longen. Belangrijke subgroepen zijn longontsteking, griep en chronische aandoeningen van de onderste luchtwegen (CARA). CARA wordt tegenwoordig onderverdeeld in astma en COPD (Chronic Obstructive Pulmonary Disease). De belangrijkste determinant van ziekten van het ademhalingsstelsel is roken. Tabel B18. Gemiddelde jaarlijkse sterfte en gestandaardiseerde sterfte (SMR) aan hoofdgroep ziekten van de ademhalingsorganen 1999-2003 gemiddelde jaarlijkse sterfte gestandaardiseerde sterfte (SMR) mannen vrouwen mannen vrouwen 90 7 14 Aa en Hunze 58* 96 27 27 Assen 103 107 7 15 Borger-Odoorn 68* 81 14 16 Coevorden 87 42 65 Emmen 94 123* 18 21 Hoogeveen 81 79* 17 18 Meppel 119 125* 11 17 Midden-Drenthe 81 99 10 11 Noordenveld 59 73* 10 23 Tynaarlo 108 104 9 10 Westerveld 76 98 11 12 De Wolden 82 106 249 Drenthe 7345 Nederland * significant afwijkend van Nederland
189 6689
- 37 -
98 100
91* 100
8.
Ziekten van spijsverteringsstelsel
Onder de hoofdgroep ziekten van het spijsverteringsstelsel vallen de subgroepen aandoeningen van het maagdarmkanaal en aandoeningen van blindedarm, galblaas en lever. Tabel B19.
Sterfte (SMR) aan ziekten van spijsverteringsstelsel in Drenthe 1999-2003 SMR mannen vrouwen 76 Aa en Hunze 51* 97 Assen 112 100 Borger-Odoorn 78 84 Coevorden 64* 108 Emmen 97 103 Hoogeveen 117 82 Meppel 95 67 Midden-Drenthe 58* Noordenveld 72 57* Tynaarlo 91 67 Westerveld 93 60 De Wolden 76 64
Drenthe 86* Nederland 100 * significant afwijkend van Nederland
9.
89* 100
Ziekten van urinewegen en geslachtsorganen
Deze hoofdgroep omvat de geslachtsorganen en alle ziekten van de urinewegen, inclusief de subgroep ziekten van de nier en urineleider. Tabel B20.
Sterfte (SMR) aan ziekten van urinewegen en geslachtsorganen 1999-2003 SMR mannen vrouwen 74 76 Aa en Hunze Assen 154* 142* 84 138 Borger-Odoorn 77 101 Coevorden 94 94 Emmen 101 103 Hoogeveen 119 115 Meppel 97 140 Midden-Drenthe 72 58 Noordenveld 140 68 Tynaarlo 98 85 Westerveld 122 De Wolden 39*
104 Drenthe 100 Nederland * significant afwijkend van Nederland
- 38 -
99 100
10.
Symptomen en onvolledig omschreven ziektebeelden
Deze hoofdgroep omvat symptomen en onvolledig omschreven ziektebeelden. Een belangrijke subgroep is de onvolledig omschreven en onbekende doodsoorzaak. Deze subgroep betreft vaak overledenen die zijn overleden door ouderdom en overledenen die zijn overleden in het buitenland, waarbij geen registratie van de doodsoorzaak plaatsvindt. Tabel B21. Sterfte (SMR) aan symptomen en onvolledig omschreven ziektebeelden 1999-2003 SMR mannen vrouwen 101 Aa en Hunze 128 101 Assen 142* Borger-Odoorn 94 46* Coevorden 91 59* Emmen 67* 64* Hoogeveen 78 70* Meppel 85 64* Midden-Drenthe 73 93 Noordenveld 84 70 Tynaarlo 127 85 Westerveld 93 60* De Wolden 80 96 Drenthe 76* Nederland 100 * significant afwijkend van Nederland
11.
93 100
Niet-natuurlijke doodsoorzaken
Deze hoofdgroep omvat alle niet-natuurlijke doodsoorzaken. Belangrijke subgroepen zijn zelfdoding, moord en ongevallen. Deze laatste subgroep wordt weer onderverdeeld in een aantal sub(sub)groepen, waaronder vervoersongevallen (onder deze sub(sub)groep valt weer een subgroep: de wegverkeersongevallen. Tabel B22. Gemiddelde jaarlijkse sterfte en gestandaardiseerde sterfte (SMR) aan hoofdgroep niet-natuurlijke doodsoorzaken 1999-2003 gemiddelde jaarlijkse sterfte gestandaardiseerde sterfte (SMR) mannen vrouwen mannen vrouwen 102 3 5 Aa en Hunze 85 111 8 13 Assen 96 87 2 5 Borger-Odoorn 69 93 5 7 Coevorden 107 112 14 24 Emmen 97 101 6 10 Hoogeveen 87 4 10 Meppel 92 167* 3 8 Midden-Drenthe 67 126 5 6 Noordenveld 126 99 6 7 Tynaarlo 109 104 2 4 Westerveld 89 96 3 5 De Wolden 96 105 104 Drenthe 3074 Nederland * significant afwijkend van Nederland
64 2227
- 39 -
109* 100
95 100
11.1
Wegverkeersongevallen Tabel B23.
Sterfte (SMR) aan wegverkeersongevallen 1999-2003 SMR mannen vrouwen 166 Aa en Hunze 278* 78 Assen 58 145 Borger-Odoorn 274* 126 Coevorden 130 Emmen 128 173* Hoogeveen 64 115 Meppel 151 237* Midden-Drenthe 182 192* Noordenveld 225 106 Tynaarlo 141 119 Westerveld 119 105 De Wolden 198 174
Drenthe 142* Nederland 100 * significant afwijkend van Nederland
11.2
142* 100
Zelfdoding Tabel B24.
Sterfte (SMR) aan zelfdoding in Drenthe 1999-2003 SMR mannen vrouwen 95 Aa en Hunze 99 Assen 173 156* Borger-Odoorn 49 46 Coevorden 72 103 Emmen 113 110 Hoogeveen 98 108 Meppel 107 202* Midden-Drenthe 20 114 Noordenveld 121 86 Tynaarlo 115 136 Westerveld 33 93 De Wolden 110 90
Drenthe 114 Nederland 100 *: significant afwijkend van Nederland
- 40 -
102 100
Alle doodsoorzaken Tabel B25.
Gemiddelde jaarlijkse sterfte en gestandaardiseerde sterfte (SMR) aan alle doodsoorzaken 1999-2003 gemiddelde jaarlijkse sterfte gestandaardiseerde sterfte (SMR) mannen vrouwen mannen vrouwen 95 101 131 80 Aa en Hunze 100 311 258 Assen 112* 99 107 128 Borger-Odoorn 94 95 159 172 Coevorden 94 505 549 Emmen 103 110* 220 246 Hoogeveen 90 102 150 134 Meppel 100 104 133 164 Midden-Drenthe 90 103 115 140 Noordenveld 77 86 123 175 Tynaarlo 100 95 93 106 Westerveld 92 90 102 118 De Wolden 92 92
2321 Drenthe 68779 Nederland * significant afwijkend van Nederland
2180 72335
- 41 -
99 100
96* 100