Responsible Care Rapport 2009
2 Responsible Care 2009
Responsible Care Rapport 2009
2009 Responsible Care 3
Voorwoord
R dr. ir. Colette Alma-Zeestraten Algemeen directeur VNCI
esponsible Care is dynamisch. Dat kan ook niet anders. Als je werkelijk veiligheid, gezondheid en milieu voortdurend wilt verbeteren, moet je bestaande afspraken aan durven passen aan de nieuwe eisen van de tijd. De Global Charter van 2006 was zo’n aanpassing. Een update, voortgekomen uit het besef dat de verantwoordelijkheid van de sector niet alleen over processen gaat, maar ook over producten, dialoog, betrouwbaarheid, transparantie en duurzaamheid. Die elementen krijgen nu vorm. De chemiesector heeft bijvoorbeeld in de Charter aangegeven dat alles wat ze aan informatie geeft, gecheckt moet kunnen worden. Daar is de VNCI nu volop mee bezig. Het Responsible Care rapport 2009 is door een onafhankelijke accountant geverifieerd. Dat kost tijd, energie en moeite, maar het voegt absoluut veel toe. We zijn een betrouwbare gesprekspartner. Onze data en beweringen moeten dan ook bewijsbaar kloppen. Responsible Care is niet alleen dynamisch, maar groeit ook. Dat is bijvoorbeeld goed te zien aan ontwikkelingen op het gebied van ketenbeheer. Met de REACH-regelgeving borgt de chemiesector in Europa haar verantwoordelijkheid voor de veiligheid van stoffen in de hele keten. Met het nieuwe Global Product Strategy-initiatief willen we in wezen Product Stewardship wereldwijd harmoniseren. Voor de komende jaren ligt de grote uitdaging voor de sector in de klimaatproblematiek: De sector zal haar “carbon footprint” flink moeten verminderen. Dit om haar potentie om ook in de “low-carbon” economie een belangrijke rol te spelen, waar te kunnen maken. Het zijn stappen voorwaarts, waarmee Responsible Care steeds completer wordt. Neem security. Een terreuraanslag op een industrietak als de chemie kan enorme gevolgen hebben. Daarom is Responsible Care uitgebreid met security. We willen daarmee laten zien dat we alles, wat veiligheid met betrekking tot de chemische industrie kan schaden, serieus nemen. Ook al komt die dreiging van buitenaf. Het gaat uiteindelijk om het management van risico’s in de breedste zin van het woord, wereldwijd. De ontwikkelingen in 2009 laten zien dat Responsible Care steeds meer volwassen wordt. p
4 Responsible Care 2009
Inh
houd
Inhoudsopgave Samenvatting Nederlands en Engels
8
1 Responsible Care
12
2 Veiligheid, Gezondheid en Security
26
Responsible Care mijlpalen 2009 Inleiding Verificatie Dialoog Communicatie Duurzaamheid: op weg naar een biobased economie Ketenbeheer Security Kwaliteitslabel
Inleiding Procesveiligheid Regionale Netwerken Veiligheid Arbeidsomstandigheden Arbocatalogus Security
3 Transport
30
Inleiding Water Weg Spoor Spoor 2-programma – Incidenten management
Inleiding REACH Preregistratie Siefs Registratie en autorisatie CLP Stroomlijning van de stoffenregelgeving Risico’s van nanotechnologie
Inleiding Resultaten over 2008 Beeindiging convenant Rapportage van milieucijfers
4 Stoffen/ Product Stewardship
34
5 Milieu
40
6 Energie en Klimaat
44
Inleiding PI-scans en WKK’s Emissiehandel CO2 / broeikasgassen MJA-en MEE-convenanten
e kwantitatieve gegevens per thema vindt u op www.vnci.nl/rc D De ledenlijst vindt u op: www.vnci.nl Bijlage: rapportageprincipes VNCI.
2009 Responsible Care 5
Aan de lezers van het VNCI Responsible Care Rapport 2009.
KPMG Assurance rapport
D
Inleiding
e directeur van de Vereniging van de Nederlandse Chemische Industrie (VNCI) heeft ons verzocht het Responsible Care-Rapport 2009 (hierna: het Rapport) te beoordelen. Het Rapport is opgesteld onder verantwoordelijkheid van de directeur van de VNCI. Het is onze verantwoordelijkheid een Assurance-rapport inzake het Rapport te verstrekken.
Context en reikwijdte In het Rapport beschrijft de VNCI de inspanningen en resultaten op het gebied van het Responsible Careprogramma. Onze werkzaamheden waren gericht op het verschaffen van een beperkte mate van zekerheid of de informatie in het Rapport juist is weergegeven. De werkzaamheden die worden verricht bij het verkrijgen van een beperkte mate van zekerheid zijn gericht op het vaststellen van de plausibiliteit van informatie en zijn geringer in diepgang dan de werkzaamheden die worden verricht bij het verkrijgen van een redelijke mate van zekerheid.
Standaarden en criteria We hebben deze opdracht uitgevoerd in overeenstemming met de “International Standard for Assurance Engagements (ISAE) 3000: Assurance Engagements
6 Responsible Care 2009
other than Audits or Reviews of Historical Information”. Op basis van deze standaard is het onder andere vereist dat de leden van het Assurance-team over de specifieke kennis, vaardigheden en vaktechnische bekwaamheden beschikken die nodig zijn om de informatie in het Rapport te kunnen begrijpen en beoordelen, en dat die leden voldoen aan de vereisten van de Ethische Code voor Professionele Accountants van de IFAC teneinde hun onafhankelijkheid te waarborgen. VNCI heeft zich voor het opstellen van het Rapport gebaseerd op de eisen uit het Responsible Care-programma. De rapportageprincipes worden toegelicht op pagina 50. Niet-financiële gegevens kennen in het algemeen inherente beperkingen voor de nauwkeurigheid vanwege de aard van deze gegevens en de methoden waarmee ze worden gemeten, berekend of geschat.
Verrichte werkzaamheden Onze werkzaamheden gericht op het verkrijgen van een beperkte mate van zekerheid bestonden uit: • het evalueren van de resultaten van de stakeholderconsultaties van de VNCI; • het uitvoeren van een media-analyse in relatie tot de VNCI in de rapportageperiode; • het afnemen van interviews met relevante mede-
werkers ter beoordeling van de in het Rapport opgenomen informatie; • het beoordelen van de systematiek en de grondslagen van informatieverzorging en verslaggeving die bij het opstellen van het Rapport zijn gebruikt; • bezoeken aan drie lidbedrijven om de juistheid van de direct door bedrijven aangeleverde milieu- en veiligheidsgegevens te beoordelen; • het beoordelen van de informatie in het Rapport aan de hand van interne en externe documenten; • het evalueren of de informatie in het Rapport in lijn is met onze algemene kennis van en ervaring met de chemische sector. Tijdens ons onderzoek hebben wij de noodzakelijke wijzigingen in het Rapport besproken en hebben wij vastgesteld dat deze wijzigingen adequaat zijn verwerkt in de definitieve versie.
• Voor een aantal onderdelen van het Responsible Care-programma zijn geen duidelijke doelstellingen en bijbehorende voortgangsresultaten opgenomen in het Rapport. Daardoor is het voor de gebruiker van het Rapport lastig de voortgang en de activiteiten van de VNCI te evalueren. We adviseren beleid, inclusief doelstellingen en meetbare resultaten, op elk van de programmaonderdelen op te nemen in het Rapport en hierover jaarlijks verantwoording af te leggen. • Een deel van de gepresenteerde resultaten in dit Rapport heeft betrekking op 2008. Hierdoor is er relatief veel tijd tussen het publicatiemoment en de rapportageperiode waarop deze informatie in het Rapport betrekking heeft. Dit kan de relevantie van de informatie voor de gebruiker verkleinen. We adviseren de VNCI het publicatiemoment van het Rapport te vervroegen.
Conclusie Op basis van onze werkzaamheden concluderen wij dat ons niet is gebleken dat de informatie in het Rapport onjuist is weergegeven.
Commentaar
Amstelveen, 11 december 2009
Zonder dat deze bevindingen de strekking van ons assurance-rapport aantasten, verdienen de volgende zaken naar onze mening de aandacht:
KPMG Sustainability Drs. W.J. Bartels RA, partner
2009 Responsible Care 7
Samenvatting
M
et het Responsible Care-programma werkt de chemie continu aan het verbeteren van veiligheid, gezondheid en het milieu. Om het bestaande programma beter te laten aansluiten op de nieuwe eisen van de tijd, kwam er in 2006 een update: de Responsible Care Global Charter. Doel: nog meer interactie met de belanghebbenden, betere afstemming tussen de programma’s van de diverse landen, meer aandacht voor duurzaam ondernemen en vooral voor meer transparantie. Eén van de nieuwe afspraken was dat bedrijven veel duidelijker laten zien wat ze doen op het gebied van Responsible Care. Alle gegevens die de chemie publiceert moeten bovendien te checken zijn. Daarom wordt vanaf 2010 alle aangeleverde informatie op Responsible Caregebied door een externe, onafhankelijke partij steekproefsgewijs geverifieerd. In 2009 is een voorbereidende ronde met dit systeem gehouden. Daarnaast heeft de VNCI evenals in 2008 jaar de dialoog gezocht met allerlei partijen uit de samenleving. De uitkomst van die gesprekken gebruikt de VNCI om het functioneren van de sector in Nederland te verbeteren. Communicatie heeft binnen het Responsible Care-programma altijd een belangrijke rol gespeeld, zij het dat onder invloed van de Global Charter de toon enigszins is veranderd. Er heeft een omslag plaatsgevonden van ‘be good and tell it’ naar ‘be good and discuss it’; een verandering die helemaal past in de geest van de dialoog waarnaar de chemiesector streeft. Centraal in de Responsible Care Global Charter staat ‘duurzaam
8 Responsible Care 2009
ondernemen’: een optimale balans tussen economie, milieu en maatschappij. Of we willen of niet, de manier waarop we tot dusver de aarde hebben geëxploiteerd, valt in de toekomst niet vol te houden. De wereldbevolking zal toe blijven nemen; en dat geldt ook voor de vraag naar grondstoffen en energie. Wetenschap en industrie denken dat een deel van de oplossing weleens te vinden zou zijn in biomassa, en met name in plantaardige grondstoffen. Het is niet ondenkbeeldig dat biomassa en nieuwe biotechnologische processen de fossiele grondstoffen zullen verdringen. Is onze maatschappij nu gebaseerd op olie; in de toekomst is ze wellicht biobased: een zogenaamde Bio-Based Economy (BBE). De chemiesector kan en wil in die ontwikkeling een hoofdrol vervullen. Eenvoudig is dat niet. Daarom werkt de chemische industrie nu al hard aan nieuwe technieken en processen die de overschakeling op biobased grondstoffen mogelijk maken. Arbeidsomstandigheden, veiligheid, en gezondheid zijn levensvoorwaarden voor de chemiesector. De chemische industrie werkt al decennia lang aan het verbeteren van de veiligheid en het beheersen van de risico’s. Zo werkt de VNCI aan netwerkvorming en uitwisseling van ervaringen om het veiligheidsniveau te verhogen. September 2009 is het vijfde en laatste netwerk officieel van start gegaan onder de naam ‘Masterclass Veiligheid Zuidoost’. De volgende stap is om op nationaal niveau kruisbestuiving tussen de netwerken onderling te bevorderen. Bij het verhogen van het veiligheidsniveau is het belangrijk over eenduidige indicatoren te beschikken. Tot dusver is de enige objec-
tieve maatstaf die wereldwijd geaccepteerd is voor procesveiligheid de zogenaamde Loss of Primiry Containment (LoPC). Maar volgens zowel de VNCI als CEFIC is dat niet ambitieus genoeg. Er is vooral behoefte aan indicatoren op basis waarvan zo nodig eerder in een proces kan worden ingegrepen. De VNCI is - via CEFIC - actief betrokken bij de verdere ontwikkeling van andere objectieve criteria voor het meten van procesveiligheid. Veiligheid heeft een direct verband met security. Mei 2008 heeft de VNCI samen met andere brancheorganisaties het convenant ‘Vitaal ’ met de overheid gesloten. De bedoeling is dat ongeveer 25 chemiebedrijven een security management systeem invoeren. Ze moeten ook maatregelen nemen, zodat de gevolgen van eventuele aanslagen op hun installaties voor het eigen personeel en de omgeving beperkt blijven. Inmiddels is security binnen de chemie onderdeel van het Responsible Care-programma geworden. In 2010 zullen de leden hier uitvoerig over worden ingelicht. Op het vlak van transport van chemische stoffen ging de discussie de afgelopen jaren vooral over Basisnet. Project Basisnet werd in 2006 gestart door het ministerie van Verkeer en Waterstaat als onderdeel van de Verkeersnota voor Gevaarlijke Stoffen (NVGS) uit 2005. Doel was om een balans te vinden tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en veiligheid. Dat gebeurt door het vaststellen van zogenaamde gebruiksruimtes (risicoruimte) voor het vervoer en veiligheidszones voor de ruimtelijke ordening. Aan dit overleg neemt ook de VNCI actief deel. Zowel het Basisnet Binnenwater als Basisnet Weg zijn e
Summary
W
ith the Responsible Care program, the chemical sector is continuously working on improving safety, health, and the environment. In order to create a better match between the existing program and today’s new requirements, in 2006 there was an update: the Responsible Care Global Charter. Objective: even more interaction with the concerned parties, better harmonisation between the programs of the different countries, more attention for sustainable business, and above all more transparency. One of the new agreements was that companies would communicate much more clearly about what they were doing in the field of Responsible Care. Furthermore, all the data published by the chemical sector has to be verifiable. That is why starting in 2010 all the information released in connection with Responsible Care will be randomly verified by external, independent auditors. Preliminary trials were held with this system in 2009. Moreover, the VNCI opened up a dialogue with a whole range of parties across society in 2008. The VNCI has used the outcome of that dialogue to improve the performance of the sector in the Netherlands. Communication has always played an important role within the Responsible Care program, but with the introduction of the Global Charter the tone has changed somewhat. There has been a shift from ‘be good and tell it’ to ‘be good and discuss it’; a change that is entirely in line with the spirit of the dialogue which the chemical sector is aiming at.
At the heart of the Responsible Care Global Charter is ‘sustainable business’: an optimum balance between economy, environment, and people. Whether we want to or not, the way in which we have exploited the earth’s resources up until now cannot be sustained in the future. The world population will continue to grow; and so will the demand for raw materials and energy. Science and industry think that part of the solution may be found in biomass, and in particular vegetable fuels. It is not unimaginable that biomass and new biotechnological processes will take the place of fossil fuels. Although our society is now oil-based, in the future it might be bio-based: a so-called Bio-Based Economy (BBE). The chemical sector can and will play a leading role in these developments. But it will not be easy. That is why the chemical industry is now working hard to develop new technologies and processes that can make the switch to bio-based fuels possible. Working conditions, safety, and health are of critical importance for the chemical sector. The chemical sector has been working for decades on improving safety and managing risks. For example, the VNCI has been working on the creation of networks and the exchange of experiences to improve the level of safety. In September 2009, the fifth and final regional network was officially launched under the name ‘South-east Safety Master Class’. The next step will be to promote the interaction of the networks at national level. In order to improve the level of safety, it is necessary to have uniform indicators. Up until now, the
only objective criteria accepted worldwide for process safety is the so-called Loss of Primary Containment (LoPC). But according to the VNCI and the CEFIC, that standard is not ambitious enough. In particular, there is a need for indicators on the basis of which, where necessary, intervention in a process can take place at an earlier stage. The VNCI - via the CEFIC - is actively involved in the further development of objective criteria for the measurement of process safety. Safety has a direct relationship with security. In May 2008, together with other sector organisations, the VNCI signed a covenant with the government entitled ‘Vital’. The idea is that around 25 chemical companies will introduce a security management system. They will also have to take measures to limit the consequences of any terrorist attacks on their installations for their own staff and the surrounding community. Security has now become a part of the Responsible Care program. In 2010, the association members will be informed extensively about this. In relation to the transport of chemical substances, discussions in recent years have been primarily about Basisnet or Basic Network. The Basic Network Project was started in 2006 by the Ministry of Transport, Public Works and Water Management as part of its policy document on the transport of hazardous substances (Verkeersnota voor Gevaarlijke Stoffen (NVGS)) issued in 2005. The aim is to find a balance between the transport of hazardous substances, spatial development, and e safety. This is to be achieved by
2009 Responsible Care 9
inmiddels (vrijwel) afgerond. Het Basisnet Spoor moet eind 2009 in concept gereed zijn. Daarnaast houdt de VNCI zich bezig met de promotie van het zogenaamde Spoor 2-programma. Spoor 2 is naast Basisnet (Spoor 1) een tweede beleidsuitvoeringslijn van de Verkeersnota voor Gevaarlijke Stoffen. Spoor 2 richt zich op incidentregistratie en zorgsystemen, optimalisatie van incidentmanagement of het vergroten van publiek/private samenwerking van brandweercorpsen. Op grond van positieve ervaringen elders in Europa, wordt momenteel onderzocht of en in welke mate publiek/private samenwerking hierin in Nederland een rol kan spelen. Product Stewardship – productverantwoordelijkheid langs de hele keten - is een belangrijk onderdeel van het Responsible Care-programma. Ketenzorg vraagt natuurlijk om effectieve communicatie tussen de partijen, vooral over de eigenschappen van de gebruikte stoffen. Dat laatste wordt geregeld in de zogenaamde REACH-verordening (Registration, Evaluation and Authorisation of Chemicals). De verordening werd 1 juni 2007 officieel van kracht en wordt sindsdien stapsgewijs ingevoerd, wat onder meer inhoudt dat stoffen officieel moeten worden geregistreerd. De VNCI is in 2009 actief geweest met de voorlichting en ondersteuning van leden op het gebied van REACH-(pre)registratie; onder meer door de VNCI-helpdesk en de publicatie van handreikingen en andere schriftelijke voorlichting. In 2009 heeft de VNCI het maatschappelijke overleg over risico’s van nanotechnologie voortgezet. Zo wordt op internationaal vlak momenteel gewerkt aan de praktische uitvoering van de beoordeling van nanodeeltjes in het kader van REACH. Ook hierbij is de VNCI betrokken. Een ander aandachtspunt zijn de zogenaamde Persistent Organic
10 Responsible Care 2009
Pollutants (POPs). Er zijn in het verleden verschillende afspraken gemaakt om het gebruik van deze persistente organische stoffen terug te dringen. Die afspraken sluiten lang niet altijd op elkaar aan en gelden niet allemaal wereldwijd. De VNCI maakt zich er sterk voor de verschillende afspraken wereldwijd te harmoniseren. Het milieuconvenant, overeengekomen in 1993, loopt in 2010 af. Het blijkt een succes. Sinds het convenant van kracht werd, is een aantal emissies tot zelfs 100 procent gereduceerd; veel andere emissies tot 85 procent of meer. Uit overleg tussen VNCI en het ministerie van VROM bleek dat de partijen niet van plan zijn een nieuw milieuconvenant te starten. VROM wil een nieuwe samenwerkingsstructuur: ‘Samenwerken op Maat’, kortweg SOM. Hierin vertegenwoordigt één SOM-overleggroep alle branches. Vanwege het unieke karakter van de chemiesector wil de VNCI echter rechtstreeks overleg blijven voeren met de overheid over specifieke onderwerpen. De chemische industrie verbruikt veel energie en is als gevolg daarvan verantwoordelijk voor een forse CO2-emissie. Daar staat tegenover dat producten van diezelfde chemiesector ook weer CO2emissies kunnen voorkomen. Onderzoeksbureau McKinsey onderzocht in 2009 de totale CO2balans van de chemiesector. Conclusie: de productie van chemische producten kost minder CO2 dan ze later in de keten oplevert. Anders gezegd: tegenover de ‘CO2-uitgaven’ (de uitstoot van CO2 voor de productie) staan verderop in de keten veel grotere ‘inkomsten’. De chemiesector is van mening dat er op het gebied van energie veel te winnen is met WKK (Warmte Kracht Koppeling) en procesintensificatie (PI). De VNCI ontwikkelde voor procesintensificatie inmiddels een Roadmap en een Actieplan, dat in september 2008 van start is gegaan. Daarnaast vonden sinds
2007 bij de leden van de VNCI zogenaamde PI Quick Scans plaats. Aan de hand van deze scans kan worden bepaald waar energie-efficiencyverbeteringen te behalen zijn. Deze Quick Scans zijn inmiddels afgerond. Daarnaast is in 2009 de VNCI WKK-studie van start gegaan met het doel de mogelijkheden voor diverse typen WKK-installaties in kaart te brengen. Een belangrijke ontwikkeling voor de chemiesector was dat het Europees Parlement december 2008 de zogenaamde ETS-richtlijn heeft herzien (ETS staat voor Emissions Trading Scheme en heeft betrekking op de CO2-handel). Met die herziening werd de chemiesector - vanwege haar internationale karakter - gedeeltelijk vrijgesteld van deelname aan ETS. De sector is daardoor beter in staat internationaal te concurreren. De herziening van de ETS-richtlijn had ook tot gevolg dat bestaande nationale afspraken moesten worden aangepast. Daartoe zijn overheid en brancheorganisaties in 2009 het zogenaamde MEE-convenant overeengekomen. MEE staat voor Meerjarenafspraak Energie Efficiency ETS-bedrijven en is de voortzetting van het Benchmark (BM) convenant. Overigens In 2008 behaalden de deelnemende chemiebedrijven aan de MJA-2 een energie-efficiency verbetering van 1,7 procent ten opzichte van 2007 en van 26,9 procent in vergelijking met 1998. pn
defining so-called usage zones (risk zones) for transport and safety zones for spatial planning. The VNCI is an active participant in these discussions. Both the Inland Waterway Basic Network and the Roadway Basic Network have now been (almost) entirely mapped out. A draft version of the Railway Basic Network should be ready by the end of 2009. In addition, the VNCI continues to promote the so-called Track 2 program. Track 2 is the second part of the implementation of the Policy Document on the Transport of Hazardous Substances next to the Basic Network (Track 1). Track 2 concerns the incident registration and care systems, optimisation of incident management, and the broadening of public/private partnerships with fire brigades. Based on positive results elsewhere in Europe, a study is currently being carried out to see if public/private partnerships can play an effective role in this area in the Netherlands. Product Stewardship – product responsibility along the entire chain - is an important part of the Responsible Care program. Chain care naturally requires effective communication between the parties involved, especially concerning the characteristics of the substances used. This latter aspect is regulated in the so-called REACH Regulation (Registration, Evaluation and Authorisation of Chemicals). This regulation officially came into force on 1 June 2007, and has been implemented in stages since then, including the need for substances to be officially registered. The VNCI has been active in 2009 providing information and support to the association members in connection with REACH (pre) registration; this work includes the VNCI helpdesk and publication of guidelines and other written documentation. In 2009, the VNCI continued its participation in the public consultations
about the risks of nanotechnology. For example, work is being done internationally on the practical implementation of the classification of nano-particles as part of REACH. The VNCI has also been involved in this. Another area of attention is the socalled Persistent Organic Pollutants (POPs). Various agreements have been made in the past about reducing the use of these persistent organic pollutants. These agreements are not always compatible with each other and are not applicable everywhere in the world. The VNCI has been campaigning for the harmonisation of the different agreements worldwide. The environmental covenant, agreed in 1993, will expire in 2010. It has been a success. Since the covenant came into effect, emissions in some areas have actually been reduced by 100%, while many other emissions have gone down by 85% or more. From meetings between the VNCI and the Ministry of Transport, Public Works and Water Management (VROM) it has become apparent that the parties are not planning to start a new environmental covenant. The Ministry of VROM wants a new collaboration structure: ‘Customised Collaboration’ (Samenwerken op Maat or SOM). In this, a single SOM consultation group will represent all sectors. Due to the unique character of the chemical sector, however, the VNCI wants to continue direct consultations with the government about specific subjects. The chemical industry consumes a great deal of energy and is consequently responsible for considerable CO2 emissions. On the other hand, products produced by the same chemical sector can actually reduce CO2 emissions elsewhere. Research bureau McKinsey studied the total CO2 balance sheet of the chemical sector in 2009. Conclusion: the production of chemical products costs less CO2 than it saves later on in the chain. In other words: the ‘CO2
expenditure’ (emissions of CO2 during production) is offset by far greater ‘earnings’ further on down the chain. The chemical sector is of the opinion that much can be achieved in the field of energy with Heating-Power Combinations (Warmte Kracht Koppeling - WKK) and process intensification (PI). The VNCI has developed a Roadmap and an Action Plan for process intensification that was launched in September 2008. Since 2007, moreover, so-called PI Quick Scans have been carried out by the members of the VNCI. These scans are used to determine where energy efficiency improvements can be achieved. The Quick Scans have now been completed. Furthermore, in 2009 the VNCI WKK study started with the aim of identifying the possibilities for various types of WKK installations. A major development for the chemical sector was the decision by the European Parliament to amend the so-called ETS Directive (ETS stands for Emissions Trading Scheme) in December 2008. With this amendment, the chemical sector - due to its international character - was given a partial dispensation from participation in the ETS. The sector is consequently in a better position to compete internationally. The amendment of the ETS Directive also means that existing national arrangements will have to be modified. To that end, the government and sector organisations signed a so-called MEE convenant in 2009. MEE stands for Multi-Year Agreement on Energy Efficiency for ETS businesses, and is a continuation of the Benchmark (BM) convenant. Previously in 2008 the chemical companies that were part of the Multi-Year Agreement-2 achieved an energy-efficiency improvement of 1.7% compared to 2007, and of 26.9% compared to 1998.
2009 Responsible Care 11
1
Responsible Care Mijlpalen Januari 2009: afronding aanmelding leden voor Responsible Care Global Charter. Alle leden van de VNCI hebben zich aangemeld om actief aan de slag te gaan met de de Global Charter. Zo laten zij zien dat zij extra aandacht hebben voor ketenbeheer, transparantie en duurzaamheid.
>
Februari 2009: lancering nieuwe logo ‘our commitment to sustainability’.
>
Het Responsible Care logo is dit jaar uitgebreid met de toevoeging ‘our commitment to sustainability’. Daarmee wil de VNCI laten zien dat Responsible Care de bijdrage van chemie is aan duurzaamheid.
>
April 2009: publicatie kwantitatieve gegevens RC-rapport website.
>
Voor het eerst sinds jaren publiceert VNCI de kwantitatieve gegevens op haar website.
Juni 2009: tweede stakeholderdialoog .
>
In juni werd een tweede stakeholderdialoog gehouden. Deze dialoog leverde wederom enkele nuttige aanbevelingen over hoe het Responsible Care-programma te verbeteren is.
>
>
Oktober 2009: CEFIC jaarvergadering. Tijdens de CEFIC jaarvergadering is de Europese Responsible Care- prijs van CEFIC uitgereikt aan de
>
Nederlandse winnaar SABIC Innovative Plastics voor haar project van hergebruik van petflessen.
12 Responsible Care 2009
2009:
>
>
>
>
Februari 2009: Conclusies van de High Level Group publiekelijk gemaakt. Het rapport ‘High Level Group on the Competitiveness of the European Chemicals Industry’ geeft de resultaten weer van een overleg van de High Level Group over het belang van en de voorwaarden voor een bloeiende duurzame economie in Europa.
>
Maart 2009: publicatie RC-rapport 2007-2008 . In maart 2009 is het RC-rapport over 2007 en 2008 gepubliceerd waarin al enkele aanbevelingen van KPMG en de stakeholders verwerkt zijn.
Mei 2009: April 2009: hoogste aantal aanmeldingen voor RC-prijs 2009. In januari verstuurde de VNCI alle leden een aanmeldingsformulier voor het meedingen naar de RC-prijs 2009. Zowel initiatieven met een bescheiden resultaat als grote projecten maakten kans op een onderscheiding. Dit jaar ontving de VNCI het hoogste
>
>
aantal aanmeldingen ooit.
Juli 2009: lancering Global Product Strategy -brochure door CEFIC.
>
Juni 2009: RC-prijs + eervolle vermeldingen.
International Conference on the Management of Chemical Products (ICCM2) in Geneve.
Tijdens de jaarvergadering van de VNCI is de RC-prijs 2009 uitgereikt aan SABIC Innovative Plastics voor haar project om het PET-afval van flessen te upcyclen naar de veelgebruikte kunststof PBT (PolyButyleen Tereftalaat). Hergebruik van de PETflessen levert een flinke milieuwinst op. Er werden twee eervolle vermeldingen uitgereikt. AkzoNobel Industrial Chemicals (locatie Amersfoort) ontving deze voor de invoering van een integraal koolstofbeleid. De andere eervolle vermelding ging naar BASF (locatie Nijehaske) voor het verbeteren van de behandeling van haar koelwatersysteem.
September 2009: evaluatie RC-rapport 2007-2008 bij de leden. De VNCI evalueerde het rapport van 2007-2008 met haar leden. De uitkomsten zijn meegenomen in het huidige rapport.
Oktober 2009: start verificatie Responsible Care-rapport 2009 door KPMG.
>
Na vooronderzoek en het opzetten van het project is KPMG in oktober daadwerkelijk gestart met de verificatie van het RC-rapport 2009.
November 2009: 3 bedrijfsbezoeken
December 2009: vragenlijst verificatie
door KPMG.
door de leden in te vullen. .
KPMG bezoekt steekproefsgewijs drie bedrijven om te kijken naar hoe betrouwbaar zij hun Responsible Care gegevens aanleveren aan de VNCI.
>
De RC-vragenlijst is voor het eerst als webapplicatie op proef in te vullen door de VNCI-leden. In het voorjaar 2010 gaan de leden de vragenlijst formeel invullen (over 2009).
2009 Responsible Care 13
C
Inleiding
ontinu werken aan veiligheid, gezondheid en het milieu, daar draait het Responsible Care-programma om. Het programma is in de tweede helft van de 80’er jaren ontstaan in Canada. Inmiddels wordt het programma in 53 landen uitgevoerd, waaronder Nederland, waar het programma in 1992 is gestart. Om het bestaande programma beter te laten aansluiten op de nieuwe eisen van de tijd, kwam de wereldwijde organisatie van de chemische industrie (ICCA) met een update: de Responsible Care Global Charter. Dit programma werd in 2006 gelanceerd in Dubai tijdens een internationale UNEP conferentie. Doel: nog meer interactie met de belanghebbenden, betere afstemming tussen de programma’s van de diverse landen, meer aandacht voor duurzaam ondernemen en vooral voor meer transparantie en uitbreiding van product stewardship (= meer aandacht voor de keten). Sinds 2008 is de VNCI actief bezig met het uitdragen van dit vernieuwde RC-programma bij haar leden, zo zijn de leden in 2008 gevraagd zich opnieuw actief aan te melden voor het programma. Ook heeft het bestuur in dat jaar afgesproken dat het VNCI RC-rapport vanaf 1-1-2010 extern geverifieerd gaat worden.
14 Responsible Care 2009
Vooruitlopend op deze plannning is ook dit rapport geverifieerd omdat de VNCI alvast ervaring wilde opdoen met de verificatie. Het RC-rapport dat in 2010 verschijnt bevat kwantitatieve gegevens over 2009. Dit betekent dat de leden van de VNCI zich dus al in 2009 hierop moesten voorbereiden door hun RC-gegevens en rapporten op “verificatie-kwaliteit” te brengen.
Verificatie Bij woorden kan het natuurlijk niet blijven. Eén van de afspraken van de Global Charter is dat bedrijven veel duidelijker laten zien wat ze doen op het gebied van Responsible Care. Bovendien wil de chemiesector kunnen worden afgerekend op wat ze doet en zegt. Alles wat de sector over zichzelf beweert, moet te controleren zijn. De externe verificatie in 2010 is hier een gevolg van. Eind 2009 is een voorbereidende ronde met dit systeem gehouden. Vanaf januari 2010 is ook de vragenlijst, die de jaarlijkse zogenaamde Responsible Care-zelfevaluatie heeft vervangen, beschikbaar. VNCI-leden kunnen dan via een webapplicatie vragen beantwoorden over hun verrichtingen op het gebied van duurzaamheid en de vragenlijsten over transportveiligheid en arbeidsomstandigheden invullen.
Dialoog Bij verificatie houdt het niet op. Verificatie is nutteloos als de geverifieerde gegevens niet eenduidig en begrijpelijk worden gecommuniceerd. Dat lukt alleen als duidelijk is wat de samenleving er eigenlijk van verwacht. Daarom heeft de VNCI haar oor te luisteren gelegd. De afgelopen tijd is zowel aan stakeholders (via de stakeholderdialoog) als aan VNCI-leden hun mening gevraagd over het Responsible Care-rapport en het functioneren van de sector in Nederland. De resultaten van de eerste stakeholderdialoog (in 2008) zijn verwerkt in het vorige Responsible Care-rapport. Juni 2009 werd de tweede stakeholderdialoog gehouden en ook dat leverde aanbevelingen over hoe het RCprogramma te verbeteren is. De volgende stakeholders hebben hieraan meegewerkt: Projectgroep Chemie, Ministerie van VROM (DGM), milieueconoom prof. Hafkamp, ministerie van SZW (arbeidsinspectie), Industriebond CNV, Stichting Natuur en Milieu en de Zeeuwse Milieufederatie. Een concreet voorbeeld van hoe de VNCI met aanbevelingen van de stakeholders omgaat, is de Responsible Care-prijs 2009. De stakeholders stelden voor de werkvloer meer bij Responsible Care te
betrekken. Hoe breder het draagvlak; des te groter de kans op succes. Vroeger was vaak één specialist – meestal de milieucoördinator – de spil in het communicatieweb. Maar met Responsible Care ‘nieuwe stijl’ gaat het niet alleen om processen en productie, maar ook om de business en verkoop. Januari 2009 stuurde de VNCI alle leden een aanmeldingsformulier voor het meedingen naar de Responsible Care-prijs 2009. In het verleden werd die vaak uitgereikt aan grote, bedrijfsbrede projecten. Voor de Responsible Care-prijs 2009 maakten ook kleinschalige ideeën kans op een onderscheiding. Dat heeft gewerkt. Het resultaat was het hoogst aantal inzendingen ooit, waaronder voor het eerst ook uit de hoek van human resources. Meer informatie over de RC-prijs winnaar, de twee eervolle vermeldingen die in 2009 zijn uitgereikt en de overige inzendingen vindt u aan het einde van dit hoofdstuk. Dit bewijst des te meer dat het overleg met de leden en de stakeholders uitermate belangrijk voor de VNCI is om adequaat richting te geven aan het zo goed mogelijk implementeren van de Global Charter. Dialoog is ook geen eenmalige exercitie, maar een continu en dynamisch proces. Door voortdurend in gesprek te gaan met haar maat-
‘Met Responsible Care ‘nieuwe stijl’ gaat het niet alleen om processen en productie, maar ook om de business en verkoop’ schappelijke omgeving, kan de VNCI haar prestaties op het gebied van veiligheid, gezondheid en milieu voortdurend verbeteren.
Communicatie Transparantie, zoals bedoeld in de Global Charter, heeft natuurlijk alles te maken met communicatie.e
2009 Responsible Care 15
De VNCI communiceert onder meer via internet en via verschillende VNCI-media, zoals de VNCI Chemienieuwsbrief, het Responsible Care-rapport en Chemie Magazine. Onder invloed van de Global Charter is de toon wel enigszins veranderd. Er heeft een omslag plaatsgevonden van ‘be good and tell it’ naar ‘be good and discuss it’; een verandering die helemaal past in de geest van de dialoog waarnaar de chemiesector streeft. ‘Discuss it’ blijkt ondermeer uit de nieuwe opzet van het Responsible Care-rapport. In 2008 is het rapport al uitgebreid; er werd niet alleen meer verantwoording afgelegd over het afgelopen jaar, maar er werd ook duidelijk aangegeven wat er bereikt is dat jaar en wat we als VNCI in de toekomst willen gaan doen. Deze opzet is in dit rapport verder doorgevoerd: dit RC-rapport is mede vormgegeven in samenspraak met onze stakeholders (in een open discussie). De punten die door onze stakeholders zijn aangedragen, inclusief de door de VNCI te nemen actie, staan vermeld in de tabel aan het einde van dit hoofdstuk. Wanneer we een aanbeveling niet hebben kunnen doorvoeren melden we ook waarom dit niet mogelijk was of waarom het nog niet kan worden uitgevoerd. Dit in het kader van het belangrijke thema transparantie uit de Global Charter.
aardige grondstoffen. Het is niet ondenkbeeldig dat biomassa en nieuwe biotechnologische processen de fossiele grondstoffen zullen verdringen. Is onze maatschappij nu gebaseerd op olie; in de toekomst is ze wellicht biobased: een zogenaamde Bio-Based Economy (BBE). Zo ver is het nog niet. De chemiesector kan en wil in die omschakeling een hoofdrol vervullen. Eenvoudig is dat niet. Daarom werkt de chemische industrie nu al hard aan nieuwe technieken en processen die de overschakeling op biobased grondstoffen mogelijk maken. Toonaangevende ondernemingen zoals DSM, DuPont, AkzoNobel beginnen inmiddels over te schakelen op hernieuwbare grondstoffen. En ook de overheid stimuleert met speciale onderzoeksprogramma’s kennisontwikkeling, nodig om de omschakeling naar een groene toekomst mogelijk te maken.
Duurzaamheid: op weg naar een biobased economie
De chemiesector vindt overigens wel dat de invoering van biobased economie ‘marktgestuurd’ moet worden opgezet. Bedrijven moeten zelf kunnen bepalen of een product of een proces rendabel is. Dat zal volgens de VNCI automatisch leiden tot de beste technologie en de meest efficiënte biomassa voor elk product.
Centraal in de Responsible Care Global Charter staat duurzaam ondernemen. Duurzaam ondernemen wil zeggen dat er een balans wordt gevonden tussen economie, milieu en maatschappij. Of we willen of niet, de manier waarop we tot dusver de aarde hebben geëxploiteerd, valt in de toekomst niet vol te houden. De wereldbevolking zal toe blijven nemen; en dat geldt ook voor de vraag naar grondstoffen en energie. Wetenschap en industrie denken dat een deel van de oplossing weleens te vinden zou zijn in biomassa, en met name in plant-
16 Responsible Care 2009
Momenteel kijkt de chemiesector vooral naar de mogelijkheden voor grootschalige, zogenaamde tweedegeneratietechnologieën. Dit zijn technieken waarbij chemische bouwstenen kunnen worden gemaakt uit cellulose of lignine, die op hun beurt weer aanwezig zijn in bijvoorbeeld afvalhout, gras of stro. Tweedegeneratietechnologie zou een alternatief kunnen zijn voor fossiele grondstoffen.
Ketenbeheer Een centraal onderdeel van Responsible Care is ‘Product Stewardship’. Dit is een code die van een chemisch bedrijf vraagt de doelen van Responsible Care ook door te trekken naar leveranciers, pro-
ducenten van eindproducten en afvalverwerkers. Product Stewardship is feitelijk Responsible Care, doorgevoerd in de hele (product)keten. Doel: beheersing van de risico’s van een product gedurende de hele levenscyclus. De mogelijk negatieve gevolgen van chemische producten moeten minimaal zijn; tevens moeten de voordelen van de producttoepassing duidelijk in kaart worden gebracht. Een ander belangrijk aandachtspunt voor de chemiesector is de omgang met chemische stoffen. Hoewel ons deel van de wereld eenduidige regels en wetgeving hanteert, bestaan er wereldwijd verschillende standaarden. Dat zorgt voor onduidelijkheid en verwarring. Het probleem is al in 2006 aangekaart door de ICCA. De ICCA introduceerde vervolgens Global Product Strategy (GPS), in wezen een wereldwijde harmonisatie van Product Stewardship en onderdeel van de Responsible Care Global Charter. ICCA werkt nu aan een handleiding voor de invoering van GPS. De verwachting is niet dat dit voor de Nederlandse chemie dubbel werk oplevert. Het past volgens de VNCI naadloos op de bestaande activiteiten die Nederland al uitvoert op het vlak van REACH*.
Security De laatste jaren is het besef gegroeid dat verbetering van veiligheid, gezondheid en milieu, ook een ‘security’ kant heeft. Schade die van buitenaf bewust aan een chemische installatie wordt toegebracht, bijvoorbeeld door een terroristische aanslag, kan enorme maatschappelijke gevolgen hebben. Voor dat risico kan en wil de chemiesector de ogen niet sluiten, en dat geldt ook voor de overheid. Hiertoe is het Convenant Vitaal Security opgezet tussen overheid en industrie. Het “Convenant Olie en (petro-)chemische industrie Vitaal Security” is erop gericht zorg te dragen voor een adequaat weerstandsvermogen bij die bedrijven binnen de olie en (petro-)chemische industrie, en wel speci-
fiek die bedrijven waar zich bij moedwillige verstoring significante effecten buiten het bedrijfsterrein voor kunnen doen. Dit convenant beperkt zich tot objectgebonden beveiliging bij de ondernemingen. Partijen zullen in nauw overleg standaard scenario’s ontwikkelen die -voor zover nodig- worden aangevuld, aangepast en jaarlijks geëvalueerd door de deelnemende partijen. Deze scenario’s worden opgesteld met het oog op een moedwillige verstoring en op basis van de actuele dreiging. Ze zijn richtinggevend voor de voor te bereiden of te nemen beveiligingsmaatregelen en –voorzieningen door de ondernemingen. De ondertekening door branches, en een aantal bedrijven was op 27 mei 2008. Ook is ‘Security’ een nieuw thema binnen het Responsible Care-programma geworden. Een logische zet, want er zijn veel raakvlakken met onderdelen van Responsible Care, zoals op het gebied van veiligheidsmanagement. Juni 2009 heeft CEFIC ‘Security’ formeel aan het Responsible Care-progamma toegevoegd. De Europese organisatie werkt nu aan richtlijnen waarmee Security op nationaal niveau kan worden ingevoerd. Op basis daarvan zal de VNCI een implementatieplan voor de eigen leden maken. Daarbij wordt zo veel mogelijk aangesloten bij de manier e
Ook is ‘Security’ een nieuw thema binnen het Responsible Care-programma geworden. Een logische zet, want er zijn veel raakvlakken met onderdelen van Responsible Care, zoals op het gebied van veiligheidsmanagement.
2009 Responsible Care 17
waarop de ACC (American Chemistry Council) Security in de Amerikaanse chemiesector heeft geïmplementeerd.
Kwaliteitslabel Daarnaast werkt de VNCI aan wat wordt genoemd ‘het vernieuwend toezicht voor de bedrijven’. ‘Vernieuwend toezicht is een overheidsprogramma dat de toezichtslast moet verminderen. De aansluiting bij Responsible Care en andere managementsystemen kan systeemtoezicht mogelijk maken. In het begin was Responsible Care een ambitieus initiatief van de sector chemie om veiligheid, gezondheid en milieu te verbeteren. ‘De VNCI probeert samen met de overheid het systeemgericht
toezicht (= het handhaven van de bedrijven op wat meer afstand) handen en voeten te geven. Doel van de VNCI is om zo te proberen de handhavinglasten te verminderen. Het Responsible Care-programma zou dan gezien kunnen worden als een soort kwaliteitsmerk met minimumeisen. Het overleg is inmiddels gaande, maar het is nu nog te vroeg voor het doen van uitspraken. p *REACH: Registration, Evaluation and Authorisation of Chemicals. REACH is een verordening voor registratie, evaluatie en toelating van chemische stoffen die in de Europese Unie worden geproduceerd of geïmporteerd.
Aanbevelingen RC stakeholderdialogen 2008 en 2009 Stakeholderdialoog 2008 (nog lopende acties) Aanbeveling
Respons
Status
Maak een ranking van de bedrijven (koploper, gemiddeld, achterblijver) op basis van een nog te ontwikkelen overall KPI.
Hiervoor moet nog een relevante parameter ontwikkeld worden.
Is in ontwikkeling.
Neem de footprint van de chemie op in het rapport (middels LCA).
Nog in ontwikkeling.
Het ICCA-rapport van juni 2009 is de basis voor onze beschrijving van de Nederlandse footprint. We moeten kijken of we dit rapport toepasbaar kunnen maken op nationaal niveau.
Behandel de dilemma’s en problemen van de chemisch industrie.
Er is een aanzet gegeven in het rapport 2008.
Verdere uitdieping in rapport 2009.
Behandel de relevante maatschappelijke thema’s (bijv. nanotech, klimaat/CO2, biodiversiteit) en geef aan wat de bijdrage van de chemie is aan het probleem en aan de “oplossing”. Maak duidelijk waarom een bepaalde oplossingsrichting is gekozen, incl. kosteneffectiviteit.
Er is een aanzet gegeven in het rapport 2008.
Verdere uitdieping in rapport 2009.
Maak een schets van de toekomstige ontwikkelingen en geef in een reëel beeld aan waar de sector trots op is.
Er is een aanzet gegeven in het rapport 2008.
Verdere aanzet met bijvoorbeeld samenhang met biobased industry (duurzaamheid).
Behandel het onderwerp procesveiligheid en ontwikkel hiervoor een KPI.
Onderwerp behandeld en KPI in ontwikkeling op ICCA/CEFIC niveau.
Discussie loopt nog in ICCA verband. De RC-Leadershipgroup vraagt om een snelle beslissing bij aangesloten lidbedrijven en verenigingen.
18 Responsible Care 2009
Stakeholderdialoog 2009 Aanbeveling
Respons
Status
Er zijn nog te weinig stakeholders die de lidbedrijven van de VNCI actief aanspreken op de verplichtingen die deze bedrijven zijn aangegaan door het ondertekenen van het vernieuwde Responsible Care (RC) programma.
De VNCI verwacht dat stakeholders RC gebruiken in hun contact met de leden.
De communicatie hierover zal in 2010 worden aangescherpt.
Het imago van de chemie (“gevaarlijk”) is nog nauwelijks verbeterd ondanks de sterk verminderde emissies.
De VNCI is een imagocampagne opgestart. Hiermee probeert de VNCI het imago eerst intern bij haar leden te verbeteren, en vervolgens extern.
Loopt
Commitment van de CEO’s wordt pas geloofwaardig als die wordt omgezet in concrete acties en verbeterplannen.
De vragenlijst die de VNCI jaarlijks verstuurt bevat ook vragen betreffende concrete acties en verbeterplannen van CEO’s.
Loopt.
De NGO’s zijn er niet van overtuigd dat de sector (branchevereniging) bijdraagt aan betere prestaties van de lidbedrijven.
Het blijkt dat de VNCI beter moet communiceren over haar bijdrage.
In 2010 zal de VNCI uitgebreider communiceren over haar bijdrage.
Het RC-rapport moet niet alleen terugkijken maar ook een toekomstagenda neerzetten, bijvoorbeeld over gebruik fossiele grondstoffen (doel en praktische invulling). De halvering van het gebruik van fossiele grondstoffen is één van de drie strategische doelstellingen van het Businessplan van de regiegroep Chemie.
Ook informatie opnemen over de duurzaamheidsgerelateerde onderdelen van innovatie.
Er is een paragraaf in het RC-rapport 2009 over biobased economy en -consequenties opgenomen.
De prestaties van individuele bedrijven zouden beter herkenbaar moeten zijn, dat stimuleert hen zelf ook. Een idee is een ranking te maken zoals bijvoorbeeld jaarlijks gedaan wordt bij de ziekenhuizen en het onderwijs. DCMR heeft een database met openbare gegevens van de bedrijven (uit milieuverslaglegging) en kan meehelpen de informatie te rangschikken.
Dit is nog in ontwikkeling en ligt nogal gevoelig. Hier moet een goed meetinstrument voor komen.
Is in ontwikkeling.
Het is belangrijk om de doelen te vertalen naar kwantitatieve meetpunten, zodat de realisatie kan worden gevolgd en besproken. Het wordt gewaardeerd als de sector zich kwetsbaar opstelt.
Er is beperkt informatie beschikbaar. De VNCI wordt gevraagd om de meetpunten vast te stellen.
Actie in 2010.
De vraag is in hoeverre VNCI wil optreden als aanjager van de verbeteringen. Wat gebeurt er als een bedrijf “achterblijft” of niet mee wil/kan werken? Dit zou een discussie binnen de VNCI moeten zijn.
VNCI is overtuigd van bijdrage aan verbeterde prestaties en wil zeker aanjager zijn. In 2008 moesten alle leden zich committeren aan het vernieuwde RC-programma om hun lidmaatschap te behouden. Begin 2009 heeft 100% zich aangemeld voor het programma.
Loopt.
In de rapportage ook duidelijk aandacht geven aan “wat ging er mis” en “wat is nog niet gehaald.”
Is opgenomen in het RC rapport 2009.
Loopt.
2009 Responsible Care 19
SABIC Innovative Plastics wint Responsible Care-prijs met ‘upcycling’
Tweede leven voor plastic PET-flessen voor drinkwater en frisdranken vormen voor SABIC Innovative Plastics een nieuwe grondstof. Het bedrijf is in staat het materiaal van de flessen, polyetheen tereftalaat (PET), om te zetten in polybutyleentereftalaat (PBT), een polyestertype voor duurzame toepassingen. Op die manier kan het materiaal een tweede leven leiden, bij voorbeeld als deurgreep van een auto of de behuizing van een computer. Erik te Roller
V
oor de upcyling van plastic flessen heeft SABIC Innovative Plastics de Responsible Care-prijs 2009, een glazen sculptuur en een oorkonde, ontvangen uit handen van juryvoorzitter Henk Leegwater. Dit gebeurde tijdens de VNCI-jaarvergadering op 4 juni in Den Haag. De jury ziet de ontwikkeling van SABIC Innovative Plastics als een schoolvoorbeeld van Responsible Care, omdat het bedrijf naast normale grondstoffen ook afval van consumenten of bedrijven
Kosten dalen van 25.000 tot 5.000 euro per jaar
BASF houdt koelwater schoon met ultrageluid 20 Responsible Care 2009
BASF heeft een eervolle vermelding gekregen voor een nieuwe techniek om koelwater bacterievrij te houden. Hoe werkt het?
B
ASF produceert in Nijehaske watergedragen bindmiddelen voor de drukinkt- en verfindustrie en maakt daarbij gebruik van een open koeltoren om proceswarmte af te voeren. Hierin regent het koelwater naar beneden en geeft het zijn warmte af aan de opstijgende luchtstroom, waarna het koelwater weer in het proces wordt teruggevoerd. Aangezien het koelwater recirculeert,
RC-prijswinnaar & eervolle vermeldingen 2009
flessen inzet voor productie. Leegwater: ‘Het bedrijf heeft niet alleen naar zijn eigen keten gekeken, maar ook naar afval uit de ketens van andere bedrijven en is met deze ontwikkeling naar buiten getreden. Wij vinden het belangrijk dat bedrijven kenbaar maken wat ze aan Responsible Care doen.’ De jury is ook van de SABIContwikkeling gecharmeerd, omdat hier sprake is van ‘upcycling’, oftewel het hergebruik van materiaal in hoogwaardige toepassingen. En dat past mooi in de Cradle to Cradle-gedachte, waarbij afval tevens als grondstof dient. Bijzonder aan dit nieuwe proces is namelijk dat het PBT oplevert van minimaal dezelfde kwaliteit als PBT gemaakt van ‘verse’ grondstoffen. Jos van Gisbergen, Technology Leader Crystalline Performance Products legt uit hoe het werkt: ‘Eerst worden de dopjes van de PETflessen, etiketten en andere materialen verwijderd. Dan worden de flesjes vermalen tot PET-vlokken, die weer worden
leidt dat tot een opeenhoping van bacteriën aan de wanden van leidingen en in dode hoeken. Jarenlang gebruikte het bedrijf chemicaliën om de aangroei van bacteriën in het koelwatersysteem tegen te gaan. Twee jaar geleden was de opslag en doseerinstallatie voor de chemicaliën aan vervanging toe. ‘We hebben toen gekeken welke technieken zoal beschikbaar waren om bacteriegroei tegen te
Jos van Gisbergen van SABIC ontvangt de prijs uit handen van jurylid Henk Leegwater (r)
gewassen en gedroogd. Daarna voegen we een overmaat aan ethyleen glycol aan de vlokken toe, bij een temperatuur van tussen de 180 en 230 graden Celsius, om het mengsel minder viskeus te maken. Met behulp van een katalysator vallen de PET-polymeerketens uiteen en blijven er oligomeren over; verbindingen die het midden houden tussen monomeren en polymeren. Daarna brengen we het oligomerenmengsel over naar een andere reactor en voegen we butaandiol toe. De butaandiol vervangt ethyleenglycol in de diverse verbindingen (transesterificatie). Nu volgt de herpolymerisatie in een andere reactor bij hoge temperatuur en lage druk, waarbij zich PBT-copolymeer vormt en het vluchtige ethyleenglycol ontwijkt. De ethyleenglycol en de overmaat aan butaandiol winnen we terug met destillatie. Per saldo blijft er ethyleenglycol over dat andere producenten weer kunnen gebruiken voor het maken van PET.’ p
gaan en wat de eisen van de IPPC-richtlijn waren’, vertelt Jaap Wierink, deputy sitemanager. ‘We kozen uiteindelijk voor een nieuwe techniek van het Amerikaanse bedrijf Ashland, dat werkt met hoogfrequente trillingen en fijne luchtbellen. Bacteriën voelen zich daar niet prettig bij en zenden signaalstoffen af om andere bacteriën te waarschuwen. Het gevolg is dat de bacteriën van de pijpwanden en hoeken
Meer inzendingen: kwaliteit wisselend De jury van de Responsible Careprijs is positief over het aantal inzendingen dit jaar: dertien tegen zes vorig jaar. ‘Maar de kwaliteit is wisselend. Aanvullende informatie ontbreekt nogal eens en de bereikte resultaten zijn niet of matig gedefinieerd. Ook zijn veel projecten nog niet afgerond. Bedrijven dienen zich er beter van bewust te zijn, dat een project pas succesvol is als dit ook zo door onze stakeholders wordt ervaren. Op enkele uitzonderingen na, is de vraag “wat vindt de samenleving er nu van?” nauwelijks beantwoord. Vijf van de dertien projecten waren van goede kwaliteit’, aldus de jury in haar considerans.
loslaten om zich mee te laten voeren met de koelwaterstroom, waardoor het systeem vanzelf schoonspoelt. We hebben de nieuwe installatie in de zomer van 2007 opgestart. Eerst zagen we de bacterieconcentratie in het koelwater enorm toenemen, doordat de aangegroeide bacteriën loskwamen. Toen het koelwater schoon was, hebben we nog een jaar nodig gehad om alles goed in regelen.’ p
2009 Responsible Care 21
Methode om CO2-uitstoot te
AkzoNobel voetafdruk 22 Responsible Care 2009
AkzoNobel Industrial Chemicals (locatie Amersfoort) kreeg een eervolle vermelding voor het integraal koolstofbeleid dat de business unit sinds 2008 voert. En dat helpt bij de communicatie over duurzaamheid.
‘W
e verminderen
stelt vast
e willen kunnen meten waar we staan, als het gaat om de energie die nodig is om onze producten te maken en de CO2 die daarbij vrijkomt’, vertelt Technology Director Jos Keurentjes. ‘Dat helpt ons de juiste prioriteiten te stellen voor investeringen en R&D, zodat we effectief kunnen werken aan het verbeteren van energie-efficiency en het verminderen van de CO2-uitstoot. Ook helpt het ons beter te communiceren over onze prestaties op het gebied van duurzaamheid, zowel in eigen huis, als met andere bedrijven, de overheid en onze aandeelhouders.’ Onderdeel van dit beleid is het vaststellen van de zogenoemde carbon footprint van alle producten. Inmiddels heeft AkzoNobel dit gedaan voor alle producten op de locatie Delfzijl. Meer locaties volgen. Het bedrijf gaat hierbij uit van een ketenbenadering: het kijkt niet alleen naar de CO2-uitstoot van de eigen productie, maar ook naar die van de winning, productie en transport van de grondstoffen en komt daarmee tot een totale hoeveelheid uitgestoten CO2 (of CO2-equivalenten) per ton product van ‘Cradle to Gate’.
Duurzaamheid betaalt zich uit Uit de analyse is naar voren gekomen, dat de carbon footprint van zout per ton product, tamelijk klein is. Maar vanwege de enorme hoeveelheden zout, neemt de zoutproductie een flink deel van de CO2-emissie van het bedrijf in Delfzijl voor zijn rekening. Verder blijkt dat zout maar een beperkte bijdrage levert aan de car-
bon footprint van de productie van chloor en natronloog. De grootste bijdrage is afkomstig van de elektriciteit die AkzoNobel van het openbare net afneemt. Op basis van dit soort analyses heeft het bedrijf een lijst opgesteld met potentiële mogelijkheden voor CO2-reductie. Het gaat in totaal om 50 projecten. ‘Bovenaan de lijst staan natuurlijk de projecten, waar duurzaamheid zich meteen uit-
‘Steeds meer belangstelling van aandeelhouders’ betaalt. Het gaat om verbeteringen van bestaande processen. Hiermee verwachten we de CO2-emissie per ton van onze producten voor 2015 met 10% te kunnen verminderen. Voor de rest gaat het om ideeën voor andere producten en beleidsmatige acties, zoals deelname in windenergieparken. Ook denken we aan de inzet van hernieuwbare grondstoffen, waarmee we voor 2015 grote slagen kunnen maken. Hierbij moet je denken aan een reductie van de CO2-intensiteit van onze producten van ruim boven de 10%. Daarvan hebben we nog geen helder financieel plaatje, maar duidelijk is dat ook hier duurzaamheid zich uitbetaalt tegen de achtergrond dat prijzen van CO2-emissierechten in de toekomst verder zullen stijgen, evenals die van olie en aardgas.’ p
2009 Responsible Care 23
RC-prijswinnaar & eervolle vermeldingen 2009 Verbeteren veiligheidsprestaties tot afvalreductie
Welke projecten heeft de Responsible Care-jury nog meer ontvangen? Invoering Behavior Based Safety
De jury van de Responsible Care-prijs 2009 heeft verschillende projecten ontvangen, variërend van het verbeteren van veiligheidsprestaties en energiebesparing tot afvalreductie en personeelsbeleid. De projecten voldoen aan de uitgangspunten van Responsible Care, het vrijwillige programma van de chemische industrie om de prestaties op VGM-gebied continu te verbeteren, maar ze konden natuurlijk niet allemaal de top 3 halen. Bijvoorbeeld omdat ze onvoldoende informatie geven over alle aspecten van Responsible Care, of omdat het resultaat van de projecten nog niet bewezen is. Wel laten alle projecten zien dat de Responsible Care-gedachte hoog in het vaandel staat bij de desbetreffende organisatie. En daarom heeft de jury er veel waardering voor. Een bloemlezing.
AkzoNobel Industrial Chemicals heeft als visie om te produceren zonder een enkel ongeval of incident. Hiervoor is een sterk en duurzaam proces in gang gezet, waarbij gebruik wordt gemaakt van het ‘Leading with Safety-concept’. Uitvloeisel van dit concept is een langetermijnaanpak met Behavior Based Safety. Resultaten van het project zijn onder meer: duizenden terugkoppelingsgesprekken over veilig gedrag, bottom-up initiatieven van lokale teams in combinatie met top-down stimulering en een verbetering van de veiligheidsprestaties op de lange termijn naar een duurzaam laag niveau met een TRR van 2 (aantal ongevallen met medische behandeling per 1.000.000 gewerkte uren).
Multipurpose fabriek AkzoNobel Polymer Chemicals Het project bestond uit drie onderdelen. Als eerste heeft het bedrijf de capaciteit van de multipurpose fabriek door modificaties met ca. 40% verhoogd. Als tweede is er een installatie geplaatst om het bijproduct tetramethyl-tetrahydrofuraan (TMTHF) uit het afvalwater te verwijderen, voordat het afvalwater in de zuiveringsinstallatie terechtkomt. Als derde wordt het TMTHF nu samen met andere bijproducten via een aparte brander in het ketelhuis verbrand. Dat bespaart aardgas en verwijderingskosten. Hierdoor is de emissie van TMTHF naar de lucht met meer dan 99% afgenomen en naar water met meer dan 90%. Vanwege de grotere doorzet in de multipurpose fabriek is ook het energiegebruik per eenheid product beduidend afgenomen.
Minder afval bij Dow Benelux
Verhogen veiligheid vervoer per spoor
Bij het verwisselen van de katalysator in een reactor van de cumeenfabriek ging tot nu toe de helft van de katalysator verloren. Met behulp van de Six Sigma-methode heeft een team een betere manier gevonden om de reactor met katalysator en inert materiaal te vullen: in plaats van gewoon storten, wordt het materiaal netjes in de reactor gebracht. Vanwege de geringe valhoogte blijft het verlies aan katalysator nu tot 5% beperkt. Hierdoor is het mogelijk de katalysator na verloop van tijd volledig te regenereren (door afbranden). De duurzaamheid en de levensduur van de katalysator is toegenomen en er ontstaat minder afval.
In 2006 hebben DSM, SABIC en de Provincie Noord-Brabant de Urmondgroep opgericht. Sindsdien is er binnen de Urmondgroep informeel gesproken over de aspecten van externe veiligheid van het vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor en de ruimtelijke ontwikkelingen langs het spoor. Aan de gesprekken namen ook vertegenwoordigers deel van de VNCI, ProRail, Railion, de provincies Utrecht en Limburg, de gemeenten langs het spoor en regionale brandweerkorpsen. Als ‘denktank’ heeft de Urmondgroep bij de discussies over het Basisnet een richtinggevende invloed gehad: zo zal er met risicoplafonds in plaats van met aantallenplafonds worden gewerkt. Ook denkt het bedrijfsleven nu actief mee over het oplossen van lokale knelpunten. Verder wordt beter gekeken naar welke specifieke rol partijen zoals gemeenten, bedrijven en railbeheerder kunnen spelen bij het continu verbeteren van de veiligheid.
24 Responsible Care 2009
Warmteterugwinning en energiebesparing Dr. W. Kolb heeft vorig jaar een derde reactor in gebruik genomen om de vraag naar niet-iogene oppervlakte-actieve stoffen te kunnen bijbenen. Op basis van de ervaringen met de eerste twee reactoren is besloten om de nieuwe reactor in te richten voor het primaire proces: de reactie van een grondstof met ethyleenoxide tot eindproduct. Het opwarmen, destilleren en na de reactie weer koelen vindt in andere reactoren plaats, waardoor een hogere doorzet mogelijk is. Voor het terugwinnen van warmte is een systeem geïnstalleerd met een condens-tank, stoomaccu en warmtewisselaar. Dit systeem is veel zuiniger met energie: het primaire energieverbruik is belangrijk lager dan dat van de twee bestaande oudere reactoren.
Onderkennen van oorzaak en gevolg
Maatschappelijk verantwoord personeelsbeleid
De komende vijf jaar gaat 20% van de medewerkers van Dow in Terneuzen met pensioen. Hun opvolgers zullen zo snel mogelijk moeten leren om veilig te werken in de fabriek. Daarbij is belangrijk dat ze inzicht krijgen in de samenhang van de diverse veiligheidsprogramma’s van Dow. Hiervoor is een interactieve web-based methode ontwikkeld, waarmee nieuwe medewerkers taak-risicoanalyses uitvoeren onder leiding van een mentor. Uit de ervaringen tot nu toe blijkt, dat ze op deze manier snel vertrouwd raken met de Dow-veiligheidscultuur en dat de mentoren het als een opfriscursus ervaren.
Chemtura Netherlands biedt mensen met een beperking een werkplek in het bedrijf aan en laat mensen in opleiding werkervaring opdoen. Er werken nu ca. 45 mensen van Werkvoorzieningschap Baanstede. Ze staan onder leiding van meewerkend voormannen en doen werk op verschillende niveaus, zoals groenonderhoud, afvullen van potjes met product, stickeren, transporteren van pallets met vorkheftrucks en ontvangen van bezoekers op de receptie. Daarnaast biedt het bedrijf studenten in het beroepsonderwijs leerwerktrajecten en een stageplaatsen aan. Ook is Chemtura een VAPRO-leerbedrijf.
Herstel van vertrouwen omgeving In december 2008 en januari 2009 ontsnapte via de 70 meter hoge schoorsteen van de gistfabriek van DSM Food Specialties in Delft herhaaldelijk een mengsel van gist, melasse en vinasse. Dat sloeg in de aangrenzende woonwijk neer. De manager van het Gist Productie Bedrijf heeft met zijn technologische staf niet alleen de problemen in de fabriek opgelost, maar ook met de communicatieafdeling van DSM Gist aandacht besteed aan de overlast in de buurt: door regelmatig huis-aan-huis-brieven te verspreiden, een schoonmaakploeg op pad te sturen onder leiding van een DSMmedewerker, die ook als aanspreekpunt voor de omwonenden fungeerde, door schoonmaakkosten snel te vergoeden, de zaken met getroffen bewoners op een bijeenkomst te bespreken en de lokale media actief te benaderen. Dit heeft geleid tot positieve berichtgeving in de regionale pers. ‘Lof voor fabriek die smurrie uitbraakte’, stond bijvoorbeeld boven een artikel in het Algemeen Dagblad.
Trainingsprogramma Eastman Chemical
Nieuwe installatie goed voor milieu en buren Sinds begin dit jaar maakt DSM Resins in Schoonebeek gebruik van een nieuwe verbrandingsinstallatie. Deze heeft drie functies: het opwekken van warmte voor de reactoren, de verbranding van afvalwater en de verbranding van overtollige gassen. Dankzij de nieuwe installatie verbruikt het bedrijf bijna 1 miljoen m3 aardgas minder per jaar, stoot het 15% minder CO2 uit en voorkomt het stankoverlast.
Het ManuEx-programma (Manufacturing Excellence) is bij Eastman in Middelburg zeer succesvol geweest. Met grote betrokkenheid van mensen en relatief weinig investeringen zijn significante resultaten behaald. Dit heeft niet alleen geleid tot verbeteringen op het gebied van veiligheid en milieu, maar ook tot extra kostenbesparingen; verbeteringen dus voor zowel ‘People’, ‘Planet’ als ‘Profit’. Om de bereikte resultaten vast te houden is een speciaal trainingsprogramma opgezet, waarvoor Eastman onlangs de prijs ‘Beste leerbedrijf 2008, sector procestechniek’ heeft ontvangen.
2009 Responsible Care 25
2 26 Responsible Care 2009
Veiligheid, Gezondheid en Security
S
Inleiding
inds het grote ongeluk bij BP Texas in 2005 staat procesveiligheid bij alle chemische bedrijven nog hoger op de agenda. Maar wat is veilig? En hoe moet veiligheid worden gemeten? Bovendien: hoe is duidelijk te maken dat de veiligheid zich op een acceptabel niveau bevindt?
Procesveiligheid Wereldwijd werkt de chemische industrie intensief aan uniforme indicatoren op het gebied van procesveiligheid. Doel is de ontwikkeling van een aantal algemeen toepasbare, betrouwbare indicatoren voor het in kaart brengen van veiligheid. Tot dusver is de enige objectieve maatstaf die wereldwijd geaccepteerd is voor procesveiligheid de zogenaamde Loss of Primary Containment (LoPC) volgens de criteria van het Amerikaanse instituut CCPS (Center for Chemical Process Safety). Maar volgens CEFIC zijn deze criteria niet ambitieus genoeg. Buiten dat is er ook behoefte aan veel meer indicatoren en dan met name de zogenaamde ‘leading indicatoren’. Dit zijn gegevens die indicatief kunnen zijn voor grotere afwijkingen later in het proces. Dit in tegenstelling tot de zogenaamde “lagging”-indicatoren waarbij al een procesverstoring heeft opgetreden zoals een LoPC. Op grond van “leading”-indicatoren kan eerder worden ingegrepen als de procesveiligheid in het geding komt. De VNCI is - via CEFIC - actief betrokken bij de verdere ontwikkeling van “leading”- en “lagging”indicatoren. Deze kunnen als objectieve criteria voor het meten van procesveiligheid gebruikt worden. Lost Time Injury Rate (LTIR)
8
aantal voorvallen/miljoen gewerkte uren
7 6 5 4 3 2 1 0
2000
2001
2002
2003
2004
VNCI (employees) VNCI (contractors) Cefic (employees) Bron: VNCI (NL data) / Cefic (EU data) * EU data niet geverifieerd
2005
2006
2007
2008
Daarnaast is de VNCI in 2009 gestart met een discussiebijeenkomst met leden over de uitwisseling van ervaringen met procesveiligheidsindicatoren. Helaas kunnen we dit jaar geen concrete resulaten op het gebied van procesveiligheid melden.
Regionale Netwerken Veiligheid Leren van (bijna)incidenten en het uitwisselen van ‘best practices’ zijn belangrijke manieren om het veiligheidsniveau te verhogen. De VNCI heeft daarom de oprichting van regionale veiligheidsnetwerken gestimuleerd, speciaal gericht op het uitwisselen van kennis en ervaring. Het gaat om de volgende vijf netwerken : Deltalinqs University in het Rijnmondgebied, Masterclass Zeeland/Westelijoord-Brabant, Noord-Oost Nederland TxU (in samenwerking met de SBE in de Eemsmond). In 2008 volgde de oprichting van: ORAM Industriekring 2.0, een netwerk in de regio Amsterdam. ‘Masterclass Veiligheid Zuidoost’ is in september 2009 als vijfde en laatste netwerk officieel van start gegaan. De volgende stap is om op nationaal niveau de communicatie tussen de netwerken op gang te brengen, waardoor ze van elkaar kunnen leren. De VNCI voert regelmatig overleg met de Arbeidsinspectie. De Regionale Netwerken Veiligheid zijn daarbij een belangrijk punt op de agenda. Met de Arbeidsinspectie en de VNPI (Vereniging Neder-
Lost time injuries (LTI) : een direct lichamelijk gebrek waardoor een werknemer lichamelijk of mentaal (vastgesteld door een competent medisch persoon) voor minimaal één dag niet in staat is om zijn geplande werkzaamheden uit te voeren. Lost time injuries frequency rate (LTIR): het aantal LTI’s per miljoen gewerkte uren. In Nederland is er de laatste jaren een licht dalende trend in de LTIR te ontdekken voor wat betreft de eigen werknemers. Dit is positief, maar het is lastig om op zo’n laag niveau een nog verdere daling te bewerkstelligen. Wat betreft de contractors hebben we helaas te maken met een opgaande lijn. Deze stijging is dit jaar veroorzaakt door een klein aantal grote bedrijven die slecht gepresteerd hebben.
2009 Responsible Care 27
* B RZO: Besluit Risico’s Zware Ongevallen ** ARIE: Aanvullende Risico-Inventarisatie en -Evaluatie
landse Petroleum Industrie) heeft de VNCI in samenwerking met de vijf regionale netwerken in 2009 vijf workshops georganiseerd op het gebied van Atex 137, de Europese richtlijn voor explosieveiligheid. De aanleiding was dat de Arbeidsinspectie bij de reguliere BRZO-inspecties had geconstateerd dat mechanische ontstekingsbronnen een knelpunt zijn bij de inventarisatie van risico’s op het gebied van explosieveiligheid. Door middel van workshops zijn alle BRZO*- en ARIEbedrijven** in de gelegenheid gesteld om te leren van de ‘good practices’ van collega-bedrijven op dat gebied.
Arbeidsomstandigheden De chemische industrie verstaat onder ‘arbeidsomstandigheden’ zowel ‘arbeidsveiligheid’ als ‘gezondheid’. ‘Goed management van beide is een
‘De chemische industrie verstaat onder ‘arbeidsomstandigheden’ zowel ‘arbeidsveiligheid’ als ‘gezondheid’. ‘Goed management van beide is een levensvoorwaarde.’ levensvoorwaarde.’ De chemische industrie werkt al decennia lang aan het verbeteren van de veiligheid, gezondheid en het beheersen van de risico’s. Veiligheid speelt bijvoorbeeld een centrale rol bij het onderhoudswerk dat contractors verrichten aan de chemische installaties. In dat verband is door de VNCI eind 2008 de VCA Petrochemie geïntroduceerd, waarin aanbevelingen zijn opgenomen om veilig onderhoudswerkzaamheden te verrichten. VCA staat voor Veiligheid Gezondheid en Milieu Checklist Aannemers. Het VCA is dus een belangrijk instrument voor het aansturen van contractorveiligheid.
Arbocatalogus In 2007 en 2008 heeft de VNCI de noodzaak en haalbaarheid onderzocht van het opstellen van een arbocatalogus voor de leden van de VNCI. De vakbonden hadden op een dergelijk onderzoek aangedrongen. Na interne discussie met een aantal leden is geconstateerd dat de interesse voor een
28 Responsible Care 2009
branchebrede arbocatalogus niet aanwezig was . De meeste bedrijven hebben vanuit hun BRZO*-/ ARIE**-verplichtingen reeds een veiligheidsbeheersysteem. Daarin is vastgelegd dat bedrijven, waar een bepaalde hoeveelheid gevaarlijke stoffen in installaties aanwezig is, een veiligheidsbeheersysteem moeten hebben. Dit managementsysteem zorgt voor het voorkomen van zware ongevallen en de maatregelen die in dat verband moeten worden genomen. Diverse bedrijven hebben dit uitgebreid naar een algemeen veiligheidsmanagementsysteem waarmee ook andere risico’s worden beheerst. Voor wat betreft het verbeteren van de veiligheid ziet de VNCI veel in het uitwisseling van “good practices” en het leren van incidenten via o.a. de regionale netwerken veiligheid.
Security Mei 2008 heeft de VNCI samen met andere brancheorganisaties het convenant ‘Vitaal’ met de overheid gesloten. De bedoeling is dat ongeveer 25 chemiebedrijven een security-managementsysteem invoeren. Ze moeten ook maatregelen nemen, zodat de gevolgen van eventuele aanslagen op hun installaties voor het eigen personeel en de omgeving beperkt blijven. De begin 2008 opgerichte VNCI-werkgroep Security is in de loop van het jaar samengesmolten met de Klankbordgroep van het Nationaal Adviescentrum Vitale Infrastructuur (NAVI). Deze werkgroep heeft inmiddels de potentiële dreigingen in de chemiesector in kaart gebracht. Ook zijn relevante dreigingscenario ’s gedefinieerd, waarop de bedrijven hun maatregelen kunnen baseren. Verder is ervoor gezorgd dat de Handreiking Security Management Systemen is toegesneden op de chemiebedrijven en geen overbodige maatregelen bevat. In het kader van het Convenant Vitaal is er een serie workshops gefaciliteerd door het NAVI. De workshopcyclus is inmiddels afgerond met een succesvolle ‘terugkomdag’. Daarnaast is er een eerste bijeenkomst geweest van de Beheergroep, waarin VROM, EZ, VNCI, VNPI en NAV – de convenantpartijen – zitting hebben; de dreigingscenario’s zijn daarin besproken en goedgekeurd. Het monitoring-protocol, als voorgesteld door de VROM-Inspectie, werd met enkele aanpassingen ook aangenomen. p Meer kwantitatieve gegevens die beschikbaar zijn rond dit thema vindt u op www.vnci.nl/rc.
2009 Responsible Care 29
30 Responsible Care 2009
3
Transport
V
Inleiding
oor de chemiesector is een goed georganiseerd vervoerssysteem van levensbelang. De verwachting is dat het transport van chemische stoffen over tien jaar zal zijn verdubbeld. Die groei zorgt voor een spanningsveld. Hoe meer transport van gevaarlijke stoffen, hoe groter het risico voor de omgeving, en des te groter de wens om bebouwing zo ver mogelijk van transportroutes af te houden.
Kortom, een dreigend conflict tussen transport, ruimtegebruik en veiligheid. De focus van het RCprogramma ligt op het verbeteren van transportveiligheid.
In 2006 startte het Ministerie van Verkeer en Waterstaat het project Basisnet, onderdeel van de Nationale Verkeersnota voor Gevaarlijke Stoffen (NVGS) uit 2005. Het Basisnet moet een balans vinden tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, e
2009 Responsible Care 31
Het Basisnet streeft naar een evenwicht tussen de hoeveelheid te vervoeren gevaarlijke stoffen per traject en de afstand tussen de bebouwing en dat traject. Dat gebeurt door het vaststellen van zogenaamde gebruiksruimtes (risicoruimte) voor het vervoer en veiligheidszones voor de ruimtelijke ordening. Daarbij is voor een zogenaamde risicobenadering gekozen. Het gaat niet om aantallen transporten maar om het risico dat daarmee wordt veroorzaakt. Die aanpak heeft voordelen. Als de industrie maatregelen neemt om het transport veiliger te maken, ontstaat er namelijk ruimte in de risicoruimte. Afgesproken is dat die extra ruimte mag worden benut voor meer transportcapaciteit. De onderhandeling over het Basisnet vindt plaats in diverse werkgroepen, een projectgroep en een stuurgroep alsmede via een bestuurlijk overleg met de bestuurders van de diverse belanghebbenden. Vanuit het bedrijfsleven coördineert de CTTG (Commissie Transport Gevaarlijke Goederen) de overleggen, en de VNCI is daarbij een belangrijke partner. De VNCI maakt deel uit van de Project- en Stuurgroep en neemt deel aan het bestuurljk overleg. Vertegenwoordigers van leden van de VNCI zijn ook lid van de diverse werkgroepen. Afgelopen jaar zijn de rapporten van het basisnet water en weg verder uitgewerkt en gepubliceerd. Het basisnet spoor zal waarschijnlijk eind 2009 in concept gereed zijn.
Water Het Basisnet Binnenwater is inmiddels gereed en bevat geen probleempunten rekening houdend met
32 Responsible Care 2009
Weg Het Basisnet Weg is inmiddels ook klaar. Daar zijn nog wel knelpunten. De belangrijkste is het vervoer van LPG over de A15 van de Botlek richting Duitsland. Dit probleem zou kunnen worden opgelost door een deel van dit wegtransport over te hevelen naar de binnenvaart, en dan speciaal op het traject tussen de Botlek en Tiel. Uit onderzoek blijkt deze optie economisch momenteel echter niet haalbaar. De overheid studeert nog op mogelijkheden om de risico’s van het vervoer op deze route te verlagen; met name de omrijroute voor de Noordtunnel bij Alblasserdam is hiervoor een aandachtspunt. Mocht dat niet lukken, dan zullen de ‘kwetsbare objecten’ (woningen) naast deze route moeten worden gesaneerd. In het Basisnet Weg is rekening gehouden met de vervoersontwikkelingen tot het jaar 2020, maar is ook gekeken naar verdere ontwikkelingen tot 2040. Het bedrijfsleven heeft ervoor gezorgd dat indien de transportbehoefte nog hoger uitvalt dan nu geraamd, de overheid voor een aantal internationaal belangrijke verbindingen zorg zal dragen. Dit betekent dat in de toekomst op deze trajecten de groei van het transport van gevaarlijke stoffen mogelijk blijft. VNCI transportincidenten (weg) 30
12
27
10
24 21
8
18
6
12 9
4
6
2
3 0 2006
2007
2008
miljoen ton
‘Het Basisnet streeft naar een evenwicht tussen de hoeveelheid te vervoeren gevaarlijke stoffen per traject en de afstand tussen de bebouwing en dat traject.’
de ontwikkelingen van het vervoer tot 2030. In 2030 zou er een knelpunt kunnen ontstaan bij het vervoer van ammoniak op de Westerschelde. Echter, inmiddels is bekend geworden dat de Noorse firma Yara in 2011 een nieuwe fabriek in Zeeuws Vlaanderen in gebruik zal nemen. Met de komst van deze installatie zal het vervoer van ammoniak naar verwachting op de Westerschelde flink afnemen. Het enige mogelijke knelpunt voor het Basisnet Binnenwater is daarmee ook verleden tijd.
aantal incidenten
ruimtelijke ontwikkelingen en veiligheid. Het heeft betrekking op wegvervoer, binnenvaart en spoor. Het programma wordt uitgevoerd in samenwerking met het Ministerie van VROM, gemeenten, provincies, spoorvervoerders en beheerder (prorail), en bedrijfsleven, waaronder de chemische industrie.
Er kan geen verklaring en trendanalyse gegeven worden over deze grafiek in verband met het ontbreken van voldoende informatie.
0
transportincidenten volume getransporteerd
Bron: VNCI
Spoor Het Basisnet Spoor is lastiger. Spoor is de meest complexe modaliteit omdat de trajecten vaak dwars door dichtbevolkte binnensteden lopen. Dat brengt de nodige risico’s met zich mee. Sommige steden hebben tot op enkele meters van het spoor bebouwing (kwetsbare objecten) neergezet. De meeste knelpunten doen zich voor langs de Brabantroute (Eindhoven-Tilburg-Breda) en langs de steden Dordrecht en Rotterdam. Een van de weinige maatregelen die op korte termijn heel veel veiligheidwinst kan opleveren, is het zogenaamde “warme BLEVE-vrij” samenstellen van treinen. Met een warme BLEVE wordt een Boiling Liquid Expanding Vapor Explosion bedoeld: een explosie die in tweede instantie ontstaat als een ketelwagen met brandbare vloeistof leegstroomt en in brand raakt. Door de brand en de stralingshitte kan een volgende gasketelwagon barsten en een zeer krachtige explosie veroorzaken (=warme BLEVE). Momenteel werkt de VNCI samen met een aantal leden en de overheid aan enkele afspraken waarmee de organisatie van warme BLEVE-vrij rijden voor een groot deel van de treinen wordt geregeld. Verdere maatregelen om de knelpunten terug te dringen waren in 2009 nog onderwerp van discussie. De minister heeft toegezegd aan de Tweede Kamer dat het Basisnet Spoor eind 2009 in concept gereed zou zijn.
5
3,5 3 2,5 2 1,5 1 0,5 0
4 3 2 1 0 2006
2007
Meer kwantitatieve gegevens die beschikbaar zijn rond dit thema vindt u op www.vnci.nl/rc.
miljoen ton
aantal incidenten
VNCI transportincidenten (spoor)
2008
uitvoeringlijn van de Verkeersnota voor Gevaarlijke Stoffen. Spoor 2 richt zich op verbetering van de bestrijding van eventuele calamiteiten en de gevolgen daarvan. De Europese organisatie voor chemische industrie in Europa - CEFIC - heeft in de jaren negentig al vastgesteld dat de publiek/private samenwerking van brandweren bij het bestrijden van incidenten bij het transport van gevaarlijke stoffen grote voordelen heeft. De ervaring die de laatste jaren opgedaan is binnen het ICE-programma (Intervention in Chemical transport Emergencies) in de ons omringende landen zoals Duitsland (via het TUISsysteem) en België (via het Belintra-systeem) zijn ook onderkend door de Nederlandse overheid. De Nederlandse overheid heeft inmiddels onderzoek laten doen naar de vraag of en hoe deze systemen in Nederland kunnen worden geïntroduceerd. Parallel aan dit onderzoek probeert de VNCI zoveel mogelijk bedrijven ervan te overtuigen dat een snelle en adequate informatievoorziening bij transportincidenten belangrijk is. Daartoe zouden bedrijven zich moeten laten registreren in de ICEdatabase, waarmee bedrijven aangeven 24 uur per dag en 365 dagen per jaar beschikbaar te zijn om kennis beschikbaar te stellen voor het bestrijden van een calamiteit. Grotere bedrijven met een goed geoutilleerde bedrijfsbrandweer zijn bovendien verzocht om via een publiek/private samenwerking te assisteren bij een calamiteit. Meer dan veertig bedrijven zijn inmiddels opgenomen in de ICEdatabase. Eind 2009 wordt een overheidsrapport verwacht met aanbevelingen hoe deze publiek/ private samenwerking verder vorm te geven. p
Bron: VNCI
transportincidenten volume getransporteerd Er kan geen verklaring en trendanalyse gegeven worden over deze grafiek in verband met het ontbreken van voldoende informatie.
Spoor 2-programma – Incidenten management In 2009 heeft de VNCI zich ook beziggehouden met de uitwerking van het Spoor 2-programma. Spoor 2 is naast Basisnet (Spoor 1) een tweede beleids-
2009 Responsible Care 33
4
Stoffen/Product Stewardship
34 Responsible Care 2009
Inleiding
D
e zorg voor een chemisch product stopt niet zodra het de fabriekspoort verlaat, maar gaat de hele levenscyclus lang door. Dat is de kern van Product Stewardship. Met Product Stewardship worden de uitgangspunten van Responsible Care doorgevoerd in de hele (product)keten. Product Stewardship houdt in dat alle bedrijven in de hele keten zich ervan verzekeren dat een stof zo veilig mogelijk wordt geproduceerd, in de handel gebracht en/of gebruikt wordt. Dit vraagt om effectieve communicatie tussen de partijen in een productketen, om goede informatie over eigenschappen van stoffen en het veilige gebruik ervan. Dat laatste wordt geregeld in de zogenaamde REACH-verordening (Registration, Evaluation and Authorisation of Chemicals). e
2009 Responsible Care 35
‘De VNCI heeft haar helpdesk opengesteld voor de leden om vragen over REACH te kunnen beantwoorden.’
36 Responsible Care 2009
‘Met Product Stewardship worden de uitgangspunten van Responsible Care doorgevoerd in de hele productketen.’
REACH REACH is de verordening voor registratie, evaluatie en toelating van chemische stoffen die in de Europese Unie worden vervaardigd of geïmporteerd. Doel is het duurzaam en veilig gebruik van chemische producten. De verordening wordt de komende jaren stapsgewijs ingevoerd. Fabrikanten of importeurs van een chemische stof zijn door REACH verplicht de risico’s van een chemische stof in kaart te brengen. Zo kan de chemische veiligheid op de juiste wijze worden beoordeeld en kunnen de omstandigheden worden beschreven waaronder de stof veilig kan worden gebruikt.
Preregistratie Door de preregistratie worden fabrikanten, importeurs of gebruikers in staat gesteld om bij de registratie van een stof de gegevens over de desbetreffende stof met elkaar uit te wisselen. In januari 2009 bleek dat zowel het aantal preregistraties als het aantal gepreregistreerde stoffen de verwachtingen flink heeft overtroffen. In plaats van de verwachte 150.000 werden er ruim 2,5 miljoen preregistraties gedaan. Oorzaak daarvan was de onduidelijkheid over wie wat moest doen tijdens de preregistratieperiode. Veel bedrijven hebben uit voorzorg stoffen aangemeld die uiteindelijk niet hoeven te worden geregistreerd.
Siefs De bedoeling van de preregistratie is om potentiële registranten van dezelfde stof bij elkaar te brengen. Dat gebeurt in virtuele platforms, de zogenaamde siefs (Substance Information Exchange Forums). Het
idee daarachter is om onnodige (dier)proeven te voorkomen en de vorming van samenwerkingsverbanden te stimuleren, waardoor de registratiekosten kunnen worden gedeeld. Als gevolg van het grote aantal (onnodige) preregistraties is de vorming van, en het werken in siefs soms lastig geworden. Veel siefs zijn (extreem) groot (tot 5000 deelnemers), wat leidt tot organisatorische en communicatieproblemen. De VNCI heeft haar helpdesk opengesteld voor de leden om vragen over REACH te kunnen beantwoorden. Daarnaast zijn er over dit onderwerp een aantal circulaires verschenen. Zoals aangekondigd in het Responsible Care-verslag 2007/2008 zijn in 2009 voorlichtingsbijeenkomsten georganiseerd, in veel gevallen samen met het Verbond van Handelaren in Chemische Producten (VHCP). Zo is op 4 maart 2009 de workshop “REACH: What’s next” gehouden.
Registratie en autorisatie Na de preregistratiefase volgt de registratie. Stoffen geproduceerd in een hoeveelheid boven de 1000 ton hebben een registratieplicht voor december 2010, stoffen onder de 1000 ton voor december 2013 of 2018. Een ander belangrijk aandachtspunt is de zogenoemde ‘autorisatie’. Autorisatie heeft betrekking op de groep meest gevaarlijke stoffen: carcinogene, mutagene, reprotoxische, persistente, bioaccumulerende en ecotoxische stoffen (PBT). Deze stoffen worden in principe verboden, tenzij er vergunningen voor zijn. Verder wordt er een inspanningsverplichting geëist om te zoeken naar alternatieven. In oktober 2008 is de eerste lijst met vijftien stoffen gepubliceerd.
2009 Responsible Care 37
De VNCI zal haar leden ook de komende jaren actief ondersteunen bij de verdere implementatie van REACH in hun bedrijf. Naar verwachting zal de VNCI, ook weer samen met het VHCP, in het voorjaar van 2010 een of meerdere workshops organiseren over veiligheidsinformatiebladen. Net als in 2009 zal in 2010 weer een stoffendag worden georganiseerd. Daarnaast zal 2010 in het teken staan van de eerste registratiedeadline voor REACH.
CLP Naast REACH kreeg de chemische industrie in 2009 te maken met meer internationale wetgeving, zoals de voorbereiding op de invoering en uitvoering van de Classification, Labelling & Packaging
‘De VNCI zal haar leden ook de komende jaren actief ondersteunen bij de verdere implementatie van REACH in hun bedrijf.’ (CLP-) verordening. Met deze verordening wordt het Globally Harmonised System of Classification and Labelling of Chemicals, kortweg GHS, in Europese regelgeving geïmplementeerd. GHS is een internationaal systeem op het gebied van ‘indeling, kenmerking en etikettering van chemische stoffen en mengsels’. Op 20 januari 2009 werd de CLPverordening in Europa van kracht. Een van de zorgpunten is de praktische uitvoering van de verplichting om vóór 1 december 2010 de indeling en etikettering van alle gevaarlijke stoffen, ongeacht het volume, te melden aan het Europees Chemicaliënagentschap (ECHA). De zorgen betreffen vooral de administratieve belasting voor bedrijven en de werkbaarheid van de procedure voor de aanmelding. De VNCI is via Cefic en samen met het ECHA actief betrokken bij het ontwikkelen van een praktische procedure voor de melding. Een andere discussie waarbij de VNCI intensief is betrokken betreft de verplichting om op het Veiligheidsinformatieblad (VIB) registratienummers te vermelden. Deze eis leidt er in de praktijk toe dat met name formuleerders een zeer groot aantal nummers op hun VIBs moeten melden en dat bovendien daar-
38 Responsible Care 2009
door concurrentiegevoelige informatie met de markt moet worden gedeeld. De VNCI heeft met andere Nederlandse brancheorganisaties en in Europees (Cefic-) verband alternatieve regelingen ontwikkeld en met succes bij de Nederlandse overheid gepleit voor een regeling waarbij slechts een gedeelte van het nummer op het VIB wordt opgenomen. De VNCI publiceerde in 2009 een tiental circulaires over de ontwikkelingen op CLPgebied. Samen met de VAPRO organiseerde de VNCI verschillende bijeenkomsten over CLP, waaronder drie workshops en twee masterclasses.
Stroomlijning van de stoffenregelgeving Naast REACH en GHS zijn er veel meer nationale en internationale regels voor het omgaan met stoffen. Zoals de Europese eisen voor stoffen in elektronica en speelgoed en specifieke stofeisen waaraan moet worden voldaan om in aanmerking te komen voor het Europese Ecolabel. Die verschillende eisen wijken vaak af van REACH. De VNCI zou graag zien dat REACH als standaard wordt beschouwd. De eisen voor de aparte internationale afspraken zouden dan daaraan moeten worden aangepast. Ook het Nederlandse arbobeleid voor bescherming van werknemers tegen risico’s van chemische stoffen en het duurzaam inkoopbeleid van de Nederlandse overheid zouden moeten worden afgestemd op de Europese praktijk.
Risico’s van nanotechnologie In 2009 is het maatschappelijke overleg over risico’s van nanotechnologie voortgezet. Werkgeversorganisatie VNO heeft in 2009 een handleiding over het veilig omgaan met nanodeeltjes gepubliceerd. Een eerste stap is het opzetten van pilotprojecten, waarbij de VNCI betrokken is bij de pilot van de Vereniging van Verf- en Drukinktfabrikanten (VVVF). Het doel is de risico’s in kaart te brengen, daar waar nodig is te beperken en voorzorgsmaatregelen te ontwikkelen. Daarnaast heeft de VNCI in 2009 zelf ook een handreiking uitgebracht over het veilig omgaan met nanodeeltjes. Op dit moment wordt er door Europese overheden en andere belanghebbenden gewerkt aan de praktische uitvoering van de beoordeling van nanodeeltjes in het kader van REACH. p
2009 Responsible Care 39
5
Milieu
40 Responsible Care 2009
E
Inleiding
en onderdeel van vooruitgang is het continu streven naar verbetering. Voor milieu betekent deze verbetering het terugdringen van de uitstoot van emissies naar lucht en water en het verminderen van de hoeveelheid afval. De bedrijven in de chemische sector doen dit door regelmatig een milieuplan op te stellen. Al in 1993 hebben de VNCI en de overheid een milieuconvenant gesloten. In het convenant staan doelstellingen voor 2000 en 2010, waarbij die
voor 2010 als richtinggevend moeten worden gezien. De meeste doelen zijn opgesteld als emissiereducties en hiervoor geldt het emissieniveau van 1985 als basis. De doelen van het convenant zijn verdeeld over verschillende thema’s, waaronder ‘verandering van klimaat’, ‘verzuring’ en ‘afvalreductie’. Bedrijven hebben tijdens de periode dat het convenant geldt, de plicht om om de vier jaar een bedrijfsmilieuplan (BMP) op te stellen. Daarnaast rapporteren ze ieder jaar over hun resultaten in het milieujaarverslag. In het BMP worden afspra-
ken uit het convenant vertaald in te treffen milieumaatregelen, te verrichten onderzoeken en na te streven doelen. Daarover wordt overlegd met de overheid. Als men het eens is over de maatregelen en doelen wordt het plan formeel geaccordeerd. In 2006 hebben de bedrijven hun laatste BMP opgesteld. Het milieuconvenant voor de chemische industrie is een succes, aangezien we in staat zijn gebleken voor de belangrijkste stoffen de doelstellingen te halen. Sinds het convenant van kracht werd, is een aantal emissies tot zelfs 100 procent gereduceerd, e
2009 Responsible Care 41
veel andere emissies tot 85 procent of meer. Goed voorbeeld is de verzurende stof SO2, waarvoor een reductie is afgesproken van 90 procent in 2010 als richtinggevende doelstelling. Dat doel was in 2003 met 88 procent al bereikt. Eigenlijk heeft het convenant dubbel succes opgeleverd. De betrokken partijen hebben hun voordeel kunnen doen met het structurele overleg tussen de branche en de overheid, terwijl er tegelijk concrete milieuresultaten zijn behaald.
‘Het milieuconvenant voor de chemische industrie is een succes, aangezien we in staat zijn gebleken voor de belangrijkste stoffen de doelstellingen te halen.’ Resultaten over 2008
Wegens het ontbreken van voldoende informatie kan er geen verklaring voor deze grafiek gegeven worden.
Jaarlijks wordt gerapporteerd over de resultaten van het convenant in de ‘Uitvoering Intentieverklaring Chemische industrie’(www.fo-industrie.nl). Deze gegevens gebruikt de VNCI ook voor haar weergave van de cijfers in het Responsible Carerapport. Binnen het thema Verzuring zijn er reductiedoelstellingen voor SO2, NOx, NH3 en NMVOS (Vluchtige Organische Stoffen). Voor deze vier stoffen is er ook een nationaal beleid opgesteld, omdat de Europese Commissie per lidstaat een Nationaal Emissie Plafond voor deze stoffen heeft vastgesteld. De NOx-emitterende industrie werkt sinds 2005 (na de invoering van de NOx-emissiehandel) gezamenlijk aan het reduceren van NOx. Voor de andere stoffen is de doelstelling gehaald, waarvan
20000
ton/jaar
15000 10000 5000 2000
2001
Nederland Cefic (rate)
42 Responsible Care 2009
2002
2003
2004
2005
2006
2007
100 80 60 40 20 0 2008
Bron: FO-i (NL data)/ Cefic (EU data)
% (basisjaar = 2003)
Stikstofoxiden (emissie naar lucht)
voor SO2 in 2008 voor het eerst de 90 procent reductie is bereikt. Ook voor de andere thema’s was er succes. Van de vier reductiedoelstellingen van het thema ‘Verandering van klimaat’ zijn er in 2008 drie gehaald. Voor het thema ‘Verspreiding naar lucht’ werden 21 van de 29 doelen gerealiseerd; bij ‘Verspreiding naar water’ 31 van de 33. Verder werd de doelstelling voor vermesting gehaald en waren er van de acht afvaldoelstellingen vijf succesvol. In 2007 heeft een werkgroep onderzocht of de doelstellingen in 2010 nog zouden worden gehaald. Het blijkt dat soms één bedrijf verantwoordelijk is voor het behalen van de reductiedoelstellingen voor een bepaalde emissie. De maatregelen voor reductie worden door het bedrijf zelf met haar vergunningverlener besproken. De Overleggroep heeft besloten dat na beëindiging van het convenant er geen stoffen nog gevolgd moeten worden. In 2010 zal de VNCI onderzoek doen naar de afvaldoelstellingen. De doelstelling van hergebruik van afval wordt niet gehaald en er wordt relatief te veel gestort. Door hergebruik hoeven minder grondstoffen worden aangesproken. Dit is daarom een relevant thema binnen Responsible Care en milieu.
Beëindiging convenant Het convenant eindigt in 2010. Daarna hoeft een bedrijf geen BMP meer voor het convenant op te stellen. Het structurele overleg tussen de convenantpartijen is echter al in 2009 gestopt. De laatste rapportage wordt gedaan in 2009 over 2008. VNCI heeft met de andere convenantpartijen vastgesteld dat er geen nieuw milieuconvenant wordt gestart, omdat de huidige milieudoelstellingen zich niet lenen voor een branche gerichte aanpak. VROM heeft een nieuwe samenwerkingsstructuur voorgesteld: ‘Samenwerken op Maat’, kortweg SOM. Hierin vertegenwoordigt één SOM-overleggroep alle branches. Onder deze overleggroep komen projectgroepen voor bijvoorbeeld reductie vluchtige organische koolwaterstoffen (VOS), milieugebruiksruimte en mogelijkheden voor hergebruik. De VNCI vindt het belangrijk om in de toekomst ook met de overheid in gesprek te blijven. Hier is behoefte aan omdat de chemie een bedrijfstak is met (nagenoeg) unieke onderwerpen die wij in een eigen overleg willen blijven kunnen bespreken. Het Responsible Care-programma zal voor een
belangrijk deel de agenda bepalen. Inmiddels heeft de VNCI op eigen initiatief medio 2009 de voorwaarden voor zo’n overleg onderzocht.
Rapportage van milieucijfers Bedrijven blijven ook na beëindigen van het convenant rapporteren over hun milieuresultaten. De milieurapportage is inmiddels Europees geregeld in de PRTR-richtlijn (Pollution Release and Transfer Register). In Nederland rapporteren bedrijven nu in het elektronisch milieu jaarverslag (e-mjv), en vanaf 2010 in het integraal PRTR-verslag. In dit verslag worden naast de voor PRTR verplichte cijfers onder andere ook energiecijfers opgenomen*. De VNCI-leden zullen overigens ook na het convenant een milieuplan blijven maken. Een plan voor de toekomst is immers onderdeel van een milieumanagementsysteem. De goedkeuring die de overheid moest geven over het BMP, verdwijnt wel. Ook de handreiking met suggesties voor onderwerpen zal er niet meer zijn. Evenmin zullen de voorspelde
emissies in 2010 worden verzameld door FO-Industrie. VNCI zal voor haar milieurapportage ook geen gebruik meer kunnen maken van de jaarrapportage zoals die door FO-Industrie altijd werd opgesteld. Emissiegegevens van bedrijven blijven nog wel beschikbaar via het Planbureau voor de Leefomgeving. Die cijfers zullen in de toekomst waarschijnlijk worden gebruikt voor het Responsible Care-rapport. p * De volgens PRTR gerapporteerde cijfers zijn openbaar beschikbaar via http://www.emissieregistratie.nl/erpubliek/ bumper.nl.aspx.
Meer kwantitatieve gegevens die beschikbaar zijn rond dit thema vindt u op www.vnci.nl/rc. en op www.fo-industrie.nl
2009 Responsible Care 43
6
Energie & klimaat 44 Responsible Care 2009
D
Inleiding
e chemische industrie verbruikt veel energie. Dat is eigen aan de sector. De VNCI is zich – mede op basis van het Responsible Care-programma – bewust van haar verantwoordelijkheid op dit gebied. De chemiesector kan en wil bijdragen aan een duurzame en energie-efficiënte wereld. Bedrijven in de chemiesector nemen, afhankelijk ook van type en leeftijd van de installaties, maatregelen om energie-efficiënter te werken en om
minder CO2 te produceren. Voor pas nieuw gebouwde fabrieken zal dit potentieel geringer zijn dan voor oudere installaties. Concrete maatregelen dus, maar de bijdrage van de chemie aan de oplossing van de klimaatproblematiek blijkt verder te gaan. De internationale organisatie voor de chemische industrie, ICCA, heeft onderzoeksbureau McKinsey laten uitzoeken hoe de totale CO2balans van de sector er uitziet (ref.: http://www.icca-chem.org/ICCADocs/ICCA_ A4_LR.pdf ). Onderzoek dus naar de uitstoot van
2009 Responsible Care 45
de CO2 over de hele levenscyclus van chemische producten, inclusief de toepassingen. Medio 2009 verscheen het rapport. McKinsey komt daarin tot de opvallende conclusie dat de productie van chemische producten minder CO2 genereert dan ze later in de keten bespaart. Anders gezegd: tegenover de ‘CO2-emissie’ (de uitstoot van CO2 voor de productie) staan verderop in de keten veel grotere ‘besparingen’. Iedere ton CO2-emissie door de chemie levert verderop in de keten 2,1-2,6 ton
‘De chemiesector kan en wil bijdragen aan een duurzame en energie-efficiënte wereld.’ CO2-besparing op. Voorbeeld: om isolatiemateriaal toe te kunnen passen, zal het isolatiemateriaal zelf wel eerst geproduceerd moeten worden. Dat levert weliswaar een CO2 -emissie op, maar door de toepassing van isolatie wordt dat dubbel en dwars bespaard. Voor producten als kunstmest, gewasbeschermingsmiddelen, lagetemperatuurwasmiddelen, energiebesparende verlichting en veel andere producten geldt een zelfde mechanisme: het productieproces genereert CO2, maar verderop in de keten wordt meer CO2 bespaard.
PI-scans en WKK’s Zoals gezegd is de VNCI zich meer dan ooit bewust van haar verantwoordelijkheid op het gebied van
8800
0,25
8600
0,2
kTOE
8400
0,15
8200 8000
0,1
7800
0,05
7600 7400
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
TOE Specifiek energieverbruik Bron: CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek) Specifiek energieverbruik is het verbruik per ton product. TOE staat voor Ton Olie Equivalent.
46 Responsible Care 2009
0
TOE/ton productie
Energieverbruik chemische industrie
energie en klimaat. Zomer 2007 publiceerde de VNCI haar eigen Energievisie. Daarin wordt aangegeven hoe de Nederlandse chemische industrie de komende 25 jaar de overgang naar een klimaatvriendelijke economie tot stand wil brengen. Responsible Care geldt voor de VNCI daarbij ook als leidraad. In de Energievisie is het accent gelegd op de mogelijkheden voor WKK (Warmte Kracht Koppeling) en procesintensificatie (PI). Procesintensificatie is het steeds slimmer en compacter maken van procesapparatuur, waarmee processen efficiënter en goedkoper kunnen worden bedreven. De PI Quick Scans – dit zijn snelle analyses van de potentie om een efficiënter proces te bedrijven - zijn inmiddels afgerond. Op dit moment wordt in samenwerking met SenterNovem onderzocht hoe het vervolgtraject er uit zal zien. Het besluit hierover zal eind 2009 genomen worden. In 2009 is de VNCI WKK-studie van start gegaan. Daarbij wordt het potentieel voor 2020 voor diverse typen WKK-installaties voor de sector in kaart gebracht. De inventarisatie onder de bedrijven werd uitgevoerd door Price Waterhouse Coopers, en daaropvolgend de financieel-economische analyse door ECN (Energie Centrum Nederland). Deze analyse moet eind 2009 klaar zijn. De voorlopige resultaten (ref.: voorlopig eindrapport WKK studie) laten echter al zien dat er aanzienlijke kansen zijn, maar dat de juiste voorwaarden voor het daadwerkelijk inzetten van de installaties vaak ontbreken of tekort schieten. Een sterke lobby richting overheid zal nodig zijn om het aanwezige potentieel uiteindelijk ook te benutten. Beleidsmakers bij de overheid hebben e
De staafjes geven het totaal energieverbruik van de chemische industrie per jaar weer. Energieverbruik kun je op verschillende manieren weergeven. Hier is gekozen om alles (b.v. ook elektriciteitsverbruik) terug te rekenen naar een verbruik in tonnen olie (vandaar de toevoeging ‘equivalent’ en 1 kToe = 1000 ton olie equivalent). Uit de grafiek blijkt dat het verbruik in 2008 relatief laag was. Dit door de start van de crisis. In 2007 was er juist sprake van een hoog verbruik. Dit was een jaar met hoge productie. Helaas zegt zo’n getal niet zo heel veel als bijvoorbeeld de geproduceerde hoeveelheid sterk varieert. Vandaar dat ook het specifieke energieverbruik is opgenomen. Voor het specifieke energieverbruik deel je het totale energieverbruik door het geproduceerde tonnage. Je krijgt dan de hoeveelheid energie per ton product. Dit wordt weergegeven door de blauwe lijn en is af te lezen op de rechteras. U ziet een mooi geleidelijk dalende lijn; van 0,20 in 2002 naar ongeveer 0,15 in 20008. Dit betekent een daling van ruim 25% in het energieverbruik per geproduceerde ton product voor onze sector.
Emissiehandel CO2 /broeikasgassen
Een middel dat overheden gebruiken om broeikasgas-emissies terug te dringen, is het veel besproken broeikasgas-emissiehandelssysteem. Sinds begin 2008 heeft de Europese Commissie gewerkt aan herziening van het Europese CO2-emissiehandelssysteem (EU-ETS*). Aanvankelijk maakte de industrie zich zorgen over het oorspronkelijke voorstel van de Commissie. De industrie vreesde dat het de mondiale concurrentieverhoudingen zou verstoren en de eigen klimaatambitie van de chemische sector onder druk zou zetten. Op 17 december 2008 heeft het Europees Parlement daarover uitsluitsel gegeven door in te stemmen met een herziening van de ETS-richtlijn. Deze herziening verenigt de klimaatdoelstellingen en de belangen van de energie-intensieve industrieën met elkaar. De chemiesector krijgt - vanwege haar internationale karakter - een groot deel van haar emissierechten gratis. Nog steeds zal echter een deel van de emissierechten moeten worden gekocht, en zullen investeringen nodig zijn om er mede voor de zorgen dat de hele ETS sector binnen zijn gestelde emissieplafond blijft.
miljoen ton/jaar
momenteel nog het beeld dat WKK voldoende rendabel is en geen stimulans nodig heeft om investeringen ook te realiseren.
CO 2 emissie chemische industrie in Nederland 25 20 15 10 5 0 2001
2002
2003
2004
2005
2006
CO 2 emissie (indirect) CO 2 emissie (direct)
2007
2008
Bron: FO-i
Deze grafiek gaat om CO2 en geen CO2-equivalenten. Directe emissies worden rechtstreeks naar het milieu uitgestoten. Indirecte emissies bereiken het milieu via een omweg. Bijvoorbeeld lozingen op het rioolstelsel bereiken (voor een deel) het oppervlaktewater na zuivering in de rioolwaterzuiveringsinstallaties.
MJA en MEE-convenanten Op 2 oktober 2009 hebben overheid en brancheorganisaties hun handtekening gezet onder het MEE-convenant (ref.: Sektorakkoord MEE). MEE staat voor Meerjarenafspraak Energie Efficiency ETS-bedrijven en is de voortzetting van het Benschmark (BM)-convenant. Deze BM-convenanten - die in verschillende sectoren zijn afgesproken – waren bedoeld voor grote energie-intensieve bedrijven. Volgens de convenantafspraken moesten ze zich gaan spiegelen aan de internationale
Naar aanleiding van de herziening van de ETSrichtlijn, heeft de VNCI in 2009 gedetailleerd onderzoek laten doen naar kwetsbaarheid van de Nederlandse energie-intensieve industrie voor verlies aan marktpositie door het ETS systeem (ref.: rapport van der Kolk studie: “Exposure to carbon leakage of the chemical industry in The Netherlands”). Extra kosten voor emissies leiden immers tot oneerlijke concurrentie op de wereldmarkt. Bovendien ontstaat het risico op ‘carbon leakage’: bedrijven verplaatsen hun productie naar plaatsen buiten Europa waar men geen last zou hebben van deze emissiekosten. De resultaten van deze studie zijn gebruikt ter ondersteuning van de positionering van de VNCIbedrijven binnen Nederland en in Europa. Overigens is de Europese regelgeving voorlopig niet voor 100 procent vastgelegd. De klimaattop in Kopenhagen - december 2009 - kan leiden tot bijstelling van de regels.
2009 Responsible Care 47
‘De Nederlandse chemische industrie wil de komende 25 jaar de overgang naar een klimaatvriendelijke economie tot stand brengen.’ kopgroep van energiebespaarders. Wijziging van die BM-afspraken was echter nodig omdat er eind 2009 nieuwe regels voor de Europese emissiehandel zijn afgesproken (zie paragraaf Emissiehandel CO2). In het MEE-convenant is geregeld dat ETS-ondernemingen (verplicht) energie-efficiëntieplannen opstellen en uitvoeren. De branche-organisaties en de ETS-ondernemingen gaan in dat verband een routekaart opstellen voor hun sector. Daaruit moet duidelijk worden welke kansen er zijn voor de lange termijn, met name voor innovatie op het gebied van energie-efficiency. Alleen bedrijven die onder de ETS vallen - dit zijn over het algemeen heel grote energieverbruikers kunnen meedoen aan het MEE. De overige bedrijven kunnen deelnemen aan het MJA-3**-convenant (MeerJaren Afspraak 3, de opvolger van de MJA-2). In 2008 behaalden de deelnemende chemiebedrijven aan de MJA-2 een energie-efficiency-verbetering van 1,7 procent ten opzichte van 2007 en van 26,9 procent in vergelijking met 1998 (ref.: Voortgangsrapportage MJA Energie-efficiency Chemische Industrie Verslagjaar 2008). Het accent zal in 2010 voor zowel de VNCI als de bedrijven komen te liggen op de uitvoering van het MEE-convenant, zoals het maken van EEP’s (Energie Efficiency Plannen), voorstudies/routekaarten, en MeerJarenPlannen. p * ETS: Emissions Trading Scheme **MJA: De meerjarenafspraken energie-efficiency zijn vrijwillige, maar niet vrijblijvende afspraken tussen overheid, bedrijfsleven en instellingen om de energie-efficiency te bevorderen. De afspraken vormen in feite een sectorakkoord met de industrie om te komen tot een invulling van de plannen uit het kabinetsprogramma Schoon en Zuinig en het Duurzaamheidsakkoord.
Meer kwantitatieve gegevens die beschikbaar zijn rond dit thema vindt u op www.vnci.nl/rc.
48 Responsible Care 2009
2009 Responsible Care 49
Appendix 1: Rapportageprincipes De scope van dit verslag De Vereniging van de Nederlandse Chemische Industrie (VNCI) is al negentig jaar de branchevereniging van de chemische industrie in Nederland. In de gehele keten van grondstof tot eindproduct vertegenwoordigen wij de bedrijven die met behulp van chemische processen hun producten maken. De VNCI wil optimale voorwaarden creëren voor het functioneren van de chemische sector om haar groei en kwaliteit te bevorderen. Vanuit het VNCIbureau in Den Haag voeren we de besluiten van de leden uit en ondersteunen we hen waar we kunnen. Deze rapportage heeft betrekking op de activiteiten van de leden in Nederland.
Rapportage proces Voor het rapport maakt de VNCI gebruik van informatie afkomstig van ondermeer het CBS, deze informatie omvat de gehele sector chemie. Tevens is informatie afkomstig van de Facilitaire Organisatie–Industrie (FO-i). Deze organisatie sommeert en valideert namens de deelnemers aan het milieuconvenant de milieu-informatie zoals deze door de afzonderlijke bedrijven aan het bevoegd gezag is verzonden. De rapportage van transportincidenten en arbeidsveiligheid is gebaseerd op jaarlijks door de leden verstrekte informatie.
Verantwoording totstandkoming en keuze van de onderwerpen Responsible Care® is het wereldwijde initiatief van de chemische industrie om continu haar prestaties op het gebied van veiligheid, gezondheid en milieu te verbeteren. Het programma streeft deze doelstelling na door op vrijwillige basis initiatieven in te voeren voor samenwerking met de overheid en andere stakeholders. De VNCI heeft zich in 1992 aangesloten bij het Responsible Care-initiatief, dat inmiddels in 53 landen is ingevoerd. Sinds 2006 ligt het accent meer op duurzaam ondernemen, een verbeterd ketenbeheer en transparantie. De hoofdstukken in dit rapport zijn gebaseerd op de (verplichte) thema’s van de Responsible Care (Global Charter), aangevuld met de uitkomsten van de evaluaties van het vorige verslag en de gevoerde stakeholderdialogen.
Definities De VNCI rapporteert jaarlijks de Responsible Care KPI’s aan Cefic en de International Council of Chemical Associations (ICCA). De definities van deze indicatoren zijn vastgelegd in de “Cefic Responsible Care Reporting Guidelines 2006” en de “ICCA
50 Responsible Care 2009
Guidance for Reporting Performance (2009)”. De gebruikte CBS gegevens zijn afkomstig van CBS Statline en gebaseerd op de officiële nomenclatuur. De milieugegevens zijn afkomstig van FO-i en ook door deze organisatie gevalideerd. De indicatoren zoals bevraagd in de transportincidenten- en arbeidsveiligheids-enquete van de VNCI zijn gedefinieerd volgens bovengenoemde Cefic en ICCA guidelines.
Volledigheid De transportincidenten enquête is gebaseerd op een respons van ongeveer 60% van onze productielocaties, de arbeidsveiligheidenquête (LTI’s) op een respons van ongeveer 75%. Een vergelijking tussen het productievolume van de respondenten met bijvoorbeeld het totale productievolume van de sector zou een goed beeld kunnen schetsen van de volledigheid van de beide enquêtes, maar deze informatie is echter niet voorhanden. We weten dat de grote bedrijven tot de respondenten behoren. De VNCI baseert zich zoveel mogelijk op extern gevalideerde (totale sector) informatie.
Nauwkeurigheid De basis voor nauwkeurigheid wordt bepaald door de definities van ICCA.
COLOFON Vereniging van de Nederlandse Chemische Industrie VNCI Postbus 443 2260 AK Leidschendam Telefoon: +3170 337 87 87 E-mail:
[email protected] www.vnci.nl
Vormgeving: Curve BNO, Haarlem Tekstschrijver: Bureau Schoonebeek, Gorinchem Eindredactie: VNCI Foto’s: VNCI, shutterstock en BASF Foto cover: ©BASF
Hoewel bij deze publicatie de uiterste zorg is nagestreefd, kan voor eventuele (druk)fouten en onvolledigheden niet worden ingestaan en aanvaarden auteur(s), redacteur(en) en uitgever deswege geen aansprakelijkheid, noch voor schade, van welke aard ook, die het directe of indirecte gevolg is van handelingen en/of beslissingen die (mede) gebaseerd zijn op de informatie in deze uitgave. © Copyright 2009, VNCI, Leidschendam Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever: VNCI, Postbus 443, 2260 AK Leidschendam.