Scriptie ingediend tot het behalen van de academische graad van Licentiaat in de Geschiedenis.
Een opening naar nieuwe ruimten: Het mondiale stedennetwerk als alternatief ruimtelijk denkkader voor de sociale wetenschappen? Een evaluatie vanuit een wereld-systeem perspectief.
Gregory Cremmerye
Faculteit: Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep: Geschiedenis Promotor: Prof. Dr. Erik Vanhaute Academiejaar: 2008-2009 Studentennummer: 20020150
Inhoudstafel Inleiding ..................................................................................................................................... 1 Deel 1: Conceptueel Kader ........................................................................................................ 7 Hoofdstuk 1: Een wereld-systeem perspectief ........................................................................... 7 1.1 Inleiding ........................................................................................................................... 7 1.2 Alternatieve maatschappijanalyse .................................................................................... 8 1.3 Kennistheoretisch perspectief......................................................................................... 10 Hoofdstuk 2: Het moderne wereld-systeem ............................................................................. 13 2.1 Kapitalistische wereld-economie ................................................................................... 13 2.2 Staten binnen het moderne wereld-systeem ................................................................... 16 2.2.1 Het interstatelijk systeem ........................................................................................ 16 2.2.2 De staat: actor, medium en site ............................................................................... 17 2.2.3 Functies binnen de kapitaalsaccumulatie ................................................................ 18 2.3 Trends en cycli ............................................................................................................... 18 2.3.1 Structurele trends ..................................................................................................... 19 2.3.2 Cyclische geschiedenis ............................................................................................ 21 Deel 2: Ruimte en de actuele globalisering .............................................................................. 26 Hoofdstuk 3: Ruimte als sociaal product ................................................................................. 26 3.1 Van platform naar product ............................................................................................. 26 3.2 Places en Flows .............................................................................................................. 28 3.3 Schalen ........................................................................................................................... 31 3.4 Ruimte in het moderne wereld-systeem ......................................................................... 32 3.4.1 Kern en periferie...................................................................................................... 32 3.4.2 Een flow van productketens ..................................................................................... 34 3.4.3 De gecommodificeerde ruimte ................................................................................ 35 Hoofdstuk 4: De Actuele Globalisering ................................................................................... 37 4.1 Inleiding ......................................................................................................................... 37 4.2 Globalisering in wereld-systeem perspectief ................................................................. 38 4.2.1 Economische globalisering ..................................................................................... 39 4.2.2 Politieke globalisering ............................................................................................. 41 4.3 Globalisering, neoliberalisme en de natiestaat ............................................................... 43 4.4 Globalisering als discours .............................................................................................. 46
4.5 Globalisering en nieuwe ruimtes .................................................................................... 47 Deel 3: Het ‘mondiaal stedennetwerk’ ..................................................................................... 49 Hoofdstuk 5: Steden en globalisering ...................................................................................... 49 5.1 Inleiding ......................................................................................................................... 49 5.2 Mondiale steden ............................................................................................................. 52 5.2.1 De actuele globalisering volgens Sassen ................................................................. 52 5.2.2 De mondiale stad ..................................................................................................... 56 5.3 Wereldsteden .................................................................................................................. 63 5.3.1 De actuele globalisering volgens Friedmann .......................................................... 63 5.3.2 De Wereldstad ......................................................................................................... 66 5.4 Voorlopige conclusies .................................................................................................... 71 Hoofdstuk 6: Mondiale stedennetwerken ................................................................................. 73 6.1 Inleiding ......................................................................................................................... 73 6.2 Netwerk van mondiale steden ........................................................................................ 74 6.2.1 Structuur van het netwerk ....................................................................................... 74 6.2.2 Evaluatie van het netwerk in wereld-systeem perspectief....................................... 77 6.3 Netwerk van wereldsteden ............................................................................................. 81 6.3.1 Structuur van het netwerk ....................................................................................... 81 6.3.2 Evaluatie van het netwerk als alternatief ruimtelijk denkkader .............................. 85 6.4 De politieke wereldstad .................................................................................................. 87 Besluit....................................................................................................................................... 91 Bijlage 1 ................................................................................................................................... 95 Literatuurlijst ............................................................................................................................ 96
Inleiding I believe we need to 'unthink' nineteenth century social science, because many of its presumptions - which, in my view, are misleading and constrictive - still have far too strong a hold on our mentalities. These presumptions, once considered liberating of the spirit, serve today as the central intellectual barrier to useful analysis of the social world. Immanuel Wallerstein, Unthinking Social Science. The Limits of 19th Century Paradigms.
Probleemstelling Sinds de jaren zestig van vorige eeuw zijn de grondvesten van de sociale wetenschappen in toenemende mate onder vuur genomen. Eén van de meest indringende kritieken is van de hand van Immanuel Wallerstein (1991). Naast de organisatie in verschillende disciplines contesteert hij ook de meest fundamentele veronderstellingen van de sociale wetenschappen. Zo pleit hij voor “questioning one of the bedrocks of our intelligence, our certainties about space and time” (Wallerstein, 1991, p. 148). Om te komen tot coherente kennis over onze sociale werkelijkheid lijkt het bijna onvermijdelijk dat deze kennis geordend moet worden binnen temporele en spatiale denkkaders. Het problematiseren van de ruimtelijke denkkaders van de sociale wetenschap is het onderwerp van deze scriptie. De dominante ruimtelijke voorstelling van de sociale wereld, wat Taylor (2004) een metageografie noemt, is nog steeds deze van het inter-statensysteem. De visuele uitdrukking ervan is de voor ons allen bekende politieke wereldkaart met de afzonderlijk ingekleurde onafhankelijke staten. Het feit dat de landsgrenzen op deze kaarten een gelijkaardige visuele status krijgen als rivieren of kusten duidt er volgens Taylor (2004, p. 184) op dat ze bijna 'natuurlijk' zijn voor ons. Volgens hem komt er echter een einde aan de dominante positie van deze territoriale metageografie. Er zou tegenwoordig een metageografische transitie aan de gang zijn. Deze evolutie, die al een tijdje bezig is, vindt niet enkel plaats binnen de sociale wetenschappen, maar ook binnen het breder populair discours.1 De (natie)staat, als structuur in de sociale werkelijkheid en als concept binnen de sociale wetenschappen, staat dus sinds de jaren zeventig zwaar onder druk. Deze ontwikkeling lijkt parallel te lopen met de opkomst van het begrip globalisering. Dit begrip neemt vandaag de 1
Zo stapte het tijdschrift Foreign Policy voor hun „Globalization Index‟ in 2008 over van een rangschikking gebaseerd op staten naar een opsomming van Global Cities. 1
dag een centrale plaats in zowel in het populaire als het academische discours. Dit is het geval ondanks of juist dankzij het feit dat deze term een vlag is die vele ladingen dekt. De natiestaat als reëel bestaande instelling krijgt vaak het verwijt impotent te zijn in een globaliserende wereld. Enerzijds is er de kritiek dat de natiestaat volgens een maat te klein is om de problemen het hoofd te bieden die de 21ste eeuw zullen kenmerken, gaande van klimaatcrisissen over ontspoorde financiële markten tot internationale terreurnetwerken. Anderzijds worden er vraagtekens geplaatst bij het vermogen om voor de zó noodzakelijke economische groeicijfers in een tijdperk van mondiale competitie te zorgen. Beide kritieken onderschrijven de stelling dat de natiestaat zijn beste tijd al achter zich heeft. Deze kritiek is uiteraard zijn niet neutraal, maar vormt vaak de basis voor economische en politieke projecten die de natiestaat willen omzeilen of afbreken (zie o.a. Brenner & Theodore, 2002). De vermeende actuele globalisering laat ook zijn sporen na in het sociaal-wetenschappelijk discours. Volgens Taylor(1994, p. 16) is “sociale wetenschap in grote mate een schepsel, zoal niet een schepping, van de staten”. Hieruit volgt dan ook dat de sociale wetenschap als “fundamenteel staatsgecentreerde activiteit” kennis produceert die deze specifieke vorm van ruimtelijkheid als onproblematisch uitgangspunt neemt. Wat meteen ook de blijvende kracht van de inter-statelijke metageografie verklaart. In het laatste kwart van de twintigste eeuw werd echter duidelijk dat natiestaten beschouwen als container voor uiteenlopende sociale processen en structuren een belemmering vormt om de sociale werkelijkheid adequaat te analyseren. De vraag naar de schaal waarop verscheidene sociale processen zich ontvouwden werd dan ook een centraal probleem binnen de sociale wetenschappen. In dit kader kunnen we o.a. de ontwikkeling van wereld-systeem analyse plaatsen. Nu de natiestaat van haar voetstuk is gehaald, ziet Taylor (1994) “een opening naar nieuwe ruimten”, anders gezegd de mogelijkheid tot een metageografische transitie. Hoe de nieuwe metageografie er zal uitzien staat echter nog niet vast. Volgens Taylor (2004, p. 193) is een metageografie gebaseerd op een mondiaal stedennetwerk echter een grote kanshebber. Dit zou een positieve evolutie moeten zijn omwille van “de impliciete belofte dat de wereld beter kan begrepen worden doordat gewerkt wordt vanuit een relevanter ruimtelijk denkkader” (Derudder, 2006, p. 4). Het is deze stelling die in de voorliggende scriptie zal worden onderzocht. Levert een (meta)geografie gebaseerd op een mondiaal stedennetwerk daadwerkelijk een beter ruimtelijk denkkader voor de sociale wetenschap? Deze vraag zal worden behandeld vanuit een wereld-systeem perspectief. De opvatting dat er nood is aan een alternatief ruimtelijk denkkader houdt in dat de structuur van het wereld-systeem ingrijpend gewijzigd is. Deze vermeende transformatie kan als een 2
uitwerking van het globaliseringsproces gezien worden. Taylor (1994, p. 24) stelt het als volgt: “Mondialisering betekent eenvoudigweg dat indien de sociale wetenschap haar ruimtelijke basis niet zou herdenken, zij haar legitimiteit zou verliezen als geheel van kennis omtrent onze sociale wereld”. Om na te gaan of vanuit wereld-systeem perspectief het ruimtelijk denkkader van het wereldstedenonderzoek inderdaad adequater is, moeten er twee stappen gezet worden. Eerst moet nagegaan worden wat de ruimtelijke structuur van het wereld-systeem is en hoe dit aan verandering onderhevig is. Daarna moet nagegaan worden hoe het onderzoek naar een mondiaal stedennetwerk erin slaagt om deze theoretisch veronderstelde ruimtelijke structuur van het systeem weergeeft. Vooreerst moet er nagegaan worden wat de relatie is tussen de actuele globalisering en de vermeende ruimtelijke herstructurering van het wereld-systeem. De link tussen deze twee fenomenen is het concept van de sociaal geproduceerde ruimte. Dit betekent dat de ruimtelijke structuur van het wereld-systeem gevormd wordt door de heersende sociale processen binnen dit systeem. De eerste vraag die dan ook beantwoord moet worden is welke processen dit zijn. Met andere woorden er moet nagegaan worden wat de kenmerkende sociale processen van het wereld-systeem. Daarna moet nagegaan worden welke ruimtes deze processen produceren. De laatste vraag die dan aan bod komt is op welke manier de globalisering gezien kan worden als een proces van sociale verandering. Dit probleem kan opgelost worden door het proces van de actuele globalisering te integreren in de cyclische geschiedenis van het wereld-systeem. Het voordeel van deze aanpak is dat er ook meteen een kritische analyse gemaakt wordt van dit proces. De kernvragen zijn hier dan: Hoe nieuw en ingrijpend is dit proces en wat zijn er de belangrijkste kenmerken van. Op het einde van deze eerste stap moeten we een beeld hebben van de wijze waarop er sprake kan zijn van een ruimtelijke herstructurering van het systeem. Met andere woorden hoe de globalisering gezien kan worden als een proces van spatiale transformatie. Dit beeld zal dan gecontrasteerd worden met de bevindingen uit het onderzoek naar de wereldsteden. Hier moet er in eerste instantie worden stilgestaan bij wat de concepten wereldstad en mondiale stad precies beschrijven. Naast de functie en de structuur van deze steden zal in het bijzonder de relatie onderzocht worden tussen hun genese en het actuele proces van globalisering. Deze twee visies op de proces kunnen dan vergeleken worden met de visie die ontwikkeld werd vanuit een wereld-systeem perspectief. Als er hier sprake is van convergentie bestaat er een reële kans dat het ruimtelijk denkkader dat opgebouwd wordt 3
binnen het onderzoek naar een mondiale stedennetwerk inzicht kan verschaffen in de ruimtelijke structuur van het wereld-systeem. Dit onderzoek zal aldus ook geconcludeerd worden. Na een beschrijving van de het netwerk van mondiale steden en het netwerk van wereldsteden zal geëvalueerd worden in hoeverre deze representaties bijdragen tot een beter begrip van de structuur van het moderne wereldsysteem.
Situering van het onderzoek Het beschrijven en verklaren van de sociale werkelijkheid heeft morele en politieke implicaties. Hoe deze realiteit wordt geproblematiseerd kan niet losstaan van een appreciatie ervan. Dit stelt zich nog pertinenter aangezien de sociale wetenschapper deel uitmaakt van zijn onderzoeksobject. Hij/Zij staat bij het problematiseren van de bestaande sociale constructies voor het dilemma om deze te legitimeren of te contesteren. Volgens Taylor (2000, p. 7) gaat het er bij wereld-systeem analyse over “how we conceptualize social change”. Doordat sociale verandering als wenselijk wordt ervaren, is er vanuit de wereld-systeem analyse een bijzondere aandacht voor het produceren van bruikbare kennis voor de sociale strijd. Zo zouden we dit perspectief kunnen omschrijven als een vorm van actiewetenschap. Vooreerst vertrekt men er vanuit een materialistische visie op de maatschappij. De sociale werkelijkheid krijgt vorm doorheen de menselijke interacties en de omgang met de omgeving. Dit menselijk handelen wordt echter gelimiteerd door de materiële situatie waarbinnen het zich ontwikkelt. Dit realistisch uitgangspunt mag zeker niet verward worden met een star deterministisch economisme. Het veronderstelt wel het bestaan van structuren in de werkelijkheid. Deze stelling leidt ons naar de naar de vraag hoe binnen een wereld-systeem perspectief omgegaan wordt met de netelige kwestie van het structuur-agens debat. Van wezenlijk belang is dat er geen complete contradictie wordt gezien tussen deze twee polen. Doom (2008, p. 13) stelt het als volgt: “Het handelingsvermogen slaat op het streven om structuren te behouden of te veranderen. Daarbij zijn de actoren uiteraard bepaald door een globale context (die ze vaak niet kennen) en de articulatie ervan in concrete omstandigheden.”
4
De sociale wetenschappen spelen een belangrijk rol bij de mogelijke maakbaarheid van de maatschappij. Foucault beschreef zichzelf, als een cartograaf die tot taak heeft om de realiteit dusdanig te beschrijven dat het streven naar maatschappelijke verandering ondersteund wordt (Soetaert, 1993, pp. 87-88). Deze politieke stellinginname wordt ook gedeeld door wie een wereld-systeem perspectief in de menswetenschappen voorstaat. Deze invalshoek kan gezien worden als een kritiek aan het adres van de orthodoxe sociale wetenschappen die als systeembevestigend en getypeerd worden. Bij Wallerstein (2004, p. 75) klinkt het zo: “The role of the social sciences was to supply the intellectual underpinnings of the moral justifications that were being used to reinforce the mechanisms of operation of the modern world-system”. Dit uitgangspunt is een pertinent argument om te kiezen voor een alternatieve aanpak. Het wereld-systeem perspectief dient zich aan als een valabele optie.
Aard van het bronnenmateriaal Dit onderzoek is in de eerste plaats een literatuuronderzoek. De selectie van deze literatuur werd uiteraard sterk gestuurd door de probleemstelling. Er is sprake van vier thematische polen. In eerste instantie is er de literatuur die geplaatst kan worden in de traditie van de wereld-systeem analyse. Deze dient om het gehanteerde wereld-systeem perspectief te beschrijven. Daarnaast is de literatuur over de actuele globalisering. Hier werd gekozen voor onderzoek dat te verzoenen is met de premissen van het wereld-systeem perspectief. Een derde pool verzamelt theoretische bijdragen over het concept ruimte als sociaal product. De vierde en grootste pool focust zich op het eigenlijke onderzoek naar het mondiale stedennetwerk. Meer specifiek werden werken uit de bedrijfsbenadering geselecteerd. Deze zijn te herleiden naar twee basis werken. Namelijk dat van Friedmann (1986) en Sassen (2001). Het enige deel van dit onderzoek dat gebaseerd is primaire bronnen betreft een historische analyse van de locatiestrategieën van productieve diensten bedrijven in Brussel. Dit onderzoek maakt gebruik van de openbaar beschikbare (online) informatie over de bedrijfsvestigingen in België die beschikbaar is in een databank van de FOD Economie, nl. De kruispuntbank ondernemen.
5
Structuur van de tekst Deze scriptie is opgebouwd in drie delen die telkens twee hoofdstukken omvatten. In het eerste deel wordt het gehanteerde conceptuele kader dat gepaard gaat met een wereldsysteem perspectief behandeld. Het eerste hoofdstuk bevat een legitimering om dit onderzoek te voeren vanuit dit perspectief. In het tweede deel komen de essentiële kenmerken van het moderne wereld-systeem aan bod die relevant zijn voor dit onderzoek. Deze zijn de kapitalistische wereld-economie, de verschillende functies van staten in deze economie en de structurele geschiedenis van het systeem Het tweede deel wil de relatie tussen de sociale ruimte en het actuele proces van globalisering in kaart brengen. Hoofdstuk drie vat aan met een analyse van het concept sociaal geproduceerde ruimte. Verder komen de geografische concepten space of flows, space of places en ruimtelijke schalen aan bod. Daarna zal de ruimtelijke structuur van het wereldsysteem geanalyseerd worden aan de hand van deze concepten. In hoofdstuk vier staat het concept globalisering centraal. De actuele globalisering zal historisch gekaderd worden binnen de structurele geschiedenis van het wereld-systeem. Verschillende vormen van globalisering zullen dan met elkaar vergeleken worden. Vervolgens zal het verband tussen globalisering, het discours over dit proces en het neoliberalisme geanalyseerd worden. Dit deel wordt dan afgesloten met een synthese van de relatie tussen de bevinden over ruimte als sociaal product en globalisering als intens sociaal proces. In het derde en laatste deel zullen de resultaten van het onderzoek naar het mondiale stedennetwerk geëvalueerd worden. Hoofdstuk vijf focust op de concepten mondiale stad en wereldstad. Voor beide concepten worden de belangrijkste kenmerken opgelijst en besproken. Ook de relatie tussen deze concepten en de hedendaagse globaliseringsgolf zal besproken worden. Dit hoofdstuk rondt af met een voorlopige conclusie met betrekking tot waarde van de besproken concepten voor de ontwikkeling van een ruimtelijke voorstelling van het moderne wereld-systeem. In het laatste hoofdstuk zal dieper ingegaan worden op netwerken die deze steden respectievelijk vormen. Het hoofdstuk eindigt dan met een bespreking van het concept van de politieke wereldstad.
6
Deel 1: Conceptueel Kader The Bibliographic Institute of Brussels exerts chaos too: it has divided the universe into 1000 subdivisions, from which number 262 is the pope; number 282, the Roman Catholic Church; 263, the Day of the Lord; 268 Sunday schools; 298, mormonism; and number 294, brahmanism, buddhism, shintoism and taoism. It doesn't reject heterogene subdivisions as, for example, 179: "Cruelty towards animals. Animals protection. Duel and suicide seen through moral values. Various vices and disadvantages. Advantages and various qualities." Jorge Louis Borges, The analytical language of John Wilkins.
1 Hoofdstuk 1: Een wereld-systeem perspectief 1.1 Inleiding In het hierboven aangehaalde citaat demonstreert Borges (1964, p. 104) gevat dat “obviously there is no classification of the universe that is not arbitrary and conjectural”. Dergelijke geëxpliciteerde vermoedens vormen de theoretische concepten waarmee wetenschappelijke kennis opgebouwd wordt. De gebruikte concepten structureren echter ook onze perceptie van de werkelijkheid en bij gevolg onze capaciteit om erop in te grijpen. Daarom zal ik in dit eerste deel toelichten op welke conceptuele uitgangspunten de verdere analyse geschraagd is. Bij de keuze van een conceptueel kader onderschrijft men een bepaalde intellectuele traditie. Dit betekent dat er andere benaderingen uitgesloten worden. In deze context bestaat het gevaar van totalisme, waarbij vermoedens als zekerheden beschouwd worden. Zo kunnen intern consistente denkkaders ontwikkeld worden die elke correspondentie met de realiteit verliezen. Om dit te vermijden, is een pragmatische instelling aan te raden. Men gebruikt best een conceptueel apparaat dat aansluiting vindt bij het onderzoeksobject. Bovendien moet het besef dat alleen voorlopige conclusies mogelijk zijn deze neiging tot totalisme bedwingen. Dit onderzoek wil nagaan of het ruimtelijk denkkader dat ontwikkeld wordt binnen de discipline van het wereldstedenonderzoek inderdaad een meerwaarde biedt voor de sociale wetenschappen. Deze evaluatie zal gebeuren vanuit een wereld-systeem perspectief. In dit eerste deel zal duidelijk gemaakt worden wat hiermee bedoeld wordt. 7
1.2 Alternatieve maatschappijanalyse Het wereld-systeem perspectief werd initieel ontwikkeld door Immanuel Wallerstein. Dit alternatief perspectief vindt zijn oorsprong in de vaststelling dat de klassieke sociale wetenschappen niet meer in staat waren om adequate kennis te produceren over de sociale werkelijkheid. “World-systems analysts see themselves therefore as engaging in a fundamental protest against the ways in which we have thought that we know the world. But we also believe that the emergence of this mode of analysis is a reflection of, an expression of, the real protest about the deep inequalities of the world-system that are so politically central to our current times” (Wallerstein, 2004, p. xi). Naast een kennistheoretische kritiek is er dus ook sprake van een politieke stellinginname. Voordat daarop dieper ingegaan wordt, is het noodzakelijk om eerst kort het concept „wereldsysteem‟ te bespreken. Binnen het wereld-systeem perspectief wordt de maatschappij, onze sociale werkelijkheid, gedefinieerd als een historisch wereld-systeem. Het begrip systeem heeft hier een specifieke betekenis. Straussfogel (2000) maakt duidelijk wat dit concept inhoudt. Een systeem wordt door haar gezien als een geheel van hiërarchisch en dynamisch met elkaar in verband staande processen, dat op zich over identificeerbare en meetbare kenmerken beschikt. Het bestaan van deze systemen is afhankelijk van de interne conflicterende dynamieken. Dergelijke systemen hebben een min of meer stabiele structuur zo lang er een mogelijke uitweg is voor deze conflicten. Als dit regulerend mechanisme faalt, zal een systeem ofwel desintegreren ofwel transformeren tot een nieuw systeem. Ook de wisselwerking tussen systemen en hun omgeving speelt een essentiële rol in hun bestaan. Hierbij staat de uitwisseling van materie en energie centraal. In het kader van dit onderzoek is het echter niet opportuun om dieper in te gaan op dit specifieke punt. De maatschappij als een dergelijk systeem beschouwen, houdt in dat een bestaande sociale werkelijkheid spatiaal begrensd is. Voor Taylor (2000, p. 19) zijn deze systemen: “(…) defined in concrete terms by the geographical extent of their division of labour. This is the division of the productive and other tasks that are necessary for the operation of the system.” De term historisch wereld-systeem impliceert echter ook dat er sprake is van een eindige temporaliteit voor een bepaalde maatschappij. Om het probleem van de bestaanstermijn van 8
een wereld-systeem te behandelen is het concept systemische logica noodzakelijk. Straussfogel (2000, p. 176) definieert dit begrip als volgt: “In world-systems theory, the concept of “systemic logic” denotes the specific functional principles of a world-system.” Elk wereld-systeem heeft een bepalend kenmerk. Bij het huidige moderne wereld-systeem is dit de kapitalistische accumulatiewijze. Zolang deze differentia specifica het dominante proces blijft, is er sprake een zich ontwikkelend systeem. Wanneer dit echter niet langer het geval is hebben we te maken met een ander, een nieuw systeem. Deze overgang wordt ingeluid met een systemische crisis. Binnen dit perspectief wordt het wereld-systeem naar voor geschoven als de eigenlijke analyse-eenheid van de sociale wetenschappen. Deelprocessen binnen het systeem dienen altijd geanalyseerd te worden binnen de context van de ontwikkeling van het gehele wereldsysteem. Deze holistische visie heeft gevolgen voor de beoefening van de sociale wetenschappen. Wie werkt vanuit een wereld-systeem perspectief onderschrijft de stelling dat de kennis die geproduceerd wordt in de verschillende sociaal wetenschappelijke disciplines niet volstaat om de sociale werkelijkheid adequaat te verklaren (Wallerstein, 1991). Voor Taylor (2007, p. 33) is dit een argument “for a single geohistorical social science”. In deze scriptie wordt specifiek nagegaan hoe het onderzoek naar een mondiaal stedennetwerk hiertoe iets bijdraagt. Bondig samengevat steunt het hanteren van een wereld-systeem perspectief op volgende premissen: “World-systems analysis was an attempt to combine coherently concern with the unit of analysis, concern with social temporalities, and concern with the barriers that had been erected between different social science disciplines” (Wallerstein, 2004, p. 16). Omdat het niet volstaat te stellen dat deze werkwijze de handigste manier is om de sociale werkelijkheid te ordenen en te begrijpen, zal nu aangegeven worden waarom het kennistheoretisch een gelegitimeerde aanpak is. De politieke/morele keuze voor dit perspectief werd al besproken in de algemene inleiding.
9
1.3 Kennistheoretisch perspectief Naast een morele motivering valt ook vanuit kennistheoretisch oogpunt de keuze voor dit perspectief te verdedigen. De kracht die schuilt in een wereld-systeem perspectief is de holistische visie op de werkelijkheid die tevens ruimte laat voor het bestuderen van deelprocessen. Met andere woorden leidt dit tot een hoger niveau van kennisproductie. Dit voordeel kristalliseert zich rond een drietal punten, zijnde een relevant ruimtelijk kader, een historisch perspectief en de mogelijkheid om de complexiteit van de sociale werkelijkheid te incorporeren. Ten eerste wordt er gewerkt vanuit een relevanter ruimtelijk kader. Het wereld-systeem in haar geheel is de voornaamste schaal die geanalyseerd dient te worden. Deze ruimte is echter dynamisch. De geografische omvang van deze schaal is afhankelijk van de algemene ontwikkeling van het systeem. Tegenwoordig omvat het moderne wereld-systeem de hele wereld. Dit betekent niet dat ondergeschikte schalen onbelangrijk zijn. Deze indruk krijgt men wel soms bij het overschouwen van het werk van wereld-systeem analytici. Net zoals de schaal van het moderne wereld-systeem geproduceerd wordt door de globale processen van kapitaalsaccumulatie, worden een veelheid aan andere schalen geproduceerd door deze en andere sociale processen.2 Bovendien staan deze processen/schalen in een dialectische relatie tot het overkoepelende systeem. Dat een dergelijke ruimtelijke representatie een zinvolle aanpak is, wordt het best door Taylor verduidelijkt. Wanneer hij zich afvraagt hoe hij de teloorgang van het Britse Imperium sinds het einde van de 19de eeuw moet verklaren beseft hij dat de meer traditionele visie, waarbij de wereld gezien wordt als een verzameling onafhankelijke maatschappijen die ongeveer samenvallen met de bestaande landen, tekort schiet. Hij komt tot de conclusie dat “a particular change in one of those countries can be fully understood only within the wider context that is the modern world-system” (Taylor, 2000, p. 6). Het feit dat ook het wereldstedenonderzoek het dominante staatsgecentreerde ruimtelijk kader verwerpt, is van bijzonder belang voor mijn onderzoek. Het is een aanwijzing dat de conceptualisatie van de sociale ruimte binnen dit onderzoeksveld interessant kan zijn voor wie werkt vanuit een wereld-systeem perspectief. Ten tweede vertrekt wereld-systeem analyse vanuit een historisch perspectief. In de traditie van Fernand Braudel wordt er eerder aandacht geschonken aan de longue durée dan aan de histoire événementielle (Wallerstein, 2004, p. 35) Dit betekent dat de structurele tijd, de
10
geschiedenis
van
de
structuren,
centraal
staat.
In
ons
geval
is
dit
de
ontwikkelingsgeschiedenis van het moderne wereld-systeem. Naast deze structurele trend is er ook sprake van een cyclische geschiedenis. Hiermee worden de opeenvolgende fasen in de evolutie van het systeem bedoeld. Het is de geschiedenis van een sequentie van periodes van expansie en stabilisatie van het systeem. Deze wijze om de sociale werkelijkheid te historiseren heeft volgens Braudel twee grote voordelen. Het vermijdt een episodische geschiedschrijving die feitelijk niet meer is dan “dust in a double sense: (…) it spoke about ephemeral phenomena; and (…) it got into our eyes, preventing us from seeing the real underlying structures” (Wallerstein, 2004, p. 15). Anderzijds betekent dit echter ook dat men zich niet moet bezondigen aan een universalistisch verdict omtrent het menselijke zijn. Dit is vaak wel het geval bij ahistorische nomothetische sociale wetenschappen. Wetmatigheden binnen het systeem kunnen echter wel onderzocht worden. Dit perspectief raadt ons dus aan om specifieke (actuele) historische ontwikkelingen steeds te contextualiseren binnen de structurele en cyclische geschiedenis van het systeem. Dit is dan ook wat in dit onderzoek gedaan zal worden met het proces van de actuele globalisering. Dit is aangewezen omdat binnen het onderzoek naar een mondiaal stedennetwerk de globalisering als cruciaal en invloedrijk wordt ervaren (zie o.a. Taylor e.a., 2007, pp. 13-18 ). Ten slotte is wereld-systeem analyse een perspectief dat ons in staat stelt om met de complexiteit van de maatschappij om te gaan. Binnen de (sociale) wetenschappen is het uitgangspunt, geassocieerd met het scheermes van Ockham, dat je een verklaring zo simpel mogelijk moet houden gemeengoed. Saey (2007, p. 304) vraagt zich af of het hier om een cognitief dan wel een esthetisch criterium gaat. Hij pleit voor wat hij een „postparadigmatische‟ praktijk noemt. Hierbij wordt Ockham op zijn kop gezet. Het uitgangspunt luidt nu: “do not leave out any of the conditions needed for a satisfactory explanation of what you are studying” (Saey, 2007, p. 303). De holistische aspiraties van het wereld-systeem perspectief staan hiermee in verband. Bij de analyse van een bepaald proces dient er steeds aandacht te zijn voor gerelateerde processen en het overkoepelende systeem. Daarnaast verdwijnt bij dit perspectief het probleem van het zoeken naar niet verder te herleiden concrete objecten die de basis moeten vormen van de analyse. “The system approach completely redefines the concept of object. We apply the term object to any system of processes just as long as it pays to do so” (Blaut, 1962, p. 2 geciteerd in Saey, 2007, p. 300). Dit betekent dat allerlei processen of relaties als onderzoeksobject kunnen fungeren 2
In het derde hoofdstuk zal dieper ingegaan worden op de betekenis van deze productie van ruimtelijkheid. 11
zonder dat ze gereïficeerd worden. Er moeten hierbij wel twee zaken opgemerkt worden. Ten eerste betekent het hanteren van een wereld-systeem perspectief niet het einde van het reductionisme binnen de sociale wetenschappen. Dit zou een onbereikbare doelstelling zijn. Bovendien valt er vanuit didactisch oogpunt wel te pleiten voor enige vorm van reductionisme zolang de geproduceerde kennis gecontextualiseerd wordt binnen het algemene kader van de sociale wetenschappen. Ten tweede impliceert een wereld-systeem perspectief dat om op een diepgaande wijze de relaties tussen de deelprocessen binnen een systeem te bepalen een unidisciplinaire aanpak te verkiezen valt boven een multidisciplinaire. Nu ik gemotiveerd heb waarom wereld-systeem analyse een legitieme benadering is voor een sociale wetenschapper, zal ik in het volgende hoofdstuk de voor dit onderzoek belangrijkste uitgangspunten van dit perspectief behandelen. Er zal nagegaan worden welke gedaante het moderne wereld-systeem aanneemt en hoe dit constant aan veranderingen onderhevig is.
12
2 Hoofdstuk 2: Het moderne wereld-systeem 2.1 Kapitalistische wereld-economie Binnen het wereld-systeem perspectief zal onze sociale werkelijkheid geconcipieerd worden als een kapitalistische wereld-economie. Het werk van o.a. Wallerstein (2004) en Arrighi (1994) zal hierbij eerder als wegwijzer dienen dan als een gedetailleerde routebeschrijving. Wallersteins concept wereld-economie vindt zijn oorsprong bij Braudel (économie-monde). Het is de beschrijving van een economische ruimte die als een wereld op zich, als een systeem, functioneert. Deze economische ruimte is tegenwoordig globaal in omvang. In de meest abstracte bewoording is het moderne wereld-systeem een “wereldeconomie met een interstatelijk systeem als superstructuur” (Doom, 2008, p.4). Het is door de aanwezigheid van dit interstatelijk systeem dat een wereld-economie zich onderscheidt van een wereld-rijk. Bij een wereld-rijk wordt het systeem geregeerd door één politieke autoriteit. Er is dus sprake van een andere systemische logica. Straussfogel (2000, p. 176) stelde al dat binnen de wereld-systeem analyse het concept van systemische logica verwijst naar de specifieke functionele principes van het wereld-systeem. Bij een wereldeconomie is dit niet een politieke, maar een economische logica. Voor het moderne wereldsysteem is dit een kapitalistische logica. Wallerstein (2003, pp. 13-14) beschrijft deze logica als volgt: “What distinguishes the historical social system we are calling historical capitalism is that in this historical system capital came to be used (invested) in a very special way. It came to be used with the primary objective or intent of self-expansion. In this system, past accumulations were „capital‟ only to the extend they were used to accumulate more of the same.” Kenmerkend voor deze logica is dat “it serves the interest of capital and elite groups who opt into it” (Dodgshon, 1993, p. 35 geciteerd in Doom, 2008, p. 5). De “raison d‟être” van het modern wereld-systeem is dus het streven naar “the endless accumulation of capital” (Wallerstein, 2003, p. 142). Met de term kapitalisme wordt een systeem beschreven waar deze activiteit voorrang krijgt op alle andere maatschappelijke aspiraties. Het is noodzakelijk om nog even stil te staan bij de verschijningsvormen van het reëel bestaand kapitalisme. Zoals bij Braudel wordt het kapitalisme hier gezien als een “système de contre-marché”. Deze bijzondere definitie ontlokte bij Wallerstein (1991, p. 344) de reactie dat “Braudel viewed 13
capitalism in a way that, in the eyes of most of his colleagues, could only be termed seeing it „upside down‟”. Er moet dus een onderscheidt gemaakt worden tussen de sfeer van het kapitalisme en die van de markten. Deze markten worden gekenmerkt door een vrije competitie. Zoals de theorie van vraag en aanbod omschrijft, volgt hieruit een neerwaartse druk op de prijzen en bijgevolg ook op de winstmarges. Typische voorbeelden van deze markten zijn de meeste arbeidsmarkten en dus ook een reeks personele diensten, maar ook kleine handelaars van al dan niet zelf geproduceerde goederen bevinden zich in dergelijke markten. De gangbare visie op economie en kapitalisme vindt zijn oorsprong in deze markten. Het is immers op basis van “the easily observed processes that took place within them that the language of economic science was originally founded” (Wallerstein, 1991, p. 355). Dat dit een vergissing is, volgt uit de vaststelling dat kapitalisme “the zone of exceptional profits" is (p. 355). De logische conclusie is dan ook dat de winstdrukkende marktprincipes hier niet werkzaam zijn. Eerder dan deze situatie toe te schrijven aan het falen van de markt wordt dit gezien als het bewijs van een op zichzelf bestaand systeem, namelijk “true capitalism”. The endless accumulation of capital kan niet maximaal bewerkstelligd worden binnen een context gereguleerd door vrije competitie. De regulering via marktprincipes is binnen het kapitalisme vervangen door een regulering op basis van macht. Het streven naar een eindeloze accumulatie creëert een veelheid aan conflicten binnen het wereld-systeem. Deze conflicten kunnen herleid worden tot twee grote varianten. Enerzijds is er het conflict tussen kapitalisten onderling, die met elkaar concurreren op het vlak van de kapitaalsaccumulatie. Anderzijds is er strijd tussen het kapitaal en de arbeiders om de geproduceerde meerwaarde. De vooropgestelde winstmaximalisatie concretiseert zich dus op drie vlakken: het klassieke conflict tussen arbeid en kapitaal, monopolies en de externalisatie van kosten. Bij een klassieke marxistische maatschappijanalyse wordt het kapitalisme voorgesteld als een economisch systeem waarbij kapitalisten teren op de uitbuiting van de arbeidersklasse. Onder een licht aangepaste vorm wordt dit uitgangspunt geïncorporeerd binnen Wallersteins wereldsysteem perspectief. De individuele kapitalist streeft ernaar om het loon van zijn werknemers zo laag mogelijk te houden. Dit loon wordt enerzijds bepaald door de algemene situatie van de arbeidsmarkt en anderzijds door de politieke krachtsverhouding tussen de klassen. Deze krachtsverhoudingen uiten zich onder andere in de staatsstructuren. Ook het type werknemer heeft invloed op de loonsvorming. Natuurlijk is er een verschil tussen geschoolde en ongeschoolde arbeid. Er bestaat echter nog een belangrijkere differentiatie. Het is deze tussen werknemers die volledig afhankelijk zijn van hun loon (proletariërs) en diegenen waarbij dit niet het geval is. Deze laatste bevinden zich in semi-proletarische huishoudens. Aangezien ze 14
nog over andere inkomensbronnen beschikken, is hun minimaal aanvaardbare bezoldiging lager. Wallerstein (2003, p. 27) maakt dan ook de volgende opmerking: “No wonder then, as a general rule, that any employer of wage-labour would prefer to have his wage-workers located in semi-proletarian rather than in proletarian households.” Tijdens een neerwaartse economische conjunctuur gaan de werkgevers zelf actief op zoek naar deze arbeiders. De zoektocht naar goedkopere arbeid is een belangrijke verklaring voor de geografische expansie van het moderne wereld-systeem. Een andere strategie om succesvol te zijn binnen dit systeem is om een monopolistische, in de praktijk vaak een oligopolistische, positie te gaan bezetten. Dit is wat Braudel bedoelt als hij het heeft over het kapitalisme als système de contre-marché. Deze niet-competitieve markten met hun hoge winstopportuniteiten hebben natuurlijk de neiging om zichzelf te ondergraven: “monopolistic practice and competitive motivation have been a paired reality of historical capitalism. In such circumstances, it is evident that no specific pattern linking the productive process could be stable. Quite the contrary: it would always be in the interest of a large number of competing entrepreneurs to try to alter the specific pattern of given time-places” (Wallerstein, 2003, p. 34). De niet-competitieve markten oefenen dus een aantrekkingskracht uit op andere kapitalisten. Dit proces leidt uiteindelijk tot het uithollen van het oligopolistisch voordeel en bijgevolg tot een dalende winstmarge. Dit leidt ertoe dat bepaalde economische activiteiten na een tijd niet meer de noodzakelijke winst opleveren en overgelaten worden aan de wetten van de markt. Bij het binnenbreken of in stand houden van monopolies speelt politieke macht een rol. Een voor de hand liggend voorbeeld is de patentwetgeving. Een laatste manier om de winsten te maximaliseren is de noodzakelijke productiekosten beperken door ze te externaliseren. Eenvoudig gesteld: anderen laten opdraaien voor de uitgaven. Wallerstein (2004, p. 81-82) behandelt deze strategie voornamelijk vanuit ecologisch oogpunt. Zo ziet hij dat bedrijven “the costs of disposal of waste (especially toxic materials), the costs of renewing raw materials, and what are generically called infrastructural costs” trachten te externaliseren. Ik stel voor om daar nog de categorie van de sociale kosten aan toe te voegen. Abstract gesteld, zijn dit de uitgaven om de arbeidersklasse te reproduceren. Dit gaat van aanvullende/vervangende inkomens, over onderwijs tot ordehandhaving en gezondheidszorg. De rol die staten hierbij spelen kan niet onderschat
15
worden. Voor de individuele kapitalist is het niet relevant of deze lasten gedragen worden door een ander segment van de kapitalistische klasse, het collectief of toekomstige generaties. In de drie beschreven interdependente strategieën speelt het politieke, in het bijzonder in haar geformaliseerde vorm van een interstatensysteem, een belangrijke rol. Dit wordt in het volgende deel geanalyseerd. Daarna zal de historische ontwikkeling van het systeem benaderd worden vanuit structurele trends en waarneembare cyclische evoluties.
2.2 Staten binnen het moderne wereld-systeem 2.2.1 Het interstatelijk systeem
De wereld opvatten als een wereld-economie betekent niet dat het belang van politieke processen geminimaliseerd wordt. Integendeel, deze politieke processen zijn cruciaal en onontbeerlijk voor de werking van het systeem. “A defining feature of a world-economy is that it is not bounded by a unitary political structure. Rather, there are many political units inside the world-economy, loosely tied together in our modern world-system in an interstate system” (Wallerstein, 2004, p. 23). Deze verdeelde politieke structuur is niet enkel een kenmerk van, maar ook een conditio sine qua non voor het bestaan van een kapitalistisch economisch systeem. Er zijn twee logica‟s te onderscheiden binnen deze context: deze van de kapitaalsaccumulatie en deze van de (statelijke) machtsaccumulatie. Arrighi (1994, p. 86) stelt vast dat dit tweede streven ondergeschikt is geraakt aan het eerste: “… a situation has arisen in which in order to succeed in the pursuit of power governments must be leaders not just in processes of state-making and war-making but in processes of capital accumulation as well.” In een situatie van een eengemaakte politieke structuur, een wereld-rijk, zou het machtsstreven primeren. Het bestaan van een interstatelijk systeem is echter niet enkel een voorwaarde voor, het faciliteert ook het functioneren van, de wereld-economie. Deze structuur speelt een stabiliserende rol op sociaal-politiek vlak. Dit argument steunt op twee vaststellingen. Enerzijds “that inequality between countries is a far more important component of total world income inequality than inequality within countries” (Arrighi, 2003, 16
p. 5). Anderzijds dat politieke actie van onderuit zelden het niveau van de nationale staten overstijgt (Taylor, 2000, p. 46). Door de intra-statelijke ongelijkheid enigszins in te tomen, beperkt men voor een deel de revolutionaire capaciteit van de globale arbeidersklasse. Dit gegeven dienen we te analyseren binnen het conceptuele kader van de kern-periferie opdeling.3 Het bestaan van meerdere politieke entiteiten versterkt ook de onderhandelingspositie van de kapitalistische klasse. Omwille van o.a. hun kapitaalsmobiliteit kunnen ze staten steeds aanzetten om bepaalde belangen te laten voorgaan op andere. De dreiging van het herlokaliseren van productie-eenheden is in deze context een overtuigend argument.
2.2.2 De staat: actor, medium en site
Het is nu duidelijk dat staten een belangrijke rol spelen binnen het moderne wereldsysteem. Voordat deze functies besproken worden is het echter aangewezen om het concept staat te gaan definiëren. Drie verschijningsvormen van de staat zullen behandeld worden. Deze zijn de staat als actor, de staat als medium en de staat als site. Deze categorisering wordt ontleend aan het werk van Brenner (1999). Binnen het interstatelijke systeem wordt een staat gelegitimeerd als actor wanneer diens soevereiniteit erkend wordt. In theorie betekent dit onafhankelijkheid bij interne aangelegenheden en een evenwaardige positie op internationaal vlak. De aard van het moderne wereld-systeem verstoort echter dit ideaalbeeld. Zo zijn er sterke staten (in het bijzonder de hegemoon) die hun soevereiniteit krachtiger kunnen laten gelden dan zwakkere staten. Dit machtsonevenwicht is structureel (Taylor, 2000, p. 34). Een bijkomende opmerking is dat de kapitalistische klasse zich er steeds voor zal hoeden dat er een bepaalde staat te machtig wordt. Een dergelijke situatie zou hun belangen danig kunnen schaden (Arrighi, 1994, p.76). De geschiedenis van het historisch kapitalisme wijst echter uit dat staten één van de belangrijkste actoren zijn binnen dit systeem (Wallerstein, 2004, p. 38). In het staatsapparaat is er een bepaalde machtsconcentratie vervat. Dit verklaart dan ook de politieke strijd om de staat te controleren. Het doel hiervan is dan steeds om het als middel aan te wenden om bepaalde belangen te behartigen. Deze krachtmeting woedt zowel tussen 3
In hoofdstuk 3 zal verder ingegaan worden op de kern-periferie structuur van het modern wereldsysteem. 17
als binnen de klassen. Wallerstein (2003, 2004) benadrukt dat deze politieke strategie niet de aangewezen manier is om tot systemische verandering te komen. Het controleren van de staat blijft echter van essentieel politiek, sociaal en economisch belang. Ten slotte is de staat een site van uiteenlopende sociale processen. Het zijn deze processen die bepalen welke gedaante een staat aanneemt. Ze beïnvloeden de structuur en het functioneren van de staat. Deze sociale interacties bevinden zich niet enkel op de statelijke schaal. Ook sub-
en
supra-statelijke
processen
zijn
cruciaal.
Zowel
globale
economische
herstructureringen of geopolitieke ontwikkelingen als regionale evoluties hebben hun weerslag op het statelijk niveau. Dit is niet enkel in het actuele tijdsgewricht het geval. Dit is altijd zo geweest. De hier besproken verschijningswijzen van de staat zijn steeds simultaan aanwezig en hebben een continue invloed op elkaar. De functionele rollen die staten spelen binnen het proces van kapitaalsaccumulatie zullen in het volgende deel aan bod komen.
2.2.3 Functies binnen de kapitaalsaccumulatie
Er werd al vermeld dat staten een belangrijke rol spelen in het proces van kapitaalsaccumulatie. In wat volgt zullen enkele van deze functies besproken worden. Wat volgt steunt in grote maten op Wallerstein (2003, pp. 48-56). Dit thema zal echter niet exhaustief behandeld worden. Enkel de belangrijkste functies in het kader van dit specifieke onderzoek komen aan bod. Vooreerst beschikken staten over de mogelijkheid om belastingen te heffen. Daarnaast hebben ze ook de bevoegdheid over de herverdeling van deze middelen. Deze belastingen zullen vaak een deel van de kapitalistische klasse benadelen, tezelfdertijd wordt een ander segment van de kapitalisten relatief gezien bevoordeeld. Hoe deze inkomsten worden aangewend heeft ook gevolgen voor de winstmaximalisatie. Subsidies en openbare consumptie zijn een rechtstreekse steun aan bepaalde economische agenten. Het eerder besproken externaliseren van kosten kan ook in deze context gezien worden als “the principle of the individualization of profit but the socialization of risk” (p. 54). Bail-outs hebben een lange geschiedenis in het historisch kapitalisme.
18
Staten meten zich ook het recht aan “to determine the rules governing the social relations of production within their territorial jurisdiction” (p. 51). Dit slaat uiteraard niet enkel op de loonpolitiek. Toch zijn het de lonen die hier centraal staan als belangrijke kost voor de kapitalistische ondernemingen. Zo heeft o.a. de regulering van de arbeidsmobiliteit, arbeidscondities, … hierop invloed. Bij het handhaven van een bepaalde historische sociale verhouding mag men ook de rol van het repressieve staatsapparaat niet uit het oog verliezen. Deze sociale regelgeving heeft ook invloed buiten de staatsgrenzen. Deze neemt evenredig toe met de kapitaals- en arbeidsmobiliteit. De jurisdictie op het niveau van de staten zal dus nooit echt onafhankelijk zijn van de werking van het overkoepelend wereld-systeem. Een laatste wijze waarop staten van belang zijn bij de kapitaalsaccumulatie is hun invloed op monopolies. Zo kan een mercantilistische politiek prille binnenlandse monopolies beschermen. Machtige gevestigde monopolisten hebben dan weer baat bij een vrijere markt aangezien instapkosten voor mogelijke concurrenten te hoog zijn. De staat als beheerder van territoriale grenzen is hierbij erg invloedrijk. Ook het toekennen van patenten moet in deze context gezien worden. Deze invloed is echter eindig want: “over time, every quasi-monopoly is undone by the entry of further producers” (Wallerstein, 2004, p. 27). Samenvattend kan dus gesteld worden dat staten binnen het modern wereld-systeem een sleutelpositie bekleden op het vlak van de regulering van de accumulatieprocessen. De evolutie van deze monopolies en hun invloed op de dynamische ontwikkeling van het wereldsysteem vormen het onderwerp van het volgende stuk.
2.3 Trends en cycli 2.3.1 Structurele trends
In deze scriptie zal de actuele globalisering geconcipieerd worden als de uitwerking van een crisis van de wereld-economie. Het is de bedoeling om hier eerst een historisch kader te schetsen om later de hedendaagse ontwikkelingen te kunnen analyseren. Systemen hebben per definitie een eindig leven. Het is hier de bedoeling om langetermijn ontwikkelingen (trends) vast te stellen die aantonen dat de systemische logica van het moderne wereld-systeem uiteindelijk tegen zijn eigen grenzen moet botsen. Anders gesteld, aangeven dat de endless accumulation of capital een eindig proces is. Er zijn verschillende 19
trends aan te wijzen die dit proces op lange termijn hypothekeren. Voorbeelden hiervan zijn de afnemende draagkracht van het ecosysteem, de toenemende macht van bepaalde staatsstructuren en de oplopende loonkosten. Het is dit laatste voorbeeld dat hier verder uitgewerkt zal worden. Loonkosten hebben een directe invloed op de winsten. Om de kapitaalsaccumulatie te garanderen is het dus aangewezen om deze kosten zo laag mogelijk te houden. Hierboven werd al aangegeven dat omwille van dit feit semi-proletarische werkkrachten erg in trek zijn. Het probleem voor de kapitalistische klasse is nu juist dat deze arbeiders de neiging hebben om te streven naar een verdere commodificatie van hun arbeidspotentieel (Wallerstein, 2003, p. 36). Ze wensen zich te proletariseren en dit proces verhoogt de loonkosten. In een stijgende economische conjunctuur, wanneer de winsten sneller groeien dan de lonen, is dit maar een miniem probleem. Bij een stagnerende fase wordt de kapitaalsaccumulatie wel aangetast. De historische reactie tijdens deze periodes is dan steeds een verdere geografische expansie van het wereld-systeem geweest. Productieprocessen die leden onder te hoge loonkosten werden gerelokaliseerd
naar
plaatsen
met
een
nog
niet
aangeboord
semi-proletarisch
arbeidspotentieel. Uit de vaststelling dat de aarde ruimtelijk begrensd is en het vermoeden dat er geen omgekeerde ontwikkeling mogelijk is van proletarische naar semi-proletarische werkkrachten volgt de conclusie dat deze trend op een grens stuit van de kapitalistische logica. Wallerstein (2003, pp. 42-43) gaat er dan ook van uit dat: “(…) the historical system of capitalism has, after four to five hundred years of flourishing, finally come into structural crisis”. Zonder dit geloofspunt te onderschrijven, kan gesteld worden dat zijn omschrijving van de structurele trends binnen de hier ontwikkelde analyse geïncorporeerd kan worden. De vraag hoe het systeem met haar inherente contradicties omgaat, is voor dit onderzoek echter veel interessanter. De zichzelf liquiderende monopolies staan hierbij centraal. Ze vormen een recurrent en cyclisch proces.
20
2.3.2 Cyclische geschiedenis Logistics en Kondratieff-golven
Een cyclische geschiedenis veronderstelt regelmatige recurrente processen. Hoewel er waarschijnlijk meerdere van dergelijk processen bestaan, moet er hier gefocust worden op deze die typisch zijn voor het moderne wereld-systeem. Ze moeten dus betrekking hebben op de typische vorm van kapitaalsaccumulatie binnen het historisch kapitalisme. Hierboven werd de link tussen de zoektocht naar goedkope arbeid, de geografisch expansie van het wereldsysteem en dit streven naar kapitaalsaccumulatie reeds aangehaald. De hier gepresenteerde cyclische ontwikkeling van het systeem zal zich echter baseren op de opeenvolgende gemonopoliseerde economische sectoren. Zowel Wallerstein (2004) als Taylor (2000) relateren dit proces aan de logistics en Kondratieff-golven. Deze golven zijn de weergave van evoluties van uiteenlopende economische fenomenen (Taylor, 200, p. 14). Een afzonderlijk golf bestaat uit een A en B fase. De A fase is er één van groei, de B fase geeft een stagnatie weer. Deze stagnatie is een rechtstreeks gevolg van het succes tijdens de A fase. Wanneer bepaalde productieprocessen erg winstgevend zijn (dit zijn de monopolies waarvan eerder sprake was) trekken ze steeds meer kapitaal aan. Dit doet de competitie toenemen waardoor de winsten zullen dalen (dit is de B fase). Taylor beschrijft dit als een overproductie-crisis (p. 16). Tijdens deze fase zal het productieproces gereorganiseerd worden. Daarnaast zullen nieuwe monopolies ontwikkeld moeten worden om verdere kapitaalsaccumulatie mogelijk te maken. Deze opeenvolgende evoluties zouden dus de verklaring zijn voor de cyclische ontwikkeling van het moderne wereld-systeem. Arrighi (1994) stelt echter dat de logistics en de Kondratieff-golven geen informatie bevatten over de werking van het historisch kapitalisme (p. 7). Hij kan tot deze conclusie komen omdat hij zoals Braudel een onderscheid maakt tussen de sfeer van het kapitalisme en die van de economie (de competitieve markten). Arrighi‟s redenering lijkt te impliceren dat de logistics en Kondratieff-golven de toestand beschrijven van deze competitieve markten, of in elk geval de evoluties in deze sfeer incorporeren. Zo wijst hij op het feit dat het cyclische ritme al lang vóór het ontstaan van het moderne wereld-systeem waar te nemen valt (p. 8). Arrighi pleit dus voor een alternatieve conceptualisering van het cyclisch evoluerend kapitalistisch accumulatieproces. Dit proces beschrijft hij aan de hand van zijn systemische accumulatiecycli. 21
Systemische accumulatiecycli Arrighi‟s conceptualisatie steunt op Braudels visie op de geschiedenis van het kapitalisme. “Let me emphasize the quality that seems to me to be an essential feature of the general history of capitalism: its unlimited flexibility, its capacity for change and adaptation” (Braudel, 1982, p. 433 geciteerd in Arrighi, 1994, p. 4). Dit uitgangspunt moet ons ervoor behoeden dat we ons blind staren op een historisch specifieke verschijningsvorm van het accumulatieproces. Bij de Kondratieff-golven prevaleren er echter wel bepaalde productieprocessen. Het punt is dat naast de productie en handel van goederen er een bijkomend circuit is voor kapitaalsaccumulatie, namelijk de financiële markten. Een bedreven kapitalist zal dus niet blijvend investeren in stagnerende sectoren, maar zijn kapitaal heroriënteren. Hoe dit in zijn werk gaat, verklaart Arrighi (1994, p. 5) aan de hand van Marx‟ MCM´ formule: “Money capital (M) means liquidity, flexibility, freedom of choice. Commodity capital (C) means capital invested in a particular input-output combination in view of a profit. Hence, it means concreteness, rigidity, and a narrowing down or closing of options. M´ means expanded liquidity, flexibility, and freedom of choice.” De C variant van investeringen renderen zolang er sprake is van een gemonopoliseerde context. In een situatie waarin competitie heerst, zal elke verdere investering de winstopportuniteiten in gevaar brengen. Dit is het spook van de overproductie, feitelijk overinvestering. Zoals eerder werd gezien, is dit het lot van elk monopolie. Bij gebrek aan andere C varianten zal het kapitaalsoverschot aangewend worden via de MM´ formule. Dit zijn investeringen in wat tegenwoordig de FIRE sector wordt genoemd.4 Deze sector is echter uiterst volatiel; zowel grote winsten als verliezen liggen in het vooruitzicht. Deze instabiliteit en het gebrek aan meerwaardeproductie zijn er de oorzaak van dat deze investeringsvariant het systeem niet langdurig kan schragen. Bovendien is het niet zo dat deze strategie de vorige vervangt. Het is een aanvullend circuit voor kapitaalsoverschotten. Het aggregaat van deze collectieve kapitalistische acties leidt dan tot een cyclische evolutie van de wereld-economie. Naar analogie met de kapitaalsformule bestaan Arrighi‟s systemische cycli uit een MC en CM´ fase. Hij vat zijn model als volgt kort samen: 4
FIRE: Finance, Insurance en Real Estate. 22
“The difference is that what „develops‟ in our model is not a particular industry or national economy but the capitalist world-economy as a whole over its entire lifetime. Thus, (MC) phases of material expansion will be shown to consist of phases of continuous change, during which the capitalist world-economy grows along a single developmental path. And (CM´) phases of financial expansion will be shown to consist of phases of discontinuous change during which growth along the established path has attained or is attaining its limits, and the capitalist world-economy „shifts‟ through radical restructurings and reorganizations onto another path” (Arrighi, 1994, p. 9). Tegenwoordig bevindt/bevond het wereld-systeem zich in zo een fase van financiële expansie gekenmerkt door discontinue verandering. Verder meent Arrighi dat deze fasen van expansie en herstructurering vorm krijgen “under the leadership of particular communities and blocs of governmental and business agencies” (p. 9). In zoverre dat dit betekent dat er bepaalde groepen in de samenleving beter gepositioneerd zijn om dergelijke ontwikkelingen te beïnvloeden, kan ik hem hier bijtreden. Toch heerst de indruk dat Arrighi‟s stelling neigt naar een soort van complottheorie. Dit strookt echter niet met de eerder beschreven structuralistische visie op de maatschappij die hier aangehangen wordt. Dit doet echter geen afbreuk aan de inzichten die deze systemische accumulatiecycli opleveren. “The cycles and trends can now be understood as the regulatory mechanisms that have served to maintain and perpetuate the capitalist world-economy” (Straussfogel, 2000, p. 176). Bij de grafische weergave van deze processen maken de eerder vermelde golven plaats voor een voorstelling gebaseerd op S-vormige cycli (zie afbeelding 1). Samen vormen deze cycli een soort van glooiende opgaande trap (zie afbeelding 2). Wat deze grafieken voorstellen? is het verloop van de kapitaalsaccumulatie doorheen de tijd. Het eerste deel van de cyclus, dat overeenkomt met de periode van materiële expansie, vertoont een exponentiële groei. Bij het tweede deel valt er een bifurcatie op te merken. De materiële expansie gaat door op een veel lager tempo. Het is de financiële expansie die erboven op komt die zorgt voor de voortgezette kapitaalsaccumulatie. De processen die op dat ogenblik de materiële economie kenmerken zijn dezelfde die besproken werden bij de B fase in het Kondratieff model. Tijdens deze fase is het ook mogelijk dat er kortere periodes van nulgroei of zelfs negatieve groei in de kapitaalsaccumulatie waar te nemen zijn door het volatiele karakter van de financiële expansie.
23
AFBEELDING A: Uit ARRIGHI, 1994, p. 365
AFBEELDING B: Uit ARRIGHI, 1994, p. 365
24
In het volgende deel zullen twee essentiële concepten van het onderzoek naar een wereldstedennetwerk behandeld worden. Ten eerste de opvatting dat ruimte gezien moet worden als een sociaal product. Ten tweede het idee dat de actuele globalisering als transformatieperiode van het kapitalisme nieuwe ruimten produceert. Beide visies zullen benaderd worden vanuit het hier voorgestelde wereld-systeem perspectief.
25
Deel 2: Ruimte en de actuele globalisering Neither territory nor space simply dematerializes. New borders and boundaries are constructed as the old ones are torn down. Don Mitchell, The Right to the City.
3 Hoofdstuk 3: Ruimte als sociaal product 3.1 Van platform naar product In het vorige deel werd voorgesteld om de sociale werkelijkheid op te vatten als een kapitalistisch wereld-systeem. Nu is het de bedoeling om tot een werkbare definitie van het begrip ruimte te komen. Dit is een noodzakelijke stap om verdere uitspraken te doen over het alternatief ruimtelijk denkkader dat ontwikkeld wordt binnen het onderzoek naar een mondiaal stedennetwerk. Met het begrip ruimte wordt hier de sociale ruimte bedoeld. Deze term contrasteert met het concept fysieke ruimte. De fysieke ruimte is in zijn meest pure vorm gelijk te stellen met de natuur. Deze opvatting van ruimte houdt een vorm van primordialiteit in (Soja, 1980, p. 209). Deze ruimte was aanwezig voor er sprake was van menselijke samenlevingen. Het is dus een platform waarop de sociale handelingen zich ontwikkelen. Het is een milieu dat extern is aan de sociale context. Deze visie, die feitelijk inhoudt dat ruimte quasi irrelevant is voor sociale wetenschappers, is echter al langer voorbijgestreefd. Een universeel kenmerk van menselijke samenlevingen is immers dat deze ingrijpen op hun omgeving. Door arbeid wordt de fysieke ruimte onvermijdelijk getransformeerd. Bovendien worden er ook uiteenlopende ruimtes gecreëerd. Zo kennen sociale (politieke, economische, culturele) praktijken betekenis toe aan bepaalde ruimtes. Rivaliserende jeugdbendes kunnen zo delen van een stad transformeren in exclusieve territoria. Afgezien van wat graffiti zijn deze ruimtes misschien niet zichtbaar, maar daarom niet minder reëel. Er zijn talloze voorbeelden te geven van deze sociaal geproduceerde ruimtes. Soja (1980, p. 210) vat dit als volgt samen: “Space itself may be primordially given, but the organization, use, and meaning of space is a product of social translation, transformation and experience.” Deze visie op ruimte vindt zijn oorsprong in het werk van Henri Lefevbre. 26
Het zijn deze sociaal geproduceerde ruimtes die interessant zijn voor sociale wetenschappers. Omdat “all organized space will be seen as rooted in a social origin and filled with social meaning” (Soja, 1980, p. 201), zal een kritische analyse van de sociale ruimte onvermijdelijk de sociale processen die deze ruimte generen in vraag moeten stellen. Ruimte is immers nooit een neutrale en vanzelfsprekende setting waarbinnen zich bepaalde gebeurtenissen ontwikkelen, integendeel, het is een sociale constructie die bijgevolg onderhevig is aan de heersende machtsverhoudingen (Vertommen, 2008, p. 1). De sociale ruimte is echter meer dan alleen een emanatie van sociale processen. Castells (2002, p. 343) stelt dat “space crystalized time” is. Ruimte is niet alleen een product van de geschiedenis, het is er een bepaalde verschijningsvorm van. Zoals de geschiedenis oefent ook de sociale ruimte een structurele invloed uit op het sociale. Er is dus sprake van een dialectische relatie tussen het ruimtelijke en het sociale (Soja, 1980). Om terug te keren naar het voorbeeld van de jeugdbendes, kan het bestaan van bepaalde territoria invloed hebben op onder meer de mobiliteit binnen een stad, op de organisatie van politiepatrouilles of op de grondprijzen. Deze gebieden spelen verder ook een rol in de identiteitsvorming van de bewoners ervan. Natuurlijk zijn het sociale processen die aan de basis liggen van deze ruimte, in dit geval bendevorming. Toch kan de invloed van de gecreëerde ruimte op verdere sociale handelingen niet ontkend worden. Anderzijds valt het proces van bendevorming misschien te verklaren vanuit de socialisatie in een achtergestelde stedelijk gebied. Om niet in de val te trappen van de vraag naar een primaire oorzaak is het aangewezen om ruimte op te vatten als een proces. Deze visie leidt er echter niet toe dat ruimte ontdaan wordt van een concreet karakter. Het sociale proces van kapitaalsaccumulatie concretiseert zich zo ook onder meer in materiële ongelijkheid. Zo zullen ook al dan niet bedoelde processen van ruimtelijke productie zich concretiseren in al dan niet gewenste ruimtes. Een laatste opmerking die gemaakt dient te worden is dat binnen de productie van ruimte er conflicterende processen aanwezig kunnen en zullen zijn. Deze conflicten vinden hun oorsprong in de uiteenlopende belangen en doelstellingen van de sociale actoren. Deze belangen worden vaak beïnvloed door de ruimte waarin deze actoren leven. Ruimte is dus één van de structuren die de globale context bepalen voor het menselijk handelen. Het is nu de bedoeling om na te gaan welke relatie er bestaat tussen de sociale ruimte en het kenmerkende sociale proces van het moderne wereld-systeem, namelijk het streven naar een eindeloze kapitaalsaccumulatie. Deze aanpak steunt op de veronderstelling dat dit het proces is dat het meeste impact heeft op de ruimtelijke structuur van het wereld-systeem. Er zal echter eerst aandacht besteed worden aan twee specifieke varianten van sociale ruimte: de 27
space of places en de space of flows. Daarna zal er ook worden stilgestaan bij het feit dat de productie van ruimte ook de productie van ruimtelijke schalen inhoudt.
3.2 Places en Flows Space of places en space of flows zijn twee onderscheiden conceptualisaties van de sociale ruimte. Deze termen werden voornamelijk ontwikkeld door Manuel Castells in zijn werk The Network Society. Het onderscheid tussen beide concepten werd gemaakt om één van de centrale stellingen in dit werk te ondersteunen: “(…) unlike most classical social theories which assume the domination of space by time, I propose the hypothesis that space organizes time in the network society” (Castells, 2002, p. 314). In dat werk wordt ruimte als volgt gedefinieerd: “space is the material support of time sharing social practices” (Castells, 2002, p. 344). Om het verschil tussen beide ruimtelijke varianten te beschrijven, zal eerst het meer voor de hand liggende concept van de space of places behandeld worden. De space of places is de “historically rooted spatial organization of our common experience” (Castells, 2002, p. 315). Ruimte valt zo te beschrijven als een plaats. Castells (2002, p. 354) beschrijft een plaats als volgt: “A place is a locale whose form, function, and meaning are self-contained within the boundaries of physical contiguity.” Deze ruimtelijke variant is ook de expressie van bepaalde sociale processen. Taylor (2004, pp. 27-28) benadrukt het territoriale aspect van deze ruimtes. Het is deze soort ruimte die door de eerder aangehaalde mozaïek metageografie beschreven wordt. De natiestaten zijn een voorbeeld van dergelijke space of places. Alle andere vormen van geproduceerde territoriale ruimtes behoren echter ook tot deze categorie. De overwegende meerderheid van de mensen leven in deze space of places (Castells, 2002, p. 354). Deze plaatsen verschillen echter danig van elkaar. De space of places omvat zowel een exclusieve gated community in de parelrivierdelta als de door daklozen gefrequenteerde straten en openbare plaatsen van Westerse grootsteden.
28
Om te begrijpen waarom Castells deze gangbare visie op ruimte aanvult met het concept space of flows is het noodzakelijk even uit te wijden over zijn voorstelling van de Netwerkmaatschappij. Castells‟ (2000) uitgangspunt is dat sinds grofweg de jaren zeventig er een nieuw tijdperk is aangebroken in de geschiedenis. Deze nieuwe tijd noemt hij de Information Age. Dit resulteert in een nieuwe soort maatschappij, de Netwerkmaatschappij. Deze Netwerkmaatschappij vervangt niet plots de vorige, industriële maatschappij, maar ontwikkelt zich ernaast en wordt steeds dominanter. Het grote verschil tussen deze twee maatschappijen, die beide als kapitalistisch bestempeld kunnen worden, is wat hij de mode of development noemt. Hiermee bedoelt hij “the technological arrangements through which labor acts upon matter to generate the product, ultimately determining the level and the quality of the surplus” (Castells, 2000, p. 16). Verder ziet hij een grote mate van onafhankelijkheid
tussen
deze
technologische
evoluties
en
de
heersende
productieverhoudingen. Om deze stelling te staven wijst hij onder andere naar de militaire context van de ontwikkeling van het internet. De technologische evoluties waar hij het over heeft, zijn natuurlijk deze in de sfeer van de informatica en de telecommunicatie. Deze technologie en de verschillende toepassingsvormen ervan op vlak van productie en management zijn volgens hem zo ingrijpend dat we kunnen spreken van een kwalitatief andere, nieuwe economie en maatschappij. De belangrijkste nieuwe economische processen zijn de productie en de verwerking van informatie. Deze nieuwe economie kenmerkt zich bovendien door haar “capacity to work as a unit in real time, or chosen time, on a planetary scale" (Castells, 2000, p. 101). Dit kan voor het eerst in de Netwerkmaatschappij omdat er voor het eerst technologie bestaat die “the annihilation and manipulation of time” mogelijk maakt (Castells, 2000, p. 467). Het is om dit fenomeen te verklaren dat Castells een nieuwe ruimtelijke variant, de space of flows, introduceert. De space of flows is een sociale ruimte die ontstaat als “material support of time sharing social practices” voor praktijken die niet in elkaars nabijheid plaatsvinden. Die dus binnen de space of places van elkaar gescheiden zijn. Voor Castells is de space of flows uniek voor het nieuwe tijdperk, voor de Information Age. Deze ruimte bestaat volgens hem uit drie lagen (Castells, 2002, pp. 344-348). De eerste laag is gewoonweg het globale netwerk van elektronische circuits die het materiële fundament vormen voor de space of flows (pp. 344345). De tweede laag zijn de kernpunten (hubs) en knooppunten (nodes) van het netwerk (pp. 345-346). Dit zijn plaatsen die onderling hiërarchisch gerelateerd zijn omwille van hun plaats en functie in het netwerk. Dit kan dan ook begrepen worden als het afhankelijk maken van de space of places aan de logica van de space of flows. Zo zijn voor Castells de steden in het 29
mondiale stedennetwerk kern- en knooppunten in een netwerk van “decision-making systems of the global economy” (p. 345). Op dit punt zal er verder uiteraard worden teruggekomen. De laatste en derde laag bestaat uit de “spatial organization of the dominant, managerial elites” (p. 347). Het verschil in organisatie is dat “elites are cosmopolitan, people are local”. Deze laag bestaat dus uit exclusieve ruimtes die enkel toegankelijk zijn voor deze elites. Binnen deze ruimtes (VIP lounges, vakantieoorden, hotels) ziet Castells bovendien een culturele uniformisering plaatsvinden die de exclusiviteit nog meer benadrukt. Deze conceptualisatie van de space of flows beschrijft duidelijk een recent fenomeen. In deze scriptie wordt echter gewerkt vanuit een wereld-systeem perspectief en niet vanuit het paradigma van de Netwerkmaatschappij. Zowel volgens Taylor (2004) als volgens Arrighi (1994) is er sprake van een vorm van space of flows in vroegere periodes van het wereld-systeem. Uiteraard definiëren ze de term dan op een andere manier. Bij hun versies verliest het technologisch aspect dan ook aanzienlijk aan belang. Taylor (2004, p. 27) stelt voor dat “concepts such as space of flows (…) are transferable across different historical specificities”. Dit doet hij dan ook door enkele historische voorbeelden te geven van stedennetwerken. Zo ziet hij in het Europa van de late Middeleeuwen tussen bepaalde steden “a courier service that provided a network infrastructure” (p. 11). Tussen deze steden was er een continue flow van informatie. Deze sociale handelingen, de koerierdiensten, produceerden dus een ruimtelijke structuur die als een space of flows beschreven kan worden. De huidige maatschappij zou dan eerder kwantitatief dan kwalitatief anders zijn op dit vlak. Door Castells‟ concepten zo te hanteren, kunnen we ze incorporeren in een wereld-systeem perspectief. Ook Arrighi (1994) gebruikt de termen space-of-flows en space-of-places, hierbij verwijst hij echter niet naar het werk van Castells. In zijn werk wil hij vooral focussen op “the „space-offlows‟ of business organisations rather than on the „space-of-places‟ of governments” (p. 23). Zoals Taylor stelt Arrighi dat “non-territorial spaces-of-flows may have existed unnoticed alongside the national spaces-of places throughout the history of the modern world system” (p. 81). Net als bij Castells is er dus sprake van twee naast elkaar bestaande vormen van ruimtelijkheid. Bovendien blijkt uit dit citaat dat ook Arrighi niet gespaard is van het eerder vermelde staatsgecentreerd denken. Het onderscheid dat Arrighi maakt tussen deze twee uitdrukkingen van ruimte is echter minder uitgewerkt dan het bij Castells. Het belangrijkste punt is dat er een opdeling gemaakt wordt tussen territoriale ruimtes (nationale economieën) en niet-territoriale netwerken van “long distance trade and high finance” (p. 82). 30
Zowel bij Taylor als Arrighi is er sprake van een space of flows concept dat toepasbaar is binnen een wereld-systeem perspectief. Een ruimtelijk denkkader voor de sociale wetenschappen kan er niet van onderuit om beide ruimtelijke varianten te incorporeren.
3.3 Schalen Eerder werd al aangegeven dat binnen een wereld-systeem perspectief het systeem als belangrijkste schaal wordt gezien. Taylor (2000, p. 44) noemt dit de schaal van de realiteit. Het is “the ultimate scale of accumulation, where the world market defines values that ultimately impinge on our local communities”. Er bestaat dus ook een lokale schaal, feitelijk meerdere lokale schalen. Taylor beschrijft deze schaal als die van de ervaring. Het is daar waar het dagelijks leven zich afspeelt (p. 45). Het globale beïnvloedt echter niet rechtstreeks het lokale. Er bestaat een tussenliggende schaal, deze van de natiestaat. Deze schaal functioneert als een filter die de globale processen op een bepaalde manier articuleren zodat het globale accumulatieproces in verschillende lokaliteiten andere uitwerkingen heeft (p. 44). Uit deze visie komt nog maar eens het belang van de natiestaat naar voren binnen het moderne wereld-systeem. Deze schalen zijn echter niet gegeven. Zoals andere vormen van de sociale ruimte worden ze geproduceerd. Brenner (2001) benadrukt dat het concept schaal strikt gedefinieerd dient te worden als een bepaald aspect van de sociale ruimte. “Geographical scale is therefore not to be equated with the totality of sociospatial practices but must be recognized as one crucially important dimension of geographical differentiation, a hierarchically ordered system of provisionally bounded „space envelopes‟ (Lefebvre, 1991 [1974]: 351) that are in turn situated within a broader, polymorphic and multifaceted geographical field” (p. 604). Het begrip schaal slaat dus op een vorm van ruimtelijkheid die geproduceerd wordt “[i]nsofar as a given social, political or economic process is internally differentiated into a vertical hierarchy of distinct spatial units” (Brenner, 2001, p. 604). Van belang is dus de hiërarchische relatie tussen de schalen. De ordening is echter ook veranderlijk. De “hierarchization of spaces in relation to one another (…) is the very essence of their scalar ordering/differentiation or „scaling‟” (Brenner, 2001, p. 609, noot 3). Deze veranderende hiërarchie wordt met de term herschaling beschreven. Brenner (2001, p. 592) wijst erop dat 31
dit concept erg vruchtbaar is bij de analyse van processen als socio-politieke regulatie. In het bijzonder hoe bepaalde functies van de staat worden herschaald.. Hierop zal verder ingegaan worden bij de bespreking van de actuele ronde van globalisering. Door na te gaan hoe de werking van de staat verandert, zal de plaats van dit soort ruimte in een ruimtelijke denkkader voor de sociale wetenschappen worden nagegaan. Nu zullen de belangrijkste ruimtelijke elementen van het moderne wereld-systeem besproken worden.
3.4 Ruimte in het moderne wereld-systeem 3.4.1 Kern en periferie
Het dominante ruimtelijk concept binnen de wereld-systeem analyse is de kern-periferie structuur. Dit is een erfenis van het werk van de zogenaamde dependistas die één van de belangrijkste inspiratiebronnen waren voor de ontwikkeling van het wereld-systeem perspectief (Wallerstein, 2004, p. 12 en 17). Dit conceptueel paar dient om de enorme materiële ongelijkheid tussen verschillende gebieden in de wereld te duiden. De geografische opdeling van het wereld-systeem in kern- en perifere zones is dan ook een typische opvatting van ruimte als een sociaal product. Het zijn de heersende productieprocessen die ervoor verantwoordelijk zijn dat bepaalde gebieden als kern of perifeer bestempeld worden. Dit houdt in dat het de productieprocessen zijn die kern of perifeer zijn. Aangezien “such processes tended to group together in particular countries, one could use a shorthand language by talking of core and peripheral zones (or even core and peripheral states)” (Wallerstein, 2004, p. 17). Voor de volledigheid is het nog nodig om erop te wijzen dat deze processen ook op andere, lagere schalen waargenomen kunnen worden. Wallerstein (2004, p. 17) benadrukt ook: “Core-periphery is a relational concept, not a pair of terms that are reified, that is, have separate essential meanings”. De kernprocessen zijn de productieprocessen die echt winstgevend zijn. Bijgevolg zijn dit eerder gemonopoliseerde activiteiten (Wallerstein, 2004, p. 28). Deze processen gaan vaak samen met geschoolde en beter verloonde arbeid. De perifere processen zijn dan weer meer gestandaardiseerd en niet zo winstgevend. Zoals eerder al werd aangegeven zijn alle monopolieposities eindig. De kernprocessen van gisteren zijn dus de perifere van vandaag. Uiteraard duiken er altijd weer nieuwe kernprocessen op. Het ligt voor de hand dat dit gebeurt in een omgeving waar 32
dergelijke ontwikkelingen onderhouden kunnen worden. Dit zijn de kernzones. In de ontwikkeling van deze zones is er dus sprake van een vorm van padafhankelijkheid. Wallerstein wees op het feit dat deze processen relationeel zijn. Uit de korte beschrijving van beide processen komt dit beeld echter niet duidelijk naar voor. Ik stel dus voor om dit conceptueel paar enigszins op een andere manier te definiëren. Kernprocessen durf ik gelijkschakelen met de activiteiten in Braudels sfeer van het kapitalisme. Het zijn deze accumulatieprocessen die succesvol en winstgevend zijn. De perifere processen zouden dan gelijkgesteld kunnen worden met Braudels markt- en subsistentieprocessen die ontaard zijn na contacten met de kernprocessen. Dit zou dan het moment zijn waarop macht de marktmechanismes en tradities gaat corrumperen. De creatie van materiële ongelijkheid heeft dus niet alleen economische, maar ook politieke en culturele oorzaken. Het feit dat tijdens de geografische uitbreidingen van het wereld-systeem die nieuwe ingeschakelde maatschappijen periferaliseren (Taylor, 2000, p. 19) kan deze visie ondersteunen. Zo is er dan ook een verschil tussen het incorporeren van een bestaand sociaal systeem (China) en een gebiedsuitbreiding (Noord Amerika). In dit opzicht wordt het periferaliseren van bepaalde sociale processen een noodzakelijk gevolg van de werking van de kernprocessen (de kapitalistische accumulatie). De verklaring waarom bepaalde gebieden wel en andere niet geperiferaliseerd worden, moet gezocht worden in het feit dat dit een proces is dat historisch gezien, gestuurd werd van het Westen. De culturele preferenties van dit deel van de wereld hebben zich dan ook laten gevoelen in de nieuw geïncorporeerde gebieden. Dat de kern en periferie enigszins homogene gebieden vormen valt te concluderen door het feit dat ongelijkheid tussen landen belangrijker is dan deze binnen landen (Arrighi, 1994, p. 223). Verschillende auteurs waaronder Arrighi stellen echter vast dat er sinds de jaren zeventig een evolutie is waarbij de ongelijkheid binnen de landen sneller toeneemt. Dit proces zou een aanwijzing kunnen zijn dat de geografische scheiding tussen kern en periferie, hoewel een historische realiteit, misschien geen noodzakelijkheid is voor het bestaan van het accumulatieproces. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat het politiek stabiliserend karakter van een dergelijke opdeling (Taylor, 2000, p. 20), tegenwoordig op een andere manier gecreëerd kan worden. Zo zou een efficiënt en goedkoop repressief apparaat tegenwoordig intra-statelijke ongelijkheid kunnen controleren. Hier is Wallersteins (2004, p. 28) concept van de semi-periferie interessant. Semi-perifere staten omvatten binnen hun grenzen een combinatie van perifere en kernprocessen. Deze situatie maakt het noodzakelijk dat deze staten zich actief inlaten met het productieproces. Dit gebeurt niet zelden op een repressieve manier ten opzicht van de arbeidende klasse. 33
De vaststellingen dat intra-statelijke ongelijkheid sneller toeneemt dan interstatelijke en dat het wereld-systeem geografisch niet meer in de breedte kan groeien doet vermoeden dat indien het eerste proces aanhoudt de kern- en perifere processen die tot nu voornamelijk een rol speelden in de verbreding van het systeem nu voor een verdere verdieping zullen zorgen. Dit werpt onder andere de vraag op naar de ruimtelijke voorstelling van dit wereld-systeem die tot nu toe gedomineerd wordt door de kern-periferie opdeling. Bij de evaluatie van het ruimtelijk denkader gebaseerd op een mondiaal stedennetwerk zal dit één van de problemen zijn waaraan dit concept getoetst zal worden.
3.4.2 Een flow van productketens
De zopas beschreven kern- en perifere processen kunnen we zien als sociale processen die plaatsen produceren. We hebben het dus over een space of places. Het zijn echter niet enkel lokale processen die deze plaatsen produceren. Een ander belangrijk proces dat we kunnen omschrijven als een vorm van space of flows zijn de productketens die deze gebieden verbinden. Deze productketens vormen een soort van genetwerkte space of flows. Het is binnen deze ruimte dat processen van ongelijke ruil plaatsvinden. Brown et al. (2004, s.p.) zegt het zo: “The global commodity chain approach is basically an analytical political economy tool, where attention is focused upon the systems of value creation employed by firms and other agents. The linkages between these units are conceived of as a chain linking sequences of imperfect markets, reflecting the market power asymmetries that lead to unequal value distributions.” In de traditie van het wereld-systeem perspectief wordt er ook bij dit ruimtelijk concept afstand genomen van het dominant staatsgecentreerd denken. “(…) classical theories of economic development have generally been organized around an inter-national rather than trans-national framework. As a consequence, research on production and trade has been territorialized to the detriment of properly understanding the worldwide flows (…). It was only when production and trade became interpreted, via the world-systems writings (…), as a series of cross-border firm-based transactions, that a literature emerged that released itself from the burden of the state-centric metageography” (Brown et al., 2004, s.p.). 34
Deze productketens worden gevormd door “a chain of nodes from raw material exploitation, primary processing, through different stages of trade, services and manufacturing processes to final consumption and waste disposal” (Brown et al., 2004, s.p.). Ze zijn zodanig gestructureerd dat ze een maximale kapitaalsaccumulatie mogelijk maken voor wie deze ketens controleert. Dit is van bijzonder belang omdat: “The dynamics of any specific chain are determined by the input-output structure of the nodes or chain segments, their geographical location, institutional and socio-political framework and their governance or control structure. The latter gives the commodity chain its hierarchical and unequal character, since „[a] chain without governance would just be a string of market relations‟ (Humphrey and Schmitz, 2001: 20)” (Brown et al., 2004, s.p.). De productieketens kunnen gezien worden als transnationale processen (de activiteiten van economische actoren) die ingrijpen op de socio-spatiale structuur van de locaties waar ze actief zijn. Dit is een belangrijk inzicht binnen de ontwikkeling van een ruimtelijke logica die niet zuiver territoriaal is. De focus op de transnationale ondernemingen mag er echter niet toe leiden dat men de vaststelling uit het oog verliest dat de structuur van de productieketens mede bepaald wordt door de socio-politieke kaders waarin ze opereren. In het volgende hoofdstuk zal dieper ingegaan worden op de totstandkoming van deze kaders in de periode van actuele globalisering. Dit hoofdstuk over de ruimte als sociaal product zal afgesloten worden met een bespreking van het typische kapitalistische verschijnsel van de commodificatie van ruimte.
3.4.3 De gecommodificeerde ruimte
Een bijzondere en waarschijnlijk typisch kapitalistische wijze waarop ruimtes bepaald worden is door hun commodificatie. Het streven naar een endless accumulation of capital heeft als gevolg dat er zich een verschijnsel voordoet dat Wallerstein (2003, p.16) de “commodification of everything” noemt. Alles moet verhandelbaar zijn. Ook ruimtes ontsnappen hier niet aan. Dat dit voor ruimtes (land) niet zo voor de hand liggend is, werd eerder al duidelijk gemaakt door Polanyi (1944, p. 60) die het omschreef als een “fictious commodity”. Ook een groot deel van de conflicten die behandeld worden in stadsgeografie heeft hierop betrekking. Het feit dat de meerderheid van de mensen de stedelijke ruimte 35
ervaren als een omgeving waarin ze leven, botst met de opvatting van een deel van de kapitalistische klasse die deze ruimte ziet als een bron voor kapitaalsaccumulatie. Deze commodificatie van ruimte neemt steeds een vlucht in de tweede fase van een systemische accumulatiecyclus. Tijdens een financiële expansie is grond één van de goederen waarmee gespeculeerd wordt. In dit opzicht maakt ruimte deel uit van het tweede kapitaalscircuit. Zoals Harvey (1982, p. 5 al stelde: “Within capitalist systems the built environment acts as a sink for investments at times of overaccumulation in the primary circuit of capital, the productive system”. In de huidige periode lijken de evoluties in Dubai een mooi voorbeeld te zijn van dit fenomeen. Ook het gespeculeer dat geleid heeft tot de huidige financiële crisis steunt op hypotheken die dan weer verband hielden met stijgende vastgoedprijzen. Als historisch voorbeeld van hetzelfde fenomeen wijst Arrighi (1994, p. 354) op de vele prestigieuze architecturale projecten in het oude Venetië. Binnen het moderne wereld-systeem speelt ruimte dus ook de rol van commodity. Deze functie wint aan belang tijdens fases van financiële expansie. De resultaten hiervan zijn het duidelijkst waar te nemen in steden. In de voorgaande delen zijn al enkele aanzetten gegeven tot een definitie van de actuele globalisering. In het volgende hoofdstuk zal dit onderwerp systematischer behandeld worden.
36
4 Hoofdstuk 4: De Actuele Globalisering 4.1 Inleiding Het concept globalisering veronderstelt een ingrijpende verandering van de sociale werkelijkheid. Het actuele globaliseringsproces wordt dan ook steeds weer aangehaald als de reden om de bestaande kennis over de sociale wereld in vraag te stellen. Ook in het ontstaan van het onderzoek naar een mondiaal stedennetwerk speelt dit fenomeen een essentiële rol. De term globalisering is echter een vlag die vele ladingen dekt. Vanhaute (2000, p. 62) die dit probleem vaststelt, noemt het een “containerbegrip”. Wallerstein (2000, p. 28) stelt het nog scherper: “Personally, I think it is meaningless as an analytic concept and serves primarily as a term of political exhortation (…). It represents however an insistence, which seems to have resonance with both intellectuals and the general public, that something very new is happening these days.” Een dergelijke totale afwijzing van het concept globalisering lijkt hier niet op zijn plaats. Uiteindelijk zou er toch een „nieuw‟ concept ontwikkeld moeten worden om de actuele veranderingen te beschrijven. Het is de bedoeling om in dit hoofdstuk te komen tot een werkbare interpretatie van het fenomeen globalisering. Er zal nagegaan worden hoe deze term begrepen moet worden vanuit wereld-systeem perspectief. De inzichten die zo verkregen worden, zullen worden aangevuld met conclusies uit recent wetenschappelijk werk waarbij de actuele globalisering benaderd wordt als een neoliberaal project. In eerste instantie zal nagegaan worden welke hedendaagse evoluties als globalisering beschreven worden. Wat zijn de reële veranderingen die dit tijdsgewricht kenmerken? In het bijzonder zal er stilgestaan worden bij de wijze waarop het globaliseringsproces de ruimtelijke structuur van het wereldsysteem beïnvloedt. Daarna zal er kort ingegaan worden op het gebruik van de term globalisering als een discours over de sociaal werkelijkheid. De conclusies die uit dit hoofdstuk getrokken worden, zullen dan een belangrijke toetssteen vormen bij de evaluatie van het onderzoek naar een mondiaal stedennetwerk.
37
4.2 Globalisering in wereld-systeem perspectief Het is typisch voor een wereld-systeem perspectief dat de sociale werkelijkheid bestudeerd wordt met oog voor het historische, voor de longue durée. Het gevolg hiervan is dat men niet snel geneigd is om te spreken van grote en ingrijpende veranderingen. De term globalisering wordt aldus erg kritisch benaderd. Arrighi (2000, p. 118) heeft het over een “illdefined explicandum”. Chase-Dunn (1999) start vanuit een gelijkaardig uitgangspunt. Beide benadrukken bovendien dat er al eerdere globaliseringsgolven geweest zijn. Deze historische processen vormen geen spiegelbeelden van elkaar, maar beschikken over specifieke kenmerken. Chase-Dunn (1999, p. 188) ziet de actuele globalisering als een proces dat deel uitmaakt van de ontwikkeling en expansie van het kapitalistisch wereld-systeem. Hij ontwaart vijf soorten van globalisering (p. 191). Naast een economische en politieke globalisering ziet hij ook op het vlak van ecologie, cultuur en communicatie vormen van globalisering die hij linkt aan het moderne wereld-systeem. De ecologische globalisering voert hij terug op de ingrijpende uitwisseling van genetisch materiaal (mensen, dieren, planten en ziektes) die plaatsvond met de „ontdekking van Amerika‟. De verspreiding van individualistische Westerse culturele waarden doorheen de geschiedenis van het wereld-systeem noemt hij een culturele globalisering. Het feit dat de Europese, Westerse oorsprong van het modern wereld-systeem zo benadrukt wordt, is hier pertinent. Beide vormen van globalisering zijn voor dit onderzoek echter minder belangrijk. De veranderingen op het vlak van politiek, economie en communicatie(technologie) zijn dit des te meer. De recente ontwikkelingen op vlak van communicatietechnologie zouden volgens ChaseDunn (1999, p. 192) op twee vlakken de macht van staten beïnvloeden: “Global communication facilities have the power to move things visible and invisible from one part of the globe to another whether any nation-state likes it or not. This applies not only to economic exchange, but also to ideas, and these new networks of communication can create new political groups and alignments. How, and to what extent, will this undermine the power of states to structure social relationships?” Deze eerder klassieke visie op de gevolgen van de actuele globalisering op de staat zal in wat volgt nog geproblematiseerd worden. In eerste instantie zal aandacht besteed worden aan de actuele economische globaliseringsgolf. De relatie tussen dit proces en de politieke globalisering komt daarna aan bod. 38
.
4.2.1 Economische globalisering
De huidige economische globalisering wordt door Chase-Dunn (1999, p. 192) gezien als de recentste opwaartse golf in de toenemende integratie van het wereld-systeem. De huidige globalisering vertoont dan ook vele gelijkenissen met de vorige golf die plaatsvond op het einde van de 19de tot het begin van de 20ste eeuw. Zo toont hij onder andere aan dat het aandeel van internationale investeringen ten aanzien van het totaal aan investeringen in 1913 hoger was dan in het laatste decennium van de 20ste eeuw (p. 195). Deze en andere gelijkenissen geven dan ook aan dat „globaliseringen‟ cyclisch voorkomende processen zijn die op langere termijn een trend vormen van economische integratie van het wereld-systeem. Hoewel deze golven gelijkenissen vertonen, zijn ze niet identiek. De relatie tussen deze globaliseringsgolven behandelt Chase-Dunn binnen het kader van Arrighi‟s
systemische
accumulatiecycli.
De
twee
vorige
duidelijk
gedefinieerde
accumulatiecycli zijn de Britse en de Amerikaanse. Deze cycli lenen hun naam aan de toenmalige hegemoon. Chase-Dunn (1999, p. 197) contrasteert ze als volgt: “The British SCA had fewer global firms and pushed hard for international free trade. The U.S. SCA is characterized by a much heavier focus on global firms and by a more structured approach to “global governance” possibly intended to produce economic growth in other core regions, especially those that are geopolitically strategic.” Deze meer gecontroleerde vorm van kapitalistische ontwikkeling tijdens de Amerikaanse cyclus staat in nauw verband met de term Fordisme. Deze periode wordt vaak gezien als een gouden tijd voor de arbeidersklasse, in het bijzonder deze van de kerngebieden. Deze klasse zag in toenemende mate zijn eisen ingewilligd. “Labor unions and socialist parties were able to obtain some power in certain states, but capitalism became yet more international. Firm size increased. International markets became more and more important to successful capitalist competition. Fordism, the employment of large numbers of easily-organizable workers in centralized production locations, has been supplanted by “flexible accumulation” (small firms producing small customized products) and global sourcing (the use of substitutable components from broadly dispersed competing producers), are all production strategies that make traditional labor organizing approaches much less viable” Chase-Dunn (1999, p. 203). In dit opzicht kan de actuele economische globalisering gezien worden als een reactie op de toegenomen inspraak van de arbeidende klasse. Deze reactie past binnen de heersende 39
kapitalistische logica aangezien er zich een situatie voordeed waarbij er een neerwaartse druk op de winsten aan de gang was. “The saturation of the world market demand for the products of the post-World War II upswing, the constraints on capital accumulation posed by business unionism and the political entitlements of the welfare states in core countries caused a profit squeeze that motivated large firms and investors and their political helpers to try to break out of these constraints” (Chase-Dunn, 1999, p. 199). Dit proces is niets anders dan de overgang van de eerste naar de tweede fase van een systemische accumulatiecyclus. Hoewel Wallerstein (1995, p. 24) stelt dat “transnational corporations are maintaining today the same structural stance vis-a-vis the states as did all their global predecessors, from the Fuggers to the Dutch East India Company to nineteenth-century Manchester manufacturers” ziet Arrighi toch een veranderende relatie tussen de staten en de kapitalistische actoren. “Whether or not multinational corporations "need the states" like their global predecessors, and in many respects they undoubtedly do, the unintended result of their proliferation is a disempowerment of Western states, in sharp contrast with their empowerment before and during the nineteenth century wave of globalization” (Arrighi, 2000, p. 127). Hieruit volgt dat de organisatie van de wereld-economie steeds meer berust bij deze ondernemingen. Volgens de theorie van de accumulatiecycli kenmerkt naast het proces van een geografische reorganisatie van de productieve sectoren ook de bloei van de financiële sector de tweede fase van dergelijke cycli. Ook deze evolutie is volgens Arrighi (2000, p. 128) verantwoordelijk voor de ondermijning van de staten in de kern: “(…) the massive flight of capital to extra-territorial financial markets that in the late 1960s initiated the disintegration of the US-controlled Bretton Woods system, occurred in the context of escalating demands for high mass consumption in the First World and for national self-determination and development in the Third World. In leading the flight, multinational corporations were expressing a vote of no confidence in the capacity of the United States and its European allies to prevent these combined demands from seriously undermining the profitability of their global operations. The unintended result of this vote of no-confidence was a further weakening of that capacity and a consequent generalized perception that the US world order was in a serious crisis.” De actuele economische globalisering kan dus met de woorden van Harvey (1995, p. 8) beschreven worden als “a shift from one global system (hierarchically organized and largely 40
controlled politically by the United States) to another system that was more decentralized and coordinated through the market, making the financial conditions of capitalism far more volatile and far more unstable”. De term globalisering beschrijft dan de situatie waarbij enerzijds MNO‟s en TNO‟s zich reorganiseren (onder andere geografisch) en systemen van flexibele productie opzetten en anderzijds er een speculatief financieel accumulatiecircuit ontstaat dat zich onttrekt aan de controle van de staten. Beide evoluties versterken de positie van de kapitalistische klasse ten aanzien van de arbeidende. Dit gebeurt onder andere door een transformatie van de staten en het inter-statensysteem. Arrighi (2000, p. 130) benadrukt uitdrukkelijk dat de tanende macht van de Westerse staten en de opkomst van voornamelijk de Oost Aziatische regio. Deze ontwikkeling ziet hij als iets positief. De historisch evidente overheersing van het Westen binnen het wereld-systeem zal volgens hem binnenkort uitgespeeld zijn. In het volgende deel zullen de politieke evoluties besproken worden die als politieke globalisering geduid kunnen worden.
4.2.2 Politieke globalisering
De term politieke globalisering slaat op twee gerelateerde processen. Enerzijds is er een vorm van globale gelijkschakeling van de verschillende staten. Deze evolutie kan gezien worden als een recent fenomeen dat veroorzaakt wordt door de actuele economische globalisering. Het is de nivellering van de machtsverschillen tussen de traditionele dominante Westerse staten en de rest van de wereld. Volgens Arrighi is dit een stap naar een meer rechtvaardige en evenwichtige wereld (2000, p. 130). Anderzijds is er wat Chase-Dunn (1999, p. 192) “the institutionalization of international political structures” noemt. Dit is de ontwikkeling van een wereld-staat. Dit is volgens hem een lange termijn ontwikkeling die moet worden begrepen als een reactie op het kapitalisme. Binnen de geschiedenis van het moderne wereld-systeem ziet Chase-Dunn (1999, p. 202) dus naast het dominante proces van kapitalistische expansie een tegenbeweging die hieraan weerstand biedt. Hij heeft het over “the spiral of capitalism and socialism”. In zijn ogen leidt deze tegenbeweging tot de ontwikkeling van een wereld-staat. Deze ontwikkeling is echter niet te vereenzelvigen met dynamiek van vroegere wereld-rijken. “The general organizations that have emerged are the Concert of Europe, the League of Nations and the United Nations. The sequence of these „proto-world-states‟ constitutes a process of institution-building, but unlike earlier „universal states‟ this one is slowly 41
emerging by means of condominium among core states rather than conquest. This is the trend of political globalization. It is yet a weak, but persistent, concentration of sovereignty in international institutions. If it continues it will eventuate in a single global state that could effectively outlaw warfare and enforce its illegality. (…) We assume this to be an upward trend, but like economic globalization it probably is also a cycle” (Chase-Dunn, 1999, p. 193). Deze overdracht van soevereiniteit van de natiestaten naar supranationale instellingen wordt bovendien vaak gezien als een aanwijzing voor het afnemende belang van deze staten (zie o.a. Tilly, 1994). De betekenis van een dergelijke wereld-staat op sociaal en economisch vlak zal echter afhangen van de wijze waarop deze staat ingezet wordt als middel in deze conflicten. Afgezien van de reële totstandkoming van deze wereld-staat, heeft dit concept een sleutelrol in een utopisch discours over een mogelijk rechtvaardigere wereld. Minder rooskleurig is de, door Arrighi (2000, p. 128) nochtans als positief ervaren, evolutie waarbij “the power of Western states vis-a-vis non-Western peoples was high and still rising [during the past wave of globalization], whereas in the present wave it is lower and declining further”. De positieve evolutie waarbij er sprake is van een relatieve nivellering in de machtsverschillen verliest zijn glans als er rekening gehouden wordt met de context waarin dit proces zich voltrekt. De huidige economische globalisering heeft geleid tot een situatie die Arrighi (2000, p. 119) typeert als: “(…) intense interstate competition for increasingly volatile capital, and a consequent tighter subordination of most states (the United States included) to the dictates of private capitalist agencies (…) [a] shift from a global financial system controlled by a hierarchy of governmental agencies headed by the United States to an equally global financial system in which governments have little control over their finances and compete fiercely with one another for the favor and assistance of privately controlled capital.” Deze interstatelijke competitie heeft invloed op de vorm die natiestaten aannemen. Er is sprake van een transformatie van deze staten. Een neoliberale aanpak scheen/schijnt hierbij de succesformule te zijn. Wat dit precies inhoudt, zal in wat volgt behandeld worden.
42
4.3 Globalisering, neoliberalisme en de natiestaat In de twee vorige delen werd geopperd dat de economische globalisering gezien kan worden als een gevolg van het succes van de arbeidende klasse inzake herverdeling tijdens de materiële fase van de Amerikaanse systemische accumulatiecyclus. Aangezien de kapitalistische klasse weinig vertrouwen had in de capaciteit van de kernstaten om deze bedreiging voor de noodzakelijke winsten tegen te gaan, vormde kapitaalsvlucht de enige oplossing (Wallerstein, 1995, p. 25-26). Hierdoor ontstond een situatie waarbij de verschillende staten in het wereld-systeem in een hevige concurrentie met elkaar verzeilden voor de beschikbare investeringen. Het is in deze context dat de “revival of neo-utilitarian doctrines of the minimalist state” begrepen moet worden (Arrighi, 2000, p. 118). Deze verzameling doctrines kunnen samen als neoliberale recepten gecatalogeerd worden. Het succes en de wereldwijde verspreiding van deze recepten is te wijten aan het geloof dat neoliberale beleidskeuzes de enige juiste aanpak waren voor de staten die zich in een onderlinge concurrentie bevonden. Deze neoliberale ideologie was/is zo overheersend dat Bourdieu en Wacquant (2001) die omschrijven als “the new planetary vulgate”. In essentie kan men stellen dat staten geacht werden om zich te gedragen en organiseren als actoren op een competitieve markt. Efficiëntie en economische groei werden meer dan ooit de kernwaarden waarrond de organisatie van natiestaten zich kristalliseerden. Uit dit feit moet blijken dat de kapitalistische klasse weer de bovenhand genomen heeft ten aanzien van de arbeidende inzake de controle van de staat als instrument. Het hier gehanteerde begrip neoliberalisme slaat op de verzameling van de “actually existing neoliberalisms” (Peck & Tickell, 2002). Elke staat heeft op haar eigen, historisch bepaalde wijze de neoliberale concepten in een concreet beleid omgezet. Toch kan er gewerkt worden met het verzamelbegrip neoliberalisme aangezien er sprake is van meerdere gedeelde essentiële kenmerken (Brenner & Theodore 2002, p. 15-20). Twee van deze kenmerken zullen hier aan bod komen. Uit wat volgt zal moeten blijken dat de term minimalist state een vlag is die de lading niet echt dekt. Enerzijds zijn er de verschillende door de staat georganiseerde acties die de verworven macht van de arbeidende klasse aan banden moet leggen. Anderzijds is er de transformatie van de statelijke organisatie inzake de regulering van het kapitalisme. Dit laatste proces leidt tot een veranderde ruimtelijke structuur van de staat; tot “new state spaces” (Brenner, 2004). Bij beide processen is er sprake van een dynamiek van “creative
43
destruction”.5 Een moment van afbraak wordt gevolgd door een moment van opbouw (Brenner & Theodore, 2002, p. 15). Dit moet nog maar eens verduidelijken dat in de periode van globalisering de natiestaten niet louter gekrompen zijn, maar veeleer getransformeerd. Peck & Tickel (2002) hebben het over de fases van “roll back and roll out neoliberalism”. Hoewel hier maar twee kenmerken besproken worden, is het noodzakelijk om erop te wijzen dat ook de creatie van international of globale financiële markten en andere evoluties die de kapitaalsmobiliteit verhogen ook gedeeltelijk het werk is van staten (Brenner & Theodore, 2002 en Peck & Tickell, 2002). De aanval op de georganiseerde arbeidersklasse wordt in zijn destructieve fase meestal gelinkt aan de acties van Margaret Thatcher en Ronald Reagan ten aanzien van de vakbonden. Brenner & Theodore (2002, p. 17) geven als belangrijkste ontwikkelingen tijdens deze fase ondermeer de ondermijning van collectieve arbeidsovereenkomsten, de afbraak van de “family wage” en de ontmanteling van systemen van werkzekerheid. Op deze fase van actieve destructie volgde de creatie van nieuwe vormen van arbeidsmarktbeleid. Flexibiliteit en loonmatiging werden de kernwaarden die nagestreefd werden via een intensief activeringsbeleid. Deze toegenomen druk op de arbeidende klasse is waarschijnlijk een van de ingrijpendste gevolgen van de concurrentie tussen de natiestaten tijdens de actuele globalisering. Voor dit onderzoek is echter de ruimtelijke transformatie van de staat als regulator van het economisch gebeuren interessanter. Het neoliberale beleid heeft er onder andere toe geleid dat de eerder centralistische natiestaten een proces van herschaling ondergaan hebben (Brenner, 1999 en Jessop, 2002). De processen eigen aan de destructieve fase zijn deze die de argumenten ondersteunen dat de natiestaat tijdens de actuele globalisering aan relevantie moet inboeten. Het is de ontmanteling van de natiestaat op uiteenlopende vlakken gaande van herverdeling tot het beperken van de democratische controle op deze herverdeling. Voorbeelden hiervan zijn inkrimping van de sociale zekerheid, de regionale of sub-nationale herverdeling en de interventie bij en steun aan nationale economische sectoren (Brenner & Theodore, 2002, p. 18). Hoewel dit beschreven wordt als minder staatsinterventie zou het adequater zijn om te spreken van andere staatsinterventie. Het zijn vooral andere belangen, namelijk die van de kapitalistische klasse, die hier gediend worden. 5
Het gebruik van de term creatieve destructie gebeurt hier in een politieke context. Hoewel er gelijkenissen zijn met de economische term van de inspiratiebron Schumpeter is het aangewezen om een duidelijk onderscheid te maken tussen beide concepten.
44
De voor deze studie belangrijkste kenmerken van de creatieve fase is de institutionele herschaling van de natiestaat. Centraal staan enerzijds “the devolution of social welfare functions to lower levels of government, the social economy, and households” en anderzijds “the rescaling of state economic intervention to privileged strategic supranational and subnational spaces of accumulation” (Brenner & Theodore, 2002, p. 18). Deze institutionele herschaling vindt plaats in naam van efficiëntie in een context van interstatelijke concurrentie. De herschaling van de beleidsinstrumenten gaat bovendien gepaard met een overgang van democratische controle naar uiteenlopende vormen van publiek-private samenwerking en governance om dezelfde reden. Gebruik makend van de terminologie van Deleuze en Guattari (1980) beschrijft Brenner (1999) dit proces van herschaling als een proces van de- en reterritorialisering van de verschillende staatsfuncties. Deze opvatting is op twee vlakken van belang voor dit onderzoek. Enerzijds wordt het blijvend belang van de territoriale ruimte tijdens de actuele globalisering
verdedigd.
Deze
opvatting
wijkt
af
van
het
argument
dat
de
gedeterritorialiseerde ruimte, die als de space of flows kan beschouwd worden, de voornaamste ruimte is geworden. Anderzijds wordt er op een kritische manier gekeken naar het argument dat de natiestaat tegenwoordig niet langer relevant is. “Globalisation is not the erosion of the nation state; at most the current round of globalization has radically reconfigured the scalar organisator of territorialization processes under capitalism, relativizing the significance of the national scale while simoultaneously intensifying the role of both sub - and supranational forms of territorial organisation (Brenner, 1999, p. 44). Dit toenemende belang van subnationale territoriale organisaties (waaronder steden) kan een aanwijzing zijn voor de relevantie van een ruimtelijk denkkader gebaseerd op een mondiaal stedennetwerk. In het kader van de politieke globalisering is ook de rol van supranationale entiteiten relevant. Brenner (1999, p. 41) die het staatsgecentreerd denken in de sociale wetenschappen eveneens als een groot probleem ervaart, pleit er echter voor om het kind niet met het badwater weg te gooien: “A break with state-centrism is thus secured through the state‟s conceptual negation, a move that sidesteps the analysis of newly emergent, reterritorialized forms of state power and their associated political geographies.” De actuele globalisering heeft dus zowel de functies als de vorm van de natiestaat getransformeerd. De institutionele herschaling van verschillende functies van de staat heeft 45
geleid tot het ontstaan van new state spaces. In het volgende deel zal stilgestaan worden bij de opmerkelijke globale verspreiding van de neoliberale recepten ondanks hun nefaste invloed op het welzijn van de arbeidende klasse. Hierbij zal er specifiek aandacht geschonken worden aan de kracht van het globaliseringdiscours.
4.4 Globalisering als discours Het succes, de wijde verspreiding en de omzetting in beleid van de neoliberale ideologie kan volgens mij gedeeltelijk verklaard worden vanuit het krachtig en mobiliserend discours rond het begrip globalisering. De wereldwijde aanname van de neoliberale receptuur lijkt deels gebaseerd op de interiorisering van het idee dat de globalisering een soort van onontkoombare natuurkracht is die als een vloedgolf de wereld overstroomde. In dit opzicht is de globalisering een ingrijpende crisis die een aangepast antwoord behoeft. Het gebrek aan alternatieven voor het neoliberale beleid vindt dan weer zijn oorsprong in wat onder andere Chantal Mouffe (1993, 2000 en 2008) en Jacques Rancière (1998) een post-politiek klimaat noemen. Hiermee refereren ze naar een situatie waarbij conflict structureel uit de weg wordt gegaan om plaats te maken voor een consensuspolitiek. Dit gebrek aan intellectueel en politiek conflict past uiteraard perfect in een dominant neoliberaal klimaat. In een dergelijke intellectuele conjunctuur kan de mythe van de globalisering wortel schieten. Zo kan de opvatting post vatten dat de markt wel zelfregulerend zal optreden. Politieke (statelijke) tussenkomsten die steeds een conflictueus karakter hebben, worden bijgevolg als overbodig ervaren. Het ontkennen van het globaliseringsproces zet geen zoden aan de dijk. Het kritisch problematiseren van deze realiteit wel. Dit is waarschijnlijk nog niet grondig genoeg gebeurd waardoor er nog niet genoeg alternatieven ontwikkeld zijn voor het neoliberalisme. Het in de praktijk omzetten van de neoliberale ideologie heeft bovendien een vicieuze cirkel op gang gebracht waarbij de interventies van de staten de economische globalisering versneld hebben en waardoor ze nog strikter de neoliberale logica zijn gaan volgen. Verschillende wereld-systeem analytici wijzen op dit gevaar. Chase-Dunn (1999, pp. 197198) stelt:
46
“The idea that we are all subject to the forces of a global market-place, and that any constraint on the freedom to invest will result in a deficit of “competitiveness,” is a powerful justification for destroying the institutions of the “Second Wave” (e.g. labor unions, welfare, agricultural subsidies, etc.).” Wallerstein (1998, p. 121) ziet de mythe van de globalisering als een gevaar “that can cause serious confusion in the general scholarly public, and even worse, may lead to confusion on our own part, thus undermining our ability to pursue the tasks we have set ourselves”. Aangezien het onderzoek naar een mondiaal stedennetwerk voornamelijk ontwikkeld is binnen de context van de actuele globalisering is het interessant om na te gaan of dit ruimtelijk denkkader impliciet of expliciet naast de reële globalisering ook de mythe erover incorporeert en bijgevolg reproduceert. Een dergelijke situatie zou erg problematisch zijn voor een sociale wetenschap die juist de mogelijke veranderingen (verbeteringen) van de sociale wereld wil blootleggen.
4.5 Globalisering en nieuwe ruimtes De actuele globaliseringsgolf heeft verschillende economische en politieke processen op gang gebracht. Uit de hier gehanteerde visie op ruimte volgt dat het erg waarschijnlijk is dat er dus ook nieuwe vormen van ruimtelijkheid ontstaan zijn. De herstructurering van de kapitalistische materiële productie is geëvolueerd naar een systeem van maximale flexibiliteit. Hierdoor is de scherpere geografische scheiding van het wereldsysteem in kern- en perifere gebieden enigszins vervaagd. De stijgende intra-statelijke ongelijkheid en de opkomst van de Oost-Aziatische regio zijn hier exponenten van. Bovendien heeft dit proces samen met de financiële expansie het aantal spaces of flows en hun belang voor het kapitalisme doen toenemen. Geconfronteerd met een situatie van toenemende interstatelijke concurrentie hebben de natiestaten een transformatie ondergaan. Van een meer gecentraliseerde staat is men geëvolueerd naar een herschaalde staat. Hierbij neemt het belang van sub- en supra-statelijke instellingen toe. Dit betekent echter niet dat de natiestaat niet meer relevant is. Het is nu echter nog meer dan voorheen een politieke ruimte naast de andere. Zowel deze economische als politieke evoluties hebben binnen de sociale wetenschappen geleid tot het verwerpen van een staatsgecentreerd denken. Het onderzoek naar een mondiaal 47
stedennetwerk neemt hierbij een belangrijke plaats in. Het is de bedoeling om in het volgende deel te evalueren in hoeverre deze discipline helpt bij het begrijpen van deze nieuwe ruimtes.
48
Deel 3: Het ‘mondiaal stedennetwerk’ Certainly this rethinking is necessary since we remain at the very beginning of our understanding of inter-city relations in contemporary globalization. Peter Taylor et al., Cities in Globalization.
5 Hoofdstuk 5: Steden en globalisering 5.1 Inleiding In het vorige deel werden de verschillende concepten geduid die moeten helpen bij een evaluatie van het onderzoek naar een mondiaal stedennetwerk. In dit deel zal deze analyse aangevat worden. Alvorens het netwerk zelf te behandelen, zal er in dit eerste hoofdstuk stilgestaan worden bij de bouwstenen ervan. De bijzondere steden die de knooppunten vormen van het netwerk staan hier dus centraal. Derudder (2007, p. 271) merkt terecht op dat “there are […] obvious differences in the way in which this transnational urban network has been conceptualized”. Dit geldt in het bijzonder voor de conceptualisatie van de steden die het netwerk vormen. Het feit dat er verschillende theoretische voorstellingen zijn van deze steden is op zich geen probleem. Derudder (2006, 2007) geeft echter aan dat er binnen het onderzoek naar het mondiaal stedennetwerk erg slordig wordt omgegaan met de verschillende concepten. Dit resulteert in wazige empirische studies die een duidelijk theoretisch fundament missen. Overtuigd van het belang van een conceptuele hygiëne heeft Derudder (2006, 2007) dus getracht om klaarheid te scheppen in de verschillende theoretische benaderingen. Zijn werk vormt de leidraad voor de voorliggende bespreking. Uit de verschillende benaderingen van de steden die het mondiale netwerk uitmaken, zullen er hier twee behandeld worden. Enerzijds het begrip wereldstad (world city) ontleend aan het werk van Friedmann (1986, 1995 en Friedmann & Wollf, 1982). Anderzijds het begrip mondiale stad (global city) van Sassen (2001). Deze conceptualisaties worden niet louter arbitrair gekozen. Het zijn de twee invloedrijkste binnen het onderzoek naar het mondiale stedennetwerk. The World City Hypothesis (Friedmann, 1986) wordt algemeen gezien als de “foundational text” voor dit onderzoeksveld (Brenner & Keil, 2006, p. 22). Ook The Global City (Sassen, 2001) neemt een dominante plaats in binnen de literatuur (Derudder, 2006, p. 5). In een recent verzamelwerk (Taylor et al., 2007) dat een mooie staalkaart vormt van het 49
wereldstedenonderzoek wordt er wat afstand genomen van deze termen. Dit wordt als volgt beargumenteerd: “We challenge anybody to find a contemporary city or town that shows no evidence of globalization processes in the activities that occur within it. Given that we expect nobody to be able to meet this challenge, we conclude that all cities today can be characterized to some degree as both „world‟ and „global‟ in nature. Hence, they are all „cities in globalization” (p. 13-14). Deze stelling moet volgens mij gezien worden als een antwoord op de kritiek die onder andere geuit werd door Robinson (2002). Deze kritiek klaagt de focus op de eerder genoemde wereldsteden en mondiale steden aan, omdat deze steden zich overwegend bevinden in het Westen, in de kerngebieden van het wereld-systeem. “Theoretical reflections should at least be extremely clear about their limited purchase and, even better, extend the geographical range of empirical resources and scholarly insight for theorizing beyond the West and western-dominated forms of globalization” (p. 549). Robinson pleit ervoor om aandacht te hebben voor ordinary cities. Daarnaast stelt ze dat het opgehangen ideaalbeeld van een mondiale stad een negatieve invloed heeft op het lokale beleid van deze ordinary cities (p. 533). Het wereldstedenonderzoek zou dus een te beperkte keuze maken inzake onderzoeksobjecten. Deze redenering zou echter doorgetrokken kunnen worden. Zo kan de uitdaging die Taylor de lezer voorlegt teruggekaatst worden. Wie kan er een hedendaagse niet-stedelijke, lokale gemeenschap aanwijzen die niet beïnvloed wordt de globaliseringsprocessen? Als we de term globalisering opvatten als de huidige benaming voor het functioneren van het wereld-systeem is elke plaats (van grootstad tot dorp in de Andes) er per definitie door bepaald. De onderwerpen van het onderzoek naar een mondiaal stedennetwerk zijn nu eenmaal steden en relaties tussen steden. Bijgevolg vallen de nietstedelijke gebieden hier buiten beschouwing. De stelling van Taylor omhelst ook het idee dat “all cities today can be characterized to some degree as both „world‟ and „global‟ in nature”. Dit is enigzins problematisch omdat dit lijkt te impliceren dat de actuele globalisering wereldwijd leidt tot een soort van homogenisatie van de steden. Dit zou ingaan tegen de opvatting dat het kapitalisme zorgt voor een spatiale differentiatie of dualisering. Anderzijds is het mogelijk dat deze ruimtelijke polarisering zich nu op een andere schaal, zijnde de stedelijke, gaat manifesteren. In verband met dit probleem lijkt het werk rond neoliberale urbanisatie bijzonder interessant (zie o.a. Brenner, 1999, 2000, 50
2002, 2004; Smith 1996, 2002; Brenner en Theodore, 2002; Harvey, 2000, 2006; Sassen, 2000; Mitchell, 2004; Peck en Tickell, 2002; Swyngedouw, 2002, 2005, 2007). Ook al zijn er dus reserves te uiten inzake het gebruik van de concepten wereldstad en mondiale stad moeten deze conceptualisaties hier behandeld worden. Voorliggend onderzoek wil nagaan welke bijdrage een ruimtelijk denkkader gebaseerd op een mondiaal stedennetwerk kan leveren aan de sociale wetenschappen. De huidige stand van zaken bij het onderzoek naar zulke netwerken dwingt mij ertoe om te werken met de concepten van Friedmann en Sassen. Hoewel het concept wereldstad voorafgaat aan de mondiale stad zal Sassens begrip toch eerst behandeld worden. Dit wordt gedaan omdat haar term conceptueel duidelijker afgelijnd is. Uit de inleiding bleek dat de actuele globalisering een belangrijke rol speelt in de vorm die steden tegenwoordig aannemen. Dit is zeker het geval voor de mondiale steden. Daarom zal er nagegaan worden hoe deze globalisering opgevat wordt. Daarna zal er dieper ingegaan worden op de bepalende karakteristieken van deze bijzondere steden. Op een gelijkaardige wijze zal het concept wereldstad behandeld worden. Een belangrijk deel van het werk van Friedmann en Sassen zal hier echter niet aangekaart worden, namelijk de toenemende interne sociale polarisering in de wereldsteden en mondiale steden. Hoewel de inzichten die ze naar voor schuiven bijzonder interessant zijn, zijn deze niet echt relevant voor de conceptualisatie van een mondiaal stedennetwerk. Dit hoofdstuk zal afgesloten worden met de vraag of we deze steden en het wetenschappelijk discours erover kunnen typeren als een schepsel van de globalisering.
51
5.2 Mondiale steden 5.2.1 De actuele globalisering volgens Sassen Complexiteit, spreiding en concentratie
Sassen (2001, p. 20) benadert het probleem van de actuele globalisering met de volgende vraag: “(…) is there a transformation in the spatial expression of the logic of accumulation and in the institutional arrangements through which it takes place?” Deze vraag beantwoordt ze positief nadat ze een historische schets maakt van enkele belangrijke evoluties in de wereldeconomie sinds de jaren zestig. Volgens haar zijn de jaren zeventig “the crucial period when some of the new forms of geographic dispersal and internationalization, in the making since the mid-1960‟s, became fully evident” (2001, p. 20). Sassen onderscheidt twee belangrijke evoluties met betrekking tot de wereldeconomie tijdens deze periode. Enerzijds ontwaart ze een toegenomen kapitaalsmobiliteit die zowel gepaard gaat met een geografische spreiding als met een concentratie van economische activiteiten. Anderzijds benadrukt ze de expansie en internationalisering van de financiële sector. In eerste instantie neemt Sassen (2001, p. 23) het klassieke beeld over van een toegenomen kapitaalsmobiliteit, namelijk “the movement of manufacturing jobs from highly developed areas to less developed, low-wages areas”. Daarnaast is er ook de bekende voorstelling van het flitskapitaal dat onmiddellijk van de ene kant van de wereld naar de andere kan versluisd worden. Deze ontwikkelingen zouden onmogelijk zijn zonder de evoluties op het gebied van de telecommunicatietechnologie. Sassen beschrijft dus de opkomst van een transnationale economische logica. Een aanzet voor deze logica herkent ze al bij de Amerikaanse multinationale ondernemingen die actief waren in de jaren zeventig. In haar ogen werd deze rol in de jaren tachtig overgenomen door Japanse ondernemingen (2001, pp. 24-25). Het zijn deze ondernemingen die een eerste belangrijke invloed hebben op de reorganisatie van de wereldeconomie. De herlocalisatie van enerzijds de dominante industriële productie van de vorige periode (de fordistische industrieën) en anderzijds de organisatie structuur van nieuwe hoog-technologische sectoren leiden tot een niet eerder geziene geografische spreiding van deze economische sectoren. Sassen (2001, p. 26) benadrukt hier wel dat deze evolutie bijzondere politieke implicaties heeft. Deze geografische spreiding kan gezien worden als een 52
poging om de relatie tussen arbeid en kapitaal opnieuw te kantelen in het voordeel van de laatste. Naast de ontwikkeling van de telecommunicatietechnologie is ook het feit dat er een transnationale vorm van bezit en controle van de grote ondernemingen is ontstaan een belangrijk oorzaak voor de toegenomen kapitaalsmobiliteit. Deze tendens wordt gevat in de toenemende omvang van de globale directe buitenlandse investeringen. Als voorbeelden geeft Sassen (2001, pp. 26-27) de fabrieken die Japanse autoconstructeurs bezitten in California en de aankoop van verschillende prestigieuze winkels en hotels door Arabische investeerders. Sassen (2001, p. 63) komt uiteindelijk tot de conclusie dat er een “fundamental transformation in the geography and composition of international economic transactions” plaatsgevonden heeft sinds de jaren zeventig. Het bijzondere aan het werk van Sassen is dat ze erop wijst dat deze spreiding van economische processen gepaard gaat met de centralisatie van andere processen. Ze stelt dat het de centralisering is van bepaalde processen die de spreiding van andere mogelijk maakt. De complexe geografische spreiding van verschillende economische sectoren zou nooit hebben kunnen plaatsvinden als er geen centralisering was geweest van verschillende controlefuncties. Hoe dit precies in zijn werk gaat zal besproken worden wanneer de productieve dienstencomplexen behandeld worden. Nu moet nog de tweede belangrijke ontwikkelingen die de actuele globalisering kenmerken, aangekaart worden. Sassen heeft bijzondere aandacht voor de internationalisering en expansie van de financiële industrie. Ten eerste is er een verhaal van internationalisering en deregulering (Sassen, 2001, p. 83). Tot in de jaren zeventig werd de internationale financiële activiteit gedomineerd door grote transnationale banken die zich bezighielden met traditionele activiteiten zoals het verstrekken van kredieten. Zo werden de enorme kapitaalsoverschotten van de olie-exporterende landen door deze banken uitgeleend aan staten uit de Derde Wereld. Daarnaast was er een proliferatie van offshore centra waar de grote banken hun toevlucht zochten voor de strakke gereguleerde kaders waarbinnen ze moesten functioneren in hun thuislanden in het Westen. Na de schuldcrisissen uit de jaren zeventig vond er een uitgesproken transformatie van de financiële sector plaats tijdens de jaren tachtig. Het belang van de Derde Wereld voor de kapitaalsmarkten nam danig af in het voordeel van de meer ontwikkelde landen. Dit was zo omdat organisaties uit deze landen zoals pensioenfondsen of bedrijven uit de verzekeringssector steeds actiever werden op de financiële markten (p. 65). Deze landen vatten ook een intensieve deregulering aan van hun interne financiële markten om het gevluchte kapitaal opnieuw aan te trekken. Enkele steden in het Westen zoals Londen en New York groeiden uit tot enorme financiële centra. 53
Naast deze gewijzigde geografie van de financiële sector traden er ook veranderingen op in de activiteiten die deze industrie bepalen (pp. 83-84). Hoewel de financiële markten nog steeds hun traditionele rol vervullen als intermediair in de relatie tussen vraag en aanbod van kredieten is er een tweede soort activiteit die sinds de jaren tachtig enorm aan belang heeft gewonnen. Het betreft de productie en handel van de zogenaamde financiële instrumenten. Dit zijn erg speculatieve operaties. Waar voorheen leningen vooral gedefinieerd werden door hun gebruikswaarde, namelijk de nood aan geld, zijn deze nieuwe instrumenten bepaald door hun ruilwaarde. Per definitie hangt de waarde van deze instrumenten dan ook af van hun verhandelbaarheid. Het is dit proces dat ervoor zorgt dat er een immense speculatieve financiële markt ontstaat. De groei van de sector van de financiële instrumenten is ook gepaard gegaan met het ontstaan van allerlei gespecialiseerde ondernemingen die hierin actief zijn. In eerste instantie ontwikkelden deze bedrijven zich naast de bestaande grootbanken. Gedurende de jaren tachtig en negentig is het functioneren van de financiële markten steeds afhankelijker geworden van deze bedrijven. Sassen (2001, p. 65) stelt zich echter de vraag of deze ontwikkeling zou aanhouden. De recente gebeurtenissen omtrent de kredietcrisis leren dat ook de klassieke grootbanken zich via onderafdelingen hebben toegelegd op deze financiële instrumenten met de gekende gevolgen. Zoals de dispersie van de productieve sectoren van de economie hebben de evoluties van de financiële markten en instrumenten geleid tot een toegenomen complexiteit. Om dit het hoofd te bieden is er ook hier sprake van een concentratie van capaciteiten om deze processen te organiseren. Dit gebeurt in financiële centra waar naast de klassieke banken ook erg gespecialiseerde ondernemingen actief zijn. Sassen (2001, p. 84) vat dit alles als volgt samen: “While banks are a simple mechanism of intermediation, the financial markets are complex, competitive, innovative, and risky. They require a vast infrastructure of financial centers with highly specialized services.” Deze centra zijn de mondiale steden. Alvorens dieper in te gaan op de specificiteit van deze steden zal hier nog kort nagegaan worden hoe Sassens beschrijving van de globaliseringprocessen zich relateert tot andere dergelijke theoretische kaders.
54
Theoretische kruisbestuiving
Derudder (2006, p. 46) geeft aan dat het moeilijk is om “uit Sassens werk een ontegensprekelijke metatheorie omtrent de ruimtelijke structurering van het mondiale kapitalisme af te lezen”. Hij stelt voor om Sassens werk te plaatsen binnen het kader van Castells eerder besproken Netwerkmaatschappij. Deze keuze steunt dan vooral op de gelijkaardige conceptie van ruimte binnen een geherstructureerd kapitalisme in tijden van globalisering: “De metatheoretische link tussen de ruimtelijke structuur van het mondiale kapitalisme in Castells‟ termen en Sassen mondiale steden ligt besloten in de vaststelling dat dergelijke steden knooppunten zijn in grensdwarsende netwerken” (Derudder, 2006, p. 49). Over deze netwerken zal in het volgende hoofdstuk nog uitvoerig worden uitgewijd. Nu kan er echter al gesteld worden dat deze link problematisch is. Zo geeft Derudder (2006, p. 46) aan dat Sassen zelf problemen heeft met Castells‟ opvatting van de mondiale steden. Hoewel beide visies op de recente herstructurering van het kapitalisme vele gelijkenissen vertonen, pleit ik ervoor om Sassens werk vanuit een ander perspectief te benaderen. De twee belangrijke evoluties die Sassen aanduidt, zijnde een geografische spreiding van bepaalde economische sectoren en de ontwikkeling van een bloeiende financiële markt, congrueren met de CM-fase van Arrighi‟s systemische accumulatiecycli. Enerzijds is er een reorganisatie waar te nemen in de materiële sectoren van de economie. Dit is de geografische spreiding van wat voorheen de dominante productieve sectoren waren; de zogenaamde runaway factories. Anderzijds is er de speculatieve financiële expansie van het systeem. In dit opzicht kan het werk van Sassen gezien worden als een empirische onderbouwing van Arrighi‟s theoretisch concept. Eerder werd er ook al aangegeven dat er bij Arrighi ook sprake is van flows. Dus ook binnen dit kader kunnen de mondiale steden nog steeds gezien worden als knooppunten en articulatoren van deze spatiale economische processen. Bovendien is er nog een aanwijzing in haar werk dat ze de huidige transformaties wil kaderen binnen een historisch langere termijn, zoals het geval is bij Arrighi. Zo poneert Sassen (2001, p. 76) onder andere: “In many ways the international financial market from the late 1800‟s to World War I was as massive as today‟s”. Dit is een afwijking van Castells‟ concept van een Netwerkmaatschappij dat gestoeld is op de premisse dat we nu te maken hebben met een kwalitatief verschillende sociale wereld. 55
Het werk van Sassen levert dus een empirisch sterk onderbouwde conceptualisatie van de actuele globalisering die zowel gekaderd kan worden binnen een historisch langetermijnvisie zoals die van Arrighi als binnen opvattingen als deze van Castells die uitgaan van een radicale transformatie van de sociale wereld. Bovendien benadrukt Sassen de bepalende en noodzakelijke rol die specifieke locaties spelen in een wereld die gedomineerd wordt door een complex amalgaam van flows. Deze locaties zijn de mondiale steden en zullen nu besproken worden.
5.2.2 De mondiale stad De productieve dienstensector
Uit Sassens bespreking van de actuele globalisering komt er een beeld van de wereldeconomie naar voor die vele malen complexer is dan voorheen. Het goed functioneren van deze complexe, geografisch gespreide economie is afhankelijk van de concentratie van bepaalde activiteiten in specifieke plaatsen. Deze plaatsen zijn de mondiale steden. Met het begrip mondiale stad beschrijft Sassen steden die in het huidige tijdsgewricht nieuwe en uitzonderlijke functies vervullen. “When I first chose to use global city (1984) I did so knowingly – it was an attempt to name a difference: the specificity of the global as it gets structured in the contemporary period” (Sassen, 2001, p. xix). Sassen ziet twee specifieke functies voor de mondiale steden in het faciliteren van de nieuwe globale economie: “They are sites for (1) the production of specialized services needed by complex organizations for running a spatially dispersed network of factories, offices, and service outlets; and (2) the production of financial innovations and the making of markets, both central to the internationalization and expansion of the financial industry” (Sassen, 2001, p. 5). Samengevat kan gesteld worden dat de mondiale steden “production sites for the leading information industries of our time” zijn (Sassen, 2001, p. 35). Mondiale steden zijn dus sites waar specifieke goederen geproduceerd worden. “The „things‟ a global city makes are highly specialized services and financial goods” (Sassen, 2001, p. 5). 56
Deze gespecialiseerde diensten zijn de zogenaamde productieve diensten. “Ze onderscheiden zich collectief van andere diensten door hun actieve bijdrage tot het productieproces in bedrijven en organisaties” (Derudder, 2006, p. 35, cursief in origineel). Deze diensten bevinden zich in uiteenlopende sectoren als verzekeringen, management consultancy en juridische, boekhoudkundige en reclamediensten. Ze zijn essentieel voor het functioneren van zowel grote commerciële ondernemingen als andere belangrijke instellingen
die
geconfronteerd worden met een steeds complexere wereld. Het ligt dan ook in de lijn der verwachting dat deze entiteiten dergelijke diensten intern zouden produceren. Dit gebeurde en gebeurt nog steeds. Toch valt niet te ontkennen dat deze diensten in toenemende mate aangekocht worden bij externe gespecialiseerde ondernemingen (Sassen, 2001, pp. 5-7). Het is logisch dat het voor bedrijven die actief zijn in verschillende landen efficiënter is om bijvoorbeeld kennis over de verschillende belastingsstelsels aan te kopen dan om deze intern te produceren. Hiervoor richten ze zich tot ondernemingen die zich specialiseren in het produceren van dergelijke informatie. Een gevolg van deze evolutie is dat deze ondernemingen zich steeds verder kunnen specialiseren en op die manier nog waardevollere informatie kunnen leveren. De diensten die deze bedrijven aanbieden zijn echter bijzonder belangrijk waardoor economische actoren er steeds afhankelijker van worden. Dit geldt in het bijzonder voor bedrijven met een erg complexe organisatie zoals multinationale en transnationale ondernemingen. Sassen (2001, p. 98) wijst er echter op dat ook kleinere ondernemingen of de publieke sector beroep doen op de productieve diensten. De aard van deze diensten (het belang van juridische kennis bij internationale overnames of de invloed van reclamestrategieën op de groei van een bedrijf) zorgt ervoor dat ze essentieel zijn voor het functioneren van de multinationale ondernemingen. Bij gevolg bezet de productieve dienstensector ook een centrale plaats in de werking van de wereldeconomie aangezien “[f]or better or for worse, the TNC is now a strategic organizer of what we call the world economy” en deze sector essentieel is voor de werking van de transnationale ondernemingen (Sassen, 2006, p. 27). Hieruit concludeert Sassen (2001, p. 3) dat de ondernemingen in deze sector gezien kunnen worden als “highly concentrated command points in the organization of the world economy”. Derudder (2006, p. 75) ziet hierin de suggestie dat door het uitbesteden “van een deel van de controle over de organisatie van de kapitaalsaccumulatie (…) de productieve-dienstenfirma in kwestie op indirecte wijze de status verwerft van controlerende actor in de grensdwarsende productketens”. Toch is het niet de impliciete economische macht die aanwezig is in deze ondernemingen dat hun belang bepaalt. Het is hun rol in het efficiënt doen verlopen van de kapitaalsaccumulatie die de relevantie van deze diensten uitmaakt. 57
“The emphasis shifts to the practice of global control: the work of producing and reproducing the organization and management of a global production system and a global market-place for finance (…) power is essential in the organization of the world economy, but so is production: including the production of those inputs that constitute the capability for global control and the infrastructure of jobs involved in this production” (Sassen, 1995, pp. 63-64; geciteerd in Derudder, 2006, p. 44). Een dergelijke benadering van economische actoren lijkt erg interessant te zijn voor wie werkt vanuit een wereld-systeem perspectief. Al te vaak wordt in het werk van Braudel of Arrighi de controle over het accumulatieproces door kapitalistische actoren beschreven in bedekte termen die baden in een zweem van mystiek. Een duidelijke analyse van welke specifieke actoren welke specifieke functies vervullen in het accumulatieproces is dan ook welgekomen. In dit opzicht kan het werk van Sassen een inspiratie zijn. Uit deze uiteenzetting blijkt nu dat, in de huidige periode van globalisering, de controle- en realisatiecapaciteiten met betrekking tot de kapitaalsaccumulatie zich concentreren in de sector van de productieve diensten. Deze evolutie loopt parallel met de geografische spreiding van andere economische activiteiten. De vraag die zich nu stelt, is waarom deze diensten zich zijn gaan concentreren in bepaalde plaatsen waardoor er zich mondiale steden gevormd hebben.
Centrale plaatsen en agglomeratie voordelen
Er zijn twee redenen waarom er een concentratie van de productieve dienstensector in specifieke steden waar te nemen is. Ten eerste creëert een dergelijke concentratie gecentraliseerde markten voor de vraag en het aanbod van deze diensten. Het concept van centrale plaatsen is essentieel binnen de discipline van de economische geografie en kan teruggevoerd worden naar het werk van Christaller (Derudder, 2006, p. 44). Zonder dieper in te gaan op Christallers centrale plaatsentheorie kan toch gesteld worden dat mondiale steden een bijzondere variant zijn van centrale marktplaatsen. Zo zijn de aangeboden diensten er eerder gericht op een mondiale markt dan op het directe hinterland. Het idee dat het functioneel voordeliger is om een economische sector in een bepaalde locatie te groeperen blijft wel overeind. Het is dan in deze plaatsen dat de vraag naar specifieke diensten ingelost kan worden. 58
“From the perspective of the decentralizing client it would seem that a central marketplace becomes important in that this is the way to find out what producer service firms are doing and with which firms to contract” (Sassen, 2001, p. 107). Voor de productieve dienstenfirma‟s is het dan noodzakelijk om actief te zijn in deze locaties waar de vraag naar hun producten het grootst is. Het is duidelijk dat dit een zichzelf versterkend fenomeen is. Een tweede en nog belangrijkere reden om zich te concentreren in bepaalde steden heeft te maken met de wijze waarop deze diensten informatie produceren. “the location of these services can be interpreted within the context of the demands for information, the way it circulates and who exchanges it. Since a central attribute of information is that it is spatially based, proximity emerges as a key to the activity of obtaining information; that is, information will circulate through specific places and not others” (Daniels, 1975, p. 113; geciteerd in Derudder, 2006, p. 38). Om hoogwaardige en dus verhandelbare informatie te produceren is het voor deze ondernemingen noodzakelijk om zich te vestigen in deze plaatsen met een hoge informatiecirculatie. In de praktijk betekent dit dat er agglomeraties ontstaan van productieve dienstenfirma‟s omdat de innovatieve producten (informatie) die ze op de markt brengen vaak de input vormen voor andere bedrijven in de sector. Zo ontstaan er bepaalde locaties die een aanzuigeffect uitoefenen op ondernemingen uit deze sector. Deze ruimtelijke nabijheid, die niet valt te reproduceren binnen de space of flows, is essentieel voor de werking van de productieve dienstensector. Er werpt zich nu echter een nieuwe vraag op. Waarom vindt deze concentratie wel plaats in bepaalde steden en niet in andere. Derudder (2006, pp. 35-37) onderscheidt een viertal verklaringen hiervoor in het werk van Sassen. Ten eerste kan men aannemen dat de initiële locatiestrategieën van productieve dienstenondernemingen ingegeven zijn door de aanwezigheid van potentiële klanten. In het bijzonder zijn dit de multinationale ondernemingen. In dit opzicht zou het uiteraard aangewezen zijn om zich te vestigen op plaatsen waar er een concentratie is van hoofdkwartieren van deze bedrijven. Historisch gezien zijn dat dan ook steden als Londen of New York. Een tweede punt dat bepaalde steden aantrekkelijker maakt dan andere is de aanwezigheid van een al bestaande agglomeratie van productieve diensten. Dit wijst er op dat de evolutie van mondiale steden een padafhankelijk proces is. Het is weinig waarschijnlijk dat bepaalde steden zich uit het niets omvormen tot mondiale stad. Een derde en vierde reden om zich in bepaalde steden te vestigen is de 59
aanwezigheid van adequate infrastructuur in deze steden (in het bijzonder op vlak van informatie -en communicatietechnologie) en een concentratie van hoog opgeleide potentiële werknemers. Deze voorwaarden zullen waarschijnlijk al vervuld zijn bij de eerste twee besproken instanties en dus niet doorslaggevend zijn. Een aanzienlijk deel van Sassen (2001, 2006) haar werk benadrukt dat de aanwezigheid van deze sectoren een bepalende invloed heeft op de socio-spatiale structuur van de mondiale steden. Hoewel er hier niet dieper zal ingegaan worden op de polarisering die waar te nemen is in deze steden zal er wel nog even aandacht besteed worden aan de ruimtelijke begrensdheid van de mondiale steden. Derudder (2006, p. 45) beschrijft de spatiale afbakening van mondiale steden als volgt: “(…) de ruimtelijk demarcatie van een mondiale stad valt volgens Sassen consequent en in ruime mate binnen de stedelijke morfologie en een aantal governance-structuren. Er is geen sprake van om het onmiddellijk hinterland op te nemen in de analyse-eenheid” Het concept van de mondiale stad beschrijft dus stedelijke gebieden die duidelijk begrensd zijn en niet noodzakelijk samenvallen met bestaande politieke of morfologische definities van deze steden. Het betreft hier dus zeer specifieke en niet al te (geografisch) omvangrijke plaatsen.
Mondiale steden in wereld-systeem perspectief
De hier besproken conceptualisatie van mondiale steden en productieve diensten benadert Taylor vanuit een wereld-systeem perspectief. Hij legt een verband tussen deze mondiale steden en het in het eerste deel besproken typische kapitalistische streven naar monopolies. De strategieën om hierin te slagen noemt hij anti-market nexuses: “Anti-market nexuses are power configurations which enable capitalists to stay above the market. They consist of variable mixtures of geography, knowledge and coercion which provide a holder of capital with access to extra large profits” (Taylor, 2000b, p. 8). De mondiale steden zoals ze door Sassen zijn beschreven, voldoen volgens Taylor aan een specifieke vorm van een dergelijke anti-markt nexus, namelijk regionalism. Deze nexus wordt beschreven als:
60
“Dynamic spatial knowledge complexes which combine a particular mix of skills and information which cannot be easily replicated elsewhere thus avoiding direct competition (the monopoly of place)” (Taylor, 2000b, p. 9). Op een moment dat flows schijnbaar steeds meer aan belang winnen, zijn bepaalde plaatsen dus nog altijd erg belangrijk voor het functioneren van het kapitalistisch wereld-systeem. Taylor (200b, p. 9) benadrukt dit uitvoerig: “Although the new distance-shrinking technologies have reduced the scope of „primitive geography‟ monopolies, they most certainly do not signify „the end of geography‟ as a critical component of capitalist strategy. Geography remains implicated in monopoly formation, but in different ways. For Michael Storper, globalization has coincided with a new reflexive capitalism where regionally-specific knowledge complexes are sites of continual learning to keep ahead of the market. Production is geared to quality rather than quantity, so that instead of the usual market „economy of scale‟, monopoly „economy of variety‟ is created”. Dit argument is relevant binnen het al eerder aangehaalde debat met betrekking tot de veronderstelde verdringing van de space of places door de space of flows. Ook actuele sociale processen
in
een
tijdperk
van
doorgedreven
informatisering
en
wijdverspreide
telecommunicatietechnologieën kunnen nog gegrond zijn in plaatsen. Dit is een gelijkaardig argument als dat van Sassen wanneer ze stelt dat de concentratie van specifieke controlecapaciteiten in bepaalde locaties noodzakelijk zijn in de regulering van de verschillende economische flows.
Financiële centra
Naast deze productieve diensten is echter ook de aanwezigheid van een financiële industrie kenmerkend voor de mondiale steden. Deze steden zijn “production sites for financial instruments and centralized marketplaces for these „products‟” (Sassen, 2001, p. 6). Naast de transnationale banken zijn er nog vele kleinere financiële instellingen die instaan voor de productie van deze instrumenten. Sassen (2001, p. 7) benadrukt dit feit: “Hence, in the case of the financial industry, a focus on the large transnational banks would exclude precisely those sectors of the industry where much of the new growth and production of innovations has occurred; it would leave out an examination of the
61
wide range of activities, firms, and markets that constitute the financial industry since the 1980‟s.” Eerder werd al vastgesteld dat de stelling dat het vooral de kleinere financiële ondernemingen zijn die belangrijk zijn in de productie van financiële instrumenten nu waarschijnlijk voorbijgestreefd is. Kleinere ondernemingen domineerden waarschijnlijk de vroege fase van de financiële expansie, maar zoals bij elke succesvolle kapitalistische onderneming heeft er zich onvermijdelijk een concentratie van deze activiteiten voorgedaan in een beperkter aantal grotere ondernemingen. Dat de financiële industrie tegenwoordig gedomineerd wordt door de handel in deze complexe instrumenten geldt wel nog steeds. De bijzondere aandacht die Sassen schenkt aan deze economische sector is opnieuw interessant voor wie werkt vanuit een wereld-systeem perspectief. Haar werk beschrijft hoe de huidige fase van financiële expansie (de CM-fase bij Arrighi) zich in de praktijk ontvouwt. Ze levert dus inzichten in de werking van dit tweede kapitaalscircuit naast dat van de productieve sectoren. Het zou interessant zijn om na te gaan of er in voorgaande C- fases recurrente evoluties waar te nemen zijn. Net zoals bij de productieve diensten is er sprake van een concentratie van de financiële ondernemingen in een beperkt aantal steden. Ook hier zijn de voordelen van centrale markten en agglomeratiestrategieën opnieuw de verklaring voor dit fenomeen. Een bijkomende aantrekkingspool voor deze financiële ondernemingen is de aanwezigheid van belangrijke aandelen- en andere financiële beurzen. De totstandkoming van de mondiale steden wordt dus door Sassen (2001) gekaderd binnen de context van een geglobaliseerde wereldeconomie. Deze steden als locaties voor de productie van gespecialiseerde diensten en financiële instrumenten zijn zowel een resultaat van als een voorwaarde voor de ontwikkeling van deze complexe globale economie. De functies die de mondiale steden vervullen zijn noodzakelijk voor een gecontroleerd verloop van de steeds complexere en geografisch verspreide economische activiteiten. In het nu volgende deel zullen de wereldsteden geconcipieerd door Friedmann op een gelijkaardige manier geanalyseerd worden. In het volgende hoofdstuk zullen dan de mondiale stedennetwerken als alternatief ruimtelijk denkkader aan bod komen.
62
5.3 Wereldsteden 5.3.1 De actuele globalisering volgens Friedmann
De beschrijving van de actuele globalisering als herstructurering van het kapitalisme die Friedmann maakt, is niet zo eenduidig als deze van Sassen. Het concept wereldstad wordt door Friedmann zelf in drie publicaties (Friedmann & Wollf, 1982; Friedmann 1986 en 1995) uitgewerkt. In geen van de drie hierboven vermelde werken wordt er echt uitvoerig ingegaan op de herstructurering van het kapitalisme die heeft geleid tot de vorming van wereldsteden. In het eerste werk (Friedmann & Wollf, 1982) wordt de vaststelling geformuleerd dat: “since the Second World War, the processes by which capitalist institutions have freed themselves from national constraints and have proceeded to organize global production and markets for their own intrinsic purposes have greatly accelerated” (Friedmann geciteerd in Brenner & Keil, 2005, p. 58). De auteurs hebben het dus niet over het ontstaan van een nieuw proces, maar over de versnelling van een bestaande evolutie. Uit de voorgaande uiteenzetting over het kapitalistisch wereld-systeem weten we dat deze “national constraints” voor de kapitalistische klasse niet overtrokken
mogen
worden.
Hoewel
staten
steeds
kaders
scheppen
waarin
de
kapitaalsaccumulatie zich ontvouwt, zulle succesvolle kapitalisten zich hieraan proberen te onttrekken. In het beste geval kunnen ze zelfs deze kaders mee definiëren. De belangrijkste actoren in dit proces van globale productie zijn volgens de auteurs de transnationale ondernemingen die met elkaar in een conflict verwikkeld zijn om de beschikbare economische ruimte. Bij de zoektocht naar een oorzaak voor dit proces wordt er geen bevredigend antwoord gegeven. De vraag formuleren ze zo: “(…) the cause – the driving force – of the internationalization of capital is debated: Is internationalization merely a working out of the internal logic of capitalism? Or has labor in the industrialized countries created a situation where capital now finds it profitable to locate in the periphery?” (Friedmann geciteerd in Brenner & Keil, 2005, p. 58). Het voor de hand liggende antwoord waar de auteurs op komen is natuurlijk dat het een combinatie van beide is. Uit onze gehanteerde definitie van kapitalisme volgt bovendien dat de interne logica van het systeem juist de oneindige zoektocht naar de meest winstgevende opportuniteiten is. Dat dit onvermijdelijk leidt tot een botsing tussen kapitaal en arbeid 63
spreekt voor zich. Stellen dat kapitaal internationaliseert omwille van winstmaximalisatie is juist. De vraag waarom dit proces van internationalisering juist na WO II is gaan versnellen, wordt echter niet beantwoord. In The World City Hypothesis (Friedmann, 1986) is er ook geen sprake van een expliciete uitwerking van de veronderstelde herstructurering van het kapitalisme. We komen enkel te weten dat “the world city hypothesis is about the spatial organization of the new international division of labour” (Friedmann, 1986, p. 69). Het concept van een nieuwe internationale arbeidsverdeling (NIA), oorspronkelijk beschreven in Fröbel et al. (1980), is wel een uitgewerkte beschrijving van de hier onderzochte veranderingen van de wereldeconomie. De NIA valt als volgt kort samen te vatten. Er treedt een deïndustrialisering op in de kerngebieden van het wereld-syteem en een industrialisering in de periferie. De oorzaak hiervoor is de toenemende rol van multinationale ondernemingen in de productie en handel. Deze ondernemingen zijn actief op wereldschaal. Bovendien zijn deze ondernemingen er binnen het kapitalistisch systeem op aangewezen om hun locatiestrategieën zo aan te passen dat ze hun winstmarges kunnen maximaliseren. Dit resulteerde in: “the transfer of low skill jobs, while the bulk of R&D activities was retained in the heartlands of world capitalism” (Mittelman, 1995, p. 278). Deze relocalisatie van productiefaciliteiten werd mogelijk gemaakt door een combinatie van verbeterde communicatie- en transportmogelijkheden en een nog meer doorgedreven opdeling van het arbeidsproces. De hoofdreden hiervoor was de kans om de loonkosten drastisch te verlagen. Deze internationale arbeidsdeling wordt als „nieuw‟ beschreven omdat het economisch systeem tot dan toe gebaseerd was op “raw materials production in the periphery and industrial manufacturing in the core” (Brenner & Keil, 2006, p. 9). Het valt niet te ontkennen dat er door dit proces een nieuwe sectoriële geografische verdeling heeft plaatsgevonden binnen het mondiaal kapitalistisch systeem. De kritieken die samengevat zijn in Derudder (2006, p. 18 n. 7) maken echter duidelijk dat het beschreven proces integraal gekaderd kan worden in de in dit onderzoek gehanteerde visie op het kapitalisme. Zo wijst Arrighi (1994, pp. 1-26) op het feit dat deze automatisering van de productieprocessen en de daaropvolgende ruimtelijke reorganisatie een essentieel kenmerk is van het kapitalistisch wereld-systeem. De NIA kan dan ook niet gezien worden als een voldoende oorzaak om te spreken van een ingrijpende verandering van het kapitalistisch systeem. Deze beschrijving van een reorganisatie van de wereldeconomie kan eigenlijk gelijkgeschakeld worden met de eerder besproken spreidingsthese van Sassen. De geografische spreiding van de productie64
eenheden van multinationale ondernemingen veroorzaakt een toegenomen complexiteit van het accumulatieproces. Bij de bespreking van de evoluties die gepaard gaan met een accumulatiecrisis werd deze steeds toenemende complexiteit al geduid als een typisch kenmerk van het wereld-systeem. Na de reorganisatie van de materiële sector van de economie tijdens een fase van financiële expansie is er steeds sprake van een hogere orde van complexiteit. In Friedmann (1995) vinden we opnieuw een enigszins gewijzigde visie op de herstructurering van het kapitalisme. Friedmann stelt het als volgt: “I shall therefore follow Amin and Thrift (1992) when they write that between the 1970s and 1980s there occurred an important shift, „a move from an international to a global economy‟. They describe this new economy in terms of four characteristics: the functioning of industries on a world scale through the medium of global corporate networks; an increase in oligopolistic, progressively centralized power; an ongoing process of corporate decentralization through new forms of subcontracting, joint ventures, and other forms of networked organization and strategic alliances; and finally, a new, more volatile balance of power between nation-states and corporations, resulting in the increasing prominence of cross-national issue coalitions „uniting fragments of the state, fragments of particular industries, and even fragments of particular firms in a worldwide network‟ (Amin and Thrift 1992: 574-5, citing Moran 1991). One can debate the particulars of this formulation and still conclude that the capitalist economy today is organized in ways that are dramatically different to those that existed right up to the 1960s, and that we are in the midst of a major transition in the regulationist regime of advanced industrial capitalism” (pp. 26-27, cursivering in het origineel). De conclusie die Friedmann hier trekt, brengt ons al dichter bij de vooropgestelde visie die hier gevolgd wordt op de huidige globaliseringsronde. Het idee dat we te maken hebben met een “transition in the regulationist regime” van het mondiaal kapitalisme sluit aan bij onze eerder vermelde uitgangspunten van de veranderde functies van de staat tijdens de huidige globaliseringsgolf. Hier wordt gesteld dat dit nieuw regulationistisch regime vier essentiële kenmerken heeft. Of al de vier kenmerken werkelijk een nieuwe economie beschrijven, is discutabel. Vooral de nadruk op een toename van oligopolistische en gecentraliseerde macht lijkt een recurrent fenomeen te zijn binnen de geschiedenis van het moderne wereld-systeem. De overige verschijnselen passen wel in de eerder beschreven processen die de huidige globaliseringsgolf definiëren. De herstructurering van de ondernemingen is een gevolg van de geografische spreiding en flexibilisering van de productie. Ook de fragmentering van de natiestaten past in de visie van een neoliberale globalisering. Het belangrijkste punt is dat allerhande complexe netwerken nu een essentiële rol spelen in deze economie. Zoals bij
65
Sassen is er dus volgens Friedmann sprake van een nieuwe mondiale economie die veel complexer is dan het eraan voorafgaande Fordistische systeem. Derudder (2006, p. 18) vat de gedachtegang van Friedmann als volgt samen: “De geobserveerde dispersie van productieve activiteiten over verschillende delen van de wereld-economie impliceert echter meteen ook een toename van complexiteit in de productketens die de wereld-economie integreren, en die veronderstelt dan weer de noodzaak tot een meer gecentraliseerde coördinatie vanuit een beperkt aantal locaties.” Deze locaties zijn de wereldsteden. Op het eerste zicht lijkt dit op het concept van Sassen. Toch is er een essentieel verschil. Bij mondiale steden is vooral de faciliterende functie die de productieve diensten leveren, kenmerkend. Bij wereldsteden draait het om controle. Het zijn de “commandocentra” van de wereld-economie.
5.3.2 De Wereldstad Commandocentra van MNO’s
In de inleiding werd al aangehaald dat er binnen het onderzoek naar een mondiaal stedennetwerk sprake is van een gebrek aan conceptuele hygiëne (zie Derudder, 2006 en 2007). Hoewel de wereldsteden samen met de mondiale steden tot de belangrijkste concepten behoren van deze discipline, bezondigt ook Friedmann zich aan een vorm van conceptuele slordigheid. Wereldsteden onderscheiden zich van andere steden door hun rol als controle- of commandocentra van de wereld-economie. Friedmann (1986, p. 74) beschrijft de groei van de wereldsteden als volgt: “The driving force of World city growth is found in a small number of rapidly expanding sectors. Major importance attaches to corporate headquarters, international finance, global transport and communications; and high level business services, such as advertising, accounting, insurance, and legal.” Het concept wereldstad omvat, zo blijkt, de mondiale stad door de aanwezigheid van de financiële sector en de productieve diensten op te nemen als kenmerken. Friedmann (1995, p. 31) gaat er zelfs van uit dat beide concepten hetzelfde proces beschrijven aangezien hij stelt dat “I will, henceforth, use the two designations interchangeably”. Dit gaat in tegen de 66
opvatting van Sassen (2001, p. xix) dat haar concept uitdrukkelijk verschillend is van het begrip wereldstad. Uit de Derudders (2006, p. 23) analyse van het concept wereldstad blijkt echter dat het “MNO‟s/TNO‟s, financiële instellingen en een beperkt aantal internationale economische instellingen zoals het IMF en de Wereldbank” zijn die een cruciale rol spelen “in de regulering van het mondiale kapitalisme” en op die manier ook “de voornaamste actoren in de formatie van een wereldstad” zijn. Meer specifiek zijn het de hoofdkwartieren van de MNO‟s en TNO‟s die hierin een rol spelen door hun controle over “de cyclus van investering/productie/afzet op de wereldmarkt” en bijgevolg in “de reproductie van mondiale maatschappelijke verhoudingen” (Derudder, 2006, p. 23). Uiteraard spelen deze ondernemingen een niet te onderschatten rol in het functioneren van het kapitalisme. In de hoofdkwartieren van deze ondernemingen worden de cruciale beslissingen genomen met betrekking tot de verschillende bedrijfseenheden en de productketens die deze met elkaar verbinden. De impact die deze organisaties hebben op de ruimtelijke structuur van de wereldeconomie (zowel de space of places als de space of flows) is dus bijzonder groot en zal in een context van globalisering ook steeds meer toenemen. De eenzijdige visie dat het voornamelijk deze ondernemingen zijn die de wereld-economie reguleren, lijkt echter de neoliberale visie op de actuele globalisering als het ontstaan van een zelfregulerende wereldmarkt te onderschrijven. Een dergelijke visie bleek eerder al te getuigen van een gebrek aan kritische reflectie en is bovendien niet vruchtbaar voor een sociale wetenschap die zich inzet om alternatieven voor de huidige sociale realiteit te produceren. De concentratie van controlefuncties moet verklaard worden vanuit de interne organisatie van MNO‟s in de context van de huidige globaliseringsgolf. “(…) naarmate de verschillende zones van de wereld-economie sterker geïntegreerd worden in een overkoepelende arbeidsverdeling (…) naarmate de productie meer dispersie vertoont, zal de machtsconcentratie in een beperkt aantal controlecentra duidelijker aan de oppervlakte komen” (Derudder, 2006, p. 23). De combinatie van een flexibele productie en de geografische spreiding van deze productieprocessen verhoogt de organisatorische complexiteit van de MNO‟s waardoor een concentratie van macht of besluitvorming in de hoofdkwartieren noodzakelijk is. Dit proces valt dus te verklaren vanuit een organisatorische logica. De vraag waarom deze hoofdkwartieren zich concentreren in bepaalde steden is echter wel pertinent. Ook hier is Friedmanns antwoord opnieuw minder eenduidig dan dat van Sassen. Bij mondiale steden 67
wordt de concentratie verklaard vanuit een bepaalde economische strategie en logica, namelijk de agglomeratievoordelen. De concentratie van hoofdkwartieren van MNO‟s en TNO‟s behoeft eerder een historische verklaring. De geschiedenis van deze ondernemingen zelf zal bepalen waar hun mondiale hoofdkwartieren gevestigd zijn. Aangezien deze ondernemingen leidinggevende kapitalistische actoren zijn en de activiteit van het controleren van de mondiale productketens ontegensprekelijk een kernproces is, kan gesteld worden dat de hoofdkwartieren waar deze activiteiten uitgeoefend worden zich in kerngebieden zullen concentreren. De randvoorwaarden om dergelijke functies te vervullen, zijnde hoogopgeleid personeel, hoogwaardige fysieke infrastructuur, specifieke verwachtingen van de werknemers, leiden ertoe dat deze zich in stedelijke gebieden zullen vestigen. Het historische hoofdkwartier van een MNO kan doorheen de tijd echter ook reloc aliseren. Dit lijkt ook voor de hand liggend na een overname of het samengaan van deze ondernemingen. Friedmann benadrukt de volatiliteit van de wereld-economie en de daarmee verbonden evolutie van de multinationale ondernemingen. Deze fenomenen zijn volgens hem verantwoordelijk voor de ontwikkeling van de wereldsteden. Zo zal het belang van de steden onderling constant aan veranderingen onderhevig zijn en is er maar sprake van een “stable hierarchy for any but relatively short stretches of time” (Friedmann, 1995, p. 23). Naast de mondiale spelen ook de regionale hoofdkwartieren een essentiële rol in de controle op de werking van de onderneming (Godfrey & Zhou, 1999). De locatiestrategie voor deze afdelingen is minder gebonden aan de ontstaansgeschiedenis van de onderneming. Zoals bij de mondiale hoofdkwartieren is er nood aan een stedelijke infrastructuur die de werking van de bedrijfsafdeling kan ondersteunen. Deze regionale hoofdkwartieren lijken bovendien aangetrokken door wat we prestigieuze steden kunnen noemen. Uiteraard is er een verband tussen het veronderstelde prestige van een stad en de aanwezigheid van andere regionale en mondiale hoofdkwartieren (Alderson & Beckfield, 2004). Bij de bespreking van Sassens concept mondiale stad werd het idee naar voor geschoven dat de concentratie van de productieve diensten de MNO‟s een grotere vrijheid verschafte in de locatiestrategie van het hoofdkwartier. Derudder (2006, pp. 24-25) wijst echter op de realiteit dat deze hoofdkwartieren zich nog steeds in de nabijheid van belangrijke zakencentra vestigen. Juist omdat ze niet noodzakelijk onderhevig zijn aan de nood tot agglomeratie zijn ze geografisch breder verspreid. Wereldsteden nemen dan de vorm aan van een stadsgewest. Deze regio‟s kunnen ofwel eerder nodaal georganiseerd zijn (zoals Londen) of eerder polycentrisch (zoals de Randstand). Als men in dit opzicht zou spreken van Brussel als een 68
wereldstad bedoelt men dus eigenlijk een polycentrisch stadsgewest. Dit stadsgewest zou geografisch gezien waarschijnlijk in grote mate overeenstemmen met de Vlaamse Ruit. Het netwerk dat deze stadsgewesten samen vormen, hangt aan elkaar via de interne (machts)relaties tussen de verschillende hoofdkwartieren van de verschillende belangrijke ondernemingen. In het volgende deel zal hier dieper op ingegaan worden.
Wereldsteden binnen een wereld-systeem perspectief
Op het eerste zicht zou het concept wereldstad erg bruikbaar moeten zijn binnen een wereld-systeem perspectief aangezien Friedmann verschillende concepten hanteert uit de wereld-systeem analyse (Derudder, 2006, p. 26). Drie belangrijk concepten worden overgenomen. Het idee van een wereld-economie als “a single (spatial) division of labour” (Friedmann, 1986, p. 70), de kern- en perifere processen en de grensdwarsende productketens. Derudder (2006, p. 29) nuanceert echter de impact van wereld-systeem concepten in het werk van Friedmann: “(…) veel verder dan het overnemen van het begrippenapparaat uit de wereldsysteemanalyse komt Friedmann (1986, 1995) niet, en de analytische waarde van zijn verwijzingen blijft dan ook steken op een vrij oppervlakkig niveau”. De functies die in de hoofdkwartieren van de MNO‟s en TNO‟s en dus in de wereldsteden uitgeoefend worden kunnen echter wel degelijk gezien worden als kernprocessen. In dit onderzoek werden kernprocessen opgevat als de eigenlijke kapitalistische vormen van kapitaalsaccumulatie. Per definitie zijn dit economische processen die zich aan de marktmechanismes onttrekken. De typische voorstelling van deze processen zijn de gemonopoliseerde productieprocessen. Deze gemonopoliseerde positie is in eerste instantie te wijten aan het nieuwe innovatieve karakter van bepaalde productieprocessen. Deze processen kunnen een monopolie- of oligopoliepositie blijven bekleden in zoverre dat de betrokken kapitalisten capabel zijn om onder andere de staten in te schakelen in de verdediging van deze positie. De hoofdkwartieren van de MNO‟s zijn uiteraard geen productie-eenheden, maar het functioneel belang van deze bedrijfsafdelingen in het proces van kapitaalsaccumulatie kan echter niet onderschat worden. Aangezien de activiteiten die er uitgevoerd worden, bijdragen tot de winstmaximalisatie kunnen we ze beschrijven als kernprocessen. Deze activiteiten zijn 69
winstgevend omdat ze marktontwijkende contexten creëren en in stand houden. Dit gebeurt door controle uit te oefenen over de grensdwarsende productketens. Deze controle kan uitgeoefend worden aangezien een groot aandeel van deze ketens geïntegreerd is binnen de organisatie van de MNO‟s en TNO‟s. Dat deze controle grote winstopportuniteiten genereert, volgt uit de conclusie dat deze ketens “without governance would just be a string of market relations” (Humphrey and Schmitz, 2001, p. 20). Als we rekening houden met het feit dat een groot aandeel van de toenemende wereldhandel tijdens de huidige globaliseringsgolf in feite transacties zijn die geïnternaliseerd zijn in deze ondernemingen, wordt het duidelijk dat de controle over de productketens potentieel één van de meest winstgevende activiteiten kan zijn en bijgevolg een belangrijk kernproces. De concentratie van deze activiteiten in wereldsteden veroorzaakt dus gedeeltelijk de ruimtelijke structuur van het wereld-systeem aangezien het een geografische concentratie betekent van kernprocessen. Daarnaast zullen de beslissingen in deze hoofdkwartieren ook andere delen van de wereld beïnvloeden. Of en welke productieprocessen in bepaalde regio‟s gelokaliseerd worden heeft grote gevolgen voor de economische, sociale en politieke ontwikkeling van deze gebieden. Zowel de toewijzing van kern- als perifere productieprocessen gebeurt dus vanuit de wereldsteden. Vandaar dat Friedmann (1986, p. 319) deze steden als volgt beschrijft: “Key cities throughout the world are used by global capital as „basing points in the spatial organization an articulation of production and markets.” Wereldsteden zijn dus deze plaatsen waar er een concentratie is van controlecapaciteit over de werking van de wereld-economie. Deze capaciteit verlenen deze steden voornamelijk aan de aanwezigheid van de hoofdkwartieren van MNO‟s en TNO‟s. Deze ondernemingen zijn sinds de periode na WO II (dus tijdens de Amerikaanse systemische accumulatiecyclus) steeds belangrijker geworden door een toenemend deel van de internationale handel in hun organisatie te incorporeren. Door de controle die deze ondernemingen hebben over de grensdwarsende productketens kan men stellen dat ze een sleutelpositie bezetten in de (ruimtelijke) organisatie en reproductie van het moderne wereld-systeem. De wereldsteden zijn deze regio‟s (stadsgewesten) in de kern van de wereld-economie waar deze economische macht geconcentreerd is. Doorheen de relaties tussen de verschillende hoofdkwartieren van deze ondernemingen vormen de wereldsteden een hiërarchisch netwerk. .
70
5.4 Voorlopige conclusies In de algemene inleiding werd Taylors stelling al aangehaald dat de klassieke staatsgecentreerde sociale wetenschappen gezien kunnen worden als een schepsel van de staten. Deze kritiek slaat dan voornamelijk op het feit dat deze vorm van wetenschap de statelijke ruimte onkritisch als gegeven aanneemt. Wie de sociale werkelijkheid op deze wijze analyseert, is gedoemd om een onvolledig en verstoord beeld te krijgen van deze realiteit. Het is interessant om hier even stil te staan bij de vraag of de concepten mondiale stad en wereldstad gezien kunnen worden als schepsels van de (neoliberale) globalisering. Op het eerste zicht zou dit eerder opgaan voor Sassens begrip dan voor dat van Friedmann. De ontwikkelingen die leiden tot het ontstaan van de wereldsteden vinden hun oorsprong in de fase van materiële expansie van de systemische accumulatiecyclus gecentreerd rond de VS. Het stijgende belang van de MNO‟s en TNO‟s verklaart het ontstaan en toenemende belang van de wereldsteden. Deze eenzijdige focus op de economische actoren leidt er toe dat de staat uit het beeld verdwijnt. Friedmann (1986, p. 326-327) besteedt wel nog aandacht aan de staat in zoverre dat hij aangeeft dat deze nu voornamelijk de belangen van de ondernemingen dient. Het beeld van een wereld-economie die uitsluitend georganiseerd wordt door MNO‟s en TNO‟s neigt naar het idee van een zelfregulerende markt. Het is deze visie die eerder als de mythe van de globalisering werd aangeduid. Friedmanns conceptie, wil het vruchtbaar zijn, zou dus ook best aangevuld worden met theorieën over de actuele rol van staten in de regulering van de wereld-economie. Een meer positief aspect van het werk van Friedmann is zijn aandacht voor de sociaal geconstrueerde ruimte. Door te benadrukken dat wereldsteden de grensdwarsende productketens controleren en de gevolgen hiervan ingrijpend zijn voor de ruimtelijke structuur van het wereld-systeem, maakt hij duidelijk dat deze ruimte sociaal geproduceerd wordt. Daarnaast komt ook de niet-productieve activiteit van het controleren van deze ketens naar voor als een belangrijke, want winstgevend kernproces. Het werk van Sassen gaat veel kritischer om met de gangbare visies op de actuele globalisering. Vanuit wereld-systeem perspectief levert ze twee belangrijke bedragen tot het begrip van de actuele globalisering. Haar aandacht voor enkele specifieke productieve diensten maakt duidelijk dat de voorwaarden voor de huidige globaliseringsgolf geproduceerd moeten worden. Waarna het belang van het produceren van deze intermediaire diensten opnieuw aan belang wint bij een versnelling van het globaliseringsproces. Dit loopt parallel met het idee dat het verloop van de actuele globalisering ook afhankelijk is van de 71
transformatie van de vorm en de functie van staten. De aldus verkregen versnelling van de kapitaalsmobiliteit roept echter onmiddellijk opnieuw een reactie op bij deze staten. De globalisering wordt bij Sassen dus zeker niet behandeld als een onproblematisch gegeven, maar als een het gevolg van een veelheid aan intentionele sociale processen. Een tweede verrijking die het werk van Sassen biedt, volgt uit haar aandacht voor de financiële expansie. Dit proces dat vaak gezien wordt als het summum van de gedeteritorialiseerde sociale processen is wel degelijk gebaseerd op een duidelijk omlijnde geografie. Deze “spatial fix” van de financiële sector in een beperkt aantal locaties is bovendien noodzakelijk voor de beoogde flexibiliteit. In haar werk levert Sassen een grondig empirisch onderbouwde voorstelling van de recente fase van financiële expansie. Sassens werk is dus een voorbeeld voor historisch onderzoek dat zich wil verdiepen in de vroegere soortgelijke fases. In het volgende hoofdstuk zal er nu ingegaan worden op de netwerken die gevormd worden door enerzijds de mondiale steden en anderzijds de wereldsteden.
72
6 Hoofdstuk 6: Mondiale stedennetwerken 6.1 Inleiding De ontwikkeling van een ruimtelijk denkkader op basis van een mondiaal stedennetwerk moet gezien worden als een poging om een alternatief te formuleren voor de staatsgecentreerde mozaïek metageografie die de sociale wetenschappen nog steeds domineert. Het steeds weer in twijfel trekken van de impliciete vooronderstellingen van het wetenschappelijk denken is essentieel voor wie streeft naar progressie in de kennis over de sociale realiteit. Het hanteren van een netwerkmodel om de sociale ruimte te beschrijven, lijkt op het eerste zicht één bijzonder relevant voordeel met zich mee te brengen. Een belangrijk kenmerk van de sociale werkelijkheid, opgevat vanuit wereld-systeem perspectief, is dat deze constant evolueert. Economische, sociale, politieke en dus ook ruimtelijke dynamiek is een wezenlijke eigenschap van het wereld-systeem. Een netwerkmodel lijkt, vergeleken met een mozaïek model, veel beter in staat om deze dynamiek in kaart te brengen. Met andere woorden is het een geschikter middel om de sociale productie van de ruimtelijke structuur van het wereldsysteem te beschrijven. Daarnaast kunnen deze netwerken uiteenlopende spaces of flows beschrijven die binnen een ander ruimtelijk denkkader onzichtbaar zouden blijven. De hoofdvraag in dit hoofdstuk is dan ook hoe efficiënt het gebruik van een ruimtelijk denkkader gebaseerd op een mondiaal stedennetwerk is met het oog op een verdieping en verbreding van onze kennis over het wereld-systeem. In eerste instantie zal het netwerk van mondiale steden behandeld worden daarna het netwerk van wereldsteden. Het is belangrijk om steeds te onthouden dat het niet deze steden zelf zijn die samen een netwerk vormen. De sociale processen die de netwerken constitueren zijn de verschillende vormen van informatie-uitwisseling tussen enerzijds de verschillende vestigingen van op mondiale schaal opererende productieve dienstenbedrijven en anderzijds mondiale en regionale hoofdkwartieren van belangrijke MNO‟s en TNO‟s. Het zijn dus de acties van economische agenten die de netwerken hun vorm geven. De steden vormen de knooppunten van de netwerken. Het zijn de locaties van waaruit informatie verstuurd en ontvangen wordt. Deze informatiestromen kunnen op hun beurt het best geconcipieerd worden als een space of flows. In wat volgt slaat de term stad dus op de verzameling van relevante economische actoren op deze locatie. 73
6.2 Netwerk van mondiale steden 6.2.1 Structuur van het netwerk
Het meest relevante onderzoek omtrent het netwerk van mondiale steden wordt gevoerd door de academische denktank GaWC (Derudder, 2006, p. 119).6 Deze onderzoekers zijn al actief sinds 1997. Het is hier niet de bedoeling om hier meer dan een decennium wetenschappelijk onderzoek in detail te analyseren. Bovendien komen er bij netwerkanalyses ook heel wat wiskundige berekeningen van uiteenlopende complexiteit aan te pas. De wijze waarop de primaire data verwerkt wordt, zal evenmin behandeld worden. Frappante ontwikkelingen zullen dus aanbod komen maar de focus zal liggen op het werk van Derudder et al. (2003) dat gezien kan worden als een synthese en verdere uitwerking van de tot dan toe verworven kennis over het netwerk van mondiale steden. Congruent met Sassens conceptualisering van de mondiale steden vertrekken deze onderzoekers vanuit het uitgangspunt dat de productieve diensten “the distinctive feature of contemporary world city formation” zijn (Beaverstock et al., 1999, p. 446). In het onderzoek van de GaWC is het dus aangewezen om het gebruik van de term world city te vertalen als mondiale stad (global city). Dit is opnieuw een voorbeeld van het problematische conceptueel vocabularium van deze discipline. De locatiestrategieën van deze ondernemingen zijn naast de hiërarchische relaties tussen de verschillende kantoren dus uitermate belangrijk voor de vorm van deze netwerken. Om hierover een duidelijk beeld te krijgen werd er een specifieke dataset ontwikkeld, de GaWC 100.7 Deze dataset is een matrix die de locatiestrategie weergeeft van 100 productieve dienstenfirma‟s over 315 potentiële mondiale steden opgesteld in het jaar 2000 (Taylor et al. 2002a). Deze firma‟s zijn actief in 6 sectoren: juridische (16), financiële (23), boekhoudkundige (18) en reclame (15) diensten, management consultancy (17) en verzekeringen (11). Voor elke stad wordt dan de aanwezigheid van elke onderneming nagegaan. Er wordt bovendien onderscheid gemaakt tussen verschillen in intensiteit van de aanwezigheid. Zo scoren de hoofdkantoren hoger dan kleine satellietkantoren. Het idee dat hierachter schuilt, is dat die informatiestromen van en naar hoofdkantoren belangrijker is dan 6
GaWC (Globalization and World Cities Research Network) is een denktank verbonden aan het Departement Geografie van de Loughborough University. Deze denktank verzamelt onderzoekers van over de hele wereld die zich bezighouden met steden in een tijdperk van globalisering en in het bijzonder in de relaties tussen deze steden. 7 Deze data set is online beschikbaar op http://www.lboro.ac.uk/gawc/data.html#ds. 74
bij de kleinere afdelingen van de firma. De specifieke keuze voor deze honderd ondernemingen is gebaseerd op een combinatie van een theoretisch onderbouwde en een pragmatische houding. De firma‟s worden beschreven als de belangrijkste in hun sectoren. Het doorslaggevende criterium om opgenomen te worden was echter het publiek (online) beschikbaar zijn van de gegevens omtrent de ruimtelijke structuur van het kantorennetwerk. In 2008 werd deze dataset geactualiseerd zodat de evolutie en de dynamiek van het netwerk bestudeerd kon worden (Derudder et al., 2009). Het is op basis van deze in de praktijk vaak minder omvangrijke dataset (met de gegevens uit het jaar 2000) dat de structuur van het netwerk van mondiale steden bestudeerd werd. De meer „primitieve‟ analyses van het netwerk (vóór het gebruik van de dataset) concentreerden zich voornamelijk op de hiërarchie tussen de mondiale steden (zie o.a. Beaverstock et al., 1999b). De centrale vraag was welke de belangrijkste mondiale steden waren. Dit leidde tot classificaties van alfa, beta en gamma steden. Het zijn deze bevindingen die hun weg gevonden hebben binnen het populaire discours over steden in een globaliserende wereld. 8 De ontwikkeling van de dataset opende echter de deur naar veel specifiekere onderzoeksvragen. De vragen kunnen grofweg opgedeeld worden in twee categorieën. Enerzijds zijn er studies die vooral informeren over specifieke steden in het netwerk. Anderzijds is er het onderzoek dat resulteert in de beschrijving van de ruimtelijke en functionele structuur van het netwerk. Onvermijdelijk overlappen beide onderzoekstypes elkaar geregeld, aangezien de vorm van het netwerk resulteert uit het aggregaat van de functies en relaties van de mondiale steden. Met andere woorden; het belang en de functie van een bepaalde mondiale stad wordt ontleend aan de plaats die in het netwerk bekleed wordt. Het onderzoek over een specifieke stad zal zich dan ook focussen op het aantal, de intensiteit en de selectiviteit van de relaties die een bepaalde stad onderhoudt met de andere steden (zie o.a. Derudder & Taylor, 2003). Daarnaast kunnen de steden getypeerd worden op basis van de specifieke dienstenmix die ze aanbieden (zie Taylor, 2000 p. 69). De structuur van het netwerk zelf wordt dan onderzocht door op de dataset verschillende berekeningen uit te voeren zodat gelijkaardige steden gegroepeerd worden. Door het construeren van verschillende clusters van steden komt naast een hiërarchische differentiatie ook een patroon van geografische spreiding naar voor. In een relationeel denkkader slaat een hoge hiërarchische positie op een grote connectiviteit, met andere woorden een groot aantal relaties. Het idee dat het aantal en de intensiteit van de relaties dat een bepaald kantoor van een productieve dienstenfirma aangaat met de andere 8
Zie: The 2008 Global Cities Index, Foreign Policy, November/December 2008, http://www.foreignpolicy.com/story/cms.php?story_id=4509, geraadpleegd op 10/2/2008. 75
kantoren het belang van dit kantoor bepaalt, volgt uit de door Sassen besproken economische logica van deze sector. Toegang tot complexe informatie is bepalend voor het succes van een productieve dienstverlener. Dit verklaarde de agglomeratiekenmerken van de sector. Een centrale, goed geconnecteerde plaats in het kantorennetwerk levert een gelijkaardig voordeel op. Daarom ook dat een groot aantal directe, maar wijduitgestrekte relaties leiden tot een toename aan beschikbare informatie. Voortbouwend op eerder uitgevoerd onderzoek wordt er door Derudder et al. (2003) dan een poging ondernomen om: “(…) met het nodige geografische detail een aantal hiërarchische, regionale en functionele tendensen binnen het mondiaal stedennetwerk aan het licht te brengen, en dat met het oog op het in kaart brengen van de basisstructuur van het kapitalistisch wereld-systeem” (Derudder, 2006, p. 161). Dit onderzoek raakt dus de kern van het onderzoek naar een mondiaal stedennetwerk als een poging om te komen tot een alternatief en relevanter ruimtelijk denkkader omtrent de sociale werkelijkheid. In Derudder et al. (2003) worden er meer meerder clustertypes opgesteld. De verzameling mondiale steden kunnen dan in meerdere of mindere mate (van 0 tot 100%) tot een tot één of meerdere clusters behoren. Het beeld van het netwerk van mondiale steden dat aldus naar voor komt, specificeert zich in twee dimensies. Enerzijds is er sprake van zes types van centraliteit. Deze ordening is een weergave van het hiërarchisch karakter van het netwerk. Hoe meer geconnecteerd een stad is en hoe wijd verspreider haar relaties zijn, hoe centraler en belangrijker deze stad is in het mondiale stedennetwerk. Londen en New York komen dan ook naar voor als de meest centrale (belangrijkste) steden op mondiaal vlak gevolgd door steden als Tokyo, Parijs en Hongkong. Steden als Lyon, Lagos of Osaka (de minst centrale) spelen dan een zeer kleine (onbestaande) mondiale rol. Naast deze dimensie die de mondiale centraliteit benadrukt vormen de steden ook een soort van sub-mondiale netwerken. Deze regionale clusters drukken niet alleen het bestaan van nevengeschikte economische regio‟s binnen het wereld-systeem uit. Ze beschrijven ook in combinatie met de centraliteitsdimensie een meerschalige ruimtelijke realiteit. Zo wijst de groepering van Chicago en Los Angeles naast deze van Dallas en Boston en het bestaan van een nog minder centraal gelegen groep steden als San Diego en Baltimore op het bestaan van meerdere ondergeschikte economische ruimtes. Dit zijn dan respectievelijk een Noord-Amerikaanse/West-Atlantische arena met beperktere mondiale connecties, een sub-nationale schaal (wat in het geval van de V.S. het best beschreven wordt als sub-continentaal) en een verzameling regionale schalen die in het 76
geval van de VS erg geconnecteerd zijn. Het algemeen beeld dat er dus naar voor komt, is dat van een meerschalige wereld-economie. Naast uitgesproken mondiale processen is er dus ook sprake van een reeks van ondergeschikte schalen die vorm krijgen vanuit regionaal gerichte economische processen. Deze sub-mondiale processen variëren in uitgestrektheid van wat als nationale of sub-nationale economieën gezien kunnen worden tot de drie bekende globaliseringsarena‟s gecentreerd rond Noord-Amerika, West-Europa en Oost-Azië. Een dergelijk ruimtelijk denkkader is inderdaad veelbelovend als beschrijving van de meerschalige ruimtelijke structuur van de wereld-economie. Het is een empirisch onderbouwde geografie van de wereld-economie. In het volgende deel zal dit netwerk kritisch geëvalueerd worden.
6.2.2 Evaluatie van het netwerk in wereld-systeem perspectief
Het netwerk van mondiale steden slaagt er in om economische processen op een adequatere wijze voor te stellen dan het geval is bij klassieke staatsgecentreerde visies die natiestaten behandelen als containers voor deze processen. Dit wordt gedaan zonder in het andere uiterste te vallen waarbij uitgegaan wordt van één geünificeerde in real-time functionerende wereldeconomie. Bovendien slaagt deze werkwijze erin om een visuele voorstelling te maken van een space of flows. Toch kunnen er enkele bedenkingen gemaakt worden over dit ruimtelijk denkkader. Enerzijds zijn er aanwijzingen dat niet het volledige potentieel van het netwerkmodel gebaseerd op mondiale steden aangeboord wordt. Anderzijds zijn er meer fundamentele kritieken over de geschiktheid van dit netwerk als representatie van de ruimtelijke structuur van de wereld-economie. In de inleiding werd al vermeld dat het werken met een netwerkmodel gebaseerd op economische processen (informatie-uitwisseling) het mogelijk moet maken de inherente dynamiek van deze processen en de wereld-economie te representeren. Dit is voor een dergelijke geografie des te belangrijker aangezien: “(…) establishing such a hierarchy once and for all may, in any event, be a futile undertaking. The world economy is too volatile to allow us to fix a stable hierarchy for any but relatively short stretches of time” (Friedmann, 1995, p. 23).
77
Derudder et al. (2009) ondernemen een poging om de evolutie van het netwerk van mondiale steden te beschrijven. In 2008 werd de dataset uit 2000 geactualiseerd. Na een verwerking van deze data zou het dus mogelijk zijn de evolutie van het netwerk over deze periode van acht jaar te achterhalen. Op dit ogenblik is er nog geen onderzoek uitgevoerd met de diepgang en gedetailleerdheid van Derudder et al. (2003). Er kunnen wel enkele opvallende veranderingen aangehaald worden. Vooreerst: “(…) the most notable feature is that there has been a general rise of connectivity in the WCN. This is evident from a number of related indicators: the average connectivity has risen from 0,20 to 0,22, while in 2008 the number of cities with a connectivity larger than 20% of the leading city has risen from 110 to 125. Overall, 179 out of 308 cities are more connected to the WCN at large than they were in 2000. This indicates that the globalization of services has been a dynamic and growing economic sector expanding offices in many cities and extending office networks to new cities in the period under investigation. Although the NY-LON dyad still dominates the network, its structure has become more horizontal between 2000 and 2008 indicating a worldwide diffusion of globalization processes. The result has been an increasingly integrated world city network” (Derudder et al., 2009, s.p.). Deze bevinding geeft aan dat er zowel sprake is van verandering (een toegenomen diffusie van globaliseringsprocessen) als van duurzame structuren (de blijvende dominante positie van steden als London of New York). Hoewel de top van de hiërarchie of anders gezegd het centrum van het netwerk structureel blijft, blijkt de hiërarchie wel degelijk veranderlijk. Zo is er onder andere sprake van de opkomst van Chinese steden en een achteruitgang van de Noord- Amerikaanse. Dit lijkt Arrighi‟s stelling dat er zich een verschuiving van belangrijke economische processen vanuit de VS richting Oost-Azië voltrekt tijdens de huidige periode van globalisering te bevestigen. Naast Oost-Azië, zijn het vooral steden uit Oost-Europa en het Midden Oosten die steker geconnecteerd werden. De verliezers bevinden zich dan naast Noord-Amerika in West-Europa en Australazië. Het vermoeden bestaat echter dat de data uit 2008 gezien de actuele financiële en economische crisis niet meer representatief zijn. Daarom is het de bedoeling van de onderzoekers van de GaWC om in 2010 een nieuwe dataset samen te stellen om zo na te gaan wat de gevolgen zijn van deze “geoeconomic transition”. Dit is een bijzonder boeiend vooruitzicht. Om de structuur van het netwerk nog beter te begrijpen zou het echter ook aangewezen zijn om er de geschiedenis van na te gaan. Een meer historische benadering zou in dit opzicht de geschiedenis van de actuele globaliseringsgolf kunnen beschrijven. Zo ontbreekt er op dit moment nog steeds een empirisch onderbouwde beschrijving van de genese van het netwerk van mondiale steden. Wanneer zijn welke steden opgenomen in het netwerk? Welke sectoren vertoonden voor het eerst een mondiale 78
articulatie en wanneer was dit? Om deze vragen te beantwoorden zou het noodzakelijk zijn om de bestaande dataset te gaan herwerken om de situatie tijdens de afgelopen decennia te kunnen achterhalen. Uit een zeer voorlopig en summier onderzoek dat zich toespitste op de aanwezigheid van GaWC 100 firma‟s in de mondiale stad Brussel bleek dat er al in 1957 een afdeling aanwezig was van het Amerikaanse advocatenkantoor Baker & McKenzie dat zijn hoofdzetel heeft in Chicago. Natuurlijk is dit een uitzondering. De meeste advocatenkantoren openden een vestiging in Brussel in de periode van 1987 tot 1994 (8 van de 16), met enkele voorlopers in de jaren zeventig (4 van de 16) en twee laatkomers in het derde millennium. Voor de sector van de management consultancy zijn er maar 14 van de 17 mogelijke bedrijven in Brussel vertegenwoordigd. Tien van deze firma‟s vestigden zich in Brussel tussen 1986 en 1997. De overig vier waren aanwezig voor 1980. Het lijkt er dus op dat de globalisering van de verschillende productieve dienstensectoren niet noodzakelijk dezelfde geschiedenis kennen. Een omvattend onderzoek dat gebruik maakt van de relationele analyses zou hier uitsluitsel kunnen bieden. Een meer fundamentele kritiek op het werk van de GaWC onderzoekers komt voort uit de vraag wat het netwerk nu precies representeert. Het hier besproken netwerk van mondiale steden is de voorstelling van de aggregatie van honderd kantorennetwerken van mondiaal opererende productieve dienstenfirma‟s. In hoeverre zijn de locatiestrategieën van deze honderd bedrijven relevant voor de sociale wetenschappen? Uitgaande van Sassens conceptualisatie van de actuele globalisering spelen de productieve dienstenbedrijven een essentiële en voortrekkersrol in dit proces. Het beschrijven van het gedrag van deze bedrijven is dus een benadering van het proces van economische globalisering. Vooral de evolutie van de ruimtelijke spreiding van deze ondernemingen vormt een weergave van het dynamisch proces dat de globalisering is. Als dit uitgangspunt onderschreven wordt, stelt zich de vraag of de GaWC 100 bedrijven representatief zijn voor de sector van de productieve diensten. Het zou dus voor de hand liggen dat voor de zes geselecteerde sectoren de belangrijkste (grootste) ondernemingen opgenomen zouden worden in de dataset. Door de pragmatische selectiecriteria (online beschikbare informatie over de locatiestrategie) is dit echter niet helemaal het geval. De selectie van 16 advocatenkantoren omvatte (op basis van een rangschikking voor het jaar 2007 op basis van inkomsten) de tien belangrijkste kantoren, vier kantoren die gerangschikt waren van plaats 17 tot 96 en een bedrijf dat in 2005 ontbonden werd (The American Lawyer, oktober 2008). Hoewel de inkomsten van het grootste bedrijf meer dan zeven maal groter zijn dan dat van het kleinste wordt de locatiestrategie van beide ondernemingen als gelijkwaardig behandeld binnen het kader van het netwerk van mondiale 79
steden dat door de onderzoekers van de GaWC wordt ontwikkeld. Dit is echter een miniem bezwaar in vergelijking met de vraag in welke mate dit netwerk echt gezien kan worden als een adequate beschrijving van de geografie van het wereld-systeem? De eerlijkheid gebiedt ook om te zeggen dat dit niet de expliciete doelstelling is van de GaWC onderzoekers. Hun hoofddoelstelling is en blijft een beschrijving geven van de inter-stedelijke relaties in een globaliserende wereld. Hierin slagen ze dan ook. Impliciet gaat het onderzoek naar een mondiaal stedennetwerk er wel van uit dat het een relevanter ruimtelijk denkkader kan ontwikkelen om onze sociale werkelijkheid te begrijpen. Het moderne wereld-systeem beperkt zich echter niet tot de mondiale steden. Welke rol is er weggelegd voor de overige regio‟s van het wereld-systeem in het kader van een netwerk van mondiale steden. Bovendien zijn er nog andere economische relaties tussen deze steden naast de
informatie-uitwisseling
tussen
de
verschillende
kantoren
van
de
productieve
dienstenfirma‟s. Dit probleem wordt ook onderkend door Brown et al. (2007). Zij schuiven de mogelijkheid naar voor om tot een omvattender ruimtelijk kader te komen door het netwerk van mondiale steden te integreren met de mondiale productketens. Bij deze aanpak wordt het netwerk van mondiale steden benaderd als “a web of „global service centres‟, integral parts of complex networks of capital circulation and accumulation” (s.p.). Voor beide disciplines houdt dit een vooruitgang in. De mondiale steden die als productieve dienstencentra een intermediaire input leveren in de productketens worden hierdoor verbonden met de regio‟s van het wereld-systeem die geen deel uitmaken van het netwerk. Deze band moet gezien worden als het bezetten van een gezamenlijke space of flows die vorm krijgt door het economisch proces dat een productketen is. De input van de productieve dienstensector kan ook gezien worden als een commodity, namelijke hoogwaardige informatie. Voor wie werkt vanuit een wereld-systeem perspectief is het dan weer de aangewezen manier om steden te betrekken in het analysekader. De combinatie tussen het onderzoek naar een mondiaal stedennetwerk en dat naar de grensdwarsende productketens lijkt de adequate manier om te komen tot een integraal beeld van de verschillende spaces of places in het wereld-systeem die met elkaar verbonden zijn door spaces of flows (informatiestromen en goederenstromen). In een volgende stap zou dan ook de invloed die de beide soort ruimtes op elkaar uitoefenen onderzocht kunnen worden. De fusie van beide disciplines lijkt dan ook een stap voorwaarts in de richting van het ontwikkelen van een adequaat ruimtelijk denkkader voor de bestudering van het moderne wereld-systeem. Bovendien zou er ook getracht moeten worden om de door Sassen beschreven financiële sector in dit kader te integreren. Hoewel Arrighi deze sector ziet als een parallel circuit voor kapitaalsaccumulatie moet er een band zijn met de materiële 80
sector van de economie (de productketens en de productieve diensten). Binnen het concept van het mondiale stedennetwerk komt deze bijzondere plaats die de financiële sector inneemt in de kapitaalsaccumulatie echter niet naar voor. De financiële sector wordt behandeld als één van de productieve diensten sectoren. Een laatste opmerking met betrekking tot het ruimtelijk kader dat ontwikkeld wordt binnen het onderzoek naar mondiale steden is de afwezigheid van statelijke (politieke) concepten. Ook al is het de bedoeling om een economische geografie te beschrijven volgt uit de hier gehanteerde visie op het kapitalisme dat dit niet echt mogelijk is zonder rekening te houden met de invloed van politieke actoren. Het negeren van deze actoren doet het vermoeden rijzen dat het netwerk een onafhankelijk, zelfregulerend sociaal systeem is. Er is met andere woorden enkel aandacht voor de economische en niet voor de politieke globalisering. Traditioneel zijn het de staten die opgevat worden als de belangrijkste politieke actoren. Binnen het onderzoek naar mondiale en wereldsteden, dat uitdrukkelijk de staatsgecentreerde sociale wetenschap afwijst, werd echter het concept politieke wereldstad ontwikkeld. Op het einde van dit hoofdstuk zal er nagegaan worden of dit concept de hier vastgestelde hiaat opvult. In het volgende deel zal nu op een gelijkaardige wijze het onderzoek naar een netwerk van wereldsteden behandeld worden.
6.3 Netwerk van wereldsteden 6.3.1 Structuur van het netwerk
In tegenstelling tot het onderzoek naar het netwerk van mondiale steden is er bij het onderzoek naar een netwerk van wereldsteden veel minder sprake van een georganiseerde groep onderzoekers in de trant van de GaWC. Bovendien is de GaWC duidelijk – in grote mate door de invloed van Taylor – het wereld-systeem perspectief veel meer genegen. De aspiraties om te komen tot een alternatieve ruimtelijke representatie van het wereld-systeem is hier duidelijk ondergeschikt aan de intentie om de structuur van het mondiaal stedennetwerk te achterhalen. De relaties tussen de hoofdkwartieren en de spatiaal verspreide ondergeschikte afdelingen van de MNO‟s produceren dit netwerk. In het beste geval kan de voorstelling van het netwerk van wereldsteden (die in feite stadsgewesten zijn) dus inzicht verschaffen in de 81
ruimtelijke spreiding van erg belangrijke kernprocessen. De afwezigheid van deze processen in bepaalde stadsgewesten of niet-stedelijke regio‟s zou dan kunnen wijzen op een gedomineerde, perifere positie in het wereld-systeem (Alderson & Beckfield, 2004). De empirische data waarop dit onderzoek zich meestal beroept, zijn de gegevens over de locatiestrategiën van MNO‟s die deel uitmaken van de Fortune 500 (Derudder, 2006, p. 101).9 Deze data kan op een gelijkaardige relationele wijze verwerkt en geanalyseerd worden zoals bij het onderzoek van de GaWC. Doordat hoofdkwartieren veelal controlefuncties vervullen, is dit netwerk gebaseerd op de locatie van deze economische actoren veel meer hiërarchisch gestructureerd dan het netwerk van mondiale steden (Derudder, 2006, p. 78). Controle en dominantie zijn essentiële eigenschappen van de hoofdkwartieren. Het netwerk kan gezien worden als een geografie van economische macht. Bij de mondiale steden wordt het idee van samenwerking veel meer naar voren geschoven. Dit heeft als gevolg dat competitie tussen wereldsteden in de strijd om het aantrekken van deze hoofdkwartieren onlosmakelijk verbonden is aan het concept van een wereldstedennetwerk. Enkele premissen van de neoliberale visie op de globalisering lijken hier dus impliciet aanwezig te zijn. Het betreft in het bijzonder het idee dat in een globaliserende wereld staten (hier wereldsteden, dus stadsgewesten) met elkaar moeten concurreren voor de aandacht van mondiale economische actoren. Het feit dat ook sub-nationale regio‟s wereldwijd met elkaar moeten concurreren is nog een stap verder dan de inter-statelijke competitie. Het impliceert een verdere evolutie in de richting van de overheersing van de politieke (territoriale) actoren door economische actoren die de space of flows domineren. Aangezien de belangrijkste verbanden tussen de wereldsteden relaties van controle en dominantie zijn zal dit netwerk inzicht verschaffen in de economische machtsrelaties tussen verschillende steden. Daarnaast houdt een dominante positie in het netwerk van wereldsteden in dat er ook sprake is van een dominante rol in de gehele wereld-economie aangezien de hoge concentratie aan hoofdkwartieren betekent dat er ook een ingrijpende controle uitgeoefend wordt op de grensdwarsende productketens die mede de structuur van de wereldeconomie produceren. De studie van Rozenblat and Pumain (2007) zal hier nu dieper behandeld worden. Dit is een onderzoek dat de belangrijkste structuren van een wereldstedennetwerk behandelt, maar dan 9
De Fortune 500 is een ranking van Amerikaanse bedrijven op basis van hun jaaromzet. Het is het tijdschrift Fortune dat deze lijst jaarlijks opstelt en ook publiceert. Slechts drie bedrijven hebben ooit aan de top van de ranking gestaan; het betreft General Motors, ExxonMobil en Wal-Mart.
82
op Europese schaal (Derudder, 2006, p. 101). Bovendien besteedt dit onderzoek ook aandacht aan de dynamiek en de evolutie van dit netwerk. Rozenblat and Pumain (2007, p. 136) beschrijven voor een honderdtal belangrijke Europese MNO‟s “the exact location of all the entities they owned in other European countries”. Voor al deze entiteiten verzamelden ze informatie over het relatieve belang van deze afdelingen voor de algemene structuur en organisatie van de MNO waarvan ze deel uitmaken. Deze afdelingen werden onderverdeeld in een vijftal vertakkingsniveaus startend bij het centrale hoofdkwartier. De controlerelaties worden dus uitgedrukt als “firm ownership linkages” die “the hierarchical decision-making process” vertegenwoordigen (pp. 136-137). Deze ownership linkages kunnen dan ook gezien worden als een concrete, empirisch onderbouwde voorstelling van directe buitenlandse investeringen (p. 138). Het idee dat hierachter schuilt, is dat de juridische structuur van de bedrijven bepalend is voor de concrete organisatie. Dit onderzoek levert dus ook een complexer beeld op aangezien er rekening wordt gehouden met indirecte controlerelaties (via één of meer tussenstations). Voorgaand onderzoek beperkte zich eerder tot directe controle tussen mondiale en regionale hoofdkwartieren (zie Godfrey & Zhou, 1999). Binnen dit kader komen dan ook deze intermediate cities naar voor. Deze steden bevinden zich in het midden van een keten van machtsrelaties tussen het hoofdkwartier en de laagst gerangschikte bedrijfsafdelingen die enkel bevelen of richtlijnen ontvangen (pp. 140144). Er worden drie types onderscheiden: bridgehead cities, outpost cities en turntable cities. Bridgehead cities worden gezien als een “entry point for foreign investment: upstream it is connected to foreign cities by links of subordination (e.g. firm control), and downstream it dominates other cities in its own territory” (p. 140). Het zijn steden die zich bevinden in een ander land dan het centrale hoofdkwartier waardoor ze gecontroleerd worden. Zelf controleren ze ondergeschikte afdelingen in eigen land. Het fenomeen van bridgehead cities versterkt de hiërarchie van nationale stedensystemen omdat het de binnenlandse controle van bepaalde steden versterkt (p. 142). Deze steden zijn dan ook vaak de belangrijkste steden in het nationale stedensysteem. Brussel, Milaan en Parijs zijn hier typische voorbeelden van. Outpost cities hebben een gelijkaardige functie. Het grote verschil met het vorige type is dat ze zich in hetzelfde land bevinden dan de stad waar het hoofdkwartier gevestigd is. “These outpost cities act as springboards towards foreign countries” (p. 142). In een situatie waarbij het belang van internationale transacties relatief toeneemt ten aanzien van nationale winnen deze steden aan controlecapaciteit en macht ten aanzien van de steden waar de historische hoofdzetel gevestigd is. 83
Het laatste type zijn de multinational turntable cities. Deze steden worden gecontroleerd door een hoofdkwartier uit een ander land en controleren onderafdelingen uit het buitenland. Theoretisch gezien is het ook mogelijk deze steden controle uitoefenen op steden in het land waar het hoofdkwartier gevestigd is. Amsterdam en Luxemburg zijn voorbeelden van dergelijke steden. “The function of these intermediate subsidiaries is primarily financial. They benefit from the advantageous tax treatment offered” (p. 143). Bij deze steden komt het belang van politieke (territoriale) actoren voor de structurering van het netwerk duidelijk naar voor. Dit lijkt een algemene regel te zijn in de structurering van het netwerk. Staten hebben invloed door hun “openness”, “differences in payroll costs” en “tax burden” (p. 148). Deze drie types intermediare afdelingen worden gezien als “the interfaces between the group [MNO] and the economic environment and territory” (p. 143). Uit het aggregeren van al deze relaties komt er een netwerk van wereldsteden naar voor dat gekenmerkt wordt door centrum-periferie relaties. Of een stad een centrale of perifere functie vervult, is afhankelijk van de schaal waarop het netwerk geanalyseerd wordt (p. 145). Hoe dan ook kan men spreken van één, geïntegreerd Europees stedennetwerk. Een opvallend kenmerk van de steden die een centrale positie innemen in het netwerk is dat ze een erg gediversifieerde economische basis hebben. Erg gespecialiseerde steden scoren dan weer lager in de hiërarchie (p. 147). Dit is logisch aangezien diversiteit het potentiële aantal relaties vergroot. Naast deze concepties over de structuur van het netwerk heeft deze studie ook aandacht voor de dynamiek van het systeem. Dit evolutionair proces wordt behandeld vanuit het uitgangspunt dat: “Urban hierarchy and diversity are emergent properties stemming from a co-evolution process of towns and cities, which are cooperating and competing for access to socioeconomic innovations, by attempting to secure better relative positions in spatial and social networks” (p. 152). Deze aanpak is wat vreemd in de context van het onderzoek. Hier lijkt het erop dat het de steden zelf zijn die de dynamiek van het netwerk sturen. Dit lijkt niet overeen te stemmen met de gehanteerde visie dat het de acties van de MNO‟s zijn die de structuur van het netwerk bepalen. Het idee dat er sprake is van een diffusie van innovaties vanuit de steden die een centrale positie bezetten moet ook wat bijgestuurd worden aangezien een wijde verspreiding per definitie het innovatieve karakter aantast (Taylor, 2001). Het feit dat bij een vergelijking tussen de situatie in 1990 en in 1996 blijkt dat steden aan de top van de hiërarchie (Londen en 84
Parijs) hun positie bestendigd zien, impliceert dat het centrum-periferie karakter van het netwerk doorheen de tijd gereproduceerd wordt. In deze periode waren het vooral steden die zich hadden gespecialiseerd in multinationale (financiële) activiteiten (zoals Brussel en Luxemburg) die aan belang wonnen. Deze voorstelling van een wereldstedennetwerk is interessant omdat er bij de oorzaken van de creatie van een ruimtelijke economische structuur zowel aandacht is voor de rol van economische actoren (MNO‟s) als voor de acties van de staten. In het volgende deel zal dieper ingegaan worden op deze voorstelling.
6.3.2 Evaluatie van het netwerk als alternatief ruimtelijk denkkader
Het belangrijkste idee dat naar voor komt bij de analyse van het netwerk van wereldsteden is dat de wereld-economie opgebouwd is uit regio‟s (stadsgewesten) die hiërarchisch met elkaar gerelateerd zijn. Het is een klassiek centrum-periferie model dat echter aandacht heeft voor de meerschaligheid van deze relaties. Afhankelijk van de analyseschaal kan een wereldstad de ene keer dominant zijn, terwijl ze op een ander (hoger) schaalniveau gedomineerd wordt. Het opvatten van de centrum-periferie structuur als een relationele constructie herinnert aan de concepten van kern en periferie binnen het wereldsysteem perspectief. De nadruk op macht als een relevant economisch concept doet dat ook. Aan deze oppervlakkige gelijkenissen mag er echter niet te veel waarde geschonken worden. De centrum-periferie structuur van het netwerk mag niet zonder meer gezien worden als een representatie van kern en perifere processen in het wereld-systeem. Vooral niet omdat de hier behandelde studie zich beperkte tot de continentale Europese schaal. Het feit dat een productie-eenheid een onderafdeling is van een MNO en bijgevolg gedomineerd wordt, betekent niet dat het productieproces als perifeer bestempeld kan worden. Veel belangrijker is de vraag of de specifieke productievorm al dan niet gemonopoliseerd is. Hoewel de aanwezigheid van controlefuncties lijkt samen te gaan met andere, algemenere kernvormende processen (een concentratie van winstgevende activiteiten) is de afwezigheid van deze controlefuncties geen indicatie voor de perifere positie van het betreffende gebied. Met andere woorden; er is geen sluitende theoretische verklaring voor het feit dat de centrum-periferie structuur van het netwerk “[r]ather than cutting across the hierarchy of states in the interstate
85
system, the contemporary urban hierarchy appears to map onto it fairly well” (Alderson & Beckfield, 2004, p. 844). Hoewel Rozenblat and Pumain (2007) een erg complexe architectuur van controle en dominantie beschrijven, moet er nog gewezen worden op het feit dat ze enkel met zeer formele machtsrelaties (hier eigendomsrelaties) rekening houden. Controle over een onderafdeling wordt verzekerd als er minimaal sprake is van 50% eigendom over deze afdeling. Voor een vollediger beeld zouden ook vormen van (contractuele) uitbesteding aan bod moeten komen. Dit is des te pertinenter omdat de strategie van het uitbesteden van bepaalde opdrachten kadert in het systeem van flexibele productie. Dit is één van de kenmerken van de wereld-economie in de periode van de actuele globalisering. Naast de uitoefening van formele macht via legale eigendomsrelaties is er ook sprake van vormen van structureel machtsonevenwicht in ruilrelaties. Zo bevinden bedrijven in onderaanneming of de meeste toeleveringsbedrijven zich in een gedomineerde positie ten aanzien van zelfs de laagst gerangschikte productie-eenheden van een MNO. Een laatste opmerking is dat er zoals bij het netwerk van mondiale steden een gebrekkige omgang is met politieke en territoriale concepten zoals bijvoorbeeld die van de staat. Bij het onderzoek naar het netwerk van wereldsteden kan gesteld worden dat het belang van de staten in de vorming van economische ruimtes enerzijds niet genoeg onderkend wordt en anderzijds overschat wordt. Wanneer de rol van de staat bij de ontwikkeling van binnenlandse wereldsteden besproken wordt, gaan Rozenblat and Pumain (2007) wel uit van een erg minimalistische rol voor de staat. De enige relevante bijdrage die de staten volgens hen kunnen leveren is op het gebied van de binnenlandse looneisen en de hoogte van de belastingsvoet. Dit staat gelijk met het minstens impliciet onderschrijven van een neoliberale visie op de staat in een globaliserende wereld. Anderzijds kan gesteld worden dat het belang van de territoria en de staatsgrenzen blindelings wordt aangenomen. Dit kom duidelijk naar voor bij het onderscheid dat gemaakt wordt tussen de bridgehead en outpost cities. Zonder een grondige verklaring te geven wordt een onderscheid gemaakt tussen twee soort steden die volkomen dezelfde functies vervullen behalve dat ze aan deze of gene zijde van de staatsgrens vallen van het thuisland van de MNO. Deze visie is wel erg staatsgecentreerd hetgeen vreemd is voor een onderzoek dat zich tot doel stelt om inter-stedelijke relaties op Europese schaal te analyseren. Bovendien halen de onderzoekers zelf het voorbeeld aan van Madrid en Barcelona waaruit blijkt dat bridgehead cities niet steeds een gans nationaal territorium openen voor buitenlandse investeringen. Barcelona heeft enkel de functie van bridgehead voor de regio Catalonië. Een onderzoek dat zich dan niet zou baseren op de Europese, maar op de mondiale 86
schaal zou dus het bestaan kunnen aantonen van bridgeheads die de rol hebben om supranationale of continentale regio‟s te openen. Meer algemeen is het scherpe verschil dat wordt gemaakt tussen binnenlandse en buitenlandse investeringen een duidelijke aanwijzing dat deze eerste transacties nog steeds gezien worden als de norm. Veel minder dan het onderzoek naar mondiale steden slaagt dit onderzoek er dus in om een niet-staatsgecentreerd ruimtelijk denkkader te ontwikkelen. In het volgende deel zal er nagegaan worden of het deficit aan politieke concepten binnen het onderzoek naar een mondiaal stedennetwerk opgevangen kan worden aan de hand van het concept politieke wereldstad.
6.4 De politieke wereldstad Binnen het onderzoek naar een mondiaal stedennetwerk gaat bijna alle aandacht naar het proces van economische globalisering. In eerste instantie is dit logisch aangezien locatiestrategiën van economische actoren het onderwerp van het onderzoek vormen. Als de ambities niet verder rijken dan het beschrijven van dit proces slaagt deze discipline dan ook zonder al te grote problemen in haar opzet. Als we het onderzoeksveld echter taxeren op de impliciete belofte om een relevanter ruimtelijk denkkader te ontwikkelen voor de bestudering van de sociale werkelijkheid volgt de vaststelling dat er onvoldoende aandacht is voor wat Chase-Dunn (1999) de trend van de politieke globalisering noemt. De ontwikkeling van het wereld-systeem vertoont doorheen haar geschiedenis een trend van toenemende globalisering. Zowel op politiek als op economisch vlak. Daarnaast volgt uit de hier gehanteerde conceptualisatie van het kapitalisme ontwikkelingen op economische vlak pas volledig begrepen kunnen worden als ook de politieke invloed op deze processen in rekenschap gebracht worden. Binnen het kader van het onderzoek naar een mondiaal stedennetwerk wordt deze politieke rol, die klassiek toegeschreven wordt aan natiestaten, vervuld door politieke wereldsteden. De vraag die hier gesteld moet worden is of dit een adequate manier is om politieke macht en invloed in het ontwikkelde kader te betrekken. Politieke
wereldsteden
worden
in
eerste
instantie
op
een
gelijkaardige
manier
geconceptualiseerd als de mondiale steden. Het zijn “nodes in a political network that stretches globally” (van der Wusten, 2007, p. 204). Dit netwerk krijgt vorm door de contacten tussen de politieke actoren die actief zijn in de politieke wereldsteden. Het belangrijkste attribuut van deze steden is dan ook de aanwezigheid van een verzameling van politieke 87
instellingen. De eerste kandidaten om uit te groeien toe politieke wereldsteden zijn dan ook de hoofdsteden van de verschillende natiestaten. Via voornamelijk bilaterale diplomatische contacten vormen deze hoofdsteden een inter-statelijk netwerk. De ontwikkeling van politieke wereldsteden is een proces dat al meer dan een eeuw aan de gang is (van der Wusten, 2007, p. 205). Dit kan een aanwijzing zijn dat deze ontwikkeling een uitdrukking is van de trend van een politieke globalisering van het wereld-systeem. Het concept van de politieke wereldstad vindt zijn oorsprong in Elmhorn (2001). In dit werk Brussels: A Reflexive World City gaat de auteur na in welke mate Brussel gezien kan worden als een wereldstad. Vooral de gevolgen voor de interne socio-spatiale ontwikkeling van de stad staan centraal. Dit onderzoek is een typevoorbeeld van wat Derudder (2006, 2007) bedoelt als hij het heeft over het gebrek aan conceptuele hygiëne binnen de discipline van het wereldstedenonderzoek. De concepten van Sassen en Friedmann worden in dit werk door elkaar gebruikt en gelijkgeschakeld. Het bijzondere aan dit onderzoek is echter de ontwikkeling van het concept politieke wereldstad. Aangezien het hier een monografie betreft over één bepaalde stad wordt de wereldstad gedefinieerd aan de hand van attributen die eigen zijn aan de stad in plaats van relationele kenmerken die voortvloeien uit de bezette positie in een netwerk. Het concept politieke wereldstad diende in eerste instantie om te verklaren waarom Brussel zich intern ontwikkelde volgens de theses die Sassen (1991, 2001) opgesteld had bij het bespreken van de mondiale stad. Volgens Elmhorn (2001) was de attractiviteit van Brussel voor regionale hoofdkwartieren van MNO‟s en productieve diensten in grote mate toe te schrijven aan de aanwezigheid van de Europese instellingen. Enerzijds leidde deze aanwezigheid tot een toename van het prestige van Brussel als officieuze hoofdstad van Europa. Anderzijds volgde uit de activiteiten van deze instellingen dat Brussel een plaats was waar er directe toegang was tot gespecialiseerde kennis. Dit was dan bijzonder aantrekkelijk voor de productieve dienstenbedrijven, voornamelijk deze die zich specialiseerden in juridische aangelegenheden. De algemene logica van het onderzoek kan dan ook als volgt samengevat worden. Door de aanwezigheid en het toenemende belang van de Europese instellingen werd Brussel een steeds aantrekkelijkere locatie voor MNO‟s en productieve dienstenfirma‟s. Verder wees Elmhorn erop dat de aanwezigheid van een instelling als de EU gelijkaardige gevolgen heeft voor de interne socio-spatiale ontwikkeling van de stad als het geval is bij meer klassieke mondiale steden. Het zijn dan ook multinationale of supranationale instellingen die voor van der Wusten (2007, p. 208) de sleutels zijn tot politieke wereldstadvorming. De plaatsen waar deze multilaterale contacten plaatsvinden en geïnstitutionaliseerd worden, zijn de ware politieke wereldsteden. 88
Als bepaalde multinationale politieke instellingen aanwezig zijn over verschillende steden vormen hun kantoren een netwerk. Afhankelijk van de mate van aanwezigheid zullen de steden meer of minder geconnecteerd zijn in dit netwerk. Het bestaan van deze multilaterale contacten tussen staten via (hoofd)steden is ook de oorzaak voor het ontstaan van nieuwe internationale instellingen waaronder de Europese Unie (van der Wusten, 2007, p. 210). De belangrijkste Europese politieke wereldsteden zijn volgen van der Wusten (2007, pp. 211216): Geneve, Brussel, Wenen en Den Haag. Elk van deze steden dankt zijn positie aan één of meerdere internationale instellingen. Voor Brussel is het in eerste plaats de Europese Unie, voor Den Haag het Internationaal Strafhof. Buiten Europa blijft een stad als Washington, grotendeels door het belang van de VS binnen het wereld-systeem, een belangrijke politieke wereldstad. Onderzoek naar politieke wereldsteden kan ons dus informeren over de mate van openheid (multilateralisme) of geslotenheid (unilateralisme) van bepaalde leden van het interstatensysteem. Politieke wereldsteden bestuderen als representaties van de verspreiding van politieke macht in het wereld-systeem lijkt echter op het bestuderen van schaduwen. Steeds komt het beeld naar voor dat een bepaalde politieke wereldstad zijn belang ontleent aan de aanwezige internationale of supranationale instellingen. Het lijkt dan ook veel logischer om deze instellingen direct te gaan onderzoeken in het kader van de herschaling van de natiestaat. Eerder werd al aangehaald dat deze herschaling een essentiële rol speelt in de recente economische ontwikkelingen. Het doel is om het belang van de politieke processen in het functioneren van het kapitalisme te onderkennen zonder gevangen te zitten in een staatsgecentreerd denkkader. Het idee dat de ruimtelijkheid van staten steeds aan verandering onderhevig is, maakt dit mogelijk. Daarnaast kan de rechtstreekse aandacht voor internationale instellingen als de Europese Unie een veel duidelijker beeld verschaffen over het proces van politieke globalisering. De opdracht is dan om na te gaan in hoeverre deze op multilateralisme gebaseerd instellingen uitgroeien tot nieuwe staatsvormen. Omdat de natiestaat als politieke instelling een historisch fenomeen is - het is ooit ontstaan en het zal ooit verdwijnen - is het niet zeker dat in de toekomst politieke macht gedeteritorialiseerd zal worden en blijven. Het is erg waarschijnlijk dat de functies van de natiestaat zich op nieuwe schallen zullen kristalliseren. Saey (2007, p. 310) stelt vast dat het concept van een mondiaal stedennetwerk tracht om de tekortkomingen van het territoriale denken bloot te leggen. Hij stelt zich echter de vraag of : “the network power generated by the development of that world city network create[s] the preconditions for deterritorialized democracy; is that really a 89
possibility? Or, on the contrary, does this network power increase the influence of the ideology of the market”. Het is om deze gevaren te vermijden dat het aangewezen is om binnen het onderzoek naar een mondiaal stedennetwerk wel degelijk werk te maken van de integratie van een meerschalig territoriaal (statelijk) politiek concept dat interageert met de door flows gedomineerde opvatting van de economische ruimte. In dit opzicht levert het concept van een politieke wereldstad of een netwerk van dergelijke steden weinig waardevols bij tot het onderzoek.
90
Besluit In dit onderzoek probeerde ik de vraag te beantwoorden of een (meta)geografie gebaseerd op een mondiaal stedennetwerk daadwerkelijk een beter ruimtelijk denkkader voor de sociale wetenschapmen oplevert? Deze vraag werd behandeld vanuit een wereld-systeem perspectief. Vertrekkend vanuit een wereld-systeem perspectief werd de sociale werkelijkheid, het onderzoeksobject van de sociale wetenschap, opgevat als een systeem. De systemische logica van het moderne wereld-systeem werd geïdentificeerd als the endless accumulation of capital. Deze dominante economische logica die het belangrijkste proces is binnen het systeem werd beschreven als kapitalistisch in de traditie van Braudel. Dit impliceert dat het een logica is die ervan uitgaat dat het bestaan van niet-competitieve markten een essentiële rol spelen in het bestaan en overleven van het systeem. Daarnaast is ook de uitbuiting van de arbeidende klasse door de kapitalistische een noodzakelijke voorwaarde voor het systeem van herhaalde kapitaalsaccumulatie. Verder werd er geconcludeerd dat de instandhouding van dit economische systeem steunt op de functionele rollen die staten vervullen. Deze staten kunnen beschreven worden als actor, medium en site van sociale relaties. Deze staten beïnvloeden het proces van kapitaalsaccumulatie op uiteenlopende wijzen. Ze spelen een belangrijke rol in de herverdeling van het surplus en hebben bijgevolg ook op impact op de winstopportuniteiten. Verder hebben ze een grote invloed op de relaties tussen de klassen en zijn ze in staat om winstgevende monopolieposities te beschermen of te liquideren. Staten bekleden binnen het modern wereld-systeem een sleutelpositie op het vlak van de regulering van de accumulatieprocessen. De dynamische evolutie van het wereld-systeem werd beschreven aan de hand van systemische accumulatiecycli. Deze cycli beschrijven de geschiedenis van het systeem. Het is een opeenvolging van steeds complexere accumulatiewijzen. Eén dergerlijke cyclus bestaat uit een fase van continue groei, zijnde de materiële expansie en een fase van discontinue groei, zijnde de financiële expansie die op de voorgrond komt tijdens periodes van economische crisis. Sociale ruimte is een product van sociale relaties. Verschillende sociale relaties produceren dus verschillende ruimtes. Twee belangrijke ruimtes zijn de space of flows en de space of places. De eerste is een gedeterritorialiseerde vorm van ruimte, de tweede een territoriale. Beide ruimtelijke varianten kunnen geïdentificeerd worden als essentieel onderdeel van de ruimtelijke structuur van het moderne wereld-systeem. Een andere vorm van ruimtelijkheid is 91
de geografische schaal. Schalen worden geproduceerd door sociale processen die intern verticaal hiërarchisch gedifferentieerd zijn. De recente transformaties van natiestaten kunnen vaak aan de hand van een herschalingsproces beschreven worden. De ruimtelijke structuur van het moderne wereld-systeem wordt voornamelijk bepaald door een geografisch ongelijke spreiding van economische processen. Dit leidt ertoe dat het systeem een kern-periferie karakter vertoont. Een belangrijke space of flows binnen het systeem wordt gevormd door de grensdwarsende productketens. Deze stromen hebben op hun beurt weer een invloed op de spaces of places van het systeem. Het actuele proces van globalisering werd behandeld vanuit het lange termijnperspectief van het wereld-systeem. De geschiedenis van het systeem bleek al eerder periodes van economische globalisering gekend te hebben. Deze staan in verband met de systemische accumulatiecycli. Er is dus sprake van een structurele trend waarbij de wereld-economie steeds meer geïntegreerd raakt. Naast de economische globalisering is er ook sprake van een lange termijn trend van politieke globalisering. Dit proces dat op termijn zou moeten leiden tot een wereld-staat moet gezien worden als een reactie op de nefaste gevolgen van de economische globalisering. De hedendaagse globalisering werd bovendien in verband gebracht met de transformatie van de natiestaten. Deze transformatie werd gezien als een herschalingsproces dat zich ontvouwt via een neoliberale logica. Dit weerlegt dus de opvatting dat staten in de hedendaagse periode niet langer relevant zijn. De staat als middel wordt echter wel op een andere manier ingezet. Onder invloed van het neoliberalisme gedragen de staten zich steeds meer volgens een economische logica gericht op competitiviteit en efficiëntie. De verspreiding van de neoliberale recepten werd gedeeltelijk verklaard door te wijzen op de kracht van de mythe van de globalisering in een post-politieke conjunctuur. Het idee dat de nieuwe en gewijzigde sociale processen in de actuele globaliseringsronde nieuwe ruimtes produceren werd als erg waarschijnlijk beschreven. De concepten mondiale stad en wereldstad werden geïdentificeerd als de interessantste representaties van nieuwe ruimtes binnen het kader van het onderzoek naar een mondiaal stedennetwerk. Bovendien werden er verschillende vruchtbare verbanden gevonden tussen deze concepten en het gehanteerde wereld-systeem perspectief. Door te benadrukken dat wereldsteden de grensdwarsende productketens controleren en de gevolgen hiervan ingrijpend zijn voor de ruimtelijke structuur van het wereld-systeem, is het duidelijk dat deze ruimte sociaal geproduceerd wordt. Daarnaast komt ook de niet-productieve activiteit van het controleren van deze ketens naar voor als een belangrijk, want winstgevend kernproces. Anderzijds neigt het beeld van een wereld-economie die uitsluitend georganiseerd wordt door MNO‟s en TNO‟s naar het idee van een zelfregulerende markt. Het is deze visie die eerder als 92
de mythe van de globalisering werd aangeduid. Friedmanns conceptie, wil het vruchtbaar zijn, zou dus ook best aangevuld worden met theorieën over de actuele rol van staten in de regulering van de wereld-economie. Vanuit wereld-systeem perspectief levert het werk over mondiale steden twee belangrijke bedragen tot het begrip van de actuele globalisering. De aandacht voor enkele specifieke productieve diensten maakt duidelijk dat de voorwaarden voor de huidige globaliseringsgolf geproduceerd moeten worden. Dit loopt parallel met het idee dat het verloop van de actuele globalisering ook afhankelijk is van de transformatie van de vorm en de functie van staten. Dit zijn twee processen die onder invloed van de resultaten die ze produceren zichzelf steeds versterken. De globalisering wordt bij Sassen dus zeker niet behandeld als een onproblematisch gegeven, maar als een het gevolg van een veelheid aan intentionele sociale processen. Deze “spatial fix” van de financiële sector in een beperkt aantal locaties is bovendien noodzakelijk voor de beoogde flexibiliteit. In haar werk levert Sassen een grondig empirisch onderbouwde voorstelling van de recente fase van financiële expansie. Sassens werk is dus een voorbeeld voor historisch onderzoek dat zich wil verdiepen in de vroegere soortgelijke fases. Bij de evaluatie van de twee soorten mondiale stedennetwerken werd er gewezen op de inherente capaciteit van een netwerkmodel om adequaat de dynamiek van het wereld-systeem te representeren. Het netwerk van mondiale steden slaagt er in om economische processen op een adequatere wijze voor te stellen dan het geval is bij klassieke staatsgecentreerde visies die natiestaten behandelen als containers voor deze processen. Bovendien slaagt deze werkwijze erin om een visuele voorstelling te maken van een space of flows. Met betrekking tot de beschrijving van de dynamische historische evolutie van het netwerk staat het onderzoek nog in zijn kinderschoenen. Op basis van een dataset uit 2008 zal er echter wel in de toekomst werk gemaakt worden van deze doelstelling. Voorlopige bevindingen geven een ruimtelijke herstructurering van het netwerk aan die Arrighi‟s stelling te bevestigen dat er zich een verschuiving van belangrijke economische processen vanuit het Westen naar het Oosten voordoet. Een beschrijving van de geschiedenis of de genese van het netwerk, die ook inzicht zou verlenen in de dynamiek ervan is niet aanwezig. Dit lijkt één van de interessante onbewandelde paden van het onderzoek naar mondiale steden te zijn. Een meer fundamentele kritiek op het werk van de GaWC onderzoekers komt voort uit de vraag wat het netwerk nu precies representeert. Verre van een weergave van de wereld-economie is het de beschrijving van de locatiestrategie van een betrekkelijk kleine groep ondernemingen uit een erg specifieke economische sector. Deze lacune kan worden aangepakt door het onderzoek naar mondiale steden te integreren met het onderzoek naar grensdwarsende productketens. Ook een 93
duidelijker onderscheid maken tussen de productieve dienstensector en de financiële sector, zoals het geval is bij Sassen en vooral Arrighi zou ook een duidelijker en correcter beeld leveren van de ruimtelijke structuur van de wereld-economie. Het onderzoek naar het netwerk van wereldsteden levert een beeld op van een netwerk dat gekenmerkt wordt door een centrum-periferie structuur die wel herinnert aan de kern-periferie structuur van het moderne wereld-systeem, maar er niet mee te vereenzelvigen valt. Verder kan er op gewezen worden dat het netwerk van machtsrelaties een adequatere voorstelling zou geven van de werkelijkheid als er rekening gehouden zou worden met meer dan alleen eigendomsrelaties. Zo zou men ook rekening kunnen houden met de typische relaties die gepaard gaan met een flexibele productie. Beide voorstellingen verliezen het belang van politieke (territoriale) macht voor de structuur van de wereld-economie uit het oog. Het gebruik van een genetwerkt politiek concept zoals dat van de politieke wereldstad blijkt echter niet in staat dit probleem op te lossen. De integratie van een politiek concept dat steunt op meerschalige statelijke ruimtes lijkt hier de enige uitweg om werkelijk te kennen spreken over een alternatief ruimtelijk denkkader om het wereld-systeem mee te beschrijven. Het afschrijven van de natiestaat als primaire geografische analyse eenheid is aan te raden. Elke vorm van territoriale logica uit de weg willen gaan is dat niet. Ook al is de staat geen preconditionele geografische eenheid, het blijft wel een relevante politieke component van het wereld-systeem.
94
Bijlage 1 MANAGEMENT AND CONSULTANCY Mercer Management Consulting Booze, Allen & Hamilton Compass
-
Sema Group (Atos Origin) Towers Perrin Cap Gemini Consulting McKinsey & Company Watson Wyatt Worldwide Logica Consulting Andersen Consulting (Accenture) Deloitte Touche Tohmatsu CSC Bain & Company Boston Consulting Group A. T. Kearney
1960 1965 1970 1980 1986 1988 1989 1989 1990 1993 1993 1995
Hewitt Associates IBM
1997 1997
Tijdstip van vestiging in Brussel van Management and Consultancy firma’s
LAW Baker and McKenzie White and Case Lovells Linklaters–Alliance Coudert Brothers Allen and Overy Clifford Chance Cameron McKenna Jones Day Skadden, Arps, Slate, Meagher, and Flom LLP Dorsey and Whitney Morrison and Foerster LLP Freshfields Bruckhaus Deringer Morgan Lewis Latham and Watkins Sidley and Austin
1957 1967 1973 1973 1978 1979 1987 1988 1989 1990 1990 1991 1992 1994 2002 2003
Tijdstip van vestiging in Brussel van juridische dienstenfirma’s
95
Literatuurlijst ABU-LUGHOD, J.L. (1995) Comparing Chicago, New York and Los Angeles: Testing some world cities hypotheses, in: KNOX, P.L. & TAYLOR, P.J. (eds.) World cities in a world-system, pp. 171-191. Cambridge: Cambridge University Press. ALDERSON, A.S. & BECKFIELD, J. (2004) Power and position in the world city system, American Journal of Sociology, 109, pp. 811-851. ALDERSON, A.S. & BECKFIELD, J. (2007) Globalization and the world city system: Preliminary result from a longitudinal data set, in: TAYLOR, P.J e.a (ed.) Cities in globalization. Oxon: Routledge, pp. 21-36. ARRIGHI, G. (1994) The long twentieth century : money, power, and the origins of our times. London: Verso. ARRIGHI, G. (2000) Globalization and historical macrosociology, in: ABU-LUGHOD, J. Sociology for the Twenty-First Century. Continuities and Cutting Edges. Chicago: Chicago University Press, pp. 117-133. ARRIGHI, G., e.a. (2003) Industrial convergence, globalization, and the persistence of the North-South divide, Studies in Comparative International Development, 38 (1), pp. 3-31. BEAVERSTOCK, J.V. e.a. (1996) A roster of world cities, Cities, 16, pp. 445-458. BEAVERSTOCK, J.V. & SMITH, J. (1996) Lending jobs to global cities: Skilled international labour migration, investment banking and the City of London, Urban Studies, 33(8), pp. 1377-1394. BEAVERSTOCK, J.V., SMITH, R.G. & TAYLOR, P.J. (2000) World city network: a new metageography? Annals of the Association of American Geographers, 90, pp. 123-124. BORGES, J. L. vertaald door SIMMS, R. (1964) The analytical language of John Wilkins in: Other Inquisitions 1937-1952. London: Condor Book Souvenir Press.
96
BOURDIEU, P. & WACQUANT, L. (2001) NeoLiberalSpeak: Notes on the new planetary vulgate, Radical Philosophy, 105, pp. 2-5. BRAUDEL, F. (1979) Civilisation matérielle, économie et capitalisme XVe-XVIIIe siècle, 1: Les structures du quotidien: le possible et l‟impossible. Paris: Colin. BRAUDEL, F. (1979) Civilisation matérielle, économie et capitalisme XVe-XVIIIe siècle, 2: Les jeux de l‟échange. Paris: Colin. BRAUDEL, F. (1979) Civilisation matérielle, économie et capitalisme XVe-XVIIIe siècle, 3: Le temps du monde. Paris: Colin. BRAUDEL, F. (1984) The perspective of the world. London: Collins. BRENNER, N (1999) Beyond state centrism? Space, territoriality and geographical scale in globalization studies, Theory and Society, 28, pp. 39-78. BRENNER N., THEODORE N. (2002) Spaces of neoliberalism: urban restructuring in North America and Western Europe. Oxford: Blackwell Publishing. BRENNER, N. (2002), The urban question as a scale question: Reflections on Henri Lefebvre, urban theory and politics of scale, International Journal of Urban and Regional Research, 24(2), pp. 362-380. BRENNER, N. (2004) New state spaces: urban governance and the rescaling of state hood. Oxford: Oxford University Press. BRENNER, N. & KEIL, R. (2005) The global cities reader. London: Routledge and Kegan Paul. BROWN, E., DERUDDER, B., PARNREITER, W., e.a. (2005) Spatialities of globalization: Towards an integration of research on world city networks and global commodity chains, GAWC Research Bulletin, 151, www.lboro.ac.uk/gawc, laatst geconsulteerd op 2/11/2008. BROWN, E. e.a. (2007) World City Networks and Global Commodity Chains: Towards a World-Systems‟ Integration GaWC Research Bulletin 236. CAMAGNI, R. (2007) City networks as tools for competitiveness and sustainability, in: TAYLOR, P.J. e.a. (ed.) Cities in globalization. Oxon: Routledge, pp. 107-128. 97
CASTELLS, M. (1978) City, class and power. London: Macmillan. CASTELLS, M. (1996) The information age: Economy, society and culture, Volume 1: The rise of the Network Society. Oxford: Blackwell. CASTELLS, M. (2002) Local and Global: Cities in the Network Society, Tijdschrijft voor Economische en Sociale Geografie, 93(5), pp. 548-558. CHASE-DUNN, C. (1999) Globalization: a world-systems perspective, Journal of WorldSystems Research, 5(2), pp. 187-215. DELEUZE, G. & GUATTARI, F. (1980) Mille plateaux. Paris: Minuit. DERUDDER, B. e.a. (2003) Hierarchical tendencies and regional patterns in the world city network: a global urban analysis of 234 cities, Regional Studies, 37(9), pp. 875-886. DERUDDER, B. (2006) Conceptuele evaluatie van het onderzoek over een mondiaal stedennetwerk. Niet-gepubliceerd proefschrift, Ugent. DERUDDER, B. (2007) The mismatch between concepts and evidence in the study of a global urban network, in: TAYLOR, P.J e.a. (ed.) Cities in globalization. Oxon: Routledge, pp. 271-286. DERUDDER, B. (2007) Where we stand: a decade o empirical world cities research, GAWC Research Bulletin, 198, pp. 1-9, www.lboro.ac.uk/gawc, laatst geconsulteerd op 1/12/2008. DOOM, R. (2008) Conflict en Ontwikkeling: Overleven in de grensgebieden van de globalisering. Gent: Academia Press. ELMHORN, C. Brussels in the European economic space: The emergence of a world city? Tijdschrift van de Belgische Vereniging van Aardrijkskundige Studies, 1, pp. 79-101. ELMHORN, C. (2001) Brussels: a reflexive world city. Stockholm: Almqvist & Wiksell. FRIEDMANN, J. & WOLLF (1982) World city formation: An agenda or research and action, International Journal of Urban and Regional Research, 3, pp. 309-344. FRIEDMANN, J. (1986) World city hypothesis, Development and Change, 17, pp. 69-83.
98
FRIEDMANN, J. (1995) Where we stand: a decade of world city research, in: KNOX, P.L. & TAYLOR, P.J. (eds.) World cities in a world-system, Cambridge: Cambridge University Press, pp. 21-47. FROBEL, F., HEINRICHS, J. & KREYE, D. (1980) The new international division of labour. Cambridge: Cambridge University Press. GODFREY, B.J. & ZHOU, Y. (1999) Ranking world cities: Multinational corporations and the global urban hierarchy, Urban Geography, 20, pp. 114-117. HALL, T. (2000) World Systems reader: New perspectives on gender, urbanism, cultures, indigenous peoples and ecology. Oxford: Rowman & Littlefield Publishers. HARVEY, D. (1995) Globalization in question? Rethinking Marxism, 8(4), pp. 1-17. HARVEY, D. (2000) Spaces of hope. Berkeley: University of California Press. HARVEY, D. (2006) Spaces of global capitalism. London: Verso. HUBBARD, P. (2006) The city. New York: Routledge. HUMPHREY, J. & SCHMITTZ, H. (2001) Governance in global value chains, IDS Bulletin, 32(2), s.p.. JESSOP, B. (2002) The crisis of the national spatio-temporal fix and the tendential ecological dominance of globalizing capital, International journal of urban and regional research, 24(2), pp. 324-360. MITCHELL, D. (1995) The end of public space? People's Park, definitions of the public and democracy, Annals of the Association of American Geographers, 85, pp. 108-133. MITCHELL, D. (2003) The Right to the City: Social Justice and the Fight for Public Space. London: The Guilford Press. MITTELMAN, J.H. (1995) Rethinking the international division of labour in the context of globalization, Third World Quarterly, 16(2), pp. 273-295. MOUFFE, C. (1993) The return of the political. London: Verso. MOUFFE, C. (2000) The democratic paradox. London: Verso. 99
MOUFFE, C. (2008) Over het politieke. Kapellen: Pelckmans. PECK, J. & TICKELL, A. (2002), The urbanization of neoliberalism: theoretical debates on neoliberalizing space, Antipode, 34(3), pp. 380-403. POLANYI, K. (1944) The great transformation: the political and economic origins of our time. New York: Farrar and Rinehart. RANCIERE, J. (1998) Disagreement: Politics and Philosophy. Mineapolis: University of Minnesota Press. ROBINSON, J. (2006) Global and world cities: A view from off the map, in: BRENNER, N. & KEIL, R. The global cities reader. London: Routledge, pp. 217-223. ROZENBLAT, C. & PUMAIN, D. (2007) Firm linkages, innovation and the evolution of urban systems, in: TAYLOR, P.J. e.a. (ed.) Cities in globalization. Oxon: Routledge, pp. 130156. SAEY, P. (1994) Wereld-systeemanalyse en het problem van de territoriale integratie, Vlaams Marxistisch Tijdschrift, 28(4), pp. 63-78. SAEY, P. (1996) Wereldsteden in een wereld-systeem: de nieuwe Hanze? Vlaams Marxistisch Tijdschrift, 30(1), pp. 120-123. SAEY, P. (2007) How cities scientifically (do not) exist. Methodological appraisal of research on globalizing processes of inter-city networking, in: TAYLOR, P.J. e.a. (ed.) Cities in globalization. Oxon: Routledge, pp. 298-313. SASSEN, S. (1995) On concentration and centrality in the global city. In: Knox, P.L. & Taylor, P.J. (eds.), World Cities in a World-System, Cambridge: Cambridge University Press, pp. 63-75. SASSEN, S. (2001) The global city : New York, London, Tokyo. New York: NU Press. SASSEN, S. (2000) Cities in a world economy. Thousand Oaks: Pine Forge press. SASSEN, S. (2002) Locating cities on global circuits, Environment and Urbanization, 14(1), pp. 13-30. SASSEN, S. (2007) A sociology of globalization. New York: Norton. 100
SMITH N., The Urbanization of Neoliberalism: Theoretical Debates New Globalism, New Urbanism: Gentrification as Global Urban Strategy, Antipode, 34(3), 2002, pp. 427-448. SMITH N., The new urban frontier: Gentrification and the revanchist city, London, Routledge, 1996, pp. 262. SOJA, E.W. (1980) The socio-spatial dialectic. Annals of the Association of American Geographers, 70 (2), pp. 207-225. STRAUSFOGEL, D. (2000) World-Systems Theory in the Context of Systems Theory: An Overview in: HALL, T. World Systems reader: New perspectives on gender, urbanism, cultures, indigenous peoples and ecology. Oxford, Rowman & Littlefield Publishers, pp. 169180,. SUSSER, I. (2002) The Castells reader on cities and social theory. Malden: Blackwell. SWYNGEDOUW, E. & BAETEN, G. (2001) Scaling the city: the political economy of glocal development: the Brussels conundrum, European Planning Studies, 9(7), pp. 827-849. SWYNGEDOUW, E. & MOULAERT, F. & RODRIGUEZ, A. (2002) New Geographies of Power, Exclusion and Injustice Neoliberal Urbanization in Europe: Large-Scale Urban Development Projects and the New Urban Policy, Antipode, 34(3), pp. 542-579. TAYLOR, P.J. (1982) A Materialist Framework for Political Geography, Transactions of the Institute of British Geographers, 7(1), pp. 15-34. TAYLOR, P.J. (1996) Ingebed etatisme en de sociale wetenschappen: een opening naar nieuwe ruimten, Vlaams Marxistisch Tijdschrift, 30(1), pp. 13- 31. TAYLOR, P.J. (1999) So-called World cities: The evidential structure within a literature, Environment and Planning, 31(11), pp. 1901-1904. TAYLOR, P.J.& FLINT, C. (2000) Political geography: world-economy, nation-state and locality. Essex: Pearsons Education Limited. TAYLOR, P.J. (2001) Specification of the world city network, Geographical Analysis, 33(2), pp. 181-194. TAYLOR, P.J. (2004) World City Network: A global urban analysis. London: Routledge. 101
TAYLOR, P.J. e.a. (ed.) (2007) Cities in globalization. Oxon: Routledge. TAYLOR, P.J. (2007) Cities within spaces of flows: Theses for a materialist understanding of the external relations of cities, in: TAYLOR, P.J. e.a. (ed.) Cities in globalization. Oxon: Routledge, pp. 287-297. TILLY, C. (1994) Coercion, capital and European states. Cambridge: Blackwell. VAN DER WUSTEN, H; (2007) Political world cities: Where flows through entwined multi-state and transnational networks meet places, in: TAYLOR, P.J. e.a. (ed.) Cities in globalization. Oxon: Routledge, pp. 202-218. VANHAUTE, E. (2000) Hoe globaal is globalisering? Vlaams Marxistisch Tijdschrift, 1, pp. 62-65. VERTOMMEN, S. (2009) De socio-spatiale transformatie van de publieke ruimte in La Paz in het kader van de neoliberale globalisering, onuitgegeven masterproef, Gent. WALLERSTEIN, I. (1991) Braudel on Capitalism, or Everything Upside Down. The Journal of Modern History, 63(2), pp. 354-361. WALLERSTEIN, I. (1991) Unthinking social science: the limits of nineteenth century paradigms. Cambridge: Polity Press. WALLERSTEIN, I. (2000) From sociology to historical social science: prospects and obstacles. British Journal of Sociology, 51(1), pp. 25-35. WALLERSTEIN, I. (2003) Historical capitalism with capitalist civilization, London, Verso. WALLERSTEIN, I. (2004) World-systems Analysis: an introduction, London, Duke University Press.
102