Projectgroep „KFZ-Verkenning Calls Sociotherapie‟
BESPIEGELINGEN SOCIOTHERAPIE IN HET FORENSISCHE VELD
Frans Fluttert Jolanda Zuiderhof Jan Adema Annemarie Vos
December 2013
Rapport: Projectgroep ‘KFZ-Verkenning Calls Sociotherapie’
2
Projectgroep KFZ- Verkenning Calls Sociotherapie, leden: Jan Adema, Annemarie Vos, Jolanda Zuiderhof Frans Fluttert,
VNN GGZ Lentis, FPC Dr. S. van Mesdag FPC Dr. S. van Mesdag
Projectleider: Dr. Frans Fluttert, - FPC Dr. S. van Mesdag, - Centre for Forensic Psychiatry and Education, Oslo University Hospital, Norway - Molde University College, Molde, Norway.
KFZ Verkenning Calls Sociotherapie Leden klankbordgroep KFZ-Verkenning Calls Sociotherapie, leden: Aly Bouma (voorzitter) Hein Bokern Harma Marks Albert-Jan Pol Diane Polhuis Daan Zeldenrijk
stafmedewerker psychiater stafmedewerker algemeen manager hoofdopleider manager PO&O
Foto‟s Secretariële ondersteuning
Koos Bouma Christie Wage
FPC Dr. S. van Mesdag FPC Dr. S. van Mesdag FPC Dr. S. van Mesdag FPC Dr. S. van Mesdag GGZ-VS opleiding FPC Dr. S. van Mesdag
FPC Dr. S. van Mesdag FPC Dr. S. Van Mesdag
© Copyright. FAJ Fluttert, FPC Dr. S. van Mesdag 2013 Alle rechten voorbehouden. Niets van deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd bestand of openbaar gemaakt in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, hetzij mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteurs. © KFZ: Het intellectuele eigendom ligt bij de auteur. De auteur stemt er mee in dat deze uitgave onvoorwaardelijk en zonder kosten gebruikt kan worden door alle instellingen binnen het forensische zorgveld. Contact: Frans Fluttert
[email protected]
Rapport: Projectgroep ‘KFZ-Verkenning Calls Sociotherapie’
3
Voorwoord Voor u ligt het rapport „KFZ Verkenning Calls Sociotherapie‟, waarin een advies gegeven wordt voor calls met betrekking tot sociotherapie in het forensische veld. Hiervoor is de projectgroep „KFZ Calls Sociotherapie‟ ingesteld. Deze projectgroep heeft, in samenspraak met een bijbehorende klankbordgroep, gedurende zes maanden een nauwgezette verkenning verricht naar de state of the art van sociotherapie in het forensische veld. Hierbij is literatuuronderzoek gedaan naar sociotherapie en is de praktijk van forensische sociotherapie verkend. De bevindingen hiervan hebben geleid tot het formuleren van een advies voor vier calls. Deze calls kunnen richting geven aan het ontwikkelen van forensische sociotherapie. De projectgroep „KFZ Calls Sociotherapie‟ stelde zich ten doel een objectief en onafhankelijk advies te formuleren. In contacten met geraadpleegde instellingen hebben we ons onafhankelijk opgesteld: we hebben nagestreefd de verkregen informatie zo objectief mogelijk te beoordelen en zo neutraal mogelijk tot de formulering van de onderzoeksbehoeften in de vorm van KFZ calls te komen. Tijdens de verkenning werden alle stappen en voorgenomen besluiten eerst voorgelegd aan een onafhankelijke klankbordgroep, alvorens de projectgroep tot besluitvorming kwam. De adviesformuleringen voor de calls zijn het resultaat van een gezamenlijke consensusmeeting van de project- en klankbordgroep waarin alle gegevens gewogen en beoordeeld zijn. Deze verkenning naar forensische sociotherapie in Nederland is uniek en veelomvattend. De projectgroep dankt alle instellingen en medewerkers die ons van informatie hebben voorzien en die daarmee een belangrijke bijdrage hebben geleverd aan de totstandkoming van dit rapport.
Frans Fluttert Projectleider projectgroep „KFZ Calls Sociotherapie‟
Rapport: Projectgroep ‘KFZ-Verkenning Calls Sociotherapie’
Inhoud
Voorwoord
3
Leeswijzer
5
Afkortingen
6
Introductie
7
Hoofdstuk 1: Het Proces van de verkenning 1.1 Introductie 1.2 Projectgroep „KFZ Calls Sociotherapie‟ 1.3 Klankbordgroep 1.4 Literatuurverkenning 1.5 Praktijkverkenning
11 11 11 12 12
Hoofdstuk 2: Literatuurverkenning 2.1 Zoekstrategie 2.2 Resultaten
14 15
Hoofdstuk 3: Praktijkverkenning 3.1
Schriftelijke verkenning
22
3.2
Werkbezoeken
23
3.3
Resultaten
25
Hofdstuk 4: Conclusie
28
Hoofdstuk 5: Samenbindende factoren: Adviezen voor de Calls
31
Literatuur
40
4
Rapport: Projectgroep ‘KFZ-Verkenning Calls Sociotherapie’
5
LEESWIJZER Dit rapport is geschreven op basis van een verkenning van informatie uit literatuur en uit de praktijk. Met verkenning wordt in dit rapport bedoeld het proces dat geleid heeft tot het beargumenteerd formuleren van de calls. Om de hoeveelheid en verscheidenheid aan informatie leesbaar te presenteren is ervoor gekozen om alle bijlagen in een apart document „Bijlagen KFZ Calls Sociotherapie‟ te bundelen. Dit rapport is een compacte beschrijving van het proces van de verkenning, de verkenningsresultaten, de calls die daaruit voortkwamen en de eindconclusie. In deze beschrijving is geprobeerd het betoog overzichtelijk te houden zonder teveel in te gaan op details. Doel ervan is te verantwoorden hoe de calls tot stand zijn gekomen en op welke gronden. Meer gedetailleerde informatie is beschreven in de „Bijlagen KFZ Calls Sociotherapie‟. Deze informatie is onttrokken aan de literatuurstudie en aan een vragenlijst die alle forensische instellingen ontvangen hebben. Vervolgens zijn er werkbezoeken gedaan om op grond van de resultaten uit literatuur en vragenlijst meer specifieke informatie te verkrijgen over sociotherapie. Behalve informatievoorziening zijn de bijlagen ook bedoeld als verantwoording voor de wijze waarop de projectleden getracht hebben objectief en neutraal alle gegevens te beoordelen en de adviezen voor de calls te formuleren. De notulen van alle besprekingen zijn ook opgenomen in de bijlagen. In hoofdstuk 1 is het proces van dit project beschreven met de genomen stappen en bijbehorende argumenten. In hoofdstuk 2 is beschreven hoe de literatuurverkenning is gedaan en wat dit heeft opgeleverd. In hoofdstuk 3 is weergegeven hoe de praktijkverkenning is verricht met bijbehorende resultaten. In hoofdstuk 4 zijn de uiteindelijke conclusies geformuleerd. In hoofdstuk 5 zijn de calls en onze aanbevelingen weergegeven. Vanuit privacy overwegingen is ervoor gekozen om namen van personen of instellingen in dit rapport niet te vermelden.
Rapport: Projectgroep ‘KFZ-Verkenning Calls Sociotherapie’
6
AFKORTINGEN BVC
Broset Violence Checklist (risicotaxatieinstrument)
DJI
Dienst Justitiële Inrichtingen
DASA
Dynamic Appraisal of Situational Aggression (risicotaxatieinstrument)
DROS
Dynamic Risk Outcome Scales
EFP
Expertise Centrum Forensische Psychiatrie
ERM
Early Recognition Method (Methode Vroegsignalering, risicomanagement)
FMHN
Forensic Mental Health Nursing
GGz
Geestelijke gezondheidszorg
HCR-20
Historical, Clinical, Risk management-20, (risicotaxatieinstrument)
HKT-30
Historisch Klinisch Toekomstige items van risicotaxatie
FPA
Forensische Psychiatrische Afdeling
FPC
Forensische Psychiatrische Centrum
FPK
Forensische Psychiatrische Kliniek
FVK
Forensische Verslavingskliniek
KFZ
Kwaliteit Forensische Zorg
Mgv
Maandblad geestelijke volksgezondheid
PPC
Penitentiair Psychiatrisch Centrum
RNR
Risk Needs Responsivity (model om vanuit criminogene factoren te werken)
SGLVG
Sterk Gedragsgestoord Licht Verstandelijk Gehandicapt
SOAS-r
Staff Observation Aggression Scale revised (incidentregistratie)
START
Short term Assessment of Risk and Treatability (Risicomanagementinstrument)
STM-er
Sociotherapeutisch medewerker
SUST
„Samen Uit Samen Thuis‟ (verloftraining)
Tbs
Terbeschikkingstelling
VNN
Verslavingszorg Noord Nederland
Rapport: Projectgroep ‘KFZ-Verkenning Calls Sociotherapie’
7
Introductie Forensische zorg heeft de unieke functie om het delictrisico bij forensische patiënten te beheersen en zo mogelijk te reduceren. Dit is een specialistische vorm van deskundigheid en zorg die in het Visie Document Forensische Zorg (2013) beschreven staat als „behandelen in veiligheid‟. Het streven is om kwalitatief hoogwaardige zorg te verlenen, bij voorkeur gebaseerd op wetenschappelijke evidentie, die toetsbaar is op effectiviteit. Om deze evidence based forensische zorgontwikkeling te stimuleren en te monitoren is het programma Kwaliteit Forensische Zorg [KFZ] ingesteld. KFZ stelt zich ten doel beschikbare (financiële) middelen voor de ontwikkeling en kwaliteit van de forensische zorg doelgericht in te zetten en de besteding ervan te monitoren. Als motivatie hiervoor staat op de website KFZ beschreven: “Op de werkvloer binnen het forensisch zorgveld wordt dagelijks kwaliteit geleverd. Vele professionals zetten zich dagelijks in om hun cliënten te behandelen en op een verantwoorde wijze te laten terugkeren in de samenleving. Elke instelling heeft expertise in huis en bouwt op jarenlange ervaring. Door te werken aan betere behandelingen en de wetenschappelijke onderbouwing hiervan, worden doorlopend stappen gezet in de richting van nog betere zorg en een nog veiliger samenleving. Het programma KFZ zorgt ervoor dat deze inspanningen nu worden gebundeld en breed ingezet gaan worden”. (Citaat website KFZ)
Sociotherapie is de kerndiscipline die in de forensische behandel- en verblijfsetting, in intensieve contacten met patiënten, de 24-uurs zorg verleent (Fluttert 2011, Van der Helm 2013). De noodzaak om middelen beschikbaar te stellen om sociotherapie verder te ontwikkelen, kan begrepen worden vanuit de unieke positie die deze discipline heeft in de complexiteit van die zorg. Sociotherapie in het forensische veld is geen beroepsgroep maar een discipline. Internationaal wordt deze veelal aangeduid als „Forensic Mental Health Nursing‟. De term „nursing‟ geeft al aan dat in het buitenland (zoals Engeland, Canada en de US) deze discipline voortkomt uit de verpleegkundige beroepsgroep. In Nederland ontbreekt het echter aan een beroepsrichtlijn of gouden
standaard
voor
kwaliteitscriteria/competenties
die
nodig
zijn
voor
forensische
sociotherapie. In 2010 is er door Movisie een landelijke inventarisatie gedaan om de competenties voor sociotherapie in het forensische veld te beschrijven (Kluft & Haterd 2010). Al eerder waren wel buiten het forensische veld omschrijvingen van sociotherapie, en hoe deze invulling te geven (Janzing & Kerstens 2001, Van Tol 2011). Maar forensische sociotherapie in de huidige praktijk is
Rapport: Projectgroep ‘KFZ-Verkenning Calls Sociotherapie’
8
veelal gebaseerd op tradities en werkwijzen van de afzonderlijke instellingen. Meer recent is echter ook aandacht voor forensische wetenschappelijke inzichten die ondersteuning kunnen geven aan sociotherapie (Fluttert 2011). Zo is gedurende de afgelopen decennia een verschuiving geweest van sociotherapie als groepswerker pur-sang, naar sociotherapie met ook aandacht voor risicomanagement, waaronder bijvoorbeeld het delict en delictgerelateerde gedragingen. Sociotherapeuten werken doorgaans met patiënten die ernstige delicten hebben gepleegd en waarbij vaak een comorbiditeit van stoornissen en/of psychiatrische ziekten is. Juist de combinatie van het werken met patiënten met agressieproblematiek, waar delictrisico centraal staat en waar patiënten vaak lijden aan meerdere stoornissen, creëren een complexe sociotherapeutische context.
Hierin
werken
sociotherapeuten
in
een
dubbelrol
van
beveiliger
en
zorgverlener/behandelaar, ook wel aangeduid als double agents (Blackburn 2004, Mason 2009).
Mason (2008, 2009) deed onderzoek naar roldimensies van forensische zorgverleners. Hij schetste treffend dat de rol van therapeut onder druk staat vanwege de complexe taak in de double agent- rol. Vertaald naar sociotherapie staat de sociotherapeut als „beveiliger‟ voor de belangen voor beveiliging van de maatschappij en een veilig behandelklimimaat. Tegelijk is de sociotherapeut „therapeut‟ die de belangen behartigt voor een therapeutisch leefmilieu en voor de behandeling van zijn patiënten. Na een incident tijdens verlof kan bijvoorbeeld vanuit beveiligingsoverweging verlof ingeperkt worden, terwijl vanuit behandelingoverweging verlof juist nodig is om met de patiënt te oefenen en te leren hoe hij/zij zich kan handhaven in real life
Rapport: Projectgroep ‘KFZ-Verkenning Calls Sociotherapie’
9
situaties. Uit onderzoek blijkt dat het verschil tussen professionele forensische kennis en de maatschappelijke druk tot meer repressie na incidenten spanning verhogend is voor het werk in forensische zorgverlening (Mason e.a. 2009). Hierbij zijn de fenomenen overdracht/tegenoverdracht vaak in het geding. Dit zijn reacties die ingegeven zijn vanuit onbewuste, soms traumatische, ervaringen met persoonlijke drijfveren. In de sociotherapie, met frequente en intensieve patiëntencontacten, kunnen deze fenomenen makkelijk optreden. Vooral in contact met patiënten met persoonlijkheidsstoornissen en psychopathie vraagt dit van sociotherapeuten een bijzondere professionele houding om de eigen reacties van irritatie, teleurstelling of angst niet te laten domineren in de therapeutische contacten, maar deze tijdig te onderkennen. Deze processen hangen ook samen met de dimensies winnen/verliezen, succes/falen en vertrouwen/angst. Deze dimensies kunnen begrepen worden in perspectief van de theorie van „Learned helplessness‟. Hierin is beschreven dat onontkoombare spanningen onbewuste reacties van afkeer oproepen (Mason e.a. 2008). Frustratie onder forensisch werkers is een veel voorkomend fenomeen vanwege het werken met de complexe patiëntenpopulatie in een gedwongen opname situatie (Mason 2008). Dit kan leiden tot een verhoogd risico op burn-out, of aan de andere kant van hetzelfde continuüm, een verhoogde mate van cynisme over hun werk (Fluttert e.a. 2010). Het is een uitdaging om het vak sociotherapie goed te managen. Bij gebrek aan een gouden standaard of richtlijn over forensische sociotherapie, is het vaak de traditie of interesse van de inrichting
die
de
richting
bepaalt
hoe
aan
sociotherapie
invulling
wordt
gegeven.
Hart (2012) beschrijft dat bij het managen van organisaties onderscheid gemaakt kan worden tussen
een
systeemwereld,
een
leefwereld
en
de
„bedoeling‟. Indien we dit model toepassen op het vak sociotherapie kan de systeemwereld staan voor de juridische kaders en beveiliging, maar ook voor protocollen en instrumenten om risico-inschatting te verrichten. De leefwereld kan de kliniek zijn, maar ook de maatschappij wanneer
patiënten
op
verlof
gaan.
De
kern
van
sociotherapie is echter het centrum van het model: de
Rapport: Projectgroep ‘KFZ-Verkenning Calls Sociotherapie’
10
„bedoeling‟. Die moet volgens Hart geen missie en visie op papier zijn maar de denkrichting, het vertrekpunt van alles, doordacht en dominant in alle communicatie. Niet de systemen en leefwereld bepalen hoe sociotherapie bedreven zou moeten worden maar de „bedoeling‟: het centrum van opvatting over sociotherapie. Op basis van bovenstaande bespiegelingen kan beargumenteerd worden dat forensische sociotherapie met onderzoek, educatie en ontwikkeling een sterker basisgegeven moet worden. Doel is om vanuit heldere kwaliteitsnormen hoogwaardige forensische zorg te verlenen. Hiertoe zijn middelen beschikbaar gesteld die als zogenaamde calls uitgezet worden. Dit zijn beschrijvingen van onderwerpen voor de ontwikkeling van sociotherapie, waar financiële middelen beschikbaar voor zijn. De programmacommissie Kwaliteit Forensische Zorg [KFZ] geeft sturing aan de inzet van deze financiële middelen om de kwaliteit van de forensische zorg te verbeteren. Dit rapport kwam tot stand nadat KFZ initiatief had genomen experts in het domein van sociotherapie in het forensische veld te raadplegen voor het formuleren van de calls. Hiertoe werd de projectgroep „KFZ Calls Sociotherapie‟ samengesteld.
Rapport: Projectgroep ‘KFZ-Verkenning Calls Sociotherapie’
11
HOOFDSTUK 1: Het proces van de verkenning
1.1
Introductie
Het doel van deze verkenning is een beeld te vormen van de belangrijkste aandachtsgebieden voor sociotherapie. Om te kunnen bepalen wat deze aandachtsgebieden zijn, moet eerst in kaart gebracht worden wat de state of the art is van forensische sociotherapie, zowel vanuit literatuur (nationaal en internationaal) als in de Nederlandse praktijk. Van daaruit kan bepaald worden in welke richtingen sociotherapie verder ontwikkeld kan worden. Dit is omschreven in de adviezen voor de „KFZ Calls Sociotherapie‟. Om een zo objectief en neutraal mogelijk advies te kunnen geven over de aandachtsgebieden voor sociotherapie, is een instellingoverstijgende projectorganisatie opgezet. Dit is beschreven in het „Projectplan Kwaliteit Forensische Zorg Sociotherapie, voorstel tot het doen van calls‟. Daarnaast werd een klankbordgroep ingesteld om het proces van de projectgroep te volgen en deze van advies te voorzien.
1.2
Projectgroep „KFZ Calls Sociotherapie‟
De projectgroep bestond uit vier leden uit drie verschillende forensische instellingen. Gemiddeld tweewekelijks kwam de projectgroep bij elkaar om het proces van de verkenning aan te sturen en daar uitvoering aan te geven. Ieder projectvoorstel of voorgenomen besluit werd binnen een week gerapporteerd aan de klankbordgroep met de vraag hier kritisch naar te kijken en van commentaren te voorzien. Voor deze werkwijze is gekozen om de betrouwbaarheid van het projectproces te vergroten.
1.3
Klankbordgroep
De klankbordgroep, als het ware de denktank van het project, werd ingesteld om het proces van de projectgroep te monitoren, van commentaar te voorzien en deel te nemen aan de werkbezoeken als onderdeel van de praktijkverkenning. Er is gekozen om de leden van de klankbordgroep samen te stellen uit verschillende disciplines (psychiater, stafmedewerker,
Rapport: Projectgroep ‘KFZ-Verkenning Calls Sociotherapie’
12
manager, sociotherapeut). Om de onafhankelijkheid en expertise van de klankbordgroep te vergroten werd een extern medewerker uit het veld van opleidingen in de Geestelijke Gezondheidszorg [GGz] hieraan toegevoegd.
1.4
Literatuurverkenning
Om de state of the art van forensische sociotherapie in beeld te krijgen, is begonnen met een literatuurverkenning. De centrale vraag hierbij was: wat is er bekend over sociotherapie en welke ontwikkelingen zijn hierin te onderkennen? Er is een grondige literatuurverkenning gedaan waarbij literatuur (nationaal en internationaal) objectief en systematisch gescreend werd (zie verder hoofdstuk 2 „Literatuurverkenning‟).
1.5
Praktijkverkenning
Na de literatuurverkenning werden onderwerpen gegenereerd die van belang konden zijn om tijdens de praktijkverkenning verder te bestuderen. Er werden tien kernitems in een vragenlijst beschreven. Deze werden schriftelijk voorgelegd aan 31 forensische instellingen (zie hoofdstuk 3 „Praktijkverkenning‟). Dit zou een eerste indruk, als het ware een foto, moeten geven van de praktijk van sociotherapie in Nederland. Deze schriftelijke verkenning zou mede moeten leiden tot de keuze van instellingen die in de vervolgfase bezocht zouden worden. Met deze veldbezoeken kon een verdiepingsslag gemaakt worden en verder ingegaan worden op de tien kernitems uit de vragenlijst.
Rapport: Projectgroep ‘KFZ-Verkenning Calls Sociotherapie’
13
Na de literatuurverkenning en de schriftelijke verkenning bij de 31 forensische instellingen werden instellingen geselecteerd voor werkbezoeken. Uit de project- en klankbordgroep werden tweetallen geformeerd voor de werkbezoeken (zie hoofdstuk 3 „Praktijkverkenning‟). Deze tweetallen bestonden bij voorkeur uit functionarissen van verschillende disciplines. Als voorbereiding hierop heeft de projectgroep bij iedere instelling geprobeerd telefonisch contact te leggen met de sleutelfiguren voor sociotherapie. Met hen werd besproken wat het doel was van het project en het werkbezoek om zo goed voorbereid en efficiënt het werkbezoek te kunnen laten plaatsvinden.
Rapport: Projectgroep ‘KFZ-Verkenning Calls Sociotherapie’
14
HOOFDSTUK 2: Literatuurverkenning
2.1
Zoekstrategie
Doel van de literatuurverkenning was een beeld te krijgen van de state of the art van sociotherapie ten aanzien van theorie, modellen, praktische ontwikkelingen en hoe forensische sociotherapie internationaal toegepast en ontwikkeld wordt. Gezien de beperkte tijd kon er geen sprake zijn van een systematische review zoals gebruikelijk bij wetenschappelijk onderzoek. Daarom is gekozen voor de term „literatuurverkenning‟. Desalniettemin is zeer systematisch te werk gegaan en is getracht zo goed mogelijk de strategie van een systematische review toe te passen. Er werd gezocht naar literatuur uit de periode 2000 – 2014. De verwachting was dat deze periode voldoende inzicht zou geven in
de huidige sociotherapie en de recente
ontwikkelingen. Gezocht werd in databases, op internet, in de wetenschappelijke bibliotheek van een FPC en door middel van cross referencing (het verder zoeken naar titels, auteurs of bekende artikelen op grond van bestaande literatuur). De volgende databases werden geraadpleegd (met en zonder mesh-terms): Sciencedirect, Medline, Embase, Cinhal, Psychinfo en de online bibliotheek van het Trimbos instituut. Op internet werd gezocht op Google, Google-scholar en websites van het ministerie van Justitie en het EFP. Omdat „sociotherapie‟ internationaal geen bekende term is werden hiervoor de termen „Forensic Mental Health Nursing‟ en „Forensic Nursing‟ gebruikt. Deze termen verwijzen naar beroepsbeoefenaren die het beste te vergelijken zijn met de Nederlandse sociotherapeuten in het forensische veld. De volgende zoektermen werden toegepast: sociotherapie, forensic care, forensic mental health nursing, forensic nursing, confinement, incustody care, intervention, risk management, risk management strategies, models, involvement, prevention, study, research, RCT, Involvement, mental disability, mentally retarded. Deze termen werden apart, opbouwend en gemixt toegepast. Bij het zoeken in databases en op internet werden artikelen en hoofdstukken op titel en abstract geselecteerd. Hiervoor werden de volgende inclusie criteria toegepast:
Rapport: Projectgroep ‘KFZ-Verkenning Calls Sociotherapie’
15
1. Forensische context 2. Evidence based onderzoek en/of strategieën in het forensisch domein 3. Milieu of leefgroep beschrijvingen in het forensische veld 4. Risicomanagement- /risicotaxatie-strategieën 5. Theorieën en/of modellen over forensische zorgverlening 6. Wetenschappelijk onderzoek in of naar forensische zorg 7. Beschouwende artikelen, hoofdstukken over forensische zorgverlening. De volgende exclusiecriteria werden toegepast: 1. Forensische jeugdzorg 2. Onderzoek naar medicatie 3. Ambulante forensische zorg 4. Risicomanagement of risicotaxatie-strategieën met uitsluitend psychometrische analyses zonder link met zorgverlening.
Vervolgens werd een lijst samengesteld van geïncludeerde literatuur met bijbehorende abstracts. De literatuur werd door twee projectgroepleden onafhankelijk van elkaar beoordeeld; beiden beoordelaars hebben een academisme achtergrond en zijn bekend met literatuurstudies en Engelstalige literatuur. Zij includeerden artikelen en hoofdstukken die beoordeeld werden op relevantie voor de centrale onderzoeksvraag. Er volgde een consensusbijeenkomst waar alle gescreende abstracts besproken werden en overeenstemming werd gevonden over de te includeren literatuur. Alle geselecteerde literatuur werd verdeeld over drie projectgroepleden. De full-tekst literatuur werd gelezen en van ieder artikel of hoofdstuk werd een samenvatting gemaakt volgens een voorgezette tabel (zie de bijlagen „Tabellen Literatuurverkenning‟).
2.2
Resultaten
Het aantal titels uit de periode 2000 – 2014 dat gevonden werd, was verschillend per database. In Google-scholar werden 109 titels gevonden op de termen „sociotherapie en forensisch‟, in MGv (vakblad Trimbos instituut) waren er 87 titels op „forensisch‟ en 10 op „sociotherapie‟en
Rapport: Projectgroep ‘KFZ-Verkenning Calls Sociotherapie’
16
Medline gaf 375 titels op „ forensic nursing‟ en 12 op „forensic mental health nursing‟. In totaal werden 7 boeken (hoofdstukken daaruit), 54 artikelen en 4 visiedocumenten/rapporten geïncludeerd. Na de screening van abstracts werden hoofdstukken uit de 7 boeken, 4 visiedocumenten/rapporten en 43 artikeltitels geselecteerd voor full-tekst lezen (zie de bijlage „Tabellen Literatuurverkenning‟). Uit de literatuur bleek vooral dat in Anglo-Saskische landen „Forensic Mental Health Nursing‟ vanuit diverse invalshoeken goed beschreven is (Kent-Wilkinson 2009, Doyle 2012, Jacob 2012, Martin 2006, Mason 2008, 2010, Robertson 2011, Timmons 2011). Er is nauwelijks (evidence based) literatuur over forensische sociotherapie in Nederland. Wel zijn er enkele artikelen en rapporten over forensische psychiatrie ten aanzien van delictrisico en risicotaxatie. Hierin wordt sociotherapie benoemd, maar dit is niet de focus van het betoog (Hummelen 2011, Van Nieuwenhuizen e.a. 2011, Van Marle 2012). Uitzondering zijn de publicaties van Fluttert (2008, 2011,2012),
Van
der
Helm
(2013)
en
Kluft
(2010).
Fluttert (2008) publiceerde het hoofdstuk „Sociotherapie‟ in een boek over forensische geestelijke gezondheidszorg. In dit hoofdstuk is de historische ontwikkeling van sociotherapie geschetst. Ook zijn de recente ontwikkelingen beschreven, zoals de toepassing van risicomanagement strategieën. Van der Helm (2013) beschrijft het belang van het werken met een therapeutisch leefklimaat en belicht dit vanuit diverse invalshoeken. Evenals Van Nieuwenhuizen (2011), vonden wij echter in de literatuur geen evidence based ondersteuning voor een gunstig effect van het werken vanuit therapeutische behandelmilieus. In Engeland is „Forensic Mental Health Nursing‟ als beroepsgroep al goed doorontwikkeld. Dit geldt voor zowel de klinische praktijk als voor hoogwaardig wetenschappelijk onderzoek. In Nederland is het nog zoeken naar een gouden standaard voor een competentieprofiel. Er is nog geen eenduidige opvatting over de wijze waarop forensische sociotherapie in de praktijk toegepast zou moeten worden. Dit geldt ook voor scholing, nascholing en ontwikkeling van competenties voor forensische sociotherapie. Om een eerste indruk te geven van meer specifieke inhoudelijke bevindingen op basis van de literatuur, wordt in het volgende onderscheid gemaakt tussen (1) concepten en vaardigheden en, (2) „Strategieën, instrumenten en modellen‟.
Rapport: Projectgroep ‘KFZ-Verkenning Calls Sociotherapie’
17
Concepten en vaardigheden Sociotherapie wordt in de Nederlandse literatuur vooral beschreven vanuit een algemeen (niet specifiek forensisch) therapeutisch model (Janzing & Kerstens 2001, Van Nieuwenhuizen e.a. 2011, Van Tol 2001). In het sociaal therapeutische model ligt de nadruk op „rol-leren‟. In de sociotherapie zijn twee aspecten te onderkennen, te weten de zorg voor een veilig leef- en leermilieu (Fluttert 2008). Een veilig leefmilieu staat voor een kliniek omgeving waarin alle patiënten zich veilig genoeg voelen om zichzelf te zijn en in contact te komen met anderen. Daarentegen is storend en schadelijk gedrag van patiënten vaak een overlevingsstrategie om gevoelens van onmacht en angst uit te ageren naar de omgeving. Het is aan de sociotherapie om hier grenzen aan te stellen door verstorend gedrag te corrigeren. Hierdoor wordt bewaakt dat dergelijke gedragingen niet de sfeer in een patiëntengroep gaan bepalen. Tegelijk heeft sociotherapie tot doel om patiënten te motiveren aan de behandeling deel te nemen en om hun angsten voor verandering en hun achterdocht naar behandelaars te overwinnen. Dit veilige leermilieu ontstaat niet louter door gesprekken maar ook door als sociotherapeut een rolmodel te zijn: patiënten moeten ervaren dat het leven en leren in de kliniek niet bedreigend is maar bijdraagt aan gedragsalternatieven die hen minder in de problemen brengt.
In vrijwel alle literatuur wordt beschreven dat sociotherapeuten (c.q. forensic mental health nurses) een dubbele rol hebben, ook wel aangeduid als double agents (Blackburn 2004, Kent Wilkinson 2009, Jacob 2012, Mason 2008, Fluttert 2010). Dit houdt in dat zij een rol hebben in het kader van veiligheid en beveiliging en een rol van behandelaar/therapeut. In deze laatste rol gaat het om inschatten van problemen in de geestelijke gezondheid en de wijze waarop dit het gedrag beïnvloed. Daarnaast is het belangrijk zicht te hebben op de invloed van criminogene factoren op gedrag. In sociotherapie gaat het erom patiënten in de 24-uurs leefsituatie te ondersteunen en zo nodig te corrigeren wanneer het gedrag van patiënten ontregelt. Tegelijk moet positief gedrag bekrachtigd worden. Mason (2008, 2009) voegt aan de dubbel rol toe dat sociotherapeuten ook moeten manoeuvreren tussen de publieke opinie over forensische patiënten, die vaak beheersen en beveiligen predikt, en de opinie van het medisch gezag dat een zekere mate van experimenteerruimte nodig acht om patiënten een leeromgeving te bieden. Daarbij wijzen diverse auteurs erop dat vooral bij de forensische zorg de uitvoering van deze taken en rollen bemoeilijkt wordt door de invloed van patiënten met
Rapport: Projectgroep ‘KFZ-Verkenning Calls Sociotherapie’
18
(trekken van een) antisociale persoonlijkheid (Mason 2008, Kent-Wilkinson 2009, Fluttert e.a. 2010,2013). Vrijwel alle auteurs zijn het erover eens dat de complexe factoren in de rollen en taken van sociotherapie vragen om een conceptueel model met een geïntegreerde organisatorische benadering, met een heldere beschrijving van de competenties voor sociotherapie. Een dergelijk (theoretisch) model moet handvatten bieden voor de wijze waarop de forensische zorg ontwikkeld en toegepast wordt (Bowen 2012, Fluttert e.a. 2012, Jacob 2012, Kent Wilkinson 2009, Martin 2006, Mason 2009, Tenkanen 2011, Timmons 2010). Daarbij kan gedacht worden aan een richtlijn voor kerncompetenties sociotherapie, een goede vakopleiding en een organisatiemodel
waar
sociotherapie
helder
georganiseerd
is.
Aanvullend
kan
wetenschappelijk onderzoek, specifiek gericht op sociotherapie, ingezet worden om evidence based strategieën te ontwikkelen en te toetsen ter ondersteuning van de taakuitvoering. De meest voorkomende concepten die in de literatuur gevonden zijn: motiverende technieken, readiness to change principes, responsiviteit van patiënten op de behandeling, het toepassen van instrumenten en risicomanagementstrategieën (bijvoorbeeld HCR-20 en Vroegsignalering), parallelle processen, agressiemanagement, limit-setting met empathische respons en het specifiek werken met patiënten met een (antisociale) persoonlijkheidsstoornis. Interessant bij het thema „kennis en vaardigheden‟ is dat Tenkanen (2011) onderscheid maakt tussen core interventions en core competences. In Nederland deed Movisie (Kluft & Haterd 2010) onderzoek naar de competenties van forensische sociotherapie. Zij maken daarbij onderscheid in (1) patiëntgebonden taken, zoals contact leggen en oriënteren, (2) organisatie gebonden taken, zoals bijdragen aan beleidsontwikkeling en (3) professie gebonden taken zoals deskundigheid
bevorderen. Bij
deze
competenties onderscheiden
zij
generieke
competenties die doorontwikkeld zijn naar specifieke competenties. Deze laatste sluiten meer aan bij de identiteit van forensische sociotherapie. Belangrijkste bevinding uit de literatuur is dat een goed ontwikkeld competentieprofiel (ingebed in een bijpassend organisatiemodel) en wetenschappelijk onderzoek, bijdragen aan de professionaliteit van sociotherapie en daarmee aan hoogwaardige forensische zorg.
Rapport: Projectgroep ‘KFZ-Verkenning Calls Sociotherapie’
19
Modellen, strategieën, instrumenten. In de literatuur worden diverse strategieën, instrumenten en modellen beschreven die ingezet worden ter ondersteuning van sociotherapie (c.q. Forensic Mental Health Nursing [FMHN]). Het belangrijkste verschil tussen sociotherapie in Nederland en Groot-Brittannië is dat de Britse FMHN een beroep is met scholing en wetenschappelijk onderzoek. Sociotherapie in Nederland is een discipline, een „vak‟ bestaande uit medewerkers met diverse beroepsachtergronden. In GrootBrittannië blijkt er al langere tijd een traditie te zijn in het ontwikkelen specifieke FMHN-modellen en deze ook in de praktijk toe te passen. In de breedte van de literatuur is beschreven dat er voor de forensische zorg en behandeling twee leidende modellen zijn: het RNR (Risk Needs Responsivity Model) en het Good Lives Model (Andrews, Bonta & Wormith 2001, Ward 2012). In het RNR-model zijn de criminogene factoren en alleen evidence based strategieën uitgangspunten voor zorg en behandeling. In het Good Lives Model is er daarnaast aandacht voor ondersteunende factoren die er meer op gericht zijn op een sociaal maatschappelijke inbedding van de patiënt. Interessant is de discussie in de literatuur tussen de auteurs van het RNR Model en die van het Good Lives Model. Het lijkt een discussie over twee paradigma‟s in forensische zorg, terwijl de auteurs van beide modellen erkennen dat er een leidend model moet zijn waarin zowel criminogene als sociaal maatschappelijke factoren nadrukkelijk de aandacht krijgen. Geschilpunt blijft echter welk model dan echt evidence based zou zijn. Interessante vraag voor sociotherapie in Nederland is of er een richtlijn/zorgmodel ontwikkeld kan worden, dat recht doet aan evidence based practice en aan de specifieke context waarin sociotherapie toegepast wordt. Als voorbeeld van een zorgmodel beschreef Doyle (2012) voor de forensische zorg het “Hodges‟ Health Career Model”. Dit is een zorgmodel waarin zorg beschreven is vanuit de kennis-zorg-domeinen: (1)interpersonal, (2)science,(3) sociology en (4) politicial. De toepassing van dit geïntegreerd model zou de rol van FMHN versterken in het multidisciplinaire behandelteam. Dit is tegelijkertijd waardevol voor het verrichten van onderzoek en het vinden van aansluiting bij de politieke domeinen die op dat moment actueel zijn. Zonder verder op detail in te gaan blijkt uit dergelijke literatuur dat het denken en ontwikkelen van sociotherapie een geïntegreerde zorgbenadering vraagt, rekening houdend met de multidisciplinaire, wetenschappelijke en politieke/maatschappelijke realiteit.
Rapport: Projectgroep ‘KFZ-Verkenning Calls Sociotherapie’
20
In de literatuur zijn strategieën en het toepassen van instrumenten beschreven om sociotherapie/FMHN praktisch te ondersteunen (Abou-Sinna 2012, Doyle 2012, Fluttert e.a. 2008, 2010, 2013, Gill 2010, Mudde 2011). Ter illustratie worden drie strategieën kort toegelicht, waarvan we denken dat die ook voor Nederland relevant kunnen zijn, te weten: (1) START: Short Term Assessment of Risk and Treatability), (2) risicotaxatie en, (3) ERM: Early Recognition Method; in Nederland bekend als Vroegsignalering. (1) : De START is een risicomanagementinstrument bestaande uit 22 items. Bij ieder item kunnen sociotherapeuten op een 3-puntsschaal registreren in welke mate het item bij de patiënt als gunstig of ongunstig beoordeeld wordt. Dit samengevoegd met andere registraties zoals dagrapportages en behandelrapporten, kan de START gebruikt worden als gestructureerde wijze van risicobeoordeling en de beoordeling van de voortgang van de behandelbaarheid ten aanzien van specifieke items.
Daarmee kan onderbouwd bepaald worden welke
ontwikkeling er is bij de patiënt ten aanzien van risico en behandeling. (2) : Meer specifiek ten aanzien van risicotaxatie is beschreven dat sociotherapeuten betrokken zijn bij het scoren op risicotaxatie-instrumenten zoals de HCR-20, of de Nederlandse HKT-30. Het gaat daarbij voornamelijk om het beoordelen van de klinische items van het instrument, zijnde het gedrag van patiënten tijdens de opname. Een goed voorbeeld van het toepassen van risicotaxatie-instrumenten in de forensische zorg is de effectmeting bij SGLVG-patiënten met behulp van de dynamische items van de DROS (Hesper & Drieschner 2013). Opmerkelijk is dat pas recent, en nog sporadisch, sociotherapeuten actief en gestructureerd betrokken worden bij het toepassen van risicotaxatie-instrumenten. Dat is opmerkelijk omdat er juist relatief eenvoudig te scoren instrumenten zijn om sociotherapie te ondersteunen bij het beoordelen van agressie op de korte termijn (Gill 2010). Voorbeelden van dergelijke instrumenten zijn de BVC [Broset Violence Checklist] of de DASA [Dynamic Appraisal of Situational Aggression]. Ook zijn er ontwikkelingen waar forensische zorgverleners betrokken zijn bij het beoordelen van zogenaamde needs assessment items. Hierbij gaat het om de gestructureerde beoordeling van de behandelbehoeften (impliciet of expliciet) van de patiënt. Met behulp van deze beoordeling kan meer gestructureerd bepaald worden waar de behandeling kan aansluiten bij de patiënt zijn tekorten en mogelijkheden (Abou Sinna 2012).
Rapport: Projectgroep ‘KFZ-Verkenning Calls Sociotherapie’
21
(3) : ERM, in Nederland bekend als Vroegsignalering is een van de weinige evidence based risicomanagementstrategieën (Fluttert e.a. 2010, 2013, Douglas e.a. 2013). Bij ERM worden vroege waarschuwingssignalen van risicogedrag geïdentificeerd en beschreven in een signaleringsplan. In ERM is „zelfmanagement‟ een strategie maar tegelijk staat de dialoog tussen patiënt en medewerker centraal over het voorkomen van vroege waarschuwingssignalen. Behalve dat onderzoek illustreert dat deze aanpak leidt tot significante afname van incidenten tijdens de behandeling, is in de meest recente manual van de HCR-20-V3 (Douglas e.a. 2013) beschreven
dat
ERM
als
veelbelovend
gezien
wordt
bij
de
detectie
van
waarschuwingssignalen. In Nederland werken inmiddels zeven FPC‟s, FPK en FPA‟s met ERM, dat daarmee een belangrijke risicomanagementstrategie is voor de sociotherapie. Forensische verslavingszorg is een specifiek domein van forensische zorgverlening. Dit wordt zowel
geboden
binnen
de
algemene
forensische
klinieken
als
binnen
forensische
verslavingsklinieken [FVK] (Blaauw & Roozen 2012). Ten aanzien van de rol van sociotherapie bij patiënten met verslavingsproblematiek is beschreven dat deze vooral gericht is op motiverende gesprekstechnieken en het „ontwikkelen van alternatieve coping en alternatieve bekrachtigers‟ (Kersten & Verwaaijen 2012). Daarnaast zijn er specifieke programma‟s beschreven, zoals de Libermannmodules of Schema Focus Therapie, maar deze zijn voorbehouden aan individuele therapeuten. Ten aanzien van specifiek sociotherapie in de forensische verslavingszorg zijn geen evidence based modellen of programma‟s gevonden. Algeheel erkend in de literatuur voor verslavingszorg is wel dat een benadering gebaseerd op cognitieve gedragstherapie als meest effectief wordt gezien. Een opmerkelijke bevinding in de literatuur is dat in een recente systematische review is beschreven dat er nauwelijks risicomanagementstrategieën zijn waarbij patiënten actief betrokken worden (involvement) bij risicomanagementprogramma‟s (Eidhammer e.a. 2014). Dat is opmerkelijk aangezien samenwerking en interactie tussen sociotherapeuten met patiënten een kerntaak is binnen sociotherapie.
Rapport: Projectgroep ‘KFZ-Verkenning Calls Sociotherapie’
22
HOOFDSTUK 3: Praktijkverkenning
De praktijkverkenning bestond uit 2 onderdelen. 1. Alle forensische instellingen werden benaderd met een vragenlijst. 2. Een selectie van forensische instellingen werd bezocht met verdiepingsvragen aangaande sociotherapie. Van beide praktijkverkenningen wordt de werkwijze toegelicht waarna de resultaten ervan beschreven zijn.
3.1
Schriftelijke verkenning
In het eerste deel van de praktijkverkenning zijn alle forensische instellingen benaderd met een vragenlijst over sociotherapie. De start was in juni 2013 en de afronding vond half augustus 2013 plaats.
Voor de selectie van de forensische instellingen is gebruik gemaakt van de „Forensische Zorg Landkaart‟ (uitgave van Directie Forensische Zorg) en de website van DJI. Alle instellingen zijn eerst telefonisch benaderd en is gevraagd in contact te komen met een sleutelfiguur voor sociotherapie binnen de instelling, die vragen aangaande sociotherapie kon beantwoorden. Dit heeft geleid tot een lijst met 31 geïncludeerde forensische instellingen en contactpersonen.
Rapport: Projectgroep ‘KFZ-Verkenning Calls Sociotherapie’
23
In de week van 8 t/m 12 juli hebben de contactpersonen van de forensische instellingen de brief en de vragenlijst per post en per email ontvangen (zie bijlage „Brief naar instellingen). Van de in totaal 31 benaderde forensische instellingen hebben er 11 instellingen (35%) gereageerd op de brief. Het proces van de schriftelijke verkenning had een moeizaam verloop en heeft uiteindelijk geleid tot vertraging in de tijdsplanning. De vertraging was veelal te wijten aan onduidelijkheid wie namens de instelling de contactpersoon voor sociotherapie was. Om de vragenlijst beantwoord te krijgen zijn er herhaaldelijk herinneringen gestuurd en is veel telefonisch contact geweest met de instellingen. Het bleek dat binnen veel instellingen geen contactpersoon aangewezen is voor sociotherapie die de vragenlijst kon invullen. Deze bevinding is opmerkelijk en roept de vraag op wie binnen deze instellingen eindverantwoordelijk is voor het handelen en ontwikkelen van sociotherapie. Overigens gaven vrijwel alle instellingen aan het belang van dit project te onderkennen en er was zeker bereidheid mee te werken aan de vragenlijst.
3.2
Werkbezoeken
Het tweede deel van de praktijkverkenning bestond uit het bezoeken van acht forensische instellingen. De projectgroep bepaalde eerst de criteria om te komen tot een selectie van de te bezoeken instellingen (FPC, FPK, FPA, FVK, PPC). Hierbij is uitgegaan van de 31 geïdentificeerde instellingen die de vragenlijst hadden ontvangen. De criteria werden zo geformuleerd dat landelijk een zo volledig mogelijk beeld verkregen kon worden van sociotherapie. Daarnaast was het doel om een mogelijk gemeenschappelijke werkwijze te identificeren, hoe in Nederland forensische sociotherapie toegepast wordt. De volgende criteria werden bepaald: 1. Voldoende geografische en (rand)stedelijke spreiding: instellingen in het stedelijk gebied in de Randstad, op het platteland en gespreid van het Noorden tot het Zuiden. 2. Aanwezigheid specialismen: includeren van instellingen waar binnen de sociotherapie met specifieke strategieën, modellen of zienswijze gewerkt wordt. 3. Rijksinrichting of privaat: minimaal één rijksinrichting naast private instellingen.
Rapport: Projectgroep ‘KFZ-Verkenning Calls Sociotherapie’
24
4. Samenwerking met een onderwijsinstituut: sommige instellingen werken samen met onderwijsinstellingen, bijvoorbeeld ten aanzien van stagiaires binnen sociotherapie. Minimaal 1 instelling moet voldoen aan dit criterium. 5. Bestaansduur instelling: er zijn relatief „jonge‟ instellingen waar sociotherapie vanuit recente ontwikkeling toegepast wordt, naast instellingen die al een lange traditie met sociotherapie hebben. Beide type instellingen moeten in de selectie voorkomen. 6. Patiënten met een gerechtelijke forensische titel: instellingen moeten minimaal patiënten kunnen opnemen op basis van een gerechtelijk vonnis. Bij de keuze voor te bezoeken instellingen werden de uitkomsten van de vragenlijsten meewogen. Zowel verdiepingsvragen als het uitblijven van informatie kon aanleiding zijn een instelling te selecteren voor een werkbezoek. Ook een instelling die niet op de vragenlijst gereageerd had, werd geselecteerd. Na het toepassen van de criteria zijn vier FPC‟s, twee FPK‟s, een FPA en een FVK geselecteerd voor een werkbezoek.
De instellingen zijn bezocht door tweetallen: een lid uit de projectgroep en een lid uit de klankbordgroep. Het doel van de bezoeken was om te komen tot een verdieping en verbreding van de vragen over sociotherapie. De planning was om de werkbezoeken in september 2013 af te ronden. Niet altijd was duidelijk wie namens de kliniek aanspreekpunt was om informatie te geven over sociotherapie. Ook bleek het niet eenvoudig om binnen een korte termijn (vijf weken) bij de instellingen een werkbezoek geregeld te krijgen.
Rapport: Projectgroep ‘KFZ-Verkenning Calls Sociotherapie’
25
3.3 Resultaten De belangrijkste bevindingen vanuit de werkbezoeken worden besproken vanuit de volgende invalshoeken:
(1)
Visie
op
sociotherapie/therapeutisch
milieu/organisatiemodel,
(2)
Competenties/functie/opleidingseisen, (3) Beveiliging/risicomanagement, en (4) „Toverstokje‟: wat zou je willen veranderen. (1) Visie op sociotherapie/therapeutisch milieu/organisatie model Er is binnen de instellingen, en op landelijk niveau, geen eenduidige visie op sociotherapie. Vooral in FPK‟s en FPA‟s wordt sociotherapie gezien als „groepsgericht‟ werken vanuit een supportief model. Dit wordt vaak ingevuld door „het creëren van een veilige omgeving waarin vanuit een groepsgerichte benadering patiënten zich kunnen ontwikkelen‟. Er is geen theoretische onderbouwing van de wijze waarop aan sociotherapie invulling gegeven wordt. Ook is er geen richtlijn waarin beschreven is hoe sociotherapie vanuit een groepsgerichte benadering toegepast kan worden. Wel wordt gewerkt vanuit algemene uitgangspunten, waarbij de theorie over het werken in een therapeutisch milieu van Janzing & Kerstens (2007) genoemd wordt. Ook wordt het competentieprofiel van Movisie (Kluft & Haterd 2010) genoemd als houvast voor de kwaliteiten die sociotherapeuten moeten hebben om hun „vak‟ goed uit te oefenen. In individueel contact met patiënten wordt gehecht aan motiverende gesprekstechnieken of het werken vanuit een 4- of 8 fasen model. Enkele FPC‟s zijn begonnen met het model van Van der Helm (2013), waarbij de factoren steun, groei, repressie en sfeer vertaald worden naar een toepassing in het therapeutische milieu. Dit model is bestudeerd in penitentiaire jeugdinstellingen en(nog) niet evidence based onderbouwd of gevalideerd voor de forensische volwassenenzorg. In de verslavingszorg wordt over de patiënt gesproken als „de klant centraal‟ waarbij gehecht wordt aan een open cultuur tussen patiënten en sociotherapie. In Nederland is, anders dan beschreven in de Anglo-Saskische literatuur, bij de visie op sociotherapie nauwelijks tot geen link naar het werken vanuit criminogene factoren. Dit is opmerkelijk omdat het forensische sociotherapie betreft waarbij het beheersen van de delictgevaarlijkheid centraal staat.
Rapport: Projectgroep ‘KFZ-Verkenning Calls Sociotherapie’
26
Ten aanzien van het organisatiemodel wordt vaak „duaal leiderschap‟ genoemd, waarbij de sociotherapie ook aangestuurd wordt door de behandelaar. In de verslavingszorg werd voornamelijk het „zelfsturend team‟ genoemd als organisatiemodel.
(2) Competenties/functie/opleidingseisen Forensische sociotherapie in Nederland bestaat, in tegenstelling tot het buitenland, uit verschillende beroepsbeoefenaren. Zo werken in de sociotherapie medewerkers met ervaring in penitentiaire inrichtingen, verpleegkundigen, SPH-ers, maatschappelijk werkers, agogen, psychologen etc. Opmerkelijk is dat enkele instellingen overwegen om de term sociotherapeut los te laten en te spreken over „agogen‟ of „ verpleegkundigen‟.
In het algemeen wordt als opleidingseis gesteld MBO of HBO, zonder dat hierbij een specifieke richting wordt aangegeven. Er is geen eenduidige scholing voor forensische sociotherapie. Wel zijn er vele trainingen, cursussen en bijscholingen, variërend van motiverende
gesprekstechnieken,
agressiehantering
tot
het
werken
met
signaleringsplannen. Onduidelijk is wat de kwaliteitseisen zijn die gesteld worden aan dergelijke aanvullende opleidingen. Soms worden zij gegeven door commerciële bureaus, soms door hogescholen en soms door medewerkers uit de praktijk van sociotherapie. Aanvullende scholingen die vaak basistrainingen genoemd zijn, zijn de SUST (training voor verlof), „de Mat‟ (training interactievaardigheden) en Vroegsignalering (werken met signaleringsplannen volgens de Methode Vroegsignalering).
Rapport: Projectgroep ‘KFZ-Verkenning Calls Sociotherapie’
27
Enkele instellingen hadden een eigen scholingsprogramma. Deze zijn gericht op het werken met „vroegsignalering‟, relationele veiligheid en training basisvaardigheden voor het werken met forensische patiënten. Als bij het werkbezoek aan een instelling gevraagd werd naar een functiebeschrijving voor sociotherapie werd vaak geantwoord dat dit eerst opgezocht moest worden en nagestuurd zou worden. Dit gebeurde slechts een enkele keer. Blijkbaar is de functiebeschrijving, indien die er al is, niet actueel onder de aandacht. (3) Beveiliging / risico management Er is weinig duidelijkheid over de wijze waarop de sociotherapie de veiligheid moet waarborgen. Dit geldt zowel voor het bijdragen aan een veilig behandelklimaat binnen een instelling als de bijdrage aan het ongeoorloofd buiten de kliniek kunnen komen door patiënten. Hier waren voor sociotherapie geen specifieke richtlijnen aanwezig. Uitzondering was een enkele instelling die een „kerngroep fysieke veiligheid‟ heeft, die speciaal getraind is in het managen van crisissituaties. Relationele beveiliging werd in meerdere klinieken genoemd als speerpunt voor het tijdig signaleren en managen van potentiële onveilige situaties. Daarbij werd „vroegsignalering‟ vaak genoemd als methode om vroegtijdig onveilige gedragingen te kunnen identificeren en te managen. Soms worden er instrumenten gebruikt ter ondersteuning van het beoordelen van de veiligheid. Genoemd werden onder andere HCR-20 en de SOAS-r (incidentregistratie). Een enkele keer werd de delictanalyse genoemd als bron voor risicomanagement. Verder ontbreekt het aan risicomanagementstrategieën of -modellen. (4) „Toverstokje‟ Over de vraag wat een instelling zou willen veranderen ten aanzien van sociotherapie, werd vaak genoemd dat er behoefte is aan het delen van kennis en ervaring met andere instellingen, bijvoorbeeld via jobrotation. De meeste instellingen gaven aan behoefte te hebben aan een landelijke opleiding of een richtlijn om het vak van sociotherapie instellingoverstijgend te ontwikkelen. Ook werd een landelijk platform genoemd als podium om nationaal forensische sociotherapie te versterken en verder te ontwikkelen. Daarnaast werd gewezen op de autonomie van sociotherapie, naast de hoofdbehandelaar. Dit werd ook wel genoemd als empowerment van de sociotherapie.
Rapport: Projectgroep ‘KFZ-Verkenning Calls Sociotherapie’
28
HOOFDSTUK 4: CONCLUSIE
Deze eerste landelijke verkenning naar forensische sociotherapie gaf het beeld van een discipline die wel als belangrijk erkend is maar nog weinig onderbouwd. Het is opvallend dat nauwelijks een derde van de instellingen respons gaven op de vragenlijst. Dit zelfs na het persoonlijk contact leggen met iedere instelling en het bij iedere instelling navragen van een contactpersoon voor sociotherapie. Het was voor veel instellingen onduidelijk wie als sleutelfiguur namens de instelling informatie over sociotherapie kon geven. Dit kan verschillende oorzaken hebben: dat er geen contactpersoon is, dat sociotherapie niet voldoende erkend wordt als eigenstandige discipline, of dat er op papier wel een contactpersoon is maar de praktische invulling uitblijft. Voor het inschrijven en voldoen aan de calls kan dit een kritische succesfactor zijn: wie is verantwoordelijk voor sociotherapie en de ontwikkeling ervan. Tegelijkertijd toont deze verkenning aan dat het hoog tijd wordt om forensische sociotherapie structureel te ontwikkelen en een eigen identiteit te geven. Er is geen universeel (landelijk) model of uitgangspunt voor de toepassing van forensische sociotherapie. In Angelsaksische landen is „Forensic Mental Health Nursing‟, cq forensische sociotherapie een beroepsdiscipline met theorie, modellen, risicomanagementstrategieën en hoogwaardig wetenschappelijk onderzoek. In Nederland is forensische sociotherapie een discipline zoekend naar een eigen identiteit. Sociotherapie wordt in diverse forensische instellingen verschillend ingevuld. Dit is opmerkelijk aangezien in gelijke instellingen ongeveer gelijke typen patiënten verblijven die behandeld worden met gelijksoortige zorgprogramma‟s. Het is meer de traditie en voorkeur van de instelling die bepaalt hoe sociotherapie toegepast wordt, soms ingegeven door instrumenten / strategieën van onderzoekers die verbonden zijn aan de instelling. Enkele instellingen hebben bepaalde uitgangspunten zoals het werken vanuit het supportieve model of het werken vanuit een therapeutisch leefgroep milieu. Overigens zijn beide uitgangspunten (nog) niet evidence based beschreven en ontbreekt het aan een richtlijn. Daardoor is een toets op effectiviteit van een model moeilijk uit te voeren, evenals koppelen van sociotherapie aan educatie en ontwikkeling. Opmerkelijk is dat een FPC wel een functiebeschrijving voor „verpleegkundigen‟ aanleverde, als reactie op de vraag naar een functiebeschrijving voor sociotherapie.
Rapport: Projectgroep ‘KFZ-Verkenning Calls Sociotherapie’
29
Sociotherapie wordt meestal ingevuld vanuit een algemene visie op het werken met forensische patiënten. In mindere mate wordt gedifferentieerd naar het werken met subgroep patiënten, bijvoorbeeld vanuit specifieke zorgprogramma‟s. En dat is opmerkelijk omdat algemeen erkend is dat er andere competenties nodig zijn om bijvoorbeeld te werken met patiënten met persoonlijkheidsstoornissen, vergeleken met psychotische patiënten. Mogelijk dat in de toekomst meer ingezet moet worden op het differentiëren van sociotherapie voor subpopulaties
patiënten.
Daarmee
kan
voor
sociotherapie
specifieke
deskundigheid
opgebouwd worden dat te goede kan komen aan de toepassing van sociotherapie binnen zorgprogramma‟s en binnen het multidisciplinaire behandelteam. Risicomanagementstrategieën worden nauwelijks toegepast. Uitzondering is de methode Vroegsignalering, een evidence based risicomanagementstrategie die in zeven FPC‟s wordt toegepast. Daarnaast zijn er enkele FPC‟s en een FPA waar sociotherapeuten begonnen zijn met het scoren van klinische items op risicotaxatie instrumenten. Gemeenschappelijke delers in vrijwel alle instellingen zijn dat sociotherapeuten de risicomanagementstrategieën toepassen in de domeinen agressiehantering, risicotaxatie, vroegsignalering en incident management (registratie en terugkoppeling op de SOAS-r). Het zou een verrijking voor sociotherapie zijn bezien vanuit alle evidence based domeinen aan te sluiten bij de state of the art in risicomanagement. Dan kan de keuze voor de toepassing van strategieën gekozen worden vanuit evidence en vanuit aansluiting bij de specifieke patiëntenpopulatie. Naast het ontbreken van een landelijk erkend scholingsprogramma voor forensische sociotherapie zijn er wel allerlei aanvullende scholingen, cursussen en trainingen. Onduidelijk is wat de kwaliteit van dergelijke programma‟s is en welke criteria daarvoor gehanteerd worden. Als sociotherapie ontwikkeld wordt is het belangrijk een toets te ontwikkelen waaruit criteria volgen waar aanvullende scholing aan moet voldoen. In vrijwel alle instellingen werd verwoord dat er grote behoefte is aan kennis delen tussen instellingen. Ook is behoefte aan meer onderlinge samenwerking. Binnen sociotherapie is er nauwelijks
een
traditie
van
instellingoverstijgende
samenwerking
op
gebied
van
kennisuitwisseling of ontwikkeling. Forensische verslavingszorg lijkt als een stand alone in het veld te functioneren. Dat is opmerkelijk aangezien in vrijwel alle instellingen patiënten verblijven met verslavingsproblemen. Ook hier lijkt kennisuitwisseling en samenwerking tussen instellingen binnen het domein van sociotherapie wenselijk.
Rapport: Projectgroep ‘KFZ-Verkenning Calls Sociotherapie’
30
De geformuleerde calls kunnen gebruikt worden om samenwerking binnen sociotherapie tussen instellingen te bevorderen. Bij de strategische invulling van de calls kan samenwerking tussen instellingen een aanzet zijn om tot duurzame gezamenlijke kennisuitwisseling en ontwikkeling te komen van het vak forensische sociotherapie.
Rapport: Projectgroep ‘KFZ-Verkenning Calls Sociotherapie’
31
HOOFDSTUK 5: Samenbindende factoren: Adviezen voor de calls Call 1
Datum: …
KFZ Sociotherapie 2014 Call
Richtlijn ‘Basisvaardigheden Risicomanagement Sociotherapie’
Vraagstelling
Inhoudelijke Call Sociotherapie in het forensische veld is de discipline die zorg verleent aan groepen forensische patiënten binnen de complexe context van behandeling, beveiliging en zorgverlening in groepen patiënten. Doel is het delictrisico van de individuele patiënt beheersbaar te managen. Er zijn pogingen ondernomen om de kern(-competenties) van sociotherapie te beschrijven (Kluft & Haterd 2010) en een algemeen beroepsprofiel te beschrijven (Ver. van Sociotherapie 1997). Desondanks zijn er voor sociotherapie in het forensische veld geen beroepsopleiding, gecertificeerde richtlijnen, onderzoeksdiscipline of beroepsvereniging. Met name in Engeland, Canada en de US is de forensische sociotherapie een veel meer gevestigde beroepsgroep onder de naam Forensic Mental Health Nursing (FMHN) of Forensic Nursing. Neveneffect hiervan is dat door en voor FMHN’s wetenschappelijk onderzoek wordt gedaan, kennis gegenereerd wordt over de rollen van FMHN’s en werkmodellen instrumenten en competenties ontwikkeld worden. Daarmee krijgt risicomanagement voor FMHN een duidelijker en evidence based kader. In de praktijk vertaalt dit zich in bijvoorbeeld Engeland in richtlijnen, modellen en instrumenten die houvast geven aan de invulling van FMH-Nursing. In de Nederlandse praktijk wordt heel verschillend invulling gegeven aan forensische sociotherapie en de specifieke forensische invalshoek daarvan. Dat geldt ook voor subpopulaties patiënten met psychotische kwetsbaarheid, persoonlijkheidsstoornissen en verslavingsproblematiek terwijl deze subpopulaties per instelling niet veel verschillen. Daarbij geldt voor alle sociotherapeuten in het forensische veld dat ze invulling geven aan de factor beveiliging (intern en extern) en dat ze daardoor te maken hebben met de dubbele rol van therapeut en bewaker. Het stellen van grenzen aan gedrag, aanbieden van gedragsalternatieven en het functioneren binnen een groep patiënten zijn tevens vaardigheden die in de breedte van forensische sociotherapie gelden.
Rapport: Projectgroep ‘KFZ-Verkenning Calls Sociotherapie’
32
Er zijn richtlijnen ontwikkeld voor specifieke risicomanagement gebieden zoals ‘Methode Vroegsignalering’ en de SUST training (Fluttert e.a.). Deze richtlijnen geven enig houvast voor hoe een risicomanagementstrategie toe te passen. Voor forensische sociotherapie ontbreekt een algemeen aanvaardbare richtlijn, waarin beschreven is wat de kernkennis en -vaardigheden van sociotherapeuten zouden moeten zijn wanneer ze in het forensische veld zorg verlenen. Daarmee ontbreekt de basis voor forensische sociotherapie, is het lastig om vanuit een benchmark of gouden standaard te kunnen toetsen hoe de sociotherapie zich manifesteert en zijn er geen ankerpunten om deze discipline verder te ontwikkelen. Bovengenoemde vaststelling leidt tot de volgende taakstelling: 1.
2.
Ontwikkel een richtlijn voor forensische sociotherapie met daarin aandacht voor: a. helderheid over de rollen van forensische sociotherapie en de invloed daarvan op het handelen in de praktijk. b. toepassen van kennis over (risico-) factoren die bijdragen aan gedrag ontsporing in brede zin en meer specifiek aan geweld (violence risk). c. toepassen van kennis over SPJ (Structured Professional Judgement), met behulp van risicofactoren en items van evidence based risicotaxatie-instrument(en). d. beveiliging en limit setting ten aanzien van gedrag van individuele patiënten en groepen patiënten. e. algemene kennis en vaardigheden met betrekking tot patiënten met psychotische stoornissen, (anti sociale)persoonlijkheidsstoornissen en verslavingsproblematiek. Bovengenoemde aandachtsgebieden moeten beschreven worden binnen een matrix waarin onderscheid wordt gemaakt tussen de drie beveiligingsniveaus: laag, middel en hoog, waarbij waar mogelijk onderscheid gemaakt wordt tussen de vaardigheden die per beveiligingsniveau van belang zijn.
Strategische uitvoering
Op te leveren resultaat
De aanvraag wordt alleen aanvaard indien op de call ingeschreven is door een samenwerkingsverband van instellingen met de volgende signatuur: FPK, FPA, FPA, FPV en een gekwalificeerd onderzoeker. Minimaal de helft van de deelnemers aan dit samenwerkingsverband dient sociotherapeut te zijn. Het EFP dient de richtlijnontwikkeling te monitoren. Richtlijn voor forensische sociotherapie waarin is beschreven de benodigde kennis en vaardigheden binnen de beveiligingsniveaus laag, middel en hoog: de rollen van sociotherapie, de benodigde kennis over risicofactoren,
Rapport: Projectgroep ‘KFZ-Verkenning Calls Sociotherapie’
Deadline projectvoorstel
33
SPJ, limit setting en het omgaan met patiënten met psychotische stoornis, (anti sociale) persoonlijkheidsstoornissen en patiënten met verslavingsproblematiek. Implementatieplan om de richtlijn in te voeren in de praktijk.
indienen
Deadline afronden project Beschikbaar budget Verantwoordelijke leden Programmacommissie KFZ Procedure Wie mag indienen?
Samenwerkingsverband tussen FPC, FPK, FPA, FPV en EFP.
Nadere informatie
Call 1 KFZ 2014 Sociotherapie dient vooraf te gaan aan de toewijzing en ontwikkeling van Call 2 KFZ 2014 Sociotherapie.
Rapport: Projectgroep ‘KFZ-Verkenning Calls Sociotherapie’
Call 2 KFZ
34
Datum: …
Sociotherapie 2014 Call
Richtlijn ‘Bijdrage Sociotherapie aan zorgprogramma’s
Vraagstelling
Inhoudelijke call Sociotherapie in het forensische veld is de discipline die zorg verleent aan groepen forensische patiënten binnen de complexe context van behandeling, beveiliging en zorgverlening. Doel is het delictrisico van de individuele patiënt beheersbaar te managen. Daarbij geldt voor alle sociotherapeuten in het forensische veld dat ze invulling geven aan de factor beveiliging (intern en extern) en dat ze daardoor te maken hebben met de dubbele rol van therapeut en bewaker. Het stellen van grenzen aan gedrag, aanbieden van gedragsalternatieven en het functioneren binnen een groep patiënten zijn tevens vaardigheden die in de breedte van forensische sociotherapie gelden. Binnen sociotherapie wordt heel verschillend invulling gegeven aan de zorg en behandeling voor patiënten met specifieke kenmerken zoals psychotische kwetsbaarheid. Binnen de forensische behandeling zijn zorgprogramma’s ontwikkeld voor patiënten met psychotische stoornissen, patiënten met persoonlijkheidsstoornissen, patiënten met autismespectrumstoornissen, patiënten met een verstandelijke beperking en patiënten die seksueel grensoverschrijdend gedrag hebben getoond. Onduidelijk is welke specifieke rol sociotherapeuten in deze zorgprogramma’s hebben en vanuit welke specifieke expertise sociotherapie kan bijdragen aan de invulling van een zorgprogramma. Tevens is het een gemis dat de sociotherapie niet bijdraagt aan het opstellen van het zorgprogramma. Een algemeen aanvaarde richtlijn voor forensische sociotherapie binnen specifieke zorgprogramma’s ontbreekt. Daarin zou beschreven kunnen zijn wat de specifieke kennis en vaardigheden van sociotherapeuten zouden moeten zijn bij de invulling van het betreffende zorgprogramma, rekening houdend met de specifieke kenmerken van de betreffende subpopulatie patiënten. Het ontbreken van een dergelijke richtlijn maakt het lastig om vanuit een benchmark of gouden standaard te kunnen toetsen hoe de sociotherapie zich manifesteert binnen een zorgprogramma. Ook zijn er daardoor geen ankerpunten voor de sociotherapeutische toepassing van kennis en vaardigheden voor de subpopulatie patiënten binnen het zorgprogramma. Bovengenoemde vaststelling leidt tot de volgende taakstelling: Ontwikkel een richtlijn voor forensische sociotherapie met daarin aandacht voor:
Rapport: Projectgroep ‘KFZ-Verkenning Calls Sociotherapie’
a.
b.
c. d.
35
helderheid over de rollen en competenties van forensische sociotherapeuten en de invloed daarvan op het handelen in de praktijk, passend bij de subpopulatie patiënten van ieder zorgprogramma. toepassen van specifieke kennis over (risico-) factoren die bijdragen aan gedrag ontsporing in brede zijn en meer specifiek aan geweld (violence risk), bij de subpopulatie patiënten van ieder zorgprogramma. beveiliging en limit setting ten aanzien van gedrag van de subpopulatie patiënten van ieder zorgprogramma. hoe de richtlijn operationeel geïmplementeerd kan worden in de praktijk van de forensische sociotherapie.
Strategische uitvoering
Op te leveren resultaat
Deadline projectvoorstel
De aanvraag wordt alleen aanvaard indien op de call ingeschreven is door een multidisciplinair samenwerkingsverband van instellingen met de volgende signatuur: FPK, FPA, FPA, FPV en een implementatiedeskundige. Minimaal de helft van de deelnemers aan dit samenwerkingsverband dienen sociotherapeuten te zijn. Het EFP dient de richtlijnontwikkeling te monitoren. Richtlijn voor forensische sociotherapie waarin de rollen en competenties zijn beschreven voor de sociotherapie binnen de zorgprogramma’s: patiënten met psychotische stoornissen, patiënten met persoonlijkheidsstoornissen, patiënten met autismespectrumstoornissen, patiënten met een verstandelijke beperking en patiënten die seksueel grensoverschrijdend gedrag hebben getoond. Implementatieplan om de richtlijn in de praktijk in te voeren.
indienen
Deadline afronden project Beschikbaar budget Verantwoordelijke leden Programmacommissie KFZ Procedure Wie mag indienen? Nadere informatie
Samenwerkingsverband tussen FPC, FPK, FPA, FPV en EFP. ‘Call 2 KFZ Sociotherapie 2014’, dient doorontwikkeld te worden vanuit de kennis van de resultaten van ‘Call 1 KFZ Sociotherapie 2014’.
Rapport: Projectgroep ‘KFZ-Verkenning Calls Sociotherapie’
Call 3 KFZ
36
Datum:
Sociotherapie 2014 Call
Review Risicomanagementstrategieën.
Vraagstelling
Inhoudelijke call Sociotherapie in het forensische veld is de discipline die zorg verleent aan groepen forensische patiënten binnen de complexe context van behandeling, beveiliging en zorgverlening. Doel is het delict risico van de individuele patiënt beheersbaar te managen. Daarbij geldt voor alle sociotherapeuten in het forensische veld dat ze invulling geven aan de factor beveiliging (intern en extern) en dat ze daardoor te maken hebben met de dubbele rol van therapeut en bewaker. Het stellen van grenzen aan gedrag, aanbieden van gedragsalternatieven en het functioneren binnen een groep patiënten zijn vaardigheden die in de breedte van forensische sociotherapie gelden. Risicomanagementstrategieën kunnen beschouwd worden als handvatten om managen van geweld en het handelen in sociotherapie te ondersteunen. Het gaat daarbij om het beoordelen en managen van zogenaamd violence risk (Douglas e.a. 2013). Binnen dit kader zijn er bijvoorbeeld strategieën voor risicobeoordeling met behulp van risicotaxatie-instrumenten (Almvik 2000), vroegsignalering en het managen van vroege waarschuwingssignalen (Fluttert e.a. 2010), incident management (Nijman 1999) door registratie en terugkoppeling van incidenten en agressiehanteringstrategieën (Doyle 2012). Onduidelijk welke risico management strategieën goed toepasbaar zijn binnen sociotherapie en welke daarvan evidence based zijn. Bovengenoemde vaststelling leidt tot de volgende taakstelling: Het verrichten van een review in de literatuur en praktijk van risicomanagementstrategieën, die leidt tot het samenstellen van een menu van evidence based risicomanagementstrategieën, die in een multidisciplinaire context door sociotherapie toegepast kan worden. Het menu bevat minimaal de volgende onderwerpen: Bij
Risicotaxatie (eventueel met behulp van de C-items van risk assessment tools) Vroegsignalering van vroege waarschuwingssignalen (signaleringsplannen) Incident management (registratie en terugkoppeling) Agressiehantering. ieder van bovengenoemde aandachtsgebieden is met een case beschrijving
Rapport: Projectgroep ‘KFZ-Verkenning Calls Sociotherapie’
37
geïllustreerd hoe de betreffende strategie toepasbaar kan zijn.
Strategische uitvoering
Op te leveren resultaat
Deadline projectvoorstel
Met casebeschrijvingen geïllustreerde rapportage van bevindingen. De aanvraag wordt alleen aanvaard indien op de call ingeschreven is door minimaal twee instellingen, er een onderzoeker deelneemt en het EFP erbij betrokken is. Minimaal de helft van de deelnemers aan dit samenwerkingsverband dienen sociotherapeuten te zijn. Rapportage van review naar risicomanagementstrategieën, waarin met casebeschrijvingen is weergegeven welk menu van evidence based risicomanagementstrategieën goed toepasbaar is voor de sociotherapie. Implementatieplan om de richtlijn in te voeren in de praktijk.
indienen
Deadline afronden project Beschikbaar budget Verantwoordelijke leden Programmacommissie KFZ Procedure Wie mag indienen? Nadere informatie
FPC, FPK, FPA, FPV, PPC.
Rapport: Projectgroep ‘KFZ-Verkenning Calls Sociotherapie’
Call 4 KFZ
38
Datum: …
Sociotherapie 2014 Call
Aanvullende praktijk training/scholing Sociotherapie
Vraagstelling
Inhoudelijke call Sociotherapie in het forensische veld is de discipline die zorg verleent aan groepen forensische patiënten binnen de complexe context van behandeling, beveiliging en zorgverlening. Doel is het delictrisico van de individuele patiënt beheersbaar te managen. Daarbij geldt voor alle sociotherapeuten in het forensische veld dat ze invulling geven aan de factor beveiliging (intern en extern) en dat ze daardoor te maken hebben met de dubbele rol van therapeut en bewaker. Het stellen van grenzen aan gedrag, aanbieden van gedragsalternatieven en het functioneren binnen een groep patiënten zijn tevens vaardigheden die in de breedte van forensische sociotherapie gelden. Er zijn diverse scholing/trainingsprogramma’s, aanvullend op het beroepsonderwijs, die aan instellingen voor sociotherapie aangeboden worden. Dergelijke programma’s hebben het doel sociotherapeuten specifieke kennis en vaardigheden bij te brengen om hun handelen in de praktijk te ondersteunen of te verbeteren. Onduidelijk is wat de kwaliteit van die programma’s zijn in termen van validiteit, toepasbaarheid voor sociotherapie, te verwachten effecten en houdbaarheidsdatum. Ook is niet altijd duidelijk hoe de aangeboden kennis en vaardigheden geïmplementeerd en gemonitord kunnen worden na de scholing of training. Bovengenoemde vaststelling leidt tot de volgende call-formulering: Onderzoek en rapporteer welke scholing en trainingsprogramma’s – aanvullend aan het beroepsonderwijs - er zijn voor forensische sociotherapie en wat de bevindingen van die programma’s zijn ten aanzien van de volgende criteria voor kwaliteitsbeoordeling:
Validiteit van het programma. Toepasbaarheid van het programma voor sociotherapie binnen de forensische context. Te verwachten effecten, Mogelijkheden voor implementatie en monitoren van de toepassing van de kennis en vaardigheden. ‘Houdbaarheidsdatum’: hoe lang mogen de verwachte kennis en vaardigheden toepasbaar zijn; wanneer is er een update nodig.
Rapport: Projectgroep ‘KFZ-Verkenning Calls Sociotherapie’
39
Strategische uitvoering
Op te leveren resultaat
Deadline projectvoorstel
De aanvraag wordt alleen aanvaard indien op de call ingeschreven is door team uit minimaal twee instellingen en er een onderwijskundige, onderzoeker en algemeen manager deelneemt. Minimaal de helft van de deelnemers aan dit samenwerkingsverband dienen sociotherapeuten te zijn. Rapportage van review naar aanvullende scholing/training programma’s voor sociotherapie met aandacht voor validiteit, toepasbaarheid in de praktijk van sociotherapie, effect maten en houdbaarheidsdatum. Implementatieplan om de richtlijn in te voeren in de praktijk.
indienen
Deadline afronden project Beschikbaar budget Verantwoordelijke leden Programmacommissie KFZ Procedure Wie mag indienen? Nadere informatie
FPC, FPK, FPA, FPV, PPC.
Rapport: Projectgroep ‘KFZ-Verkenning Calls Sociotherapie’
40
LITERATUUR Abou-Sinne R, Luebbers S (2012) Validity of assessing people experiencing illness who have offended using the Camberwell Assessment of Need-Forensic and Health of the Nation Outcome Scales-Secure. International Journal of Mental Health Nursing 21, 462-470. Alleman J, Bulten E, Vissers A (2012) Barrières voor behandeling in de forensische psychiatrie. Psychopraktijk 4, 4. Andrews, D. A., Bonta, J., & Wormith, J. S. (2011). The risk-need-responsivity (RNR) model: Does adding the good lives model contribute to effective crime prevention? Criminal Justice and Behavior, 38, 735755. Berg van den A (2001) Managen in de forensische psychiatrie kan gevaarlijk zijn. MGv 56, 12, 11611169. Blaauw E. & Roozen H. (2012). Handboek Forensische Verslavingszorg. Bohn Stafleu van Loghum, Houten. Blackburn (2004). “What works” with mentally disordered offenders. Psychology, Crime & Law, 10(3). Bowen M, Mason T (2012) Forensic and non-forensic psychiatric nursing skills and competencies for psychopathic and personality disordered patients. Journal of Clinical Nursing 21, 3556-3564. Brand E, Nijman H (2007) Risicotaxatie en behandelevaluatie met twee forensische observatielijsten. Tijdschrift voor psychiatrie 49, 4. Doddema E (2003) Levenslang verpleegd? Ervaringen met de eerste longstay-afdeling in Nederland. Dth 23, 51-57. Douglas K., Hart S., Webster Ch., Belfrage H. (2013). Manual and Worksheets HCR-20-V3. Doyle M, Dolan M (2002) Violens risk assessment: combining actuarial and clinical information to structure clinical judgements for the formulation and management of risk. Journal Psychiatric Mental Health Nursing, 9(6):649-57 Doyle M, Jones P (2012) Hodges‟ Health Career Model and its role and potential application in forensic mental health nursing. Journal of Psychiatric and Mental Health Nursing, 2012. Doyle M, Logan C, Ludlow A, Holloway J (2011). Milestones to recovery: preliminary validation of a framework to promote recovery and map progress through the medium secure inpatient pathway. Criminal Behaviour and Mental Health, 22: 53-64. Eidhammer G., Fluttert F. & Bjørkly S. (2014 in press). User involvement in structured violence risk management within forensic mental health facilities, A systematic review. Fluttert F, Meijel B. van, Webster C, Nijman H, Bartels A, Grypdonck M (2008) Riskmanagement by early recognition of warning signs in patients in forensic psychiatric care. Archives of Psychiatric Nursing 22, 4, 208-216.
Rapport: Projectgroep ‘KFZ-Verkenning Calls Sociotherapie’
41
Fluttert F, Meijel B. van, Bjørkly S, Nijman H, Grypdonk M (2010) Preventing aggressive incidents and seclusions in forensic care by means of the „Early Recognition Method‟. Journal of Clinical Nursing 19, 1529-1537. Fluttert F (2011) Sociotherapie. In: Handboek Geestelijke Forensische Gezondheidszorg. Hoofdstuk 27:. De Tijdstroom. Fluttert F, Meijel B. van, Leeuwen M. van, Bjørkly S, Nijman H, Grypdonk M (2011) The Development of the Forensic Early Warning Signs of Aggression Inventory: Preliminary findings. Archives of Psychiatric Nursing 25, 2, 129-137. Fluttert F (2012) Forensisch protocol vroegsignalering. Nederlands Tijdschrift voor Evidence Based Practise, Fluttert F, Meijel B. van, Leeuwen M. van, Bjørkly S, Nijman H, Grypdonk M (2013) The investigation of early warning signs of aggression in forensic patients by means of the „Forensic Early Signs of Aggression Inventory‟. Journal of Clinical Nursing. Fluttert F. (2013). Risicobeheersing en zelfmanagement. In: Werken in een gedwongen kader. Menger e.a. SWP Uitgeverij Amsterdam. Gill (2010). Pillars and pathways: foundations of recovery in Irish forensic mental health care. Groen H., Drost M., & Nijman H. (2011) Handboek Forensische geestelijke gezondheidszorg. De Tijdstroom, Utrecht. Hart W. (2012). Verdraaide organisaties, terug naar de bedoeling. Kluwer, Deventer. Helm van der P., Kroger U., Schaftenaar P., Vliet v. J. (2013). Leefklimaat in de klinische forensische zorg. SWP Uitgeverij, Amsterdam. Hesper, B.L. & K.H. Drieschner (2013). Effectevaluatie SGLVG(+) behandeling de Borg 2007-2012. Holmes D, Murray S.J (2011) Civilizing the „Barbarian‟: a critical analysis of behaviour modification programmes in forensic psychiatry settings. Journal of Nursing Management 19, 293-301. Hornsveld R.H.J, Dam-Baggen R.M.J, Leenaars E. van, Jonkers P (2004) Agressiehanteringstherapie voor forensisch-psychiatrische patiënten met geweldsdelicten ontwikkeling en praktijk. Tijdschrift voor psychiatrie 46, 3. Hulstijn E.M, Rombouts R, Haas O. de (1997) Het 4-factorenmodel in de Van Mesdagkliniek; Ontwikkeling van een gestandaardiseerde werkwijze bij forensische psychiatrische patiënten. MGv 52, 7, 735-748. Hummelen J.W (2011) Over grenzen en open vensters. Rede bij aanvaarding bijzonder hoogleraar in de forensische psychiatrie in Groningen. Jacob J.D (2012) The rhetoric of therapy in forensic psychiatric nursing. Journal of Forensic Nursing 0, 110.
Rapport: Projectgroep ‘KFZ-Verkenning Calls Sociotherapie’
42
Janzing J. & Kerstens J. (2001). Werken in een therapeutisch milieu. Bohn Stafleu van Loghum, Houten. Kent-Wilkinson A (2009) An exploratory study of forensic nursing education in North America: Constructed definitions of forensic nursing. Journal of Forensic Nursing 5, 201-211. Kent-Wilkinson A. (2009). The Unique Knowlegde of Forensic Nursing. Implications for Interprofessional Education. Kent Wilkinson A. (2009) Forensic Nursing education in North America: social factors influencing educational development. Kent Wilkinson A. (2010). Forensic Psychiatric / Mental Health Nursing: Responsive to Social need. Kent-Wilkinson A. (2011). Forensic Nursing Educational development: an intergrated review of the literature. Kersten T. & Verwaaijen S. (2012). Verslavingszorg in de tbs-kliniek. In: Handboek Forensische Verslavingszorg. Blaauw & Roozen, Bohn Stafleu van Loghum, Houten. Kettles A,M (2004) A concept analysis of forensic risk. Journal of Psychiatric and Mental Health Nursing, 11, 484-493 Kluft M. & Haterd J. (2010). Sociotherapeut in de forensische zorg. Movisie, Utrecht. Maguire T, Daffern M, Martin T (2013) Exploring nurses‟ and patients‟ perspective of limit setting in a forensic mental health setting. International Journal of Mental Health Nursing. Marle H.J.C van (2012) De stagnering met profielen in de forensisch psychiatrische delictanalyse. Tijdschrift voor psychiatrie 54, 11. Martin T (2001) Something Special: forensic psychiatric nursing. Journal of Psychiatric and Mental Health Nursing 8, 25-32. Martin T, Street A.F (2003) Exploring evidence of the therapeutic relationship in forensic psychiatric nursing. Journal of Psychiatric and Mental Health Nursing 10, 543-551. Martin T, Daffern M (2006) Clinician perceptions of personal safety and confidence to manage inpatient aggression in a forensic psychiatric setting. Journal of Psychiatric and Mental Health Nursing 13, 90-99. Mason T, Hall R, Caufield M, Melling K (2010) Forensic nurses perceptions of labels of mental illness and personality disorder: clinical versus management issues. Journal Psychiatric Mental Nursing, 17 (2), 131140. Mason T, Lovell A, Coyle D (2008) Forensic psychiatric nursing: Skills and competencies: 1 role dimensions. Journal of Psychiatric and Mental Health Nursing 15, 118-130. Mason T, Lovell A, Coyle D (2008) Forensic psychiatric nursing: Skills and competencies: 2 clinical aspects. Journal of Psychiatric and Mental Health Nursing 15, 131-139.
Rapport: Projectgroep ‘KFZ-Verkenning Calls Sociotherapie’
43
Menger A., Krechtig L., Bosker J. (2013) Werken in een gedwongen kader, Methodiek voor het forensisch sociaal werk. SWP Uitgeverij, Amsterdam. Mudde N, Nijman H.L.I, Hulst W. van der, Bout J. van den (2011) Het voorspellen van agressie tijdens de behandeling van forensische psychiatrische patiënten aan de hand van HCR 20. Tijdschrift voor psychiatrie 53, 10. Nagtegaal M.H (2010) Risicotaxatie- en risicomanagementmethoden: Een inventarisatie in de forensisch psychiatrische centra in Nederland. Factsheet 2010 7. Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum. Nieuwenhuizen C.H. van, Bogearts S, Ruijter E.A.W. de, Bongers I.L., Coppens M, Meijers R.A.C.C (2011) TBS-behandeling geprofileerd en gestructureerde casusanalyse. Oei T.I. (2011). Forensisch psychiatrische snippers. Wolf Legal Publishers, Nijmegen Roberton T, Daffern M, Thomas S, Martin T (2011) De-escalation and limit-setting in forensic mental health units. Journal of Forensic Nursing 7, 1-8. Robertson P., Barnao M. & T. Ward. (2011). Rehabilitation frameworks in forensic mental health. Aggression and Violent Behaviour, Vol.6 (6) 472-484 Tenkanen H, Tiihonen J, Repo-Tiihonen J, Kinnunen J (2011) Interrelationship between core internventions and core competencies of forensic psychiatric nursing in Finland. Journal of Forensic Nursing 7, 32-39. Timmons D (2011) Forensic psychiatric nursing: a description of the role of the psychiatric nurse in a high secure psychiatric facility in Ireland. Journal of Psychiatric and Mental Health Nursing 17, 636-646. Tol N. van (2011) Beroepsprofiel voor Sociotherapeuten, Vereniging ter Bevordering Sociotherapie. Vojt G, Slesser M, Marshall M, Thompson L (2011) The clinical reality of implementing formal risk assessments and management measures within high secure forensic care. Medicine Science Law, 51, 4 Ward T, Robertson P, Barnao M (2011) Rehabilitation frameworks in forensic mental health. Ward T, Yates P.M., Willis G,M (2011) The good lifes model and the Risk need responsivity model: a critical response to Andrews, Bonta and Wormith. Criminal Justice and Behaviour 39, 94-110.