Protocol verantwoordelijkheidsverdeling prehospitale zorgverlening
1. Doelstelling Preshospitale zorgverlening, die acuut van aard kan zijn, wordt in dit protocol gedefinieerd als zorg, die om reden van een heftige of levensbedreigende toestand van de patiënt zonder uitstel moet worden verleend door daartoe bevoegde zorgverleners en waarbij vervoer per ambulance noodzakelijk lijkt. Het bieden van prehospitale zorg voor, tijdens en na het vervoer van de patiënt vindt nooit plaats door een solitair werkende zorgverlener, maar is altijd een samenwerking tussen verschillende zorgverleners of een overdracht van de patiënt door de ene hulpverlener naar de andere. Dat geldt zeker voor acute zorg die wordt gevraagd buiten het ziekenhuis, maar kan ook voorkomen binnen de muren van het ziekenhuis (bijvoorbeeld in geval van intern vervoer van de patiënt bij overdracht van de ene specialist naar de andere) of tussen ziekenhuizen. Dit protocol geeft antwoord op de vraag welke zorgverlener van welke discipline op welk moment verantwoordelijk is voor de zorg. Het protocol heeft als doelstelling de patiënt te garanderen, dat hij in kwalitatief opzicht de beste zorg ontvangt en er op de plek van het incident geen discussie ontstaat over de vraag wie welke beslissing kan en mag nemen. 2. Betrokken hulpverlenende instellingen en hulpverleners a. Gemeenschappelijke Meldkamer Er zijn gemeenschappelijke meldkamers van ambulancezorg, brandweer en politie in de provincies Groningen, Friesland en Drenthe. Alle meldingen, ook die via het alarmnummer 1-1-2 binnenkomen, worden afgehandeld door zogenoemde centralisten op deze meldkamers1. Afhankelijk van de hulpvraag komt de melding binnen bij de ambulancezorg, de brandweer of de politie. Indien de centralist bij wie de melding binnenkomt dat noodzakelijk vindt, schakelt hij meteen de andere disciplines in. Die zetten vervolgens hun eigen discipline in gang.
1
De drie meldkamers zullen worden samengevoegd tot één meldkamer Noord Nederland.
Versie definitief Januari 2013
1
De vraag naar acute zorg vangt per definitie aan bij de meldkamer wanneer vervoer per ambulance noodzakelijk lijkt. De centralist van de ambulancezorg heeft om die reden een centrale plaats in dit protocol. b. Ambulancezorg De ambulancezorg is verantwoordelijk voor het vervoer en de tijdens het vervoer te verlenen zorg van de patiënt. Voor de zorg van de patiënt is de medisch manager ambulancezorg (MMA) eindverantwoordelijk. De ambulanceverpleegkundige, die een daartoe gespecialiseerde opleiding heeft, is verantwoordelijk voor de zorg ter plaatse en/of het vervoer. Zo nodig kan de ambulanceverpleegkundige ruggespraak houden met de MMA, die 24 uur per dag, zeven dagen per week bereikbaar is. Voor het overige wordt de zorg, te verstrekken door de ambulanceverpleegkundige, bepaald door het krachtens de Wet BIG getroffen Besluit functionele zelfstandigheid (29.10.1997). Dit besluit kent zelfstandige bevoegdheden toe aan de ambulanceverpleegkundige met betrekking tot met name genoemde handelingen. Dit besluit is gehecht aan dit protocol. De ambulancezorg werkt met het landelijk vastgestelde protocol Ambulancezorg met daarop de regionale aanvullingen/aanpassingen. c. Mobiel Medisch Team Het Mobiel Medisch Team (MMT) beschikt over een helikopter en een speciaal toegerust voertuig voor zeer acute situaties, waarbij meer nodig is dan verpleegkundige zorg. Het team bestaat, naast de piloot of chauffeur, altijd uit een gespecialiseerde arts en een gespecialiseerde verpleegkundige. d. Geneeskundige hulp bij ongevallen en rampen (GHOR) De GHOR kent zogenoemde Officieren van Dienst, die bij een opgeschaalde situatie (grotere ongevallen, rampen e.d.) worden ingeschakeld om op de plaats van het incident de hulpverlening te coördineren. Aangezien het in dit protocol gaat om de afbakening van de medische en verpleegkundige zorgverlening, blijft de rol van de coördinerende officier van dienst buiten beschouwing2. 3. Verzoeken om ambulancevervoer Het verzoek om ambulancezorg en/of vervoer per ambulance kan door iedere burger worden gedaan. In de praktijk roepen zorgverleners uit de eerstelijnsgezondheidszorg (b.v. huisarts of verloskundige) het meest ambulancezorg in. Daarnaast komen de meldingen vooral binnen van: a. Passanten, familieleden en andere betrokkenen (niet medici); b. Ziekenhuizen; c. Politie en brandweer. Voor de centralist is de expertise van degene die om ambulancezorg vraagt een indicatie voor de betrouwbaarheid van de informatie die hij krijgt bij het verzoek om ambulancezorg. 2
De bevoegdheden en verantwoordelijkheden bij grootschalige rampen en ongevallen zullen separaat onder de loep worden genomen. Versie definitief Januari 2013
2
Dat bepaalt mede zijn besluit om ambulancezorg in te zetten, evenals de aard van de noodzakelijke zorg (alleen verpleegkundig of ook medische) en de spoed die nodig is. Een verzoek van een medisch professional om ambulancezorg wordt altijd gehonoreerd, tenzij er gewichtige redenen zijn om dat niet te doen.
4. Kernpunten van de verantwoordelijkheidsverdeling a. Centralist meldkamer De centralist neemt in een zeer kort tijdsbestek de beslissing of en zo ja welke hulp nodig is en hoe de hulpvraag wordt afgehandeld. De centralist is verantwoordelijk voor deze zogenoemde triage. Zodra de ambulance op de plek van het incident is gearriveerd neemt de ambulanceverpleegkundige de verantwoordelijkheid over. Indien naar het oordeel van de ambulanceverpleegkundige meer of andersoortige hulp nodig is, schakelt hij de centralist in. De centralist bepaalt vervolgens welke hulp wordt ingeschakeld. De centralist kan te allen tijde de MMA raadplegen.
b. Overdracht De overdracht is van wezenlijk belang voor de kwaliteit en de continuïteit van de zorgverlening. Verschillen in bekwaamheden van zorgverleners en medici mogen niet van invloed zijn op de kwaliteit van de overdracht. Iedere hulpverlener, ongeacht opleiding en ervaring, is bij de overdracht gelijk. De feitelijke overdracht dient altijd gepaard te gaan met de volgende mededeling: “ik draag hierbij de verantwoordelijkheid aan jou over”. Degene aan wie wordt overgedragen antwoord daarop altijd: “ik neem de verantwoordelijkheid voor deze patiënt nu van jou over”. Daarmee gaat de juridische (tuchtrechtelijke) verantwoordelijkheid over van de ene hulpverlener op de andere, onverlet latende de eigen professionele verantwoordelijkheid van de overdragende hulpverlener voor zijn handelen tot aan het tijdstip van de overdracht. Indien een medicus, een verloskundige of een paramedicus een patiënt heeft overgedragen aan de ambulanceverpleegkundige of het MMT, eindigt zijn verantwoordelijkheid op het moment dat de overdracht is afgerond. De ambulanceverpleegkundige en/of de MMT-arts kan de overdragende medicus of verloskundige nadien als informant raadplegen, maar de eindverantwoordelijkheid voor de patiënt blijft bij de ambulanceverpleegkundige en/of de MMT-arts.
De eindverantwoordelijkheid van de ambulanceverpleegkundige eindigt op het moment na afronding overdracht aan een andere medicus of verpleegkundige. Ook bij die overdracht horen de mededelingen over en weer, die hierboven zijn weergegeven. De ambulanceverpleegkundige mag c.q. moet een opdracht weigeren, indien hij van oordeel is dat vervoer zonder medische begeleiding onverantwoord is en/of een adequaat niveau van zorg op de plaats van bestemming niet is gewaarborgd. De ambulanceverpleegkundige pleegt, indien nodig, in dit soort situaties overleg met de MMA.
Versie definitief Januari 2013
3
In dat geval heeft de overdragende medicus de keus hetzij zelf met de ambulance mee te gaan, hetzij een daartoe bekwame vervanger te regelen. c. Bevoegd- en bekwaamheden Het Besluit functionele zelfstandigheid bepaalt welke medische verrichtingen een ambulanceverpleegkundige mag verrichten zonder toezicht door en tussenkomst van de opdrachtgever. Het Landelijk Protocol Ambulancezorg aangevuld met regionale protocollen, geven richtlijnen voor een groot aantal handelingen waarvoor een ambulanceverpleegkundige kan komen te staan. De in deze protocollen opgenomen algemene opdracht wordt beschouwd als een opdracht van de arts en zijn voor de ambulanceverpleegkundige dan ook leidraad van zijn professioneel handelen. In situaties waarin de protocollen niet voorzien is er sprake van handelen in noodsituaties. Dit alles laat onverlet, dat de MMA altijd mag worden geraadpleegd, als de omstandigheden dat toelaten. Alle zorgverleners in de hulpketen vervoer bij acute zorg conformeren zich aan het Landelijk Protocol Ambulancevervoer en de aanvullende regionale protocollen. De ambulanceverpleegkundige, die desgewenst de MMA kan en soms moet raadplegen, is bevoegd en eindverantwoordelijk voor de zorg ter plaatse en tijdens het vervoer. In geval het MMT is ingeschakeld neemt de MMT-arts de eindverantwoordelijkheid voor de zorg van de ambulanceverpleegkundige over. d. Voorbehouden handelingen Voorbehouden handelingen die niet genoemd zijn in de artikelen 2 tot en met 4 van het Besluit functionele zelfstandigheid en die niet van acute aard zijn, mogen door de ambulanceverpleegkundige uitsluitend na opdracht van de MMA worden verricht. e. Inschakeling MMT-team Zodra het MMT is ingeschakeld, bestaat er betrokkenheid van de MMT-arts. Indien na inschakeling van het MMT de op een eerder tijdstip ter plaatse aangekomen ambulanceverpleegkundige redenen aanwezig acht om de inschakeling achterwege te laten, neemt hij contact op met de MMT-arts. De MMT-arts moet zich er op grond van de door de ambulanceverpleegkundige aangedragen informatie van vergewissen of de inzet van het MMT noodzakelijk blijft dan wel dat die kan worden afgebroken. Indien de MMT-arts besluit terug te keren, blijft de ambulanceverpleegkundige verantwoordelijk voor de zorg. Indien het MMT in eerste aanleg niet is ingeschakeld en de ter plaatse aangekomen ambulanceverpleegkundige acht inzet van het MMT alsnog noodzakelijk, neemt hij contact op met de MMT-arts. De MMT-arts besluit op grond van de door de ambulanceverpleegkundige aangedragen informatie of het MMT alsnog in actie komt. De ambulanceverpleegkundige blijft verantwoordelijk voor de zorg tot de MMT-arts ter plaatse is aangekomen.
Versie definitief Januari 2013
4
5. Nadere uitwerking Vervoer van hulpvragers buiten een ziekenhuis of zorginstelling (ongepland vervoer) De centralist Ambulancezorg brengt op een systematische wijze en in zeer korte tijd de hulpvraag in beeld. Hij neemt de beslissing of ambulancezorg noodzakelijk is of niet. Indien de centralist van oordeel is, dat op korte termijn, naast vervoer met verpleegkundige begeleiding medische zorg ter plaatse noodzakelijk is, schakelt hij het MMT in. De verantwoordelijkheid van de ambulancezorg voor de zorg vangt aan op het moment dat de ambulanceverpleegkundige bij de hulpvrager is aangekomen en, indien het verzoek om ambulancezorg is gedaan door een medisch professional, de verantwoordelijkheid expliciet is overgedragen. Uitgangspunt is, dat een verzoek om hulp wordt gehonoreerd tenzij de centralist gegronde redenen heeft om aan te nemen dat de verzoeker onjuist gebruik maakt van de meldkamer, (bijvoorbeeld omdat kort voor de melding een eerdere melding is gedaan, waarvoor een ambulance langs is geweest zonder dat dat nodig was). Er kunnen zich drie situaties voordoen. Het verzoek om ambulancezorg leidt tot hulpverlening met vervoer, tot hulpverlening zonder vervoer, tot inzet van een andere hulpverlener of er is sprake van een loze rit. Acute zorg tijdens gepland vervoer Naast ambulancezorg en/of vervoer van patiënten in acute situaties verzorgt de ambulancezorg ook het geplande vervoer in opdracht van de meldkamer. Met gepland vervoer wordt bedoeld vervoer van patiënten tussen ziekenhuizen, vervoer van patiënten van huis naar het ziekenhuis en terug voor een poliklinische behandeling enz. Over het algemeen is bij dit type vervoer geen sprake van een acute noodsituatie. Niettemin kan een dergelijke situatie wel onverwacht ontstaan tijdens het vervoer. Ook voor die situaties geldt dit protocol. 6. De gang van een patiënt in de onderscheiden categorieën a. Acute hulp in huis van patiënt Algemeen Nadat de centralist MKA de noodzaak van ambulancezorg en/of vervoer en/of inschakeling van het MMT heeft vastgesteld, is de ambulanceverpleegkundige/MMT-arts na aankomst verantwoordelijk voor de zorg ter plaatse en het vervoer onder de juiste condities. De ambulanceverpleegkundige/MMT-arts stelt vast of zijn hulp noodzakelijk is, dan wel of volstaan kan worden met zelfzorg of zorg door de huisarts. Indien de ambulanceverpleegkundige, nadat hij ter plaatse is gearriveerd, alsnog de inschakeling van het MMT noodzakelijk acht, neemt hij contact op met de MMT-arts. De MMT-arts besluit op grond van de door de ambulanceverpleegkundige aangedragen informatie of het MMT in actie komt. Indien de ambulanceverpleegkundige besluit om de patiënt te vervoeren naar het ziekenhuis en de huisarts aanwezig is bij het vertrek van de patiënt, bepaalt de huisarts tot op het moment van vertrek de aard van de behandeling. Zodra de overdracht is afgerond gaat de verantwoording over naar de ambulanceverpleegkundige tot het moment van overdracht in het ziekenhuis. Indien zich tijdens het Versie definitief Januari 2013
5
vervoer vragen aandienen die niet door de ambulanceverpleegkundige kunnen worden beantwoord, raadpleegt hij de MMA. De patiënt moet, indien fysiek en/of psychisch mogelijk, instemmen met de zorg en/of zijn vervoer naar een ziekenhuis. Acute hulp bij bevallingen thuis De verloskundige (waarmee ook wordt bedoeld de huisarts in de rol van verloskundige) die zorg biedt tijdens een bevalling aan huis en die genoodzaakt is de vrouw en/of het kind met spoed naar het ziekenhuis te laten vervoeren, is verantwoordelijk voor de zorg van de vrouw en/of het kind tot het moment waarop de ambulanceverpleegkundige met de patiënt(en) vertrekt. De verloskundige draagt de verantwoordelijkheid voor de zorg over aan de ambulanceverpleegkundige, die tijdens het vervoer maatregelen kan nemen die hij nodig oordeelt. Ook indien de verloskundige met de patiënt (moeder en/of kind) meereist, blijft de ambulanceverpleegkundige verantwoordelijk. Uiteraard kan de ambulanceverpleegkundige de verloskundige inschakelen voor het uitvoeren van handelingen waarvoor de verloskundige bij uitstek deskundig is. Voor die handelingen blijft de verloskundige zelf verantwoordelijk. b. Acute hulp op straat of in een openbare ruimte Er kunnen zich twee situaties voordoen. • De centralist heeft bepaald dat volstaan kan worden met enkelvoudig ambulancezorg. De ambulanceverpleegkundige bepaalt tijdens de zorg ter plaatse en tijdens het vervoer de aard van de noodzakelijke zorg. Indien een toevallig aanwezige medicus zich als zodanig bekend maakt, kan de ambulanceverpleegkundige (nadat de medicus zich als zodanig heeft kunnen legitimeren) de medicus om advies vragen. De ambulanceverpleegkundige blijft echter verantwoordelijk. Dit laat onverlet de uit de beroepseed voortvloeiende verantwoordelijkheid van iedere medicus. • De centralist heeft bepaald dat assistentie nodig is van het MMT. De MMT-arts is verantwoordelijk. De ambulanceverpleegkundige is ondergeschikt aan hem. Het kan zijn dat de behandelend specialist van de patiënt bekend is en (telefonisch) wordt geraadpleegd. Niettemin blijft de MMT-arts verantwoordelijk voor de behandeling van de patiënt, tot het moment dat overdracht aan de ontvangende arts is afgerond. Ook hier geldt dat de patiënt, indien fysiek en/of psychisch mogelijk, moet instemmen met de zorg en/of zijn vervoer naar een ziekenhuis. c. Acute hulp bij intern vervoer binnen een ziekenhuis of tussen ziekenhuizen (interklinisch vervoer) De behandelend specialist besluit om de patiënt geheel of voor een specifiek te beantwoorden vraag over te dragen aan een andere specialist. Daartoe moet de patiënt vervoerd worden van het ene ziekenhuis naar het andere dan wel van de ene afdeling naar de andere. Degene die de zorg van een ander overneemt dient de instructies van de medisch specialist op te volgen, tenzij de omstandigheden of de toestand van de patiënt zich zodanig wijzigen dat naar het oordeel van degene die de zorg heeft overgenomen een Versie definitief Januari 2013
6
wijziging in de behandeling van de patiënt noodzakelijk is. In dat geval wordt er overleg gepleegd met de medisch specialist die de zorg voor de patiënt heeft overgedragen of met de MMA, indien en voor zover de tijd dat toelaat en ervan uitgaande dat de medisch specialist telefonisch bereikbaar is. Het MMT wordt uitsluitend ingeschakeld voor spoedeisend interklinisch vervoer, dat wil zeggen vervoer dat binnen 1 uur moet plaatsvinden. Het planbare interklinisch vervoer, waarbij inschakeling van een arts/intensivist noodzakelijk is, vindt plaats door de zogenoemde MICU (Mobile Intensieve Care Unit). Dit is een speciaal IC voertuig met een gekwalificeerde bemanning.
Dit document is tot stand gekomen in samenwerking met de ketenzorgpartners uit de regio Noord Nederland en met juridische ondersteuning van de heren Wijnberg en Kalfsbeek van Wijnberg Advocaten.
Groningen, 2013 C.B.M. Kaagman Manager Traumacentrum Acute Zorg Netwerk Noord Nederland Universitair Medisch Centrum Groningen
Versie definitief Januari 2013
7
Gebruikte afkortingen GHOR MKA MMA MMT
Versie definitief Januari 2013
geneeskundige hulp bij ongevallen en rampen meldkamer ambulancezorg medisch manager ambulancezorg mobiel medisch team
8
Afspraken m.b.t. verloskundige zorg in relatie tot ambulancezorg Aanleiding De afstand tot een verloskundig centrum wordt door de centralisatie steeds groter. Om de zorg voor moeder en kind zo goed mogelijk te borgen zijn een aantal werkafspraken gemaakt tussen de verloskundigen en de ambulancediensten. Uitgangspunt hierbij is om de deskundigheid van de verloskundige te koppelen aan die van de ambulancezorg. Een zeer beperkt deel van het totale ambulancepakket heeft betrekking op de verloskunde. De mogelijkheden voor ambulancemedewerkers om hierin voldoende kennis en ervaring te onderhouden is daarom beperkt. Het Diaconessenhuis te Meppel heeft aangegeven, dat zij absoluut geen verloskundige zorg meer kunnen bieden. Ook verloskundige spoedgevallen (bijvoorbeeld solutio en navelstrengprolaps) en maternale complicaties (bijvoorbeeld fluxus) kunnen niet in Meppel worden behandeld. In Dokkum is de afspraak aangaande de fluxus post partum anders, hier kunnen deze patiënten wel aangeboden worden. De gemaakte werkafspraken zijn bedoeld om duidelijkheid te verschaffen en te streven naar een uniforme werkwijze tussen verloskundigen en ambulancemedewerkers. Wij zullen de gemaakte afspraken delen met de andere regio’s in Nederland, waarbij een landelijke uniforme werkwijze het uiteindelijke doel is.1 Gemaakte afspraken Wanneer gaat de verloskundige mee in de ambulance? 1. Indien de ambulance met spoed (A1) naar het ziekenhuis rijdt Bij een A1 rit met een vrouw in partu zal de verloskundige altijd in de ambulance meegaan. Bij een maternale indicatie (lees: in de zwangerschap of post partum) zal de verloskundige niet in de ambulance meerijden. 2. Indien de verloskundige dit zelf nodig acht De verloskundige is, in tegenstelling tot een ambulanceverpleegkundige, specialist op het gebied van verloskunde. Een inschatting over de noodzaak om wel of niet mee te gaan in de ambulance wordt dan ook door de verloskundige zelf gemaakt, voor zover dit niet tegen afspraak nummer 1 ingaat. 3. Op verzoek van het ambulanceteam Een ambulanceverpleegkundige is geen specialist op het gebied van verloskunde. Daarnaast is het onderwerp verloskunde maar een klein deel (<0,5%) van de werkzaamheden binnen de ambulancezorg, waardoor de ambulanceverpleegkundige zich relatief onervaren kan noemen. Indien de ambulanceverpleegkundige wil dat de verloskundige meegaat in de ambulance bij een vrouw in partu, dan wordt hieraan gehoor gegeven zonder discussie ter plaatse.
Versie definitief Januari 2013
9
Verloskundige -
Ambulanceverpleegkundige (AVP)
alarmeert bij twijfel laagdrempelig en vroegtijdig de ambulance verzorgt adequate overdracht aan AVP maakt werkafspraken met AVP (taakverdeling: wie doet wat op welk moment bij deze casus) verantwoordelijk voor bevalling incl. verloskundige medicatie
-
-
-
ontvangt bij aankomst mondelinge overdracht van de verloskundige maakt werkafspraken met verloskundige (taakverdeling: wie doet wat op welk moment bij deze casus) verantwoordelijk voor maternale complicaties en eventuele medica-
Verantwoordelijkheidsverdeling verloskundige en ambulanceverpleegkundige ter plaatse 1 Deze werkafspraken gelden zowel voor verloskundigen als verloskundig actieve huisartsen. Waar ‘verloskundige’ geschreven staat, kan ook ‘huisarts’ gelezen worden. - assisteert bij reanimatie pasgeborene - overlegt met gynaecoloog en bepaalt ziekenhuis en geeft advies mee (direct OK of afdeling verloskunde)
- verantwoordelijk voor reanimatie pasgeborene - verantwoordelijk voor vervoer van patiënt naar het ziekenhuis
Bepaalde uitgangspunten 1. Indien het MMT (medisch mobiel team= traumaheli) ter plaatse is, dan is de MMT-arts leidend 2. Kind en moeder worden niet in één ambulance vervoerd 3. Evaluatie vindt standaard plaats; de betrokken hulpverleners maken afspraken over de invulling en het tijdstip. 4. Bij een reanimatie komt er standaard een 2e ambulance ter assistentie; bij een kinderreanimatie wordt het MMT ook primair ingezet door de meldkamer. 5. De normtijd voor een A1-urgentie is 15 minuten, voor de A2-urgentie staat 30 minuten. 6. Bij vervoer naar het ziekenhuis bepalen de verloskundige en ambulanceverpleegkundige bij een vrouw in partu gezamenlijk of dit met of zonder spoed gebeurt; deze urgentie wordt op medische gronden bepaald zonder rekening te houden met omgevingsfactoren (reactie van buren op sirene, etc.). 7. Als de ambulance gevraagd wordt om alvast ter plaatse te gaan in verband met mogelijke complicaties, dan gaan zij bij aankomst naar binnen en wachten in het huis. De verloskundige kan de ambulancebemanning uiteindelijk vragen om mee te helpen en de vrouw te vervoeren. Als de bevalling toch nog goed verloopt, kan de bemanning weer terug naar de post. Dit wordt dan als EHGV (=eerste hulp geen vervoer)-rit ingevoerd in EDAZ (=elektronisch dossier ambulancezorg). 8. De onder punt 7 benoemde vroege inzet van de ambulance is een onderdeel van de gewenste parallelle acties, dat gebruikelijk zijn in de afspraken aangaande overdracht bij spoedeisende verloskunde tussen de verloskundigen en de ziekenhuizen (gynaecologen, anesthesiologen/OK-teams en kinderartsen). Versie definitief Januari 2013
10
Opleiding Eventuele opleidingsactiviteiten (incl. stagemogelijkheden) worden op basis van lokaal initiatief verder uitgewerkt Punten ter overweging - terugreis verloskundige Indien de verloskundige mee gaat in de ambulance, dan zullen er afspraken gemaakt moeten worden over de beschikbaarheid en het terugbrengen van de verloskundige, dit ter voorkoming van discussie ter plaatse. De ambulance zal niet in alle gevallen de verloskundige terug kunnen brengen. De verloskundigen dienen hierover afspraken te maken met de zorgverzekeraar. - CTG (cardiotocograaf) apparaat
Dit apparaat is speciaal bedoeld ter ondersteuning van verloskundige activiteiten. Er dient landelijke discussie plaats te vinden binnen de verloskundige keten over de meerwaarde van een CTG apparaat. Hierbij kan ook worden gekeken naar een eerder gehouden pilot in Nijmegen. - aanrijdtijden Er moeten afspraken worden gemaakt over de 45 minutennorm (en indirect de mogelijkheden voor thuisbevalling). Dit is ons inziens een landelijke discussie.
Versie definitief Januari 2013
11
Voorstel ‘protocol samenwerking verloskundige en ambulanceverpleegkundige’
Versie definitief Januari 2013
12