PROGRAMMAGIDS 2005-2006
BACHELOR IN HET ONDERWIJS LERAAR LAGER ONDERWIJS EERSTE SEMESTER
KHBO – Departement Lerarenopleiding
Garenmarkt 8 8000 Brugge
Beste student (e) In deze bundel vind je informatie over de opleiding waarvoor je gekozen hebt. In de lerarenopleiding krijg je de begeleiding en de ondersteuning om een goed leraar te worden. Daarom wil onze opleiding studentgericht en beroepsgericht zijn. Wij willen je vormen zodat je de basiscompetenties verwerft. Dit zijn de vaardigheden, de kennis en de attitudes waarover iedere afgestudeerde moet beschikken om op een volwaardige manier als beginnend leraar te fungeren. In het opleidingsprogramma (aantal contacturen, studiepunten en studieomvang per opleidingsonderdeel) vind je een gedetailleerde beschrijving van de opleidingsonderdelen e de onderwijsleeractiviteiten. Dit geeft je een goed beeld van de doelstellingen, inhoud, werkvormen en evaluatie verbonden aan ieder opleidingsonderdeel. Bij de aanvang van het academiejaar is het belangrijk de onderwijsregeling en het examenreglement van de KHBO, alsook het aanvullend examenreglement van het departement door te nemen. Je vindt ze op TOLEDO. De stageafspraken vind je in de stagegids die je in het begin van het academiejaar wordt overhandigd. Als student willen we je de nodige voorzieningen aanbieden en kansen bieden om jezelf te kunnen vormen. Er is een uitgebreide bibliotheek, er zijn computerlokalen ter beschikking en er is een cursusdienst. De cursusdienst levert kanten klare cursussen en boeken en studiematerialen (dat laatste in samenwerking met een boekhandel). Het ganse jaar verzorgt de cursusdienst ook de bijkomende tekstbladen of cursusdelen die je nodig hebt. Er is een studie- en trajectbegeleider en een ombudspersoon (zowel voor vragen rond examens als rond meer vertrouwelijke problemen). Bij de studie- en trajectbegeleider kan je terecht voor advies over je studieprogramma (vrijstellingen, spreiding van onderdelen, enz…). De studie- en trajectbegeleider helpt je studietraject op te stellen, faciliteiten aan te vragen als je een functiebeperking hebt (bv. dyslexie) of topsporter bent. De studie- en trajectbegeleider geeft ook advies over studiemethodiek en bij eventuele heroriëntering. De ombudspersoon combineert in ons departement twee opdrachten. Tijdens en rond de examens is de ombudspersoon het aanspreekpunt voor alle vragen met betrekking tot examens (bv. je wordt ziek tijdens de examens, je komt te laat op een examen, je twijfelt of je nog examen zou afleggen…). Het ganse jaar door is de ombudspersoon als vertrouwenspersoon ook beschikbaar voor meer persoonlijke problemen (bv. je voelt je onheus behandelt, je ervaart pestgedrag of je wordt lastig gevallen…). Er zijn sociale voorzieningen voor studenten (SOVO). Bij SOVO kan je terecht voor sociale, psychologische en financiële hulp als je in de problemen komt. Binnen het departement is er een actieve werking rond internationalisering (Europa) en ontwikkelingssamenwerking (Noord-Zuid-relaties). Over al deze voorzieningen word je bij de start van het academiejaar en/of in de loop van je studieloopbaan nog uitvoering geïnformeerd (o.a. via de informatiebundel die je ontvangt aan het begin van het academiejaar). Via o.a. studentenraad, academische raad, krijg je medezeggenschap in de lerarenopleiding en in de hogeschool KHBO. We hopen dat je met deze programmagids een duidelijk beeld krijgt van het aanbod en de werking van onze lerarenopleiding en de KHBO.
Johan L. Vanderhoeven Departementshoofd lerarenopleiding KHBO
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Eerste semester
1
2
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
Inhoudstafel DEEL 1 INLEIDING
5
1 LEESWIJZER SEMESTERBOEK 2 BESCHRIJVING VAN DE PERIODE 3 DE SAMENHANG TUSSEN DE THEORIE- EN DE PRAKTIJKCOMPONENT 4 TOT SLOT
6 7 9 10
DEEL 2 THEORIECOMPONENT
13
RZL RELIGIE, ZINGEVING EN LEVENSBESCHOUWING COMMUNICATIEVE VAARDIGHEDEN FRANS WERELDORIËNTATIE NATUUR EN TECHNIEK WERELDORIËNTATIE MENS EN RUIMTE NEDERLANDS WISKUNDE MUZISCHE VORMING BEELDOPVOEDING EN SCHRIFT MUZISCHE VORMING BEWEGINGSOPVOEDING EN BEWEGINGSEXPRESSIE MUZISCHE VORMING MUZIKALE OPVOEDING AGOGISCHE VAARDIGHEDEN OPVOEDKUNDIGE WETENSCHAPPEN GEMEENSCHAPPELIJK STAGE
14 17 23 25 27 31 34 38 43 47 50 53 57
BIJLAGEN BIJ DEEL 2 THEORIECOMPONENT OPDRACHTEN
59
WERELDORIËNTATIE MENS EN RUIMTE – MENS EN MAATSCHAPPIJ NEDERLANDS ZELFWERKZAAMHEIDSOPDRACHT LEZEN (JAAROPDRACHT) AGOGISCHE VAARDIGHEDEN DE MENSELIJKE WAARNEMING AGOGISCHE VAARDIGHEDEN HET ZAKELIJKE ASPECT: LUISTERTECHNIEKEN AGOGISCHE VAARDIGHEDEN NON-VERBALE COMMUNICATIE OPVOEDKUNDIGE WETENSCHAPPEN GEMEENSCHAPPELIJK: PEDAGOGIEK BEELDOPVOEDING BEWEGINGSOPVOEDING INDIVIDUEEL SPEL MAKEN MUZIKALE OPVOEDING
60 62 64 65 66 67 69 71 72
DEEL 3 PRAKTIJKCOMPONENT
73
1 WAT KUN JE VERWACHTEN IN DE PRAKTIJKCOMPONENT? 2 VISIE OP DE STAGE 3 DOELSTELLINGEN 4 STAGE: PRAKTISCH 5 STAGEDOCUMENTEN 6 STAGEBEGELEIDING EN –EVALUATIE 7 STAGEREGLEMENT 8 BIJLAGEN
74 75 77 79 83 85 87 88
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Eerste semester
3
BIJLAGEN BIJ DEEL 3 PRAKTIJKCOMPONENT OPDRACHTEN FRANS OPDRACHT 1 - PRAXISMAANDAGEN COMMUNICATIEVE VAARDIGHEDEN TAALVAARDIGHEDEN WISKUNDEDIDACTIEK OPDRACHT 1 - PRAXISMAANDAGEN WISKUNDEDIDACTIEK OPDRACHT 2 PRAXISMAANDAGEN AGOGISCHE VAARDIGHEDEN NON-VERBALE COMMUNICATIE
89
OPVOEDKUNDIGE WETENSCHAPPEN GEMEENSCHAPPELIJK OPDRACHT 1 PRAXISMAANDAGEN OPVOEDKUNDIGE WETENSCHAPPEN GEMEENSCHAPPELIJK OPDRACHT 2 PRAXISMAANDAGEN BEWEGINGSOPVOEDING OPDRACHT PRAXISMAANDAGEN (SEMESTER 1 & 2)
90 91 93 94 95 96 99 102
DEEL 4 LESOVERSCHRIJDENDE ACTIVITEITEN
105
MUZISCHE DAGEN
106
4
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
DEEL 1 INLEIDING
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Eerste semester
5
1 LEESWIJZER SEMESTERBOEK Je staat aan het begin van een nieuwe opleiding. Waarschijnlijk start je deze opleiding met heel veel vragen. Welke lessen zal ik krijgen? Wat wordt er van mij verwacht? Moet ik al meteen de stageklas in? Zo zijn er wel honderden dingen waar je in deze periode antwoord op zult krijgen. Heel veel van deze antwoorden staan in dit semesterboek. Dit semesterboek is ontwikkeld door alle lectoren van wie je in dit semester van de opleiding les zult krijgen. In dit semesterboek staan diverse onderdelen beschreven die duidelijk maken waar het in deze periode om gaat. Hieronder worden de verschillende onderdelen kort toegelicht. •
Elk semester heeft een eigen thema. Dit thema staat in deze periode zowel tijdens de lessen aan de hogeschool als op stage centraal. Het thema krijgt concreet vorm doordat we werken met periodedoelen. Aan het eind van het semester kun je bepalen of de periodedoelen zijn behaald voor de theorie en de praktijk. Maar vooral de pendel tussen deze twee aspecten bepaalt of de periodedoelen zijn gehaald. Deze samenhang wordt beschreven in punt 3 van deze inleiding (deel 1).
•
In de theoriecomponent (deel 2) van dit boek staan de beschrijvingen van het onderwijsaanbod vanuit de verschillende vakgebieden. Je krijgt les in de vakken die je op de lagere school tegenkomt, zoals bijvoorbeeld wiskunde en Frans. Ook krijg je les in vakken die te maken hebben met je eigen persoonlijke ontwikkeling en waarbij je niet direct de relatie met de praktijk ziet. Dan zijn er ook nog beschrijvingen van de lessen opvoedkundige wetenschappen en agogische vaardigheden die alles te maken hebben met jouw rol als leerkracht en begeleider en wat je daarvoor moet leren. Als bijlage bij de theoriecomponent vind je ook de opdrachten terug die bij de verschillende vakken horen (opdrachtenbundel theoriecomponent).
•
In de praktijkcomponent (deel 3) van dit boek vind je alles terug wat met de praktijk te maken heeft in de loop van dit semester. Zo kan je er iets lezen over de demonstratielessen die je te zien zal krijgen, over de manier waarop je je in je eigen klasgroep zal voorbereiden op je eerste stageactiviteiten en over de eigenlijke stage tijdens het eerste semester, met alle bijhorende opdrachten in bijlage (opdrachtenbundel praktijkcomponent). Tevens vind je in dit deel de formulieren die jij en je mentor nodig hebben in de stage.
•
De beschrijving van de niet-lesgebonden of lesoverschrijdende activiteiten (deel 4) gaat over die activiteiten die buiten de eigenlijke lessen plaatsvinden (creastage).
In dit semesterboek vind je alle informatie die je nodig hebt op de opleiding en op je stageschool. Het is dan ook logisch dat je dit boek altijd ergens in de buurt hebt. We wensen je veel succes en plezier toe tijdens het eerste semester op de Katholieke Hogeschool BruggeOostende en op je stageschool.
6
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
2 BESCHRIJVING VAN DE PERIODE Het thema van deze periode is boeien, contact maken en inhoudelijk groeien. De periodedoelen die centraal staan, zijn:
een onderzoekende houding ontwikkelen naar de mogelijkheden om kinderen te boeien;
contact maken en onderhouden met de kinderen uit je stageklas.
De volgende vragen kunnen bij je opkomen in deze periode:
Hoe kan ik ervoor zorgen dat de kinderen betrokken zijn bij wat ik doe?
Wat moet ik doen als ik een groep kinderen moet aanspreken?
Waar wil ik meer over weten?
Hoe kom ik eigenlijk over bij kinderen?
Vinden de kinderen het wel leuk wat ik doe?
Wat doe en zeg ik als ik met een kind praat?
Hoe sta ik eigenlijk in de klas?
Dit soort vragen zul je allemaal tegenkomen in de periode die voor je ligt. Je hebt gekozen voor het beroep van leerkracht. Een prachtig beroep, maar ook een moeilijk beroep. Een prachtig beroep, omdat je met kinderen mag werken. Je leert de gedachten en gevoelens van kinderen kennen door met hen in contact te komen. Door met hen te praten over wat hen bezighoudt. Een moeilijk beroep, omdat je als leerkracht vaardigheden moet ontwikkelen die horen bij een duizendpoot. Je moet er zorg voor dragen dat kinderen het prettig vinden bij jou. Iemand die ze kennen en bij wie ze mogen leren. Iemand die ziet als ze ergens mee zitten of als er iets besproken moet worden. Je bent dan begeleider van kinderen. Een begeleider heeft oog voor de kinderen in de klas. Een begeleider zorgt ervoor dat kinderen leren en zich ontwikkelen naar zelfstandige personen. Een andere vaardigheid is dat jij kinderen wat moet leren. Kinderen leren als ze geboeid zijn door wat ze horen en zien. Kinderen moeten basisvaardigheden leren zoals rekenen en taal. Maar ook moeten ze zicht krijgen op de wereld om hen heen en hoe deze in de loop der tijden verandert. Dit leren kinderen in wat we op de lagere school ‘wereldoriëntatie’ noemen, maar ook door met hen te werken rond kunst, door muziek met hen te maken, door met hen te bewegen en door te praten over levensbeschouwelijke onderwerpen. Deze activiteiten kun je op heel veel verschillende manieren aanbieden aan kinderen. Hiervoor is kennis nodig van het vak en van manieren van lesgeven. In dit hele repertoire van vaardigheden zijn twee aspecten essentieel, namelijk nieuwsgierigheid en zelfreflectie. Nieuwsgierigheid heeft alles te maken met het willen onderzoeken en leren kennen van de dingen om je heen. Dingen die je hoort, ziet, leest en waardoor je geïnspireerd raakt. Ben je nieuwsgierig naar wat de opleiding je allemaal te bieden heeft? Ben je nieuwsgierig naar wat kinderen te vertellen hebben? Ben je nieuwsgierig naar de ervaringen van je studiegenoten? Je leert vooral veel van en met elkaar. Daarbij is een dosis gezonde nieuwsgierigheid een basis om verder te groeien. Groeien is alleen mogelijk als je jezelf kritisch blijft volgen in je ontwikkeling. Je groeit door de vragen die je (over) jezelf stelt. Waarom heb ik dat kind op die manier aangesproken? Waarom vind ik het zo moeilijk om te spelen met mijn gezicht en stem als ik voorlees? Hoe kan ik mezelf hierin ontwikkelen? Kijken naar jezelf alsof je in de spiegel kijkt. En dan durven te zien en onderkennen waarin jij jezelf wilt verbeteren. Dat is niet zo eenvoudig als je met deze opleiding start. Maar je staat daarin ook niet alleen. De mensen om je heen, lectoren en stagementoren,
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Eerste semester
7
zullen gesprekken met je voeren waarin jouw eigen persoon centraal staat. Bovendien werken we in het eerste jaar van de opleiding met leergroepen: elke student maakt deel uit van een leergroep (6 à 8 studenten) en wordt begeleid door een leerbegeleider. Op geregelde tijdstippen komen jullie samen met de leerbegeleider, hetzij individueel, hetzij in groep om jullie vorderingen op het vlak van het studeren en de stage te bespreken. Het doel van deze periode is vooral om jezelf te ontwikkelen in de omgang met kinderen, waarbij contact maken met kinderen een vereiste is. Het boeien van kinderen is belangrijk om het contact te onderhouden en om nieuwsgierigheid op te wekken bij kinderen. Nieuwsgierigheid die weer leidt tot onderzoeksdrang. Inhoudelijk ga je groeien. Groeien als persoon, omdat je veel over jezelf leert in deze periode. Groeien als begeleider van kinderen door de contacten die je gaat maken. En je gaat inhoudelijk groeien door het aanbod van de lessen op de hogeschool. Het eerste semester is belangrijk in de opleiding. Vaak weet je na het eerste semester of jouw keuze een goede keuze geweest is. De keuze om leerkracht te willen worden.
8
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
3 DE SAMENHANG TUSSEN DE THEORIE- EN DE PRAKTIJKCOMPONENT Wij vinden het belangrijk dat je op de opleiding leert wat je in de praktijk nodig hebt. Dat noemen we de koppeling theorie-praktijk. De koppeling tussen theorie en praktijk is een belangrijk aspect bij het vormgeven van de opleiding. De vakken die je in de opleiding krijgt aangeboden, heb je nodig in de praktijk. De inhoud van die vakken staat steeds in het teken van het periodedoel: boeien – contact maken – inhoudelijk groeien. Je gebruikt de lessen die je geeft in de stageklas als middel om dit doel te bereiken. In deze periode staat het lesgeven minder centraal dan de rol van begeleider. In het eerste deel van het eerste semester staat de rol van begeleider centraal. In de rol van begeleider gaat het erom dat je jezelf ontwikkelt. Die ontwikkeling gaat stapsgewijs. Je bouwt als het ware een repertoire aan vaardigheden, kennis en houdingen op in de loop der jaren. In het eerste semester werk je vooral aan de onderstaande basiscompetenties: FG 2: De leraar als opvoeder Vaardigheid 2.1: In overleg een positief leefklimaat creëren voor de kinderen in de leerlingengroep en op school FG 3: De leraar als inhoudelijk expert Vaardigheid 3.1: Basiskennis beheersen en recente evoluties en verband met inhouden en vaardigheden uit de leergebieden volgen FG 5: De leraar als innovator – de leraar als onderzoeker Vaardigheid 5.3: Het eigen functioneren kunnen bevragen en bijsturen
In het tweede deel van het eerste semester wordt de rol van lesgever steeds belangrijker. Je krijgt een inleiding in het beschrijven van een les op papier. Je gaat voor jezelf na wat je in die les wilt leren en hoe je dit gaat aanpakken. De volgende kenmerken krijgen een nadrukkelijker aspect: FG 1: De leraar als begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen Vaardigheid 1.1: De beginsituatie van de kinderen en de leerlingengroep achterhalen Vaardigheid 1.2: Doelstellingen kiezen en formuleren Vaardigheid 1.3: De leerinhouden/leerervaringen selecteren Vaardigheid 1.4: De leerinhouden/leerervaringen structureren en vertalen in opdrachten Vaardigheid 1.5: Een aangepaste methodische aanpak en groeperingsvormen bepalen Vaardigheid 1.6: In teamverband leermiddelen kiezen en aanpassen Vaardigheid 1.7: Realiseren van een adequate leeromgeving Vaardigheid 1.8: Observatie/evaluatie voorbereiden
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Eerste semester
9
4 TOT SLOT Je zult in de opleiding hard aan het werk zijn met je eigen ontwikkeling. Terwijl je aan het leren bent, is het belangrijk te leren van je leren. Hiermee wordt bedoeld dat je tijdens de opleiding steeds meer in de gaten krijgt waarom je doet wat je doet. Maar ook waarom je jezelf tijdens een bepaalde activiteit wel of niet prettig voelt. Je leert ook dat je het anders wilt, maar dat het niet vanzelf lukt. Door te reflecteren (terugblikken en vooruitkijken) op de activiteiten die je doet, zowel in de opleiding als in de stageschool, leer je jezelf te ontwikkelen. Je gaat je handelen bijstellen op grond van ervaringen. Je gaat iets nieuws uitproberen waardoor je wellicht meer grip op de situatie krijgt. Reflecteren is een proces waar je jezelf langzaam in moet ontwikkelen. Dat gaat niet vanzelf. Tijdens een aantal lessen en zeker ook op stage leer je te leren van je ervaringen. Op de opleiding wordt voor dit reflecteren een stappenplan aangeboden waardoor je je steeds meer bewust kan worden van je eigen kwaliteiten en aandachtspunten. In het vak ‘agogische vaardigheden’ wordt uitgebreider stilgestaan bij dit reflectieproces.
10
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
PROGRAMMATABEL EERSTE JAAR studie-
Opleidingsonderdelen
punten
Contacturen *
BZW*
ZW
studieomvang
Algemene vakken: Religie, Zingeving en Levensbeschouwing
3
25
3
54.5
82.5
Communicatieve vaardigheden
4
42
4
64
110
Mondelinge taalvaardigheid
1
Schriftelijk taalvaardigheid
2
ICT
1
Onderwijsvakken Godsdienst
3
25
3
54.5
82.5
Frans
3
25
3
54.5
82.5
Wereldoriëntatie: natuur en techniek
3
25
3
54.5
82.5
Wereldoriëntatie: mens en tijd
3
25
3
54.5
82.5
Wereldoriëntatie: mens en ruimte
3
25
3
54.5
82.5
Nederlands
3
25
3
54.5
82.5
Wiskunde
6
63
6
96
165
didactiek
4
basisleerstof lagere school Beeldopvoeding en
2
schrift
3
25
3 + 2HD
55
82.5
Bewegingsopvoeding en bewegingsexpressie
3
25
3+ 2HD
55
82.5
Muzikale opvoeding en dramatisch spel
3
25
3+ 2HD
55
82.5
Agogische vaardigheden
3
22
3
54.5
82.5
Opvoedkundige wetenschappen
5
42
5 80
137,5
80
137,5
Opvoedkundige wetenschappen:
gemeenschappelijk Pedagogiek
1
Didactiek
4
Opvoedkundige wetenschappen specifiek
5
42
Klasbeheer
1
Psychologie en media
2
Wereldoriëntatie
2
5
Stage 6
TOTAAL
30HD
60
1 650
* avondonderwijs 7 contacturen per studiepunt / er wordt geen BZW voorzien
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Eerste semester
11
12
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
DEEL 2 THEORIECOMPONENT
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Eerste semester
13
RZL
RELIGIE, ZINGEVING EN LEVENSBESCHOUWING opleiding
bachelor in het onderwijs: lager onderwijs
semester
1
studiepunten
3
titularis
Jan De Vriese
M
O T I V E R I N G
V A N U I T
H E T
S E M E S T E R T H E M A
In het opleidingsonderdeel RZL willen we ons vertrouwd maken met de levensbeschouwelijke invalshoek en ons bewust worden van de betekenis en het belang van de persoonlijke levensbeschouwelijke overtuiging. De wijze waarop je aankijkt tegen wat het leven waardevol en zinvol maakt, heeft een invloed op héél de manier waarop je het beroep van leerkracht invult. De dagdagelijkse omgang met kinderen is niet waardevrij en vraagt een voortdurende verheldering van de eigen levensbeschouwelijke positie. Bovendien zal je als leerkracht ook verantwoordelijk zijn voor het onderdeel levensbeschouwelijke vorming in de klas. In katholieke scholen gebeurt deze vorming in uitdrukkelijke dialoog met de christelijke levensbeschouwing. De concrete uitwerking daarvan valt onder het opleidingsonderdeel godsdienstdidactiek. Het opleidingsonderdeel RZL heeft op dit vlak een meer algemeen voorbereidend karakter. Zo gaat heel wat aandacht uit naar de vraag hoe de christelijke levensbeschouwing kan bijdragen tot de vorming van de levensbeschouwelijke identiteit van mensen van vandaag.
M
O T I V E R I N G
V A N U I T
D E
I N H O U D E L I J K E
O P B O U W
In een eerste gedeelte stellen we de vraag naar de betekenis van levensbeschouwing in het leven van de mens en staan we stil bij enkele factoren die aan de basis liggen van de vorming van een persoonlijke levensbeschouwelijke overtuiging. Ook hebben we aandacht voor de invloed van de huidige maatschappelijke en culturele context op de wijze waarop mensen van nu levensbeschouwelijke vragen stellen en zoeken te beantwoorden. In een tweede deel buigen we ons over de betekenis van het verhaal, dat niet alleen een drager is van levensbeschouwelijke vragen en inzichten, maar ook een constitutieve betekenis heeft voor de vorming van een levensbeschouwelijke identiteit. Vervolgens ontdekken we de cruciale rol van verhalen in de joods-christelijke traditie en onderzoeken we aan de hand van enkele ‘sleutelverhalen’ op welke wijze ‘God’ er ter sprake wordt gebracht. Tenslotte bekijken we enkele krachtlijnen in de ontstaansgeschiedenis van de bijbel, dat boek vol verhalen.
D O E L S T E L L I N G E N
BaCo’s 1. De leraar als begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen in concrete levensbeschouwelijke standpunten de sociaal-culturele
1.1,1.2,1.3
veranderingsprocessen van ‘secularisering’, ‘pluralisering’ en ‘individualisering’ herkennen
14
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
2. De leraar als opvoeder
levensbeschouwelijke vragen en inzichten herkennen en er zelf voorbeelden van
2.2,2.3
geven
de relevantie van de levensbeschouwelijke overtuiging t.o.v. belangrijke
2.3
levenskeuzes toelichten en illustreren
de betekenis van levensbeschouwingen en levensbeschouwelijke tradities voor het
2.3
vormen van een levensbeschouwelijke overtuiging verhelderen
het belang toelichten van de diepmenselijke ervaringen van verwondering en
2.1,2.3,2.4
verbijstering voor de levensbeschouwelijke ontwikkeling 2.1,2.2,2.4
zich bewust worden van de eigen levensbeschouwelijke positie en geschiedenis
respect opbrengen voor de levensbeschouwelijke overtuiging van anderen
2.1,2.2
een gesprek aangaan met anderen rond levensbeschouwelijke vragen en inzichten
2.2,2.3
het belang inzien van het (levens)verhaal voor de menselijke identiteitsvorming
2.2,2.3,2.5
het verband verduidelijken tussen narratieve identiteit en levensbeschouwelijke
2.2,2.3
identiteit
de mogelijke waarde aantonen van bijbelse verhalen voor het betekenis krijgen van
2.3
‘God’ in de hedendaagse menselijke ervaring
de eigen levensbeschouwelijke overtuiging toetsen aan enkele bijbelse
2.2,2.3
sleutelverhalen
3. De leraar als inhoudelijk expert
aan de hand van de begrippen ‘secularisering’, ‘pluralisering’ en ‘individualisering’ de
3.1,3.2,3.3
verschuivingen op levensbeschouwelijk vlak binnen onze cultuur bespreken
uitleg geven bij enkele centrale noties uit de narratieve theorie van P. Ricoeur:
3.1,3.2,3.3
narratieve identiteit, intrige, creatieve verbeelding, drievoudige mimesis
vier verschillende tijdsopvattingen (cyclisch, Grieks, joods, spiraal) toelichten en
3.1,3.2,3.3
herkennen in verhalen
het belang toelichten van het verhaal voor het ter sprake brengen van God in de
3.1,3.2,3.3
joods-christelijke traditie
enkele interpretatieregels (‘leessleutels’) eigen aan de bijbelse verhalentraditie
3.1,3.2,3.3
toepassen
de krachtlijnen van de lange ontstaansgeschiedenis van het eerste en tweede
3.1,3.2,3.3
testament toelichten
de grote indeling van de bijbelse geschriften duidelijk maken
3.1,3.2,3.3
het belang inzien van een elementaire kennis van ontstaansgeschiedenis en indeling
3.1,3.2,3.3
van de bijbel voor een adequate interpretatie van de teksten
10. De leraar als cultuurparticipant
een genuanceerde uitleg geven bij de crisis van de traditionele christelijke (katholieke) levensbeschouwing.
Dekaloog I van K. Kieslowski interpreteren als filmische verbeelding van het seculariseringproces en de daarbij horende crisis van het godsgeloof
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Eerste semester
10.1 10.1
15
W E R K V O R M E N
onderwijsleergesprek, doceren, video, persoonlijke opdrachten, groepswerk, begeleid zelfstandig werk
S T U D I E M A T E R I A A L
eigen cursus (onuitgegeven)
E V A L U A T I E STE
1STE EXAMENPERIODE JANUARI 2DE EXAMENPERIODE JUNI 3DE EXAMENPERIODE SEPTEMBER
16
1
EXAMENKANS
2DE EXAMENKANS
SCHRIFTELIJK 100 % SCHRIFTELIJK 100%
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
COMMUNICATIEVE VAARDIGHEDEN opleiding
bachelor in het onderwijs: lager onderwijs
semester
1
studiepunten
4
titularis
Marleen Ost
ONDERWIJSLEERACTIVITEIT: TAALVAARDIGHEDEN opleiding
bachelor in het onderwijs: lager onderwijs
semester
1
studiepunten
3 (mondelinge taalvaardigheid: 1 / schriftelijke taalvaardigheid: 2)
lector
Marleen Ost
M
O T I V E R I N G
V A N U I T
H E T
S E M E S T E R T H E M A
Als toekomstige leerkracht zul je op heel wat domeinen een voorbeeldfunctie vervullen. Ook op dat van de taal. Daarom leggen we in dit opleidingsonderdeel het accent op je eigen taalvaardigheid. Uitgangspunt hierbij is dat je je mondeling en schriftelijk flexibel en correct kunt én wilt uitdrukken in een vlotte standaardtaal (A10) en dit zowel in interactie met je leerlingen (gesprekken voeren, mondeling opdrachten geven, vertellen, voorlezen, schriftelijk vragen en opdrachten formuleren…) als in interactie met volwassenen in en rond de school (ouders, directie, collega's, personeel …).
M
O T I V E R I N G
V A N U I T
D E
I N H O U D E L I J K E
O P B O U W
Binnen dit opleidingsonderdeel pakken we de kennis, de vaardigheden en de attitudes aan die elke leraar i.v.m. taal moet bezitten. De lectoren Nederlands begeleiden je hierbij zodat je (1) je communicatieve kennis, vaardigheden en attitudes kunt vergroten, (2) allerlei situaties in je latere beroepsleven met je taal adequaat kunt aanpakken en beheersen en (3) je eigen gedachten, ervaringen, gevoelens voor jezelf kunt verwoorden. Van belang daarbij is dat je weet welke factoren bij elke communicatie een rol spelen en hoe belangrijk het is om in elke communicatiesituatie met al deze factoren rekening te houden en ze zo goed mogelijk in te schatten. Het is ook van belang te weten hoe belangrijk jouw invloed is op de taal van de leerlingen, hoe belangrijk een goede uitspraak, een goede spelling en een goed taalgebruik zijn. Dit opleidingsonderdeel is er dus op gericht om je te helpen eventuele tekorten in je mondelinge én schriftelijke taalvaardigheid weg te werken zodat je je daar in de stage niet voor hoeft te schamen bij je mentor of bij de kinderen in je klas (zie ook observatieopdracht in praktijkcomponent).
D
O E L S T E L L I N G E N
BaCo’s 1. De leraar als begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen
de meest courante fouten die lln. uit West- of Oost-Vlaanderen maken tegen bepaalde
1.1
klanken uit de standaardtaal kunnen herkennen
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Eerste semester
17
de meest courante fouten die lln. uit West- of Oost-Vlaanderen tegen een verzorgd
1.1
taalgebruik maken, kunnen herkennen (foutieve dialectische woorden of uitdrukkingen in zowel mondeling als schriftelijk taalgebruik)
fouten die lln. maken tegen de spelling van de werkwoorden en tegen de spelling van
1.1, 1.9
hoogfrequente woorden kunnen herkennen en corrigeren
2. De leraar als opvoeder
bereid zijn om aan kinderen het goede voorbeeld te geven zodat ook zij verzorgd willen spreken en schrijven, in functie van hun eigen maatschappelijke ontplooiing en
2.2, 2.3
emancipatie
3. De leraar als inhoudelijk expert
weten hoe onze stembanden werken
weten met welke fonetische tekens de klanken in het Nederlands worden weergegeven
weten hoe je een minder verzorgde uitspraak kunt verbeteren bij jezelf
weten wat assimilatie is en hoe je assimilatie toepast in en tussen woorden
weten hoe de werkwoorden worden gespeld en welke regels je hierbij volgt
weten welke woorden voor kinderen in de basisschool hoogfrequent zijn en hoe je deze woorden correct schrijft
weten welke hulpmiddelen er voor schrijven bestaan (o.m. het Groene Boekje), waar je die hulpmiddelen vindt en hoe je ze gebruikt
op de hoogte zijn van de meest voorkomende fouten tegen verzorgd taalgebruik (dialectische woorden en zinswendingen) en van hun equivalent in de standaardtaal
W
3.1 3.1 3.1 3.1 3.1 3.1 3.1 3.1
E R K V O R M E N
Mondelinge taalvaardigheid: oefensessies verbale vorming, discussie, rollenspel, improvisatie, oefeningen spontaan spreken met schriftelijke ondersteuning (uitleg: zie les). Schriftelijke taalvaardigheid: oefensessies schriftelijke taalvaardigheid, controledictees (op basis van oefeningen die je voorbereidt via de oefenboekjes (zie studiemateriaal), het Internet, het digitale leerplatform en/of de diskette Nedercom spelling). Mondeling + Schriftelijk: observatieopdracht (zie bijlage praktijkcomponent); portfolio (uitleg: zie les)
S
T U D I E M A T E R I A A L
BOUVING, K. & MEUS, G., Nieuwe spellingoefeningen 3. Kapellen, Pelckmans, 1996 BOUVING, K. & MEUS, G., Nieuwe spellingoefeningen 3 – Handleiding. Kapellen, Pelckmans, 1996 DE JONCKHEERE, S., Nederlands spreektechniek, KHBO, 2004 DE JONCKHEERE, S., Schriftelijke taalvaardigheid: oefeningen, KHBO, 2004 Nedercom Spelling, niveau 3, Nedercom Eduware, AC Roden, 2002 SMEDTS & VAN BELLE, W., Taalboek Nederlands, Kapellen, Pelckmans, 1995 TIMMERMANS, B., Klink klaar. Uitspraak- en intonatiegids voor het Nederlands, Leuven, Davidsfonds, 2004 Woordenlijst Nederlandse taal. Den Haag, Sdu en Antwerpen, Standaard, 1995
18
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
Aanbevolen PAUS, Harry e.a., ‘Dertien doelen in een dozijn. Een referentiekader voor taalcompetenties van leraren in Nederland en Vlaanderen’, Nederlandse Taalunie, 2003 VAN WEVERBERG, J. & DE BRUYCKER, G., Correct Nederlands in het onderwijs. Leuven, Wolters, 1996
E
V A L U A T I E
Bij het begin van het academiejaar is er een startscreening. Die screening omvat een werkwoordtoets, een normaalfunctionele schrijfoefening en een uitspraaktest. Het resultaat wordt met je lector Nederlands besproken en op basis van het resultaat word je – in overleg met de lector Frans – tot een niveaugroep (basis of gevorderden) toegewezen. Binnen de niveaugroep krijg je aangepaste oefeningen en wordt er verder geremedieerd. Deze remediëring steunt grotendeels op zelfwerkzaamheid waarvan je het bewijs levert in een portfolio die je op elk moment moet kunnen voorleggen. Feedback krijg je in de vorm van controledictees, voortgangstoetsen en -gesprekken. Naast het gericht zijn op een correct taalgebruik en communicatie vinden we het van belang dat je in de oefensessies blijk geeft van een positieve relationele gerichtheid (A2), van leergierigheid (A4) en van zin voor samenwerking (A7). Studenten met ernstige tekorten volgen verplicht bijkomende remediëringslessen. Soms is het aangewezen externe hulp te vragen. Bij grote lacunes (een spraakgebrek t.g.v. verkeerde ademhaling, lispelen…; een schrijftekort t.g.v. dyslexie) word je doorverwezen naar een verplichte logopedische screening. Voor het onderdeel ‘schriftelijke taalvaardigheid’ (spelling + taalbeheersing) behaal je een voldoende, als je 70% van de opgaven goed hebt gemaakt. Dit moeten ook de lln. van de basisschool beheersen, dus jij moet daarvan op de hoogte zijn en het zelf ook behoorlijk goed kunnen! (herleiding punten: zie tabel onder) Om te slagen voor het opleidingsonderdeel ‘communicatieve vaardigheden’ moet je zowel voor ICT-vaardigheden als voor taalvaardigheden een voldoende halen. STE
STE
1 EXAMENPERIODE JANUARI 2DE EXAMENPERIODE JUNI 3DE EXAMENPERIODE SEPTEMBER
EXAMENKANS 1 Mondeling en schriftelijk 20% Mondeling en schriftelijk 80%
2DE EXAMENKANS
Mondeling en schriftelijk 100%
Een onvoldoende op een van beide onderdelen leidt in de totaalscore communicatieve vaardigheden dus tot een onvoldoende.
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Eerste semester
19
ONDERWIJSLEERACTIVITEIT: I.C.T. opleiding
bachelor in het onderwijs: lager onderwijs
semester
1
studiepunten
1
lector
Jeroen Van Hijfte
M
O T I V E R I N G
V A N U I T
H E T
S E M E S T E R T H E M A
Voor een beginnende student leraar lager onderwijs is het noodzakelijk dat je over een aantal ICT-vaardigheden beschikt. Je moet in staat zijn om lesvoorbereidingen op te maken in word, via email te communiceren met mentoren en lectoren, en het internet te gebruiken om informatie op te zoeken. Deze inhouden maken ook deel uit van de leerlijn ICT voor de lagere school, dus je moet ze ook goed beheersen om ze aan te kunnen brengen aan kinderen van de basisschool.
M
O T I V E R I N G
V A N U I T
D E
I N H O U D E L I J K E
O P B O U W
De ICT-vaardigheden die dit jaar behandeld worden, worden allemaal bekeken vanuit het standpunt van een beginnende student leraar lager onderwijs. In het eerste semester behandelen we de inhouden die je nodig hebt om je eerste lessen goed te kunnen voorbereiden: lesvoorbereidingen en werkblaadjes maken, informatie opzoeken op internet en communiceren via email.
D O E L S T E L L I N G E N
BaCo’s 1. De leraar als begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen
met behulp van ICT werkbladen opmaken die inhoudelijk aansluiten bij het onderwerp
1.7.1
van de les
in werkbladen zorgen voor een goede opbouw van de moeilijkheidsgraad
1.7.1
bij het opmaken van werkbladen voor leerlingen rekening houden met de kenmerken van
1.1.1
een doelpubliek
3. De leraar als inhoudelijk expert
een lesvoorbereiding of werkblad maken m.b.v. een tekstverwerkingsprogramma
een document maken, gebaseerd op een standaard of ander beschikbaar sjabloon
een document opslaan of opslaan onder een andere naam; een document opslaan als
3.1
documentsjabloon
de functies 'zoeken' en 'vervangen' correct gebruiken
de functies 'ongedaan maken' en 'opnieuw toepassen' gebruiken
tekstopmaak, alineaopmaak en paginaopmaak toepassen
tabs gebruiken en zelf tabulatorstops instellen met of zonder opvultekens
specifieke lettertekens of symbolen invoegen, al dan niet met behulp van de vergelijkingseditor
20
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
tabellen aanmaken, wijzigen, opmaken, en tekst in tabellen noteren
figuren invoegen, bewerken, en tekst schikken rond figuren
zelf eenvoudige figuren maken met de tekenmogelijkheden van word
email gebruiken in de communicatie met mentoren, lectoren en medestudenten
emailberichten met of zonder bijlagen lezen, beantwoorden, doorsturen
een adresboek beheren
emailberichten beheren en organiseren in mappen
de regels van netiquette respecteren in de communicatie via email met mentoren,
3.1
lectoren en medestudenten
een emailaccount configureren in outlook of outlook express
5. De leraar als innovator – de leraar als onderzoeker
nauwkeurig en verzorgd werken en het werk controleren op fouten
5.3
met behulp van ICT eigen ideeën met tekst en beeld creatief vorm kunnen geven en
5.1
beschikbaar maken Attitudes
zorg dragen voor de apparatuur en de software
A7
elkaar kunnen helpen rekening houdend met de verschillen in ICT-competenties
A2
elkaars bijdrage en mening respecteren
A2
W E R K V O R M E N
Bij het begin van het academiejaar legt iedereen een instaptest af. Studenten die slagen voor de instaptest zijn niet verplicht om de lessen bij te wonen. Ze leggen op het einde van het jaar wél het examen af. De studenten die de beste resultaten halen op de instaptest worden als coach aangewezen voor studenten bij wie op de instaptest grote tekorten zijn vastgesteld. De lessen bestaan uit werkcolleges in de computerklas, waar de nodige computervaardigheden aangeleerd en ingeoefend worden. Het staat studenten vrij zich daarnaast nog extra bij te laten scholen door computercursussen te volgen buiten schoolverband.
S T U D I E M A T E R I A A L
aan te raden handleidingen verschillende ICT-handleidingen terug te vinden op blackboard
E V A L U A T I E
1STE EXAMENPERIODE JANUARI 2DE EXAMENPERIODE JUNI 3DE EXAMENPERIODE SEPTEMBER
STE EXAMENKANS 1 MONDELING 50% OPDRACHT50 %
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Eerste semester
2DE EXAMENKANS MONDELING 50% HERWERKEN OPDRACHT 50%
21
Om te slagen voor het opleidingsonderdeel 'communicatieve vaardigheden' moet je zowel voor ICT-vaardigheden als voor taalvaardigheden een voldoende halen. Een onvoldoende op een van beide onderdelen leidt in de totaalscore communicatieve vaardigheden dus tot een onvoldoende.
22
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
FRANS opleiding
bachelor in het onderwijs: lager onderwijs
semester
1
studiepunten
3
titularis
Leen Van Craesbeeck
lectoren
Ingrid Strubbe; Leen Van Craesbeek
M
O T I V E R I N G
D E
V A N U I T
I N H O U D E L I J K E
H E T
S E M E S T E R T H E M A
/
V A N U I T
O P B O U W
Als onderwijzer zal je ook de lessen Frans in het vijfde en zesde leerjaar verzorgen. In het eerste semester van het eerste jaar onderzoeken we de basis die je zelf al gelegd hebt in de afgelopen jaren. Vooraleer je een taal kan onderwijzen, is het immers belangrijk om te weten waar je zelf staat in de beheersing van die taal. Om je te helpen in je zoektocht, werken we met een aantal instapmomenten: dankzij de schriftelijke test rond woordenschat en grammatica krijg je zicht op je beheersing van de basiskennis. Ook wordt je mondelinge taalvaardigheid gecontroleerd. Op die manier kan je gedurende het hele jaar werken aan je uitspraak, je intonatie, de vlotheid waarmee je Frans spreekt. In de lessen Frans gaan we deze basiskennis verder uitdiepen. De grammatica van het Frans wordt systematisch herhaald en indien nodig verder uitgediept. Aan de hand van een zelfstudiepakket ga je zelf je kennis van de woordenschat uitbreiden. Je legt ook al meteen de link met de lagere school: wat zal er hier aan bod komen? Uiteraard komen ook de vier taalvaardigheden (luisteren, lezen, spreken en schrijven) ruimschoots aan bod in de lessen. Er is eveneens aandacht voor de cultuur van Frankrijk en van andere Franssprekende landen. Verder ga je ook op onderzoek in je eigen stageschool. Je zoekt uit hoe de lessen Frans er vandaag verlopen. Dit kan je dan toetsen aan je eigen ervaringen.
D O E L S T E L L I N G E N
BaCo’s 1. De leraar als begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen
de verschillende aspecten van het vreemdetalenonderwijs herkennen aan de hand van
1.4 1.5
typelessen
de opgedane ervaringen toetsen aan de eigen visie op het aanleren van een vreemde taal
3. De leraar als inhoudelijk expert
Franse klanken herkennen en correct uitspreken
spreken met een Franse intonatie, het Frans ritme, de Franse klemtoon
basisteksten vlot en expressief voorlezen
de Franse basiswoordenschat beheersen en thematisch uitbreiden (zelfstudie)
alledaagse (geschreven of gesproken) Franse teksten begrijpen en weergeven in eigen
3.1 3.2
woorden
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Eerste semester
23
de basisregels van de Franse grammatica praktisch toepassen
de voornaamste Franse grammaticale structuren herkennen, benoemen en verklaren
de verworven kennis toepassen in de lessen voor de basisschool
10. De leraar als cultuurparticipant interesse tonen voor de levenswijze en cultuur in Frankrijk en andere Franssprekende
landen
10.1
W E R K V O R M E N
werkvormen
hoor- en werkcolleges (grammatica, woordenschat, didactiek)
zelfstudie (woordenschat)
demolessen (in de stageschool en op video)
begeleid zelfstandig werk (test mondelinge vaardigheden)
opdrachten praktijkopdrachten (zie bijlage bij deel 3)
S T U D I E M A T E R I A A L
RAES, M., DE CLERCQ, F., LEROY, J., Grammaire Trajet, Kapellen, Pelckmans, 2000, 159 blz. DE CLERCQ, F., et al., Exercices Trajet 2, Kapellen, Pelckmans, 1995, 110 blz. Handwoordenboek naar keuze VLAAMS VERBOND VAN HET KATHOLIEK BASISONDERWIJS, Leerplan Frans, 1998 VAN CRAESBEEK, L., STRUBBE, I., Cours de français 1 ILLO. Brugge, KHBO, 2005
E V A L U A T I E STE
STE
1 EXAMENPERIODE JANUARI 2DE EXAMENPERIODE JUNI 3DE EXAMENPERIODE SEPTEMBER
24
EXAMENKANS 1 SCHRIFTELIJK 40 % SCHRIFTELIJK 50 % Mondeling 10%
2DE EXAMENKANS
SCHRIFTELIJK 90% mondeling 10%
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
WERELDORIËNTATIE NATUUR EN TECHNIEK opleiding
bachelor in het onderwijs: lager onderwijs
semester
1
studiepunten
3
titularis
Ann Bossaert
lector
Ann Bossaert
M
O T I V E R I N G
D E
V A N U I T
I N H O U D E L I J K E
H E T
S E M E S T E R T H E M A
/
V A N U I T
O P B O U W
In het eerste semester start je met het bestuderen van ongewervelde diertjes uit de wegberm. Op dit moment van het jaar kunnen we immers levende diertjes meebrengen voor een demonstratie in de klas. Ongetwijfeld is werken met levend materiaal meteen een boeiende werkvorm in natuuronderwijs. Ondertussen word je je bewust van wat je moet weten over deze diertjes om erover te kunnen lesgeven in de basisschool, welke werkvormen je zelf als boeiend ervaart en welke leermiddelen je hiervoor kunt selecteren. Daarna brengen we onze kennis plantkunde op peil. Om te kunnen lesgeven over planten moeten we natuurlijk allerhande plantkundige begrippen correct kunnen hanteren: knop, wortelstok, windbestuiving… Daarenboven passen wij deze kennis toe op een twintigtal courante bomen en struiken uit bossen en parken, want deze vormen veelal het onderwerp van lessen in de basisschool.
D O E L S T E L L I N G E N
BaCo’s 1. De leraar als begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen
de kenmerken van geschikte werkblaadjes voor de leerlingen achterhalen
1.6
geschikte filmfragmenten selecteren en aanpassen aan hun gebruik in de klas
1.6
proefjes opstellen en laten uitvoeren met levende ongewervelde diertjes om hun
1.7
eigenschappen te illustreren
proefjes opstellen en leiden i.v.m. de kieming
1.7
3. De leraar als inhoudelijk expert
de algemeen voorkomende ongewervelde dieren van de wegberm kennen met hun aanpassingen aan hun specifieke levenswijze en hun indeling in klassen
de delen van de zaadplant kennen en van elk deel de bouw, de functie en de variatie binnen het plantenrijk
enkele belangrijke plantkundige begrippen kunnen hanteren zoals bestuiving, bevruchting, fotosynthese, bol, knol, zaadkieming…
een 20-tal algemeen voorkomende bomen en struiken herkennen wat betreft bladvorm, bladstand, vruchtsoort en eigenschappen van het hout, alsook kunnen gebruik maken van deze kennis om activiteiten op te maken voor de lessen natuur.
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Eerste semester
3.1 3.1 3.2 3.1 3.2
25
W E R K V O R M E N
Demonstraties met levend materiaal:
- dieren (spin, lieveheersbeestje, slak, hamster, paard…); - planten (zaden, bloemen, vruchten, knoppen, bollen...).
De studenten voeren zelf kiemproeven uit.
Onderwijsleergesprek
Taak in begeleide werktijd:
- opmaken van een bladerenverzameling van een 20-tal bomen en struiken in het park; - maken van oefeningen waarbij we bladstand, aanwezigheid van knoppen, morfologie van het blad… inoefenen.
S T U D I E M A T E R I A A L
Levend materiaal, filmfragmenten ANN BOSSAERT, E.A., Werowijzer 1, Uitg. Pelckmans ANN BOSSAERT, De wegberm, K.H.B.O ANN BOSSAERT, Achtergrondkennis plantkunde, K.H.B.O.
E V A L U A T I E
STE
1 EXAMENPERIODE JANUARI 2DE EXAMENPERIODE JUNI 3DE EXAMENPERIODE SEPTEMBER
26
1STE EXAMENKANS SCHRIFTELIJK 40 % SCHRIFTELIJK 60 %
2DE EXAMENKANS
SCHRIFTELIJK 100%
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
WERELDORIËNTATIE MENS EN RUIMTE opleiding
bachelor in het onderwijs: lager onderwijs
semester
1
studiepunten
3
titularis
Marleen Michot
M
O T I V E R I N G
D E
V A N U I T
I N H O U D E L I J K E
H E T
S E M E S T E R T H E M A
/
V A N U I T
O P B O U W
Het vak mens en ruimte is meer dan louter aardrijkskunde. Je gaat dieper in op enkele inhouden die ook op de basisschool aan bod komen. Vanuit het didactisch thema van het eerste jaar van de opleiding ‘boeien, contact maken en inhoudelijk groeien’ snijden we enkele inhouden aan die in de basisschool aan bod komen. De thema’s zijn terug te vinden in de bestaansdimensie ‘mens en maatschappij’, ‘mens en natuur’ en ‘mens en ruimte’ van het leerplan wereldoriëntatie van de basisschool. De bestaansdimensie ‘mens en natuur’ ziet de aarde als planeet in de kosmos, die steeds verder verkend wordt door de ruimtevaart. Dit onderwerp spreekt tot de verbeelding van kinderen. Je onderscheidt de fantasie van de werkelijkheid. Via waarnemingen o.a. met een zelfgemaakte zonnewijzer en de gegevens van de scheurkalender leer je hoe kinderen reeds op de basisschool het verband tussen de bewegingen van onze planeet en onze tijdstijdsindeling ontdekken. Dat de aarde een heel dynamische planeet is, wist je al. Je leert hoe boeiend de aardbol kan zijn, zowel aan de buitenkant als binnenin. Je leert hoe je videomateriaal gebruikt in een les. Je leert hoe kinderen de aarde ontdekken als kostbare bron van grondstoffen en energiebronnen, waar we zorg moeten voor dragen. Binnen de bestaansdimensie ‘mens en maatschappij’ kom je vanuit de vaststelling dat duidelijke afspraken en regels noodzakelijk zijn in een maatschappij tot het thema verkeersopvoeding. Dit vak komt op de basisschool cursorisch aan bod. Je maakt kennis met de bestaande methoden en je leert een verkeersles uitwerken waarbij de nadruk niet enkel ligt op het weten, maar vooral op het (willen) doen. In dit deel komen ook de ‘rechten van het kind’ aan bod. De taak van de onderwijzer(es) is hier tweevoudig. Enerzijds moet hij/zij in zijn handelen ermee rekening houden. Anderzijds moet hij hen niet enkel duidelijk maken wat hun rechten zijn maar hen ook laten inzien dat hij/zij de plicht heeft de rechten van de andere te respecteren. Je maakt kennis met enkele werkvormen waarmee je rond deze doelen kan werken: de enquête, het stellingnamespel, het simulatiespel, het rollenspel. We maken deel uit van een gezin, we zijn lid van een vereniging. Wij wonen in een gemeente. Wij behoren tot een gemeenschap, leven in een land, zijn Europeanen en wereldburgers. Kortom, wij leven binnen een samenleving in kringen. Kinderen moeten in dit web hun plaats kennen: van de binnenste kring naar de buitenste, van de familie naar de wereld. Om inzicht te verwerven in het democratisch functioneren van instellingen vertrekken we vanuit de realiteit van het kind. Daarbinnen wordt een actueel maatschappelijk probleem besproken b.v. afval en milieuverontreiniging. De bestaansdimensie ‘mens en ruimte’ komt slechts kort aan bod in het eerste jaar. Je frist je kaartkennis op. Dit sluit aan bij ‘mens en maatschappij’: het vastleggen van administratieve grenzen
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Eerste semester
27
berust op afspraken. In een groepswerk werk je, samen met 3 medestudenten, een bedrijfsbezoek voor leerlingen van de basisschool uit. Hierin komen de drie vermelde bestaansdimensies aan bod.
D O E L S T E L L I N G E N
BaCo’s 1. De leraar als begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen
de leerstofonderdelen in het leerplan WO situeren en de leerlijnen opsporen
1.2.4
de betekenis van de dimensie mens en ruimte in het kader van wereldoriëntatie kennen
1.2.1
en kunnen toepassen bij de uitwerking van een WO-thema
de bestaansdimensies binnen WO toepassen bij de voorbereiding van een
1.2.1
bedrijfsbezoek
aangepaste informatiebronnen selecteren in functie van de leerinhoud
1.3.1
de bestaande methoden i.v.m. verkeersopvoeding kritisch evalueren en gebruiken
1.3.1
zinvolle opdrachten formuleren in functie van de leerdoelstellingen
1.4.3
een les verkeersopvoeding uitwerken, rekening houdend met de basisprincipes van
1.5.1
doeltreffend verkeersonderwijs
1.5.2
2. De leraar als opvoeder
het belang van regels en het naleven ervan kunnen aanbrengen vanuit concrete
2.3.1
situaties
bewust omgaan met regels en afspraken tijdens een groepswerk
2.4.1
onderzoeken hoe de democratische instellingen de kwaliteit van ons samenleven
2.2.2
bevorderen
onderzoeken hoe democratische principes kunnen toegepast worden in de lespraktijk.
3. De leraar als inhoudelijk expert
3.1
Mens en Maatschappij
3.2
de taakverdeling in het bestuur van ons land en de EU kennen en deze kunnen illustreren met voorbeelden uit de actualiteit en de leefwereld van de kinderen
het belang van verkiezingen als basiselement voor het democratisch functioneren van onze overheidsinstellingen
Mens en natuur: de aarde als leefruimte De aarde in de kosmos
de geleidelijke ontwikkeling van de ruimtevaart aan de hand van enkele hoogtepunten uit de ruimtevaartgeschiedenis aantonen
de aarde en de met het blote oog waarneembare hemellichamen kennen en kunnen situeren in de structuur van het heelal
de schijnbare bewegingen van de zon, de schijngestalten van de maan en de getijden verklaren en nabootsen met eenvoudige hulpmiddelen
het verband kunnen aantonen tussen de bewegingen van de aarde en de maan en onze tijdsindeling in dagen, maanden, seizoenen, jaren
28
een schaduwklok (eenvoudige zonnewijzer) maken en de werking ervan uitleggen
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
De aardbol
de bolvorm van de aarde kunnen afleiden uit eenvoudige waarnemingen
a.h.v. coördinaten een plaats op aarde kunnen situeren op de wereldbol en op een kaart
het voorkomen van gebergten, aardbevingen en vulkanen kunnen verklaren vanuit de inwendige bouw van de aarde
de werking van een kompas kunnen uitleggen
een eenvoudig kompas kunnen maken
De aarde als bron
vanuit een concreet voorbeeld van een voedingsmiddel of een gebruiksvoorwerp kunnen uitleggen dat voor de productie ervan grondstoffen en energiebronnen nodig zijn die ons door de aarde geleverd worden en dat de productie ervan leidt tot afval die het milieu ernstig kan vervuilen
de grote indeling van de energiebronnen en hun impact op het milieu
de grote indeling van de grondstoffen naar hun herkomst
een schema van een productieproces kunnen opstellen of eenvoudig in functie van het niveau van de leerlingen
Mens en Ruimte Ruimtelijke inrichting
de lokalisatiefactoren van een bedrijf kunnen opsporen in functie van een leeruitstap naar een bedrijf
Kaartvaardigheid
de provincies, de provinciehoofdsteden, de gewesten en de gemeenschappen situeren op de kaart van België en die grenzen zien als een ruimtelijke afbakening van macht en gezag
de landen van de Europese Unie en hun hoofdsteden situeren op de kaart van Europa
de werelddelen en oceanen situeren op de wereldkaart
de belangrijke gebergten in Europa en de wereld situeren
7. De leraar als lid van een schoolteam
kunnen samenwerken, taakverdeling afspreken, afspraken maken en nakomen … bij het uitwerken van een groepswerk rond de voorbereiding van een leeruitstap naar een bedrijf
7.2.1
W E R K V O R M E N
hoorcollege
onderwijsleergesprek
toepassingsopdrachten
eenvoudige lesvoorbereidingsopdracht
groepsopdracht
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Eerste semester
29
S T U D I E M A T E R I A A L
MICHOT, M., Mens en ruimte - mens en maatschappij. KHBO, 2004 Atlas
E V A L U A T I E
STE
1
EXAMENPERIODE JANUARI
2DE EXAMENPERIODE JUNI 3DE EXAMENPERIODE SEPTEMBER
30
1STE EXAMENKANS SCHRIFTELIJK 90 % Opdracht 10%
2DE EXAMENKANS
SCHRIFTELIJK 100%
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
NEDERLANDS opleiding
bachelor in het onderwijs: lager onderwijs
semester
1
studiepunten
3
titularis
Sofie de Jonckheere
lector
Sofie De Jonckheere
M O T I V E R I N G
V A N U I T
H E T
S E M E S T E R T H E M A
Het is de bedoeling dat je in het eerste semester een kijk krijgt op jezelf en de job, ook wat het opleidingsonderdeel ‘Nederlands specifiek’ betreft. Daarom komt in dat opleidingsonderdeel de leerstof aan bod die je als toekomstige leerkracht op het vlak van taal aan de kinderen zult moeten geven. De competenties die je in de loop van het eerste jaar moet verwerven, liggen dus hoofdzakelijk op inhoudelijk vlak. Toch zul je ook al leren hoe je die inhouden op een boeiende manier bij de leerlingen kunt overbrengen en je zult ook ervaren dat wie met taal bezig is, ook bezig is met opvoeden: opvoeden gebeurt nu eenmaal in taal.
M O T I V E R I N G
V A N U I T
D E
I N H O U D E L I J K E
O P B O U W
Omdat je al vrij vroeg in het eerste semester in staat moet zijn om op stage een goed verhaal voor te lezen en/of te vertellen, leer je in een eerste module welke verhalen waardevol zijn voor kinderen, hoe die verhalen zijn opgebouwd, waar ze vandaan komen en wat je ermee kunt doen in de klas. Aansluitend bij deze module zul je via een leestaak ook zelf (opnieuw) mogen ervaren hoe plezierig lezen eigenlijk wel is (zie bijlage theoriecomponent). In een tweede module kom je te weten welke de verschillende deelleerplannen voor Nederlands in het BaO zijn en vanuit welke visie op taal die leerplannen geschreven zijn. Specifieke aandacht zal hierbij uitgaan naar het leerplan taalbeschouwing en naar het ‘taalmodel’ of negenstappenplan waarvan in alle deelleerplannen sprake is. Tijdens Begeleid Zelfstandig Werk (BZW) in de campusbieb zul je in deze module ook kennis kunnen maken met enkele methodes en handleidingen die voor Nederlands in de basisschool worden gebruikt. Het uitgangspunt voor de derde module vormt de stelling dat taal geen monument, maar wel een instrument is. We vragen ons dan ook af welke taalvariëteiten er zoal bestaan (Algemeen Nederlands, dialect, tussentaal) en hoe jij als toekomstige leerkracht met deze taalvariëteiten respectvol kunt omgaan, zowel binnen als buiten de klas. Tot slot leer je in het eerste semester ook hoe de aanpak van zinnen nu verschilt van vroeger. Na een klassikale inleiding moet je voor het verwerven van deze leerinhoud vooral zelf aan het werk. Het openleerpakket ‘Taalbeschouwing op de basisschool: nadenken over zinnen’ nodigt je daar alvast toe uit!
D O E L S T E L L I N G E N
BaCo’s 1. De leraar als begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen
weten welke doelstellingen je met verhalen kunt verwezenlijken in een klassituatie
1.2
op de hoogte zijn van zinvolle activiteiten die je rond verhalen in de klas kunt organiseren
1.4
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Eerste semester
31
de verschillende deelleerplannen voor taal in grote lijnen kunnen raadplegen (vb. leerlijn,
1.3
begrippenlijst…)
mondelinge én schriftelijke communicatiesituaties adequaat en respectvol m.b.v. het
1.6
taalmodel kunnen aanpakken, zowel binnen als buiten de klas
er rekening mee houden dat het gebruik van een bepaalde taalvariëteit afhangt van de
1.3
context
weten wat het leerplan taalbeschouwing i.v.m. nadenken over zinnen voorschrijft
1.1
2. De leraar als opvoeder 2.2, 2.3
weten welke functies verhalen voor de jonge lezer kunnen hebben
respect hebben voor het taalverhaal dat elk kind meebrengt naar de klas
kinderen zover kunnen brengen dat ze inzien dat er belangrijke argumenten zijn om AN
2.3 2.2,2.3
te leren op school (het sociale belang van taal als discriminatiemiddel en als middel om sociaal weerbaar te zijn)
3. De leraar als inhoudelijk expert
leren welke soorten verhalen er zoal bestaan
3.1
leren hoe al die verhalen in elkaar zitten
3.1
leren wat het verschil is tussen voorlezen en vertellen
3.1
leren wat het verschil is tussen tekstgericht en lezergericht een verhaal bespreken (A.
3.1
Chambers)
weten welke deelleerplannen voor Nederlands in het BaO voorhanden zijn
3.1
weten hoe die leerplannen ontstaan zijn en welke visie ermee samenhangt
3.1
weten wat de maatschappelijke relevantie van de verschillende deelleerplannen is, in het
3.1
bijzonder van het leerplan ‘taalbeschouwing’
weten welke de meest gebruikte handboeken voor taal in het BaO zijn
3.1
weten wat het taalmodel is en met dat taalmodel elke communicatievorm (zowel talige als
3.1
niet-talige) bespreekbaar kunnen maken
weten dat de mens over een uniek taalvermogen beschikt
3.1
weten welke vooroordelen er bestaan i.v.m. taal en sociaal milieu
3.1
in grote lijnen weten hoe het AN zich door de eeuwen heen ontwikkeld heeft
3.1
weten hoe de huidige aanpak van ‘de zin’ verschilt van die van vroeger
3.1
inzicht hebben in de structuur van zinnen
3.1
10. De leraar als cultuuparticipant
weer plezier vinden in verhalen en genieten van lezen…
weten dat er meningsverschillen bestaan omtrent het gebruik van dialect, tussentaal en Algemeen Nederlands
10.1 10.1
Taalcompetenties
gesprekken kunnen voeren met leerlingen over een verhaal dat je hebt voorgelezen of
1
verteld
beoordelen van teksten (verhalen)
2
lezen van verhalen en boeken voor kinderen
12
32
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
W E R K V O R M E N
hoorcolleges, discussie, Begeleid Zelfstandig Werk (in campusbieb), probleemgestuurd zelfstandig werk, AVmiddelen, portfolio (uitleg: zie les), zelfwerkzaamheidstaak lezen (jaartaak; zie bijlage theoriecomponent)
S T U D I E M A T E R I A A L
CALLEBAUT, I., STEVENS, M. & DE JONCKHEERE, S., Taalbeschouwing op de basisschool. Basisboek, Leuven-Apeldoorn, Garant, 1999 DE JONCKHEERE, S. & CALLEBAUT, I., Taalbeschouwing op de basisschool: nadenken over zinnen (openleerpakket met oefeningen), Brugge, KHBO, 2004 DE JONCKHEERE, S., Werken met verhalen in de basisschool, 2004 DE JONCKHEERE, S., Reader Nederlands specifiek 1e semester 2005-2006 STEVENS, M. & CALLEBAUT, I., Taalbeschouwing op de basisschool. Reisgids, Leuven-Apeldoorn, Garant, 2000 VLAAMS VERBOND VAN HET KATHOLIEK BASISONDERWIJS, Luisteren en spreken. Deelleerplan, Brussel, CRKLKO, 2000 VLAAMS VERBOND VAN HET KATHOLIEK BASISONDERWIJS, Lezen. Deelleerplan, Brussel, CRKLKO, 2000 VLAAMS VERBOND VAN HET KATHOLIEK BASISONDERWIJS, Schrijven, Deelleerplan, Brussel, CRKLKO, 2000 VLAAMS VERBOND VAN HET KATHOLIEK BASISONDERWIJS, Taalbeschouwing. Deelleerplan, Brussel, CRKLKO, 2000 VLAAMS VERBOND VAN HET KATHOLIEK BASISONDERWIJS, Muzische opvoeding, Muzisch taalgebruik. Deelleerplan, Brussel, CRKLKO, 1999 Woordenlijst Nederlandse taal, Den Haag, Sdu en Antwerpen, Standaard, 1995
aanbevolen Chambers, A., De leesomgeving en Vertel eens, Amsterdam, Biblion, 2002 Harry Paus e.a., ‘Dertien doelen in een dozijn. Een referentiekader voor taalcompetenties van leraren in Nederland en Vlaanderen’, Nederlandse Taalunie, 2003 Vaktijdschriften in de schoolmediatheek: Vonk, Moer, Praxis, Onze Taal, Pedagogische Periodiek, Poëziekrant, de Leeswelp, Leesgoed
E V A L U A T I E STE
STE
EXAMENKANS 1 SCHRIFTELIJK 40 % SCHRIFTELIJK 60 %
2DE EXAMENKANS
1 EXAMENPERIODE JANUARI 2DE EXAMENPERIODE JUNI 3DE EXAMENPERIODE SCHRIFTELIJK 100% SEPTEMBER Voor het onderdeel ‘Taalbeschouwing: nadenken over zinnen’ moet je de norm van 70% behalen om 10/20 te hebben. Behaal je dit cijfer al in januari, dan word je voor dit leerstofonderdeel vrijgesteld in juni.
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Eerste semester
33
WISKUNDE opleiding
bachelor in het onderwijs: lager onderwijs
semester
1
studiepunten
6
titularis
Jeroen Van Hijfte
ONDERWIJSLEERACTIVITEIT: BASISLEERSTOF LAGERE SCHOOL opleiding
bachelor in het onderwijs: lager onderwijs
semester
1
studiepunten
2
lectoren
Cristina Tonesi; Jeroen Van Hijfte
M
O T I V E R I N G
V A N U I T
H E T
S E M E S T E R T H E M A
Om kinderen van de lagere school te boeien in wiskundelessen is het belangrijk dat je inhoudelijk sterk genoeg staat. Daarom starten we met de leerstof wiskunde van de lagere school op te frissen en in te oefenen, zodat je een goed gestructureerde wiskundeles kunt geven. Je moet in staat zijn om oefeningen en vraagstukken op te lossen door enkel gebruik te maken van de kennis en vaardigheden waarover leerlingen van de lagere school beschikken. Daarenboven moet je in staat zijn je werkwijze op een heldere en gestructureerde manier te noteren.
M
O T I V E R I N G
V A N U I T
D E
I N H O U D E L I J K E
O P B O U W
We kiezen als inhoud voor het eerste semester de eerste twee leerdomeinen uit het leerplan wiskunde: getallenkennis en bewerkingen. Dit zijn ook de leerdomeinen waarmee je op didactisch vlak eerst kennis maakt. In de les besteden we vooral aandacht aan het herhalen van rekentechnieken en het probleemoplossend denken.
D O E L S T E L L I N G E N
BaCo’s 3. De leraar als inhoudelijk expert getallenkennis
inzicht hebben in de indeling en de structuur van het decimaal talstelsel
3.1
getallen kunnen afronden op een gevraagde nauwkeurigheid
3.1
getallen kunnen aflezen van en voorstellen op een getallenas
3.1
getallen kunnen omzetten in Romeinse cijfers en omgekeerd
3.1
delers, veelvouden, grootste gemeenschappelijke deler, kleinste gemeenschappelijk
3.1
veelvoud van getallen kunnen berekenen
priemgetallen kunnen opsporen
3.1
de kenmerken van deelbaarheid door 2,3,4,5,8,9,10,25,100,125,1000 kennen en aan de
3.1
hand daarvan de kenmerken van deelbaarheid door andere getallen kunnen afleiden
34
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
getallen kunnen omzetten van breuken naar procenten of kommagetallen en omgekeerd
3.1
vraagstukken kunnen oplossen over de bovenstaande leerinhouden m.b.v. de
3.2
technieken waarover men in de lagere school beschikt zonder gebruik te maken van een rekentoestel en de oplossingswijze op een passende manier kunnen noteren 3.1
bewerkingen
bewerkingen kunnen uitvoeren m.b.v. verschillende technieken voor hoofdrekenen
3.1
bewerkingen kunnen uitvoeren m.b.v. de technieken van cijferen
3.1
oefeningen kunnen oplossen m.b.v. de regels voor de volgorde van de bewerkingen
3.1
bewerkingen met breuken kunnen uitvoeren
3.1
oefeningen over procenten kunnen oplossen
3.1
het gemiddelde en de mediaan van een groep gegevens kunnen berekenen
3.1
vraagstukken kunnen oplossen over de bovenstaande leerinhouden m.b.v. de technieken waarover men in de lagere school beschikt zonder gebruik te maken van een rekentoestel en de oplossingswijze op een passende manier kunnen noteren
5. De leraar als innovator – de leraar als onderzoeker op basis van de instaptest en de tussentijdse testen het eigen niveau kunnen inschatten
en voor zichzelf kunnen bepalen welke domeinen of onderdelen moeten bijgewerkt
5.3
worden voor zichzelf kunnen uitmaken op welke manier de vastgestelde tekorten in de
basiskennis weggewerkt kunnen worden
5.3
W E R K V O R M E N
Bij het begin van het academiejaar leg je een instaptest af. Op basis daarvan krijg je een rapport waarin per leerdomein je startniveau vermeld wordt. Als je startniveau voor een leerdomein behoorlijk is, kun je op vrijwillige basis de lessen van dat domein bijwonen. In het andere geval word je verwacht aan elke les actief deel te nemen. In de werkcolleges wordt de leerstof overlopen, en worden oefeningen gemaakt. Daarnaast wordt verwacht dat je thuis of op school, op eigen tempo en volgens je eigen behoeften oefeningen maakt.
S T U D I E M A T E R I A A L
VAN HIJFTE, J., VERMEERSCH, N., Syllabus wiskunde - inhouden lagere school, Brugge, KHBO, 2005
E V A L U A T I E STE
STE
EXAMENKANS 1 SCHRIFTELIJK 50 % SCHRIFTELIJK 50 %
1 EXAMENPERIODE JANUARI 2DE EXAMENPERIODE JUNI 3DE EXAMENPERIODE SEPTEMBER In januari: schriftelijk examen getallenkennis en bewerkingen
2DE EXAMENKANS SCHRIFTELIJK 100%
Je krijgt voor elk van deze leerdomeinen de kans om tijdens het jaar één tussentijdse test af te leggen. De data voor deze tussentijdse tests worden aan het begin van het semester meegedeeld.
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Eerste semester
35
De norm voor deze tussentijdse testen is 70%. M.a.w. indien je 70% haalt dan heb je 10/20.. Om te slagen voor wiskunde is het noodzakelijk dat je slaagt voor de beide onderdelen. Een onvoldoende voor leerstof lagere school leidt dus automatisch tot een onvoldoende voor het geheel van wiskunde.
ONDERWIJSLEERACTIVITEIT: DIDACTIEK opleiding
bachelor in het onderwijs: lager onderwijs
semester
1
studiepunten
4
lectoren
Cristina Tonesi, Jeroen Van Hijfte, Nathalie Vermeersch
M
O T I V E R I N G
V A N U I T
H E T
S E M E S T E R T H E M A
Door eigen ervaringen te formuleren in verband met wiskunde en deze te confronteren met meningen van andere studenten, stel je vast dat wiskunde niet voor iedereen even gemakkelijk en boeiend is. Daarom is het noodzakelijk dat je eerst zicht krijgt op de logische opbouw van de inhoud van het vak wiskunde om vervolgens te kijken hoe je dit op een aantrekkelijke manier kunt brengen naar kinderen. We kiezen als inhoud de natuurlijke getallen en hun bewerkingen. We koppelen deze inhoud aan realistische voorbeelden om de kinderen het nut van wiskunde te leren ervaren. We gebruiken materialen om de leerstof te concretiseren, waardoor het inzicht wordt bevorderd en waardoor de kinderen actief worden betrokken.
M
O T I V E R I N G
V A N U I T
D E
I N H O U D E L I J K E
O P B O U W
We kiezen als inhoud de natuurlijke getallen en hun bewerkingen, omdat deze de basis vormen van het rekenkundig denken. Deze leerstof is duidelijk afgebakend en leidt tot gestructureerde lessen om te geven aan de kinderen van de lagere school. Daarnaast besteden we ook aandacht aan probleemoplossend denken omdat dit de rode draad vormt doorheen het leerplan. Tijdens het lesgeven is het belangrijk dat je de wiskundige begrippen correct hanteert en hun betekenis naar kinderen kan verwoorden. Hierbij wordt het leerplan wiskunde van de lagere school geraadpleegd en maak je kennis met verschillende handleidingen van de lagere school.
D O E L S T E L L I N G E N
BaCo’s 1. De leraar als begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen
voorbeelden geven van andere talstelsels die in de realiteit voorkomen en die aanleunen
1.4.3
bij de leefwereld van de kinderen formules kunnen vertalen naar en uitvoeren in concrete situaties en omgekeerd
1.4.3
(begripsvormende kant van een bewerking)
1.7.3
een gepaste methodische aanpak gebruiken om een maal- en deeltafel aan te brengen
1.5.1
strategieën bij de tafels kennen, kunnen uitleggen en gebruiken
1.5.1
voorgestructureerde materialen kunnen gebruiken om de leerstof in verband met
1.6.1
getallen en bewerkingen op een inzichtelijke manier aan te brengen met aandacht voor een correcte verwoording
36
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
de inhouden van de cursus verbinden met de doelstellingen uit het leerplan van de
1.2.1
lagere school
1.5
vaststellen dat er verschillende wiskundemethodes (handleidingen, werkboekjes…) voor de lagere school voor handen zijn
1.5
de uitwerking van eenzelfde wiskundige inhoud van twee verschillende wiskundemethodes met elkaar vergelijken
een bestaand spel omvormen tot een didactisch spel naar analogie met een uitgewerkt
1.4.3
voorbeeld (24-spel)
1.5.2
3. De leraar als inhoudelijk expert
zicht hebben op de verschillende functies van een natuurlijk getal
3.1
inzicht hebben in de natuurlijke getallen en hun schrijfwijze
3.1
eigenschappen van de bewerkingen kennen en kunnen gebruiken
3.1
verschillende methoden bij het hoofdrekenen kunnen gebruiken
3.1
inzicht hebben in de algoritmen van het cijferen
3.1-3.2
rijen maken volgens een afgesproken patroon; orde, regelmaat, verbanden, patronen en
3.1
structuren ontdekken
verschillende heuristieken kennen en kunnen gebruiken bij het probleemoplossend
3.1
denken
spelregels van een bestaand spel begrijpen en vertalen naar kinderen toe met behulp
3.1
van eenvoudige logicataal
W E R K V O R M E N
onderwijsleergesprek
groepswerk in verband met spellen, leerplan en wiskundemethodes
bibliotheekbezoek om verschillende wiskundehandleidingen, werkboekjes… te leren kennen
aanleggen van een portfolio: -
observatieopdrachten (zie stageopdrachten – eerste thuisstage)
-
didactisch spel (zie stageopdrachten)
-
10 oefeningen uit kranten (Metro, Zondagskrant, Zonneland… ) met betrekking tot de geziene leerstof (zie boven)
S T U D I E M A T E R I A A L
DE WOLF A.M., EN VERMEERSCH, N., Wiskundedidactiek 1 ILLO, natuurlijke getallen. Brugge, KHBO, 2005 VLAAMS VERBOND VAN HET KATHOLIEK BASISONDERWIJS, Leerplan wiskunde voor de lagere school. Brussel, CRKLKO
E V A L U A T I E
1STE EXAMENPERIODE JANUARI 2DE EXAMENPERIODE JUNI 3DE EXAMENPERIODE SEPTEMBER
STE EXAMENKANS 1 SCHRIFTELIJK 50 % SCHRIFTELIJK 50 %
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Eerste semester
2DE EXAMENKANS SCHRIFTELIJK 100%
37
MUZISCHE VORMING BEELDOPVOEDING EN SCHRIFT opleiding
bachelor in het onderwijs: lager onderwijs
semester
1
studiepunten
3
titularis
Nadine Le Bacq
lectoren
Christa Derdaele; Nadine Le Bacq
ONDERWIJSLEERACTIVITEIT: BEELDOPVOEDING opleiding
bachelor in het onderwijs: lager onderwijs
semester
1
studiepunten
3
lectoren
Christa Derdaele; Nadine Le Bacq
M
O T I V E R I N G
V A N U I T
H E T
S E M E S T E R T H E M A
In de eerste lessen onderzoek je wat het nut en de motivatie is van de lessen beeldopvoeding zowel in de lagere school als in je eigen leefwereld. Wat kan beeldopvoeding betekenen in jouw totale persoonlijkheidsvorming en die van de kinderen. Met je studiegenoten wordt er naar concrete situaties gezocht om het belang van beeldopvoeding te verduidelijken en te bevestigen. Door in elke les zelf te creëren ontdek je eigen ideeën en mogelijkheden in verband met beschouwen en creëren. Twee processen die iedere les aanwezig zijn gedurende de opleiding.
M
O T I V E R I N G
V A N U I T
D E
I N H O U D E L I J K E
O P B O U W
Centraal in de lessen beeldopvoeding staat de wisselwerking tussen beschouwen en creëren, met de visie die daarmee samengaat. Deze visie zal als een rode draad doorheen de drie studiejaren lopen. Beschouwen betekent: waarnemen, gericht kijken, vergelijken, indrukken ondergaan, kritisch kijken, reflecteren… Creëren betekent: tekenen, schilderen, maken, exploreren, gericht experimenteren, oefenen, verbeelden… Beschouwen en creëren kunnen we gemakkelijk onderscheiden maar niet scheiden. Zo wordt creëren voortdurend doorkruist door reflecteren, gericht controleren, vergelijken… en wordt het beschouwen doorkruist door verbeelden. (leerplan beeldopvoeding – 1999) Deze twee termen komen zowel theoretisch als praktisch aan bod.
theorie beschouwen: Doordat iedere praktijkles van beeldopvoeding door de lector begonnen wordt met een beschouwing, leer je keer op keer hoe je dit kan doen in de praktijk. Met voorbeelden wordt de evolutie van het beschouwen in de lagere school aangetoond.
38
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
theorie creëren: Door elke les te creëren ondervind je duidelijk wat met dit procédé bedoeld wordt. Er is een opbouw wat materiaal – techniek betreft. De juiste terminologie van de beeldtaal wordt aangeleerd. Met kindertekeningen wordt aangetoond wat er concreet bedoeld wordt met de evolutie van creëren doorheen de basisschool. praktijk beschouwen en creëren : zie werkvormen Je leert wat de inhoud is van de term beeldaspecten en vier ervan nl. lijn – vorm – kleur en ruimte worden nader bekeken en toegepast. Je leert de mogelijkheden kennen van de volgende materialen en daarbij aansluitend technieken: potlood – plakkaatverf en collage. De lessen worden gestoffeerd door kunstbeschouwingen die zowel het thema, de beeldaspecten of de techniek belichten.
D O E L S T E L L I N G E N
BaCo’s 1. De leraar als begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen
de ontwikkeling kennen van het beschouwen doorheen de basisschool
de ontwikkeling kennen van het creëren doorheen de basisschool
1.7.6
resultaten van kinderen bespreken op basis van bepaalde criteria
1.8.4
2. De leraar als opvoeder
beseffen dat beeldopvoeding een opvoedkundige waarde heeft en dat het bijdraagt tot
1.1
2.2.1 2.3.3
de totale persoonlijkheidsvorming. 3. De leraar als inhoudelijk expert
de inhoud van de term (lijn – vorm – kleur – ruimte) kennen en kunnen toepassen
de mogelijkheden van de techniek potlood – plakkaatverf – collage kennen en kunnen
3.1
toepassen
door het bespreken van eigen werk de specifieke beeldtaal leren gebruiken
de ontwikkeling van beschouwen in de lagere school kunnen toepassen
de ontwikkeling van het creëren in de lagere school kunnen toepassen
5. De leraar als innovator – de leraar als onderzoeker
op een creatieve manier opgaven van beeldopvoeding uitwerken
op een creatieve manier meedenken over de inhoud van het vak beeldopvoeding in de
5.1.1
lager school
10. De leraar als cultuurparticipant
oog hebben voor culturele gebeurtenissen binnen en buiten het schoolgebeuren
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Eerste semester
10.1
39
W E R K V O R M E N
hoorcolleges: inhoud zie inhoudelijke opbouw praktijk beschouwen: aangezien elke praktijkles door de lector begonnen wordt met een beschouwing, leer je keer op keer hoe je dit later kan doen in de praktijk. praktijk creëren: door zelf te experimenten, te schilderen, te tekenen, te oefenen enz…krijg je inzicht in mogelijkheden en ontwikkel je vaardigheden op gebied van beeldend bezig zijn. bespreking in groep van praktijkopdrachten: Je kan ervaren wat je sterke of zwakke kanten zijn in je werkstuk. Je kan zien wat de creatieve oplossingen zijn van je collega’s, zodat je van elkaar kan leren. Je zal leren verwoorden wat je mening is over een bepaald werkstuk. Je leert communiceren over beelden, hoe je beeldend werk van en met kinderen kunt bespreken. bespreking van actuele gebeurtenissen in de kunst- en cultuurwereld opdrachten om buiten lesverband zelfstandig te realiseren
S T U D I E M A T E R I A A L
aanvullende nota’s door N. Le Bacq en CH. Derdaele – ter beschikking via BB. Beeldend onderwijs en didactiek door Ben Schasfoort – uitg. Noordhoff Wolters Muzische opvoeding – deelleerplan beeldopvoeding – Vlaams Verbond van het Katholiek Basisonderwijs 1999
E V A L U A T I E
Het theoretisch gedeelte wordt geëvalueerd met een schriftelijk examen op het einde van het academiejaar voor één derde van het totaal aantal punten. Praktisch gedeelte: iedere praktijkoefening wordt gequoteerd voor een totaal van één derde van het aantal punten. Mondeling examen: bespreking van de portfolio met zelfstandig gerealiseerde opdrachten op het einde van het academiejaar voor het laatste derde van de punten. ste
1
EXAMENKANS
2de EXAMENKANS
1ste EXAMENPERIODE JANUARI 2de EXAMENPERIODE JUNI
Schriftelijk examen 33% 33% Taken 33%
de
3
EXAMENPERIODE SEPTEMBER
Taken (herwerkt) 33% Bespreking portfolio 33% Schriftelijk examen 33%
40
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
ONDERWIJSLEERACTIVITEIT: SCHRIFT opleiding
bachelor in het onderwijs: lager onderwijs
semester
1
studiepunten
1
lectoren
Christa Derdaele; Nadine Le Bacq
M
O T I V E R I N G
V A N U I T
H E T
S E M E S T E R T H E M A
In de eerste les onderzoek je hoe en hoever je handschrift afstaat van het algemeen methodisch schrift.
M
O T I V E R I N G
V A N U I T
D E
I N H O U D E L I J K E
O P B O U W
Je leert het methodisch schrift volgens de methode Moeyaert en/of D’Haese omdat dit de twee meest gangbare methodes zijn die in de lagere scholen van West- en Oost Vlaanderen aan bod komen. Je moet deze manier van schrijven zelf bezitten, kunnen toepassen op het bord en kunnen aanleren aan de kinderen van de basisschool. Er wordt een aanzet gegeven van het bordschrift in de les, maar de oefening berust op zelfstudie. Het examen schrift wordt op het einde van het academiejaar ingericht hoewel de leerstof slechts over één semester loopt. Dit om het mogelijk te maken zelfstandig te oefenen onder begeleiding van de docent. Je leert een les schrift opmaken en geven in de oefenlessen. Er is beperkt onderzoek naar remediëring.
D O E L S T E L L I N G E N
BaCo’s 1. De leraar als begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen
1.2.3
doelstellingen kiezen en formuleren voor het vak schrift, rekening houdend met de beginsituatie van de kinderen, met de kenmerken van de groep en van de individuele leerling
1.2.4
met het oog op het formuleren en kiezen van doelstellingen leerlijnen in handboeken en leerplannen herkennen
de doelstellingen van schrift operationeel en concreet omschrijven
de benodigde kennis hebben van de leerplannen en geschikte informatiebronnen over
1.2.7 1.3
de leerinhoud schrift
2. De leraar als opvoeder
2.3
rekening houden met de motorische ontwikkeling van het kind en die respecteren
3. De leraar als inhoudelijk expert
de basiskennis in verband met de inhoud en de vaardigheden van het vak schrift bezitten en dit toepassen en overbrengen
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Eerste semester
3.1
41
W E R K V O R M E N
theorie: uitleg over lettervormen en het logisch systeem binnen een schriftmethode praktijk: inoefenen van de families van letters – inoefenen van woorden en zinnen – hoofdletters leren schrijven om tenslotte te komen tot het schrijven van een doorlopende tekst. Bordschrift oefenen.
S T U D I E M A T E R I A A L
cursus samengesteld door N. Le Bacq
E V A L U A T I E
Schriftelijk examen (het schrijven van een korte tekst) voor de waarde van 1 studiepunt = 20 punten ste
1
EXAMENKANS
2de EXAMENKANS
1ste EXAMENPERIODE JANUARI 2de EXAMENPERIODE JUNI de
3
42
EXAMENPERIODE SEPTEMBER
Schriftelijk examen 100% Schriftelijk examen 100%
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
MUZISCHE VORMING
BEWEGINGSOPVOEDING EN BEWEGINGSEXPRESSIE opleiding
bachelor in het onderwijs: lager onderwijs
semester
1
studiepunten
3
titularis
Brigitte Grillet
lector
Brigitte Grillet
M
O T I V E R I N G
D E
V A N U I T
I N H O U D E L I J K E
H E T
S E M E S T E R T H E M A
/
V A N U I T
O P B O U W
We starten met het domein van de spelen omdat ‘samen’ spelen veel mogelijkheden biedt om zowel verbaal als non-verbaal contact te maken met kinderen. Er is geen sportspecifieke voorkennis nodig. Je hoeft dus geen expert te zijn in de bewegingsopvoeding. Spelen is de belangrijkste activiteit binnen de wereld van de kinderen. Je kan hen dus zeker boeien in de bewegingslessen. Bij ‘samen’ spelen kan je kinderen sociale waarden voorleven en hen respectvol leren omgaan met elkaar. In het eerste semester bereid je een spel schriftelijk voor. Je brengt dat spel in de praktijk aan je collega-studenten. Een duidelijke doch bondige uitleg, het vlot opstarten, de organisatie van het spel zijn je aandachtspunten. Je leert eveneens je eigen mogelijkheden en vaardigheden kennen. In de praxismaandagen observeer je het gedrag van de leerlingen, de organisatie van de les, de specifieke afspraken en je begeleidt ook de leerlingen tijdens hun les. De sfeer, het verloop van een bewegingsles verschilt sterk van een theorieles in de klas. Als leraar is het ook belangrijk dat je kunt zwemmen. Je bent verantwoordelijk voor de veiligheid van de kinderen en het begeleiden van zwemlessen kan tot je takenpakket behoren. Zelf volledig watergewend zijn en ontspannen in het water kunnen voortbewegen zijn een ultieme basis voor een goede begeleiding. Als leraar kom je ook in contact met bewegingsexpressie, één domein van de muzische opvoeding, waarbij het accent ligt op het expressieve karakter van de beweging met andere woorden je uitdrukkingsmotoriek. We organiseren een tweedaagse creastage met de muzische vakken. Je leert de vier specifieke elementen van de bewegingsexpressie (lichaam, tijd, ruimte en kracht) kennen. Je werkt vanuit je eigen belevingswereld, je eigen interesses, je eigen betrokkenheid aan je eigen persoonlijke ontwikkeling. Je wordt in de verschillende sessies gestuurd, uitgedaagd en begeleid. Je leert samen werken met medestudenten, verbaal en non-verbaal communiceren, zich uiten, plezier beleven… Je mag je zeker en vast niet geremd voelen. Je moet geloven in jezelf. Je moet iets uitstralen. Je moet vormgeven of creëren. Je eindigt de tweedaagse met een toonmoment.
D O E L S T E L L I N G E N
BaCo’s 1. De leraar als begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen
de juiste specifieke lesdoelen uitkiezen
1.2.7
de spelregels gestructureerd uitleggen
1.7.1
met hulp van de ervaren mentor kenmerken bij de leerlingen achterhalen
1.1.1
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Eerste semester
43
2. De leraar als opvoeder
een gezellig sportief klimaat creëren waarin je de leerlingen positief aanmoedigt
zorgen dat de leerlingen respectvol met elkaar omgaan
2.1.1
3. De leraar als inhoudelijk expert
de leerinhoud van het spel, het zwemmen volgens de regels aanbieden
de spelreglementen flexibel aanpassen aan de situatie
3.1 3.2.1
4. De leraar als organisator
orde houden, kordaat leiding geven en duidelijke afspraken maken
4.1.1
eenvoudige didactische tips hanteren bij het uitdelen van materialen, bij het gebruik van
4.2.1
de ruimte en bij het speloverzicht
het materiaal op veiligheid controleren en de bewegingsles veilig laten verlopen
erop gericht zijn het spel goed te organiseren
4.4.1 A5
W E R K V O R M E N
Hoorcolleges
Praktijklessen in bewegingszaal, zwembad en tweedaagse creastage
Demolessen spel + observatie mentor thuisstage
Stichting Vlaamse Schoolsportdag
Opdrachten: 1 spel voorbereiden (zie bijlage theoriecomponent) en praxismaandagen (zie bijlage praktijkcomponent)
S T U D I E M A T E R I A A L
RABAU, A., GRILLET, B., Theorie Bewegingsopvoeding, domein van het zwemmen. Brugge, KHBO, 2005 Leerplan Bewegingsopvoeding in de basisschool, C.R.K.L.O., Guimardstraat 1, Brussel,1997, 105 blz. Deelleerplan van de bewegingsexpressie, muzische opvoeding, VVKBaO, 1999, 38 blz.
E V A L U A T I E
1ste EXAMENKANS
2de EXAMENKANS
1ste EXAMENPERIODE JANUARI 2de EXAMENPERIODE JUNI de
3
44
EXAMENPERIODE SEPTEMBER
Schriftelijk examen 100% Schriftelijk examen 100%
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
ONDERWIJSLEERACTIVITEIT: BEWEGINGSOPVOEDING EN BEWEGINGSEXPRESSIE opleiding
bachelor in het onderwijs: lager onderwijs
semester
1
studiepunten
1
titularis
Brigitte Grillet
lectoren
Brigitte Grillet, Nadine Lebacq, Sofie Thoen
M
O T I V E R I N G
D E
V A N U I T
I N H O U D E L I J K E
H E T
S E M E S T E R T H E M A
/
V A N U I T
O P B O U W
We organiseren een tweedaagse muzische stage met de vijf muzische domeinen. Je leert de specifieke elementen kennen. Je werkt vanuit je eigen belevingswereld, je eigen interesses, je eigen betrokkenheid aan je eigen persoonlijke ontwikkeling. Je wordt in de verschillende sessies gestuurd, uitgedaagd en begeleid. Je leert samen werken met de medestudenten, verbaal en non-verbaal communiceren, zich uiten, plezier beleven… Je mag je zeker niet geremd voelen. Je moet iets uitstralen en in jezelf geloven. Je moet vormgeven en creëren. Je eindigt de tweedaagse in een toonmoment. Wat verder in het academiejaar zal je één dag nadenken rond de vijf muzische domeinen met kinderen van de lagere school.
D O E L S T E L L I N G E N
BaCo’s 1. De leraar als begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen
1.4.2
een verband leggen tussen de aangeboden leerstof en de opdrachten, aansluitend bij de leefwereld en de motivatie van de kinderen
2. De leraar als opvoeder
zorgen dat de kinderen zich veilig en gewaardeerd voelen in muzische opvoeding
2.1.2
zelfstandigheid, eigen initiatief en verantwoordelijkheid aanbieden
2.2.2
3. De leraar als inhoudelijk expert
de basiskennis beheersen in verband met de muzische opvoeding
3.1
W E R K V O R M E N
muzische stage in het Bloso-centrum te Brugge
S T U D I E M A T E R I A A L
muzische werkmap
E V A L U A T I E
deelname is heel belangrijk (niet deelnemen is de stage op een ander moment inhalen)
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Eerste semester
45
STE
STE
1 EXAMENPERIODE JANUARI 2DE EXAMENPERIODE JUNI 3DE EXAMENPERIODE SEPTEMBER
46
EXAMENKANS 1 Deelname en taken 100%
2DE EXAMENKANS Herwerken taken 100%
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
MUZISCHE VORMING MUZIKALE OPVOEDING opleiding
bachelor in het onderwijs: lager onderwijs
semester
1
studiepunten
3
lector
Sofie Thoen
M
O T I V E R I N G
V A N U I T
H E T
S E M E S T E R T H E M A
In het eerste semester tracht je een kijk op je eigen muzikale identiteit te krijgen en bouw je die verder op of begin je die op te bouwen. Je zoekt ook naar een manier om zo eenvoudig mogelijk een brug te slaan tussen jouw muzikale beleving en die van kinderen in de basisschool. Zo leer je heel ongedwongen te musiceren met kinderen.
M
O T I V E R I N G
V A N U I T
D E
I N H O U D E L I J K E
O P B O U W
Het programma ‘muzikale opvoeding’ bestaat uit de onderdelen elementaire muziektheorie, muziek maken en muziekdidactiek. In het eerste semester wordt een muzikale basis opgebouwd die tijdens de volgende semesters verder uitgediept wordt. Je zal in staat moeten zijn om een partituur (bvb. een liedje) zelfstandig te kunnen lezen en te verwerken. Daarvoor is het nodig de (internationale) muziektaal te leren beheersen: notatie van ritme, toonhoogte, toonstelsels… ‘Muziek maken’ betekent dat je kunt zingen, een melodie-instrument bespelen (blokfluit, dwarsfluit…) en geleidelijk aan een gevarieerd lied- en musiceerrepertoire samenstelt voor gebruik in de basisschool. (Dit alles komt ruimschoots aan bod tijdens de lessen, maar het inoefenen - iedereen heeft daarvoor immers een eigen tempo - dient individueel te gebeuren.) Op het vlak van de muziekdidactiek bestudeer je in het eerste semester vooral activiteiten i.v.m. ritmische vorming. Dit wil concreet zeggen dat je aan de hand van klein slagwerk (zelf gemaakt of aanwezig in de klas) en Body percussion kennis maakt met tal van activiteiten die je in de lespraktijk kan gebruiken. We trachten hier ook zoveel mogelijk de component beweging in te schakelen.
1. Muziektheorie Dit is een kennismaking met de wondere wereld van noten, partituren, muziekinstrumenten... en dit in functie van de praktijk en didactiek. Je hoeft nog geen voorkennis te bezitten op voorwaarde dat je bereid bent regelmatig te oefenen. We beginnen immers bij het prille begin. Je moet het vooral zien als een positieve prikkel om het muziekonderwijs in de lagere school zo goed mogelijk mee te helpen uitbouwen, zodat jouw leerlingen deze internationale taal leren kennen. Het loont immers de moeite.
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Eerste semester
47
2. Muziekpraktijk We besteden ruime aandacht aan het uitbouwen en inoefenen van een hedendaags en gevarieerd liedrepertoire voor de basisschool (en ook op eigen niveau, indien er tijd en ruimte is). Een melodie-instrument kunnen bespelen is hierbij echt noodzakelijk: het is je onontbeerlijk kompas. Wie al fluit of viool… speelt, vindt hierin een ideale partner voor de muziekles. De andere studenten leren blokfluit spelen, een muziekinstrument dat - zeker voor de noden op de basisschool - , mits enige handigheid en oefening erg snel kan aangeleerd worden. Wie het wenst kan facultatief - buiten de lesuren - ook gitaar leren spelen.
3. Muziekdidactiek We situeren de muziekopvoeding op de lagere school binnen een vijftal domeinen. de vijf domeinen
een voorbeeld
muziek maken
een lied zingen, begeleiden op allerlei instrumenten
luisteren naar muziek
op zoek gaan naar een goede luisterhouding, kennismaken met allerlei geluiden en muziekstukken
muziek vastleggen
componeren in de klas: kinderen kunnen componeren, het hoeft niet met noten, het kan b.v. ook met strepen en punten ...
bewegen op muziek
liedjes en muziekfragmenten nodigen uit tot dans ritmiek kan ook niet beleefd worden wanneer je stilzit
nadenken en spreken
Wat vind je ervan? Hoe klinkt dat nu?
over muziek
Waarom vind ik dat mooi? Hoe is het toch mogelijk dat er iemand van deze muziek houdt?
Bij dit overzicht sluiten tal van mogelijke lesdoelen aan: zowel cognitieve, creatieve als expressieve.
D O E L S T E L L I N G E N
BaCo’s 1.6
1. De leraar als begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen Muziekdidactiek
een korte activiteit in de klas leiden op basis van body percussion
3. De leraar als inhoudelijk expert
3.1
Muziektheorie
3.2
definiëren wat muziek is
3.3
het notenbeeld aan een vrij vlot tempo lezen (M.M. 80)
de belangrijkste ritmische figuren herkennen, noteren, uitvoeren en toepassen
de meest elementaire regels en begrippen van de muziektheorie en de muziektaal beheersen
48
specifieke muziekterminologie verstaan en gebruiken
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
Muziekpraktijk
de (zang)stem optimaal beheersen
liederen voor de basisschool expressief én juist zingen
hun eigen mogelijkheden en eventuele lacunes bijwerken
een hedendaags en gevarieerd liedrepertoire voor de basisschool (en ook op eigen niveau) uitbouwen een melodie-instrument bespelen. In de meeste gevallen wordt dit de blokfluit (een zeer
eenvoudig muziekinstrument, onmisbaar in zowat elke muziekles) (c' tot mi", met fis en bes) (wie het wenst kan -buiten de lesuren- ook gitaar leren spelen)
10. De leraar als cultuurparticipant
10.1.1
nadenken en spreken over muziek
W E R K V O R M E N
Doceren, remediëring, demo-lessen, klassikale inoefening van de vaardigheden en een semestertaak
S T U D I E M A T E R I A A L
STICHTING TER BEVORDERING VAN DE MUZIKALE VORMING, Liedboek "Eigen Wijs", 1999 CHRISTIAENS, A., LASURE, J., DEWITTE, S., Oefeningen, een zelfstudiepakket. THOEN, S., Muzikale opvoeding Semester 1. Een blokfluit (of een ander melodie-instrument)
E V A L U A T I E
Taak: je geeft op één van de thuisstagemaandagen een korte muziekles (25’) op basis van de body percussion. Na de activiteit dien je de lesvoorbereiding en de reflectie in. Hiermee kan je 5 punten van het eindtotaal verdienen. Mondeling examen: tijdens een mondelinge proef in januari worden je muzikale vaardigheden geëvalueerd (zingen, noten lezen, ritmes uitvoeren en blokfluit spelen). Hiermee kan je 10 punten van het eindtotaal verdienen. ste
1 1ste EXAMENPERIODE JANUARI
EXAMENKANS
2de EXAMENKANS
Mondeling examen 16,6% Stagetaak 8,3%
de
2
EXAMENPERIODE JUNI
Schriftelijk examen 33,3% Mondeling examen 33,3% Opdracht 8,3%
de
3
EXAMENPERIODE SEPTEMBER
Mondeling examen 50% Schriftelijk examen 33,3% Taken (herwerkt) 16,6%
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Eerste semester
49
AGOGISCHE VAARDIGHEDEN opleiding
bachelor in het onderwijs: lager onderwijs
semester
1
studiepunten
3
titularis
Isolde Van Den Diessche
lectoren
Sofie Bamelis; Lies Broucke; Annelore D’Hallewin; Liesbet Dufour
M
O T I V E R I N G
D E
V A N U I T
I N H O U D E L I J K E
H E T
S E M E S T E R T H E M A
/
V A N U I T
O P B O U W
De opleiding tot de job van onderwijzer stelt je voor diverse vragen: hoe stel ik mij op in een nieuwe klasgroep, zal ik mezelf durven tonen in deze klas, zal ik erin slagen duidelijk te zijn in mijn wensen en noden ten aanzien van mijn medestudenten, durf ik voor een lagere schoolklas spreken, zal ik erin slagen om de kinderen te boeien, ben ik zelfzeker in mijn contact met mijn mentor en directie, durf ik mijn eigen stagefunctioneren bevragen, kan ik samenwerken met medestudenten aan een opdracht, hoe zal ik omgaan met de feedback die volgt op een stagemoment… Sommige vragen zijn inherent aan het starten met om het even welke nieuwe opleiding, andere vragen zijn specifiek voor het beroep van onderwijzer. In dit semester gaan we in op al deze vragen. Vanaf de eerste sessie staan we stil bij het beeld dat je momenteel hebt van jezelf: je kwaliteiten, je werkpunten, je angsten. Gaandeweg komen we dichterbij een grondigere zelfkennis en leer je om beter naar jezelf te kijken. Dit is niet makkelijk, je krijgt alle tijd en begeleiding om dit aan te leren. Je zult je eigen ontdekkingsproces volgen en je eigen pad uitstippelen. Je zult zicht krijgen op waar je goed in bent en waar je meer moeite mee hebt. Dit beeld op jezelf zal je in staat stellen om jezelf in elke situatie waarmee je binnen de opleiding geconfronteerd wordt te bevragen en bij te leren. In dit semester gaan we ook in op hoe je je opstelt binnen een groep. Best confronterend, denk je nu. Inderdaad, daar staan we niet zo vaak bij stil. Je krijgt deels theoretisch aangereikt wat hulpvol is in samenwerkingssituaties, anderzijds staan we ook stil bij je eigen beleving. Via spellen en gesprekken komen we voor elke student tot een klare kijk op je eigen ‘groepsgedrag’. Eens je hier een beter zicht op hebt, kan je nagaan voor jezelf waar voor jou de voordelen en de moeilijke punten zullen liggen in het samenwerken met anderen. We staan ook even stil bij waar je het zelf moeilijk mee hebt in het gedrag van anderen en wat je kan waarderen. Op die manier bereiden we je voor op het regelmatig samenwerken met medestudenten, mentoren, directie. In elke opleiding, en zeker binnen een lerarenopleiding, doorloop je als student een zekere evolutie. De vragen die je je in het begin van je opleiding stelt, zijn verschillend van de vragen die overblijven op het einde van je opleiding. Aanvankelijk ben je nog heel erg bezig met jezelf, met hoe je overkomt bij medestudenten, lectoren, mentoren en directie. Pas later verdiep je je in je lesgeven zelf. Met deze opbouw willen wij je daarin begeleiden. We starten met je zelfbeeld en samenwerkingsgedrag op eigen niveau vooraleer we dieper ingaan op alle aspecten van jezelf die je tegenkomt in het lesgeven. Een derde aspect dat bij de job van onderwijzer heel belangrijk is, omvat basisvaardigheden van communicatie. Dit doe je tenslotte dagelijks, zowel bewust als onbewust, bedoeld of onbedoeld. We staan stil bij ‘wat is communicatie?’, we bekijken de menselijke waarneming van dichtbij. Je wordt wegwijs gemaakt in verschillende luistertechnieken die je kan aanwenden in communicatie met kinderen, leerkrachten, ouders… en we proberen je bewust te maken van de impact van de non-verbale communicatie.
50
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
D O E L S T E L L I N G E N
BaCo’s 2. De leraar als opvoeder Zelfbeeld en persoonlijke groei
eigen kwaliteiten, behoeften en emoties onderkennen en er leren mee omgaan
2.2
werken aan zichzelf als toekomstig leraar
A3
zicht krijgen op de manier waarop je je beweegt in een klas, school
leren open staan voor de manier waarop anderen over zichzelf denken
voldoende zelfvertrouwen ontwikkelen als toekomstige leraar
2.5
Non-verbale communicatie
lichaamstaal vlot leren gebruiken
A10
de dragers van de non-verbale communicatie kunnen onderkennen
2.5
zich assertief kunnen gedragen
2.1.3
zich bewust zijn het effect van eigen non-verbaal gedrag naar anderen toe
2.1.4
5. De leraar als innovator – de leraar als onderzoeker Zelfbeeld en persoonlijke groei
eigen kwaliteiten, behoeften en emoties onderkennen en er leren mee omgaan
werken aan zichzelf als toekomstig leraar
zicht krijgen op de manier waarop je je beweegt in een klas, school
5.1.2
open staan voor de manier waarop anderen over zichzelf denken
5.3.1
4. De leraar als organisator Non-verbale communicatie
zich assertief kunnen gedragen
A10
zich bewust zijn van het effect van eigen non-verbaal gedrag naar anderen toe
6.3
7. De leraar als lid van een schoolteam Werken in groep
leren communiceren in groep
A6
gericht leren zijn op het bereiken van gemeenschappelijke doelen
A6
dysfunctioneel groepsgedrag leren vermijden
een helpende houding in groepswerk leren aannemen
verantwoordelijkheid opnemen bij het tot stand komen van groepsbeslissingen
A7
oog hebben voor efficiënte taakverdeling bij groepswerk
A6
8. De leraar als partner van ouders/verzorgers Menselijke waarneming en communicatie
rekening houden met de basisregels van communicatie
de verschillende niveau’s in communicatie herkennen en erop in spelen
eigen gedachten en gevoelens helder verwoorden
Zakelijke aspecten: luistertechnieken
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Eerste semester
A2 7.2 7.2.1
51
leren gerichter luisteren en parafraseren
gericht vragen stellen in een onderwijscontext
Werken in groep leren communiceren in groep
8.1.1
W E R K V O R M E N
werkvormen hoorcollege, onderwijsleergesprek, toepassingsopdrachten, individuele opdrachten, groepsopdrachten, groepswerk, discussies, samenwerkingsopdrachten, rollenspel, leergroepen opdrachten zie bijlagen bij theorie- en praktijkcomponent
S T U D I E M A T E R I A A L
DE ROO, F., Werken rond je zelfbeeld, Brugge, KHBO, 2005 BOXOEN, F., Werken in groep, Brugge, KHBO, 2005 BOXOEN, F., Communicatievaardigheden, Brugge, KHBO, 2005
E V A L U A T I E
Het vak ‘agogische vaardigheden’ wordt niet gequoteerd per semester, maar loopt over het hele academiejaar. Men noemt dit permanente evaluatie. In totaal staat het vak op 80 punten. Deze zijn als volgt verdeeld: 15 van de 80 punten voor het logboek, 20 van de 80 punten voor de openboektoets, de overige 45 punten zijn verdeeld over de 6 taken. Het logboek bevat een diepgaande reflectie over elke les. De openboektoets gaat over de communicatie en feedback. De taken worden als volgt verdeeld: taak 1: opdrachten bij waarneming 10 ptn (semester 1) taak 2: gespreksvoering 10 ptn (semester 1) taak 3: observatie- (semester 2) en leesopdracht (semester 1) non-verbale communicatie 10 ptn taak 4: feedback geven 10 ptn (semester 2) taak 5: mijn ongezonde gedachten uitgedaagd 5ptn (semester 2) Aanwezigheid in elke sessie en actieve participatie binnen de sessies zijn voorwaarden om je punten voor dit vak te behalen. Bij afwezigheid maak je een inhaaltaak die voldoende bevonden moet worden door je lector.Late starters maken eveneens inhaaltaken voor alle gemiste sessies. ste
1 1ste EXAMENPERIODE JANUARI de
EXAMENPERIODE JUNI
de
EXAMENPERIODE SEPTEMBER
2 3
52
EXAMENKANS
2de EXAMENKANS
Taken 100% Taken (herwerkt) 100%
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
OPVOEDKUNDIGE WETENSCHAPPEN GEMEENSCHAPPELIJK opleiding
bachelor in het onderwijs: lager onderwijs
programmajaar
1
semester
1
studiepunten
5
contacturen
45
titularis
Sofie Bamelis
ONDERWIJSLEERACTIVITEIT: DIDACTIEK opleiding
bachelor in het onderwijs: lager onderwijs
programmajaar
1
semester
1
studiepunten
4
contacturen
36
lectoren
Sofie Bamelis; Lies Broucke; Lieven Desmet; Liesbet Dufour; Isolde Van Den Driessche
M
O T I V E R I N G
V A N U I T
H E T
S E M E S T E R T H E M A
De job van onderwijzer is boeiend en complex. Je bent de uitdaging aangegaan. Het wordt een tocht waarin je langzaam kan groeien. De fundamenten worden in dit semester gelegd. We gaan in op vele vragen. Sommige zullen spontaan bij je opduiken. Andere komen gaandeweg naar boven. Hieronder vind je enkele vragen die aan bod kunnen komen.
Waarom kies je voor deze opleiding?
Wat weet je van onderwijs in het algemeen en van het werken in een basisschool in het bijzonder?
Hoe verloopt het werken in een lagere school? Is dat wat jij erover dacht?
Hoe geven leraren les?
Hoe maak je een les op?
Zijn er wetenschappelijke theorieën die de lesopbouw ondersteunen?
Van de eerste week af ga je zelf op zoek naar antwoorden in de praktijk. In je eigen stageschool zoek je uit hoe onderwijs vandaag werkt. Dit ga je toetsen aan je eigen ervaringen en je eigen onderwijsideeën. Vrij snel zal duidelijk worden dat lessen maken niet zo eenvoudig is. Les geven is veel complexer dan gedacht. Daarom reiken we je een wetenschappelijk kader aan om met een realistische onderwijsbril naar lesgeven en klashouden te kijken. Daaraan kan je een model koppelen om lessen voor te bereiden. Je richt je aandacht op basisvaardigheden voor de leraar: voorlezen, vertellen, vragen stellen en demonstreren.
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Eerste semester
53
Het antwoord op de gestelde vragen is soms eenvoudig, soms erg complex. Je gaat samen met ons op zoek naar antwoorden. We bouwen samen met jou aan de fundamenten van jouw onderwijshuis. Ze zijn uiterst belangrijk voor de draagkracht en de sterkte van het huis dat je zelf voor ogen hebt. De meeste grondbeginselen zullen voor iedereen dezelfde zijn. De ruwbouw zal bij velen quasi identiek zijn. Je zult wat kunnen schuiven met de indeling. Voor aankleding en inrichting zal later in de opleiding een beroep gedaan worden op je creativiteit en veelzijdigheid. Nu eerst de basis…
D O E L S T E L L I N G E N
BaCo’s 1. De leraar als begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen 1.8.2
Observeren
op een systematische wijze gegevens verzamelen via observatie
de verkregen observatiegegevens verzamelen 1.7
Didactische principes: een fundament voor goed onderwijs
elementaire didactische principes herkennen en benoemen
1.7.1
in staat zijn voorbeelden te geven waaruit blijkt dat didactische principes gerealiseerd
1.7.2
worden
1.7.3
Een didactisch model: het fundament voor degelijke lesvoorbereidingen
3.2
de opbouw van een geziene les analyseren door gebruik te maken van een afgesproken analysekader
zelf eenvoudige lessen opbouwen volgens het activerende directe instructiemodel
de fasen van het lesmodel koppelen aan de componenten van het didactisch model van De Corte 1.1.1
Beginsituatie
aantonen wat het belang is van een goede inschatting van de beginsituatie van individu
1.1.2
en klasgroep voor het verloop van de les 1.2.1
Doelstellingen
doelstellingen kiezen op basis van handleidingen en leerplannen, waarin de eindtermen
1.2.3
vervat zitten
1.2.7
doelstellingen voor lessen concreet en operationeel formuleren 1.5.1
Werkvormen
op een passende wijze de volgende werkvormen gebruiken: voorlezen, vertellen,
1.5.2
onderwijsleergesprek, kringgesprek, klasgesprek, demonstratie
het gebruik van bovengenoemde werkvormen passend verantwoorden
een werkvorm kiezen, rekening houdend met het beoogde lesdoel
5. De leraar als innovator – de leraar als onderzoeker Een stap in de onderwijswereld. Een stap in het onbekende?
kennis maken met elkaar, de lectoren, de ondersteunende diensten, de werking van de hogeschool
op het spoor komen van eigen ideeën omtrent onderwijs, ideeën van andere studenten
5.3.1
omtrent onderwijs, de werking van de huidige basisschool, kinderen en hun leefwereld
54
de opgedane ervaringen toetsen met het eigen referentiekader, het referentiekader van
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
medestudenten, het referentiekader van de opleiding, de eigen verwachtingen, de verwachtingen van medestudenten, de verwachtingen van de opleiding je eigen motivatie om de studies aan te vatten verhelderen, bijstellen, evalueren
W E R K V O R M E N
hoorcollege, onderwijsleergesprek, toepassingsopdrachten, eenvoudige lesvoorbereidingsopdrachten,
microteaching en praktijkopdracht (zie bijlage in praktijkcomponent) voor didactiek
werkcolleges, gesprekken, individuele opdrachten en groepsopdrachten tijdens de instapweek
S T U D I E M A T E R I A A L
STEENHAUT, G., Didactiek. Brugge, KHBO, 2005 Actuele literatuur uit kranten en tijdschriften Informatiebundel instapweek en instapmap
E V A L U A T I E
De instapweek wordt geëvalueerd a.d.h.v. een individueel intake- of evaluatiegesprek. 1ste EXAMENKANS 1ste EXAMENPERIODE JANUARI de
EXAMENPERIODE JUNI
de
EXAMENPERIODE SEPTEMBER
2 3
2de EXAMENKANS
Schriftelijk examen 100% Mondeling examen 100%
ONDERWIJSLEERACTIVITEIT: PEDAGOGIEK opleiding
bachelor in het onderwijs: lager onderwijs
programmajaar
1
semester
1
studiepunten
1
lectoren
Sofie Bamelis; Lies Broucke; Lieven Desmet; Isolde Van Den Driessche
M
V A N U I T
O T I V E R I N G
H E T
S E M E S T E R T H E M A
De job van onderwijzer is boeiend en complex. Je bent de uitdaging aangegaan. Het wordt een tocht waarin je langzaam kan groeien. De fundamenten worden in dit semester gelegd. We gaan in op vele vragen. Sommige zullen spontaan bij je opduiken. Andere komen gaandeweg naar boven. Hieronder vind je enkele vragen die aan bod kunnen komen.
Op welke manier voeden we kinderen op? Bestaan daar regels voor?
Hoe ga je om met straffen en belonen?
Het antwoord op de gestelde vragen is soms eenvoudig, soms erg complex. Je gaat samen met ons op zoek naar antwoorden. We bouwen samen met jou aan de fundamenten van jouw onderwijshuis. Ze zijn uiterst belangrijk
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Eerste semester
55
voor de draagkracht en de sterkte van het huis dat je zelf voor ogen hebt. De meeste grondbeginselen zullen voor iedereen dezelfde zijn. De ruwbouw zal bij velen quasi identiek zijn. Je zult wat kunnen schuiven met de indeling. Voor aankleding en inrichting zal later in de opleiding een beroep gedaan worden op je creativiteit en veelzijdigheid. Nu eerst de basis…
D O E L S T E L L I N G E N
BaCo’s 2. De leraar als opvoeder 2.1.1
Pedagogiek: het fundament voor een goede omgang met kinderen pedagogische basisregels om een positieve interactie op te bouwen zowel met
2.1.4
individuele leerlingen als met de klasgroep kennen en herkennen de opgebouwde pedagogische kennis tegenover de eigen visie op een goede opvoeding
plaatsen de eigen visie verhelderen en kritisch bijsturen waar nodig
4. De leraar als organisator Pedagogiek: straffen en belonen vanuit wetenschappelijke argumenten een eigen visie en werkwijze opbouwen om om te
4.1.1
gaan met belonen en straffen
W E R K V O R M E N
discussie, debat en semesteropdracht (zie bijlage in theoriecomponent) voor pedagogiek
S T U D I E M A T E R I A A L
ADRIAENSSENS, P., Opvoeden is een groeiproces. Tielt, Lannoo, 1999, 256 blz. Actuele literatuur uit kranten en tijdschriften
E V A L U A T I E
1ste EXAMENKANS 1ste EXAMENPERIODE JANUARI de
EXAMENPERIODE JUNI
de
EXAMENPERIODE SEPTEMBER
2 3
56
2de EXAMENKANS
Taken 100% Taken (herwerkt) 100%
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
STAGE opleiding
bachelor in het onderwijs: lager onderwijs
programmajaar
1
semester
1
studiepunten
6
titularis
Sofie Bamelis
zie stagecomponent semesterboek 1 en 2
E V A L U A T I E
1ste EXAMENKANS
2de EXAMENKANS
1ste EXAMENPERIODE JANUARI 2de EXAMENPERIODE JUNI de
3
100%
EXAMENPERIODE SEPTEMBER
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Eerste semester
57
58
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
BIJLAGEN BIJ DEEL 2 THEORIECOMPONENT OPDRACHTEN
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Eerste semester
59
WERELDORIËNTATIE
MENS EN RUIMTE – MENS EN MAATSCHAPPIJ Marleen Michot
Lector
O
M S C H R I J V I N G
E E N
:
V O O R B E R E I D E N
L E E R U I T S T A P
N A A R
E E N
E N
V E R W E R K E N
V A N
B E D R I J F
Werkwijze Groepswerk met 5 à 6 studenten. Zorg voor een goede taakverdeling. Eén van de taken is het controleren en corrigeren van de taalfouten (spelling, grammatica, dialectwoorden)!
Verwijzing naar basiscompetenties Vaardigheid 1.4: De leerinhouden/leerervaringen structureren en vertalen in opdrachten Vaardigheid 1.8.1: De leraar kan in overleg doelstellingvalide vragen, taken en opdrachten onder diverse vormen kiezen en eventueel opstellen Vaardigheid 3.2: De verworven kennis en vaardigheid met betrekking tot de leergebieden aanwenden Opdracht: zie bijlage Opmerkingen: Beperk je tot de opgave. De geschiedenis van het bedrijf of het organigram van het bedrijf worden niet gevraagd! Vermoedelijke tijd die aan de taak moet besteed worden: 6 uur Maximale lengte van de taak: geen maximum Wijze van voorstelling: documentatiemap op papier
Evaluatie Telt voor 5 van de 60 punten Beoordelingscriteria:
Keuze van het bedrijf: moet kinderen aanspreken, moet een bedrijf zijn waar grondstoffen zodanig worden verwerkt dat men de grondstof zelf er niet meer in herkent: dus geen imker (geen verwerking, enkel oogst), geen beenhouwerij (slechts minieme verwerking). We moeten de kinderen gezonde eetgewoonten aanleren, hou ook hier rekening mee!
Inhoud -beroepenfiche
Structuur
Aanschouwelijkheid (verzorgde kaartschets, foto’s)
Werkblaadje (ook gerichte waarneming)
Lay-out (creatief)
Taal
60
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
D
Stiptheid
A T U M
V A N
D E
U I T V O E R I N G
V A N
D E
T A A K
Bedrijfsbezoek en verzamelen van de gegevens: voor of tijdens het herfstverlof (voor 8 november). Het uitwerken van de documentatiemap en het opstellen van het werkblad voor de leerlingen tijdens de BWT.
D
A T U M
(
P E R I O D E
)
V A N
I N D I E N E N
Indienen tijdens de voorlaatste les van het semester.
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Eerste semester
61
NEDERLANDS
ZELFWERKZAAMHEIDSOPDRACHT LEZEN (JAAROPDRACHT) O M S C H R I J V I N G
Doel ‘Aan het geluk of het ongeluk van je kind kan je niet zoveel doen. Je kunt hem laten zien waar hij troost kan vinden als hij bedroefd is en vreugde en schoonheid als hij het leven saai en triest vindt, je kunt hem vrienden geven die hem nooit in de steek laten… ja, je kunt hem de weg naar het boek wijzen. En het moet nu gebeuren. Nu, zolang hij of zij zes of acht of tien of twaalf jaar is, in die tijd moet het gebeuren. Daarna is het te laat. Te laat om de weg te vinden die naar het allergrootste avontuur leidt.’ Beter dan Astrid Lindgren, de geestelijke moeder van Pippi Langkous, kan ik het niet zeggen: boeken zijn schatten en kinderen die nooit de weg naar het boek hebben gevonden, missen een groot avontuur. Vóór jij de leerlingen uit je klas die weg naar het boek kunt wijzen, moet je eerst zelf weer plezier vinden in lezen. Deze opdracht heeft dan ook tot doel je (opnieuw) kennis te laten maken met de grote, boeiende wereld van het kinderboek.
Opdracht In het eerste semester lees je min. 6 kinderboeken (2 per graad) van een opgegeven lijst (zie reader Nederlands specifiek 1e semester). Van elk boek maak je een leesfiche volgens het voorgestelde sjabloon (korte inhoud, recensie van het boek vs eigen leesbeleving, enkele lessuggesties…). In het tweede semester lees je nog eens 6 kinderboeken van dezelfde lijst. Een leesfiche hoef je hier niet meer te schrijven. Wel verwacht ik dat je op het examen in juni iets zinvols over de gelezen boeken kunt vertellen (zie onder). Vergeet ook niet om de titels en auteurs van ALLE boeken die je in de loop van het jaar gelezen hebt, op te nemen in je portfolio (verdere uitleg: zie les).
Werkbelasting vermoedelijk 18u. (trage lezers doen er wellicht iets langer over)
Lengte van de opdracht leesdossier 1e semester: 6 x 2 pagina’s (zie sjabloon); titels + auteurs opnemen in portfolio 2e semester: titels + auteurs opnemen in portfolio volstaat
Evaluatie Deze opdracht veronderstelt een kritische ingesteldheid t.a.v. wat anderen al over boeken hebben geschreven (A3), leergierigheid (A4) en een zekere creatieve gerichtheid in het formuleren van een aantal lesideeën (A8). Het leesdossier dat je indient op het einde van het eerste semester, bespreken we later in de klas m.b.v. een kijkwijzer. Op die manier zul je leren om zowel je eigen werkstuk als dat van anderen inhoudelijk én naar de vorm kritisch te evalueren. Op het examen in juni verwacht ik dat je kunt verwoorden wat je uit deze leesoefening voor jezelf hebt geleerd! Wat de andere 6 boeken betreft (het mogen er natuurlijk altijd meer zijn! minder kan echt niet…), moet je eveneens op het examen in juni in grote lijnen kunnen vertellen waarover deze boeken gaan, welke leeservaring
62
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
jij erbij hebt gehad en hoe je deze boeken eventueel zou integreren in de klaspraktijk. Ik apprecieer het ook bijzonder, wanneer je tegen dan kunt aangeven dat je een eigen leesvoorkeur hebt ontwikkeld. Het doel van de leesopdracht is bereikt, als jij (opnieuw) de smaak van lezen te pakken hebt. Daarom staat op deze leesopdracht geen cijfer.
D
A T U M
V A N
I N D I E N E N
1e semester: Je dient het leesdossier persoonlijk in bij je lector Nederlands in de laatste les vóór de kerstvakantie.
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Eerste semester
63
AGOGISCHE VAARDIGHEDEN DE MENSELIJKE WAARNEMING
Sofie Bamelis, Lies Broucke, Annelore D’Hallewin, Liesbet Dufour
Lectoren
O
M S C H R I J V I N G
Doel Nagaan hoe communicatieproblemen kunnen ontstaan vanuit eigen ervaring. Bewust worden van selectieve en subjectieve aspecten in onze waarneming en concrete leerpunten opstellen.
Opdracht Deze opdracht bestaat uit twee delen: een opdracht rond communicatie; een opdracht rond waarneming.
Communicatie: → Deze opdracht staat volledig uitgeschreven in je cursus ‘agogische vaardigheden’ op p. 10 en 11 van het hoofdstuk communicatie: inleiding. Waarneming: → Lees de tekst ‘Waarneming’ en formuleer 3 leerpunten in jouw logboek waar je gedurende het academiejaar wenst aan te werken. → Maak de opdrachten 1-2-3 p. 8 & 9 in je cursus ‘agogische vaardigheden’ van het hoofdstuk waarneming.
Evaluatie Deze taak wordt gequoteerd op 10 punten.
D
A T U M
V A N
D E
U I T V O E R I N G
V A N
D E
T A A K
Je voert beide opdrachten uit na sessie 4.
D
A T U M
V A N
I N D I E N E N
Je dient deze opdracht in op sessie 5.
64
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
AGOGISCHE VAARDIGHEDEN HET ZAKELIJKE ASPECT: LUISTERTECHNIEKEN
Sofie Bamelis, Lies Broucke, Annelore D’Hallewin, Liesbet Dufour
Lectoren
O
M S C H R I J V I N G
Doel In gesprekken gericht zijn op het stellen van open vragen en E-in-vragen.
Opdracht → Voer een kort gesprek (max. 10 min.) met een medestudent en probeer zijn mening over een bepaald onderwerp te weten te komen. Je neemt je voor om zoveel mogelijk E-in en open vragen te stellen. Schrijf het gesprek uit en bekijk nadien welke vragen je gesteld hebt: E-in of E-ex, open of gesloten vraag. → Voer een gelijkaardig gesprek met een kind van ongeveer 9 jaar. Schrijf ook dit gesprek letterlijk uit en maak dezelfde analyse. → Welke verschillen merk je tussen de twee gesprekken?
Evaluatie Deze opdracht wordt gequoteerd op 10 punten.
D
A T U M
V A N
D E
U I T V O E R I N G
V A N
D E
T A A K
Je voert deze opdracht uit na sessie 6.
D
A T U M
V A N
I N D I E N E N
Je dient de opdracht in op sessie 7.
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Eerste semester
65
AGOGISCHE VAARDIGHEDEN NON-VERBALE COMMUNICATIE
Sofie Bamelis, Lies Broucke, Annelore D’Hallewin, Liesbet Dufour
Lectoren
O
M S C H R I J V I N G
Doel De doelstellingen voor deze opdracht vind je terug in je cursus ‘agogische vaardigheden’ bij het begin van het hoofdstuk non-verbale communicatie.
Opdracht Deze opdracht bestaat uit twee delen: een observatieopdracht; een leesopdracht. Beide opdrachten staan volledig uitgeschreven in je cursus ‘agogische vaardigheden’ op p. 17 en 18 van het hoofdstuk non-verbale communicatie. Je geeft zowel je observaties als je antwoorden bij de leesopdracht weer op papier.
Evaluatie Observatieopdracht: 10 punten. Leesopdracht: 5 punten.
D
A T U M
V A N
D E
U I T V O E R I N G
V A N
D E
T A A K
De observatieopdracht voer je uit tijdens de eerste oefenlessen in februari. De leesopdracht voer je uit na de sessie over non-verbale communicatie en dien je in op de volgende sessie.
D
A T U M
V A N
I N D I E N E N
Observatieopdracht: na de eerste oefenlessen. Leesopdracht: in sessie 8.
66
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
OPVOEDKUNDIGE WETENSCHAPPEN GEMEENSCHAPPELIJK: PEDAGOGIEK Lectoren
Sofie Bamelis; Lies Broucke; Lieven Desmet; Liesbet Dufour
O M S C H R I J V I N G
Doel We werken met het boek ‘Opvoeden is een groeiproces’ van Peter Adriaenssens. “Dit boek is een handreiking naar ouders die met vele, vele vragen zitten waarvan ze denken dat ze er alleen mee staan. Het is geen ‘kookboek’ met makkelijke recepten voor gegarandeerd succes: eerder een knutselboek voor huis-, tuin- en keukengebruik, een boek dat beroep doet op de eigen creativiteit om van opvoeden iets moois te maken. Knutselen houdt ten dele ook knoeien in. Dat kan en mag, zolang daarbij geen brokken worden gemaakt. Want opvoeden betreft tenslotte mensen.” (kaft van ‘Opvoeden is een groeiproces’) → Deze opleiding wil niet in de eerste plaats studenten opleiden tot goede vaders en moeders, maar tot goede opvoeders en onderwijzers. Vraag is of we opvoeden in hokjes kunnen duwen: opvoeden thuis, opvoeden op school… Is opvoeden op school zo verschillend van opvoeden thuis? We willen dan ook proberen de praktische vertaling te maken van de opvoedkundige thuissituatie naar de opvoedkundige klas- en schoolsituatie.
Basiscompetenties waaraan expliciet wordt gewerkt 1. De leraar als begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen 1.1. de beginsituatie van de kinderen en de leerlingengroep achterhalen 2. De leraar als opvoeder 2.1. een positief leefklimaat creëren voor de kinderen in de leerlingengroep en op school 2.2. de emancipatie van de kinderen bevorderen 2.4. actuele maatschappelijke ontwikkelingen hanteren in een pedagogische context Attitudes waaraan expliciet wordt gewerkt 1. Beslissingsvermogen - durven een standpunt innemen - standpunten kunnen verantwoorden vanuit literatuur, cursus… - in overeenstemming met de ingenomen standpunten ageren in opvoedkundige situaties 2. Relationele ingesteldheid in contact met kinderen kenmerken van echtheid, aanvaarding, empathie en respect tonen 3. Kritische ingesteldheid de eigen ideeën in vraag stellen naar aanleiding van stage-ervaringen, ideeën van medestudenten en aandachtspunten uit het beschreven boek 4. Leergierigheid actief op zoek gaan naar teksten om de eigen competenties in verband met opvoeden van kinderen in de basisschool te verbreden en te verdiepen 5. Organisatievermogen erop gericht zijn de opdracht zodanig te plannen en te coördineren dat het beoogde doel op een efficiënte manier bereikt kan worden 6. Zin voor samenwerking bereid zijn, waar dat kan en mag, om gemeenschappelijk aan de opdracht te werken 8. Creatieve gerichtheid de open gerichtheid om uit diverse situaties en informatiebronnen ideeën te genereren en deze op een eigen manier gestalte te geven
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Eerste semester
67
Opdracht We vertrekken vanuit de sessie ‘Kwaliteiten van een leerkracht’ die je volgde tijdens de instapweek. Het is de bedoeling dat je, op basis van wat je daar leerde, nu nadenkt over de kwaliteiten die een goede opvoeder zeker moet hebben. Vervolgens ga je bij jezelf na welke kwaliteiten jij op dit moment hebt en welke nog niet en je beschrijft hoe je jezelf ziet als opvoeder. Op vier momenten in de loop van het eerste semester wordt tijdens de lessen opvoedkundige wetenschappen een gesprek gevoerd over een deel van het boek. De concrete data worden afgesproken met de klaspedagoog. Deze gesprekken bereid je telkens voor door de hoofdstukken te lezen en neer te schrijven met welke aspecten van het hoofdstuk je het eens bent en met welke aspecten je het niet eens bent. Je bereidt ook drie richtvragen voor die je zou kunnen stellen als jij het gesprek moet leiden in jouw groep. Je zorgt ervoor dat dit open vragen zijn. Na het gesprek in de klas maak je een reflectie (1-2 blz.). Om deze zaken op papier te zetten vind je een sjabloon op Toledo. Na het lezen van het boek kijk je terug naar deel 1 van de opdracht (kwaliteiten van een goede opvoeder + hoe zie ik mezelf als opvoeder) en ga je na of jouw visie op opvoeden veranderd is door het lezen van het boek. Je beschrijft de evolutie van jouw opvoedingsvisie in een laatste verslag.
D
A T U M
V A N
D E
U I T V O E R I N G
V A N
D E
O P D R A C H T
Deel 1: Dit deel van de opdracht voer je zo snel mogelijk uit na de sessie “Kwaliteiten van een leerkracht”. Deel 2: Je bereidt de gesprekken voor in de week voorafgaand aan de week waarin het gesprek gepland is en voegt er na de gesprekken de reflecties aan toe. Deel 3: Dit deel van de opdracht maak je na het laatste gesprek in de klas.
D
A T U M
(
P E R I O D E
)
V A N
I N D I E N E N
Je geeft de opdracht af aan de pedagoog van de klas op de afgesproken datum.
E
V A L U A T I E
Met deze opdracht kan je 30 van de 100 examenpunten voor het vak opvoedkundige wetenschappen gemeenschappelijk verdienen: op de voorbereiding van, deelname aan en reflectie na een gesprek in de klas staan 5 punten; jouw visie op een goede opvoeder (voor en na het lezen van het boek) staat op 10 punten.
68
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
BEELDOPVOEDING Lectoren
T
Christa Derdaele; Nadine Le Bacq
A A K O M S C H R I J V I N G
Motivering In de lessen beeldopvoeding wordt de aanzet gegeven tot het ontdekken en uitwerken van thema’s, beeldaspecten, materialen en technieken. Omdat de tijd te kort is om dit grondig te exploreren en verder te experimenteren wordt er van de studenten gevraagd om dit zelfstandig te doen. Er wordt na elk thema of techniek een verdere uitbreiding gevraagd.
Doelen Zelfstandig een thema of techniek kunnen verwerken. Met de gegevens vanuit de les verder experimenteren. Een thema of techniek zelfstandig exploreren. Zoeken naar documentatie om een gegeven thema te illustreren. Herkennen en selecteren van gegevens.
Concrete opdrachten
Taak bij opgave portrettekenen Zoek een foto van een kindergezicht ( volledig vooraanzicht). Teken op de kopie van de foto de verhoudingen van de verschillende onderdelen. Maak een potloodtekening van een vooraanzicht van een kinderhoofd. Zoek een foto van een gezicht in profiel. Teken daarvan de verhoudingen van de onderdelen. Maak een potloodtekening van dat profiel.
Taak bij de opgave van stempelen Zoek in boeken nog 4 andere stempeltechnieken. Probeer die uit, experimenteer en maak een tekening met de stempeltechniek die jou het meest aanspreekt. De experimenten moeten ook aanwezig zijn in je portfolio.
Taak bij opgave over perspectief Zoek een foto van centraleperspectief en maak een tekening aan de hand van dit beeldmateriaal.
Taak bij theorie van beeldaspecten Kies per beeldaspect twee doelen en illustreer met beeldmateriaal. (zie leerplan)
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Eerste semester
69
Taak bij de theorie over de evolutie van de kindertekeningen Zoek per onderdeel van de ontwikkeling een kindertekening ter illustratie en bespreek aan de hand van de cursus beeldopvoeding.
Taak bij theorie over lesvoorbereidingen Stop de lesvoorbereidingen in je portfolio die je gebruikt hebt op stage. Bundel alles in een verzorgde presentatie.
Evaluatie Deze bundel tezamen met de praktijkoefeningen in de klas telt mee voor één derde van de punten.
70
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
BEWEGINGSOPVOEDING INDIVIDUEEL SPEL MAKEN Brigitte Grillet
Lector
O
M S C H R I J V I N G
Doel - motivering
Je kiest zelf één spel. (1.3)
Je treedt kordaat op. (2.1)
Je beheerst de kennis van je spel. (3.1)
Je organiseert je voorbereide spel. Je houdt rekening met het materiaal en de indeling van de medestudenten. (4.1.1)
Opdracht Je zoekt 1 spel naar keuze. Je noteert de naam van het spel .
Werkwijze Vul de 3 kolommen van de lesvoorbereiding beknopt in. Gebruik de cursus: ‘Het voorbereiden van een les’ en ‘Het domein van de spelen’. Gebruik het leerplan: p.93-94-96. Zoek het materiaal voor het spel. Geef het spel aan de eigen medestudenten.
Evaluatie Uitgeschreven lesvoorbereiding afgeven en spelles uitvoeren met de medestudenten (5 punten).
D
A T U M
V A N
D E
U I T V O E R I N G
V A N
D E
O P D R A C H T
november
D
A T U M
(
P E R I O D E
)
V A N
I N D I E N E N
in november in de praktijkzaal
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Eerste semester
71
MUZIKALE OPVOEDING Sofie Thoen
Lector
O
M S C H R I J V I N G
Doel en motivering Door middel van korte activiteiten kan je kennis maken met het geven van een les muzikale opvoeding in de basisschool. Je baseert je hierbij op oefeningen met body percussion. Dit zorgt ervoor dat je met een aantal eenvoudige oefeningen een leuke les kan geven en de leerlingen leert motiveren voor het vak muzikale opvoeding.
Opdracht Je geeft tijdens de stage een korte muziekles (25’) op basis van de body percussion. Je krijgt hiervoor voldoende materiaal aangereikt tijdens de lessen muzikale opvoeding.
Werkwijze Je maakt een lesvoorbereiding op aan de hand van een voorbeeldles die tijdens de lessen muzikale opvoeding wordt opgebouwd. Je geeft het lesje tijdens de thuisstage en je maakt hier achteraf een reflectie bij.
Evaluatie Hoeveel punten vallen er te verdienen? Met deze taak kan je 5 punten van het eindtotaal voor muzikale opvoeding verdienen.
D
A T U M
V A N
D E
U I T V O E R I N G
V A N
D E
T A A K
In welke stage wordt deze opdracht uitgevoerd? De taak wordt uitgevoerd tijdens thuisstage 4 of 5 in het eerste semester.
D
A T U M
(
P E R I O D E
)
V A N
I N D I E N E N
De taak (lesvoorbereiding en reflectie) wordt ingediend op maandag 12 december 2005 in de Garenmarkt.
72
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
DEEL 3 PRAKTIJKCOMPONENT
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Eerste semester
73
1 WAT KUN JE VERWACHTEN IN DE PRAKTIJKCOMPONENT? In dit deel van het semesterboek vind je de informatie rond de stage. Je vindt er de visie van de opleiding op de stage, de stagegids voor de praxismaandagen in het eerste semester, de bijhorende stageopdrachten, de stageformulieren en de stageleerlijn. Je krijgt een duidelijk zicht op hoe de stage verloopt, wat van jou verwacht wordt naar voorbereiding en uitvoering op de stage en op welke manier de stage wordt begeleid en beoordeeld. Dit deel is ook bedoeld voor je mentor op de stageschool. We spreken dan ook je mentor aan.
74
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
2 VISIE OP DE STAGE 2.1 Uitgangspunten Bij de opbouw van de stageleerlijn wordt er een combinatie gemaakt tussen de betrokkenheidsniveaus en de basiscompetenties. Ze geven in grote lijnen weer hoe onze stages zijn afgestemd op de student en op de verwachtingen van het werkveld. In de stageleerlijn (zie bijlage 1) vind je deze opbouw geconcretiseerd in specifieke doelen. In elk semesterboek vind je in deel 3 praktijkcomponent de specifieke doelen per stage vermeld. Volgend schema geeft je een overzicht welke de grote accenten zijn per semester. Deze accenten worden vertaald in een semesterthema en gelden als leidraad voor dit semester in de uitbouw van de vakken en de stages. Eerste jaar semester
1
betrokkenheid
Zelf
Tweede jaar 2
Derde jaar
3
4
5
6
Taak Leerling Organisatie Integratie beroepsrol
Opvoeder Inhoudelijk expert Cultuurparticipant Organisator Leerprocessen Team Ouders Onderwijsgemeenschap Externen Innovator
2.2 Visie op begeleiden en beoordelen Om het proces van begeleiden en beoordelen te structureren en te verdelen onder de verschillende betrokken partijen gebruiken we het model van Korthagen. Hieraan hangen we de verschillende gesprekken op. Om ervaringen uit de praktijk te verwerken en vast te kunnen houden, is reflecteren een belangrijke vaardigheid. Het model van Korthagen kan je op weg helpen deze vaardigheid te begrijpen en te integreren in je leerproces. We vinden het zeer belangrijk dat je je verantwoordelijk voelt voor je eigen leerproces. De begeleiding van de hogeschool is zo opgebouwd dat je steeds meer je eigen ontwikkeling tot startbekwame leerkracht ter hand neemt. Op het einde van je opleiding wordt van jou verwacht dat je een zelfsturende, onderzoekende en
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Eerste semester
75
reflectieve houding hebt. Je dient de doelen van de verschillende fasen van de opleiding dan ook voor ogen te houden. Jij bent medeverantwoordelijk om de doelen te behalen. Doorheen de gesprekken met mentoren, bezoekende lectoren en je stagebegeleider doorloop je dit reflectieproces. Het kan je ook helpen het begeleidingsgesprek voor te bereiden. Dit model kent vijf fasen. De eerste fase is de handelingsfase, de student doet ervaring op. De tweede fase dient om systematisch terug te blikken. Het gaat dan om wat heeft plaats gevonden tijdens het handelen. In de derde fase worden de essentiële aspecten bewust gemaakt; problemen worden verduidelijkt. De vierde fase levert de verschillende mogelijkheden voor een aanpak op en een keuze daaruit. Fase vijf is dan de praktische toepassing van het alternatief. Daarmee is de cirkel rond.
Reflectiemodel van Korthagen Alternatieven ontwikkelen en kiezen
4
Bewust worden van essentiële aspecten
3
5
Uitproberen in een nieuwe situatie
1
handelen (ervaring)
2 Terugblikken
76
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
3 DOELSTELLINGEN 3.1 Algemeen: de plaats van de stage in de opleiding Het opzet van de didactische stage in het eerste jaar van de opleiding situeert zich op verschillende vlakken. Voor de aspirant-leerkracht is het enerzijds belangrijk zo vlug mogelijk het eigen werkveld (de school, klas, doelgroep: leerlingen) te verkennen. Anderzijds wil de aspirant-leerkracht ook ervaren of zijn beroepsverwachtingen beantwoorden aan de realiteit en aan de eigen beroepsmogelijkheden. Daarom krijgt hij vlug de kans om met een klas om te gaan, om een inhoud uit te werken voor de eigen doelgroep, om verworven pedagogisch-didactische inzichten toe te passen. De didactische stage omvat:
Observatiestage Deze stage heeft twee luiken. Enerzijds moet de student heel wat observeren in de stageklassen, om zicht te krijgen op het reilen en zeilen van die klassen. Anderzijds observeert de student ook geregeld een demonstratieles en bespreekt die onder leiding van de lector pedagogische wetenschappen en/of de vaklector.
Participerende stage De student voert taken uit in de lagere school samen met de mentor.
Doestage De student zelf leidt de activiteit. Dit kan evolueren van “werken met een groep” en “geven van een oefenmoment” naar respectievelijk “werken met een klas” en “geven van een volledige les/activiteit”. De doestage vindt plaats zowel in scholen die dicht bij het opleidingsinstituut gelegen zijn, als in een school in de eigen woonstreek.
3.2 Doelen van de observatiestage De studenten zijn in staat een didactische activiteit van beperkte duur, een les of een specifieke klassituatie gericht en precies te observeren om van daaruit gegevens aan te brengen voor een kritische groepsbespreking onder leiding van de lector. Ze kunnen een kwaliteitsvol verslag maken van een geobserveerde activiteit of les én van de groepsbespreking. Ze schrijven hierbij adequaat Nederlands.
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Eerste semester
77
3.3 Doelen van de participatiestage De studenten kunnen bepaalde specifieke activiteiten (geen lessen) alleen of samen met de mentor uitvoeren.
3.4 Doelen van de doestage Bij de ordening van de doelstellingen voor de doestage van de studenten gebruiken wij de basiscompetenties. De indeling levert volgende rubrieken op:
1) 2) 3) 4) 5) 6) 7) 8) 9) 10) 11)
Beroepshouding Adequaat en correct taalgebruik en communicatie Leraar als opvoeder Leraar als begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen Leraar als inhoudelijk expert Leraar als organisator Leraar als vernieuwer en onderzoeker Leraar als teamlid Leraar als partner van ouders/verzorgers Leraar als partner van externen en als cultuurparticipant Leraar als lid van de onderwijsgemeenschap
Voor de concrete doelstellingen binnen deze rubrieken verwijzen we naar de ‘Leerlijn stage’ die in bijlage aan deze praktijkcomponent is toegevoegd (bijlage 1). Van eerstejaarsstudenten verwachten wij dat zij op het einde van het jaar voor de verschillende rubrieken niveau 1 halen. Het is niet uitgesloten dat sommige studenten voor enkele rubrieken hogere niveaus bereiken.
78
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
4 STAGE: PRAKTISCH 4.1 Overzicht van de stage in het eerste semester: praxismaandagen 3 soorten activiteiten: 1) thuisstage (tweede graad: derde of vierde leerjaar) 2) demolessen 3) microteaching overzicht: Thuisstage maandag 3 oktober 2005 maandag 17 oktober 2005 maandag 7 november 2005 maandag 21 november 2005 maandag 5 december 2005 Demolessen maandag 26 september 2005 maandag 14 november 2005 Microteaching maandag 26 september 2005 maandag 10 oktober 2005 maandag 24 oktober 2005 maandag 14 november 2005 maandag 12 december 2005
4.2 Thuisstage 4.2.1 Opzet In de loop van het eerste semester gaan de studenten op vijf maandagen op thuisstage. Die thuisstage gaat door in de tweede graad (derde of vierde leerjaar). Op die stagemaandagen krijgen zij (meestal) drie soorten opdrachten:
observeren;
participeren/assisteren;
les geven.
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Eerste semester
79
1) Observeren Al vanaf de derde week van het academiejaar gaan de studenten op thuisstage. Ze komen in een klas die ze helemaal niet kennen. Alles is vreemd. Zelfs de herinneringen aan de lagere school zitten al ver in het geheugen. Om goed te kunnen functioneren in zo’n ‘vreemde’ klas is het belangrijk een duidelijk zicht te krijgen op de leerlingen, de klasleraar, de gewoontes, de infrastructuur. Daarom staan al onmiddellijk een aantal observatieopdrachten op het programma. Observeren is een basisvaardigheid voor elke leerkracht. Door te luisteren en te kijken kunnen studenten ontzettend veel te weten komen over de leerlingen, over de klasonderwijzer(es). Het is belangrijk deze observatie uitgebreid te doen. De gegevens moeten hen in staat stellen om zich, in de mate van het mogelijke, aan te passen aan de mogelijkheden van de leerlingen en aan de werkwijze van de leraar. Niet alleen de mensen (leerlingen en leerkracht) en hun onderlinge relaties bepalen het klasgebeuren. Er zijn heel wat zakelijke gegevens die eveneens belangrijk zijn om zich goed te kunnen voorbereiden op het lesgeven in die klas. De studenten zullen dan ook iedere maandag één of meerdere specifieke observatieopdrachten krijgen. Die opdrachten zullen telkens vooraf meegedeeld worden. De opdracht kan enerzijds vanuit het vak opvoedkundige wetenschappen gegeven worden en zal dan eerder algemeen van aard zijn. Het kan hier gaan om een observatie van de leerlingen (psychologie), van het lesgeven (didactiek), van het klashouden… Anderzijds zullen ook vanuit de verschillende vakken concrete opdrachten geformuleerd worden zodat de studenten ook specifieke leergebiedgebonden aspecten zullen observeren. De meeste observatieopdrachten zullen in de vaste stageklas uitgevoerd kunnen worden, maar voor bepaalde opdrachten zal het noodzakelijk zijn ook andere klassen te bezoeken (we denken hierbij bijvoorbeeld aan een opdracht vanuit het vak Frans). 2) Participeren/assisteren Ook door participeren en assisteren kunnen studenten heel wat bijleren. Met de term ‘assistentie’ bedoelen we dat de studenten ingeschakeld kunnen worden om de klasleerkracht te helpen bij allerlei taken die met het lesgeven te maken hebben. De mentor kan op dat vlak heel wat suggesties doen, maar ook de student kan spontaan zijn medewerking aanbieden. We willen er in die context wel op wijzen dat de studenten niet burgerlijk aansprakelijk zijn als er iets fout loopt. Daarom is het niet aangewezen hen activiteiten alleen te laten uitvoeren, zoals bijvoorbeeld toezicht houden op de speelplaats. 3) Lesgeven Naast de observatieopdrachten en de assistentie krijgen de studenten ook lesopdrachten. In het eerste semester gaat het vooral om het inoefenen van een aantal didactische werkvormen. Dit wordt vooraf grondig voorbereid: de werkvormen worden eerst gedemonstreerd door derdejaarsstudenten en/of vaklectoren (demonstratielessen) en daarna ingeoefend in de eigen klasgroep (microteaching).
80
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
4.2.2 Doelstellingen 1) Observatieopdrachten
kennis maken met een lesdag in de basisschool
kennis maken met het klaslokaal, het klasgebeuren van de stageklas en de schoolorganisatie
zicht krijgen op de mogelijkheden, de kwaliteiten, de eigen-aardigheden van de leerlingen
gestructureerd weergeven van het lesverloop van bijgewoonde lessen
2) Lesassistentie eenvoudige taken (geen lessen), alleen of samen met de mentor, uitvoeren 3) Lesopdrachten
een verhaal voorlezen voor een groep leerlingen
een verhaal vertellen voor een groep leerlingen
een klasgesprek houden naar aanleiding van een verhaal
een motorische vaardigheid demonstreren
een eenvoudige poëzieles geven
een didactisch spel uitleggen
een didactisch spel (bege)leiden
4.2.3 Opdrachten 1) Observatieopdrachten Vanuit de verschillende vakken die in het eerste jaar van de opleiding bachelor in het onderwijs: lager onderwijs op het programma staan worden concrete observatieopdrachten geformuleerd. Deze opdrachten worden vooraf in de les toegelicht en achteraf besproken. Zo wordt de link tussen de theorie en de praktijk duidelijk gemaakt. 2) Participatie/assistentie De assistentie zou uit volgende opdrachten kunnen bestaan:
helpen begeleiden terwijl de leerlingen oefeningen maken;
tijdens de les een traag lerende leerling begeleiden;
eenvoudige taken van de leerlingen verbeteren;
helpen bij de organisatie van bepaalde activiteiten (bijvoorbeeld een knutselles);
helpen bij de organisatie van eerder praktische zaken, zoals het ophalen van geld, het uitdelen van de melk…;
samen met de klasleerkracht toezicht houden op de speelplaats;
de leerlingenrij begeleiden;
…
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Eerste semester
81
3) Lesopdrachten Maandag 17 oktober 2005: een verhaal voorlezen/vertellen en daarover een gesprekje voeren met de kinderen Maandag 7 november 2005: een demonstratie uitvoeren Maandag 21 november 2005: een (eenvoudige) poëzieles geven en de voorgaande werkvormen hernemen Maandag 5 december 2005: een didactisch spel geven, de voorgaande werkvormen hernemen en – in functie van Sinterklaas – eventueel andere creatieve suggesties uitwerken in samenspraak met de mentor Eens een bepaalde werkvorm ingeoefend is, mag die in de loop van het semester zeker nog aan bod komen op vraag van de mentor. Zo zou bijvoorbeeld al vrij snel kunnen gevraagd worden aan de studenten om een verhaal te vertellen in de context van een godsdienstles of een nieuw werothema. Tegen het einde van het eerste semester zou de student een zestal lesmomenten gegeven moeten hebben.
4.3 Demolessen In de loop van het eerste semester worden verschillende demolessen gepland. Maandag 26 september (derde leerjaar) Voorlezen/vertellen van een verhaal en een gesprekje voeren met de kinderen over dat verhaal Een didactisch spel uitleggen en begeleiden Demonstreren van de weitasknoop: vriendschapsbandje Maandag 14 november (vierde leerjaar) Natuur Beweging Muziek Drama
4.4 Microteaching In de loop van het eerste semester worden op vijf maandagen sessies ‘microteaching’ georganiseerd. Maandag 26 september 2005: voorlezen + gesprek Maandag 10 oktober 2005: vertellen + gesprek + demonstreren Maandag 24 oktober 2005: demonstreren + poëzie Maandag 14 november 2005: uitleggen didactisch spel Maandag 12 december 2005: lesvoorbereidingen maken
82
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
5 STAGEDOCUMENTEN 5.1 De lesvoorbereiding Voor iedere les verwachten we een gestructureerde voorbereiding met voorblad waarin de student nadenkt over:
de doelstellingen, met verwijzing naar het leerplan;
de beginsituatie;
bordplan: een uitgebreid bordschema op een apart blad; een beperkt bordplan geïntegreerd in de kolom inhoud;
de fasering en het concrete verloop van de lesactiviteiten: inhoud en methode (zie schema ADI-model: bijlage 2)
De studenten dienen de voorbereidingen vooraf in. Op die manier heeft de mentor nog de tijd om die voorbereidingen na te kijken en te bespreken. De student maakt hieromtrent duidelijke afspraken met de mentor.
5.2 De stagemap De studenten stellen een map samen met alle documenten in verband met de thuisstage. Deze map bevat zeker volgende documenten:
Voorblad
Inhoudstafel
Stageaanvraag met begeleidende brief
Klaslijst
Observatieopdrachten
Overzichtsblad met lessen waarop de lesinhoud ingevuld wordt en dat afgetekend wordt door de mentor (zie bijlage 3)
Lesvoorbereidingen en bijhorende reflecties (indien een lesvoorbereiding herwerkt wordt, steek je ook de oorspronkelijke lesvoorbereiding erbij)
Beoordelingsformulieren
Het is de bedoeling dat alles overzichtelijk en volgens de inhoudstafel geordend is. De studenten hebben de volledige map altijd bij als ze op stage zijn. De stagementor, de directeur of de volglector moeten ze om het even wanneer kunnen inkijken. De studenten bieden hun map bij het begin van de les aan de mentor aan. De lessen worden chronologisch geordend.
5.3 Het stageschrift Het stageschrift (formaat DIN A4) is bedoeld om schriftelijk commentaar te krijgen van de stagementor bij elke gegeven activiteit. De student moet dus dit schrift aan de mentor geven bij het begin van de les. Het schrift wordt geordend per dag: één blad met de datum erop en een chronologische opsomming van de
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Eerste semester
83
lessen die die dag gegeven worden. Voor elke activiteit wordt één bladzijde voorzien. De student maakt zelf het bovenschrift klaar: vak en onderwerp, twee aandachtspunten voor deze activiteit. Daaronder komt de schriftelijke commentaar van de mentor. Het is de bedoeling dat naast de schriftelijke commentaar ook met de mentor over de gegeven les gesproken wordt. Als deze bespreking de student nog bijkomende nuttige informatie geeft, dan kan dit als aanvulling in het schrift genoteerd worden. Het onderscheid tussen wat de mentor schreef en wat de student zelf aanvult, moet wel duidelijk zijn.
84
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
6 STAGEBEGELEIDING EN – EVALUATIE 6.1 Begeleiding en evaluatie door de mentor Een belangrijke taak van de mentor is het observeren, het weergeven van de observaties en het reflectieproces op gang brengen. In het stageschrift wordt de feedback genoteerd. Bij elke doe-activiteit worden een aantal observaties, bedenkingen en tips genoteerd. Na elke lesdag volgt een gesprek met de student. Hierin worden de geobserveerde lesmomenten hernomen en besproken. Het uitgangspunt is wat de student aanbrengt. De mentor vult aan met zijn/ haar observaties en bedenkingen. Het gesprek wordt afgerond met mogelijke alternatieven en tips. In de bijlage (bijlage 4) zit een schema met het verloop van zo’n gesprek. Aandachtspunten voor het geven van feedback: - concreet en observeerbaar omschrijven (het effect van het gedrag aangeven) - direct aanspreken - gevoel benoemen - hier en nu bespreken - het belangrijkste selecteren - ik-boodschappen geven - nagaan of de feedback is begrepen De stagementor vult bovendien ook het stage-evaluatieformulier (zie bijlage 5) in op het einde van het eerste semester. Dit is een formulier dat rekening houdt met de opsplitsing naar de basiscompetenties (zie punt 3.4 van deze stagegids: Doelen van de doestage).
6.2 Begeleiding en beoordeling door de opleiding Vanuit de opleiding proberen wij om bij elke student op stagebezoek te komen, hetzij op het einde van het eerste semester, hetzij in het begin van het tweede semester. Bij dat stagebezoek gaat het niet zozeer om het observeren en beoordelen van een les (activiteit), maar veeleer om het voeren van een gesprek met de stagementor en de student, om op die manier een beeld te krijgen van hoe de thuisstage verloopt. Het is namelijk zo dat wij onze eerstejaarsstudenten zoveel mogelijk kansen willen bieden om te observeren en te oefenen en het ligt niet in onze bedoelingen dat ‘oefenen’ onmiddellijk ook te beoordelen. Elke student van het eerste jaar heeft daarnaast een vaste leerbegeleider die ook zijn/haar vorderingen op het vlak van stage opvolgt. Op bepaalde tijdstippen heeft elke student een individueel gesprek met zijn/haar leerbegeleider over de thuisstage.
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Eerste semester
85
Zowel de evaluatieformulieren van de mentor als het evaluatieformulier van de bezoekende lector komen in het stagedossier van de student terecht. Dat dossier wordt beheerd door de leerbegeleider. Alle documenten uit het stagedossier worden in rekening gebracht op een stagedeliberatie.
6.3 Zelfreflectie en zelfevaluatie door de student Onder de beroepsrol ‘de leraar als innovator’ wordt ook de reflectievaardigheid verstaan. De competentie reflecteren vinden we vanuit de opleiding zeer belangrijk. Onder reflecteren verstaan we het jezelf kritisch spiegelen aan de omgeving. Dit betekent dat je goed (dat is: kritisch en afstandelijk) naar je gedrag kijkt. Verder hoort bij reflectie de bereidheid dat je door wilt gaan met je groei, dat je wilt veranderen, dat je wilt leren en jezelf ontwikkelen. Het moeilijke is… dat je daar zelf verantwoordelijk voor bent! Je bent bereid, je wilt, je kunt je steeds verantwoorden tegenover jezelf en tegenover iedereen die betrokken is bij je ontwikkeling. Daarom bepaalt de student voor elke les/activiteit zijn/haar aandachtspunten. Dit gebeurt op basis van voorgaande ervaringen. Die aandachtspunten worden genoteerd in het stageschrift. Zo kan de student meer gericht handelen en kan de mentor meer gericht observeren en hulp bieden. Na elke gegeven les maakt de student een reflectie. Die reflecties worden aangevuld op het lesvoorbereidingsformulier (zie bijlage 2). Het is de bedoeling dat die reflecties de student vooruithelpen in het ‘proces van leren lesgeven’. Zij moeten immers hun leerproces in handen nemen. In die reflectie wordt bijzondere aandacht besteed aan de vooropgestelde aandachtspunten. Enkele vragen die kunnen helpen bij deze reflectie: - Vond ik het een prettige ervaring? Waarom? - Wat ging goed/niet goed? Waarom? - Had ik het zo voorzien? Waar liep het anders dan voorzien? Waarom? - Zou ik het nog op deze manier doen? Waarom? Waarom niet? - Wat heb ik over mezelf, de kinderen, de inhoud geleerd? Afhankelijk van de les, van de leerlingen, van de omstandigheden kunnen zeker nog andere gegevens in de reflectie belangrijk zijn
86
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
7 STAGEREGLEMENT Ziekte en afwezigheid Wie tijdens een stageperiode afwezig is, om welke reden ook, moet stage inhalen. Hoeveel stage ingehaald moet worden, wordt met de stagecoördinator afgesproken. Wie tijdens een stageperiode ziek wordt of plotseling verhinderd is stage te lopen, moet de betrokken partijen daarvan zo vlug mogelijk op de hoogte stellen. Dit gebeurt bij voorkeur nog de avond vóór en ten laatste de ochtend van de stage, vóór de aanvang van de school. Men waarschuwt de stageschool en bij voorkeur ook de mentor (indien die te bereiken is), de stagecoördinator en de lector(en) door wie men op stage zou bezocht worden. Wie wegens ziekte langer dan één dag afwezig is, dient dit met een doktersbewijs te staven. Wie om een wettige reden, andere dan ziekte, afwezig zal zijn tijdens de stage, moet daartoe toelating vragen aan het departementshoofd. Je krijgt dan een document dat de afwezigheid wettigt en dat moet worden voorgelegd aan de stagementor en/of de directeur van de stageschool. Stages die niet volledig worden afgewerkt, worden ingehaald. Dit wordt in samenspraak met de stagecoördinator geregeld.
Wijzigingen Wanneer zich tijdens de stage wijzigingen in het stageschema (lessenrooster) voordoen, waardoor een bezoek van de begeleidende lector op dat moment niet opportuun is (repetitie, schoolfeest...), dan stelt men de bezoekende lector daarvan zo snel mogelijk op de hoogte. Zo kan de lector hiermee rekening houden bij de planning van zijn stagebezoeken.
Voorwaarden keuze stageschool De studenten mogen geen stage lopen in een school waar er familieleden werken of waar de eigen kinderen schoollopen. Bij twijfel neemt men best contact op met de stagecoördinator. De studenten lopen in hun driejarige opleiding niet meer dan 2 keer stage in dezelfde stageschool. Alle uitzonderingen die niet met voorgaande paragrafen te maken hebben, worden door het lerarenteam besproken. Bij problemen kan, in overleg met de stagecoördinator, besloten worden om de stage voortijdig te beëindigen.
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Eerste semester
87
8 BIJLAGEN - Bijlage 1: Leerlijn stage - Bijlage 2: Schema lesvoorbereiding - Bijlage 3: Overzichtsblad lessen voor groep A & B - Bijlage 4: Model van gesprek - Bijlage 5: Evaluatieformulier voor de mentor – semester 1
88
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
past zich niet aan aan de beroepssituatie
is niet stipt bij het uitvoeren en indienen van taken en opdrachten
is te weinig assertief is niet stressbestendig
geeft vlug op
komt onverschillig over
is ongewettigd afwezig op stageactiviteiten gaat slordig om met materiaal
komt te kort op administratief vlak
moet herinnerd worden aan afspraken en richtlijnen
2.1 Communicatievaardigheid beseft dat communicatie de basis vormt van samen leren, samen leven, samen zijn
heeft zicht op verschillende aspecten van communicatie en hun onderlinge beïnvloeding
is zich niet bewust van de eigen verbale en non-verbale communicatiestijl en het effect ervan op anderen
heeft aandacht voor: -verzorgde taal -verzorgde kledij -omgang
is stipt bij het uitvoeren en indienen van taken en opdrachten
zet door, ook in moeilijke omstandigheden is assertief laat stress geen zichtbare invloed hebben op het lesgeven
neemt tijdig contact op met de stageschool en houdt zich aan afspraken en richtlijnen is altijd in orde op administratief vlak, zowel wat betreft de stagemap als de communicatie met lectoren en mentoren is aanwezig op en participeert actief aan alle stageactiviteiten draagt zorg voor materiaal en houdt rekening met de afspraken daaromtrent op school straalt enthousiasme uit
niveau 2
onderschat het belang van communicatie als basis voor samen leren, samen leven, samen zijn
2 Adequaat en correct taalgebruik en communicatie
1.3 Omgangsvormen
1.2 Stiptheid
1 Beroepshouding 1.1 Verantwoordelijkheidszin/inzet
BIJLAGE 1: STAGELEERLIJN
niveau 1
is zich bewust van de eigen verbale en non-verbale communicatiestijl en het effect ervan op anderen
treedt in communicatie vanuit het besef dat communicatie de basis vormt van samen leren, samen leven, samen zijn
idem
idem
idem stelt zich stressbestendig op ten aanzien van het takenpakket
weet het eigen enthousiasme over te brengen op de leerlingen idem
participeert actief aan het klasgebeuren idem
idem
idem
niveau 3
stemt zijn eigen verbale en nonverbale communicatiestijl af op de doelgroep en de eigenheid van de andere en kan reflecteren over
idem
idem
idem
idem kan de verantwoordelijkheid aan bij het overnemen van het hele klasgebeuren
idem
idem
engageert zich spontaan voor taken buiten de eigenlijke opdracht idem
idem
idem
niveau 4
2.2 Adequaat en correct taalgebruik
gebruikt stopwoordjes op een storende manier maakt heel wat fouten tegen correct
spreekt bepaalde klanken herhaaldelijk fout uit
articuleert onvoldoende en spreekt binnensmonds
spreekt intonatieloos, past zijn spreektempo niet aan de leerlingengroep aan;
is niet expressief bij het voorlezen en/of vertellen
is zich niet bewust van verschillen in taalregister
niveau 1
idem
hanteert in formele situaties (gesprekken voeren, mondeling opdrachten geven,…) een correcte mondelinge taal, d.i.
gebruikt zelden of nooit stopwoordjes
verzorgt zijn uitspraak (korte i/e/u, lange aa, eind-en, sch en g/h zijn klankzuiver)
articuleert voldoende/is verstaanbaar voor de leerlingen
spreekt expressief, d.i. met intonatie en met een aangepast tempo
kan verschillende soorten teksten (verhaal, gedicht, sprookje…) op verschillende manieren (gewoon, vertellend, dramatiserend of interactief) en voor verschillende doelen (informeren, activeren, overtuigen en amuseren) voorlezen en/of vertellen
heeft aandacht voor onzuiver/onjuist taalgebruik bij de leerlingen en reageert passend en met respect voor de ander
communiceert taakgegricht met medestudenten, opleiders, mentoren, leerlingen
niveau 3
stemt taalgebruik af op de leeftijd/functie van de doelgroep
niveau 2
kan verschillende soorten gesprekken (een leerlingenbespreking, evaluatiegesprek, functioneringsgesprek…) voeren met volwassen gesprekspartners (ouders, collega’s, begeleiders, inspectieleden, nascholers…) over de klas- en schoolcontext (tijdens een oudercontact, klassenraad, vakgroepvergadering, personeelsvergadering, nascholingssessie…) en doet dat in een aangepast taalregister, rekening houdend met leeftijd, functie, …
kan een presentatie op verschillende manieren (interactief, kort of lang…) houden voor volwassen gesprekspartners en maakt flexibel gebruik van een effectieve ondersteuning in schrift en beeld
slaagt erin om door eigen taalrijkdom het taalgebruik van de leerlingen op een hoger niveau te brengen
ontwikkelt de attitude om steeds kwaliteitsvoller te kunnen/willen communiceren
bijsturingen
niveau 4
kan zich in correct Nederlands uitdrukken (beheerst o.a. het gebruik van noemen/heten, zijn/hebben; vermijdt dialectische woorden en zinswendingen; beheerst het gebruik van het betrekkelijk voornaamwoord die/dat) hanteert in formele situaties (stagedocumenten, schriftelijk vragen en opdrachten formuleren, bordschrift/slides/Power Point…) een correcte schriftelijke taal, d.i. verwoordt helder en vlot, met aandacht voor een goede zinsbouw; spelt zowel de werkwoorden als de andere woorden correct en raadpleegt bij twijfel het woordenboek of Groene Boekje kan zich in correct Nederlands uitdrukken (weinig of geen dialectische woorden, zinswendingen)
Nederlands (dialectische woorden, zinswendingen)
verwoordt onvoldoende helder en vlot; heeft onvoldoende aandacht voor een goede zinsbouw; schrijft vaak spelfouten; raadpleegt bij twijfel niet het woordenboek of Groene Boekje
maakt heel wat fouten tegen correct Nederlands (dialectische woorden, zinswendingen)
staat vriendelijk en ontspannen voor de klas. probeert kinderen positief te bevestigen
reageert respectvol en kalm op storend gedrag
heeft een positieve grondhouding t.o.v. kinderen en voeling met wat bij hen leeft
staat onvriendelijk en gespannen voor de klas treedt weinig bevestigend op
reageert niet of ongepast op storend gedrag
staat negatief t.o.v. kinderen
3 Leraar als opvoeder 3.1 In overleg een positief leefklimaat creëren voor de kinderen in de leerlingengroep en op school kan onvoldoende geduld opbrengen moedigt leerlingen geduldig aan voor de leerlingen tijdens hun leerproces
niveau 2
niveau 1
heeft oog voor de onderlinge relaties inde klas
- bevestigt zowel taak- als persoonsgericht al naar gelang de behoefte - werkt bij voorkeur met sociale bekrachtiging en activiteitsbeloningen geeft taakgerichte opmerkingen bij storend gedrag
kan gevoelsreflecties maken
kan teksten beoordelen op toegankelijkheid voor de leerlingen en kan die teksten zo nodig via schriftelijke ingrepen toegankelijk maken
heeft aandacht voor adequaat en correct schriftelijk taalgebruik bij de leerlingen en reageert passend en met respect voor de ander
niveau 3
- zoekt bij niet passend gedrag alternatieven op het geven van straf - maakt problemen in de leerlingengroep bespreekbaar stimuleert de relatie tussen de kinderen en werkt aan een groepsidentiteit, waardoor leerlingen onderling op een veilige en waarderende manier met elkaar
creëert een positief leefklimaat in de klas waarin elk individu zich thuis voelt
onderzoekt of het eigen gedrag tegenover kinderen groeibevorderend is
kan een presentatie houden voor derden met schriftelijke ondersteuning
kan beroepsgericht schrijven (brieven aan ouders, verslag van een vergadering, schoolagenda, activiteitenrooster, leerling- en evaluatiegegevens, homepage, schoolwebsite…)
kan op een verantwoorde manier een schriftelijke evaluatie formuleren over leerprocessen en over producten, over gedrag en attitudes van leerlingen in functie van hun totale ontwikkeling
niveau 4
niveau 2
speelt in op actuele gebeurtenissen
3.6 Het fysiek welzijn van kinderen bevorderen heeft geen oog voor de veiligheid van de kinderen
brengt de veiligheid van de kinderen op geen enkel ogenblik in gevaar
stimuleert gezonde leef- en eetgewoonten zorgt voor voldoende bewegingsmogelijkheden
zorgt ervoor dat kinderen veilig gedrag stellen t.o.v. zichzelf en de anderen
kan dringende verzorgingstaken uitvoeren
- heeft aandacht voor de ruimere context van probleemgedrag (oorzaken en beïnvloedende factoren) - volgt de evolutie van kinderen met problemen op - is zich bewust van eigen grenzen en signaleert sociaal-emotionele probleemsituaties bij kinderen
leeft een kritische houding tegenover massamedia voor
- is zich bewust van de invloed van eigen waarden, normen en vooroordelen - bevraagt waarden, normen en vooroordelen vanuit de maatschappij kritisch
motiveert waarden op basis van het pedagogisch project en leerplannen
wijst kinderen op het naleven van klassenafspraken in verband met attitudevorming maakt waarden in de klascontext bespreekbaar
gaat dieper in op datgene wat kinderen inbrengen
gaat op geïnteresseerde en respectvolle wijze om met verschillen in de thuissituatie stimuleert inspraak vankinderen
omgaan
niveau 4
respecteert de eigenheid van elk kind
niveau 3
3.5 Adequaat omgaan met kinderen in sociaal-emotionele probleemsituaties en met kinderen met gedragsmoeilijkheden reageert ongepast op kinderen met vraagt het advies van de mentor herkent gedragsmoeilijkheden en problemen i.v.m. kinderen met problemen sociaal-emotionele probleemsituaties en gaat er efficiënt mee om in de klassituatie
3.4 Actuele maatschappelijke ontwikkelingen hanteren in een pedagogische context brengt de actualiteit niet binnen in de actualiseert, waar nodig, de klas voorgeschreven leerinhoud uit het handboek
ziet in dat er in een klas verschillende individuen samen leven en leren toont geen interesse voor wat geeft kinderen de kans om eigen kinderen bezighoudt ervaringen in het klasgebeuren te brengen 3.3 Door attitudevorming kinderen op individuele ontplooiing en maatschappelijke participatie voorbereiden houdt geen rekening met houdt rekening met klassenafspraken in verband met klassenafspraken in verband met attitudevorming attitudevorming besteedt geen aandacht aan de heeft aandacht voor geldende geldende normen en waarden waarden en leeft die voor
3.2 De emancipatie van de kinderen bevorderen scheert alle kinderen over dezelfde kam
niveau 1
voorziet bordgebruik tijdens de les hanteert een duidelijk leesbaar bordschrift
stelt verzorgde oefen en studiebladen (weroboekje) op
stelt geen of slordige oefenbladen op
kiest zinvolle didactische leermiddelen om de leerlingen te motiveren.
kiest doelgericht eenvoudige didactische werkvormen en groeperingsvormen
bouwt de leerinhoud van een les logisch en gestructureerd uit
kiest passende leerinhouden en leerervaringen voor de doelgroep, rekening houdend met de beginsituatie van de groep
voorziet geen of te weinig bordgebruik hanteert een slordig bordschrift
4.1.6 In teamverband leermiddelen kiezen en aanpassen maakt geen of weinig gebruik van leermiddelen
4.1.5 Gepaste methodische aanpak en groeperingsvormen bepalen
4.1.4 Leerinhouden/leerervaringen structureren en vertalen in opdrachten bouwt de leerinhoud van een les niet logisch en/of chaotisch op
4.1.3 Leerinhouden/leerervaringen selecteren houdt geen rekening met de beginsituatie bij het kiezen van leerinhouden ( te moeilijk, te gemakkelijk, niet aansluitend bij de leefwereld en de interesse)
Kiest zinvolle didactische leermiddelen om het leerproces te ondersteunen en past ze indien nodig aan voorziet bordgebruik als synthese om de les te structureren en om het leerproces te ondersteunen gebruikt hierbij vlot het in de school gehanteerde normschrift stelt doelgerichte oefen- en studiebladen op
zorgt voor een variatie aan werkvormen en groeperingsvormen binnen een les voorziet gedifferentieerde lesmomenten
bouwt een lessenreeks WERO / muzische opvoeding logisch en gestructureerd uit, met oog voor vakkenintegratie
kiest passende leerinhouden en leerervaringen rekening houdend met opvallende verschillen in de beginsituatie en met de context (schoolomgeving /thuismilieu, actualiteit…)
houdt hierbij ook rekening met de beginsituatie van de groep en met de opvallende verschillen
kiest lesdoelen op basis van de leerlijn in de leerplannen ,
brengt lesdoelen onder bij de overeenkomstige leerplandoelen.
4.1.2 Doelstellingen kiezen en formuleren legt geen verband tussen de lesdoelen en het leerplan
haalt informatie over de beginsituatie van de groep ook uit ervaringen van zelf gegeven lessen
niveau 3
heeft hierbij oog voor opvallende individuele verschillen
niveau 2
4. De leraar als begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen 4. 1 lesontwerp 4.1.1 De beginsituatie van individuele kinderen en de leerlingengroep achterhalen heeft geen oog voor de beginsituatie haalt informatie over de beginsituatie van de groep. van de groep uit maakt geen gebruik van aangereikte - het leerplan gegevens i.v.m. de beginsituatie - de handleiding - de info van de mentor - observatie
niveau 1
stelt doelgerichte oefen- en studiebladen op
kiest zinvolle didactische leermiddelen om het individueel leerproces te ondersteunen en past ze indien nodig aan idem
zorgt voor een variatie aan werkvormen en groeperingsvormen binnen een lessenreeks voorziet differentiatie in het kader van een lessenreeks
bouwt voor alle vakken een lessenreeks logisch en gestructureerd uit, met oog voor vakkenintegratie
kiest passende leerinhouden en leerervaringen rekening houdend met de verscheidenheid in de beginsituatie en met de eigenheid van de leeromgeving van individuele kinderen (b.v. thuissituatie)
kiest lesdoelen ook op basis van het pedagogisch projecten en het schoolwerkplan maakt voor kinderen met speciale behoeften gebruik van het aangereikt handelingsplan
haalt info over de individuele beginsituatie ook uit -taken -leerlingvolgsysteem -leerlingendossier
niveau 4
verliest het doel van de les uit het oog
merkt tempoverschillen niet op
respecteert de logische volgorde van de lesopbouw niet
doelgericht
Individueel verschillend
cumulatief
4.3.2 Evalueren met het oog op bijsturing en remediëring
4.3 evaluatie 4.3.1Observatie/evaluatie voorbereiden
zelfsturend
Heeft onvoldoende aandacht voor de interactie tussen leraar en leerlingen
interactief
4.2 lesrealisatie 4.2.Een (adequate) KRACHTIGE leeromgeving realiseren Leren is: actief betrekt de leerlingen te weinig actief bij de les
niveau 1
respecteert de logische volgorde van de lesopbouw in de lesvoorbereiding laat leerlingen op het einde van de les verwoorden wat ze geleerd hebben
merkt tempoverschillen tijdig op en speelt erop in met extra werkblaadjes
houdt het doel van de les voor ogen deelt, indien zinvol, het doel van de les mee aan de leerlingen
voorziet binnen het wero-thema een reflectie-activiteit
respecteert de logische volgorde van de denkstappen en keert zo nodig terug laat leerlingen gericht terugblikken op wat ze geleerd hebben en waar ze nog moeilijkheden ervaren stimuleert kinderen om zelf doelen te formuleren binnen het kader van een thema wereldoriëntatie geeft kinderen kansen om mee te beslissen over de manier waarop die doelen bereikt zullen worden
laat zich niet nodeloos van het lesdoel afleiden maakt bovendien de doelen van de les duidelijk aan de leerlingen. merkt ook verschillen in niveau en interesse op en speelt erop in door het gebruik van: - BHV-model binnen 1 les (verlengde instructie) - contractwerk en hoekenwerk
betrekt alle leerlingen actief bij de les met aandacht voor opvallende verschillen zorgt ook voor interactieve betrokkenheid tussen de leerlingen
heeft hierbij al oog voor differentiatie
zorgt voor extra oefeningen voor wie vlugger klaar is
betrekt zoveel mogelijk leerlingen actief bij de les door vragen en opdrachten zorgt voor interactieve betrokkenheid tussen leraar en leerling
niveau 3
niveau 2
zorgt voor valide evaluatieopdrachten bij een gegeven lessenreeks
laat kinderen hun eigen aandachtpunten bepalen, stimuleert kinderen om vanuit eigen leerdoelen een project op te zetten
merkt tijdig individuele verschillen op en speelt erop in door het gebruik van: - BHV-model binnen een lessenreeks - remediërende opdrachten in hoeken- en contractwerk gaat zonodig terug naar voorgaande lessen
betrekt alle leerlingen actief bij de les met aandacht voor probleemkinderen stimuleert een interactieve betrokkenheid tussen de leerlingen met het oog op leren omgaan met verscheidenheid stelt zo nodig tijdens de les de doelen bij
heeft hierbij oog voor differentiatie en leren leren
niveau 4
niveau 2
kan op basis van een foutenanalyse voorstellen voor remediëring geven, reflecteert realistisch over het eigen didactisch handelen a.d.h.v. evaluatiegegevens.
kan gepast reageren op juiste,, halfjuiste en foute antwoorden
slaagt er niet in vakoverschrijdende lessen te ontwerpen en te geven.
maakt geen verbindingen met al aanwezige kennis en vaardigheden.
brengt de eigen lessen in verband met al gegeven lessen.
kan aangeleerde vakdidactische vaardigheden correct aanwenden tijdens de lessen.
plaatst een opgegeven lessenreeks binnen een leerlijn d.m.v. het leerplan, kan de logische opbouw aantonen. brengt eigen lessen in verband met al gegeven lessen of lessen die nog moeten komen. legt verbanden tussen domeinen binnen WERO
kan vakoverschrijdend werken.
legt verbanden tussen domeinen binnen een vakgebied
brengt gradatie binnen een lessenreeks
transfereert aangeleerde kennis en didactische vaardigheden naar andere leergebieden bij het lesgeven. gaat via externe bronnen op zoek naar nieuwe kennis en vaardigheden om toe te passen in de respectieve leergebieden.
selecteert zelfstandig inhouden uit verschillende externe bronnen .
slaagt er niet in degelijke externe maakt, eventueel op vraag van bronnen te ontdekken en degelijk te mentor of lector, gebruik van externe gebruiken. bronnen. 5.2 Verworven kennis en vaardigheden aanwenden in de respectieve leergebieden kan aangeleerde kennis en kan algemene didactische vaardigheden niet passend vaardigheden correct aanwenden aanwenden bij het lesgeven. tijdens de lessen uit diverse leergebieden. slaagt er niet in passend gebruik te gebruikt de handleidingen om maken van aangereikte of verworven kennis en vaardigheden zelfgevonden hulpbronnen om correct aan te wenden. kennis en vaardigheden correct aan te wenden. 5.3 Het eigen vormingsaanbod situeren en integreren in het geheel van het onderwijsaanbod heeft geen zicht op de plaats van Plaatst de te geven lessen op een een les binnen een leerlijn. leerlijn d.m.v. het leerplan.
gebruikt handleidingen en cursussen om verworven kennis en vaardigheden correct aan te wenden.
gaat kritisch om met externe bronnen.
heeft voldoende achtergrondkennis bij de te geven lessen.
beheerst de basiskennis van de les.
maakt fouten tegen de basiskennis bij het geven van een les.
kan op de meeste vragen van leerlingen in verband met de lesinhouden een degelijk antwoord formuleren. weet waar leerlingen informatie kunnen vinden om op verdere vragen een antwoord te vinden.
niveau 4
niveau 3
5. Leraar als inhoudelijk expert 5.1 Basiskennis beheersen en recente evoluties in verband met inhouden en vaardigheden uit leergebieden volgen en bevragen
niveau 1
kan kordaat leiding geven op basis van enkele duidelijke afspraken. begeleidt, helpt, stuurt leerlingen die aan het werk zijn.
neemt onvoldoende leiding.
loopt doelloos rond als leerlingen aan het werk zijn.
zorgt voor voldoende afwisseling in werkvormen aangepast aan de les.
maakt efficiënt gebruik van lesmaterialen, aangereikt door de mentor/lector of gesuggereerd in de handleiding. kan de eigen taken op korte termijnplannen. volgt de opgegeven planning zorgvuldig.
maakt eenzijdig of verkeerd gebruik van werkvormen.
maakt onvoldoende gebruik van te voorziene materialen.
volgt afspraken onvoldoende op.
kan de lesvoorbereiding niet structureren volgens het gekregen model. kan geen gestructureerde stagemap voorleggen.
6.3 Administratieve taken op een correcte manier uitvoeren
kan zich niet houden aan een gemaakt plan.
zorgt voor een stagemap die samengesteld is volgens de gekregen instructies. volgt afspraken op in verband met de stage.
stelt de lesvoorbereidingen op volgens het gekregen model.
kan de timing van de voorbereiding zo goed mogelijk respecteren tijdens het lesgeven zelf.
houdt onvoldoende rekening met de opgemaakte timing.
kan de eigen taken niet plannen.
laat in een les de verschillende lesfasen vlot op elkaar volgen.
laat lessen uiteenvallen in korte, losse delen.
6.2 Een soepel en efficiënt les- en/of dagverloop creëren, passend in een tijdsplanning
heeft visueel contact met de meeste leerlingen van de klas.
niveau 2
ontwijkt oogcontact met de leerlingen.
6.1 Een gestructureerd werkklimaat bevorderen
6 Leraar als organisator
niveau 1
kan de gegeven instructies in verband met het opstellen van een lesvoorbereiding gepast hanteren kan zelfstandig een gestructureerde en volledige stagemap samenstellen. maakt, indien nodig, zelfstandig afspraken in verband met de stage.
kan de eigen taken plannen op korte en middellange termijn. gaat soepel om met planning en organisatie in functie van de leerlingen.
kan de timing van opeenvolgende lessen binnen een lesdag respecteren en indien nodig aanpassen. past, gedurende een lesdag, gevarieerde werkvormen toe, rekening houdend met de lesinhoud en de leerlingengroep. zorgt voor een goede logistieke voorbereiding (didactisch materiaal, schriften, bord…)
laat verschillende lessen vlot op elkaar volgen.
begeleidt, helpt, stuurt leerlingen die individueel of in groep aan het werk in hun leerproces.
heeft visueel contact met de leerlingen en/of deelgroepen die aan het werk zijn. kan kordaat leiding geven op basis van contextuele afspraken
niveau 3
stelt voor elk lesgeheel een voor zichzelf hanteerbare, heldere en gestructureerde lesvoorbereiding op. stelt een gestructureerde portfolio op en geeft blijk van verantwoorde keuzes (leerdoelen, werkstukken…) maakt zelfstandig afspraken en leeft die consequent na. neemt in de school gangbare administratieve taken van de mentor over (aanwezigheidsregister, klassenboek…)
ondersteunt ook leerlingen in het plannen van hun taken. kan efficiënt inspelen op onvoorziene omstandigheden
zorgt, gedurende een langere periode, voor aangepast dagverloop rekening houdend met de klascontext. kan in onvoorziene omstandigheden in de klas aanwezige materialen didactisch aanwenden.
kan over een langere periode lessenreeksen plannen binnen de verschillende leerdomeinen. kan de timing over een langere periode respecteren en indien nodig aanpassen.
overlegt met de klasgroep om tot afspraken te komen en volgt die consequent op. begeleidt, helpt, stuurt leerlingen die individueel of in groep aan het werk in hun leerproces met speciale aandacht voor kinderen met zorgvragen.
behoudt in alle omstandigheden overzicht over de klas.
niveau 4
houdt een klasoverzicht bij waarop opvallende gedragskenmerken van leerlingen vermeld staan.
kan geen overzicht voorleggen met leerlingkenmerken.
kan pedagogisch-didactische keuzes niet verantwoorden.
houdt geen rekening met de geformuleerde werkpunten.
reflecteert niet of oppervlakkig en selectief.
7.2 Zijn eigen functioneren kritisch bevragen en bijsturen ontloopt lesbesprekingen.
reflecteert over het eigen functioneren op grond van de gekregen informatie (mentor, lector, medestudenten) over een gegeven les. doet inspanningen om zelfgeformuleerde werkpunten in volgende lessen te realiseren kan pedagogisch-didactische keuzes verantwoorden vanuit de lessen.
bespreekt de lessen vooraf en nadien met de stagebegeleiders en de medestudenten
volgt globaal de handleiding met oog voor een motiverende inleiding.
zorgt voor een permanente aanschouwelijkheid van een gegeven werothema.
heeft geen oog voor een gepaste aankleding van de klasruimte.
7 Leraar als vernieuwer en onderzoeker 7.1 Vernieuwende elementen aanwenden en aanbrengen volgt slaafs de handleiding zonder enige eigen inbreng.
kan de bestaande klasopstelling efficiënt gebruiken.
gebruikt de klasopstelling niet efficiënt.
6.4 Een stimulerende en werkbare klasruimte creëren, rekening houdend met de veiligheid van de kinderen
niveau 2
niveau 1
kan pedagogisch-didactische keuzes verantwoorden. voert onder begeleiding en in groep voorbereid een eenvoudig actieonderzoek uit.
realiseert zelfgeformuleerde werkpunten.
neemt spontaan initiatief om de lessen vooraf en nadien te bespreken met de stagebegeleiders en de medestudenten. reflecteert over het eigen functioneren aan de hand van de geformuleerde stagedoelen.
gaat kritisch om met een handleiding, een lessenpakket en probeert vernieuwingsideeën uit
zorgt ervoor dat belangrijke lesinhouden permanent aanschouwelijk zijn in de klas.
kan de bestaande klasopstelling wijzigen naargelang de toegepaste organisatie- en/ of werkvormen.
houdt een klasoverzicht bij in functie van efficiënte differentiatie.
niveau 3
kan een eenvoudig werkplan uitschrijven van voor zichzelf geformuleerde leerdoelen. ontwikkelt een persoonlijke onderwijsvisie voert zelfstandig een eenvoudig actie-onderzoek uit
reflecteert over het eigen functioneren aan de hand van de basiscompetenties
maakt afspraken (planning) met de mentor /lector om lessenreeksen te bespreken.
ontwerpt zelf nieuwe initiatieven en test die uit.
zorgt voor impulsen om een didactisch-pedagogisch verantwoorde klasruimte te creëren, aangepast aan de leerlingengroep (actualiteit, klaspop, verjaardagskalender, boek van de week, familienieuws…)
houdt bij de klasopstelling rekening met individuele leerlingkenmerken of klaskenmerken.
houdt de leerlingengegevens (evaluatiegegevens, foutenanalyse…) geordend bij
niveau 4
9 Partner van ouders/ verzorgers 9.1 Zich op de hoogte stellen van en discreet omgaan met gegevens over kinderen gaat indiscreet om met gegevens gaat adequaat en discreet om met over leerlingen of ouders leerlingengegevens
idem
idem
kan samen met een mentor en medestudenten een lesweek plannen, voorbereiden en uitwerken
respecteert de afspraken, de tips die door de mentor en de medestudenten gegeven worden.
8.3 De eigen pedagogische en didactische opdracht en aanpak in teamverband bespreekbaar maken betrekt professionele derden niet of zorgt ervoor dat hij advies krijgt van onvoldoende bij het kritisch de mentor of de bezoekende lector benaderen van het eigen leerproces. omtrent het eigen functioneren.
stelt zich loyaal op tgo. de opleiding en tgo. de mentor en stageschool
idem
stelt zich spontaan op de hoogte van leerlinggevens en hun context én gaat er adequaat en discreet mee om
neemt bovendien het initiatief om aan de directeur, de mentor en andere teamleden advies te vragen over het eigen functioneren
houdt rekening met andere teamleden bij het maken van afspraken. kan een klasoverstijgende activiteit organiseren en hierbij een taakverdeling overleggen en naleven behoudt het evenwicht tussen autonomie en collegialiteit behoudt het evenwicht tussen autonomie en collegialiteit
stelt zich op als medewerker aan het pedagogisch gebeuren van de school
woont een teamvergadering bij en heeft hier ook een eigen inbreng
kan samenwerken met collega’s (mentor, coördinator zorgverbreding, taakleerkracht…) vb. in het kader van zorgverbreding
idem
levert een constructieve bijdrage aan groepsprocessen
idem
niveau 4
idem
niveau 3
stelt zich respectvol op tgo. de opleiding en tgo. de mentor en stageschool
stelt zich helpend op t.o.v. medestudenten en mentor
is enkel bekommerd om de eigen taak
gaat indiscreet om met op de school verkregen informatie in verband met het totale schoolgebeuren (mentoren, directie, werking van de school…) 8.2 Binnen het team overleggen over taakverdeling en die ook naleven blijft koppig vasthouden aan eigen ideeën en aanpak, ook als hieromtrent afspraken gemaakt zijn.
stelt zich open voor inbreng van anderen wil en kan een eigen bijdrage hebben in de groep.
werkt opbouwend mee met de mentor bij opstellen of verbeteren van een lesvoorbereiding kan samen met medestudenten lessen / een wero-thema uitwerken
niveau 2
kan het eigen den proces moeilijk waardoor onvoldoende openheid ontstaat om samen te denken en te leren samen met anderen
8 Leraar als teamlid 8.1 Participeren aan samenwerkingsstructuren ziet verbeteringen aan lesvoorbereidingen als bedreiging voor de eigen persoon werkt niet of slecht samen met medestudenten
niveau 1
niveau 2
neemt initiatief om een gesprek met ouders aan te gaan
idem
Reflecteren over het beroep van de leraar en de plaats ervan in de samenleving
11 Leraar als lid van de onderwijsgemeenschap Deelnemen aan het maatschappelijk debat over onderwijskundige thema's
heeft geen oog voor het aanbod van externe, culturele instanties.
neemt occasioneel contact op met culturele instanties zoals educatieve diensten van musea, nationale instellingen,… en integreert dit in het lesgebeuren.
gaat met leden van het schoolteam een gesprek aan over een thema uit de onderwijsactualiteit. durft een eigen mening op te bouwen in communicatie met anderen.
gaat doelgericht op zoek naar het aanbod voor basisscholen van culturele instanties zoals educatieve diensten van musea, nationale instellingen,… en integreert dit in het lesgebeuren.
zoekt naar mogelijkheden om ouders te betrekken bij het schoolgebeuren
respecteert de thuissituatie en de loyauteit van kinderen t.o.v. hun ouders formuleert suggesties voor commentaar op het leerlingenrapport. Stelt zich empathisch op t.o.v. ouders en luistert actief naar wat de ouders te zeggen hebben.
respecteert de thuissituatie en de loyauteit van kinderen t.o.v. hun ouders
niveau 4
idem
niveau 3
10 Leraar als partner van externen en als cultuurparticipant In overleg contacten leggen, communiceren en samenwerken met externe instanties die onderwijsbetrokken initiatieven aanbieden.
9.3 In overleg met het team de ouders/verzorgers informeren over en betrekken bij het klas- en schoolgebeuren benadert de klas en de school als houdt er rekening mee dat ouders een gesloten wereld waar ouders geïnformeerd moeten worden over zoveel mogelijk buiten gehouden hun kinderen moeten worden. 9.4 Met ouders in dialoog treden over opvoeding en onderwijs weet zich, zelfs in informele stelt zich vriendelijk en respectvol op situaties, geen passende houding tgo ouders aan te nemen t.o.v. ouders
9.2 Aan ouders informatie en advies verschaffen over hun kind in de school
niveau 1
niveau 2
12.2 Reflecteren over het beroep van de leraar en de plaats ervan in de samenleving
12 Leraar als lid van de onderwijsgemeenschap 12.1 Deelnemen aan het maatschappelijk debat over onderwijskundige thema's
niveau 1
niveau 3
gaat met leden van het schoolteam een gesprek aan over een thema uit de onderwijsactualiteit. durft een eigen mening op te bouwen in communicatie met anderen.
niveau 4
UUR: van
KLAS: tot
STUDENT:
MIDDELEN
BEGINSITUATIE
AARD VAN DE LES
UITLEG +
DOELSTELLINGEN
LESONDERWERP
Materiaal Documentatie
Wat de lln. reeds kennen: Waarbij mag aangesloten worden: Waarop mag gesteund worden:
VAK Catechese - taal - Wiskunde - Frans - WO - muziek - Beeldende opvoeding - Bewegingsopvoeding - ….
DATUM
MENTOR
Bijlage 2.1: Lesopdracht
BIJLAGE 2: SCHEMA LESVOORBEREIDING
Naam: Klas: Mentor:
Naam: Klas:
Didactische middelen:
Gebruikte schoolboeken / naslagwerken:
Beginsituatie:
Lesdoelen:
Algemene doelen:
Verwijzing naar en citaat uit het leerplan: Lesdoelen Verwijzing naar en citaat uit het leerplan:
Gegevens over de school en de klas
Gegevens over de student
Bijlage 2.2: Schema lesvoorbereiding Lesonderwerp:
Departement Lerarenopleiding Garenmarkt 8 B – 8000 Brugge +32 50 47 09 70 +32 50 47 09 77
[email protected]
Vak: Datum: Duur: Tijdstip:
Gegevens over de les
Bordplan
Reflectie:
Organisatie:
Aandachtspunten/werkpunten:
1-7. Feedback ( kan gedurende elke lesfase)
7. Terug- en vooruitblik
6. Evaluatie
Slot
5. Zelfstandige verwerking
4. Begeleide inoefening
3. Uitleg
Midden
2. Oriëntatie
1. Dagelijkse terugblik
Instap
Tijdsindeling & fasering
Lesdoelen
Lesinhoud
Methode Didactische Activiteit Leerlingenactiviteit Organisatie
Leermiddelen
4. Begeleide inoefening
(NB : niet ter verwarren met de werkvorm ‘uitleggen’. In deze fase kunnen nl. verschillende werkvormen aan bod komen. Je mag deze fase ook “presentatie” noemen.)
3.Uitleg
•
Oefeningen en hun oplossing(en), met een titel die aanduidt over welke soort oefeningen het gaat.
NB: deze kolom moet op zichzelf leesbaar zijn.
Je kan ook verwijzen naar een boek. Voeg eventueel een • kopie bij. •
•
• •
• • • •
•
Geef schematisch, dus in trefwoorden en samenvattende titels aan welke inhouden achtereenvolgens aan bod komen, bv.: • Begrippen, relaties, structuren • De korte inhoud van een verhaal • Definities en omschrijvingen • Kenmerken van … • Vaardigheden en deelvaardigheden • Oplossingsmethoden en denkstrategieën • Voorbeelden • Werkhoudingen
• • • • • • •
• • •
• • • •
•
•
NB : Soms is het aangewezen deze fase te verschuiven naar het einde van de les, als besluit (Wat hebben we nu geleerd ?). (zie verder). Voor sommige lessen is het leuke er nl. af als je de doelen verklapt.
Omschrijving van het ‘wat’ en ‘waarom’ van de les. (context van de les)
2. (Oriëntatie)
Samenvatting van de benodigde voorkennis Remediëring indien die voorkennis niet beheerst blijkt te zijn.
Lesinhoud (wat geleerd wordt)
NB: Soms is er geen nuttige voorkennis. Een motiverende instap is dan aangewezen. Noteer hier kort de inhoud van deze “aandachts-trekker”.
Ds
1. Terugblik (of “Instap” : zie “NB” in de volgende kolom)
Tijdsindeling en fasering
Laat lln. onder begeleiding oefenen Geef korte en duidelijke opdrachten
Presenteer het onderwerp van de les Relateer de les aan betekenisvolle situaties Relateer de les aan voorgaande en komende lessen Geef een lesoverzicht Stel leerdoelen Bespreek het belang van de lesstof Onderwijs in kleine stappen Gebruik heldere taal Geef concrete voorbeelden Maak gebruik van materialen en stappenplannen Doe de vaardigheid hardop denkend voor (modelleren) Ga na of lln. de stof goed begrijpen Vermijd uitweidingen Vergroot stapsgewijs de moeilijkheidsgraad Geef een samenvatting aan het eind van de uitlegfase (maw : zet de leerstof vast) Laat lln. voorbeelden bedenken Speel vragen van de lln. terug naar de groep
Methode (Hoe er geleerd wordt) Didactische Activiteit (DA) Leerlingenactiviteit (LA) Organisatie (OR) Geef een samenvatting van de voorgaande stof. Bespreek het voorgaande werk Haal de benodigde voorkennis op Onderwijs, als dit nodig is, deze voorkennis Laat de lln. in tweetallen of groepjes hun voorkennis activeren Media
Evaluatie-oefeningen Samenvatting van wat geleerd is Studietips
Omschrijving van de leercontext.
7. Terugblik en vooruitblik
• • •
Oefeningen en hun oplossing(en), met een titel die aanduidt over welke soort oefeningen het gaat. Bijkomende oefeningen voor lln. die klaar zijn. Te voorziene fouten en foutenanalyse. Remediëringsoefeningen voor lln. met problemen.
•
6. Evaluatie
5. Zelfstandige verwerking
Bijkomende oefeningen voor de kinderen die klaar zijn Te voorziene fouten en foutenanalyse Remediëringsoefeningen voor kinderen met problemen
• • •
• •
•
• •
•
•
• • •
•
•
• •
• •
• • •
•
•
• Ga door met oefenen tot de lln. de stof beheersen Maak gebruik van materialen en stappenplannen Zorg voor een geleidelijke toename van de moeilijkheidsgraad Verminder geleidelijk de ondersteuning Stel veel vragen Laat de lln. aangeven hoe ze aan het antwoord gekomen zijn. Zorg ervoor dat alle lln. betrokken blijven Stimuleer de lln. om zelf op zoek te gaan naar oplossingen. Laat de lln. in tweetallen of groepjes oefenen. Zorg ervoor dat de lln. onmiddellijk (kunnen) beginnen. Zorg ervoor dat de inhoud gelijk is aan de voorafgaande lesfase. Laat de lln. weten dat hun werk nagekeken wordt. Vergroot de toepassingsmogelijkheden. Laat de lln. in tweetallen of groepjes werken. Stimuleer de lln. om zelf op zoek te gaan naar oplossingen. * Geef extra verwerkingsstof aan de goed presterende lln. * Geef extra instructie aan de zwak presterende lln. Controleer of en hoe het lesdoel bereikt is. Laat de lln. onder woorden brengen wat goed ging, wat niet goed ging en wat ze de volgende keer anders gaan doen Laat de lln. in tweetallen of in groepjes het leerproces evalueren. Plaats de les in de context van een lessenreeks. Geef aan waarover de volgende les zal gaan.
• • • • •
• •
• • • •
Welke didactische werkvormen ga je achtereenvolgens gebruiken? Mogen kinderen daarbij invloed uitoefenen? Wat moeten ze daarbij doen? Welke vragen ga je stellen? Hoe formuleer je opdrachten? Hoe hou je rekening met de verschillen tussen lln.? Welke wijzigingen in de groeperingsvorm en schikking plan je? Wanneer en op welke manier wordt geëvalueerd? Wie schrijft op het bord en wanneer? Welke onderwijs- en leermiddelen moet je op voorhand klaarzetten? Voorzie dit in de rubriek “organisatie” op de keerzijde van het voorblad van je lesvoorbereiding. (idem voor een aantal van de volgende punten) Wie deelt wat uit? Welke werkafspraken worden gemaakt en wanneer? Wat mogen de kinderen zelf regelen? Hoe gebeuren de overgangen in de les? Wanneer en hoe wordt er verbeterd? Hoe verloopt de foutenanalyse? Hoe en wanneer wordt er opgeruimd en hoe controleer je dat?
Vragen die kunnen gesteld worden bij het invullen van de kolom ‘methode’
Legende van de gebruikte tekens: Cursief: aandachtspunten die vooral gericht zijn op het activeren van de lln. * : aandachtspunten die gericht zijn op differentiatie
BIJLAGE 3: OVERZICHTSBLAD LESSEN VOOR GROEP A & B
OVERZICHTSBLAD THUISSTAGE 1 ILLO – GROEP A DATA Eerste semester: Les 1 : Ma 03/10/’05
ACTIVITEIT Activiteiten opgelegd door oefenschool Observatie
Les 2 : Ma 17/10/’05
Voorlezen en vertellen + klasgesprek
Les 3 : Ma 07/11/’05
Demonstratie : het vriendschapsbandje
Les 4 : Ma 21/11/’05
Taalles : elfjes
Les 5 : Ma 05/12/’05
Didactisch spel
Tweede semester: Activiteiten vrij te kiezen door mentor (2 lessen per dag) Les 6 : Ma 13/02/’06 Les 7 : Ma 06/03/’06 Les 8 : Ma 20/03/’06 Stageweek : Do 20/04/’06 – Woe 26/04/’06 Les : Ma 15/05/’06
HANDTEKENING MENTOR
OVERZICHTSBLAD THUISSTAGE 1 ILLO – GROEP B DATA Eerste semester: Les 1 : Ma 03/10/’05
ACTIVITEIT Activiteiten opgelegd door oefenschool Observatie
Les 2 : Ma 17/10/’05
Verhaal voorlezen en vertellen + klasgesprek
Les 3 : Ma 07/11/’05
Demonstratie: het vriendschapsbandje
Les 4 : Ma 21/11/’05
Taalles: elfjes
Les 5 : Ma 05/12/’05
Didactisch spel
Tweede semester: Activiteiten vrij te kiezen door mentor (2 lessen per dag) Les 6 : Ma 6/02/’06 Les 7 : Ma 20/02/’06 Les 8 : Ma 13/03/’06 Stageweek : Do 20/04/’06 – Woe 26/04/’06 Les : Ma 08/05/’06
HANDTEKENING MENTOR
BIJLAGE 4: MODEL VAN GESPREK Inhoud Fase Gespreksonderw erpen bepalen
• • •
hoe verloopt het gesprek? welke punten komen aan de orde? hoeveel tijd trekken we ervoor uit?
Voornaamste interventies van de mentor • Samenvatten • Ordenen • Doorvragen In een latere fase • vragend toevoegen
De gesprekspunten worden in overleg vastgesteld waarbij de ervaringen van de student uitgangspunt zijn.Deze worden aangevuld met de bedenkingen en observaties van de mentor.
Kern van het gesprek: vastgestelde gespreksonderwerpen behandelen de aandachtspunten van de student de observaties van de mentor
• • -
hoe gaat het eigenlijk? waarnemingen ervaringen Wat vind ik ervan? oordeel meningsvorming
Referentiekader van de student centraal
Niet sturende interventies zoals: • actief luisteren terugblikken op het handelen(fase • samenvatten 2 Korthagen) • gevoelsreflectie • doorvragen • ondersteunen • waarom verloopt het zo? • samenvatten - analyse • gevoelsreflectie In deze fase wordt nagegaan • doorvragen waarom het handelen op deze • vragend toevoegen manier verloopt. Welke essentiële • interpreteren aspecten herken ik?(fase 3 Korthagen)
• -
kan het anders? alternatieven oplossingen leerpunten
• -
hoe moet ik verder? plan van actie leerroute
Naast bovenstaande interventies ook: • informatie geven • suggesties doen • adviseren
alternatieven ontwikkelen en ernaar handelen (fase 4 Korthagen)
Afsluiting: Herhalen en vastleggen
• • •
leerervaringen vastleggen plannen vastleggen evaluatie daarvan vastleggen
• • • •
samenvatten ordenen informatie geven adviseren
mentor: stageschool: stageklas:
Verantwoordelijkheidszin / inzet
Stiptheid
Omgangsvormen: hoe is de omgang met de mentor, de directie, de andere leerkrachten?
1.1
1.2
1.3
RICHTVRAGEN: Hoe zijn volgens u de inzet en de betrokkenheid van de student? Hoe is de samenwerking met de mentor?
1 BEROEPSHOUDING
student(e): klas: leerbegeleider:
Evaluatieformulier stage 1 illo – 1ste semester (in te vullen door de mentor)
BIJLAGE 5: EVALUATIEFORMULIER VOOR DE MENTOR – SEMESTER 1
TAAL
Andere opmerkingen
Communicatievaardigheid
Adequaat en correct taalgebruik
2.1
2.2
RICHTVRAGEN: Hoe is het taalgebruik (geschreven en mondeling) van de student? Welke kwaliteiten vallen op? Aan welke beperkingen moet nog gewerkt worden?
2
1.4
DE LERAAR ALS OPVOEDER
RICHTVRAGEN: Kan de student op een kordate manier leiding geven? Slaagt hij erin de timing van een lesactiviteit te respecteren? Wordt voldoende aandacht besteed aan zinvol en motiverend lesmateriaal?
4 DE LERAAR ALS ORGANISATOR
RICHTVRAGEN: Hoe is de omgang met de kinderen? Welke kwaliteiten vallen op? Aan welke beperkingen moet nog gewerkt worden?
3
Handtekening(en) van de mentor(en):
ANDERE OPMERKINGEN (i.v.m. de student, de lessen, het stageconcept…):
Wat zijn de aandachtspunten voor de volgende stageperiode?
Wat zijn de sterke kanten van de student?
BESLUITEN:
BIJLAGEN BIJ DEEL 3 PRAKTIJKCOMPONENT OPDRACHTEN
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Eerste semester
89
FRANS
OPDRACHT 1 - PRAXISMAANDAGEN Ingrid Strubbe; Leen Van Craesbeek
Lectoren
O
M S C H R I J V I N G
Doel
de verschillende aspecten van het vreemdetalenonderwijs herkennen aan de hand van typelessen
de opgedane ervaringen toetsen aan de eigen visie op het aanleren van een vreemde taal
Opdracht Je observeert een les grammatica in je stageschool aan de hand van een evaluatiewijzer. Je maakt hier een verslag van in het Nederlands. De nodige formulieren vind je op Toledo (cursus Frans 1 ILLO). Wijze van voorstelling De opdracht wordt besproken in de les Frans, tijdens de les didactiek die handelt over grammatica.
D
A T U M
V A N
D E
U I T V O E R I N G
V A N
D E
O P D R A C H T
Deze opdracht moet uitgevoerd worden vóór de les Frans die handelt over grammatica (zie jaarkalender op Toledo, cursus Frans 1 ILLO).
D
A T U M
(
P E R I O D E
)
V A N
I N D I E N E N
Je dient je opdracht in aan het einde van de les.
90
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
COMMUNICATIEVE VAARDIGHEDEN TAALVAARDIGHEDEN
Sofie De Jonckheere
Lector
O
M S C H R I J V I N G
Doel Door deze opdracht leer je waarom het belangrijk is om als toekomstige leerkracht over goede taalcompetenties te beschikken. Opdracht Taal en leren zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden, zowel in het dagelijks leven als op school. Daarom wil je als leerkracht aan de kinderen in je klas het goede voorbeeld geven en zorg je ervoor dat je zelf goed leest, goed luistert, goed spreekt en goed schrijft. Je zorgt er met andere woorden voor dat je voldoende taal’competent’ bent op de drie verschillende domeinen waarin een leerkracht functioneert (zie document in bijlage). Om een idee te krijgen van wat goed taalgebruik in een klassituatie zoal kan inhouden, beperk je je voor deze opdracht tot domein 1. Per doelstelling noteer je 1 situatie die jou is bijgebleven omdat eruit blijkt dat een verzorgde taal belangrijk is voor een toekomstige leerkracht. Let hierbij vooral op elementen als uitspraak, woordkeuze en spelling. Opgepast: het is geenszins de bedoeling dat jij je mentor op de een of andere manier gaat evalueren! Je hebt wel aandacht voor het taalaanbod van de mentor en voor de manier waarop hij/zij taalruimte aanbiedt aan de leerlingen. Verband tussen de opdracht en de theorie De resultaten van deze opdracht zullen je helpen om de vaardigheden die getraind worden in de lessen ‘taalvaardigheden’ beter te kunnen kaderen. Omschrijving van het verwachte resultaat Je schrijft een kort verslag van jouw bevindingen. Dat verslag bewaar je in je portfolio Nederlands.
D
A T U M
V A N
D E
U I T V O E R I N G
V A N
D E
O P D R A C H T
Deze opdracht is niet gekoppeld aan een bepaalde stagemaandag, maar is overkoepelend voor het eerste semester. Je bevindingen zullen een vertrekpunt vormen voor de lessen spreek- en schrijfvaardigheid.
B
I J L A G E
Domein 1: De leraar in interactie met zijn leerlingen
Doelstelling 1 : Gesprekken voeren met leerlingen
Doelstelling 2: Beoordelen en toegankelijk maken van teksten
Doelstelling 3: Mondeling opdrachten geven
Doelstelling 4: Schriftelijk vragen en opdrachten formuleren
Doelstelling 5: Een uiteenzetting geven met schriftelijke ondersteuning
Doelstelling 6: Een schriftelijke evaluatie geven
Doelstelling 7: Vertellen
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Eerste semester
91
Doelstelling 8: Voorlezen
Doelstelling 9: Gesprekken voeren
Domein 2: De leraar in interactie met volwassenen in en rond de school
Doelstelling 10: Een presentatie houden met schriftelijke ondersteuning
Doelstelling 11: Schrijven
Doelstelling 12: Lezen
Domein 3: De leraar als lerende
Doelstelling 13: Innoveren en professionaliseren
Uit: Dertien doelen in een dozijn. Een referentiekader voor taalcompetenties van leraren in Nederland en Vlaanderen, uitg. door de Nederlandse Taalunie, Den Haag, 2003.
92
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
WISKUNDEDIDACTIEK OPDRACHT 1 - PRAXISMAANDAGEN
Jeroen Van Hijfte; Cristina Tonesi
Lectoren
O
M S C H R I J V I N G
Doel en motivering (met verwijzing naar BACO's) In de lessen didactiek wiskunde worden verschillende voorgestructureerde materialen gebruikt bij de aanbreng van nieuwe leerstof. Het is belangrijk dat je ziet dat deze materialen in de klaspraktijk gebruikt worden. (1.6) Opdracht en werkwijze Vraag aan je mentor welke voorgestructureerde materialen voor wiskunde gebruikt worden. Noteer telkens de naam van dit materiaal. Maak een schets of neem een foto van het materiaal. Voor welk onderwerp van wiskunde wordt dit materiaal gebruikt?
D
A T U M
V A N
D E
U I T V O E R I N G
V A N
D E
O P D R A C H T
Praxismaandag eerste semester (datum nog nader te bepalen)
D
A T U M
(
P E R I O D E
)
V A N
I N D I E N E N
Deze notities behoren bij het portfolio van didactiek wiskunde.
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Eerste semester
93
WISKUNDEDIDACTIEK OPDRACHT 2 PRAXISMAANDAGEN
Jeroen Van Hijfte; Cristina Tonesi
Lectoren
O M S C H R I J V I N G
Doel en motivering (met verwijzing naar BACO's) Het is belangrijk dat je het bord op een efficiënte manier kan gebruiken bij het geven van een les wiskunde. Op het einde van de les moet het bord een gestructureerde weergave zijn van de les. Dit bordplan wordt ook van jou gevraagd bij het maken van een lesvoorbereiding. (1.6 - 1.7) Opdracht en werkwijze Noteer tijdens een les wiskunde wat de leerkracht aan het bord brengt. De volgende vragen kunnen je hierbij helpen.
Welk deel van het bord wordt gebruikt?
Heeft de leerkracht vooraf iets aan het bord genoteerd?
Wordt er gebruik gemaakt van kleurkrijt? Waarom is dit nodig?
Blijft alles gedurende de hele les aan het bord staan? Waarom wel/niet?
Noteren de kinderen zelf iets aan het bord? Wanneer?
Geef het bordplan op het einde van de les.
D
A T U M
V A N
D E
U I T V O E R I N G
V A N
D E
O P D R A C H T
Praxismaandag eerste semester (datum nader te bepalen)
D
A T U M
(
P E R I O D E
)
V A N
I N D I E N E N
Deze notities behoren bij het portfolio van didactiek wiskunde.
94
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
AGOGISCHE VAARDIGHEDEN NON-VERBALE COMMUNICATIE
Sofie Bamelis, Lies Broucke, Annelore D’Hallewin, Liesbet Dufour
Lectoren
O
M S C H R I J V I N G
Doel De doelstellingen voor deze opdracht vind je terug in je cursus ‘agogische vaardigheden’ bij het begin van het hoofdstuk non-verbale communicatie.
Opdracht Deze opdracht bestaat uit twee delen: een observatieopdracht; een leesopdracht. Beide opdrachten staan volledig uitgeschreven in je cursus ‘agogische vaardigheden’ op p. 17 en 18 van het hoofdstuk non-verbale communicatie. Je geeft zowel je observaties als je antwoorden bij de leesopdracht weer op papier.
Evaluatie Observatieopdracht: 10 punten. Leesopdracht: 5 punten.
D
A T U M
V A N
D E
U I T V O E R I N G
V A N
D E
T A A K
De observatieopdracht voer je uit tijdens de eerste oefenlessen in februari. De leesopdracht voer je uit na de sessie over non-verbale communicatie en dien je in op de volgende sessie.
D
A T U M
V A N
I N D I E N E N
Observatieopdracht: na de eerste oefenlessen. Leesopdracht: in sessie 8.
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Eerste semester
95
OPVOEDKUNDIGE WETENSCHAPPEN GEMEENSCHAPPELIJK OPDRACHT 1 PRAXISMAANDAGEN Lectoren
Sofie Bamelis; Lies Broucke; Lieven Desmet; Liesbet Dufour
O M S C H R I J V I N G
Doel Het academiejaar is pas begonnen en je gaat al op thuisstage! Op deze eerste stagedag krijg je de kans te observeren hoe een dag in de lagere school verloopt. Deze observatie is bedoeld als een confrontatie tussen jouw verwachtingen omtrent het lesgeven, de leerlingen, de werkwijzen, de omgang met leerlingen, de klasruimte… en de realiteit zelf. Daarom volgt na de observatie zelf nog een reflectieopdracht en een bespreking van wat je zoal opgemerkt hebt, zodat je duidelijk ziet in welke mate jouw verwachtingen gelijklopen met of juist verschillen van de realiteit in de klas.
Omschrijving van de opdracht Voor deze eerste observatieopdracht onderscheiden we vijf rubrieken.
Vijf rubrieken Onthaal en start van de dag De leerlingengroep Gewoontes en afspraken in de klas en op school Het klaslokaal Observatie van een leerling (per 2) Onthaal en start van de dag Beschrijf vanaf het moment dat de bel gaat hoe de dag in deze klas begint. Hoe komen de kinderen de klas binnen? Wat doen ze als ze de klas binnenkomen? Wat doet de leerkracht? Hoe en wanneer start de eerste les?
De leerlingengroep Hoeveel leerlingen telt jouw stageklas? Hoe is de verhouding jongens/meisjes? Hoe is de omgang en de sfeer in de klas? Zijn er leerlingen die jou om een bepaalde reden meer opvallen dan andere (dat kan zijn omwille van hun gedrag, uiterlijk, afkomst, leerniveau, interesses, hobby’s…)?
Gewoontes en afspraken in de klas en op school Noteer een aantal afspraken en gewoontes van de klas en van de school. Wat is volgens jou de bedoeling van die afspraken? Op welke manier worden deze afspraken en gewoontes duidelijk gemaakt naar de leerlingen toe? Hoe reageert de leerkracht op het niet naleven ervan? Is er een belonings-/sanctioneringssysteem?
96
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
Het klaslokaal Beschrijf het klaslokaal. Hoe zijn de banken opgesteld? Welke documentatie zie je zoal? Over welk materiaal beschikt deze klas?
Observatie van een leerling Plan een moment waarop je samen met je medestudent-stagiair in de klas bent (je kiest zelf in welke klas je deze opdracht uitvoert). Vraag de mentor van die klas om jullie één leerling aan te wijzen die jullie gedurende een half uurtje zullen observeren. Je stelt je daarbij de volgende vragen: Is die leerling mee met wat er gezegd wordt? Waaruit leid je dat af? Hoe denk je dat het komt dat hij/zij wel/niet mee is? Worden de signalen die de leerling (eventueel) uitzendt opgevangen door de leerkracht? Hoe reageert hij/zij daarop?
Verband tussen de opdracht en de theorie Over elk van de vijf rubrieken die je zal observeren, zullen we het op een bepaald moment hebben in het vak opvoedkundige wetenschappen: de rubrieken 1 en 3 zullen vooral aan bod komen wanneer we het hebben over klasbeheer; rubriek 2 zal ter sprake komen bij het onderwerp beginsituatie; rubriek 4 is van belang bij het bespreken van de verschillende media; rubriek 5 zullen we nodig hebben in de context van het observeren.
Omschrijving van het verwachte resultaat In de loop van de stagedag noteer je de gegevens die van belang zijn voor de verschillende rubrieken. Achteraf kan je je notities nog wat structureren en aanvullen (het is niet nodig alles over te pennen of uit te typen, dat zou verloren tijd zijn!). Denk ook nog eens na over onderstaande zaken en zet ook hierover een en ander op papier. Beperk je notities in het totaal tot een drietal bladzijden. Je geeft deze notities een plaats in je map met observatieopdrachten voor de stage. Individueel Na dit eerste bezoek aan jouw stageklas gaat er wellicht heel wat bij jou om (gedachten, ideeën, gevoelens…). Beschrijf deze op een persoonlijke manier. Welke namen herinner je je nu nog? Hoe komt het dat je deze namen nog kent en andere niet meer? Vergelijk je observaties met je eigen lagere schoolleeftijd en met je verwachtingen vooraf. Denk daarbij bijvoorbeeld aan de kenmerken van de leerlingen – de aard van de leerinhouden – de relatie leerkracht-leerlingen – de werkwijze in de lagere school… Per twee Vergelijk jullie notities over de observatie van die ene leerling. Hebben jullie hetzelfde opgemerkt? Waar zitten de gelijkenissen en de verschillen in jullie observatie?
D
A T U M
V A N
D E
U I T V O E R I N G
V A N
D E
O P D R A C H T
Deze opdracht voer je uit op je eerste stagedag: maandag 3 oktober 2005.
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Eerste semester
97
D
A T U M
(
P E R I O D E
)
V A N
I N D I E N E N
Je brengt je notities over deze opdracht mee naar de eerste les opvoedkundige wetenschappen na deze stagedag.
98
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
OPVOEDKUNDIGE WETENSCHAPPEN GEMEENSCHAPPELIJK OPDRACHT 2 PRAXISMAANDAGEN O
M S C H R I J V I N G
Doel Leerlingen komen naar school om te ‘leren’ en te ‘leren leren’. Wetenschappelijk onderzoek leidde tot de vaststelling dat effectieve leerprocessen een samenhangende reeks kenmerken vertonen. E. De Corte en L. Verschaffel zeggen het als volgt: ‘Leren is een constructief, cumulatief, zelfgestuurd, doelgericht, contextgebonden, coöperatief en individueel verschillend proces van kennisverwerving, betekenisgeving en vaardigheidsontwikkeling’. Om dit leren tot stand te brengen moet de leerkracht rekening houden met deze kenmerken. M.a.w. de leerkracht moet in staat zijn om een ‘krachtige leeromgeving’ te creëren.
Omschrijving Per waargenomen onderwijsleersituatie achterhalen jullie hoe minstens vijf leerprincipes concreet gerealiseerd worden. Ten tweede kunnen jullie vaststellen dat in effectieve onderwijsleersituaties de concretisering van didactische principes (aanschouwelijkheid, activiteit, beperking, integratie,….) onontbeerlijk is.
Verband tussen de opdracht en de theorie De taak wordt uitgevoerd nadat de theorie i.m.v. didactische principes en leerprincipes in de lessen opvoedkundige wetenschappen is uitgelegd. Jullie voeren deze opdracht uit op maandag 18 oktober. In de les van 19 oktober bespreken we deze opdracht, die een concretisering is van de theorie en koppelen dit terug naar de theorie. Ook in de basiscompetenties vinden we het belang hiervan terug: 1. De leraar als begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen 1.7 Realiseren van een adequate leeromgeving 1.7.1 De leraar kan motiverende leeromgevingen ontwerpen, rekening houdend met de beginsituatie, de belangstelling, het verwerkingsniveau van de kinderen en met een reële kans op betrokkenheid en succesbeleving. 1.7.2.Deze leeromgevingen bieden mogelijkheid tot interactie. 1.7.3 De leraar kan de leerinhouden inbedden in authentieke situaties, die voor de betrokken leerlingen betekenisvol zijn én representatief voor nieuwe contexten waarin kennis en vaardigheden kunnen worden toegepast. 1.7.4 De leraar speelt adequaat in op wat zich voordoet in de feitelijke leeromgeving en kan werken met de inbreng van de kinderen. 1.7.5 De leraar bevordert het actief ontdekken en verwerken van leerinhouden, o.m. door een beroep te doen op het probleemoplossend vermogen. 1.7.6 De leraar leert de kinderen nadenken over hun leerproces.
Omschrijving van het verwachte resultaat Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Eerste semester
99
Te gebruiken materiaal: Als ondersteuning bij de observatietaak: Noteer de zeven leerprincipes en schrijf er beknopt bij wat de begrippen betekenen. Maak een blad zoals in bijlage.
Omschrijving observatietaak: - Observeer de lessen van je stagementor. - Beschrijf (in de brede linkerkolom) beknopt minstens vijf concrete lesfragmenten waarin je een leerprincipe geconcretiseerd ziet. Zorg voor zoveel mogelijk variatie in de leerprincipes. Een concretisering van vijf verschillende principes zou prachtig zijn! Omschrijving nataak: - Noteer in de rechterkolom bij elk beschreven lesfragment de didactische principes die daarin geconcretiseerd worden. - Indien nodig vul je het lesfragment aan zodat duidelijk wordt dat bepaalde didactische principes daar een belangrijke rol speelden.
D
A T U M
V A N
D E
U I T V O E R I N G
V A N
D E
O P D R A C H T
Deze opdracht voer je uit op je derde stagedag.
D
A T U M
(
P E R I O D E
)
V A N
I N D I E N E N
Je brengt je notities over deze opdracht mee naar de eerste les opvoedkundige wetenschappen.
100
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
B
I J L A G E
Invulsjabloon opdracht praxismaandag 17 oktober 2005 Opvoedkundige Wetenschappen Naam :
Stageklas :
Klas :
Mentor :
Didactische principes
Concrete observatie
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Eerste semester
101
BEWEGINGSOPVOEDING
OPDRACHT PRAXISMAANDAGEN (SEMESTER 1 & 2) Brigitte Grillet
Lector
O
M S C H R I J V I N G
Doel - Motivering
de leerinhoud van een les noteren (1.3)
de mentor helpen in het begeleiden van de kinderen in een bewegingsles
Opdracht Je spreekt de mentor bewegingsopvoeding aan. Je observeert de les met behulp van de observatiewijzer en noteert minimum drie lessen. Je leert ook mee begeleiden.
Werkwijze Vul de observatiewijzer van elke observatieles in aan de hand van wat je gezien hebt.
Evaluatie De documenten in een mapje afgeven (10 punten).
D
A T U M
V A N
D E
U I T V O E R I N G
V A N
D E
O P D R A C H T
Van oktober tot maart
D
A T U M
(
P E R I O D E
)
V A N
I N D I E N E N
Maart
B
I J L A G E
:
O B S E R V A T I E W I J Z E R
1. Organisatie Materiaal
Wie haalt het materiaal op?
Wie zet het klaar? Staat het er al of moet dat nog gebeuren tijdens de les?
Hoe kunnen en mogen de leerlingen meehelpen?
Hoe wordt het materiaal gebruikt?
Wie ruimt op? Wanneer gebeurt dat?
Wordt het materiaal gevarieerd gebruikt? Welk materiaal wel en welk niet?
Is er voldoende materiaal voor alle leerlingen?
Leerlingen
Hoe worden leerlingen verdeeld over de opdrachten?
Hoe wordt de orde bewaakt tijdens de les?
102
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
Wat gebeurt er bij groepsverdeling als er een leerling op overschot is?
Hoe worden leerlingen tot luisteren aangespoord?
Maakt de leraar duidelijke afspraken?
Waar staan de leerlingen bij de uitleg?
2. Speluitleg
Hoe kan je de uitleg van de leraar omschrijven?
Op welke manier toont de leraar de oefeningen voor? Of laat ze het door een leerling doen?
Waar let de leraar op als ze een demonstratie geeft?
Wanneer merk je dat de leraar rekening houdt met de inbreng van de leerlingen?
3. Structuur van de lesinhoud
Welke delen merk je in de les?
Hoe lang duurt elk deel afzonderlijk?
Wordt er rekening gehouden met de intensiteitcurve? (lees na in de cursus)
Hoeveel tijd blijft er voor het oefenen? Welke maatregelen neemt de leraar om de oefenfase lang genoeg te houden?
4. Reacties op leerlingengedrag
Beschrijf eventueel moeilijke momenten in de les door het gedrag van de leerlingen.
Wat doet de leraar? Hoe komt hij tot een oplossing?
Noteer waaraan het volgens jou ligt wanneer de les vlot en zonder moeilijkheden verloopt. Geef concrete aanwijzingen in dat verband.
5. Opmerkelijke tussenkomsten van de leerkracht
Hoe probeert de leraar rekening te houden met verschillen tussen de leerlingen van de klas (differentiatie)?
Hoe motiveert de leraar de leerlingen om goed mee te werken?
6. Persoonlijke reflectie
Hoe vlot verliep de les voor jou als kritische toeschouwer?
Welke positieve punten qua organisatie en structuur kan je onthouden en noteren om eventueel later te gebruiken?
Welke zaken zou jij anders aanpakken?
7. Bijkomende aandachtspunten bij het observeren van een zwemles:
Wat durven de leerlingen al? Zijn er die nog weinig of niets durven? Bvb. steken alle leerlingen het hoofd in het water?
Welke maatregelen merk je op in verband met hygiëne? Zijn er zaken die beter kunnen?
Werkt de leraar klassikaal of wordt er in niveaus gewerkt? Wat zijn de voor- en nadelen van de gehanteerde werkwijze?
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Eerste semester
103
104
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
DEEL 4 LESOVERSCHRIJDENDE ACTIVITEITEN
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Eerste semester
105
MUZISCHE DAGEN Data: maandag 28 & 29 november 2005 voor 1 ILLO C / 1 ILLO D maandag 19 & 20 december 2005 voor 1 ILLO A / 1 ILLO B woensdag
maart 2006
Lesgevers: Mu-6 spelewei Kessel-Lo (www.spelewei.be/mu-6) Plaats: Sportcentrum Julien Saelens (BLOSO) Speelpleinlaan 1 8310 Assebroek 050 / 35 08 61 Verantwoordelijke: Brigitte Grillet Lokalen: judozaal DRAMATISCH SPEL tot 19 u (dinsdag) dansstudio BEWEGINGSEXPRESSIE tot 20 u (dinsdag) gymzaal MUZIKALE OPVOEDING tot 17 u (dinsdag) klaslokaal 1 MUZISCH TAALGEBRUIK tot 20 u (dinsdag) ontspanningszaal BEELDOPVOEDING tot 20 u (dinsdag) douches en verkleedruimtes
Eten & drinken: warme maaltijd op maandag -en dinsdagmiddag avondmaal op dinsdagavond drankautomaten beneden + bar open vanaf 18u
Wat brengen studenten mee? losse kledij ,sportieve kledij, extra t-shirt, douchegerei, pen en papier
Uurrooster Maandag 8u30 9u - 10u30 10u30 - 10u45 10u45 – 12u15 12u15 – 13u15 13u15 -14u30 14u30 -14-45 14u45 - 16u
Aankomst Sessie 1 Pauze Sessie 2 Middagmaal Sessie 3 Pauze Sessie 4
Dinsdag 8u30 9u - 10u30 10u30 – 11u 11u – 12u30 12u30 – 13u45 13u45 -15u15 15u15 -15-45 15u45 - 17u15 17u30 – 18u30 18u30 – 20u
Aankomst Sessie 5 Pauze Sessie 6 Middagmaal Sessie 7 pauze Sessie 8 avondmaal Toonmoment Evaluatie en opruimen
De student probeert zoveel mogelijk notities te nemen van elk onderdeel en steekt de documenten van de vijf domeinen in de muzische stagemap. Bij afwezigheid moet de tweedaagse op een ander moment ingehaald worden.
106
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
Muzische opvoeding is een leergebied waarbij de leerlingen in interactie staan met . Ze leren genieten, openstaan voor, benoemen, beleven en ervaren over. Ze gebruiken een taal om vorm te geven aan hun eigen wereld (ervaringen, verbeelding). De muzische stage bestaat uit vijf sessies: bewegingsexpressie, muzisch taalgebruik, beeldopvoeding, dramatisch spel en muzikale opvoeding. De studenten werken twee dagen in sessies. Procesmatig groeien ze naar een toonmoment om ’s avonds een kleine demonstratie aan te bieden aan de medestudenten. Later in het academiejaar zullen de studenten de vijf muzische domeinen verwerken op niveau van de kinderen lagere school.
Algemene doelen: De studenten krijgen de kans om in de ervaring te stappen van het muzisch bezig zijn met hun medestudenten. Al doende ontdekken ze bij zichzelf - de ingesteldheid om de wereld te beschouwen (de verhoogde betrokkenheid van onze zintuigen) - het talent om te durven creëren - de wijze waarop een beleving verinnerlijkt en meegedragen wordt.
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Eerste semester
107