Nederlandstalige Vrouwenraad Genderwetswijzer Sociaal statuut der zelfstandigen
Sociaal statuut der zelfstandigen Inleiding Algemeen gelijkheidsbeginsel en basiswetgeving Sociaal statuut der zelfstandigen: algemeen Gezinsbijslagen Ziekte en invaliditeitsverzekering Arbeidsongeschiktheid en moederschapsuitkering Pensioenverzekering Faillissementsverzekering Voortgezette verzekering Meewerkende echtgenotes/n Echtscheiding Cijfers Bronnen
1 2 3 11 22 23 25 38 39 39 55 55 56
Inleiding Vrouwenarbeid in het verleden wordt doorgaans geassocieerd met huishoudelijk werk, loonarbeid in fabrieken en ondergeschikte taken in de landbouw en de handel. Historisch onderzoek toont echter aan dat vrouwelijke zelfstandigen nooit een zeldzaamheid zijn geweest. De sectorale statistische analyses vanaf het midden van de 19de eeuw laten zien dat ze actief zijn in quasi alle segmenten van het economisch leven. Vrouwen staan aan het hoofd van grote nijverheidsondernemingen, gespecialiseerde artisanale ateliers, luxewinkels, restaurants, hotels,… Ze domineren de kledingnijverheid, een groot deel van de detailhandel. Ze zijn manifest aanwezig in de horeca. De door hen geleide ondernemingen dragen doorgaans een familiale signatuur. Ze oefenen hun economische activiteit uit zowel als erfgenaam, als weduwe en als stichter. Ook als helper of als meewerkende echtgenote van een zelfstandige zijn ze steeds actief geweest. Na de tweede wereldoorlog worden vrouwen zichtbaarder in de vrije beroepen. Een aantal vrije beroepen (tandartsen, kinesisten, advocaten, enz.) draagt vandaag een uitdrukkelijker wordende vrouwelijke stempel. Anno 2000 zijn 28,9% van de zelfstandigen vrouwen. Eén op 12 van de 30.000 Belgische ondernemingen wordt geleid door een vrouw (inclusief managers). Het blijkt moeilijk om de door vrouwen geleide ondernemingen tijdens de afgelopen twee eeuwen eenduidig te omschrijven. Daarvoor moet men rekening houden met verschillende factoren zoals de sector, de vestigingsplaats, burgerlijke stand, professionele en familiale achtergrond, opleidingsniveau, evoluerende maatschappelijke standaarden, de socio-economische context, de individuele strategieën, e.d. Feit is dat dé vrouwenzaak niet bestaat, evenmin als dé mannenzaak. De wetgever heeft het de gehuwde vrouw in de 19de tot een heel eind in de 20ste
Vanaf 2004
1
Nederlandstalige Vrouwenraad Genderwetswijzer Sociaal statuut der zelfstandigen
eeuw niet gemakkelijk gemaakt om een zelfstandig beroep uit te oefenen. De samenleving staat in die periode wel toleranter tegenover vrouwen die door omstandigheden aan het hoofd van een bedrijf komen te staan. Ziekte of overlijden wordt geaccepteerd als verantwoording voor vrouwelijk 'afwijkend' gedrag. Niet de keuze van de vrouw primeert, wel het familiale belang. Weduwen worden niet geacht te handelen uit persoonlijke ambitie of voor eigen gewin, maar als tijdelijke zaakwaarnemers tot een mannelijk familielid de zaak kan overnemen. Men aanvaardt dat alleenstaande vrouwen of vrouwen met een onbekwame of nalatige echtgenoot hun eigen inkomen verdienen. Het vertoog verleent vrouwen echter niet het absolute recht op (zelfstandige) arbeid, dat recht is mannelijk. Vrouwen hebben wel een recht op een eigen arbeidsinkomen en dit voor hun zelfbehoud, in het belang van hun kinderen en van het familiale patrimonium. Het burgerlijk recht bepaalt in hoofdzaak het statuut van de gehuwde vrouwelijke zelfstandige. Het handelsrecht is louter aanvullend. Pas in 1958 schaft het burgerlijk recht het principe van de maritale macht van de man af, waardoor ook de vrouw het recht krijgt om zonder de toestemming van de echtgenoot een onderneming te runnen.
Algemeen gelijkheidsbeginsel en basiswetgeving: regels gelijke kansen m/v -
-
-
Richtlijn 76/207/EEG van de Raad van 9 februari 1976 betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden Richtlijn 86/613/EEG van de Raad van 11 december 1986 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van zelfstandig werkzame mannen en vrouwen, de landbouwsector daarbij inbegrepen, en tot bescherming van het moederschap Wet van 7 mei 1999 op de gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden, de toegang tot het arbeidsproces en de promotiekansen, de toegang tot een zelfstandig beroep en de aanvullende regelingen voor sociale zekerheid 1999012447
Zie ook Wetswijzer gelijke kansen: http://meta.fgov.be/pk/nlk01.htm Verzekeringsplicht (website RSVZ) Bijdrageplicht (website RSVZ)
Vanaf 2004
2
Nederlandstalige Vrouwenraad Genderwetswijzer Sociaal statuut der zelfstandigen
Sociaal statuut der zelfstandigen: algemeen Eerste ontwerp van het Wetboek van Koophandel van 1801 Eén artikel is gewijd aan de vrouw. Het gaat over de situatie van de gehuwde vrouw waarvan de echtgenoot aansprakelijk wordt gesteld voor de verbintenissen die zij aangaat voor haar onderneming, voor zover het echtpaar niet gehuwd is onder het stelsel van scheiding van goederen. Duiding Deze formulering verwijst niet naar de maritale macht van de man maar enkel naar de aansprakelijkheid van de echtgenoot. Betekent dit dat de vrouw op voet van gelijkheid wordt geplaatst met haar echtgenoot of verwijst dit naar het gewoonterecht uit het ancien régime, waar de koopvrouw geen machtiging van haar echtgenoot nodig heeft om een eigen handelszaak te leiden? Het volstaat dat de vrouw in het zicht van iedereen handel drijft om als koopvrouw erkend te zijn. Het ontwerp van Wetboek van Koophandel van 1803 hanteert de tweede opvatting: het neemt alleen de bepalingen over die betrekking hebben op de verbintenis binnen het echtpaar. Voor het overige is er geen onderscheid tussen het statuut van de gehuwde koopvrouw en dat van de ongehuwde. Burgerlijk wetboek van 1804 Het Burgerlijk Wetboek van 1804 (art. 215-219 en 1124) plaatst de gehuwde vrouw onder het gezag van haar echtgenoot. De echtgenoot heeft de maritale macht en hij wordt als rechtspersoon erkend. De echtgenote is juridisch handelingsonbekwaam en onverantwoordelijk, met inbegrip van het beheer door de echtgenoot van haar persoonlijke bezittingen en haar persoonlijk opgebouwd vermogen. Zonder de machtiging van de echtgenoot of bijzondere regelingen via een huwelijkscontract kunnen gehuwde vrouwen geen rechtzaak aanspannen, geen verbintenissen aangaan (inclusief het sluiten van een arbeidscontract) en geen beheersdaden stellen. Volgens art. 217 kan de gehuwde vrouw, ongeacht het huwelijksstelsel, geen goederen verwerven, vervreemden of hypothekeren, zonder de machtiging van haar man. Art. 220 stelt dat de publieke koopvrouw, zonder de machtiging van haar echtgenoot, verbintenissen kan aangaan met betrekking tot haar eigen zaak. In dat geval verbindt ze ook haar echtgenoot, voor zover zij gehuwd zijn onder het stelsel van gemeenschap van goederen. Duiding De term 'vrouwelijke zelfstandige' is van recente datum. In de 19de eeuwse juridische teksten spreekt men over koopvrouw. Deze term omvat zowel handelaarster als onderneemster. De weduwen, gescheiden vrouwen en meerderjarige ongehuwde vrouwen genieten net als mannen de volledige bekwaamheid om rechtsgeldig op te treden. Enkel de gehuwde vrouw bevindt zich in een ondergeschikte positie. Wetboek van Koophandel van 1807
Vanaf 2004
3
Nederlandstalige Vrouwenraad Genderwetswijzer Sociaal statuut der zelfstandigen
Dit wetboek regelt het statuut van de handel, dat van de handelaars zelf en van hun activiteitenpakket, met name de commerciële activiteiten en de vennootschapsvormen, tot en met het faillissement. De bepalingen van dit wetboek hebben uitsluitend betrekking op de gehuwde koopvrouw, niet op de weduwe of de ongehuwde. De koopvrouw die zich wil vestigen moet daarvoor de instemming van haar echtgenoot verkrijgen (art. 4). De aard van die instemming wordt niet gepreciseerd: schriftelijk, mondeling, stilzwijgend. In tegenstelling tot art. 217 van het B.W, kent het Wetboek van Koophandel de koopvrouw wel de bevoegdheid toe om de onroerende goederen die haar persoonlijk toebehoren, te verbinden, te hypothekeren, te vervreemden, met uitzondering van de huwelijksgoederen waarvan het beheer moet beantwoorden aan de bepalingen van het B.W, art. 7. Duiding In vergelijking met het ontwerp van Wetboek van Koophandel van 1801 betekent het Wetboek van 1807 een stap achteruit door de invoering van de maritale macht van de man. Enerzijds wordt de gehuwde vrouw in dit Wetboek gelijkgeschakeld met de gehuwde vrouw zoals die in het Burgerlijk Wetboek voorkomt maar anderzijds wordt ze daarvan onderscheiden door haar een specifiek statuut toe te kennen. De regelgeving van het gemeenrecht dringt zich dus op in het handelsrecht. De gehuwde vrouw wordt in feite ook gelijkgesteld met een minderjarige. Het feit dat de ongehuwde vrouw en de weduwe niet vernoemd worden, maakt het duidelijk dat de wetgever zich inlaat met de positionering van de echtgenote en de relatie met de echtgenoot. Argumenten die worden gehanteerd voor de formulering van art. 4: de absolute macht van de echtgenoot; de vrouw moet belet worden zich zelfstandig op te stellen, op het gevaar af schuldeisers te bedriegen, vooral wanneer de echtgenoot afwezig is; verwijzing naar de macht van de echtgenoot via de instelling van het patriarchaat en de huwelijksstelsels; bescherming van de vrouw tegen haar gebrek aan ervaring. De vraag is of art. 7 blijk geeft van een positieve houding jegens de koopvrouw? Dit valt te betwijfelen gezien de uitspraken tijdens de voorbereidingen van dit wetboek. De kern van de zaak is om aan de ondernemer, man of vrouw, de nodige kredietwaardigheid te verlenen jegens schuldeisers en om hem/haar voldoende ruimte te geven bij het beheer van de goederen. Economische belangen primeren. Toch maken deze bepalingen het voor een groot aantal vrouwen mogelijk om een onderneming te leiden en in functie daarvan een bepaalde vrijheid van handelen te genieten. Het Wetboek van Koophandel ondergaat in de loop van de 19de eeuw tal van herzieningen. Het zijn geen wijzigingen ten gronde. Enkel de wet van 15 december 1872 brengt enkele wijzigingen met minieme gevolgen voor de koopvrouw. Wet van 15 december 1872 ter herziening van de titels I tot IV uit het Wetboek van Koophandel
Vanaf 2004
4
Nederlandstalige Vrouwenraad Genderwetswijzer Sociaal statuut der zelfstandigen
Art. 10-15: de martiale machtiging om als koopvrouw te mogen optreden wordt principieel behouden. Er zijn twee uitzonderingen, namelijk wanneer de echtgenoot afwezig is of uit zijn rechten ontzet. Het echtpaar kan een huwelijkscontract afsluiten waardoor bepaalde goederen uit het huwelijksregime vallen. De vrouw kan de eigen goederen beheren, hypothekeren of vervreemden, mits toestemming van de man. Duiding De wet gaat ervan uit dat de man het bedrijf effectief leidt indien een echtpaar, gehuwd met gemeenschap van goederen, een handelszaak uitoefent onder het echtelijk dak. Het feit dat de koopvrouw eigen goederen kan beheren, hypothekeren of vervreemden impliceert dat haar handelsactiviteit niet plaatsvindt onder het echtelijk dak en/of dat de zaak geen deel uitmaakt van het actief van de huwelijksgemeenschap. Zo'n toestemming wordt soms verleend bij notariële akte. Een mondelinge of stilzwijgende toestemming is ook voldoende. Er zijn dus achterpoortjes voor vrouwen die zelfstandig een onderneming wensen uit te bouwen. Waarom geen fundamentele wijziging? Het antwoord komt voor in talrijke debatten in die tijd: de eenheid van de huwelijksgemeenschap mag niet in gevaar worden gebracht. Dit illustreert de hermetische scheiding tussen de private (mannen actief in het openbare leven) en de publieke sfeer (vrouwen bezig in het huishouden). De Staat kan niet bevoegd zijn om zich in privéaangelegenheden te mengen, ook al gaat dit ten koste van één van de leden van het gezin. Het beroep van arts is het eerste vrije beroep dat in België voor vrouwen wordt opengesteld. De wet van 20 mei 1876 laat de toegang tot de universiteit volledig vrij. Vanaf 1880 worden vrouwen aan de vier universiteiten toegelaten om geneeskunde te studeren. Wet van 7 april 1922 die vrouwen met het diploma doctor in de rechten toelaat het beroep van advocaat uit te oefenen Vrouwen verkrijgen toegang tot de advocatuur. De wetgever heeft vrouwen al veel eerder toegelaten de studies te volgen zonder hen de mogelijkheid te geven de verworven kennis in de praktijk te brengen en er beroepshalve hun brood mee te verdienen. Marie Popelin, stichtster van de Nationale Vrouwenraad, behaalt in 1888 als allereerste vrouw het universitair diploma in de rechten. Vanaf 1947 worden vrouwen toegelaten tot het beroep van procureur, vanaf 1948 tot de magistratuur en vanaf 1950 tot het notariaat. Wet van 20 juli 1932 tot wijziging van de bepalingen van hoofdstuk VI, titel V, van boek I van het Burgerlijk Wetboek: "De wederzijdsche rechten en plichten van de echtgenoten" Deze wet wijzigt een aantal artikelen uit het Burgerlijk Wetboek. Art. 213b bepaalt dat de vrouw in haar beroepsactiviteit of onderneming geen gebruik mag maken van de naam van haar man zonder zijn toestemming en vice-versa. Art. 216 bezorgt de vrouw een ruimer juridisch verweer tegen misbruiken van de
Vanaf 2004
5
Nederlandstalige Vrouwenraad Genderwetswijzer Sociaal statuut der zelfstandigen
maritale macht van de man hoewel dit principe behouden blijft. Art. 223a stelt dat gehuwde vrouwen over de uitdrukkelijke machtiging van hun echtgenoot moeten beschikken om als zakenvrouw te kunnen optreden. De wet voorziet drie uitzonderingen: bij afwezigheid van de echtgenoot, indien hij uit zijn rechten is ontzet of wanneer hij in de onmogelijkheid verkeert om zijn wil kenbaar te maken. Het betreft alle beroepen (een beroep, een nijverheid, een handelszaak). Het volledige beheer en het vruchtgebruik van de zogenaamde "gereserveerde goederen" van de vrouw komen haar voortaan alleen toe. Het gaat om de opbrengst van haar arbeid en het spaargeld dat ze ermee verwerft, haar arbeidsinstrumenten, kleding en juwelen (art. 224). Duiding Wat art. 223a betreft is er een achteruitgang ten opzichte van het Wetboek van Koophandel van 1807 en de herziening van 1872. Toen was bepaald dat de echtgenoot zijn toestemming moest geven, maar zonder enige precisering. Wet van 10 juni 1937 tot uitbreiding van de gezinsvergoedingen tot de werkgevers en tot de niet-loontrekkenden Dit is een eerste stap in de ontwikkeling van een sociaal zekerheidsstelsel voor zelfstandigen. Het verplicht stelsel van gezinsbijslagen voor niet-loontrekkenden komt tot stand. De praktische uitwerking laat op zich wachten tot na de tweede wereldoorlog. Wet van 1 februari 1947 waarbij de vrouw wordt toegelaten tot de uitoefening van het beroep van pleitbezorger Bij het hof van beroep of bij de rechtbank van eerste aanleg. De vrouwpleitbezorger mag niet worden opgeroepen om een magistraat te vervangen. In principe is voor de gehuwde vrouw de uitdrukkelijke toelating van haar man vereist. De man kan zijn machtiging intrekken maar de vrouw kan verzet aantekenen bij de rechtbank van eerste aanleg. Wet van 1 maart 1950 houdende toelating van de vrouwen tot het ambt van notaris Het ambt van notaris is toegankelijk voor de vrouwen. De machtiging van de man, om het notarisambt uit te oefenen, wordt gegeven volgens de bepalingen van het Burgerlijk wetboek over de 'Wederzijdse rechten en plichten van de echtgenoten'. Zij is onherroepelijk. Is de man afwezig of uit zijn rechten ontzet of kan hij onmogelijk zijn wil te kennen geven, dan behoeft de vrouw geen machtiging te bekomen. De gehuwde vrouw die tot de uitoefening van het ambt van notaris toegelaten is, kan zich zonder machtiging van de echtgenoot verbinden voor alles wat de uitoefening van dat ambt betreft. Is er een gemeenschap tussen de echtgenoten, dan verbindt de vrouw de gemeenschap en de man slechts voor zover deze haar gemachtigd heeft tot uitoefening van het ambt van notaris. In de overige gevallen verbindt zij slechts zichzelf. Wet van 11 maart 1954 tot wijziging van de wetten betreffende de verzekering tegen de geldelijke gevolgen van ouderdom en vroegtijdige dood, geordend op 12 september 1946 en gewijzigd bij de besluitwetten
Vanaf 2004
6
Nederlandstalige Vrouwenraad Genderwetswijzer Sociaal statuut der zelfstandigen
van 8 januari en 25 februari 1947 en bij de wetten van 1 juli 1948, 30 december 1950 en 13 juli 1951 Deze wet biedt een eerste, voorlopig wettelijk pensioenstelsel voor zelfstandigen. Er is een uitbreiding met de wet van 30 juni 1956 betreffende het ouderdomspensioen der zelfstandigen. Wet van 30 april 1958 betreffende de wederzijdse rechten en plichten tussen de echtgenoten Deze wet schaft het principe van de maritale macht van de man af en voert het principe van gelijkheid van de echtgenoten in. Het nieuwe art. 215 B.W. bepaalt dat beide echtgenoten het recht hebben een beroep, nijverheids- of handelsonderneming te hebben zonder de instemming van de echtgeno(o)t(e). In aansluiting daarop worden de artikelen van het Wetboek van Koophandel, die naar de machtiging van de echtgenoot verwijzen, ingetrokken. Koninklijk besluit van 30 juli 1964 houdende de voorwaarden waarin de toepassing van de wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering wordt uitgebreid tot de zelfstandigen Tot 1967 zijn dus afzonderlijke bepalingen van toepassing inzake de verplichtingen van de zelfstandigen in drie takken van de sociale zekerheid: kinderbijslag, pensioen en ziekteverzekering. De berekeningswijze van de bijdragen is zeer uiteenlopend: een percentage van het bedrijfsinkomen voor het pensioen, vermoedens van welstand voor de kinderbijslag en een forfait per inkomstenschijven voor de ziekteverzekering. Koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen Het sociaal statuut verenigt: - de familiale uitkeringen - de uitkeringen inzake rust- en overlevingspensioenen - de uitkeringen in geval van ziekte of invaliditeit Aan dit koninklijk besluit zijn de zelfstandigen en de helpers onderworpen. Zij moeten zich aansluiten bij een sociaal verzekeringsfonds en zij moeten een driemaandelijkse bijdrage betalen. De bijdrage is een percentage van de beroepsinkomsten die verworven werden tijdens het derde kalenderjaar voorafgaand aan datgene waarvoor de bijdragen verschuldigd zijn. Wanneer de beroepsinkomsten hoger zijn dan een bepaald bedrag, moet er een ook nog een forfaitaire bijdrage betaald worden. De bijdrage wordt geïnd door één organisme: de sociale verzekeringskas voor zelfstandigen. Iedere onderworpene moet zich daarbij aansluiten. De onderworpene die niet wenst aan te sluiten bij een vrije kas, kan dit doen bij de Hulpkas. (Voor beginnende zelfstandigen in hoofdberoep is een specifieke regeling in voege sinds 1 januari 1998. Het gaat om een vermindering van de bijdragen met 15% voor de vier kwartalen van het kalenderjaar dat op het derde kalenderjaar van volledige onderwerping volgt). Art. 6 van het koninklijk besluit van 1967 verstaat onder helper “iedere persoon
Vanaf 2004
7
Nederlandstalige Vrouwenraad Genderwetswijzer Sociaal statuut der zelfstandigen
die in België een zelfstandige in de uitoefening van zijn beroep bijstaat of vervangt, zonder tegenover hem door een arbeidsovereenkomst te zijn verbonden.” Art. 7 bepaalt de gevallen waarin de bezigheid als helper of helpster geen aanleiding geeft tot onderwerping: - de echtgenoten helpers en de echtgenoten-helpsters; - de helpers en helpsters voor 1 januari van het jaar van hun 20ste verjaardag; - de helpsters zonder werkelijk of fictief inkomen. ¾ Het feit dat de echtgeno(o)t(e) geen helper kan zijn wordt als volgt verklaard in het verslag aan de Koning dat het koninklijk besluit voorafgaat: “De hoofdzakelijke reden (daartoe) is dat het uiterst moeilijk te bepalen is in welke mate de hulp, die de echtgenote aan haar man biedt en omgekeerd, wel degelijk onder het begrip beroepsbezigheid ressorteert. Op dat stuk zijn de aard van de uitgeoefende bezigheid alsmede de gezinslasten evenveel elementen waarmee rekening zou dienen gehouden.” Voordien waren ze wel onderworpen aan het stelsel voor kinderbijslag, niet aan het pensioenstelsel noch aan het stelsel voor ziekteverzekering. De niet-onderwerping wordt dus veralgemeend. Daardoor vermijdt de wetgever ook een ingewikkelde en ten dele arbitraire regeling uit te werken. Art. 8 laat de Koning toe twee vormen van facultatieve onderwerping in te voeren: - de man helper; - de helpsters zonder werkelijk of fictief loon ¾ Dit betekent dat de man-helper kan vragen in de plaats van zijn echtgenote onderworpen te zijn. Indien de man niet onderworpen is aan een of ander stelsel van sociale zekerheid, heeft hij er namelijk alle belang bij van deze mogelijkheid gebruik te maken. De man-helper die hiervan geen gebruik maakt, zal onder meer op het vlak van de pensioenen de zeer nadelige gevolgen ondergaan: de verzekering van de vrouw zal immers nooit het recht openen op een zogenaamd gezinspensioen en anderzijds zal de man bij vooroverlijden van de vrouw alleen pensioenrechten kunnen bekomen binnen het raam van het stelsel van vrijwillig verzekerden. Wat de helpsters zonder werkelijk of fictief loon betreft, de mogelijkheid die zij hebben om vrijwillig tot het stelsel toe te treden is al voorzien in het pensioenstelsel en in de ziekteverzekering. De echtgenoot of echtgenote kan zich enkel onderwerpen aan de regeling voor verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, sector uitkeringen. Wat de uitkeringen betreft verwijst dit koninklijk besluit naar de bestaande wetten die de diverse uitkeringsstelsels inrichten. Koninklijk besluit van 19 december 1967 houdende algemeen reglement in uitvoering van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967, houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen Dit koninklijk besluit bakent het toepassingsgebied verder af, somt een reeks verplichtingen op, omschrijft de erkenning van de vrije sociale verzekeringskassen voor zelfstandigen, bevat bepalingen over de Rijksdienst voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen, de Commissie voor vrijstelling van bijdragen en de vertegenwoordiging van de zelfstandigenorganisaties.
Vanaf 2004
8
Nederlandstalige Vrouwenraad Genderwetswijzer Sociaal statuut der zelfstandigen
Art. 3 bepaalt in het kader van het toepassingsgebied dat de echtgenote wordt geacht een van deze van haar man onderscheiden zelfstandige beroepsbezigheid uit te oefenen, wanneer zij, bij de administratie der belastingen bedrijfsinkomsten aangeeft, die van een van die van haar man onderscheiden beroepsbezigheid voortkomen. Art. 11 stelt dat de helpsters zonder werkelijk of fictief inkomen die wensen onderworpen te zijn, een verklaring van aansluiting moeten richten aan een sociale verzekeringskas van hun keuze. De helpster die verzaakt aan de onderwerping, verliest gedurende een periode van vier jaar de mogelijkheid om opnieuw een beroep te doen op de vrijwillige onderwerping. De helpster die de verschuldigde bijdragen niet betaalt binnen de maand na de ingebrekestelling, wordt geacht te verzaken aan de vrijwillige onderwerping. Art. 12 bepaalt dat de man die zijn echtgenote in de uitoefening van haar beroep bijstaat of vervangt en die niet onderworpen is aan het koninklijk besluit nr. 38, in gemeen akkoord met zijn echtgenote kan vragen in de plaats van deze laatste onderworpen te zijn. Als de echtgenote aangesloten is bij een sociale verzekeringskas, wordt de man bij dezelfde kas aangesloten. De onderwerping van de man in de plaats van zijn echtgenote eindigt vanaf het kwartaal waarin hij de leeftijd van 65 jaar bereikt of een vervroegd rustpensioen als zelfstandige bekomt. ¾ Het koninklijk besluit van 22 juli 1985 heft dit discriminerend artikel op, uitgezonderd wanneer de man op 30 september 1985 onderworpen is. Art. 37: wanneer de bedrijfsinkomsten die als basis moeten dienen voor de berekening van de bijdragen voor een bepaald jaar geen 20.000 BEF bereiken, kunnen de aan het koninklijk besluit nr. 38 onderworpen gehuwde vrouwen en weduwen vragen gelijkgesteld te worden met zelfstandigen die een pensioen genieten en hun beroepsbezigheid verderzetten. Wet van 9 juni 1970 houdende sociale programmatie ten voordele van zelfstandigen Er worden wijzigingen aangebracht aan het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juni 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, o.a. de aanpassing van de berekening van de bijdragen voor en na de pensioenleeftijd, per bedrijfsinkomstenschijven. Verder worden er wijzigingen aangebracht aan het koninklijk besluit nr. 72 van 10 november 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen. Er wordt een gelijkschakeling beoogd van de kinderbijslagregeling voor zelfstandigen met die van de werknemers, o.a. verhoogde wezenbijslag aan sommige moederloze wezen, leeftijdstoeslagen voor kinderen van tweede, derde en volgende rangen. Wet van 21 december 1970 houdende oprichting van een Rijksinstituut voor de Sociale Verzekering der Zelfstandigen Wet van 1 juli 1971 houdende instelling van een verzekering tegen arbeidsongeschiktheid ten voordele van de zelfstandigen Een nieuwe tak wordt toegevoegd: de verzekering tegen arbeidsongeschiktheid.
Vanaf 2004
9
Nederlandstalige Vrouwenraad Genderwetswijzer Sociaal statuut der zelfstandigen
Wet van 13 juni 1985 tot wijziging van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen - In het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 staat dat helpers en helpsters vóór 1 januari van het jaar van hun 20ste verjaardag niet onderworpen zijn. Dit koninklijk besluit voegt daaraan toe: “tenzij ze gehuwd zijn voor deze datum”. In dit laatste geval zijn de betrokkenen onderworpen vanaf het kalenderkwartaal tijdens hetwelk het huwelijk werd gesloten”. - art. 12, § 2 van het koninklijk besluit nr. 38: gelijkstelling van de categorieën die kunnen vrijgesteld worden van het betalen van bijdragen (“tot de gehuwde vrouwen, de weduwen en de studenten” wordt vervangen door de woorden “tot de bepaalde categorieën onderworpenen”). Deze gelijkstelling is er niet in de uitvoeringsbepalingen van art. 37 van het koninklijk besluit van 19 december 1967. Koninklijk besluit van 12 december 1991 tot wijziging van het koninklijk besluit van 19 december 1967 houdende algemeen reglement in uitvoering van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juni 1967, houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen Wijzigt het koninklijk besluit van 19 december 1967 om in het uitvoeringsbesluit eveneens de gelijkstelling te realiseren van de categorieën die kunnen worden vrijgesteld van het betalen van bijdragen. Wet van 7 mei 1999 op de gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden, de toegang tot het arbeidsproces en de promotiekansen, de toegang tot een zelfstandig beroep en de aanvullende regelingen voor sociale zekerheid 1999012447 Art. 15-17 De aanvullende regelingen voor sociale zekerheid zijn van toepassing op zelfstandigen, ook op diegenen van wie de arbeid is onderbroken door ziekte, moederschap of ongeval. De gelijke behandeling moet gewaarborgd zijn in alle bepalingen en praktijken inzake de aanvullende regelingen. Het gaat over het toepassingsgebied en de voorwaarden inzake toelating tot de regelingen; de verplichting tot premiebetaling en de berekening; de berekening van de prestaties, waaronder begrepen verhogingen verschuldigd uit hoofde van de echtgeno(o)t(e) en voor ten laste komende personen en de voorwaarden inzake duur en behoud van het recht op uitkeringen. Een aantal zaken zijn strijdig met het beginsel van gelijke behandeling in toepassing van deze wet, met name de bepalingen en praktijken die hetzij direct, hetzij indirect een onderscheid maken op grond van het geslacht. Ministerieel besluit van 9 mei 2003 tot wijziging van bijlage 1 bij het ministerieel besluit van 26 maart 1991 houdende vaststelling van het model van de verklaring van aansluiting en van het attest van aansluiting, ter uitvoering van artikel 6 van het koninklijk besluit van 19 december 1967 houdende algemeen reglement in uitvoering van het
Vanaf 2004
10
Nederlandstalige Vrouwenraad Genderwetswijzer Sociaal statuut der zelfstandigen
koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen 2003023039
Gezinsbijslagen Wet van 10 juni 1937 tot uitbreiding van de gezinsvergoedingen tot de werkgevers en tot de niet-loontrekkenden Dit is een eerste stap in de ontwikkeling van een sociaal zekerheidsstelsel voor zelfstandigen. Het verplicht stelsel van gezinsbijslagen voor niet-loontrekkenden komt tot stand. De praktische uitwerking laat op zich wachten tot na de tweede wereldoorlog. De aan de wet onderworpen personen zijn: - werkgevers die ertoe gehouden zijn en de gewezen werkgevers die ertoe gehouden waren in uitvoering van de wet van 4 augustus 1930 aan de leden van hun personeel kindertoeslagen te verzekeren; - personen die een beroep uitoefenen of hebben uitgeoefend, zonder door een dienstcontract te zijn gebonden. De aan de wet onderworpen personen moeten van een onderlinge kas voor kindertoeslagen deel uit maken. De kassen zullen ten minste even belangrijke of gelijkwaardige kindertoeslagen verlenen als deze die de arbeiders krachtens de wet van 4 augustus 1930 genieten. De toeslagen worden vanaf het eerste kind verleend. Het bedrag van de bijdragen zal verschillen naar de graad van bemiddeldheid van de onder de wet vallende personen, die daarvoor in categorieën zullen onderverdeeld worden. Het kleinste bedrag van de bijdrage zal niet meer dan 36 frank per jaar bedragen en het hoogste bedrag niet meer dan 270 frank per jaar. Organiek koninklijk besluit van 22 december 1938 voorzien bij de wet van 10 juni 1937, houdende uitbreiding van de kindertoeslagen tot de werkgevers en tot de niet-loontrekkende arbeiders Hoofdstuk I somt de personen op die onder de toepassing van dit besluit vallen: - werkgevers; - buiten dienstverband staande arbeiders; - personen met buiten dienstverband staande arbeiders gelijkgesteld; - helpers; - gewezen werkgevers en gewezen buiten dienstverband staande arbeiders Art. 34: Helpers die onder de toepassing van dit besluit vallen zijn de personen die een werkgever of een buiten dienstverband staande arbeider in het uitoefenen van zijn beroep bijstaan of vervangen, zonder tegenover hem door een dienstcontract te zijn verbonden. Artikel 34 heeft geen betrekking op de helpers van minder dan twintig jaar oud; noch op de echtgenote die haar echtgenoot bijstaat of vervangt noch op de echtgenoot die zijn echtgenote bijstaat of vervangt; noch op de helper die gewoonlijk gedurende minstens tweehonderd dagen per jaar en minstens zes uur per dag door een of meerdere werkgevers die onder de toepassing van de wet van 4 augustus 1930 vallen,
Vanaf 2004
11
Nederlandstalige Vrouwenraad Genderwetswijzer Sociaal statuut der zelfstandigen
tezelfdertijd worden tewerkgesteld op voorwaarde dat zij geen kind ten laste hebben dat de voorwaarde vervult die vereist is om onder het voordeel van dit besluit te vallen. In het ontwerp van organiek koninklijk besluit voorzien bij de wet van 10 juni 1932, houdende uitbreiding van de kindertoeslagen tot de werkgevers en tot de niet-loontrekkende arbeiders, voordracht aan de Koning, lezen we dat de helpers jonger dan 21 jaar niet aan dit besluit onderworpen zijn, evenmin de echtgenoten van de werkgevers en buiten dienstverband staande arbeiders. Alle andere vrouwen die helpen, namelijk de dochters, schoondochters en zusters van de werkgevers en buiten dienstverband staande arbeiders, zijn wel aan dit besluit onderworpen. De aan de wet onderworpen helpers vormen twee groepen: degenen die bij de hoofdonderworpene inwonen en de anderen. De eerste groep telt ongeveer 116 700 mannen en 98 250 vrouwen. Voor de tweede groep ligt dat bij benadering op 2 900 mannelijke helpers en 4 400 vrouwelijke helpers. Het totaal aantal helpers bedraagt dus ongeveer 222 000. Ter vergelijking: het totaal aantal aan dit besluit onderworpen personen bereikt 1 256 000. Art. 43 bepaalt dat de echtgenote van een werkgever of van een buiten dienstverband staande arbeider die als werkgeefster of als buiten dienstverband staande arbeidster zelf een beroep uitoefent, van rechtswege deel uitmaakt van de kas waarbij haar echtgenoot is aangesloten op voorwaarde dat zij met hem samenwoont. Art. 49 geeft een opsomming van personen en groepen die kindertoeslagen kunnen ontvangen zonder ertoe gehouden zijn van een onderlinge kas voor kindertoeslagen deel uit te maken: onder andere weduwen zonder beroep, door werkgevers, buiten dienstverband staande arbeiders of helpers achtergelaten mits zij de voorziene minima professionele bedrijvigheid hebben bereikt. Art. 92 geeft een overzicht van het bedrag der toeslagen. De personen die de voordelen van dit besluit kunnen genieten, ontvangen ten voordele van hun kinderen een halfjaarlijkse toeslag die minstens beloopt: - voor het eerste kind: 90 frank; - voor het tweede kind: 150 frank; - voor het derde kind: 3000 frank; - voor het vierde kind: 510 frank; - voor het vijfde en voor ieder van de volgende kinderen: 720 frank. Art. 96 gaat over de kinderen voor wie toeslagen worden uitgekeerd en personen die gerechtigd zijn er te ontvangen. De personen die deel uitmaken van een onderlinge kas hebben recht op kindertoeslagen voor hun eigen kinderen, voor de eigen kinderen van hun echtgenote en voor de kinderen die gemeen zijn aan hen zelf en aan hun echtgenote. De kinderen waarvan de belanghebbende feitelijk uitsluitend of hoofdzakelijk de last op zich genomen heeft komen ook in aanmerking, hetzij omdat ze door hun vader en hun moeder waren verlaten, hetzij omdat hun vader en hun moeder overleden zijn of wegens invaliditeit in de onmogelijkheid verkeren een beroep uit te oefenen. De belanghebbende mag ook op kindertoeslagen aanspraak maken uit hoofde van de kinderen waarvan hij uitsluitend of hoofdzakelijk de last mocht hebben op zich genomen om het lot van een moeder met een groot gezin te verzachten, die tezelfdertijd als haar kinderen door haar echtgenoot was verlaten of waarvan de echtgenoot, hetzij invalide met minstens 60%, hetzij overleden of verdwenen is, wanneer het haar
Vanaf 2004
12
Nederlandstalige Vrouwenraad Genderwetswijzer Sociaal statuut der zelfstandigen
wegens de zorgen die zij aan haar kinderen en aan haar gezin moet besteden, onmogelijk is om het even welk beroep ook uit te oefenen. Een moeder met een groot gezin bestaat uit minstens vier kinderen onder de 18 jaar. Er wordt geen rekening gehouden met de eigen kinderen van de uit de echtgescheiden of de van tafel en bed gescheiden echtgenoot wat de toeslagen betreft die aan de andere echtgenoot toekomen, tenzij ze feitelijk, uitsluitend of hoofdzakelijk ten laste van de laatstgenoemde zijn gebleven. De kindertoeslagen zijn ook ten voordele van de erkende of gewettigde onechtelijke kinderen verschuldigd. Met de door hun moeder erkende onechtelijke kinderen bestaat er aanleiding toe deze gelijk te stellen in wier geboorteakte de naam van de moeder vermeld staat. De belanghebbende heeft nog recht op kindertoeslagen voor de kleinkinderen indien ze feitelijk ten volle en hoofdzakelijk te zijnen laste zijn. Art. 100 stelt dat de toeslagen worden verleend totdat het kind de ouderdom heeft bereikt waarop de schoolplicht eindigt: tot het 14 jaar oud is. Het recht blijft tot de leeftijd van 18 jaar behouden ten behoeve van kinderen die geen winstgevend werk verrichten en geregeld tijdens de dag cursussen van vak- of algemeen onderwijs volgen (gewoonlijk 200 dagen per jaar en minstens vijf uur per dag). Art. 101: ook voor kinderen die een leercontract hebben worden de toeslagen tot 18 jaar behouden. Art. 103: verleent geen recht op kindertoeslagen voor kinderen die in een weldadigheidsinstelling worden opgevoed. Art. 106: wanneer de betrokken persoon ongeschikt is wegens ziekte of ongeval gedurende een of meerdere semesters zijn beroep uit te oefenen, behoudt hij zijn recht op de toeslagen tot bedoelde semesters betrekkelijk. De reglementen van elke onderlinge kas zullen bepalen dat dit recht zal ophouden na een bepaald aantal semesters van arbeidsongeschiktheid (niet minder dan drie en niet meer dan zes). Art. 120: de vrouw mag onder wel stelsel zij ook gehuwd is, zonder de medewerking van haar echtgenoot en buiten hem, de kindertoeslagen ontvangen, waartoe het uitoefenen van haar persoonlijk beroep aanleiding geeft en er voor de behoeften van haar kinderen over beschikken. Zij heeft hetzelfde recht ten opzichte van de toeslagen die met beroepsbedrijvigheid van haar echtgenoot in verband staan. In beide gevallen heeft de echtgenoot het recht daartegen verzet aan te tekenen. De vrederechter doet uitspraak in het belang van de gerechtigde kinderen en mag het verzet van de echtgenoot slechts voor een gedeelte of een beperkte duur toelaten. Elke echtgenoot mag indien de omstandigheden mochten veranderen zich tot de vrederechter wenden om te vragen om de beslissing in te trekken of te wijzigen. Art. 133 stelt de zesmaandelijks bijdrage voor de werkgevers vast op 135 frank. Voor de andere categorieën zijn er andere bijdragen vastgesteld. Art. 165 bepaalt bijvoorbeeld de barema’s van de bijdragen op de helpers en de helpsters. a) Helpers van het mannelijk geslacht zijn verplicht een bijdrage te betalen van: - 135 frank per half jaar……..75 frank - 112 frank per half jaar……..70 - 89 frank per half jaar………..63 - 66 frank per half jaar………..48
Vanaf 2004
13
Nederlandstalige Vrouwenraad Genderwetswijzer Sociaal statuut der zelfstandigen
b) -
42 frank per half jaar………..32 18 frank per half jaar………..13 Helpers van het vrouwelijk geslacht betalen een bijdrage van: 135 frank per half jaar……..45 frank 112 frank per half jaar……..43 89 frank per half jaar………..40 66 frank per half jaar………..36 42 frank per half jaar………..26 18 frank per half jaar………..12
In de voordracht aan de Koning lezen we dat het bedrag van de bijdragen vrij laag is omdat de meeste helpers en helpsters ongehuwd zijn. Het feit dat de bijdrage van de helpsters nog lager is komt omdat zij gewoonlijk ook nog diensten bewijzen in het huishouden van de werkgever en in de meeste gevallen zijn hun prestaties van professionele aard minder belangrijk dan die van de helpers. Art. 166: de bijdrage voor de echtgenote van een werkgever of van een buiten dienstverband staande arbeider, die zelf een beroep uitoefent als werkgeefster of buiten dienstverband staande arbeidster, is dezelfde als die van de helpers van groep a). De man wordt ook beschouwd als de hoofdonderworpene van de helpers van zijn echtgenote. Helpers van het mannelijk geslacht betalen dan bijdragen van groep a) en helpers van het vrouwelijk geslacht van groep b) Art. 167: er is geen bijdrage verschuldigd uit hoofde van de helpers die weduwe of weduwnaar zijn. Art. 168: de dochter die helpster is geeft geen aanleiding tot bijdragen wanneer de voornaamste onder de wet vallende persoon weduwnaar is. Hetzelfde geldt wanneer de echtgenote van de voornaamste onder dit besluit vallende persoon ten minste voor 60% invalide is of wegens echtscheiding of om een andere reden de haardstede heeft verlaten. Wanneer er verschillende helpende dochters zijn, is de vrijstelling op de oudste van toepassing. Art. 169: de zoon die helper is van een weduwe, komt evenmin in aanmerking voor het storten van een bijdrage. Hetzelfde geldt wanneer de echtgenoot van een vrouw die een zaak exploiteert ten minste voor 60% invalide is of wegens echtscheiding of een andere reden de haardstede heeft verlaten. Wanneer er verschillende helpende zonen zijn, is de vrijstelling op de oudste van toepassing. Art. 170: de bepalingen van art. 168 en 169 zijn niet van toepassing wanneer de helpende dochter of de helpende zoon niet op bestendige wijze onder hetzelfde dak woont als de hoofdonderworpene of ook niet op bestendige wijze deel uitmaakt van zijn huishouden. Hoofdstuk VIII van deze wet handelt over de aanvullende bijdrage gestort als aandeel in de bestuursuitgaven en bijdrage die bestemd is om het voorzorgsfonds te stijven. Het gaat om een halfjaarlijkse bijdrage die niet telt voor de helpers en de echtgenote van een werkgever of van een buiten dienstverband staande arbeider. Hoofdstuk XI gaat over personen en collectiviteiten die er toe gehouden zijn voor anderen bijdragen te betalen of die burgerlijk verantwoordelijk zijn voor de betaling van de door anderen verschuldigde bijdragen. Art. 212 stelt dat de
Vanaf 2004
14
Nederlandstalige Vrouwenraad Genderwetswijzer Sociaal statuut der zelfstandigen
bijdragen betreffende de helpers betaald worden door de onder de wet vallende hoofdpersoon, die zij in het uitoefenen van zijn beroep bijstaan. Hetzelfde geldt voor de echtgenote van een werkgever of een buiten dienstverband staande arbeider. Hoofdstuk XII handelt over de bepalingen die gezamenlijk van toepassing zijn op de toeslagen en op de bijdragen. Elke onderlinge kas of sectie bepaalt het bedrag van de hoofdbijdragen en van de aanvullende bijdragen die elke aangeslotene voor zichzelf en voor anderen moet storten. Koninklijk besluit van 27 juli 1967 nr. 38 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen Het sociaal statuut omvat: - de familiale uitkeringen - de uitkeringen inzake rust- en overlevingspensioen - de uitkeringen in geval van ziekte en invaliditeit Dit besluit neemt de bestaande wetgeving inzake het stelsel van de kinderbijslag over. Wet van 29 maart 1976 betreffende de gezinsbijslag voor zelfstandigen Via een koninklijk besluit zal de gezinsbijslag voorzien in de toekenning van kraamgeld en kinderbijslag, waarvan het bedrag kan schommelen in functie van het aantal en de leeftijd van de kinderen en van hun toestand van wees, mindervalide of kind van een door arbeidsongeschiktheid getroffen zelfstandige of helper. De uitkeringen worden vanaf het eerste kind toegekend. Opgeheven worden de wet van 10 juni 1937 tot uitbreiding van de kindertoeslagen tot werkgevers en tot de niet-loontrekkende arbeiders, gewijzigd bij de wet van 26 februari 1954, het koninklijk besluit van 25 oktober 1960, de wet van 15 april 1965, het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967, de wet van 10 oktober 1967, het koninklijk besluit van 10 november 1967 en de wet van 12 mei 1971. Koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen Het koninklijk besluit maakt een onderscheid tussen rechthebbende (de persoon die een recht op gezinsbijslag doet ontstaan), rechtgevende (het kind ten gunste van wie de rechthebbende een recht op gezinsbijslag doet ontstaan) en de bijslagtrekkende (de persoon die het recht heeft de gezinsbijslag te ontvangen). Het koninklijk besluit geeft een opsomming van de rechthebbenden, o.a.: - de zelfstandige die onderworpen is aan het koninklijk besluit nr. 38; - de helpster die gebruik maakt van de vrijwillige onderwerping (zie: art. 7, 3° van het koninklijk besluit nr. 38); - de zelfstandige die erkend is als arbeidsongeschikte; - de zelfstandige die een rustpensioen geniet; - de weduwe van een zelfstandige als ze een overlevingsuitkering geniet en mits de overleden echtgenoot ook aan de voorwaarden voldeed. De weduwe verliest haar hoedanigheid als rechthebbende wanneer ze hertrouwt of een huishouden vormt. Ze bekomt opnieuw de hoedanigheid van rechthebbende als de oorzaak van uitsluiting ophoudt te bestaan of indien zij na te zijn
Vanaf 2004
15
Nederlandstalige Vrouwenraad Genderwetswijzer Sociaal statuut der zelfstandigen
hertrouwd gescheiden is van tafel en bed en geen huishouden vormt. Het vermoeden van huishouden is er wanneer personen van verschillende geslacht samenwonen, behalve wanneer het bloedverwanten zijn tot en met de derde graad. Dit vermoeden kan weerlegd worden door het tegenbewijs; - de wees van vader of moeder wanneer op het ogenblik van overlijden een van beiden aan de voorwaarden voldoet om rechthebbende te zijn. Er kunnen ook meerdere rechthebbenden zijn die een recht op gezinsbijslag doen ontstaan ten gunste van eenzelfde rechtgevende. In dat geval wordt dit recht bij voorrang toegekend aan de rechthebbende die de hoofdzakelijke last van het kind draagt. Indien het recht van voorrang niet kan worden vastgesteld, wordt het toegekend in de volgende rangorde: 1° de vader van het kind; 2° de stiefvader; 3° de moeder; 4° de stiefmoeder; 5° de oudste van de rechthebbenden De rechthebbenden doen het recht op gezinsbijslag ontstaan ten gunste van volgende kinderen: - de eigen kinderen, die van zijn echtgenoot, de gemeenschappelijke kinderen van de echtgenoten; - de kinderen die door hem of zijn echtgenoot zijn aangenomen; - de kinderen over wie hij of over wie zijn echtgenoot pleegvoogd is; - de natuurlijke kinderen die door hem of zijn echtgenoot zijn erkend; - de natuurlijke kinderen die niet zijn erkend maar in wier geboorteakte is vermeld, hetzij de naam van de moeder, indien zij rechthebbende is, hetzij de naam van de echtgenote van de rechthebbende indien deze laatste de man is; - hun kleinkinderen en achterkleinkinderen op voorwaarde dat zij deel uitmaken van het gezin; de kinderen van wie hij de hoofdzakelijke last draagt. De weduwe doet het recht op gezinsbijslag ontstaan ten gunste van de kinderen waarvan zij de werkelijke last draagt en die op het ogenblik van het overlijden van haar man, deel uitmaakten van het gezin en er nog van deel uitmaken. Hoofdstuk IV handelt over de uitkeringen. In principe is het maandbedrag vastgesteld op: - 343 frank voor het eerste kind; - 868 frank voor het tweede kind; - 558 frank voor het derde kind; - 609 frank voor het vierde kind; - 628 frank voor het vijfde kind en voor ieder volgend kind. Voor wezen en mindervalide kinderen gelden andere tarieven. Het bedrag van het kraamgeld wordt vastgesteld op: - 15 037 frank voor de eerstgeborene van de vader of van de moeder; - 10 371 frank voor de tweede geborene van de vader of van de moeder; - 5 579 frank voor ieder volgend kind De gezinsbijslag wordt aan de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen aangepast.
Vanaf 2004
16
Nederlandstalige Vrouwenraad Genderwetswijzer Sociaal statuut der zelfstandigen
De kinderbijslag wordt toegekend tot de leeftijd van: - 14 jaar en in ieder geval zolang het kind leerplichtig is; - 16 jaar wanneer het kind geen andere winstgevende bedrijvigheid uitoefent dan die door de wet is toegelaten; wanneer het kind geen sociale uitkering wegens arbeidsongeschiktheid of onvrijwillige werkloosheid geniet; - 21 jaar ten gunste van het kind dat verbonden is door een leerovereenkomst; - 25 jaar ten gunste van het kind dat cursussen volgt of een stage doormaakt om te kunnen worden benoemd tot een openbaar ambt of een verhandeling bij het einde van hogere studiën voorbereidt. Het kind blijft kinderbijslag genieten tot 25 jaar indien het tenminste 66% arbeidsongeschikt is. Het kind kan onder bepaalde voorwaarden ook onbeperkt kinderbijslag genieten. Hoofdstuk V geeft een overzicht van de bijslagtrekkenden Hier heerst volgende rangorde: 1° de vader van de rechtgevende; 2° de moeder van de rechtgevende, indien zij daartoe de wens uitdrukt en indien er geen verzet is van de vader of indien deze laatste onbekend is of overleden; 3° de persoon die de hoofdzakelijke last draagt van de rechtgevende. Elke persoon kan in het belang van het kind verzet aantekenen tegen de uitbetaling van de uitkeringen. Koninklijk besluit van 27 april 1976 tot aanvulling van het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen Art. 13, §1: wanneer meerdere rechthebbenden een recht op gezinsbijslag doen ontstaan ten gunste van eenzelfde rechtgevende, wordt dit recht bij voorrang toegekend aan de rechthebbende die de hoofdzakelijke last van het kind draagt. De belanghebbende wordt geacht tot bewijs van het tegendeel deze voorwaarde te vervullen, indien uit de inschrijving in het bevolkingsregister of het vreemdelingenregister blijkt dat het kind deel uitmaakt van zijn gezin. Art. 13, § 2: Kan het recht van voorrang niet worden vastgesteld bij toepassing van § 1, wordt het toegekend in de volgende rangorde: 1° de vader van het kind; 2° de stiefvader; 3° de moeder; 4° de stiefmoeder; 5° de oudste van de rechthebbenden Koninklijk besluit van 20 april 1983 tot wijziging van art. 13, §2 van het koninklijk besluit van 8 april 1976 Wijziging van de orde van de rechthebbende: indien meerdere rechthebbenden een recht op kinderbijslag doen ontstaan ten gunste van eenzelfde rechtgevende, wordt dit recht bij voorrang toegekend aan de rechthebbende die het kind opvoedt in zijn gezin of het hoofdzakelijk op zijn kosten laat opvoeden. Indien het recht van voorrang niet kan worden vastgesteld volgens dit principe, wordt het toegekend in volgende volgorde: 1° de vader van het kind
Vanaf 2004
17
Nederlandstalige Vrouwenraad Genderwetswijzer Sociaal statuut der zelfstandigen
2° de moeder 3° de stiefvader 4° de stiefmoeder 5° de oudste van de rechthebbenden De rechthebbenden doen het recht op gezinsbijslag ontstaan ten gunste van volgende kinderen: - de eigen kinderen, die van zijn echtgenoot, de gemeenschappelijke kinderen van de echtgenoten; - de kinderen die door hem of zijn echtgenoot zijn aangenomen; - de kinderen over wie hij of over wie zijn echtgenoot pleegvoogd is; - de natuurlijke kinderen die door hem of zijn echtgenoot zijn erkend; - de natuurlijke kinderen die niet zijn erkend maar in wier geboorteakte is vermeld, hetzij de naam van de moeder, indien zij rechthebbende is, hetzij de naam van de echtgenote van de rechthebbende indien deze laatste de man is; - zijn kleinkinderen en achterkleinkinderen, neven en nichten op voorwaarde dat zij deel uitmaken van het gezin en dit sedert ten minste drie maanden; voor de toepassing van deze bepaling de natuurlijke kinderen gelijkgesteld met de wettige kinderen; - de kinderen van zijn ex-echtgenoot en die van de persoon van het andere geslacht met wie hij een huishouden vormt, op voorwaarde dat deze kinderen deel uitmaken van zijn gezin; - de kinderen die in een gezin geplaatst zijn ten laste of door bemiddeling van een openbare overheid De weduwe doet het recht op gezinsbijslag ontstaan ten gunste van de kinderen die op het ogenblik van het overlijden van haar man deel uitmaken van het gezin en ervan blijven deel uitmaken. Koninklijk besluit van 30 september 1997 tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen 1997016292 Gaat over de wees als rechthebbende en een aantal voorwaarden, zoals de referteperiode die eindigt bij het overlijden en uiterlijk de dag waarop de overleden ouder de pensioenleeftijd heeft bereikt, i.p.v. de 65ste of 60ste verjaardag naargelang het de vader of de moeder betreft. Koninklijk besluit van 11 april 1999 tot wijziging van artikel 21 van het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van zelfstandigen 1999016198 Aanpassing bedragen. Koninklijk besluit van 16 maart 2000 tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen 2000016111 Aanpassing bepalingen gelijkschakeling pensioenleeftijd m/v.
Vanaf 2004
18
Nederlandstalige Vrouwenraad Genderwetswijzer Sociaal statuut der zelfstandigen
Wijziging art. 13, § 1: wanneer twee ouders die niet samenwonen het ouderlijk gezag gezamenlijk uitoefenen over een kind dat bij één van hen wordt opgevoed, worden zij beiden geacht het kind bij zich op te voeden. Dit vermoeden blijft van toepassing wanneer het kind het gezin van één van de ouders verlaat ten gevolge van een plaatsing in een instelling. Het blijft ook van toepassing wanneer de scheiding an een plaatsing gebeurt op voorwaarde dat het ouderlijk gezag gezamenlijk blijft. Bepaling over de rang van het verdwenen kind. Geen bijslag voor het kind dat in het buitenland wordt opgevoed of daar lessen volgt. Rangorde van bijslagtrekkenden : - de vader van de rechtgevende; - de moeder van de rechtgevende, indien zij daartoe de wens uitdrukt en indien er geen verzet is van de vader of indien deze laatste onbekend of overleden is; - de persoon die het kind opvoedt in zijn gezin of die het hoofdzakelijk op zijn kosten laat opvoeden, indien hij daartoe de wens uitdrukt en indien er geen verzet is van de bijslagtrekkende; - de moeder, wanneer de twee ouders niet samenwonen, maar gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen en het kind niet uitsluitend of hoofdzakelijk door een andere bijslagtrekkende wordt opgevoed. Toch wordt de kinderbijslag, op zijn vraag, integraal aan de vader uitbetaald wanneer het kind en hijzelf dezelfde hoofdverblijfplaats hebben. Op verzoek van de beide ouders kan de uitbetaling gebeuren op een rekening waartoe zij beiden toegang hebben. Wanneer de ouders over de toekenning van de kinderbijslag geen akkoord bereiken, kunnen zij de arbeidsrechtbank vragen om de bijslagtrekkende aan te duiden. De adoptiepremie wordt betaald aan de adoptant. Als de echtgenoten het kind samen geadopteerd hebben, wordt de premie uitbetaald aan de echtgenoot. De premie wordt betaald aan de echtgenote, indien zij daar de wens toe uitdrukt en er geen verzet is van de echtgenoot. Koninklijk besluit van 5 december 2000 tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen 2000016343 De langstlevende echtgenoot die rechthebbende is verliest zijn hoedanigheid van rechthebbende indien hij hertrouwt of indien hij een feitelijk gezin vormt. Hij verkrijgt opnieuw zijn hoedanigheid van rechthebbende indien de oorzaak van uitsluiting niet meer bestaat of indien hij, na hertrouwd te zijn, gescheiden is van tafel en bed of feitelijk gescheiden is en die feitelijke scheiding bekrachtigd werd door een rechterlijke beschikking die de echtgenoten machtigt om afzonderlijk te verblijven. Het vermoeden dat er een feitelijk gezin is: wanneer personen, die geen bloedof aanverwanten tot en met de derde graad zijn, samenwonen. Dit vermoeden kan door het tegenbewijs worden weerlegd. De wees verliest zijn hoedanigheid van rechthebbende indien de overlevende vader of moeder hertrouwd is of een feitelijk gezin vormt. Hij verkrijgt opnieuw
Vanaf 2004
19
Nederlandstalige Vrouwenraad Genderwetswijzer Sociaal statuut der zelfstandigen
zijn hoedanigheid van rechthebbende indien de oorzaak van uitsluiting niet meer bestaat of indien de overlevende ouder, na hertrouwd te zijn, gescheiden is van tafel en bed of feitelijk gescheiden is en die feitelijke scheiding bekrachtigd werd door een rechterlijke beschikking die de echtgenoten machtigt om afzonderlijk te verblijven. Het feit dat de overlevende ouder samenwoont met een persoon die geen bloedof aanverwant tot en met de derde graad is, doet het bestaan van een feitelijk gezin vermoeden, tot het tegenbewijs is geleverd. De band die vereist is tussen de rechthebbende en de rechtgevende : « de persoon van het andere geslacht met wie hij een huishouden vormt » wordt vervangen door de woorden « een persoon met wie hij een feitelijk gezin vormt ». De door adoptie verworven verwantschap wordt in aanmerking genomen. ¾ introductie van het feitelijk gezin Koninklijk besluit van 6 december 2002 tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen 2003011029 Aanpassing bedragen. Koninklijk besluit van 11 juli 2003 tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen 2003022843 Aanpassing bedragen kinderen met een handicap. Koninklijk besluit van 7 september 2003 tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen 2003022896 Band tussen rechthebbende en rechtgevende en geplaatste kinderen. Koninklijk besluit van 17 september 2005 tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen 200502281 Wetgeving gezinsbijslag ten voordele van zelfstandigen: verschenen in het Belgisch Staatsblad sinds 1997 Verschillen gezinsbijslagen zelfstandigen en werknemers (website RSVZ) ¾ In principe is de bijslag dezelfde als voor werknemers met uitzondering van het bedrag van de gewone kinderbijslag voor het eerste kind en van de hier ontstane leeftijdsbijslag voor het laatstgeboren of enig kind. De huidige bedragen inzake gezinsbijslagen vindt u op de website van het RSVZ: Kraamgeld Adoptiepremie
Vanaf 2004
20
Nederlandstalige Vrouwenraad Genderwetswijzer Sociaal statuut der zelfstandigen
Gewone kinderbijslag Kinderbijslag voor gehandicapte kinderen jonger dan 21 jaar Aanvullende bijslag voor gehandicapte kinderen jonger dan 21 jaar Kinderbijslag invalide of actieve mindervalide zelfstandige Wezenbijslag Cijfers kinderen en gezinnen Duiding Het socialeverzekeringsfonds betaalt momenteel de gezinsbijslag aan de bijslagtrekkende. In principe is dit de vader van de kinderen. De bedragen van de kinderbijslag zijn geïndexeerd. De rang van het kind in het gezin bepaalt het bedrag dat wordt uitgekeerd. Het basisbedrag stijgt volgens de rang van het kind in het gezin en dit tot aan het derde kind. Op de leeftijd van 6, 12 en 18 jaar worden er leeftijdsbijslagen toegekend. Per leeftijdscategorie is de leeftijdsbijslag voor alle kinderen gelijk, behalve voor het oudste kind ouder dan 18. Het enig kind of jongste kind van een groep ontvangt enkel het basisbedrag. Het maandelijks bedrag komt overeen met dat in het stelsel van de werknemers, behalve voor het eerste kind waarvoor het bedrag lager is. Er is sprake van afgeleide rechten1 bij de gezinsbijslagen: - de overlevende echtgeno(o)t(e) van een zelfstandige kan rechthebbende worden; - kraamgeld wanneer er een niet-beroepsactieve echtgenote is. We merken op dat tweeverdienersgezinnen een dubbele bijdrage betalen, terwijl kostwinnersgezinnen een bijdrage betalen. Doorheen de jaren blijft de vader de rechthebbende wanneer er meerdere rechthebbenden zijn en in principe is de vader ook de bijslagtrekkende. De Vrouwenraad2 pleit voor een kindervergoeding die bestaat uit een geboortepremie of een adoptiepremie en een maandelijkse kindervergoeding. De financiering gebeurt op basis van algemene middelen. De kindervergoeding is een individueel basisrecht van elk kind. Voor elk kind wordt hetzelfde forfaitair bedrag uitgekeerd. De maandelijkse kindervergoeding dient om de persoonlijke uitgaven te dekken van de diverse vormen van externe opvoeding (kinderopvang, onderwijs, sport, cultuur). De hoogte van het bedrag hangt af van de totale beschikbare middelen. Tot hun 18de jaar zijn de ouders financieel mee verantwoordelijk voor de besteding van de kindervergoeding. Jongeren kunnen de kindervergoeding combineren met beperkte inkomsten uit betaalde arbeid. De uitkering neemt toe met de leeftijd. Alle kinderen van dezelfde leeftijdsgroep worden gelijk behandeld. Er 1 Een afgeleid recht is een recht op een uitkering toegekend aan een individu op basis van een band als bloedverwant, als aanverwant of als samenwonende met een individu dat eigen al dan niet contributieve rechten heeft, ongeacht deze gerechtigde nog leeft of niet. Deze personen zijn of waren dus ten laste van iemand met eigen rechten. Een afgeleid recht is ook de eventuele verhoging van een eigen recht, aan de gerechtigde toegekend wegens zijn/haar toestand als niet-alleenstaande of wegens het hebben van personen ten laste (definitie van Deffet, M. en Nuyens, C., Essay over de afgeleide rechten, in Belgisch Tijdschrift voor Sociale Zekerheid, 3de trimester 1999, pp. 661-673). 2 Vrouwenraadstandpunt over sociale zekerheid, 12 september 2001.
Vanaf 2004
21
Nederlandstalige Vrouwenraad Genderwetswijzer Sociaal statuut der zelfstandigen
is geen onderscheid naar de rang van het kind. Voor gehandicapte kinderen wordt een verhoogde kindervergoeding voorzien, rekening houdend met de aard/percentage van de handicap en met hun concrete behoeften.
Ziekte- en invalititeitsverzekering Wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering Deze wet bevat het principe dat de sector geneeskundige verzorging tot de zelfstandigen kan worden verruimd. Het koninklijk besluit van 30 juli 1964 voorziet in deze verruiming, althans voor de 'grote risico's'. Koninklijk besluit van 30 juli 1964 houdende de voorwaarden waaronder de toepassing van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen tot de zelfstandigen wordt verruimd Geldt voor de zelfstandigen en hun helpers, kind(eren) ten laste, de echtgenote (ook voor de weduwen van zelfstandigen van wie de echtgenoot ten minste één jaar werkzaam is geweest als zelfstandige waardoor het recht op een overlevingspensioen kan worden verkregen). Art. 29 heeft het over de hoedanigheid van persoon ten laste die onder bepaalde voorwaarden wordt toegekend. Zo kunnen de feitelijk gescheiden echtgenote, de niet-beloonde huishoudster persoon ten laste zijn. Wet van 1 juli 1971 houdende instelling van een verzekering tegen arbeidsongeschiktheid ten voordele van de zelfstandigen + Koninklijk besluit van 20 juli 1971 houdende instelling van een verzekering tegen arbeidsongeschiktheid ten voordele van de zelfstandigen Dit besluit onderscheidt volgende tijdvakken: - primaire niet-vergoedbare ongeschiktheid: eerste drie maanden van arbeidsongeschiktheid - primaire vergoedbare ongeschiktheid: de volgende negen maanden - invaliditeit: vanaf het tweede jaar De gerechtigden zijn de zelfstandigen met inbegrip van de gehuwde vrouwen en de weduwen, die wegens hun beperkt inkomen op hun verzoek van bijdrageplicht werden vrijgesteld. De uitkering is een forfaitair bedrag per dag, dat hoger ligt wanneer de betrokkene personen ten laste heeft. Koninklijk besluit van 19 juli 1981 tot wijziging van artikel 17 van het koninklijk besluit van 30 juli 1964 De hoedanigheid van persoon ten laste wordt toegekend aan de kinderen en aan de echtgenoot of echtgenote van de vrouwelijke of mannelijke gerechtigde. De
Vanaf 2004
22
Nederlandstalige Vrouwenraad Genderwetswijzer Sociaal statuut der zelfstandigen
van tafel en bed of feitelijk gescheiden echtgenoot of echtgenote kan ook persoon ten laste zijn evenals de niet-beloonde persoon, ongeacht het geslacht, die zich bezighoudt met het huishouden van de mannelijke of vrouwelijke gerechtigde wanneer hij of zij aan bepaalde voorwaarden voldoet. Koninklijk besluit van 11 december 1987 tot wijziging van het Koninklijk besluit van 30 juli 1964 houdende de voorwaarden waaronder de toepassing van de wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering tot de zelfstandigen wordt verruimd Wijziging van art. 3,7 van het koninklijk besluit van 30 juli 1964: Gelijkstelling van de toestand van de langstlevende echtgenoot: buiten de zelfstandige en de helpers zijn ook rechthebbende: de weduwnaar of weduwe van een zelfstandige, wiens echtgenote of echtgenoot gedurende ten minste één jaar een beroepsbezigheid als zelfstandige heeft uitgeoefend waardoor het recht kan worden verkregen op het overlevingspensioen krachtens de wetgeving betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen. Wetgeving ziekte- en invaliditeitsverzekering zelfstandigen: verschenen in het Belgisch Staatsblad sinds 1997 Betreffen onder meer de voorwaarden inzake het toekennen van een verhoogde tegemoetkoming en de toevoeging van bepaalde behandelingen. Zie ook hoofdstuk meewerkende echtgenoten/s : - Programmawet van 30 december 2001 - Programmawet van 24 december 2002 - Programamwet van 8 april 2003 Duiding Afgeleide rechten in de ziekteverzekering door een verhoogde uitkering, onder ander voor: - de langstlevende echtgenoten die geen rust- en overlevingspensioen genieten, maar die het bewijs leveren van ten minste één jaar beroepsbezigheid waardoor het recht op het rust- of overlevingspensioen in de zelfstandigenregeling kan worden verkregen; - zelfstandigen en helpers die in die hoedanigheid een rustpensioen genieten en de langstlevende echtgeno(o)t(e) die een overlevingspensioen in de regeling voor zelfstandigen geniet; - personen die zij ten laste hebben.
Arbeidsongeschiktheid en moederschapsuitkering Richtlijn van de Raad van 11 december 1986 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van zelfstandig werkzame mannen en vrouwen, de landbouwsector daarbij inbegrepen, en tot bescherming van het moederschap (86/613/EEG), art. 8: De Lidstaten verbinden zich ertoe te onderzoeken of en op welke wijze vrouwelijke zelfstandigen en echtgenoten van zelfstandigen tijdens de
Vanaf 2004
23
Nederlandstalige Vrouwenraad Genderwetswijzer Sociaal statuut der zelfstandigen
onderbreking van hun werkzaamheden wegens zwangerschap of moederschap - aanspraak kunnen maken op vervangingsdiensten of op het grondgebied bestaande sociale diensten of; - in aanmerking kunnen komen voor uitkering in het kader van een stelsel van sociale zekerheid of een ander openbaar stelsel van sociale bescherming. Koninklijk besluit van 24 januari 1990 tot wijziging van het koninklijk besluit van 20 juli 1971 houdende instelling van een verzekering tegen arbeidsongeschiktheid ten voordele van zelfstandigen In het koninklijk besluit van 20 juli 1971 (verzekering tegen arbeidsongeschiktheid) wordt een art. 12bis ingevoegd dat aan de werkneemster, waarvan vermoed wordt dat zij drie weken ongeschikt is om haar gewone taken uit te oefenen, vanaf de dag die volgt op de bevalling, een moederschapsverzekering toekent van 30.000 BEF, gekoppeld aan de index (uitvoering van EEG-richtlijn 86/613). Art. 14bis stelt dat dat de gerechtigde een wachttijd van zes maanden moet volbrengen alvorens een tijdvak van moederschaprust in aanmerking wordt genomen. Wetgeving verzekering tegen arbeidsongeschiktheid zelfstandigen: verschenen in het Belgisch Staatsblad sinds 1997 Onder andere: Koninklijk besluit van 10 augustus 1998 tot wijziging van het koninklijk besluit van 20 juli 1971 houdende instelling van een verzekering tegen arbeidsongeschiktheid ten voordele van de zelfstandigen 1999022524 De invaliditeitsuitkering, toegekend aan de gerechtigde die personen ten laste heeft wordt verhoogd met een forfaitaire tegemoetkoming voor hulp van derden Koninklijk besluit van 12 augustus 2000 tot wijziging, wat de hoogte van de invaliditeitsuitkeringen betreft, van het koninklijk besluit van 20 juli 1971 houdende instelling van een verzekering tegen arbeidsongeschiktheid ten voordele van de zelfstandigen 2000022681 Gaat over de bedragen van de primaire arbeidsongeschiktheidsuitkering en de invaliditeitsuitkering al naargelang de betrokkene al dan niet personen ten laste heeft. Koninklijk besluit van 16 januari 2002 tot wijziging van het koninklijk besluit van 20 juli 1971 houdende instelling van een verzekering tegen arbeidsongeschiktheid ten voordele van de zelfstandigen 2002022048 Gaat over de tegemoetkoming voor hulp van derden die toegekend zal worden vanaf 1 januari 2000 aan de meewerkende echtgenoot, (of echtgenote) vrijwillig onderworpen, tijdens het tijdvak van invaliditeit Koninklijk besluit van 10 juli 2002 tot wijziging, wat de verhoging van bepaalde uitkeringen betreft, van het koninklijk besluit van 20 juli 1971
Vanaf 2004
24
Nederlandstalige Vrouwenraad Genderwetswijzer Sociaal statuut der zelfstandigen
houdende instelling van een verzekering tegen arbeidsongeschiktheid ten voordele van de zelfstandigen 2002022592 Gaat over de bedragen van de primaire arbeidsongeschiktheidsuitkering en de invaliditeitsuitkering al naargelang de betrokkene al dan niet personen ten laste heeft. Koninklijk besluit van 13 januari 2003 tot wijziging van het koninklijk besluit van 20 juli 1971 houdende instelling van een verzekering tegen arbeidsongeschiktheid ten voordele van de zelfstandigen 2002022035 Dit koninklijk besluit stelt de verplichte onderwerping van de meewerkende echtgenoten aan de uitkeringsverzekering in vanaf 1 januari 2003 en tevens tot de verlenging van de periode van moederschapsrust voor de vrouwelijke zelfstandige gerechtigden en de meewerkende echtgenoten tot een periode van zes weken of zeven weken wanneer het om een meerling gaat. De voorbevallingsrust start ten vroegste vanaf de derde week en ten laatste vanaf de zevende dag vóór de vermoedelijke bevallingsdatum. De nabevallingsrust neemt een aanvang vanaf de dag van de bevalling. Het bedrag van de moederschapsuitkering voor zes weken bedraagt 1813,10 euro. Voor de zevende week (meerling) komt er 302,18 euro bij. Het bedrag van de moederschapsuitkering is gekoppeld aan de spilindex 103,14 (basis 1996=100). De moederschapsuitkering wordt betaald door de verzekeringsinstelling. Meer info Ziekteverzekering (website RSVZ) Uitkeringen door arbeidsongeschiktheid (website RSVZ) Moederschapsuitkering (website RSVZ) Duiding Afgeleide rechten bij de arbeidsongeschiktheid via verhoogde uitkeringen voor de zelfstandige met gezinslast.
Pensioenverzekering Wettelijke pensioenen De pensioenregeling voor zelfstandigen is in drie belangrijke fasen tot stand gekomen. Vanaf 1830 bestaat de vrijwillige verzekering. Vanaf 1900 subsidieert het Rijk de vrijwillige verzekering. In 1956 wordt de vrijwillige verzekering door een verplichte pensioenregeling vervangen. Het pensioenregime van de zelfstandigen was in het recente verleden onderhevig aan voortdurende aanpassingen en hervormingen. In 1982 wordt de aanzet gegeven voor de ontwikkeling van een volwaardige tweede pijler met de invoering van het vrij aanvullend pensioen. In 1984 wordt in de eerste pijler de
Vanaf 2004
25
Nederlandstalige Vrouwenraad Genderwetswijzer Sociaal statuut der zelfstandigen
regeling van de proportionaliteit ingevoerd: de berekening gebeurt op basis van de werkelijke geherwaardeerde bedrijfsinkomsten in plaats van forfaitaire bedrijfsinkomsten. Wet van 11 maart 1954 tot wijziging van de wetten betreffende de verzekering tegen de geldelijke gevolgen van ouderdom en vroegtijdige dood, geordend op 12 september 1946 en gewijzigd bij de besluitwetten van 8 januari en 25 februari 1947 en bij de wetten van 1 juli 1948, 30 december 1950 en 13 juli 1951 Deze wet biedt een eerste, voorlopig wettelijk pensioenstelsel voor zelfstandigen. Er is een uitbreiding in 1956. Wet van 30 juni 1956 betreffende het ouderdomspensioen der zelfstandigen De regeling berust op een individuele kapitalisatie. Het pensioenfonds kan op drie verschillende wijzen gevestigd worden: iedere zelfstandige of helper die niet 65 (mannen) of 60 (vrouwen) jaar is ten vroegste vanaf zijn 20ste gehouden een pensioenfonds te vestigen, ofwel via een wettelijke verzekering ofwel via de besteding van onroerend goed ofwel via een levensverzekeringscontract voor degenen die dat voor 1 januari 1956 hebben afgesloten. De jaarlijkse rente voor een wettelijke verzekering bedraagt voor de verzekeringsplichtige van het mannelijk geslacht op 65-jarige leeftijd: 18.000 BEF, deze rente valt op de echtgenote terug voor de helft indien de gerechtigde even oud is als haar echtgenoot; in geval van overlijden van de echtgenoot voor de leeftijd van 65 jaar een jaarlijks overlevingsrente ten behoeve van de weduwe op 60-jarige leeftijd: rente van 9.000 BEF indien de gerechtigde even oud is als haar echtgenoot. Indien de echtgenoten niet even oud zijn, wordt het bedrag waarop de weduwe aanspraak kan maken naar gelang het geval verhoogd of verlaagd zoals door koning wordt bepaald. Voor de verzekeringsplichtigen van het vrouwelijk geslacht bedraagt de rente op 60-jarige leeftijd 12.000 BEF. Bij aansluiting na de leeftijd van 25 jaar is het bedrag van de te vestigen rente gelijk aan 1/45ste voor mannen en 1/40ste voor vrouwen van de aangegeven bedragen als er nog jaren overblijven voor het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Er wordt ook een solidariteits- en waarborgfonds opgericht. De aanvullende renten en de toelagen worden verleend aan gerechtigden die minstens 65 jaar zijn (vrouwen 60 jaar), bovendien moeten zij in staat van behoefte verkeren. De grens van de bestaansmiddelen is 10.000 BEF voor de gehuwden en 6.500 voor de alleenstaanden en de weduwen. Wat de weduwe betreft moet haar huwelijk minstens 1 jaar voor het overlijden van haar echtgenoot aangegaan zijn. Bij een nieuw huwelijk worden de voordelen geschorst. De weduwe die 45 jaar is, blijvend ongeschikt voor 66% of een kind ten laste heeft waarvoor zij kinderbijslag ontvangt, krijgt jaarlijks van het Fonds een toeslag van 9.000 BEF. De weduwe die op deze toeslag geen aanspraak maakt, ontvangt een aanpassingsvergoeding, eenmalig toegekend en gelijk aan het jaarbedrag van de toeslag. De weduwe die hertrouwt terwijl zij de toeslag geniet, ontvangt ook een aanpassingsvergoeding waarvan het bedrag gelijk is aan twee jaarbedragen van de toeslag.
Vanaf 2004
26
Nederlandstalige Vrouwenraad Genderwetswijzer Sociaal statuut der zelfstandigen
Deze wet is ook van toepassing op de helpers van de zelfstandigen. Helper is diegene, met uitzondering van de echtgenote, die een zelfstandige in de uitoefening van diens beroep bijstaat of vervangt en daarvoor reële of fictieve inkomsten ontvangt, zonder door een overeenkomst te zijn verbonden. Wet van 28 maart 1960 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen De bijdrageregeling wordt gewijzigd in die zin dat de bijdragen voortaan aan één instelling worden betaald, hetzij aan de Algemene Spaar- en Lijfrentekas of aan een erkende professionele of interprofessionele pensioenkas voor zelfstandigen. Wat de uitkeringen betreft wordt een onderscheid gemaakt tussen het rustpensioen en het overlevingspensioen. Rustpensioen: Het rustpensioen kan worden toegekend vanaf de eerste dag van de maand na de 65ste of 60ste verjaardag van de verzekerde naargelang het een man of een vrouw betreft. Het pensioenbedrag bedraagt 21.000 BEF voor gehuwde mannen van wie de echtgenote geen rustpensioen geniet en 14.000 BEF voor alleenstaanden. Het rustpensioen van gehuwde mannen die van tafel en bed gescheiden zijn bedraagt 21.000 BEF of 14.000 BEF naargelang de echtgenote al dan niet een gedeelte van het pensioen van haar man opvordert. Het aantal 45sten of 40sten dat kan worden toegekend aan een persoon die tegelijk aanspraak maakt op een rustpensioen als arbeider of bediende mag in totaal 45 of 40 niet overtreffen naargelang het een man of een vrouw betreft. De toekenning van het rustpensioen is afhankelijk van een onderzoek omtrent de bestaansmiddelen Overlevingspensioen: Om recht te hebben op een overlevingspensioen moet de weduwe aan volgende voorwaarden voldoen: minstens één jaar getrouwd zijn met de zelfstandige behalve wanneer uit dit huwelijk een kind geboren is of wanneer ze bij het overlijden van de man een kind ten laste heeft; ze moet tenminste 45 jaar oud zijn maar dit telt niet wanneer ze kan bewijzen dat ze een bestendige arbeidsongeschiktheid van 66% heeft of een kind opvoedt waarvoor ze kinderbijslag ontvangt. Het overlevingspensioen wordt geschorst wanneer de weduwe hertrouwt of wanneer indien ze geen 45 jaar oud is niet meer voldoet aan de nodige voorwaarden. Het maximumbedrag van het overlevingspensioen bedraagt 10.500 BEF per jaar indien de weduwe de leeftijd van 65 jaar niet heeft bereikt en 14.000 BEF per jaar indien ze minstens 65 jaar is. De weduwe ontvangt het volledig overlevingspensioen wanneer haar echtgenoot als zelfstandige heeft gewerkt tijdens 25 kalenderjaren, die onmiddellijk voorafgaat aan de 1ste januari van het jaar gedurende hetwelk de echtgenoot overleden in of 65 jaar geworden is, indien hij na die leeftijd overleden is. Deze periode begint ten vroegste te lopen vanaf de 1ste januari van het jaar dat volgt op het jaar tijdens hetwelk de echtgenoot de leeftijd van 20 jaar heeft bereikt. Wanneer de loopbaan van de echtgenoot niet voldoet aan de opgesomde voorwaarden van het overlevingspensioen, krijgt de weduwe een overlevingspensioen dat evenredig is aan de loopbaan van de echtgenoot. De toekenning van het overlevingspensioen is ondergeschikt aan het onderzoek omtrent de
Vanaf 2004
27
Nederlandstalige Vrouwenraad Genderwetswijzer Sociaal statuut der zelfstandigen
bestaansmiddelen. De weduwe die door opeenvolgende huwelijken verbonden is geweest met zelfstandigen, kan slechts het hoogste overlevingspensioen bekomen waarop zij recht zou hebben. De weduwe die door opeenvolgende huwelijken met een zelfstandige en met een werknemer verbonden is geweest, kan het overlevingspensioen zelfstandige slechts bekomen als zij afziet van dat van de werknemer. Het overlevingspensioen mag slechts gecumuleerd worden met een rustpensioen, ten belope van het bedrag dat de weduwe zou hebben bekomen indien haar pensioen was berekend voor een volledige loopbaan in het stelsel volgens hetwelk zij een rustpensioen geniet en dat haar het meest voordelig is. Het overlevingspensioen mag slechts gecumuleerd worden met een overlevingspensioen van arbeiders of bedienden ten belope van het overlevingspensioen dat de weduwe zou verkregen hebben voor een volledige loopbaan van de overleden man in die van de onderscheiden regelingen waarin zij rechten heeft verkregen en die haar het voordeligst is. Het overlevingspensioen bevat de weduwerente (conform de wet van 30 juni 1956) en de weduwerente die bestaat uit 17% van de bijdragen en verschuldigd door de mannelijke verzekeringsplichtigen, uitbetaald de eerste van de maand na haar 60-jarige leeftijd. De weduwerente is gelijk aan 40% van de ouderdomsrente die door de echtgenoot op 65-jarige leeftijd zou verworven geweest zijn indien hij tot op die leeftijd het bedrag van zijn laatste bijdrage zou gestort hebben. Indien de echtgenoot op het ogenblik van zijn overlijden niet meer onderworpen was aan deze wet zal de weduwerente gelijk zijn aan 40% van de ouderdomsrente door de echtgenoot verworven op het ogenblik van zijn overlijden. Een aanpassingsvergoeding wordt toegekend aan de weduwe die bij het overlijden van haar man geen aanspraak kan maken op het overlevingspensioen. Koninklijk besluit van 19 april 1963 houdende vaststelling van de toekenningsvoorwaarden aan de uit de echt gescheiden vrouw van een pensioen uit hoofde van de beroepsbezigheid als zelfstandige van haar gewezen echtgenoot Dit pensioen kan worden toegekend vanaf de maand die volgt op deze waarin de uit de echtgescheiden vrouw 60 jaar wordt. Het maximum bedrag is 14.000 BEF of 10.500 BEF naargelang de vrouw al dan niet 65 jaar is. Het pensioen wordt bekomen naar rato van 1/40ste van de genoemde bedragen, per jaar huwelijk na 1925, tijdens hetwelk de ex-echtgenoot zelfstandige was. De huwelijksjaren waarin de vrouw zelf beroepsactief was, tellen niet voor de berekening van dit pensioen. Dit koninklijk besluit geldt niet voor de vrouw die van de ouderlijke macht vervallen is verklaard; voor de vrouw die veroordeeld werd om haar echtgenoot naar het leven te hebben gestaan; voor de vrouw die na de echtscheiding hertrouwd is, zelfs wanneer het nieuw huwelijk werd ontbonden; voor de vrouw die op een overlevingspensioen kan aanspraak maken uit hoofde van een vorig huwelijk. De toekenning van dit pensioen is ondergeschikt aan een onderzoek naar de bestaansmiddelen. Het pensioen wordt verminderd met het gedeelte van de bestaansmiddelen dat 8.000 BEF te boven gaat. Wet van 31 augustus 1963 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen Er is een grotere overeenstemming met de andere pensioenregelingen. Het
Vanaf 2004
28
Nederlandstalige Vrouwenraad Genderwetswijzer Sociaal statuut der zelfstandigen
onderzoek naar de bestaansmiddelen wordt herzien, de mogelijkheden tot besteding van een onroerend goed of tot aansluiting van een levensverzekeringscontract worden afgeschaft. De pensioenbedragen worden verhoogd tot 24.000 BEF en 16.000 BEF. Koninklijk besluit van 24 september 1963 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen Wat het rustpensioen betreft worden de jaren dat de zelfstandige een onroerend goed of een levensverzekeringscontract heeft aangewend in aanmerking genomen voor de berekening van het rustpensioen. Het pensioen wordt verminderd met 1/180ste of 1/160ste naargelang het een man of een vrouw betreft, van de basisbedragen gedekt door de aanwending van een onroerend goed of van een levensverzekeringscontract. Inzake het overlevingspensioen: Bij een posthume geboorte binnen de 300 dagen die volgen op het overlijden van de man, krijgt de weduwe een overlevingspensioen vanaf de eerste maand die volgt op de maand waarin de man overleden is, indien de aanvraag is ingediend binnen de drie maand volgend op de geboorte. Wanneer de weduwe geen 60 jaar is, worden de jaren tijdens dewelke de overleden man een onroerend goed of een levensverzekeringscontract heeft aangewend in aanmerking genomen voor de berekening van het overlevingspensioen. Dit geldt in principe ook wanneer de weduwe 60 jaar geworden is. Over de aanpassingsvergoeding: Wanneer de weduwe recht heeft op een aanpassingsvergoeding wordt dit bedrag berekend op het bedrag van het overlevingspensioen dat de weduwe werkelijk genoot of op het bedrag van het overlevingspensioen waarop de weduwe recht zou hebben indien zij geen rustpensioen of slechts een verminderd rustpensioen zou genoten hebben, telkens wanneer de gebeurtenis die de toekenning van de aanpassingsvergoeding rechtvaardigt een vermindering of een afschaffing van het rustpensioen tot gevolg heeft. Scheiding van tafel en bed en feitelijke scheiding: De zelfstandige kan aanspraak maken op het rustpensioen terwijl het onderzoek naar de bestaansmiddelen gebeurt, rekening houdend met zijn persoonlijke inkomsten. De vrouw kan aanspraak maken op de helft van dat rustpensioen. Het onderzoek naar de bestaansmiddelen houdt dan rekening met de inkomsten van beide echtgenoten. Wanneer de echtgenote is vervallen verklaard van de ouderlijke macht of indien zij veroordeeld werd haar man naar het leven te hebben gestaan, heeft zij geen recht op de helft van het rustpensioen. Het pensioen van de uit de echtgescheiden vrouw: Zij ontvangt het pensioen vanaf de eerste van de maand die volgt op deze waarin ze de leeftijd van 60 jaar heeft bereikt. Het basisbedrag is 16.000 BEF per jaar. Ze kan geen aanspraak maken op dit pensioen wanneer ze is vervallen verklaard van de ouderlijke macht, indien zij veroordeeld werd haar man naar het leven te hebben gestaan, indien ze hertrouwd is en zelfs wanneer het nieuwe huwelijk ontbonden is, indien ze aanspraak kan maken op een overlevingspensioen uit hoofde van een vorig huwelijk. Dit pensioen wordt
Vanaf 2004
29
Nederlandstalige Vrouwenraad Genderwetswijzer Sociaal statuut der zelfstandigen
berekend naar rata van 1/40ste van het basisbedrag per burgerlijk jaar huwelijk na 1925 tijdens hetwelk de ex-echtgenoot zelfstandige was. De huwelijksjaren waarin de vrouw zelf een beroepsactiviteit heeft uitgeoefend, tellen niet voor de berekening van dit pensioen. De toekenning van dit pensioen is ondergeschikt aan een onderzoek naar de bestaansmiddelen. Het pensioen wordt verminderd met het gedeelte van de bestaansmiddelen dat 8.000 BEF te boven gaat. Cumulaties: Het overlevingspensioen kan gecumuleerd worden met een rustpensioen voor een bedrag dat aan de weduwe voor een volledige loopbaan zou toegekend geweest zijn. Het overlevingspensioen kan niet toegekend worden wanneer de weduwe het volledig overlevingspensioen geniet in een ander pensioenstelsel. Wanneer iemand tegelijk aanspraak kan maken op een overlevingspensioen als zelfstandige en op een rustpensioen als werknemer of arbeider, mag het overlevingspensioen niet hoger zijn dan een bepaalde breuk van het basisbedrag. Wet van 7 juni 1966 houdende verhoging van het pensioen der zelfstandigen en wijziging van de wet van 31 augustus 1963 betreffende het rust- en overlevingspensioen De basisbedragen van het rustpensioen worden dit keer verhoogd tot 26.700 BEF en 17.500 BEF naargelang het een man of een vrouw betreft. Indien de weduwe die een aanvraag tot overlevingspensioen indient aanspraak kan maken op een rustpensioen, wordt dit laatste toegekend met uitwerking op dezelfde datum als het overlevingspensioen en ten vroegste vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin de weduwe 60 jaar wordt. Koninklijk besluit nr. 72 van 10 november 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen Dit verplicht stelsel strekt ertoe ten gunste van zelfstandigen, hun helpers, hun langstlevende echtgenoot of van hun uit de echt gescheiden echtgenoot een regeling vast te stellen inzake rust- en overlevingspensioen. Renten: De ouderdomsrente gaat in vanaf de eerste van de maand die volgt op deze waarin de gerechtigde de leeftijd van 65 of 60 jaar bereikt naargelang het om een man of een vrouw gaat. Wanneer de echtgenoten dezelfde leeftijd hebben, krijgt de weduwe bij het overlijden van haar echtgenoot een overlevingsrente waarvan het bedrag gelijk is aan 50% van de aan deze laatste verzekerde rente. Indien de echtgenoot de ouderdomsrente nog niet genoot op het ogenblik van zijn overlijden, is de overlevingsrente gelijk aan de 50% van de ouderdomsrente die de echtgenoot zou verworven hebben op de leeftijd van 65 jaar op voorwaarde dat alle kwartalen werden betaald. Vervroegd rustpensioen: Het rustpensioen kan op verzoek van de belanghebbende ingaan binnen de periode van vijf jaar voorafgaand aan de normale pensioenleeftijd. Het bedrag wordt dan wel verminderd met 5% per jaar vervroeging. Voorwaarden overlevingspensioen: Minstens één jaar gehuwd zijn met de zelfstandige, behalve wanneer uit het huwelijk een kind geboren is, wanneer bij het overlijden van de man een kind ten laste was waarvoor zij of haar man kinderbijslag ontving of wanneer het
Vanaf 2004
30
Nederlandstalige Vrouwenraad Genderwetswijzer Sociaal statuut der zelfstandigen
overlijden van de man te wijten is aan een ongeval voorgekomen na de huwelijksdatum; ten minste 45 jaar zijn tenzij de weduwe bewijst dat ze voor 66% arbeidsongeschikt is of een kind opvoedt waarvoor ze kinderbijslag ontvangt. Cumulatie van overlevingspensioen en rustpensioen van de weduwe is mogelijk. De weduwe die door opeenvolgende huwelijken verbonden is geweest met een zelfstandige, kan slechts het hoogste overlevingspensioen bekomen waarop ze recht zou hebben. De weduwe die door opeenvolgende huwelijken verbonden is geweest met een zelfstandige en met een werknemer kan het overlevingspensioen slechts bekomen als zij afziet va de uitkering van het overlevingspensioen dat haar volgens een andere pensioenregeling totgekend zou zijn. De weduwe verliest haar recht op een overlevingspensioen wanneer ze hertrouwt maar zij herkrijgt haar recht in geval van ontbinding van het huwelijk. Ze verliest het ook wanneer ze geen 45 jaar is tenzij ze aan de nodige voorwaarden voldoet. Aanpassingsvergoeding: Deze wordt toegekend aan de weduwe die bij het overlijden van haar man geen aanspraak kan maken op het overlevingspensioen en aan de weduwe die na minstens 10 maanden het overlevingspensioen te hebben genoten, het recht op dat overlevingpensioen verliest (zie hoger: hertrouw,…). Basisbedragen: - Rustpensioen: 30.000 BEF per jaar voor een gehuwde man van wie de echtgenote geen rust- of overlevingspensioen geniet van een ander pensioenstelsel en 20.000 BEF voor de andere gerechtigden. - Overlevingspensioen: basisbedrag is 20.000 BEF. - Aanpassingsvergoeding: één annuïteit van het overlevingspensioen dat de belanghebbende zou bekomen hebben indien zij aan de nodige voorwaarden voldeed. De bedragen van deze pensioenen worden berekend in functie van de loopbaan. Deze pensioenen worden bovendien toegekend na onderzoek omtrent de bestaansmiddelen. Het basisbedrag wordt verminderd met het gedeelte van de inkomsten dat 14.000 BEF overschrijdt. Dit bedrag wordt verhoogd tot 21.000 BEF, o.a. voor: - de gehuwde man wiens echtgenote geen rust- of overlevingspensioen via een ander stelsel geniet; - de aanvrager die minstens één kind opvoedt waarvoor hij kinderbijslag ontvangt op voorwaarde dat bij het onderzoek naar de bestaansmiddelen alleen zijn persoonlijke inkomsten in aanmerking dienen genomen. Bij scheiding van tafel en bed wordt in principe geen rekening gehouden met de inkomsten van de echtgenoot. Wanneer een rustpensioen aan beide echtgenoten verleend wordt, gebeurt de berekening van de bestaansmiddelen voor ieder op de helft van de bestaansmiddelen van het gezin. Bij het berekenen van de bestaansmiddelen wordt geen rekening gehouden met o.a. de gezinsvergoedingen en de onderhoudsuitkeringen. Koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen
Vanaf 2004
31
Nederlandstalige Vrouwenraad Genderwetswijzer Sociaal statuut der zelfstandigen
Dit koninklijk besluit bevat in eerste instantie een reeks bepalingen over de berekening van de renten (ouderdomsrente, overlevingsrente: echtgenoten met dezelfde en verschillende leeftijden). De barema’s inzake de netto koopsom toe te passen op de ouderdomsrente en de overlevingsrente verschillen voor vrouwen (verzekerd op 60 jaar door de geïnde premies) en mannen. Overlevingspensioen: In geval van postume geboorte binnen 300 dagen na het overlijden van de man, krijgt de weduwe het overlevingspensioen. Om voor de leeftijd van 45 jaar een overlevingspensioen te genieten moet de langstlevende echtgenoot ten minste 66% arbeidsongeschikt zijn wanneer hij nog ten hoogste een derde kan verdienen van hetgeen een persoon van dezelfde stand en dezelfde vorming door zijn persoonlijke arbeid kan verdienen in de groep van beroepen waartoe de laatste door de belanghebbende uitgeoefende bezigheid behoort of in de verschillende beroepen die hij uit hoofde van zijn vorming had kunnen uitoefenen. De langstlevende echtgenoot die voor 45 jaar een overlevingspensioen aanvraagt moet ten minste één kind ten laste hebben waarvoor hij kinderbijslag ontvangt. Wanneer de langstlevende echtgenoot ten minste 60 jaar oud is, wordt het overlevingspensioen verminderd per kalenderkwartaal met een bedrag gelijk aan 1/180 of 1/160 naargelang het de vrouw of de man betreft, van het aan het indexcijfer aangepast basisbedrag. De uitkeringen van het rust- en het overlevingspensioen worden berekend in verhouding tot de loopbaan: in 45sten voor mannen en 40sten voor vrouwen. Er wordt rekening gehouden met de bestaansmiddelen van de weduwe op de eerste dag van de maand volgend op die waarin de echtgenoot overleden is. Wet van 2 juni 1970 houdende sociale programmatie ten voordele van de zelfstandigen Er worden wijzigingen aangebracht aan het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juni 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, o.a. de aanpassing van de berekening van de bijdragen voor en na de pensioenleeftijd, per bedrijfsinkomstenschijven. Verder worden er wijzigingen aangebracht aan het koninklijk besluit nr. 72 van 10 november 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, o.a.: - de 3/4de of de 6/10de naargelang het een man of een vrouw betreft, van de opbrengst van de bijdrage bestemd voor het stelsel der uitkeringen inzake rust- en overlevingspensioen, worden aangewend tot de vestiging van onvoorwaardelijke renten; - de leeftijdsvoorwaarde van 45 jaar voor een overlevingpensioen voor een weduwe is niet vereist indien ze naar rata van minstens 66% bestendig arbeidsongeschikt is of een kind opvoedt dat ze ten laste heeft; - het recht op overlevingspensioen wordt ambtshalve onderzocht als de man een rustpensioen genoot bij zijn overlijden; als op het ogenblik van het overlijden van de man nog geen beslissing was genomen over de aanvraag om rustpensioen die hij had ingediend; als bij scheiding van tafel en bed de vrouw een aanvraag had ingediend om een gedeelte van het rustpensioen van haar man te bekomen of indien zij ambtshalve op dit voordeel aanspraak kon maken;
Vanaf 2004
32
Nederlandstalige Vrouwenraad Genderwetswijzer Sociaal statuut der zelfstandigen
het jaarlijks basisbedrag van het rustpensioen bedraagt: 43.000 BEF voor een gehuwd man van wie de echtgenote geen rust- of overlevingspensioen geniet en 29.000 BEF voor de andere gerechtigden Voor alle gepensioneerden wordt in feite een minimumuitkering voorzien. Het pensioen voor alleenstaanden bedraagt tot 80% van het gezinspensioen, in plaats van de vroegere 66%. Er wordt een vermoeden van volledige loopbaan ingevoerd. De bijdrageregeling wordt eenvormig gemaakt en is nog alleen gegrond op het bedrijfsinkomen. De basisbedragen worden verhoogd door een aantal volgende wetten (13 juli 1972, 15 juni 1973, 23 december 1974). -
Wet van 6 februari 1976 houdende wijziging van sommige bepalingen inzake het sociaal statuut der zelfstandigen Kapitalisatie als wijze van beheer wordt afgeschaft. De mogelijkheid om volledige bijdragen na de pensioengerechtigde leeftijd voort te betalen, wordt ingevoerd. Zelfstandigen die de pensioengerechtigde leeftijd bereiken zijn immers niet verplicht om hun pensioen aan te vragen. Aanpassing basisbedragen rustpensioen: 105.016 BEF voor gehuwde mannen en 84.013 BEF voor de andere gerechtigden. Aanpassing diverse bepalingen overlevingspensioen. Wet van 15 mei 1984 tot wijziging van het koninklijk besluit van 10 november 1967 Deze wet harmoniseert de pensioenregelingen verder. Ze bevat vier beginselen: het behoud van rechten uit loopbaanjaren in de verschillende regelingen, gelijkheid m/v, uniformisering van de termijnen voor indiening van aanvragen en de instelling van een pensioen in verhouding tot de door de zelfstandigen voor de loopbaanjaren na 1983 gestorte bijdragen. Het recht op een overlevingspensioen dat door het koninklijk besluit nr. 72 aan weduwen wordt toegekend, wordt uitgebreid ten gunste van weduwnaars (wanneer de vrouw overleden is na 31 december 1983). De berekening van het rust- en overlevingspensioen is gekoppeld aan de loopbaan: 45sten voor mannen en 40sten voor vrouwen. Het rustpensioen voor een gezin wordt berekend aan 75%, dat van een alleenstaande aan 60%; het overlevingspensioen aan 60%. Wanneer de echtgeno(o)t(e) overleden is voor het jaar waarin hij/zij de leeftijd van 65 jaar of van 60 jaar zou hebben bereikt en op het ogenblijk van zijn/haar overlijden geen vervroegd pensioen genoot, mag het overlevingspensioen niet hoger zijn dan het bedrag verkregen door toepassing van het fictief rustpensioen. Koninklijk besluit van 1 juni 1984 tot aanpassing van het koninklijk besluit nr. 72 van 10 november 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen in overeenstemming met de uitbreiding van het recht op overlevingspensioen ten gunste van bepaalde weduwnaars De woorden ‘weduwe’ worden vervangen door de woorden ‘langstlevende’ echtgenoot. Wat het overlevingspensioen betreft moet het huwelijk minstens één jaar
Vanaf 2004
33
Nederlandstalige Vrouwenraad Genderwetswijzer Sociaal statuut der zelfstandigen
geduurd hebben, tenzij er een kind uit het huwelijk is geboren; het overlijden het gevolg is van een ongeval dat gebeurd is of een beroepsziekte die zich voordoet na de datum van het huwelijk; er op het ogenblik van het huwelijk een kind ten laste was voor wie één van de echtgenoten kinderbijslag ontvangt. De langstlevende echtgenote moet minstens 45 jaar zijn geworden, behalve wanneer zij een kind ten laste heeft of ten minste 66% arbeidsongeschikt is. De langstlevende echtgenoot die door opeenvolgende huwelijken verbonden is geweest met zelfstandigen, kan slechts het hoogste overlevingspensioen bekomen waarop hij recht zou hebben. De langstlevende echtgenoot verliest zijn recht op het overlevingspensioen wanneer hij hertrouwt. Ingeval van ontbinding van het huwelijk, ontvangt hij opnieuw het overlevingspensioen. Hij verliest het recht ook als hij geen 45 jaar oud is en niet voldoet aan de voorwaarden voor een vervroegde toekenning van het overlevingspensioen. De langstlevende echtgenoot die bij het overlijden van de echtgenoot niet voldoet aan de voorwaarde van één jaar gehuwd zijn, kan gedurende twaalf maanden aanspraak maken op een overlevingspensioen. Koninklijk besluit van 21 december 1990 De langstlevende echtgenoot die jonger is dan 45 jaar en een overlevingspensioen geniet omdat hij een kind ten laste heeft of door blijvende arbeidsongeschiktheid van ten minste 66% aangetast is, behoudt dit recht wanneer hij niet meer aan die voorwaarden voldoet. Kaderwet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenen Art. 15 machtigt de koning om de nodige maatregelen te nemen om te komen tot een geleidelijke gelijkmaking van de rechten van mannen en vrouwen inzake de pensioenen en gelijktijdig die gelijkheid te realiseren in de andere takken van de sociale zekerheid. Koninklijk besluit van 23 december 1996 tot uitvoering van de artikelen 15, 16 en 17 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenen Geleidelijke invoering tot 1 januari 2009 van de leeftijd van 65 jaar en de loopbaan van 45/45sten voor de toegang van vrouwen tot het volledige rustpensioen; het instellen van een loopbaanvoorwaarde om het pensioen vervroegd te mogen opnemen (voor 65 jaar); de afbouw van de herwaarderingscoëfficiënt voor de lonen die betrekking hebben op de loopbaanjaren van 1955 tot 1974; invoering van een minimumrecht per loopbaanjaar; gelijktijdige aanpassing van alle wetgeving inzake het rustpensioen. Koninklijk besluit van 30 januari 1997 betreffende het pensioenstelsel der zelfstandigen met toepassing van de artikelen 15 en 27 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels en van
Vanaf 2004
34
Nederlandstalige Vrouwenraad Genderwetswijzer Sociaal statuut der zelfstandigen
artikel 3, § 1, 4°, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese en Monetaire Unie Wijziging van het voorgaande koninklijk besluit teneinde de jaren van deeltijdse tewerkstelling in aanmerking te nemen die overeenstemmen men minstens 1/3de van een voltijdse arbeidsregeling in plaats van de helft. Koninklijk besluit van 21 maart 1997 Bepalingen over het toepassingsgebied, de toekenningsvoorwaarden, de pensioenberekening, het halftijds pensioen en een aantal overgangsbepalingen. De pensioenleeftijd is voortaan voor iedereen gelijk: 65 jaar. Er zijn overgangsmaatregelen voorzien voor vrouwen en dit tot 1 december 2008: - van 1 juli 1997 tot 1 december 1999: 61 jaar - van 1 januari 2000 tot 1 december 2002: 62 jaar - van 1 januari 2003 tot 1 december 2005: 63 jaar - van 1 januari 2006 tot 1 december 2008: 64 jaar Zelfstandigen kunnen een vervroegd pensioen aanvragen vanaf de leeftijd van 60 jaar: - van 1 juli 1997 tot 1 december 1997: 20 jaar (loopbaan) - van 1 januari 1998 tot 1 december 1998: 22 jaar - van 1 januari 1999 tot 1 december 1999: 24 jaar - van 1 januari 2000 tot 1 december 2000: 26 jaar - van 1 januari 2001 tot 1 december 2001: 28 jaar - van 1 januari 2002 tot 1 december 2002: 30 jaar - van 1 januari 2003 tot 1 december 2003: 32 jaar - van 1 januari 2004 tot 1 december 2004: 34 jaar - vanaf 1 januari 2005: 35 jaar Het gaat dus om een geleidelijke invoering (tot 2009) van de leeftijd van 65 jaar en de loopbaan van 45/45sten voor de toegang van vrouwen tot het volledige rustpensioen; loopbaanvoorwaarde voor de vervroegde pensionering op 60 jaar; halftijds pensioen. De regeling van de zelfstandigen volgt in grote lijnen deze van de werknemers. Maar voor zelfstandige vrouwen wordt aan de loopbaanvoorwaarde de pensioenverminderingscoëfficiënt van 5% per jaar vervroeging toegevoegd, zoals die voor mannen ook al geldt. Aan zelfstandigen met een loopbaan van 15 tot 30 jaar, uitsluitend als zelfstandige, wordt een zeker aantal loopbaanjaren toegekend voor de berekening van de vervroegingsvoorwaarde. Aan vrouwelijke zelfstandigen die tussen 1997 en 2010 een loopbaan van 27 jaar hebben als zelfstandige in hoofdberoep en die aantonen dat zij ten minste één kind hebben opgevoed, wordt een bijslag van 5.000 BEF (niet-geïndexeerd) per jaar uitgekeerd. Deze jaarlijkse bijslag stemt overeen met een fictieve verlenging van de loopbaan met 5 trimesters. Ze moeten voor de maand juli en vanaf 1 januari van het betrokken jaar een rustpensioen genieten dat voor de eerste maal ten vroegste op 1 juli 1997 en ten laatste op 1 december 2008 ingaat en waarvan het bedrag vastgesteld werd rekening houdend met een loopbaan als zelfstandige die tenminste gelijk is aan tweederde van een volledige loopbaan.
Vanaf 2004
35
Nederlandstalige Vrouwenraad Genderwetswijzer Sociaal statuut der zelfstandigen
Duiding Voor vrouwen die vóór 2002 hun pensioen nemen kan deze bijslag interessant zijn. Voor degenen die hun loopbaan verlengd zien met 3 tot 5 jaar is een bijslag die overeenstemt met 5 trimesters erg gering. Deze correcties volstaan niet om de overgang van vrouwen naar een berekening in 45sten te compenseren. De EEG-richtlijn 79/7 voorziet bovendien geen uitzondering voor vrouwen, wel voor personen die kinderen opvoeden. Wetgeving rust- en overlevingspensioen zelfstandigen: verschenen in het Belgisch Staatsblad sinds 1997 Koninklijk besluit van 18 juli 1997 tot wijziging van het koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen 1997022569 Flexibele pensioenleeftijd Koninklijk besluit van 15 december 1998 tot wijziging van het koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen 1997022797 Pensioenaanvraag: indien de aanvrager gehuwd is, vermeldt de overheid ook het identificatienummer van de echtgenoot. Indien de aanvrager weduwnaar, weduwe of uit de echt gescheiden is van een of meer echtgenoten, vermeldt de overheid ook het identificatienummer van deze echtgenoot of deze echtgenoten Koninklijk besluit van 11 april 1999 tot uitvoering van artikel 52bis, §§ 2 en 2bis van het koninklijk besluit nr. 72 van 10 november 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen
1999016220
De meewerkende echtgenoot mag een bijdrage storten die gelijk is aan 7 pct. van de twee derden van het inkomen Koninklijk besluit van 30 april 1999 tot wijziging van het koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen 1999022436 Voorschot op het overlevingspensioen. Koninklijk besluit van 17 september 2000 Koninklijk besluit tot wijziging van de artikelen 137, 157 en 159 van het koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen
2000022716
De rust- en overlevingspensioenen en het pensioen van uit de echt gescheiden echtgenoot worden bij twaalfden verworven en zijn betaalbaar per maand,
Vanaf 2004
36
Nederlandstalige Vrouwenraad Genderwetswijzer Sociaal statuut der zelfstandigen
samen met de ermee gepaard gaande uitkeringen. Koninklijk besluit van 14 november 2002 tot wijziging van het koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen 2002022958 cumulaties Koninklijk besluit van 21 november 2002 tot uitvoering van artikel 35 van het koninklijk besluit nr. 72 van 10 november 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen 2002022990 overgangsjaar rustpensioen overleden echtgenoot Pensioenen (website RSVZ) Toegelaten beroepsinkomsten van gepensioneerden Besluit: Gerechtigden zijn personen onderworpen aan het koninklijk besluit van 27 juli 1987 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen en ook hun langstlevende echtgenoot. De sedert de wet van 15 mei 1984 ingerichte regeling voorziet in een: - rustpensioen: 75% gezinspensioen en 60% alleenstaande - een overlevingspensioen ten gunste van de langstlevende echtgenoot onder bepaalde voorwaarden, een tijdelijk overlevingspensioen, een voortgezet overlevingspensioen wanneer de vereiste voorwaarden voor een overlevingspensioen niet vervuld zijn. De weduwnaar is enkel gerechtigd indien de echtgenote na 31 december 1983 is overleden. De langstlevende die hertrouwt verliest het recht op dat overlevingspensioen. - een pensioen voor de uit de echtgescheiden echtgenoot - een bijzondere bijslag De toegang tot afgeleide rechten versoepelt met de jaren: bijvoorbeeld de voorwaarden om van een overlevingspensioen te kunnen genieten. Duiding Afgeleide rechten: - het rustpensioen als gezin - het overlevingspensioen: de weduwe of weduwnaar van de zelfstandige of helper kan in aanmerking komen voor een overlevingspensioen - het pensioen van de uit de echt gescheiden echtgeno(o)t(e) ¾ voor deze rechten zijn nooit extra bijdragen betaald door de kostwinnersgezinnen Vrij aanvullend pensioen Wet van 21 juli 1981 en Koninklijk besluit van 20 juli 1981 houdende uitvoering van artikel 52bis, § 1, van het koninklijk besluit nr. 72 van 10 november 1967
Vanaf 2004
37
Nederlandstalige Vrouwenraad Genderwetswijzer Sociaal statuut der zelfstandigen
betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen Het stelsel van het Vrij Aanvullend Pensioen wordt ingevoerd. Het moet zelfstandigen in staat stellen een aanvullend pensioen te vestigen dat op de kapitalisatietechniek is gebaseerd door storting van bijdragen aan het sociaal verzekeringsfonds waarbij ze aangesloten zijn. Dat fonds maakt de opbrengst over aan een verzekeringsmaatschappij van zijn keuze. De wettelijke regeling heeft voorrang. Storten voor een aanvullende verzekering kan dus pas als de bijdragen voor de wettelijke pensioenregeling zijn gestort. De bijdragen voor de aanvullende verzekering (max. 7%) worden sinds 1 januari 1991 berekend op basis van het beroepsinkomen voorzover dat inkomen ten minste tweederde bedraagt van het minimuminkomen dat in aanmerking komt voor de berekening van de verplichte sociale bijdragen en ze worden beperkt tot een plafond. Sinds 1 april 1999 hoeft het referte-inkomen geen tweederde meer te bereiken. De bijdrage is gelijk aan 7% van tweederde van het referteinkomen. Koninklijk besluit van 26 september 1981 Zelfstandigen kunnen een voor zichzelf een bijkomend pensioen opbouwen naast het bescheiden wettelijk pensioen. Dit gebeurt door vrijwillige storting van bijdragen, naast de normale sociale zekerheidsbijdragen, aan het sociaal verzekeringsfonds waarbij de zelfstandige aangesloten is. Het sociaal verzekeringsfonds maakt die bijdragen dan over aan een verzekeringsmaatschappij. Daar worden de bijdragen aangewend als premie voor een gewone individuele levensverzekering op naam van de zelfstandige. Vrij aanvullend pensioen (website RSVZ)
Faillissementsverzekering Stelsel van sociale verzekering in geval van faillissement ingevoerd door het Koninklijk besluit van 18 november 1996 in uitvoering van art. 29 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de wettelijke pensioenstelsels, art. 12 Koninklijk besluit van 6 juli 1997 tot uitvoering van het koninklijk besluit van 18 november 1996 houdende invoering van een sociale verzekering ten gunste van zelfstandigen, in geval van faillissement, en van gelijkgestelde personen, met toepassing van de artikelen 29 en 49 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels 1997016207 Koninklijk besluit van 14 januari 1999 tot uitvoering van artikel 2 van het koninklijk besluit van 18 november 1996 houdende invoering van een sociale verzekering ten gunste van zelfstandigen, in geval van faillissement, en van gelijkgestelde personen, met toepassing van de
Vanaf 2004
38
Nederlandstalige Vrouwenraad Genderwetswijzer Sociaal statuut der zelfstandigen
artikelen 29 en 49 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels 1999016047 ook voor personen ten laste Koninklijk besluit van 14 januari 1999 tot uitvoering van artikel 2 van het koninklijk besluit van 18 november 1996 houdende invoering van een sociale verzekering ten gunste van zelfstandigen, in geval van faillissement, en van gelijkgestelde personen, met toepassing van de artikelen 29 en 49 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels. - Errata 1999016064 Koninklijk besluit van 7 september 2003 tot wijziging van het koninklijk besluit van 14 januari 1999 tot uitvoering van het koninklijk besluit van 18 november 1996 houdende invoering van een sociale verzekering ten gunste van zelfstandigen, in geval van faillissement, en van gelijkgestelde personen, met toepassing van de artikelen 29 en 49 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels
2003022897 Wetgeving faillissementsverzekering zelfstandigen: verschenen in het Belgisch Staatsblad sinds 1997 Faillissementsverzekering (website RSVZ) Faillissementsuitkering (website RSVZ) Duiding Afgeleide rechten: Verhoogde uitkering voor personen met gezinslast
Voortgezette verzekering De zelfstandige kan zijn/haar activiteit vrijwillig stopzetten als deze niet het gewenste resultaat oplevert. In afwachting van een andere beroepsactiviteit kan de zelfstandige aanspraak maken op de voortgezette verzekering. Voortgezette verzekering (website RSVZ)
Meewerkende echtgenotes/n van zelfstandigen Het meewerken in de zaak van de zelfstandige partner kan sociaal verschillende vormen aannemen. De meewerkende partner kan een eigen sociaal statuut
Vanaf 2004
39
Nederlandstalige Vrouwenraad Genderwetswijzer Sociaal statuut der zelfstandigen
hebben wanneer zij of hij werknemer is of zelfstandige in de zaak van de partner. In de meeste gevallen is de echtgeno(o)t(e), meestal een vrouw, zelfstandige helper, de zogenaamde meewerkende echtgeno(o)t(e) van een zelfstandige. Volgende regelgeving heeft betrekking op deze laatste categorie. Koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen Art. 7 stelt dat de echtgenoten-helpers en -helpsters niet onderworpen zijn aan het sociaal statuut, enkel aan het stelsel voor kinderbijslag (dus niet aan de pensioenen en de ziekteverzekering). De niet-onderwerping wordt veralgemeend. De hoofdzakelijke reden daartoe is dat het uiterts moeilijk te bepalen is in welke mate de hulp, die de echtgenote aan haar man biedt en omgekeerd, wel degelijk onder het begrip beroepsbezigheid ressorteert. Op dat vlak zijn de aard van de uitgeoefende bezigheid en de gezinslasten evenveel elementen waarmee rekening moet gehouden worden. Liever dan een ingewikkelde en ten dele arbitraire regeling uit te werken, wordt de voorkeur gegeven aan de veralgemening van de niet-onderwerping. Art. 8 laat twee vormen van facultatieve onderwerping toe: - de man-helper: kan vragen in de plaats van zijn echtgenote onderworpen te zijn, als hij niet onderworpen is aan een ander socialezekerheidsstelsel. Op die manier worden alle gezinsleden verzekerd binnen het sociaal statuut der zelfstandigen. De man-helper die van deze mogelijkheid hgeen gebruik maakt, zal nadelige gevolgen ondervinden: de verzekering van de vrouw zal nooit het recht op een zogenaamd gezinspensioen openen en bij vooroverlijden van de vrouw zal de man alleen pensioenrechten kunnen bekomen via het stelsel van vrijwillig verzekerden; - de helpsters zonder werkelijk of fictief loon: de mogelijkheid om vrijwillig tot het stelsel toe te treden bestaat al in het pensioenstelsel en in de ziekteverzekering. Koninklijk besluit van 19 december 1967 houdende algemeen reglement in uitvoering van het Koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen Art. 7 bepaalt dat de echtgenoot of de echtgenote van de onderworpene als helper niet onderworpen is aan dit koninklijk besluit zelfs als een deel van de bedrijfsinkomsten hun werd toegekend overeenkomstig de wetgeving op de inkomstenbelastingen. Art. 11: de echtgenoot of echtgenote van de onderworpene, die wenst onderworpen te zijn, richt een verklaring van aansluiting aan de sociale verzekeringskas waarbij de onderworpene is aangesloten. De echtgenoot of echtgenote van de onderworpene, die de vrijwillige onderwerping verzaakt, verliest gedurende een periode van één jaar de mogelijkheid opnieuw een beroep te doen op de vrijwillige onderwerping; De echtgenoot of echtgenote kan zich niet meer aansluiten na het kwartaal waarin hij of zij de leeftijd van 55 jaar heeft bereikt. Art. 12: de man, die zijn echtgenote in de uitoefening van haar beroep bijstaat of vervangt, en die niet onderworpen is aan het koninklijk besluit nr. 38, kan in gemeen akkoord met zijn echtgenote, vragen in de plaats van deze laatste
Vanaf 2004
40
Nederlandstalige Vrouwenraad Genderwetswijzer Sociaal statuut der zelfstandigen
onderworpen te zijn. Deze directe discriminatie werd opgeheven op 1 oktober 1985, maar geldt nog voor situaties van voor die datum. Koninklijk besluit van 20 juli 1971 houdende instelling van een verzekering tegen arbeidsongeschiktheid ten voordele van de zelfstandigen Dit besluit onderscheidt volgende tijdvakken: - primaire niet-vergoedbare ongeschiktheid: eerste drie maanden van arbeidsongeschiktheid - primaire vergoedbare ongeschiktheid: de volgende negen maanden - invaliditeit: vanaf het tweede jaar De gerechtigden zijn de zelfstandigen met inbegrip van de gehuwde vrouwen en de weduwen, die wegens hun beperkt inkomen op hun verzoek van bijdrageplicht werden vrijgesteld. De uitkering is een forfaitair bedrag per dag, dat hoger ligt wanneer de betrokkene personen ten laste heeft. Wet van 13 juni 1985 tot wijziging van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen Wijziging van art. 7 van het koninklijk besluit nr. 38: gelijkstelling van de notie help(st)er. Richtlijn 86/613/EEG van de Raad van 11 december 1986 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van zelfstandig werkzame mannen en vrouwen, de landbouwsector daarbij inbegrepen, en tot bescherming van het moederschap, art. 2, 6-8 De echtgenoten van zelfstandigen kunnen zich op vrijwillige basis en tegen betaling van een eigen bijdrage aansluiten bij een stelsel van sociale zekerheid, indien zij geen bescherming genieten uit hoofde van het stelsel van sociale zekerheid waarvoor de zelfstandige in aanmerking komt. De lidstaten verbinden zich ertoe te onderzoeken op welke wijze de erkenning van het werk van de meewerkende echtgenoten kan worden bevorderd en in het licht van dit onderzoek alle nodige stappen ondernemen om die erkenning te bevorderen. De lidstaten verbinden zich er ook toe te onderzoeken op welke wijze vrouwelijke zelfstandigen en echtgenotes van zelfstandigen tijdens de onderbreking van hun werkzaamheden wegens zwangerschap of moederschap aanspraak kunnen maken op vervangingsdiensten op bestaande sociale diensten of in aanmerking kunnen komen voor een uitkering in het kader van een stelsel van sociale zekerheid. Wet van 14 december 1989 tot wijziging van het Koninklijk besluit nr. 38 en van het Koninklijk besluit van 19 december 1967 Omzetting van richtlijn 86/613 van 11 december 1986. Onderwerping tegen betaling van een eigen bijdrage van de meewerkende echtgenoten voor de sector uitkeringen met inbegrip van de moederschapsrust van de verplichte ziekte- en
Vanaf 2004
41
Nederlandstalige Vrouwenraad Genderwetswijzer Sociaal statuut der zelfstandigen
invaliditeitsverzekering. De forfaitaire uitkering bedraagt 30.000 BEF (nietgeïndexeerd) voor een moederschapsverlof van drie weken. Koninklijk besluit van 24 januari 1990 Zie hoger: ziekte- en invaliditeitsuitkering Koninklijk besluit van 12 december 1991 Wijzigt sommige bepalingen van het sociaal statuut, hoofdzakelijk met het oog op de aanpassing van de Europese richtlijnen inzake gelijke behandeling van mannen en vrouwen. Arrest nr. 44/97 van het Arbitragehof van 14 juli 1997 (zie: http://www.arbitrage.be rubriek rechtspraak ¨ arresten) Indirecte discriminatie tussen helper en meewerkende echtgeno(o)(te) Deze problematiek is aan bod gekomen naar aanleiding van een prejudiciële vraag betreffende artikel 7 van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, gesteld door de Arbeidsrechtbank te Brussel aan het Arbitragehof. De aanleiding van deze vraag was de aanvraag van een meewerkende echtgenote tot een rustpensioen als zelfstandige bij het RSVZ omdat zij haar echtgenoot als helper had bijgestaan van 1956 tot 1967. De ministerraad diende op 17 januari 1997 naar aanleiding hiervan een memorie van toelichting in bij het Arbitragehof, dat een arrest velde op 14 juli 1997 (nr. 44/97). Duiding: De argumenten van de ministerraad en het Arbitragehof om de meewerkende echtgeno(o)t(e) van het sociaal statuut der zelfstandigen uit te sluiten zijn als volgt samen te vatten: a) De hulp kan beschouwd worden als een plicht conform het burgerlijk recht (art. 213 BW3). b) De uitsluiting is gebaseerd op de overweging dat het zeer moeilijk te bepalen is in welke mate de hulp onder het begrip beroepsbezigheid ressorteert. c) De uitsluiting is geen discriminatie omdat er tussen de helper en de meewerkende echtgeno(o)t(e) een objectief criterium is, namelijk de aan- of afwezigheid van de huwelijksband. In de sociale zekerheid verschilt de positie van de meewerkende echtgeno(o)t(e) van die van de helper door de afgeleide rechten op basis van de beroepsactiviteit van de zelfstandige titularis. d) De meewerkende echtgeno(o)t(e) kan vrijwillig in het ministatuut stappen. e) Als gevolg van de huwelijksband krijgt de meewerkende echtgeno(o)t(e) voordelen zonder daarvoor bijdragen te betalen. Bij de uitwerking van het sociaal statuut der zelfstandigen was het niet de bedoeling de meewerkende echtgeno(o)t(e) er aan te onderwerpen maar wel om haar/hem een voldoende bescherming te bieden. 3
Art. 213 BW: "Echtgenoten zijn jegens elkaar tot samenwoning verplicht; zij zijn elkaar getrouwheid, hulp en bijstand verschuldigd."
Vanaf 2004
42
Nederlandstalige Vrouwenraad Genderwetswijzer Sociaal statuut der zelfstandigen
f) Het Arbitragehof vermeldt art. 3 van het koninklijk besluit nr. 38 van 19 december 1967 dat voorziet dat als beide echtgenoten hun inkomsten als zelfstandigen aangeven aan de directe belastingen, ze beiden onderworpen zijn aan het sociaal statuut der zelfstandigen4. Deze argumenten kunnen weerlegd worden : a) De ministerraad verwijst ook naar art. 213 B.W. Dit artikel verwijst echter naar de bijdrage in de huishouding en niet naar de verdeling van de veranwoordelijkheden en de taken in het kader van de uitoefening van een beroepsactiviteit. Het beeld dat het beleid inzake de meewerkende echtgeno(o)t(e) heeft is dat van de vrouw die haar echtgenoot helpt in de onderneming en daarmee haar echtelijke plicht uitvoert. Haar werk wordt als vanzelfsprekend beschouwd. Het is een gratis bijdrage in functie van de belangen van het gezin. b) De controle van de beroepsbezigheid van de meewerkende echtgeno(o)t(e) is in principe niet moeilijker dan die van de helper. Meewerkende echtgeno(o)t(e)n hebben immers een professionele zichtbaarheid (contacten met klanten, leveranciers). c) Op basis van art. 4 § 1 van de richtlijn 79/7/EEG5 : De situatie dat de zelfstandige en de meewerkende echtgeno(o)t(e) al dan niet gehuwd zijn, kan dus geen verschillende behandeling tussen de twee groepen helpers rechtvaardigen. Er is dus een discriminatie tussen de helper en de meewerkende echtgeno(o)t(e). Het feit dat de Belgische wetgeving zich moet aanpassen aan artikel 6 van de richtlijn 86/631/EEG6 stelt deze vaststelling niet ter discussie. De onderwerping van de meewerkende echtgeno(o)t(e) bevindt zich duidelijk in het toepassingsveld van de wetgeving inzake het sociaal statuut der zelfstandigen. d) Hier wordt weinig gebruik van gemaakt (zie hoger). e) Het voordeel van de afgeleide rechten blijft afhankelijk van de wil van de zelfstandige om om aan de meewerkende echtgeno(o)t(e) de financiële middelen te geven waarop zij/hij recht heeft voor de geleverde arbeid. Bovendien worden gezinnen onstabieler (meer echtscheidingen). Men kan nog moeilijk stellen dat het huwelijk een sociale bescherming biedt aan de meewerkende echtgeno(o)t(e). f) Deze regel spoort echter niet aan tot onderwerping. Niets lijkt de invoering van deze bijkomende voorwaarde voor de meewerkende echtgeno(o)t(e) te 4
Deze regeling is wel afgeschaft sinds 1 oktober 1985, maar geldt nog voor situaties van voor die datum. Art. 4 § 1 richtlijn 79/7/EEG : "het beginsel van gelijke behandeling houdt in dat iedere vorm van discriminatie op grond van geslacht, hetzij direct, hetzij indirect door verwijzing naar met name de echtelijke staat of gezinssituatie, is uitgesloten in het bijzonder met betrekking tot de werkingssfeer van de regelingen alsmede de voorwaarden inzake toelating tot de regelingen; de verplichting tot premiebetaling en de premieberekening; de berekening van de prestaties, waaronder begrepen verhogingen verschuldigd uit hoofde van de echtgenoot en voor ten laste komende personen, alsmede de voorwaarden inzake duur en behoud van recht op de prestaties." 6 Art. 6 richtlijn 86/631/EEG : "Indien in een lidstaat voor zelfstandigen een op eigen bijdragen gebaseerd stelsel van sociale zekerheid bestaat, neemt de lidstaat de nodige maatregelen opdat de in artikel 2 onder b) bedoelde echtgenoten, zich op vrijwillige basis en tegen betaling van een eigen bijdrage kunnen aansluiten bij een stelsel van sociale zekerheid, indien zij geen bescherming genieten uit hoofde van het stelsel van sociale zekerheid waarvoor de zelfstandige in aanmerking komt." 5
Vanaf 2004
43
Nederlandstalige Vrouwenraad Genderwetswijzer Sociaal statuut der zelfstandigen
kunnen rechtvaardigen en er wordt geen enkele ruchtbaarheid aan deze mogelijkheid gegeven. Art. 7 1° van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 is dus indirect tegengesteld aan art. 4 § 1 van de richtlijn 79/7/EEG van 19 december 1978. Er is geen tegenstelling tussen art. 4 § 1 van de richtlijn 79/7/EEG en art. 6 van de richtlijn 86/613/EEG. Maar dit laatste artikel is op zijn minst ambigu vermits de Belgische overheid er met succes gebruik heeft van gemaakt in de zaak van het Arbitragehof om art. 7 § 1 van het koninklijk besluit nr. 38 van 1967 te rechtvaardigen op het vlak van het communautair recht. Verder verwijzen wij ook naar de recente wet van 7 mei 1999 op de gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden, de toegang tot het arbeidsproces en de promotiekansen, de toegang tot een zelfstandig beroep en de aanvullende regelingen voor sociale zekerheid. Ministerieel besluit van 30 maart 1998 tot wijziging van de bijlage bij het ministerieel besluit van 16 maart 1990 tot vaststelling van het model van de verklaring van aansluiting van de meewerkende echtgenoot 1998016128 Koninklijk besluit van 11 april 1999 tot uitvoering van art. 52bis, §2 en 2bis van het koninklijk besluit van 10 november 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen 1999016220 Vanaf 1 april 1999 is een vrijwillige persoonlijke aanvullende pensioenvorming voor de meewerkende echtgeno(o)t(e) mogelijk. Dit is in feite een uitbreiding van het zogenaamde 'ministatuut' (sector uitkeringen ziekte- en invaliditeitsverzekering) maar dan in de pensioensector. De meewerkende echtgeno(o)t(e) krijgt de mogelijkheid om beperkte pensioenrechten op te bouwen via een vrije verzekering, gebaseerd op een wettelijke regeling. Het gaat om een bijdrage die gelijk is aan 7 procent van de tweederde van het in artikel 12, § 1 tweede lid van het Koninklijk Besluit nr. 38 van 27 juli 1967 bedoelde minimuminkomen. Dit pakket voor beroepsgebonden risico’s houdt ook in dat de vorming van pensioenrechten enkel kan als er ook onderwerping is in de sector van de arbeidsongeschiktheid. Programmawet van 30 december 2001 2001003669 Deze wet voorziet in Hoofdstuk IV over het Sociaal Statuut der zelfstandigen in art. 16 de opheffing van art. 7,1° van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967. Er is een nieuw artikel 6bis ingevoerd: de Koning bepaalt de voorwaarden en de nadere regelen waaronder de echtgenoot of echtgenote van de onderworpenen zich vrijwillig kunnen onderwerpen aan de regeling voor verplichte ziekte- en invaliditeitsuitkering, sector uitkeringen. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgelegd na overleg in de Ministerraad de nadere regelen en voorwaarden voor de onderwerping van de echtgenoot of echtgenote van de
Vanaf 2004
44
Nederlandstalige Vrouwenraad Genderwetswijzer Sociaal statuut der zelfstandigen
onderworpene aan de andere regelingen ingesteld door dit besluit. Dezelfde wet voert tegelijk ook volgende aanpassing in de pensioenwetgeving van de zelfstandigen door: de meewerkende echtgenoten bedoeld in art. 6bis van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967, die zich vrijwillig hebben onderworpen aan de regeling voor verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, sector uitkeringen, worden eveneens toegelaten, onder door de Koning bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad bepaalde voorwaarden, een verzekeringscontract af te sluiten teneinde hetzij een rustpensioen, hetzij een rustpensioen en een overlevingspensioen ten voordele van de overlevende echtgenoot te vormen. Duiding Deze wijzigingen betekenen concreet dat er nu voor meewerkende echtgenoten initiatieven kunnen genomen worden die het voor hen mogelijk moeten maken enerzijds zich te onderwerpen aan het sociaal statuut en anderzijds een aanvullend pensioen op te bouwen. Tot zolang de Koninklijke besluiten er niet zijn blijft de oude situatie van toepassing: enkel vrijwillige onderwerping aan de sector van de arbeidsongeschiktheiduitkeringen. Het hierna volgend schema toont een overzicht van de verschillende statuten die meewerkende echtgenoten vandaag kunnen hebben (enkel de situatie waarbij de partner de zelfstandige echtgenoot daadwerkelijk helpt): Statuut van de Meewerkende partner echtgeno(o)t(e)* In een x éénpersoonszaak zonder fiscaal meewerkinkomen In een x éénpersoonszaak met fiscaal meewerkinkomen In een vennootschap wanneer daadwerkelijk een loon wordt uitgekeerd In een vennootschap wanneer hij/zij aandelen heeft maar geen bezoldiging ontvangt In een vennootschap wanneer hij/zij aandelen heeft en tegelijk een bezoldiging ontvangt
Vanaf 2004
Zelfstandig met aansluitingsplicht
Werknemer
X?
Maar er moeten eventueel geen sociale bijdragen betaald worden Er moeten bijdragen betaald worden op de bezoldiging die door de vennootschap wordt toegekend
45
X?
Nederlandstalige Vrouwenraad Genderwetswijzer Sociaal statuut der zelfstandigen
In een vennootschap wanneer hij/zij geen aandelen heeft en geen bezoldiging ontvangt In een vennootschap wanneer hij of zij geen aandelen heeft maar wel een bezoldiging ontvangt
x
Er moeten bijdragen X? betaald worden op de bezoldiging die door de vennootschap wordt toegekend * meewerkende echtgenoot zonder aansluitingsplicht in het sociaal statuut der zelfstandigen Bron: document 'Het statuut van de meewerkende echtgenoten Unizo-onderzoek' 2002
Is of het statuut van helper vandaag nog zinvol? Rechtshistorische gegevens tonen dat de wetgever de rechtsfiguur van helper opgevoerd heeft om de zelfstandigen in de mogelijkheid te stellen bepaalde fiscale voordelen te genieten zonder de bijhorende sociale lasten te moeten dragen. Bovendien fungeert het helpersbegrip tot nu toe uitsluitend als hefboom om binnen de helperscategorie de echtgeno(o)t(e) en de jonge of toevallige helpers af te zonderen en hen ten behoeve van familiebedrijven uit de socialezekerheidsregeling van zelfstandigen te sluiten. Bovendien lijken de artikels 15 en 16 van de Programmawet contradictorisch: als de meewerkende echtgeno(o)t(e) verplicht onder het statuut ‘helper’ valt, wat kan de Koning dan nog beslissen over een al dan niet vrijwillige onderwerping en waaraan? Besluit meewerkende echtgeno(o)t(e): ¾ Statuut Bij een koppel waarvan de ene partner arbeid verricht voor de andere zijn er twee mogelijke types van arbeidsbetrekkingen: - bezoldigde werknemer: arbeidsovereenkomst tussen echtgenoten voor zover er een reële ondergeschiktheid aanwezig is; eigen rechten in de sociale zekerheid - betrekking als zelfstandige: Helper: onderworpen aan het sociaal statuut der zelfstandigen Meewerkende echtgenoot: niet onderworpen aan het sociaal statuut, behalve de vrijwillige onderwerping aan de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, sector uitkeringen met inbegrip van de moederschapsrust. Voor het overige zijn meewerkende echtgenotes/n gedekt door bijdragen betaald door hun echtgenoot. Zij genieten bijgevolg afgeleide rechten op het vlak van pensioen, gezondheidszorg, kinderbijslagen. De gezondheidszorgen worden voor de zelfstandigen opgedeeld in twee sectoren; de grote en de kleine risico's. De meewerkende echtgeno(o)t(e) wordt in beide sectoren als persoon ten laste beschouwd. Voor de verzekering kleine risico's betaalt de zelfstandige een gezinspremie die iets hoger ligt dan de premie die een
Vanaf 2004
46
Nederlandstalige Vrouwenraad Genderwetswijzer Sociaal statuut der zelfstandigen
alleenstaande betaalt. De meewerkende echtgeno(ot(e) valt uit de boot van de arbeidsongeschiktheidsuitkering. Deze sector omvat twee luiken: de dagvergoedingen die uitbetaald worden wanneer men om gezondheidsredenen zijn/haar beroep niet meer kan uitoefenen en de moederschapsvergoeding voor zelfstandige vrouwen die na een bevalling een rustperiode van drie weken in acht nemen. Meewerkende echtgenotes kunnen zich hiervoor vrijwillig verzekeren. Het bedrag dat voor deze verzekering betaald wordt is afhankelijk van het inkomen (ca. 0,6% op het referte-inkomen per kwartaal). ¾ Discriminatie tussen helper en meewerkende echtgeno(o)t(e): Er is sprake van een indirecte seksegebonden discriminatie tussen helper en meewerkende echtgeno(o)t(e. Deze discriminatie is verboden op grond van art. 4 van richtlijn 79/7 betreffende de geleidelijke tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen in de regelingen waarop zij inzake sociale zekerheid worden toegepast op de zelfstandigen en dus op de meewerkende echtgenotes/n. De sociale bescherming van de meewerkende echtgeno(o)t(e) - de term alleen al - is gebaseerd op het traditionele kostwinnersmodel. De meewerkende echtgeno(o)t(e) wordt gelijkgesteld met een huisvrouw/man, terwijl zij/hij toch werkt (beroepsactief is). Programmawet van 24 december 2002 2002021488 Afdeling 2 - Sociaal en Fiscaal statuut van de meewerkende echtgenoot Artikel 9: "Artikel 15 van de programmawet van 30 december 2001, waarbij een artikel 6bis wordt ingevoerd, wordt opgeheven." Artikel 10: "Artikel 16 van dezelfde programmawet, waarbij artikel 7, 1°, van hetzelfde besluit wordt opgeheven, treedt in werking op 1 januari 2003." Artikel 11: "In het Koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967, houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen wordt een artikel 7bis ingevoegd, luidende: §1. De echtgenoot of echtgenote van een zelfstandige bedoeld in artikel 2, die, in de loop van een bepaald jaar, geen beroepsactiviteit uitoefent die voor hem rechten opent op uitkeringen in een verplichte regeling voor pensioenen, kinderbijslagen en ziekte- en invaliditeitsverzekering, die minstens gelijkwaardig zijn aan die van het sociaal statuut van zelfstandigen, noch een uitkering geniet in het raam van de sociale zekerheid die voor hem dergelijke eigen rechten opent, wordt vermoed, voor datzelfde jaar, met uitzondering van de kwartalen tijdens dewelke de geholpen zelfstandige geen activiteit uitoefent die de onderwerping aan dit besluit met zich meebrengt, meewerkende echtgenoot te zijn en bijgevolg onderworpen te zijn aan dit besluit als helper in de zin van artikel 6, dienen een verklaring op erewoord waarvan de toepassingsmodaliteiten door de Koning worden bepaald, af te leggen om dit vermoeden te weerleggen. Bij niet-naleving van deze verplichting is er verval van recht op uitkeringen, onverminderd de mogelijkheid voor de Koning om een administratieve boete van maximaal 500 euro op te leggen. Het toepassingsgebied van dit artikel wordt verruimd tot de ongehuwde helper van een zelfstandige die met de zelfstandige verbonden is door een verklaring van wettelijke samenwoning. De Koning bepaalt de toepassingsmodaliteiten inzake
Vanaf 2004
47
Nederlandstalige Vrouwenraad Genderwetswijzer Sociaal statuut der zelfstandigen
betrokken personen. § 2. In afwijking van § 1 is de meewerkende echtgenoot voor de jaren 2003, 2004 en 2005 enkel onderworpen aan de verplichte regeling voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, sector uitkeringen, overeenkomstig de door de Koning te bepalen regelen en voorwaarden. Niettemin kan de meewerkende echtgenoot zich voor de jaren 2003, 2004 en 2005 vrijwillig onderwerpen aan dit besluit, overeenkomstig de door de Koning te bepalen regelen en voorwaarden. § 3. In afwijking van § 1 is de meewerkende echtgenoot wiens geboortedatum gelegen is voor 1 januari 1956 enkel onderworpen aan de verplichte regeling voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, sector der uitkeringen. Hij kan zich vrijwillig onderwerpen aan dit besluit overeenkomstig de door de Koning te bepalen regelen en voorwaarden. Niettemin kan de Koning, bij een besluit vastgelegd na overleg in de Ministerraad, situaties bepalen waarin de meewerkende echtgenoot wiens geboortedatum gelegen is voor 1 januari 1956 toch onderworpen is aan de bepalingen van § 1. § 4. De toepassing van deze wet mag geen nadeel berokkenen in pensioen, dat daadwerkelijk en voor de eerste maal ingaat, noch aan de meewerkende echtgenoot noch aan de geholpen zelfstandige, zoals bedoeld in artikel 7bis van het koninklijk besluit nr. 38. De koning treft alle maatregelen die nodig zijn voor de uitvoering van deze paragraaf." Artikel 12: "In artikel 11, § 2 van hetzelfde besluit, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 18 november 1996, worden het vierde en het vijfde lid vervangen als volgt: voor de toepassing van deze paragraaf worden aan de meewerkende echtgenoot overeenkomstig de fiscale wetgeving toebedeeld inkomsten gevoegd bij de inkomsten van de geholpen zelfstandige in het geval waarin de meewerkende echtgenoot enkel onderworpen is aan de verplichte regeling voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, sector uitkeringen. Voor de berekening van de bijdragen die verschuldigd zijn door een zelfstandige die geholpen wordt door een aan dit besluit onderworpen meewerkende echtgenoot die zich in een periode van begin van bezigheid bevindt, worden de beroepsinkomsten van het refertejaar verminderd met de inkomsten waarop de definitieve bijdragen van de meewerkende echtgenoot worden berekend. De Koning bepaalt welke bijdragen door de geholpen zelfstandige verschuldigd zijn zolang de gegevens betreffende de genoemde inkomsten van meewerkende echtgenoot niet worden verstrekt." Artikel 13: In artikel 12 van hetzelfde besluit, laatst gewijzigd bij de programmawet van 10 februari 1998, worden volgende wijzigingen aangebracht: 1° in §1, eerste lid, worden de woorden 'de uitzonderingen bedoeld in §§ 1bis en 2' vervangen door de woorden 'de uitzonderingen bedoeld in de §§ 1bis en, 1ter en 2'; 2° een § ter wordt ingevoegd, luidende: '§ 1ter. In afwijking van § 1, tweede lid, worden voor de berekening van de onder § 1, 1°, bedoelde bijdragen, de beroepsinkomsten van de overeenkomstig artikel 7bis aan dit besluit onderworpen meewerkende echtgenoot geacht de helft van 3.221,08 EUR te bereiken wanneer het referte-inkomen, na toepassing van artikel 11, §3, de helft van dit bedrag niet bereikt. De aldus vastgestelde bedragen zijn verschuldigd zelfs zo geen winsten werden verwezenlijkt voor het in artikel 11, § 2, bedoelde refertejaar.
Vanaf 2004
48
Nederlandstalige Vrouwenraad Genderwetswijzer Sociaal statuut der zelfstandigen
De onderworpene die, voor een bepaald kwartaal, een in toepassing van het eerste lid verminderde bijdrage betaalt, wordt geacht, voor dat kwartaal, een bijdrage betaald te hebben die minstens gelijk is aan de bijdrage bedoeld in § 1, tweede lid. Artikel 14. In artikel 52bis van het koninklijk besluit nr. 72 van 10 november 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, laatst gewijzigd bij de programmawet van 30 december 2001, worden volgende wijzigingen aangebracht: 1° § 1 wordt vervangen als volgt: '§ 1. Met uitzondering van de meewerkende echtgenoten die enkel onderworpen zijn aan de verplichte regeling voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, sector der uitkeringen, kunnen de zelfstandigen in de zin van artikel 1 van dit besluit, die de voorwaarden vervullen bepaald door de Koning, een verzekeringscontract sluiten teneinde hetzij een aanvullen rustpensioen hetzij een aanvullend rustpensioen en een aanvullend overlevingspensioen ten voordele van de overlevende echtgenoot te vormen'. 2° in § 2, eerste lid, worden de woorden 'in § 1, eerste lid, bedoelde' geschrapt; 3° § 2bis wordt vervangen als volgt: 'De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, specifieke modaliteiten vaststellen voor de meewerkende echtgenoten die onderworpen zijn aan het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen'. 4° § 3, tweede lid, wordt geschrapt. De artikels 15 tot en met 37 betreffen het fiscaal statuut van de meewerkende echtgenoten/s (zie dossier fiscaliteit) Afdeling 4. Aanvullende pensioenen zelfstandigen Artikel 41. Deze afdeling heeft tot doel de betrekkingen te regelen inzake aanvullende pensioenen, met inbegrip van de eventuele solidariteitsprestaties, tussen de zelfstandige, de meewerkende echtgenoot, de zelfstandige helper, de aangeslotene en zijn rechthebbenden, de pensioeninstelling en, in voorkomend geval, de rechtspersoon belast met de organisatie van het solidariteitsstelsel, de pensioenrechten en -reserves te beschermen die voor de aangeslotenen en hun rechthebbenden worden opgebouwd en de doorzichtigheid voor de aangeslotenen te vergroten. Artikel 42 definieert het aanvullend pensioen als het rust- en/of overlevingspensioen bij overlijden van de aangeslotene vóór of na pensionering, of de ermee overeenstemmende kapitaalswaarde, die op basis van de overeenkomstig een pensioenovereenkomst gedane stortingen worden opgebouwd ter aanvulling van een krachtens een wettelijke sociale zekerheidsregeling vastgesteld pensioen. Artikel 44 bepaalt dat de zelfstandige, de meewerkende echtgenoot of de zelfstandige helper met het oog op de opbouw van een aanvullend pensioen een pensioenovereenkomst kunnen sluiten bij een pensioeninstelling.
Vanaf 2004
49
Nederlandstalige Vrouwenraad Genderwetswijzer Sociaal statuut der zelfstandigen
Besluit Wat verandert er vanaf 1 januari 2003 voor de meewerkende echtgeno(o)t(e)? - alle meewerkende echtgenoten/s zijn verplicht aangesloten voor de tak ziekteuitkeringen (bijdrage van 0,79% of 0,51% op het gezinsinkomen); - meewerkende echtgenoten/s kunnen vrijwillig aansluiten voor het gehele sociaal statuut (inkomen en bijdrage wordt gesplitst over beide partners). Koninklijk besluit van 13 januari 2003 tot wijziging van het koninklijk besluit van 20 juli 1971 houdende instelling van een verzekering tegen arbeidsongeschiktheid ten voordele van de zelfstandigen 2003022035 Dit koninklijk besluit stelt de verplichte onderwerping van de meewerkende echtgenoten aan de uitkeringsverzekering in vanaf 1 januari 2003 en tevens tot de verlenging van de periode van moederschapsrust voor de vrouwelijke zelfstandige gerechtigden en de meewerkende echtgenoten tot een periode van zes weken of zeven weken wanneer het om een meerling gaat. De voorbevallingsrust start ten vroegste vanaf de derde week en ten laatste vanaf de zevende dag vóór de vermoedelijke bevallingsdatum. De nabevallingsrust neemt een aanvang vanaf de dag van de bevalling. Het bedrag van de moederschapsuitkering voor zes weken bedraagt 1813,10 euro. Voor de zevende week (meerling) komt er 302,18 euro bij. Het bedrag van de moederschapsuitkering is gekoppeld aan de spilindex 103,14 (basis 1996=100). De moederschapsuitkering wordt betaald door de verzekeringsinstelling. Koninklijk besluit van 3 februari 2003 houdende uitvoering van de programmawet (I) van 24 december 2002 voor wat betreft het sociaal statuut van de meewerkende echtgenoten 2003022248 Artikel 1. § 1. In het koninklijk besluit van 19 december 1967 houdende algemeen reglement in uitvoering van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen wordt artikel 3 vervangen als volgt: « Art. 3. § 1. Behoudens bewijs van het tegendeel, worden, met uitzondering van de in artikel 7bis van het koninklijk besluit nr. 38 beoogde echtgenoten, de echtgenoten geacht afzonderlijke beroepsbezigheden als zelfstandige uit te oefenen wanneer ze, in die hoedanigheid, beroepsinkomsten aangeven bij de Administratie der Directe Belastingen. § 2. De verklaring op erewoord bedoeld in artikel 7bis, § 1, tweede lid, van het koninklijk besluit nr. 38, waarvan het model wordt vastgelegd door de Minister die het sociaal statuut der zelfstandigen onder zijn bevoegdheden heeft, wordt bij ter post aangetekende brief gericht aan de sociale verzekeringskas van de betrokken zelfstandige. De toezending van de verklaring op erewoord moet door de betrokken sociale verzekeringskas aan het Rijksinstituut worden meegedeeld. Personen bedoeld in artikel 7bis, § 1, tweede lid, van het koninklijk besluit nr. 38 moeten, indien de betrokken zelfstandige op 1 januari 2003 aan het koninklijk besluit nr. 38 onderworpen is, de verklaring op erewoord toesturen binnen een
Vanaf 2004
50
Nederlandstalige Vrouwenraad Genderwetswijzer Sociaal statuut der zelfstandigen
termijn van negentig dagen te rekenen vanaf 1 januari 2003. De in het vorig lid bedoelde personen moeten, indien de betrokken zelfstandige zijn activiteit opstart na 1 januari 2003, de verklaring op erewoord toesturen binnen een termijn van negentig dagen vanaf het begin van zijn zelfstandige activiteit. Art. 2. In hetzelfde besluit wordt een artikel 9ter ingevoegd, luidende als volgt: « Art. 9ter - Wanneer uit gegevens blijkt dat een persoon beantwoordt aan het vermoeden in artikel 7bis van het koninklijk besluit nr. 38, sluit het Rijksinstituut hem van ambtswege aan bij de kas van de geholpen zelfstandige. Indien deze gegevens door de aangeslotene worden betwist, is deze verplicht een in artikel 3, § 2, bedoelde verklaring op erewoord aan de voornoemde kas toe te sturen, ten laatste binnen de maand nadat deze kas hem een verzoek tot betaling van bijdragen heeft verzonden. » De ambtshalve aansluiting wordt vernietigd wanneer de kas elektronisch aan het Rijksinstituut de ontvangst van een verklaring op erewoord meedeelt. » Ministerieel besluit van 3 februari 2003 tot vaststelling van het model van verklaring van aansluiting van de in artikel 7bis van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen beoogde helper en tot vaststelling van het model van de in hetzelfde artikel bedoelde verklaring op erewoord 2003022249 Programmawet van 8 april 2003 2003021093 TITEL III. - Middenstand HOOFDSTUK I. - Sociaal statuut van de meewerkende echtgenoot Art. 42. Artikel 7bis van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, ingevoegd bij de programmawet (I) van 24 december 2002, wordt vervangen als volgt: « Art. 7bis. - § 1. De echtgenoot of echtgenote van een zelfstandige bedoeld in artikel 2, die, in de loop van een bepaald jaar, geen beroepsactiviteit uitoefent die voor hem eigen rechten opent op uitkeringen in een verplichte regeling voor pensioenen, kinderbijslagen en ziekte- en invaliditeitsverzekering, die minstens gelijkwaardig zijn aan die van het sociaal statuut der zelfstandigen, noch een uitkering geniet in het raam van de sociale zekerheid die voor hem dergelijke eigen rechten opent, wordt vermoed, voor datzelfde jaar, met uitzondering van de kwartalen tijdens dewelke de geholpen zelfstandige geen activiteit uitoefent die de onderwerping aan dit besluit met zich meebrengt, meewerkende echtgenoot te zijn en bijgevolg onderworpen te zijn aan dit besluit als helper in de zin van artikel 6. Het voorgaand lid is niet van toepassing op de echtgenoot of de echtgenote van een zelfstandig bedrijfsleider zoals bedoeld in artikel 32 WIB 1992. Personen bedoeld in het eerste lid, die niet voldoen aan de omschrijving van artikel 6, dienen een verklaring op erewoord, waarvan de toepassingsmodaliteiten door de Koning worden bepaald, af te leggen om dit vermoeden te weerleggen. Bij niet-naleving van deze verplichting is er verval van recht op uitkeringen, onverminderd de mogelijkheid voor de Koning om een
Vanaf 2004
51
Nederlandstalige Vrouwenraad Genderwetswijzer Sociaal statuut der zelfstandigen
administratieve boete van maximaal 500 euro op te leggen. Het toepassingsgebied van dit artikel wordt verruimd tot de ongehuwde helper van een zelfstandige die met die zelfstandige, die geen bedrijfsleider is zoals bedoeld in het tweede lid, verbonden is door een verklaring van wettelijke samenwoning. De Koning bepaalt de nadere regels voor de toepassing ten aanzien van de betrokken personen. § 2. In afwijking van § 1 is de meewerkende echtgenoot voor de jaren 2003, 2004 en 2005 enkel onderworpen aan de verplichte regeling voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, sectoren der uitkerings- en moederschapsverzekering, overeenkomstig de door de Koning te bepalen regelen en voorwaarden. Niettemin kan de meewerkende echtgenoot zich voor de jaren 2003, 2004 en 2005 vrijwillig onderwerpen aan dit besluit, overeenkomstig de door de Koning te bepalen regelen en voorwaarden. § 3. In afwijking van § 1 is de meewerkende echtgenoot wiens geboortedatum gelegen is voor 1 januari 1956 enkel onderworpen aan de verplichte regeling voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, sectoren der uitkerings- en moederschapsverzekering. Hij kan zich vrijwillig onderwerpen aan dit besluit overeenkomstig de door de Koning te bepalen regelen en voorwaarden. Niettemin kan de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, situaties bepalen waarin de meewerkende echtgenoot wiens geboortedatum gelegen is voor 1 januari 1956 toch onderworpen is aan de bepalingen van § 1. » ¾ De redactie van het bij de programmawet van 24 december 2002 ingevoegde artikel 7bis van het koninklijk besluit nr. 38 wordt volledig hernomen omdat op diverse plaatsen in het artikel wijzigingen zijn aangebracht. Het gaat over volgende wijzigingen: - na het eerste lid wordt een nieuw lid ingevoegd waarbij uitdrukkelijk de echtgenoten van zelfstandige bedrijfsleiders worden uitgesloten van het toepassingsgebied van het nieuwe statuut van de meewerkende echtgenoten. Deze bepaling is conform de terzake geldende fiscale wetgeving die het voor deze personen onmogelijk maakt een meewerkinkomen toe te kennen aan hun echtgenoot. Omwille van de samenhang tussen de fiscale en sociale wetgeving is het noodzakelijk om te verhinderen dat deze personen op sociaal vlak wel zouden onderworpen zijn aan het specifieke statuut voor meewerkende echtgenoten; - in het vierde lid moeten de bedrijfsleiders ook van het toepassingsgebied uitgesloten worden; - in de tweede en derde paragraaf is een is een technische correctie aan de terminologie aangebracht (ziekte- en invaliditeitsuitkering, sectoren der uitkerings- en moederschapschapsverzekering); - de vierde paragraaf is opgeheven omdat het niet aangewezen is om een bepaling over de pensioenberekening in het koninklijk besluit nr. 38 op te nemen. Art. 43. Artikel 5, § 3, van het koninklijk besluit van 30 januari 1997 betreffende het pensioenstelsel der zelfstandigen met toepassing van de artikelen 15 en 27 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels en van artikel 3, § 1, 4°, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de
Vanaf 2004
52
Nederlandstalige Vrouwenraad Genderwetswijzer Sociaal statuut der zelfstandigen
budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese en Monetaire Unie, wordt aangevuld als volgt: « 3° bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de beroepsinkomsten waarmee rekening moet gehouden worden voor de berekening van het pensioen van de geholpen zelfstandige bedoeld in artikel 7bis van het koninklijk besluit nr. 38. » ¾ Deze bepaling moet vermijden dat in bepaalde gevallen het bedrag van pensioenen die worden toegekend aan de zelfstandige en aan zijn meewerkende echtgenoot lager zouden liggen dan het pensioen berekend aan het tarief "gezin" volgens de oude bepalingen. Art. 44. De artikelen 42 en 43 hebben uitwerking met ingang van 1 januari 2003. ¾ Het opbouwen van een sociaal statuut voor de meewerkende echtgenoten/s geldt niet voor de meewerkende echtgenotes/n van bedrijfsleiders (meewerkende echtgenoten/s van vrije beroepers actief onder de vennootschapsvorm, art. 42, 2°). Koninklijk besluit van 11 juli 2003 tot wijziging van het koninklijk besluit van 20 juli 1971 houdende instelling van een uitkeringsverzekering en een moederschapsverzekering ten voordele van de zelfstandigen en de meewerkende echtgenoten 2003022821 Programmawet van 22 december 2003 2003021248 Titel III Pensioenen HOOFDSTUK 5. - Sociaal statuut van de meewerkende echtgenoot Art. 96. Artikel 7, 1°, van het koninklijk besluit nr 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, opgeheven bij de programmawet van 30 december 2001, wordt hersteld in volgende lezing : « 1° de echtgenoot of echtgenote van een zelfstandige behoudens wanneer deze echtgenoot of echtgenote onder toepassing valt van artikel 7bis ; ». Art. 97. Artikel 10, § 2, van hetzelfde besluit, laatst gewijzigd bij de wet van 20 december 1995, wordt aangevuld als volgt : « 6° onder welke voorwaarden de in artikel 7bis bedoelde helpers ambtshalve worden aangesloten bij de kas waarbij de zelfstandige echtgenoot is aangesloten. ». Art. 98. Artikel 16, § 2, tweede lid, 3°, van hetzelfde besluit, laatst gewijzigd bij de wet van 3 december 1984, wordt aangevuld als volgt : « Genoemde aangetekende brief stuit in voorkomend geval eveneens de verjaring van de vordering van de bijdragen die verschuldigd zijn door de in artikel 7bis bedoelde meewerkende echtgenote. » . Art. 99. De artikelen 96 tot 98 hebben uitwerking met ingang van 1 januari 2003. ¾ Het gaat over enkele aanpassingen en aanvullingen inzake het sociaal statuut van de meewerkende echtgenoot, aangebracht in het koninklijk besluit nr. 38: - Bepaalde meewerkende echtgenoten werden expliciet of impliciet uitgesloten
Vanaf 2004
53
Nederlandstalige Vrouwenraad Genderwetswijzer Sociaal statuut der zelfstandigen
-
-
uit het toepassingsgebeid van art. 7bis van het koninklijk besluit nr. 38, namelijk de echtgenoten van bedrijfsleiders en de echtgenoten die via een andere beroepsactiviteit of via een uitkering eigen rechten openen (meewerkende echtgenoten in bijberoep). Bij ongewijzigde wetgeving zouden deze personen vanaf 1 januari 2003 verzekeringsplichtig zijn zoals andere helpers op basis van art. 6 van het koninklijk besluit nr. 38, wat nooit de bedoeling is geweest. De aanpassing in deze programmawet neemt elke onduidelijkheid weg; Het RSVZ moet een persoon die beantwoordt aan het vermoeden in art. 7bis van het koninklijk besluit nr. 38 van ambtswege aansluiten bij het sociaal verzekeringsfonds van de zelfstandige echtgenoot. Strikt genomen bestond hiervoor geen wettelijke basis. Daarom wordt art. 10, § 2 van het koninklijk besluit nr. 38 aangevuld met een 6°: de koning bepaalt onder welke voorwaarden de in art. 7bis bedoelde helpers ambtshalve worden aangesloten bij het fonds waarbij de zelfstandige is aangesloten ; Art . 16, § 2, tweede lid, 3° wordt aangevuld in die zin dat de aangetekende brief van het RSVZ inzake de verjaring van de vordering van sociale bijdragen eveneens geldt voor meewerkende echtgenoten.
Programmawet van 9 juli 2004 2004021091 Afdeling III. - Aanvullende pensioenen voor zelfstandigen Art. 232. Artikel 42, 3°, van de programmawet (I) van 24 december 2002, gewijzigd bij de programmawet van 22 december 2003, wordt vervangen door de volgende bepaling : « 3° zelfstandige : de verzekeringsplichtige zelfstandige die sociale bijdragen verschuldigd is, die minstens gelijk zijn aan de bijdragen, bedoeld in artikel 12, § 1, van het koninklijk besluit nr 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, of de zelfstandige die in artikel 12, § 1bis, van hetzelfde besluit bedoeld is ». Art. 233. In artikel 44, § 2, van dezelfde wet, gewijzigd bij de programmawet van 22 december 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het tweede lid wordt als volgt vervangen : « Op de gezamenlijke voordracht van de Minister van Financiën, van de Minister van Middenstand en van de Minister van Pensioenen bepaalt de Koning het minimumbedrag van de bijdrage en de maximumbijdragevoet. »; 2° een vijfde en zesde lid worden toegevoegd, luidend als volgt : « In het geval dat de beroepsinkomsten lager zijn dan twee derden van het bedrag bedoeld in artikel 12, § 1, tweede lid, van het koninklijk besluit nr 38 van 27 juli 1967 en zonder afbreuk te doen van de bepalingen van het tweede lid, kan de zelfstandige en de helper een bijdrage storten die gelijk is aan 8,17 % van hun beroepsinkomsten. De meewerkende echtgenoot kan, onder dezelfde voorwaarden, een bijdrage storten die gelijk is aan 8,17 % van zijn beroepsinkomsten indien zijn referteinkomen lager is dan twee derden van de helft van het bedrag bedoeld in het vorige lid. ». Art. 234. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de datum waarop artikel 232 in werking treedt.
Vanaf 2004
54
Nederlandstalige Vrouwenraad Genderwetswijzer Sociaal statuut der zelfstandigen
Programmawet van 27 december 2004 2004021170 Titel IV Middenstand. Hoofdstuk 1. Sociaal statuut der zelfstandigen. Art. 184. Vanaf 1 juli 2005 stapt de meewerkende echtgeno(o)t(e) verplicht in het gehele sociale statuut. De overgang naar het maxi-statuut leidt niet tot pensioenverlies. De som van de individuele pensioenen in de nieuwe wetgeving mag immers niet minder zijn dan het gezinspensioen volgens de oude wetgeving. Meewerkende echtgenoten/s die onvoldoende pensioenrechten opgebouwd hebben, kunnen die nog bereiken door inhaalbijdragen te betalen. Daarvoor hebben ze tijd tot 2009. Hoeveel de inhaalbijdragen precies zullen bedragen, moet nog worden vastgelegd in een apart uitvoeringsbesluit. Koninklijk besluit van 22 mei 2005 tot wijziging van het koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen 2005022450 Veelgestelde vragen over de meewerkende echtgeno(o)t(e) van de zelfstandige april 2003 (website RSVZ) Het sociaal statuut der zelfstandigen. Meewerkende echtgenoten april 2003 (website RSVZ) www.markantvzw.be: statuut van de meewerkende echtgenoot in vragen en antwoorden (CD-rom)
Echtscheiding Het sociaal statuut der zelfstandigen. Echtscheiding februari 2003 (website RSVZ)
Cijfers Zelfstandigen en helpers (website RSVZ) Evolutie verzekeringsplichtigen m/v (website RSVZ) Evolutie verzekeringsplichtigen (website NIS)
Vanaf 2004
55
Nederlandstalige Vrouwenraad Genderwetswijzer Sociaal statuut der zelfstandigen
Bronnen Belgisch Staatsblad Mergits, B. et al., Codex Sociale Zekerheid, Interuniversitaire uitgave, die Keure, Brugge Ministerie van Sociale Voorzorg, Beknopt overzicht van de Sociale Zekerheid in België, http://socialsecurity.fgov.be/overzicht/2002/index.htm Raad van de Gelijke Kansen voor Mannen en Vrouwen, Overzicht van de adviezen van de Raad van de gelijke kansen voor mannen en vrouwen 19942000. Vrouwenzakenvrouwen. Facetten van vrouwelijk zelfstandig ondernemerschap in Vlaanderen, 1800-2000, onder redactie van Leen van Molle & Peter Heyrman, Bijdragen Museum van de Vlaamse Sociale Strijd nr. 18, uitgegeven in opdracht van de Bestendige Deputatie van de Provincieraad van Oost-Vlaanderen, 2001. Website NIS: http://statbel.fgov.be Website RSVZ: www.rsvz-inasti.fgov.be Wetswijzer Gelijke kansen. Overzicht van wetgeving inzake gelijke kansen voor mannen en vrouwen, Federaal Ministerie van tewerkstelling en Arbeid, uitgevoerd door de Universiteit van Gent in samenwerking met de Raad van de gelijke kansen voor Mannen en Vrouwen, Brussel 1999. www.markantvzw.be
Vanaf 2004
56