Referentiemodel 2006 Ondersteuning informele zorgverlening
Referentiemodel 2006 Ondersteuning informele zorgverlening
Enschede, 14 oktober 2005 ND/05/2833/ref3 drs. N.J. Dam mevrouw drs. M. Kingma
Referentiemodel 2006
Colofon
Referentiemodel 2006 ondersteuning informele zorgverlening V ERANTWOORDING Net als de vorige versies is dit Referentiemodel opgesteld door Hoeksma, Homans & Menting organisatieadviseurs (bureau HHM). In opdracht van Xzorg (landelijke organisatie voor vrijwillige thuishulp en mantelzorgondersteuning) en VPTZ Nederland (landelijke organisatie voor vrijwilligers in de palliatieve terminale zorg) is het model herzien en geactualiseerd. De inputparameters zijn bijgesteld op basis van een evaluatie van de bestaande waarden in het veld. In het najaar van 2004 zijn hiervoor door middel van een schriftelijke enquête inzichten en praktische ervaringen verzameld van gebruikers van het referentiemodel. De outputparameters zijn aangepast naar aanleiding van tijdsbestedingonderzoek bij een aantal organisaties voor informele zorg. Dit onderzoek is in het voorjaar van 2005 uitgevoerd. De samenstellers danken de betrokken coördinatoren voor hun inbreng bij de evaluatie van het referentiemodel en het tijdsbestedingonderzoek.
X ZORG J.F. Kennedylaan 99 3981 GB BUNNIK tel. (030) 6592 222 fax (030) 6592 220 e-mail:
[email protected] VPTZ N EDERLAND Postbus 189 3980 CD BUNNIK tel. (030) 6596 266 fax (030) 6596 299 e-mail:
[email protected]
ND/05/ 2833/re f 3, © HHM 2005
P agi n a 2 v an 2 3
Referentiemodel 2006
Voorwoord Mantelzorg en vrijwilligerszorg staan volop in de belangstelling. En terecht. De bereidheid en inzet van veel mensen om ‘er te zijn’ en hulp en steun te willen bieden voor hun naasten, vormt een uiterst belangrijk sociaal kapitaal in de samenleving. Als mantelzorger en/of vrijwilliger dragen zij hiermee bij aan de kwaliteit van het leven en het levenseinde. Deze informele zorg verdient dan ook alle steun. Dit temeer, in een tijd van toenemende zorgvraag, mede door de vergrijzing. De druk op ‘het thuisfront’, die mede door de aangescherpte indicatiestelling voor AWBZ vaak al groot is, zal zeker niet vanzelf afnemen. Ondersteuning mantelzorg en vrijwilligers vormt een ‘prestatieveld’ in het wetsvoorstel voor de Wmo. Hiermee krijgen gemeenten de verantwoordelijkheid om te rapporteren over hun inzet op deze gebieden en daarmee is het werkveld verzekerd van structurele aandacht. Het kabinet stelt voor dat een belangrijk deel van de middelen van de subsidieregeling Coördinatie vrijwillige thuishulp en mantelzorg (de CVTMregeling) onder de Wmo wordt gebracht. De organisaties voor mantelzorgondersteuning en vrijwilligerszorg die met CVTM-middelen werken, hebben jaren ervaring en knowhow opgebouwd en beschikken over veel contacten met andere organisaties, zowel professioneel als vrijwillig. Zij ontwikkelen tal van activiteiten ter ondersteuning en begeleiding van mantelzorgers en vrijwilligerszorg. Daarbij is het voor hen een grote uitdaging om hun expertise beschikbaar te stellen voor gemeenten en anderen om de (voorwaarden voor) mantelzorg en vrijwilligerszorg verder te versterken. Als landelijke organisaties kunnen Xzorg en VPTZ met dit referentiemodel bijdragen aan de informatievoorziening voor subsidiegevers en andere belanghebbenden. Het model is een referentiekader en geen strak keurslijf of afrekenschema. Het nodigt uit om het gesprek tussen subsidiegever en ontvanger te voeren. Wij hopen dat het model een bijdrage levert aan een goede invulling van de subsidiekaders zoals die in ontwikkeling zijn. Het Ministerie van VWS willen wij bedanken voor de beschikbaar gestelde subsidie om dit referentiemodel te laten opstellen, en bureau HHM voor het uitvoerend werk. H ANS B ART Directeur Landelijk Steunpunt Vrijwilligers Palliatieve Terminale Zorg. N ICO H EINSBROEK Directeur Xzorg, landelijke vereniging van Steunpunten Mantelzorg en organisaties voor vrijwillige thuishulp en buddyzorg.
ND/05/ 2833/re f 3, © HHM 2005
P agi n a 3 v an 2 3
Referentiemodel 2006
Inhoudsopgave 1.
Inleiding ........................................................................................ 5
2.
Uitgangspunten ............................................................................... 6 2.1 De informele zorgondersteuning................................................ 6 2.2 De organisaties....................................................................... 6 2.3 De financiën........................................................................... 8 2.4 Verschillen ten opzichte van het vorig model............................... 8
3.
Kengetallen .................................................................................... 9 3.1 Kosten .................................................................................. 9 3.2 Opbrengsten ........................................................................ 12
4.
Onderbouwing............................................................................... 16 4.1 Evaluatie vorige model .......................................................... 16 4.2 Tijdsbestedingonderzoek ........................................................ 16
B IJLAGEN Bijlage 1: Taken en functies van informele zorgondersteuning ...................... 19 Bijlage 2: Opbrengsten van informele zorgondersteuning ............................. 21
ND/05/ 2833/re f 3, © HHM 2005
P agi n a 4 v an 2 3
Referentiemodel 2006
1.
Inleiding Dit is de nieuwe versie van het referentiemodel, eerdere versies zijn gepubliceerd in de zomer van 2001 en in de herfst van 2003. De doelstelling van het model is, net als bij de vorige uitgaven, de organisaties voor informele zorgverlening een hulp te bieden bij het opstellen van subsidieaanvragen. De belangrijkste bron van financiering voor deze organisaties is de subsidieregeling Coördinatie Vrijwillige Thuiszorg en Mantelzorgondersteuning (CVTM). Dit is een regeling die door de zorgkantoren, namens het College voor zorgverzekeringen (CVZ), wordt uitgevoerd. Zorgkantoren, maar ook andere subsidiegevers, kunnen bij het beoordelen van subsidieaanvragen in het kader van de informele zorgverlening eveneens gebruik maken van dit referentiemodel. Naar verwachting zal de CVTM regeling verdwijnen met de komst van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo). Zoals het er tijdens het schrijven van deze regels naar uitziet, zal een deel van de middelen uit de CVTM regeling worden overgeheveld naar de Wmo. Dit zal niet gelden voor dat deel dat bestemd is voor de coördinatie en ondersteuning van palliatieve terminale zorg (inclusief de coördinatie van de netwerken palliatieve zorg). In dit model worden kengetallen gepresenteerd die als referentiewaarden kunnen worden gehanteerd bij het opstellen en beoordelen van subsidieaanvragen in het kader van de informele zorgverlening. De kengetallen zijn ontleend aan de praktijk van alledag en gekoppeld aan de subsidiabele grootheden volgens de CVTM regeling. Er worden twee soorten kengetallen gepresenteerd, voor kosten (‘input’) en voor opbrengsten (‘output’). De kengetallen in dit referentiemodel dienen met enige zorgvuldigheid te worden gehanteerd. Er kan geen absolute of normatieve waarde aan toegeschreven worden. Het karakter van de kengetallen is dat deze een gemiddeld beeld geven van de organisaties voor informele zorgverlening. En de gemiddelde organisatie bestaat nu eenmaal niet. De lidorganisaties van Xzorg en VPTZ verschillen onderling van elkaar in aard, omvang, werkwijze, organisatorische inbedding, etc.. De overeenkomst is dat zij, binnen het kader van de informele zorgverlening, altijd één of meer van de volgende functies leveren: mantelzorgondersteuning; vrijwillige hulp thuis; vrijwilligers in de terminale thuiszorg; vrijwilligers in de hospicezorg; buddyzorg. Een belangrijke factor die van invloed is op de kengetallen, wordt gevormd door de grootte van de organisatie. In relatief grotere organisaties, maar ook wanneer meerdere kleinere organisaties samenwerken, kan naar verhouding meer tijd van coördinatoren worden besteed aan de kern van het werk. Deze kern bestaat uit het ondersteunen van mantelzorgers, direct en indirect, en de inzet van vrijwilligers of buddy’s. Daar waar dat mogelijk is, is dit onderscheid in de kengetallen opgenomen.
ND/05/ 2833/re f 3, © HHM 2005
P agi n a 5 v an 2 3
Referentiemodel 2006
2.
Uitgangspunten In dit hoofdstuk worden de uitgangspunten van het referentiemodel besproken.
2.1
De informele zorgondersteuning Onder de informele zorg wordt de ondersteuning verstaan die naast de professionele zorg wordt geleverd, mantelzorg en vrijwilligerszorg. Doel van de informele zorgondersteuning is een hulpvrager bij te staan waar dat gewenst is en mantelzorgers te ondersteunen en begeleiden. Informele zorgondersteuning wordt geboden door specifieke organisaties die één of meer van de vijf onderstaande functies kunnen vervullen: Mantelzorgondersteuning. (Gericht op ondersteuning en respijt van mensen die langdurig mantelzorg leveren, waardoor meegeholpen wordt eventuele overbelasting te voorkomen.) Vrijwillige hulp thuis. (Gericht op het bieden van praktische hulp door de inzet van vrijwilligers in de thuissituatie bij diverse doelgroepen; op aanvraag van chronisch zieken en gehandicapten, maar ook op aanvraag van mantelzorgers ten behoeve van respijt.) Vrijwilligers in de terminale thuiszorg. (Gericht op het bieden van ondersteuning bij patiënten in de terminale fase en hun naasten, door de inzet van vrijwilligers in de thuissituatie.) Vrijwilligers in de hospicezorg. (Idem, waarbij de vrijwilligers hulp bieden in een hospice.) Buddyzorg. (Gericht op de inzet van buddy’s ten behoeve van het bieden van sociaal emotionele steun en begeleiding aan mensen die lijden aan een ernstige, chronische of levensbedreigende ziekte.) In bijlage 1 zijn de taken en functies van de informele zorg nader uitgewerkt.
2.2
De organisaties Bij de VPTZ zijn ruim 200 organisaties aangesloten, Xzorg heeft een vergelijkbaar aantal leden. Een aantal van deze organisaties is bij beide ‘koepels’ aangesloten, omdat zij meerdere functies bieden. De aangesloten organisaties verschillen van elkaar op diverse gebieden. Enkele daarvan: grootte (lokaal of regionaal werkend; veel/weinig vrijwilligers; etc.); aard (betaalde coördinatoren of vrijwillige coördinatoren); inbedding (zelfstandig of deel uitmakend van een groter geheel); werkwijze (één of meerdere functies van informele zorgverlening); etc.. Het is niet moeilijk voor te stellen dat deze verschillen direct van invloed zijn op de begroting van de organisatie, de onderlinge verdeling van de verschillende
ND/05/ 2833/re f 3, © HHM 2005
P agi n a 6 v an 2 3
Referentiemodel 2006
kostensoorten en de opbrengsten van de organisatie in termen van concrete resultaten. Voor dit referentiemodel wordt uitgegaan van een organisatie met één of meer betaalde coördinatoren. Daarbij worden drie niveaus van coördinatie onderscheiden (die in persoon kunnen zijn verenigd): 1. Praktische coördinatie: Dit heeft betrekking op de kerntaken van de organisaties voor informele zorgondersteuning (de ondersteuning van mantelzorgers, de koppeling van een hulpvraag aan de inzet van vrijwilligers of buddy’s). In de praktijk wordt gesproken van consulenten mantelzorg, coördinator vrijwillige thuishulp, coördinator VPTZ of coördinator buddyzorg. 2. Algehele coördinatie: Dit heeft betrekking op het management en de beleidsontwikkeling van de organisatie voor informele zorgverlening. In de praktijk wordt, afhankelijk van de organisatorische constellatie, gesproken van algeheel coördinator, manager, teamleider of directeur. 3. Steuncoördinatie of regiocoördinatie: Dit heeft betrekking op de uitvoering van staf- en steuntaken binnen de organisatie of binnen een bepaalde regio wanneer meerdere vergelijkbare organisaties voor informele zorgverlening deze taken gemeenschappelijk uitvoeren. In de praktijk zijn er niet altijd aparte functiebenamingen terug te vinden. Veelal wordt de functie van steuncoördinatie uitgevoerd door consulenten of andere coördinatoren. De functie van regiocoördinator is echter wel in opmars als gevolg van toenemende regionale samenhang tussen organisaties voor informele zorgverlening. Onder het derde niveau van coördinatie (steun- of regiocoördinatie) worden verschillende activiteiten gerekend. Deze komen niet overal als herkenbare taak voor. Soms worden de betreffende activiteiten uitgevoerd als onderdeel van de praktische of algehele coördinatie, soms worden deze activiteiten uitbesteed aan personen buiten de organisatie voor informele zorg. Globaal zijn deze activiteiten te herleiden naar twee groepen van doelen: Gericht op de mantelzorger en/of hulpvrager (dit betreft de meer indirecte activiteiten, zoals het organiseren van groepsactiviteiten en bijeenkomsten en het stimuleren van netwerkvorming). Gericht op de organisatie (zoals het onderhouden van externe contacten, creëren van afstemming en samenwerking, voorbereiden van PR, werven van vrijwilligers, verwerven van subsidies, kwaliteitsbewaking, etc.). In dit referentiemodel 2006 wordt duidelijk dat de functie van regiocoördinatie leidt tot doelmatigheidswinst. Organisaties kunnen door, alleen of in samenwerking met anderen, te investeren in deze functie, naar verhouding meer tijd besteden aan praktische coördinatie. Deze bevinding onderstreept het belang van regionale samenwerking andermaal.
ND/05/ 2833/re f 3, © HHM 2005
P agi n a 7 v an 2 3
Referentiemodel 2006
2.3
De financiën Bij de voorgaande versies van dit referentiemodel heeft de CVTM regeling een centrale rol vervuld. Uit onderzoek is bekend dat de subsidie van het zorgkantoor in het kader van de CVTM regeling, in de praktijk in totaal ca. 70% van het totale budget vormt. Dit aandeel verschilt per organisatie. Naast de CVTM regeling worden middelen verkregen uit andere bronnen (zoals gemeentelijke of andere subsidies, bijdrage door sponsoring, etc.). Voor dit referentiemodel is om deze reden de koppeling met de CVTM regeling en de vertaling daarvan in een modelregio, losgelaten. In dit model wordt wel de indeling gehanteerd die in de voorgaande versies is gebruikt en die afkomstig is van de in de CVTM regeling subsidiabele grootheden.
2.4
Verschillen ten opzichte van het vorig model Zoals hiervoor aangegeven, is de koppeling met de CVTM regeling en de vertaling daarvan in een modelregio met 250.000 inwoners losgelaten. Het bleek dat de verbinding van de kengetallen in het referentiemodel met de omvang van een regio voor de organisaties in het veld lastig te hanteren was. Bovendien zal door de komst van de Wmo de CVTM regeling mogelijk geheel verdwijnen. Ook het hoofdstuk over de uitvoering van de subsidieregeling is derhalve niet meer in dit model opgenomen. Door de overheveling van een deel van de CVTM regeling naar de Wmo, veranderen de taken van de organisatie voor informele zorgverlening niet. Alleen verandert de financier. De kern van dit referentiemodel blijft daarmee gericht op de begroting van de organisatie, de verwachte opbrengsten en de relatie daartussen. Door de kengetallen los te koppelen van de subsidieregeling ontstaat een meer algemeen beeld op basis waarvan organisaties voor informele zorgverlening aan hun financiers kunnen duidelijk maken welke budgetten waarvoor nodig zijn en tot welke resultaten dat kan leiden.
ND/05/ 2833/re f 3, © HHM 2005
P agi n a 8 v an 2 3
Referentiemodel 2006
3.
Kengetallen In dit hoofdstuk worden kengetallen gepresenteerd. De organisaties voor informele zorgverlening kunnen hun begrotingen, subsidieaanvragen en jaarverslagen hieraan toetsen. Deze kengetallen vormen referentiewaarden, geen absolute of normatieve grootheden, ze dienen dan ook als zodanig te worden gelezen. De getallen in dit model geven een gemiddeld beeld van de betreffende kosten bij organisaties voor informele zorgverlening. Individuele organisaties kunnen op één of meerdere punten afwijken van deze kengetallen. Daarmee is niks mis, het vraagt wel om motivering van de afwijking. Xzorg streeft samen met LOT en VPTZ naar verdere ontwikkeling van de referentiecijfers. Dat kan wanneer meer organisaties bij het opstellen van begrotingen, subsidieaanvragen en jaarverslagen aansluiten bij de systematiek van dit model en de gebruikte indeling.
3.1
Kosten In de eerdere versies van het referentiemodel is op basis van de CVTM subsidieregeling een onderverdeling gemaakt naar de verschillende kostensoorten. Deze verdeling blijkt in de praktijk nog steeds bruikbaar: 1. Salariskosten van de coördinatiefunctie; 2. Organisatiekosten: Activiteitenkosten (waaronder de kosten van en voor vrijwilligers, zoals verzekeringspremies, reiskosten, kosten voor werving en training; en de kosten voor alle overige activiteiten van de organisatie). Algemene kantoorkosten (waaronder de kosten van secretariële ondersteuning en overige kantoorkosten zoals huisvesting, drukwerk, automatisering, etc.)1. Van het totale budget wordt ca. 60% besteed aan salariskosten voor de coördinatiefunctie en ca. 40% aan organisatiekosten. In de hospicezorg ligt deze verhouding anders. Vanwege de voor deze zorg noodzakelijke ruimte wordt een groter aandeel besteed aan organisatiekosten, met name de huisvestingskosten liggen hoger. In de hospicezorg wordt ca. 40% van het totale budget besteed aan salariskosten van de coördinatiefunctie en ca. 60% aan organisatiekosten.
1
In de vorige versies van het referentiemodel waren de kosten van secretariële ondersteuning en de
kantoorkosten gesplitst. Naar aanleiding van reacties uit het veld zijn deze twee posten, in overeenstemming met de inhoud van de subsidieregeling CVTM, nu samengenomen.
ND/05/ 2833/re f 3, © HHM 2005
P agi n a 9 v an 2 3
Referentiemodel 2006
K OSTEN COÖRDINATIEFUNCTIE De praktische coördinatie vormt de kern van de informele zorgondersteuning. Het grootste deel van de salariskosten gaat dan ook op aan deze functie. Het aandeel van deze functie binnen het totaal van de salariskosten varieert in het veld van 40% tot 100%. Bij nadere analyse blijkt dat bij organisaties die geen gebruik maken van steun- of regiocoördinatie, het percentage salariskosten voor de praktische coördinatie gemiddeld op 60% ligt. Bij organisaties die wel de beschikking hebben over een functionaris voor de activiteiten op het niveau van de steun- of regiocoördinatie (hetzij intern, hetzij door regionale samenwerking) komt dit gemiddeld op 65%. Hieruit blijkt het rendementsvoordeel van de steunof regiocoördinatie. Uit evaluatie van het vorige referentiemodel is gebleken dat de meeste organisaties die gebruik maken van steun- of regiocoördinatie, de salariskosten bij benadering gelijkelijk over de steun- of regiocoördinatie en algehele coördinatie verdelen. Daar waar onderscheid tussen beide functies bestaat, is het aandeel voor de praktische coördinatie groter. Hieruit kan worden geconcludeerd dat wanneer wordt geïnvesteerd in (sub)regionale samenwerking door middel van taken op het gebied van steun- of regiocoördinatie, ca. 10% meer kan worden besteed aan de kerntaak van de organisatie voor informele zorg in de vorm van de praktische coördinatie! Dit leidt tot de volgende kengetallen: Bij organisaties die gebruik maken van steun- of regiocoördinatie, zijn de salariskosten voor de coördinatiefunctie als volgt onderverdeeld: 65% van de salariskosten is voor de praktische coördinatie; 20% van de salariskosten is voor de algehele coördinatie; 15% van de salariskosten is voor de steun- of regiocoördinatie.
Bij organisaties die geen gebruik maken van steun- of regiocoördinatie, zijn de salariskosten voor de coördinatiefunctie als volgt onderverdeeld: 60% van de salariskosten is voor de praktische coördinatie; 40% van de salariskosten is voor de algehele coördinatie.
I NSCHALING COÖRDINATOR De inschaling van de verschillende coördinatoren is bij de meeste respondenten afhankelijk van het type coördinatie. Praktische coördinatie wordt vaak wat lager ingeschaald dan de algehele coördinatie en steun- of regiocoördinatie. De bij de evaluatie gevonden gemiddelden zijn niet afhankelijk van de grootte van de organisatie (omvang werkgebied). Wel valt op dat de laagste inschaling vooral voorkomt bij de vrijwillige thuishulp (FWG schaal 45 / CAO Thuiszorg schaal 7 / CAO Welzijn schaal 7). De hoogste inschaling geldt voor steun- of regiocoördinatoren, het maximum daarbij wordt gevormd door FWG schaal 65 / CAO Thuiszorg schaal 12 / CAO Welzijn schaal 12.
ND/05/ 2833/re f 3, © HHM 2005
P agi n a 10 va n 23
Referentiemodel 2006
Op basis van de gemiddelde inschaling zijn de volgende kengetallen2 bepaald: Praktische coördinatie kost per fte ca. € 50.000 per jaar (op basis van inschaling in FWG 50; CAO Thuiszorg 8; CAO Welzijn 8). Algehele coördinatie en steun- of regiocoördinatie kosten per fte ca. € 56.000 per jaar (op basis van inschaling in FWG 60; CAO Thuiszorg 10; CAO Welzijn 10). O RGANISATIEKOSTEN Hierbij worden twee kostensoorten onderscheiden: Activiteitenkosten, waaronder alle kosten ten behoeve van vrijwilligers. Algemene kantoorkosten, waartoe o.a. worden gerekend de kosten van secretariële ondersteuning, huisvesting en van automatisering. Uit evaluatie is gebleken dat de grotere organisaties (voor wat betreft de omvang van het werkgebied) naar verhouding minder besteden aan de algemene kantoorkosten, zij kunnen derhalve een groter aandeel aan activiteitenkosten besteden. De grens tussen klein en groot ligt hier ongeveer bij een werkgebied van 200.000 inwoners. Op grond hiervan zijn de volgende kengetallen opgesteld: Bij organisaties met een relatief groot werkgebied zijn de organisatiekosten als volgt onderverdeeld: ca. 23% van het organisatiebudget wordt besteed aan activiteiten; ca. 17% van het organisatiebudget wordt besteed aan algemene kantoorkosten.
Bij organisaties met een relatief klein werkgebied zijn de organisatiekosten als volgt onderverdeeld: ca. 20% van het organisatiebudget wordt besteed aan activiteiten; ca. 20% van het organisatiebudget wordt besteed aan algemene kantoorkosten.
Bij organisaties voor hospicezorg zijn de organisatiekosten als volgt onderverdeeld: ca. 20% van het organisatiebudget wordt besteed aan activiteiten; ca. 40% van het organisatiebudget wordt besteed aan huisvesting en algemene kantoorkosten. Gemiddeld genomen wordt de helft van de algemene kantoorkosten besteed aan secretariële ondersteuning. Dit aandeel varieert afhankelijk van de gekozen organisatievorm en de wijze van organiseren van secretariële ondersteuning (in
2
Kosten per fte inclusief werkgeverslasten en gemiddelde pensioenlasten.
ND/05/ 2833/re f 3, © HHM 2005
P agi n a 11 va n 23
Referentiemodel 2006
eigen dienstverband of als onderdeel van overheadkosten van een moederorganisatie). In de hospicezorg komen varianten op de vermelde verdeling voor. Bij de doorgaans wat kleinere ‘Bijna-Thuis Huizen’ kan het aandeel huisvesting en algemene kantoorkosten groter zijn (tot gemiddeld ca. 50% van het organisatiebudget). Bij de wat grotere ‘High Care Hospice’ wordt gemiddeld meer aan activiteiten uitgegeven, tot ca. 30% van het organisatiebudget. O VERZICHTSMODEL De gepresenteerde kengetallen zijn te combineren tot een totaal overzichtsmodel van de procentuele verdeling van de beschikbare middelen over de verschillende kostensoorten. Hierbij laten we drie varianten zien: een grotere organisatie met steun- en regiocoördinatie, een kleinere organisatie zonder en een gemiddeld hospice. Grotere organisatie met steun- en regiocoördinatie
Kleinere organisatie zonder steun- en regiocoördinatie
Gemiddeld hospice
Salariskosten coördinatiefunctie
praktische coördinatie
39%
36%
24%
algehele coördinatie
12%
24%
16%
steun- en regiocoördinatie
9%
-
-
60%
60%
40%
Subtotaal Organisatiekosten
activiteiten en vrijwilligers
23%
20%
20%
algemene kantoorkosten
17%
20%
40%
40%
40%
60%
Subtotaal
Tabel 1. Procentuele verdeling van de begroting over de verschillende kostensoorten, onderscheiden naar grotere en kleinere organisaties.
3.2
Opbrengsten Voor de verschillende organisatietypen (functies van informele zorgverlening) zijn verschillende vormen van opbrengsten gedefinieerd. In bijlage 2 is een overzicht gegeven van de opbrengsten van de informele zorgondersteuning. De te behalen resultaten kunnen in aard en omvang variëren, afhankelijk van de kenmerken van de organisatie. De organisaties verschillen immers in grootte, urbanisatiegraad van de regio, ontwikkelingsfase, beleidsvisie, functieopvatting, doelgroepenbenadering, etc..
ND/05/ 2833/re f 3, © HHM 2005
P agi n a 12 va n 23
Referentiemodel 2006
O PBRENGSTEN DIRECTE ONDERSTEUNING Uit tijdsbestedingonderzoek is gebleken dat de coördinatoren gemiddeld ca. de helft van de netto beschikbare tijd kunnen besteden aan de directe, op de individuele cliënt (zorgvrager) en bijbehorende vrijwilliger(s) gerichte ondersteuning (praktische coördinatie). Op basis van tijdsbestedingonderzoek zijn de volgende kengetallen voor deze eerste kerntaak gedefinieerd3. DIRECTE MANTELZORGONDERSTEUNING :
Afhankelijk van de intensiteit van de hulpvraag en de benodigde vormen van begeleiding, kan één uur praktische coördinatie mantelzorgondersteuning per week gemiddeld ca. 1 à 1,5 mantelzorgers per jaar individueel helpen. Omgerekend: 1 fte biedt jaarlijks 40 à 50 mantelzorgers individuele ondersteuning.
V RIJWILLIGE
HULP THUIS :
Afhankelijk van de intensiteit van de hulpvraag en de duur van de geboden hulp kan één uur praktische coördinatie vrijwillige hulp thuis per week gemiddeld ca. 2,5 à 3 hulpvragen per jaar beantwoorden. Omgerekend: 1 fte behandelt jaarlijks 100 à 115 hulpvragen.
V RIJWILLIGERS
TERMINALE THUISZORG :
Afhankelijk van de intensiteit van de hulpvraag en de duur van de geboden hulp kan één uur praktische coördinatie terminale thuiszorg per week gemiddeld ca. 2,5 à 3 hulpvragen per jaar beantwoorden. Omgerekend: 1 fte regelt jaarlijks de inzet van vrijwilligers bij 100 à 115 hulpvragers.
V RIJWILLIGERS
HOSPICEZORG :
Afhankelijk van de intensiteit van de hulpvraag en de duur van de geboden hulp kan één uur praktische coördinatie hospicezorg per week gemiddeld ca. 1 à 1,5 hulpvragen per jaar beantwoorden. Omgerekend: 1 fte kan jaarlijks bij 40 à 50 cliënten in een hospice de inzet van vrijwilligers regelen.
3
Hierbij is de wachttijd die wordt besteed aan bereikbaarheidsdiensten buiten beschouwing gebleven.
Met name in de palliatieve terminale zorg zijn veel organisaties 7x24 uur bereikbaar voor hulpvragers. Vaak worden in de bereikbaarheidsuren geen activiteiten verricht, de uren worden doorgaans dan ook niet vergoed. Bij het tijdsbestedingonderzoek is alleen de tijd die tijdens bereikbaarheidsdiensten actief is besteed aan hulpvragers meegerekend, de niet-actieve uren niet. Indien die uren wel meegerekend zouden worden, hebben de bereikbaarheidsdiensten veel invloed op de tijd die per cliënt beschikbaar is en daarmee op het aantal cliënten dat per fte kan worden geholpen.
ND/05/ 2833/re f 3, © HHM 2005
P agi n a 13 va n 23
Referentiemodel 2006
B UDDYZORG : Afhankelijk van de intensiteit van de hulpvraag en de duur van de geboden hulp kan één uur praktische coördinatie buddyzorg per week gemiddeld ca. 1 à 1,5 hulpvragen per jaar beantwoorden. Omgerekend: 1 fte behandelt jaarlijks 40 à 50 hulpvragen. De kengetallen voor vrijwilligers in de terminale thuiszorg en de hospicezorg wijken op enkele punten enigszins af van de Registratierapportage Vrijwilligers Terminale Zorg, een uitgave van VPTZ Nederland4. Dit komt met name doordat in de VPTZ registratie de uitkomsten zijn berekend over de gemiddelden per organisatie. De kengetallen in dit referentiemodel zijn gebaseerd op onderzoek waarbij de tijdbesteding per cliënt is gemiddeld. O PBRENGSTEN INDIRECTE ONDERSTEUNING Zoals hiervoor aangegeven, wordt ongeveer de helft van de netto beschikbare tijd door coördinatoren besteed aan de indirecte, niet op de individuele cliënt gerichte activiteiten. Hieraan zijn twee aspecten te onderscheiden: Indirecte ondersteuning. (Hieronder wordt gerekend het organiseren van groepsactiviteiten en cursussen, het opbouwen en onderhouden van netwerken, etc.) Organisatiegebonden tijd. (Hieronder wordt gerekend de tijd die wordt besteed aan alle overige activiteiten die niet direct met ondersteuning te maken hebben, zoals het werkoverleg, eigen deskundigheidsbevordering, administratie, etc.) De indirecte ondersteuning is te beschouwen als een tweede kerntaak van de organisaties voor informele zorg. Uit tijdsbestedingonderzoek is gebleken dat, afhankelijk van het type hulpverlening, ongeveer de helft van de tijd die wordt besteed aan indirecte activiteiten, gericht is op deze tweede kerntaak. Bij mantelzorg is het aandeel van de tweede kerntaak in de tijdsbesteding groter (ca. 75% van de indirecte tijd), bij hospicezorg wat kleiner (ca. 25% van de indirecte tijd). Onder de tweede kerntaak, de indirecte ondersteuning, worden activiteiten gerekend die zijn gericht op organisaties in zorg en welzijn en op individuele beroepsbeoefenaren die als intermediair kunnen fungeren in de richting van mantelzorgers en mogelijke cliënten van de organisaties voor informele zorg. De indirecte ondersteuning is gericht op het stimuleren van netwerkvorming en samenwerking in de regio, waardoor de positie van de informele zorg wordt versterkt. Ook worden daardoor de kwaliteit en kwantiteit van mantelzorgondersteuning in brede zin door andere organisaties bevorderd. Deze tweede kerntaak is te beschouwen als voorwaardenscheppend voor de eerste kerntaak. Zonder de netwerkvorming en samenwerking geen contact met mantelzorgers en hulpvragers. Maar het omgekeerde geldt ook: zonder direct contact met cliënten en mantelzorgers geen inhoudelijke netwerkvorming.
4
De kengetallen zijn vergeleken met de rapportage over 2003 (VTZ Nederland, september 2004).
ND/05/ 2833/re f 3, © HHM 2005
P agi n a 14 va n 23
Referentiemodel 2006
Voorbeelden van activiteiten zijn: het organiseren van lezingen, scholing- en voorlichtingsbijeenkomsten; het participeren in netwerken en werkgroepen; het voeren van regulier overleg met professionele hulpverlening; diverse PR activiteiten. De tweede kerntaak kent geen universeel proces waarvoor landelijke kaders zijn aan te reiken. Derhalve zijn de opbrengsten van de tweede kerntaak dan ook niet eenduidig in de vorm van kengetallen te presenteren. Hiervoor is de lokale situatie bepalend, alsmede de beleidsmatige vertaling daarvan binnen de organisaties voor informele zorg. In algemene termen kan worden aangegeven dat de resultaten zich uitstrekken tot de volgende terreinen5: 1. Versterken van het algemene beeld over mantelzorg en informele zorgondersteuning en vergroten van de kennis daarover. 2. Invloed op het beleid van organisaties, instellingen en overheden als het gaat om mantelzorgondersteuning in brede zin en de inzet van vrijwilligers in de zorg. 3. Vergroten van de deskundigheid van beroepsbeoefenaren in zorg en welzijn als het gaat om de aandacht voor mantelzorgers, vrijwilligers in de zorg en maatschappelijk participatie. 4. Ontwikkeling en vernieuwing van producten en diensten gericht op mantelzorgers in brede zin en op het bevorderen van maatschappelijk participatie en vrijwillige inzet in zorg.
5
Deze benadering van de tweede kerntaak, inclusief de termen waarin de mogelijke opbrengsten
worden beschreven, is nog volop in ontwikkeling.
ND/05/ 2833/re f 3, © HHM 2005
P agi n a 15 va n 23
Referentiemodel 2006
4.
Onderbouwing In dit hoofdstuk worden de twee trajecten beschreven waarop de kengetallen zijn gebaseerd. De kengetallen voor de kosten zijn gebaseerd op een evaluatie van de vorige versie van het referentiemodel. De kengetallen voor de opbrengsten zijn afgeleid van tijdsbestedingonderzoek.
4.1
Evaluatie vorige model Ten behoeve van dit referentiemodel is een evaluatie uitgevoerd van de vorige versie. In de zomer van 2004 is daartoe een vragenlijst verzonden aan alle leden van Xzorg, alle besturen en coördinatoren die zijn aangesloten bij VPTZ Nederland en alle zorgkantoren. Van 82 organisaties werd een ingevulde vragenlijst terug ontvangen. Daarbij waren 15 zorgkantoren en 67 organisaties voor informele zorg. Deze waren als volgt verdeeld over de verschillende functies: Functies
Aantal respondenten
Mantelzorgondersteuning
33
Vrijwillige hulp thuis
27
Vrijwilligers in de terminale thuiszorg
40
Vrijwilligers in de hospicezorg
13
Buddyzorg
10
Totaal
6
123
Tabel 2. Functies van responderende organisaties bij de evaluatie van het model 2003.
Deze evaluatie heeft geleid tot bijstelling van de kengetallen voor de ‘input’ (de kosten). Daarnaast heeft de evaluatie inzichten opgeleverd voor het gebruik van het referentiemodel. Een aantal van deze aanbevelingen zijn opgenomen in dit nieuwe referentiemodel. Van de evaluatie is verslag gedaan in een notitie7 die begin oktober 2004 aan alle betrokkenen is verzonden.
4.2
Tijdsbestedingonderzoek Ten behoeve van het bijstellen van de kengetallen voor de ‘output’ (de opbrengsten van informele zorg), is bij een beperkt aantal organisaties een tijdsbestedingonderzoek uitgevoerd. Van dit onderzoek is een verslag beschikbaar8.
6
Het totaal is meer dan de 67 responderende organisaties voor informele zorg. Dit komt omdat
sommige organisaties meerdere functies kunnen vervullen. 7
Evaluatie referentiemodel 2003 (kenmerk ND/04/2419, 29 september 2004).
8
Rapportage tijdregistratie Informele Zorg (kenmerk MK/05/2387, 9 september 2005).
ND/05/ 2833/re f 3, © HHM 2005
P agi n a 16 va n 23
Referentiemodel 2006
In de maand maart 2005 is door 27 coördinatoren van zes organisaties geregistreerd op welke wijze zij hun tijd besteden. Hiervoor is een overzicht van alle mogelijke activiteiten gemaakt, opgesteld aan de hand van het primaire proces van de betreffende organisaties die ten behoeve van dit onderzoek zijn beschreven. In het kader van het tijdsbestedingonderzoek zijn drie primaire processen onderscheiden: 1. matchen hulpvrager – vrijwilliger/buddy; 2. werven nieuwe vrijwilliger/buddy; 3. mantelzorgondersteuning. Deze primaire processen hebben betrekking op de directe ondersteuning van individuele cliënten. Daarnaast zijn vormen van indirecte ondersteuning te onderkennen, die niet betrekking hebben op individuele cliënten. Deze activiteiten (zoals groepsgerichte activiteiten en netwerkvorming, zie ook §3.2) zijn in het tijdsbestedingonderzoek als indirecte tijd geregistreerd. De eerste twee van deze drie primaire processen verlopen in grote lijnen overeenkomstig voor de functies vrijwillige hulp thuis en vrijwilligers in de palliatieve terminale zorg (thuis en in een hospice). Natuurlijk zijn er accentverschillen en worden niet alle stappen in vergelijkbare mate doorlopen, maar de grote lijn is vergelijkbaar. De coördinatoren die aan het onderzoek hebben meegewerkt, hebben in totaal ruim 3.200 arbeidsuren geregistreerd. Deze uren waren als volgt verdeeld over de verschillende functies binnen de informele zorgverlening:
Type hulpverlening
9
Aandeel
Aantal registrerende coördinatoren
Mantelzorgondersteuning
19%
16
Vrijwillige hulp thuis
33%
14
Vrijwilligers in de terminale thuiszorg
36%
15
Vrijwilligers in de hospicezorg
12%
7
10
Tabel 3. Verdeling van de geregistreerde tijd en deelnemende coördinatoren naar type hulpverlening.
De geregistreerde tijden zijn per coördinator en per betreffende cliënt geanalyseerd en gebundeld naar de stappen in de onderscheiden primaire processen. Hieruit is berekend hoeveel tijd gemiddeld per cliënt met het doorlopen van het proces gemoeid is, inclusief de tijd die wordt besteed aan het
9
Buddyzorg ontbreekt in dit overzicht. Geen van de deelnemende organisaties levert deze functie. In
het kader van de normering van de output ten behoeve van dit referentiemodel, is voor de buddyzorg gebruikt gemaakt van een notitie van Xzorg over de kostprijs van buddyzorg. Daarin zijn normen voor tijdsbesteding opgenomen, gekoppeld aan het primaire proces van buddyzorg. 10
Het totale aantal registrerende coördinatoren is meer dan de 27 deelnemers, omdat sommige
coördinatoren voor meerdere functies werkzaam zijn.
ND/05/ 2833/re f 3, © HHM 2005
P agi n a 17 va n 23
Referentiemodel 2006
contact met de vrijwilligers. Vervolgens is een opslag toegepast voor activiteiten die niet betrekking hebben op het primaire proces (zoals activiteiten die verband houden met de indirecte ondersteuning, groepsactiviteiten en diverse overige activiteiten zoals voorbereidende werkzaamheden, werkoverleg, eigen scholing, administratie, etc.) en voor de improductieve tijd (zoals ziekteverzuim, verlof en vakantie). De referentietijden zijn daarna teruggerekend naar het aantal keren dat een fulltime werkende coördinator het primaire proces op jaarbasis kan doorlopen. Op deze wijze is de mogelijke ‘output’ per fte berekend en zijn de kengetallen voor de opbrengsten bijgesteld. Hierbij moet worden aangetekend dat het onderzoek is uitgevoerd in zes organisaties waarvan er twee als ‘groot’ kunnen worden gekwalificeerd (met meer dan vijf betaalde coördinatoren in dienst). Alle deelnemende coördinatoren worden voor het werk betaald. Bij een organisatie wordt de bereikbaarheidsdienst niet betaald, bij de anderen wel. De meeste coördinatoren die tijd hebben geschreven verrichten ook managementtaken. Bij twee organisaties is bovendien sprake van regionale samenwerking (regiocoördinatie). Twee organisaties zijn ingebed in een vrijwilligerscentrale of thuiszorgorganisatie, de andere vier zijn geheel zelfstandig. Op één na leveren de deelnemende organisaties allemaal meerdere werkvormen (combinatie van mantelzorg, vrijwilligers en/of palliatieve terminale zorg). Vijf van de zes organisaties hebben de beschikking over een aantal uren secretariële ondersteuning, zodat de coördinatoren daar niet mee belast worden. De zeven coördinatoren die werken met een hospice (of bijnathuishuis) hebben in totaal 13 bedden. De huishoudelijke diensten bij deze bedden en bijbehorende klustaken, worden niet door de coördinatoren verricht, dat gebeurt door vrijwilligers vanuit de organisatie. De coördinatoren concentreren zich op de inzet van vrijwilligers in de zorg voor de cliënten. Door de deelnemende organisaties is aangegeven dat de maand waarin de registratie heeft plaatsgevonden, maart 2005, geen abnormale maand was. Twee organisaties vonden het relatief rustig, één organisatie was wat drukker dan gemiddeld met een cursus voor ziekenverzorgenden. Met deze kanttekeningen in het achterhoofd, is geconcludeerd dat de gevonden tijden bij de zes registrerende organisaties kunnen worden gebruikt voor het construeren van landelijke referentiecijfers. De uitkomsten van dit tijdsbestedingonderzoek zijn vergeleken met de bevindingen uit vergelijkbaar onderzoek bij coördinatoren voor vrijwillige hulp thuis, dat in opdracht van de Thuishulpcentrale Utrecht werd uitgevoerd11. Daaruit bleek een grote mate van overeenkomst. Een versterking van de constatering dat de gevonden uitkomsten bruikbaar zijn in het kader van dit referentiemodel. 11
Voor meer informatie over dit onderzoek kan contact worden opgenomen met mevrouw C. Blauw,
directeur Stichting Thuishulpcentrale Utrecht; tel. (030) 2321 547 of via
[email protected] .
ND/05/ 2833/re f 3, © HHM 2005
P agi n a 18 va n 23
Bijlage 1.
Taken en functies van informele zorgondersteuning
De steunpunten mantelzorg, coördinatiepunten vrijwillige thuiszorg en organisaties voor vrijwilligers in de palliatieve terminale zorg, beogen het ondersteunen en begeleiding van vrijwilligers en mantelzorgers. Zij doen dit door te voorzien in behoeften van die mantelzorgers en daarbij de inzet van vrijwilligers te bevorderen. Daarbij hebben deze organisaties faciliterende taken ten behoeve van de informele zorgverlening. Achterliggend doel is te verzekeren dat hulpbehoevende zorgvragers de zorg blijven krijgen die nodig en gewenst is, waardoor men langer zelfstandig thuis kan blijven wonen. Bovendien wordt er naar gestreefd dat de betrokken mantelzorgers in staat zijn naast de zorgtaken gewoon maatschappelijk te kunnen blijven participeren. De informele zorg kan in principe overal worden geboden, bij een hulpvrager thuis, in een verpleeg- of verzorgingshuis of in een bijna-thuishuis (of hospice). Hieronder is een overzicht gegeven van de functies en taken die in de regio (kunnen) worden vervuld. Niet alle organisaties vervullen al deze functies en taken. Afhankelijk van het type organisatie kunnen er ook verschillen zijn met betrekking tot de taakverdeling tussen lokale, regionale en landelijke organisaties. Het gaat daarbij niet alleen om verschillen in hoeveelheid taken, maar ook om verschillen in de aard van de organisaties, die maken dat er accentverschillen kunnen zijn tussen waar bijvoorbeeld trainingen ontwikkeld worden en hoe die worden aangeboden. Duidelijk mag zijn dat de verschillende taken nauw aan elkaar raken. Samenwerking en afstemming tussen betrokken functionarissen binnen een regio is dan ook van betekenis. Door gezamenlijk met andere organisaties in de regio te investeren in gemeenschappelijke taken, komt meer tijd vrij voor de praktische coördinatie waardoor meer zorgvragen in behandeling kunnen worden genomen! A. Informatie, advies en begeleiding van mantelzorgers (inclusief verwijzing en bemiddeling) (thema)bijeenkomsten voor mantelzorgers en/of hulpvragers; cursussen; individuele contacten (inclusief sociaal emotionele ondersteuning); schriftelijke informatievoorziening. B. Hulp en steun door vrijwilligers en buddy’s oppas/gezelschap/aanwezigheidshulp, ten behoeve van respijt (‘er zijn’); gastgezin/logeeradres, ten behoeve van respijt; praktische assistentie en begeleiding bij diverse activiteiten (binnenshuis, buitenshuis); sociaal emotionele steun; vakantiehulp (kortdurend, maar ook 24-uurs opvang ter vervanging van de mantelzorger); waken bij terminale patiënten; hulp en ondersteuning bij lichte lichamelijke verzorging van terminale patiënten; overige vormen van hulp waar vanwege professionele AWBZ zorg niet in wordt voorzien. C. Informatie, advies en begeleiding van vrijwilligers en buddy’s (thema)bijeenkomsten voor vrijwilligers en buddy’s; cursussen; individuele contacten; schriftelijke informatievoorziening.
ND/05/ 2833/re f 3, © HHM 2005
P agi n a 19 va n 23
Bijlage 1.
Taken en functies van informele zorgondersteuning
D. Ontwikkeling van nieuwe vormen van aanbod, organisatie- en netwerkvorming Ontwikkeling en onderhoud van contacten met (netwerken van) andere organisaties in de zorgketen en palliatieve terminale zorg, ten behoeve van afstemming en samenhang. Signalering van knelpunten en stimulering van de aanpak daarvan. Bijdragen aan innovatieprojecten. Bijdragen aan deskundigheidsbevordering en scholingsbijeenkomsten binnen andere organisaties in de zorgketen en palliatieve terminale zorg (bijvoorbeeld thuiszorg).
ND/05/ 2833/re f 3, © HHM 2005
P agi n a 20 va n 23
Bijlage 2.
Opbrengsten van informele zorgondersteuning
Mogelijke output van informele zorgondersteuning Door VPTZ Nederland en LOT/Xzorg is kritisch nagedacht over de informatievoorziening voor en over de informele zorgondersteuning. Dit naar aanleiding van gesignaleerde behoeften van de lidorganisaties tot verbetering van de bestaande registratie-systematiek. De onderstaande opsomming van outputparameters is het resultaat van intern onderzoek, uitgevoerd naar aanleiding van wensen in het veld om te komen tot een goed informatiesysteem. Deze ontwikkeling is nog niet uitgekristalliseerd. O UTPUT VAN DE MATCHING TUSSEN EEN HULPVRAGER EN EEN Aantal cliënten waarbij hulp wordt geboden. Aantal nieuwe hulpvragen. Aantal gekoppelde hulpvragen. Wachtlijst voor cliënten en gemiddelde wachttijden. Doorlooptijd van de behandeling van een aanvraag. Aantal beschikbare vrijwilligers die hulp kunnen bieden. Aantal nieuwe vrijwilligers dat instroomt. Aantal uitgeschreven vrijwilliger. Aantal deelnemers aan de basistraining.
VRIJWILLIGER / BUDDY
O UTPUT VAN DE DIRECTE MANTELZORGONDERSTEUNING Aantal contacten met individuele mantelzorgers. Aantal eenmalige contacten en de wijze waarop dat werd afgehandeld. Aantal mantelzorgers dat actief ondersteund wordt. Aantal nieuwe ondersteuningsvragen van individuele mantelzorgers. Inhoud van de ondersteuning. Gebruik van de verschillende producten (zoals bijeenkomsten, cursussen, contactgroepen). O UTPUT VAN DE INDIRECTE ONDERSTEUNING EN OVERIGE OUTPUTPARAMETERS Hieronder wordt verstaan het stimuleren van netwerkvorming en samenwerking, gericht op het versterken van de positie van mantelzorgers in een bepaalde regio en het bevorderen van de kwaliteit en kwantiteit van mantelzorgondersteuning door andere organisaties. Mogelijke outputparameters zijn: georganiseerde activiteiten (aantal bijeenkomsten, cursussen, mailings, etc); bereik van deze activiteiten; bijdrage van de organisatie aan activiteiten van derden (scholing, projecten, etc.); participatie in lokale en regionale netwerken. Daarnaast zijn er andere activiteiten op dit terrein met de volgende doelen: Advisering. De activiteiten leiden tot aanpassing van het bestaande aanbod aan mantelzorgers van de (zorg)organisatie (bijvoorbeeld scholing van de medewerkers van de thuiszorgorganisatie waardoor de bestaande ondersteuning door de medewerkers kwalitatief wordt gestimuleerd). Productontwikkeling. Ontwikkeling van een nieuw aanbod voor mantelzorgers. Zowel het steunpunt mantelzorg als de organisatie(s) waarmee het product wordt ontwikkeld kunnen trekker zijn van het project (bijvoorbeeld ontwikkeling van een aanbod voor mantelzorgers van psychiatrische
ND/05/ 2833/re f 3, © HHM 2005
P agi n a 21 va n 23
Bijlage 2.
Opbrengsten van informele zorgondersteuning
patiënten in samenwerking met patiëntenverenigingen en de GGZ organisatie: inloopochtend voor mantelzorgers van mensen met psychiatrische problemen).
CVTM Monitor 2004 Ten behoeve van de Monitor voor de CVTM regeling worden de volgende gegevens verzameld door BMC. H ULP EN STEUN DOOR VRIJWILLIGER / BUDDY ’ S Aantal cliënten dat per jaar één of meermalen hulp of steun ontving. Aantal hulpvragers dat op 31/12 langer dan twee weken wacht. Periode tussen indienen hulpvraag en verlenen van hulp en steun. Aantal cliënten per leeftijdscategorie. Aantal beschikbare vrijwilligers en buddy’s op 31/12. Aantal buddy’s dat per jaar niet is ingezet voor een hulpvraag. I NFORMATIE EN ADVIES AAN CLIËNTEN Aantal verzorgde themabijeenkomsten voor mantelzorgers e/o hulpvragers. Aantal deelnemende mantelzorgers e/o hulpvragers. Aantal verzorgde cursussen voor mantelzorgers e/o hulpvragers. Aantal deelnemende mantelzorgers e/o hulpvragers. Aantal contacten met mantelzorgers e/o hulpvragers via telefoon, gesprek, e-mail. Aantal mantelzorgers e/o hulpvragers waarmee contact was. Aantal keren dat een periodieke mailing werd verspreid onder cliënten (mailings). Oplage van deze mailings. B EGELEIDING ( SOCIALE EN EMOTIONELE STEUN AAN MET NAME MANTELZORGERS ) Aantal verzorgde bijeenkomsten voor met name mantelzorgers. Aantal personen dat deze bijeenkomsten bijwoonde. Aantal individuele begeleidingscontacten met mantelzorgers. Aantal personen dat begeleiding heeft ontvangen. B EMIDDELING EN VERWIJZING Aantal verwijzingen (= advies om een hulpvraag elders in te dienen). Aantal verwezen cliënten. Aantal bemiddelingen (= het actief behartigen van de belangen van een cliënt bij een ander organisatie). Aantal bemiddelde cliënten. B EGELEIDING VAN VRIJWILLIGERS / BUDDY ’ S Aantal verzorgde (thema)bijeenkomsten voor vrijwilligers/buddy’s. Aantal deelnemende vrijwilligers/buddy’s. Aantal verzorgde cursussen of trainingen voor vrijwilligers/buddy’s. Aantal deelnemende vrijwilligers/buddy’s. Aantal individuele begeleidingsgesprekken met vrijwilligers/buddy’s. Aantal vrijwilligers/buddy’s waarmee gesprekken zijn gevoerd Aantal keren dat een periodieke mailing werd verspreid onder vrijwilligers/buddy’s. Oplage van deze mailings. ND/05/ 2833/re f 3, © HHM 2005
P agi n a 22 va n 23
Bijlage 2.
Opbrengsten van informele zorgondersteuning
O RGANISATIE EN NETWERKONTWIKKELING Aantal zelf verzorgde informatie of scholingsbijeenkomsten voor netwerkpartners. Aantal projecten waarin met netwerkpartners werd geparticipeerd. Aantal samenwerkingsverbanden waarin met netwerkpartners werd geparticipeerd.
ND/05/ 2833/re f 3, © HHM 2005
P agi n a 23 va n 23