PROGRAMMAGIDS 2005-2006
BACHELOR IN HET ONDERWIJS LERAAR LAGER ONDERWIJS DERDE SEMESTER
KHBO – Departement Lerarenopleiding
Garenmarkt 8 8000 Brugge
Beste student (e) In deze bundel vind je informatie over de opleiding waarvoor je gekozen hebt. In de lerarenopleiding krijg je de begeleiding en de ondersteuning om een goed leraar te worden. Daarom wil onze opleiding studentgericht en beroepsgericht zijn. Wij willen je vormen zodat je de basiscompetenties verwerft. Dit zijn de vaardigheden, de kennis en de attitudes waarover iedere afgestudeerde moet beschikken om op een volwaardige manier als beginnend leraar te fungeren. In het opleidingsprogramma (aantal contacturen, studiepunten en studieomvang per opleidingsonderdeel) vind je een gedetailleerde beschrijving van de opleidingsonderdelen e de onderwijsleeractiviteiten. Dit geeft je een goed beeld van de doelstellingen, inhoud, werkvormen en evaluatie verbonden aan ieder opleidingsonderdeel. Bij de aanvang van het academiejaar is het belangrijk de onderwijsregeling en het examenreglement van de KHBO, alsook het aanvullend examenreglement van het departement door te nemen. Je vindt ze op TOLEDO. De stageafspraken vind je in de stagegids die je in het begin van het academiejaar wordt overhandigd. Als student willen we je de nodige voorzieningen aanbieden en kansen bieden om jezelf te kunnen vormen. Er is een uitgebreide bibliotheek, er zijn computerlokalen ter beschikking en er is een cursusdienst. De cursusdienst levert kanten klare cursussen en boeken en studiematerialen (dat laatste in samenwerking met een boekhandel). Het ganse jaar verzorgt de cursusdienst ook de bijkomende tekstbladen of cursusdelen die je nodig hebt. Er is een studie- en trajectbegeleider en een ombudspersoon (zowel voor vragen rond examens als rond meer vertrouwelijke problemen). Bij de studie- en trajectbegeleider kan je terecht voor advies over je studieprogramma (vrijstellingen, spreiding van onderdelen, enz…). De studie- en trajectbegeleider helpt je studietraject op te stellen, faciliteiten aan te vragen als je een functiebeperking hebt (bv. dyslexie) of topsporter bent. De studie- en trajectbegeleider geeft ook advies over studiemethodiek en bij eventuele heroriëntering. De ombudspersoon combineert in ons departement twee opdrachten. Tijdens en rond de examens is de ombudspersoon het aanspreekpunt voor alle vragen met betrekking tot examens (bv. je wordt ziek tijdens de examens, je komt te laat op een examen, je twijfelt of je nog examen zou afleggen…). Het ganse jaar door is de ombudspersoon als vertrouwenspersoon ook beschikbaar voor meer persoonlijke problemen (bv. je voelt je onheus behandelt, je ervaart pestgedrag of je wordt lastig gevallen…). Er zijn sociale voorzieningen voor studenten (SOVO). Bij SOVO kan je terecht voor sociale, psychologische en financiële hulp als je in de problemen komt. Binnen het departement is er een actieve werking rond internationalisering (Europa) en ontwikkelingssamenwerking (Noord-Zuid-relaties). Over al deze voorzieningen word je bij de start van het academiejaar en/of in de loop van je studieloopbaan nog uitvoering geïnformeerd (o.a. via de informatiebundel die je ontvangt aan het begin van het academiejaar). Via o.a. studentenraad, academische raad, krijg je medezeggenschap in de lerarenopleiding en in de hogeschool KHBO. We hopen dat je met deze programmagids een duidelijk beeld krijgt van het aanbod en de werking van onze lerarenopleiding en de KHBO.
Johan L. Vanderhoeven Departementshoofd lerarenopleiding KHBO
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Derde semester
1
2
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
INHOUDSTAFEL DEEL 1 INLEIDING
5
1 LEESWIJZER SEMESTERBOEK 2 BESCHRIJVING VAN DE PERIODE 3 DE SAMENHANG TUSSEN DE THEORIE EN DE PRAKTIJK 4 REFLECTIE ALS MIDDEL TOT LEREN
6 6 8 9
DEEL 2 THEORIECOMPONENT
11
FRANS GODSDIENSTDIDACTIEK WERELDORIËNTATIE ONDERWIJSLEERACTIVITEIT: DIGITALE DIDACTIEK ONDERWIJSLEERACTIVITEIT: MENS & TIJD NEDERLANDS WISKUNDE - DIDACTIEK AGOGISCHE VAARDIGHEDEN MUZISCHE OPVOEDING ONDERWIJSLEERACTIVITEIT: BEELDOPVOEDING ONDERWIJSLEERACTIVITEIT: MUZIKALE OPVOEDING OPVOEDKUNDIGE WETENSCHAPPEN GEMEENSCHAPPELIJK OPVOEDKUNDIGE WETENSCHAPPEN SPECIFIEK STAGE
12 14 18 21 24 28 31 34 37 39 43 47 49 53
BIJLAGEN BIJ DEEL 2 THEORIECOMPONENT
55
FRANS LECTURE FRANS VOORSTELLING VAN EEN ELEMENT UIT DE FRANSE CULTUUR GODSDIENSTDIDACTIEK LECTUUROPDRACHT GODSDIENSTDIDACTIEK RITUELENDOOS NEDERLANDS BOEKJE OPEN NEDERLANDS LEESLESSEN IN SCHOOLBOEKEN ONDERZOEKEN NEDERLANDS EEN TEKST VOOR LEERLINGEN BEOORDELEN EN TOEGANKELIJK MAKEN NEDERLANDS EEN LEESLES ONTWERPEN AGOGISCHE VAARDIGHEDEN OPVOEDKUNDIGE WETENSCHAPPEN GEMEENSCHAPPELIJK ‘OP OPVOEDING AANGEWEZEN’
56 57 58 59 61 62 63 64 65 66 68 70 73 74 75 77 78
OPVOEDKUNDIGE WETENSCHAPPEN GEMEENSCHAPPELIJK GEZINSPEDAGOGIEK OPVOEDKUNDIGE WETENSCHAPPEN GEMEENSCHAPPELIJK OPVOEDKUNDIGE WETENSCHAPPEN SPECIFIEK DEMONSTRATIELESSEN ADI-MODEL OPVOEDKUNDIGE WETENSCHAPPEN SPECIFIEK DEMONSTRATIELESSEN – AANVANKELIJK LEZEN OPVOEDKUNDIGE WETENSCHAPPEN SPECIFIEK AANVANKELIJK LEZEN - HANDLEIDING BEELDOPVOEDING BEWEGINGSOPVOEDING SPELENMAP MET 25 SPELEN
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Derde semester
3
DEEL 3 PRAKTIJKCOMPONENT
79
1. WAT KUN JE VERWACHTEN IN DE PRAKTIJKCOMPONENT? 2. VISIE OP DE STAGE 3. DUOSTAGE 2DE GRAAD – BRUGSE OEFENSCHOOL
80 80 82
DEEL 4 PRAKTIJKOPDRACHTEN
91
GODSDIENSTDIDACTIEK PORTFOLIO 92 GODSDIENSTDIDACTIEK RITUELENDOOS 94 WISKUNDE DIDACTISCH MATERIAAL 95 WISKUNDE DIDACTISCHE VOORBEREIDING EERSTE LEERJAAR 96 WISKUNDE BORDPLAN 97 WERELDORIËNTATIE DIDACTIEK 98 WERELDORIËNTATIE DIGITALE DIDACTIEK 102 AGOGISCHE VAARDIGHEDEN HOE STEL IK ME RELATIONEEL OP TEGENOVER MIJN KLASGROEP? 105 OPVOEDKUNDIGE WETENSCHAPPEN SPECIFIEK OBSERVATIE 1STE LEERJAAR – SAMENWERKING MET 107 STUDENT 3 ILLO MUZISCHE VORMING 108 BEWEGINGSOPVOEDING BEWEGINGSINTEGRATIE 110 MUZISCHE OPVOEDING MUZIKALE OPVOEDING 111
DEEL 5 DOCUMENTEN
113
DEEL 6 BIJLAGEN
115
4
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
DEEL 1 INLEIDING
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Derde semester
5
1 LEESWIJZER SEMESTERBOEK Voor jou ligt het semesterboek 3. Dit is het boek dat behoort tot de eerste helft van het tweede jaar. Vorig jaar stonden centraal: kinderen boeien, contact maken met hen, inhoudelijk groeien, een gestructureerde les geven, een wero-thema uitwerken. We besteedden veel aandacht aan de inhoud van schoolvakken, aan enkele didactische werkvormen en de organisatie van een les. Daarnaast werkte je ook aan je eigen ontwikkeling en leerde je reflecteren, een vaardigheid die je nodig hebt om te leren.
In dit semester leer je leerprocessen begeleiden, je leert een waaier aan werkvormen kennen, je probeert de vakdidactiek te beheersen, je verkent de leerplannen en je leert hoe je een les kunt geven vanuit de doelstellingen van de leerplannen. Je werkt ook een thema uit voor wereldoriëntatie en muzische opvoeding.
Dit semesterboek is ontwikkeld door alle lectoren van wie je dit semester in je opleiding les zult hebben. Ze beschrijven erin, waar het in dit semester over gaat.
Elk semester heeft een eigen thema. Dat staat centraal zowel tijdens de lessen op de hogeschool als op je stage. De samenhang tussen theorie en praktijk wordt verder beschreven.
In de theoriecomponent van dit boek staan de beschrijving van de verschillende vakgebieden, met de bijhorende opdrachten. Je krijgt de vakken die je ook op de lagere school tegenkomt. Je probeert steeds meer de inhoudelijke expert te worden die men van een leraar verwacht. Zo komt het accent steeds meer op vakdidactiek te liggen. Daarnaast is er een aanbod van de vakken opvoedkundige wetenschappen en agogische vaardigheden. Hierbij staat de leraar als begeleider van leerprocessen centraal.
In de praktijkcomponent van dit boek vind je alles terug wat te maken heeft met de praktijk in de loop van dit semester. Zo kun je er de stagegids terugvinden voor de eerste stage (stage tweede graad in de Brugse oefenscholen) terug, de invulling van de praktijkmaandagen en de bijhorende opdrachten. In de bijlage vind je er ook de formulieren die jij en je mentor in de stage nodig hebben.
In dit semesterboek vind je alle informatie die je nodig hebt op de opleiding en op je stageschool; We vinden het dan ook logisch dat je deze boeken altijd bij je hebt.
2 BESCHRIJVING VAN DE PERIODE De krachtige leeromgeving is het uitgangspunt van je opleiding. Vorig jaar werkte je vanuit de didactische principes. Dat zijn richtlijnen, geformuleerd voor leerkracht om een krachtige leeromgeving te ontwerpen. In het tweede jaar leer je de krachtige leeromgeving vanuit de leerling te bekijken. Zo verleg je je aandacht van je eigen handelen naar het leren van de leerling. Daar heb je het hele jaar werk aan. Dit semester staan de volgende elementen centraal: leren is doelgericht, contextgebonden, actief en interactief. De dingen die je leerde in je eerste jaar zul je verder uitbouwen en verfijnen.
6
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
Volgende vragen kunnen bij je opkomen in deze periode:
Hoe werk ik een wero-thema en een muzisch thema uit op het niveau van de kinderen? (contextgebonden)
Hoe slaag ik erin kinderen blijvend te betrekken in een opeenvolging van lessen? (actief en interactief)
Hoe kan ik complexere werkvormen zoals opdrachtsvormen (groepswerk, opdrachten in carroussel, coöperatieve werkvormen…), dramatische werkvormen en spelvormen organiseren? (actief en interactief)
Kan ik het DI-model vlot gebruiken bij de voorbereiding van mijn lessen?(doelgericht)
Slaag ik erin een korte, gestructureerde instructie te geven?(doelgericht, actief en interactief)
Hoe kan ik in de start van een activiteit het doel duidelijk maken aan kinderen? (doelgericht)
Hoe kan ik snel, krachtig en toch motiverend starten? (doelgericht, actief en contextgebonden)
Kan ik zelf het doel van de les voor ogen houden?(doelgericht)
Kan ik leerlingen vlot aan het werk zetten?(actief en interactief)
Kan ik een les afronden en vlot overgaan naar een volgende les?
Krijg ik zicht op de stageleerlijn van het tweede jaar? Kan ik die hanteren bij mijn reflectieproces? Kan ik zelf aandachtspunten formuleren voor de stage? Kan ik hierover reflecteren? Kan ik mijn reflectieproces voldoende bespreekbaar maken met mijn stagebegeleider?
Je hebt gekozen je verder te ontwikkelen als leraar. Leraarschap is een prachtig maar ook een complex beroep. Prachtig omdat je met kinderen mag werken. Je leert hen kennen en misschien leer je wel iets van hen. Een moeilijk beroep omdat het veel van je vraagt. Je bent begeleider van kinderen. Een begeleider heeft oog voor elk kind en voor de groep. Je moet er zorg voor dragen dat kinderen zich prettig en veilig bij jou voelen en dat ze door jou uitgedaagd worden om verder te gaan. Naast basisvaardigheden aanbieden zoals rekenen en taal; zul je ook een zicht op de wereld moeten aanbieden of zul je kinderen ook beter naar de wereld leren kijken. Dat leren kinderen in het vak wereldoriëntatie, maar ook door met hen de werkelijkheid muzisch te benaderen en door levensbeschouwelijke onderwerpen niet uit te weg te gaan. Hiervoor heb je kennis nodig en vaardigheden.
Je zult in de tweede graad stage lopen met een medestudent. Met twee studenten werk je een wero-thema en een muzisch thema uit. De hele lesweek wordt door jullie tweeën overgenomen. Meestal zul je vanuit de handleiding werken. Soms geef je zonder handleiding les (wero en muzische). Hierbij is het belangrijk dat je een krachtige leeromgeving creëert voor de kinderen. De werkvormen die je inzet moeten erop gericht zijn dat alle kinderen betrokken en actief meedoen. Bij de organisatie moet je rekening houden met materialen; in het bijzonder het bord. Je begeleidt de leerlingen in klassikale, groeps- en individuele activiteiten. Maar het belangrijkste is dat je ervoor zorgt dat leerlingen met plezier naar school blijven komen. En dat is een mooie uitdaging.
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Derde semester
7
3 DE SAMENHANG TUSSEN DE THEORIE EN DE PRAKTIJK Het is belangrijk dat je op de opleiding leert wat je nodig hebt in de praktijk. Dat noemen wij de koppeling theorie – praktijk. Het is een belangrijk aspect bij het vormgeven van de opleiding. De inhoud van de vakken in dit semester staan dus in het teken van leren is doelgericht, contextgebonden, actief en interactief. De rol van inhoudelijk expert en begeleider van leerprocessen staat hier centraal. Voortbouwende op de kennis en vaardigheden van het eerste jaar kun je je verder ontwikkelen als leraar. Volgende basiscompetenties krijgen vooral aandacht.
1.3.1 Baco’s die in dit semester centraal staan
FG 1 De leraar als begeleider van leerprocessen 1.1 de beginsituatie van de leerlingen en de groep achterhalen 1.2 doelstellingen kiezen en formuleren 1.3 leerinhouden en ervaringen selecteren 1.4 leerinhouden en ervaringen structureren en vertalen in opdrachten 1.5 een aangepaste didactische aanpak en groeperingvorm bepalen 1.6 leermiddelen kiezen en aanpassen in teamverband 1.7 realiseren van een adequate leeromgeving
FG 2 De leraar als opvoeder 2.1 een positief klimaat creëren voor kinderen in klasverband 2.2 de emancipatie van leerlingen bevorderen 2.3 via attitudevorming leerlingen voorbereiden op individuele ontplooiing en deelname aan het maatschappelijke leven
FG 3 De leraar als inhoudelijk expert 3.1 basiskennis beheersen en recente evoluties ivm inhouden en vaardigheden uit de leergebieden aanwenden 3.2 de verworven kennis en vaardigheden mbt leergebieden aanwenden
FG 4 De leraar als organisator 4.1 een gestructureerd werkklimaat bevorderen 4.2 een soepel en efficiënt dagverloop creëren 4.3 op correcte wijze administratieve taken uitvoeren 4.4 een stimulerende en werkbare klasruimte creëren
FG 5 De leraar als onderzoeker en innovator 5.1 nieuwe werkvormen aanwenden 5.3 het eigen functioneren kunnen bevragen en bijsturen
FG 7 De leraar als lid van het schoolteam
8
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
7.1 participeren aan samenwerkingsstructuren 7.2 binnen het team een taakverdeling overleggen en naleven
4 REFLECTIE ALS MIDDEL TOT LEREN Je leert uit je ervaringen als je erover nadenkt, m.a.w. door reflectie.In het eerste jaar leerde je hoe je je eigen handelen kunt bevragen. In het tweede jaar moet je dit reflectieproces verder zetten. We willen je hierbij helpen. Onze stagebegeleiding en –beoordeling worden zo georganiseerd dat jouw leren centraal komt te staan.
We verwachten dat je op het spoor komt van eigen aandachts- en werkpunten en dat je kunt aangeven hoe je hieraan werkte. Je krijgt een vaste stagebegeleider toegewezen. Deze lector volgt jouw leerproces gedurende dit jaar. In de loop van het jaar heb je een viertal gesprekken die jij zelf voorbereidde. Hierin staat je leren centraal. Deze begeleider komt dan ook niet bij jou op stagebezoek en is niet rechtstreeks betrokken bij je beoordeling.
Volgende doelen i.v.m. reflecteren stellen we voorop
je bent je bewust van je subjectieve concept dat je handelen stuurt, m.a.w. je beseft welke ideeën en opvattingen je hebt en hoe die jou in je werk beïnvloeden
je kunt waarnemen wat in je stageklas gebeurt en welke rol je eigen functioneren hierin speelt
je kunt je handelen spiegelen aan je eigen subjectieve concept, aan de stageleerlijn en aan de aandachtspunten van de betreffende stage
je kunt verslag doen van die gedachten (op de lesvoorbereidingen elke les en op de voorbereiding van het stagegesprek)
je kunt die bespreekbaar maken met je begeleider
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Derde semester
9
PROGRAMMATABEL TWEEDE JAAR studie-
Opleidingsonderdelen
Contacturen*
studie-
BZW
ZW
22,5
3
57
82.5
22,5
3
45
82.5
punten
omvang
Onderwijsvakken: Frans
3 Vakstudie Frans
2
Vakdidactiek Frans
1
Godsdienst
3 Vakdidactiek godsdienst
2
Spiritualiteit
1
wereldoriëntatie:
4 HD
10 vakdidactiek wereldoriëntatie
1
natuur en techniek
2
mens en tijd
2
mens en ruimte
2
ICT
2
75
10
190
275
Nederlands
6
45
6
114
165
Wiskunde
4
30
4
76
110
8
60
8
134
220
Muzische opvoeding Beeldopvoeding
2
Bewegingsopvoeding en bewegingsexpressie
2
Muzikale opvoeding
2
Dramatisch spel
2
Kunst en Kultuurdagen (KK-days) 6 HD Opvoedkundige wetenschappen:
Agogische vaardigheden – practicum Opvoedkundige wetenschappen gemeenschappelijk Pedagogiek Methodenscholen
3
22,5
3
57
82.5
3
22,5
3
57
82.5
60,5
8
135
220
2 1
Opvoedkundige wetenschappen specifiek Didactiek
8
Aanvankelijk lezen
2
Leerprocessen
2 4
Stage
11 TOTAAL
55HD
60
302 1 650
* avondonderwijs 6 contacturen per studiepunt/ er wordt geen BZW voorzien
10
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
DEEL 2 THEORIECOMPONENT
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Derde semester
11
FRANS opleiding
bachelor in het onderwijs lager onderwijs
semester
3
studiepunten
3
titularis
Leen Van Craesbeek
lector(en)
Leen Van Craesbeek
ONDERWIJSLEERACTIVITEIT: VAKKENNIS FRANS opleiding
bachelor in het onderwijs: lager onderwijs
semester
3
studiepunten
2
lector(en)
Leen Van Craesbeek
M
O T I V E R I N G
V A N U I T
H E T
S E M E S T E R T H E M A
In dit semester is er geen stage in de derde graad: dat impliceert voor het vak Frans dat je rustig kan verder werken aan het behalen van de nodige competenties en aan de beheersing van de inhouden.
M
O T I V E R I N G
V A N U I T
D E
I N H O U D E L I J K E
O P B O U W
We blijven aandacht besteden aan de vier taalvaardigheden. Hierbij is er vooral aandacht voor de spreekvaardigheid: je zult voor de klas in het Frans een element uit de Franse cultuur voorstellen om op die manier voor een groep te leren spreken. Ook je leesvaardigheid blijven we verder inoefenen, aan de hand van actuele artikels en kinderboeken. Op het vlak van inhouden komen onderwerpen van grammatica en woordenschatthema's aan bod die in het eerste jaar nog niet behandeld werden. Er is een speciale aandacht voor de basisgrammatica en -woordenschat. Tot slot verdiep je je -ook buiten de context van de vaardigheden- in de cultuur van Frankrijk en andere Franssprekende landen. Je haalt er die elementen uit die ook in de basisschool van pas komen, en die de motivatie van kinderen voor het vreemdetalenonderwijs kunnen verhogen. Je leert kritisch omgaan met ideeën, vooroordelen en clichés die verbonden zijn met een bepaalde cultuur.
12
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
D O E L S T E L L I N G E N
BaCo’s 3. De leraar als inhoudelijk expert
3.1
de Franse uitspraak beheersen
3.2
uitspraakfouten herkennen en verbeteren.
3.3
de Franse basiswoordenschat beheersen.
een conversatie kunnen voeren in het Frans.
de basisregels van de Franse grammatica praktisch toepassen.
de grammatica voor de basisschool op een duidelijke manier te verwoorden
5.2
5. De leraar als innovator – de leraar als onderzoeker
een alledaagse Franse (geschreven of gesproken) tekst begrijpen
vakliteratuur doornemen en kritisch beoordelen.
10. De leraar als cultuurparticipant
10.1.1
informatie verzamelen over de Franse cultuur uit verschillende bronnen
10.1.2
deze informatie kritisch bestuderen en onderscheid maken tussen feiten en
10.1.4
cultuurverschillen enerzijds en clichés en vooroordelen anderzijds
10.1.5
W E R K V O R M E N
E N
O P D R A C H T E N
werkvormen hoor- en werkcolleges presentaties opdrachten zie bijlage
S T U D I E M A T E R I A A L
verplicht RAES, M., DE CLERCQ, F., LEROY, J., Grammaire Trajet, Kapellen, Pelckmans, 2000, 159 blz. DE CLERCQ, F., et al., Exercices Trajet 2, Kapellen, Pelckmans, 1995, 110 blz. Handwoordenboek naar keuze Leerplan Frans, Vlaams Verbond van het Katholiek Basisonderwijs, 1998. VAN CRAESBEEK, L., Cours de français 2 ILLO. aanbevolen Regelmatig lezen van een Franse krant of een tijdschrift.
E V A L U A T I E STE
1
EXAMENKANS
2DE EXAMENKANS
STE
1 EXAMENPERIODE JANUARI 2DE EXAMENPERIODE JUNI
SCHRIFTELIJK 66,6 % Opdracht 33,3%
3DE EXAMENPERIODE SEPTEMBER
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Derde semester
SCHRIFTELIJK 66.6% HERWERKEN OPDRACHT 33,3%
13
GODSDIENSTDIDACTIEK opleiding
bachelor onderwijs lager onderwijs
semester
3
studiepunten
3
contacturen
25
titularis
Geertrui Verdonck
lector(en)
Geertrui Verdonck
M
O T I V E R I N G
V A N U I T
H E T
S E M E S T E R T H E M A
Vorig semester heb je geleerd hoe je stap voor stap een godsdienstles moet opbouwen volgens het ADI-model. De ruwbouw mag nu geen probleem meer vormen. Je bent al in staat om zelfstandig doelen te kiezen & de grote lijnen van een les uit te tekenen: een passend verhaal kiezen uit een ruimer aanbod van kinderbijbels; het selecteren en toepassen van enkele eenvoudige werkvormen;…Dit semester proberen we die ruwbouw verder te verfijnen. In de visietekst van het leerplan lees je dat communicatie in de godsdienstlessen centraal moet staan. We gaan samen op zoek naar een antwoord op de vraag hoe je de leerlingen op een (inter)actieve manier bij de kern/ de boodschap van een bijbelverhaal kan brengen. Uiteraard geven we de voorkeur aan (inter-) actieve werkvormen. We hoeven gelukkig het warm water niet zelf uit te vinden. De zeer recente (Vlaamse) leermiddelen bieden ons heel wat interessant materiaal. Een aantal van de werkvormen die daar gepromoot worden, nemen we dit semester onder de loep. Je zal kennismaken met verschillende dramatechnieken. Nee, niet zomaar het naspelen van een ‘verhaaltje’, maar dramavormen die jou en de leerling meenemen in het verhaal en je als het ware tot medespeler & medeauteur van het verhaal maken. Op die manier komen nieuwe actuele betekenissen van het verhaal aan het licht. Daarnaast komen ook andere werkvormen aan bod zoals het (na)vertellen van bijbelverhalen, het werken met beeldmateriaal, FMK,… In de loop van dit semester besteden we ook aandacht aan symbooldidactiek. Symboolgevoeligheid is een noodzakelijke voorwaarde om te kunnen groeien op levensbeschouwelijk vlak. Kinderen kansen geven om die symboolgevoeligheid te oefenen is geen makkelijke klus. In je rituelendoos (zie bijlage theoriegedeelte) verzamel je teksten, beelden, werkvormen om die daartoe een aanzet kunnen zijn.
M
O T I V E R I N G
V A N U I T
D E
I N H O U D E L I J K E
O P B O U W
Uiteraard moeten we in dit semester ook nog door een stuk leerinhoud. Vorig semester leerde je via leesopdracht, hoorcolleges & jaartaak de verhalen uit het eerste testament beter kennen. In dit semester verkennen we de wereld van het tweede testament: de verhalen over Jezus’ optreden en de verhalen over de groeipijnen van de eerste christengemeenschap. Ook de bijbelverhalen van het tweede testament vormen immers een essentieel onderdeel van de godsdienstlessen in de lagere school. Die verhalen zijn soms spannend, soms levensecht maar heel vaak ook bevreemdend en onbegrijpelijk want geschreven in een lang vervlogen tijd op een plaats ver van hier. Je herinnert je vast en zeker nog flarden van die vreemde verhalen: Jezus die over water wandelt, een zieke
14
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
geneest, het verhaal van de zoon die eerst het halve fortuin van zijn vader verkwanselt om vervolgens met open armen terug ontvangen te worden,… Met je verstand kan je er niet steeds bij. Daarom is het belangrijk dat je enerzijds een aantal trucjes, sleutels leert kennen om die schatkist te openen (=leessleutels) en dat je anderzijds enige notie hebt van de tijd en de omstandigheden waarin die verhalen geboren zijn. Hopelijk ontdek je gaandeweg dat die oude verhalen ons ook vandaag nog iets waardevols te vertellen hebben en vind je het de moeite waard om die waarden ook aan kinderen door te geven. Eenvoudig is dat niet maar je zal merken dat het de moeite loont. Net als vorig semester besteden we ook ruim aandacht aan het liturgisch jaar met z’n vele feesten, een thema dat in de lagere school in elke cyclus opnieuw opduikt is. De feesten van het kerkelijk jaar sluiten aan bij het leven van Jezus. In de loop van de cursus over het tweede testament zullen we dan ook regelmatig de link leggen tussen het leven van Jezus en het kerkelijk jaar.
D O E L S T E L L I N G E N
1. De leraar als begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen de leraar kan…
algemene kenmerken van de beginsituatie van kinderen en de leerlingengroep m.b.t.
1.1
levensbeschouwelijke groei achterhalen
zelfstandig gebruik maken van het leerplan R.K.G.
1.2
bij een opgegeven lesonderwerp passende doelen selecteren
1.2
de structuur van een les godsdienst herkennen & weergeven
1.4
leerinhouden structureren en vertalen in eenvoudige opdrachten
1.4
de leerinhoud doorvertalen naar voorbeelden die aansluiten bij de leefwereld van de lln
1.4/1.7
de leerinhoud doorvertalen naar voorbeelden die aansluiten bij de actualiteit
1.4/1.7
verschillende wijzen van navertellen van bijbelverhalen aanwenden in de klaspraktijk
1.5
diverse dramavormen aanwenden in de klaspraktijk
1.5
een eenvoudig filosofisch gesprek voorbereiden en begeleiden
1.5
didactisch verantwoorde beeldmateriaal selecteren rekening houdend met de verschillende
1.5
stadia in het omgaan met bijbelverhalen
een aantrekkelijk werkblad opmaken
1.5
een verantwoorde kinderbijbel kiezen en zijn keuze motiveren
1.6
collega’s gefundeerd advies geven i.v.m. de selectie van een verantwoorde kinderbijbel het
1.6
leerplan R.K.G.
relevante leerinhouden & zinvolle verwerkingssuggesties selecteren die aansluiten bij de
1.3/1.5
sterke tijden in het jaar & rekening houdend met de beginsituatie van de lln
leerlingen inwijden in het ritme van het kerkelijk jaar
kan een aantal oude begrippen (o.a. vasten/boeten) zinvol naar kinderen doorvertalen
2. De leraar als opvoeder de leraar kan/heeft…
elementen opsporen en benoemen die het basisvertrouwen van lln remmen of stimuleren
2.1
een veilige klassfeer creëren waarin lln hun eigen verhaal durven vertellen
2.1
oog voor het levensverhaal van elke individuele leerling
oog voor de interesses en de leefwereld van de leerlingen bij de keuze van opdrachten & werkvormen
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Derde semester
15
lln stimuleren tot mondigheid & zelfstandigheid in FMK
2.2
kinderen de waarde van bijbelverhalen leren kennen en de relevantie van de boodschap
2.3
voor het dagdagelijks omgaan met elkaar
2.4
onderliggende groepsmechanismen benoemen en ontmaskeren
3. De leraar als inhoudelijk expert de leraar kan…
de krachtlijnen uit het leven van Jezus toelichten
onbewuste mechanismen die de menselijke relaties sturen bespreken & illustreren met
3.1
voorbeelden.
voorwaarden voor levensbeschouwelijke groei benoemen
verschillende stadia in het omgaan met bijbelverhalen onderscheiden en typeren
de leraar …
beheerst de basiskennis i.v.m. bijbelverhalen uit het tweede testament. Dit impliceert dat hij: - de grote verhaallijnen kent - verhalen kan situeren in hun ontstaanscontext - a.d.h.v. bijbelse leessleutels de boodschap van het verhaal op het spoor kan komen.
beheerst de basiskennis (kleur, datum/periode, betekenis) i.v.m. liturgisch & kerkelijk jaar
heeft weet van de voorchristelijke achtergronden van christelijke feesten
kan de symboliek eigen aan de christelijke feesten toelichten
kan liturgische feesten situeren t.o.v. het optreden van Jezus
5. De leraar als innovator – de leraar als onderzoeker de leraar …
kan recente kinderbijbels kritisch beoordelen
kan een genuanceerde mening geven over bestaande handleidingen godsdienst rekening
5.1
houdend met verschillende criteria
heeft oog voor nieuwe publicaties die m.b.t. het vak godsdienst op de markt komen en treedt daarover in gesprek met collega’s
10. De leraar als cultuurparticipant de leraar…
toont interesse voor de positie van kerk en geloof in de hedendaagse samenleving toont een brede interesse voor elementen uit de joods-christelijke traditie die nog steeds
10.1
ons (dagdagelijks) leven beïnvloeden
W E R K V O R M E N
In deze cursus wordt gewerkt met een cursus & een reader. Elke les wordt door de student voorbereid a.d.h.v. de lectuur van 2 à 3 artikels (zie reader). Deze artikels vormen het uitgangspunt van de les. Na een kort plenum wordt een theoretisch kader (zie cursus) geschetst. In het tweede deel van de les wordt gezocht hoe deze leerinhoud op een kindvriendelijke, actieve en interactieve manier kan worden doorvertaald naar leerlingen lager onderwijs. We proberen een veelheid aan werkvormen uit: o.a. hoekenwerk, filosoferen met kinderen, gebruik van bewegend beeldmateriaal, coöperatief leren, dramatechnieken,…
16
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
Daarnaast zijn er ook een aantal opdrachten:
toets kinderbijbel –zie bijlage theoriecomponentjaartaak –zie bijlage theoriecomponentpraktijkopdracht –zie bijlage praktijkcomponent-
S T U D I E M A T E R I A A L
verplicht VERDONCK, G., Cursus godsdienstdidactiek, KHBO, 2005 Reader bij de cursus godsdienstdidactiek, KHBO, 2005 RABIJNS, B., Vingerafdrukken, Standaarduitgeverij, Antwerpen, 2000.
E V A L U A T I E
STE
1STE PERIODE JANUARI
EXAMENKANS 1 opdrachten: 40% schrift. examen: 60%
2DE PERIODE JUNI 3DE PERIODE SEPTEMBER
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Derde semester
2DE EXAMENKANS
herwerken opdrachten: 40 % schriftelijk examen: 60%
17
WERELDORIËNTATIE opleiding
bachelor in het onderwijs: lager onderwijs
semester
3
studiepunten
1
titularis
Pieter Boussemaere
ONDERWIJSLEERACTIVITEIT : VAKDIDACTIEK WERELDORIËNTATIE opleiding
bachelor in het onderwijs: lager onderwijs
semester
3
studiepunten
1
lector
Ann De Jaegher
M
O T I V E R I N G
V A N U I T
H E T
S E M E S T E R T H E M A
Dit onderdeel van de cluster wereldoriëntatie omvat een aantal pedagogisch-didactische principes. Wij sluiten aan bij het eerste jaar, waar de krachtlijnen van het leerplan bestudeerd werden, en waar een stage-thema exemplarisch werd uitgewerkt en/of aangeboden.
In het tweede jaar is het de bedoeling dat jullie zelfstandig een stage-thema uitwerken, volgens een didactische leidraad en in overeenstemming met de krachtlijnen van het leerplan. Hierbij staat de multiperspectiviteit centraal : een onderwerp wordt vanuit verschillende bestaansdimensies benaderd. Bij deze doelgerichte aanpak leg je ook het accent op verschillende benaderingen van de werkelijkheid objectiverend en subjectiverend, ervaringsgericht en ervaringsverruimend. Bij de concrete uitwerking van een thema, leer je een grote variatie aan werkvormen, leeractiviteiten en didactische middelen, hanteren.
D O E L S T E L L I N G E N
BaCo’s 1 De leraar als begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen
De visie van het leerplan kunnen weergeven.
Kunnen aantonen hoe binnen het eigen stage-thema gewerkt wordt vanuit de
1.1 1.1/1.2
verbondenheid met het eigen ik, de ander, de schepping en het mysterie.
Kunnen aantonen dat het eigen thema aansluit bij de visie op goed onderwijs.
Een webschema kunnen geven voor het eigen stage-thema.
1.3/1.4
Kunnen aangeven hoe vanuit verschillende bestaansdimensies wordt gewerkt, met het
1.2/1.3
1.3
oog op de globale samenhang.
18
Doelen per bestaansdimensie kunnen selecteren voor het eigen thema en het leerjaar.
1.2/1.4
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
Kunnen aangeven hoe binnen de leerlijnen wordt gewerkt.
Kunnen aantonen dat er subjectiverend en objectiverend wordt gewerkt rond een eigen
1.2 1.3/1.7
stage-thema.
Aandacht hebben voor be-leefde kennis voor de inhoudelijke uitbouw van een thema.
1.3
Een grote variatie aan werkvormen kunnen kiezen binnen de opbouw van een thema.
1.5
Vanuit de meerwaarde van werkvormen de keuze van didactische werkvormen en media
1.5/1.6
kunnen verantwoorden.
Ervaringsgerichte en ervaringsverruimende activiteiten kiezen binnen het thema.
1.5
Instap-, verkennings-, verwerkings- en evaluatie-activiteiten zinvol kiezen.
1.5
De elementen van een krachtige leeromgeving gebruiken voor het uitwerken van een
1.7
thema.
Handleidingen kunnen hanteren en kritisch bevragen vanuit een objectiverende én
1.7/5.1
subjectiverende benadering van de werkelijkheid, vanuit de elementen van een krachtige leeromgeving en vanuit het ervaringsgericht én ervaringsverruimend werken.
2. De leraar als opvoeder
Het belang van sociale wereldoriëntatie concreet maken in het leerplan wereldoriëntatie.
Sociale wereldoriëntatie uitbouwen als basis voor het maken van weloverwogen keuzes.
Zich bewust zijn van de waardegeladenheid van wereldoriëntatie
Werken aan waardeopvoeding binnen wereldoriëntatie.
3. De leraar als inhoudelijk expert
3.1/3.2
5.1
Handleidingen en media kritisch benaderen en vernieuwend hanteren.
7 De leraar als lid van een schoolteam
2.4
Een thema inhoudelijk kunnen uitwerken.
5. De leraar als innovator – de leraar als onderzoeker
2.2/2.3/
7.2/7.3
Binnen het schoolteam op stage overleggen over de inhoudelijke en methodische uitwerking van een wero-thema.
10. De leraar als cultuurparticipant
10.1
Actualiteit integreren in de uitbouw van wero-thema’s.
ATTITUDES A4
Zich veelzijdig interesseren in mogelijke wero-onderwerpen en actief (achtergrond)kennis verdiepen en verbreden.
A5
Bij de voorbereiding en uitvoering van een wero-thema taken plannen en coördineren.
A6
Bereid zijn om met medestudenten samen een wero-thema uit te werken.
A8
Erop gericht zijn om uit verschillende situaties en informatiebronnen ideeën te genereren en deze op een originele manier gestalte geven bij de uitwerking van een wero-thema.
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Derde semester
19
W E R K V O R M E N
Doceren, onderwijsleergesprek, individuele en groepsopdrachten, opzoekwerk in bibliotheek, uitproberen van didactische werkvormen, begeleide zelfstudie
S T U D I E M A T E R I A A L
FEYS, R., Wereldoriëntatie op nieuwe wegen,Diegem, Kluwer, 2000, 271 blz. VLAAMS VERBOND VAN HET KATHOLIEK BASISONDERWIJS, Leerplan wereldoriëntatie, 1998 VLAAMS VERBOND VAN HET KATHOLIEK BASISONDERWIJS, Wereldoriëntatie, een blik op veranderende praktijk, 2000
E V A L U A T I E STE
1
EXAMENKANS
2DE EXAMENKANS
STE
1 EXAMENPERIODE JANUARI 2DE EXAMENPERIODE JUNI 3DE EXAMENPERIODE SEPTEMBER
20
Mondeling 100 % MONDELING 100%
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
ONDERWIJSLEERACTIVITEIT: DIGITALE DIDACTIEK opleiding
bachelor in het onderwijs: lager onderwijs
semester
3
studiepunten
2
lector
Jeroen Van Hijfte
M
O T I V E R I N G
V A N U I T
H E T
S E M E S T E R T H E M A
Om activerend, doelgericht en interactief te kunnen werken, is het belangrijk dat je jezelf vertrouwd maakt met nieuwe activerende werkvormen. Het werken met digitale media is daar zeker een belangrijk voorbeeld van. In deze cursus maak je uitgebreid kennis met de mogelijkheden van de digitale didactiek. We leren je hoe je ICT kunt inschakelen als één van de mogelijkheden om leerlingen te motiveren, om zo veel mogelijk actieve werkvormen te gebruiken en om gedifferentieerd te werk te gaan. We bespreken ook uitgebreid hoe je je lessen kunt organiseren om de digitale media op een didactisch verantwoorde manier in te kunnen schakelen. Er zijn ook gevaren verbonden aan het werken met digitale media. Leerlingen op een veilige en verantwoorde manier leren gebruik maken van ICT is dan ook een ander belangrijk thema van deze cursus. Verder leer je ook educatieve software op te zoeken en te evalueren, zodat je zelf in staat bent om een goede keuze te maken uit het grote aanbod. Daarmee hou je rekening met de doelen die je met de klas of met individuele leerlingen wil bereiken, de infrastructuur die je ter beschikking hebt en de werkvormen die je gebruikt.
M
O T I V E R I N G
V A N U I T
D E
I N H O U D E L I J K E
O P B O U W
De inhoud van digitale didactiek is opgesplitst in een aantal onderdelen: De ICT-leerlijn en ICT-competenties voor de basisschool In dit onderdeel bestuderen we de verschillende ICT-competenties die in de basisschool aan bod moeten komen. We bekijken ook de ICT-leerlijn die de leerlingen volgen in de loop van zes jaar lager onderwijs. Veilig ICT-gebruik op school Werken met digitale media houdt ook gevaren in. We bekijken hoe je als leraar moet rekening houden met ongewenste inhoud en contacten op het internet en hoe je je leerlingen daarmee kunt leren omgaan. We bespreken ook enkele elementaire principes om je te beschermen tegen computervirussen en hackers. Als leerkracht moet je ook op de hoogte zijn van wat je kunt publiceren op het internet en wat niet. Je krijgt aandacht voor een goede lichaamshouding aan de computer en leert omgaan met cyberpesterij. Werkvormen Op welke manier kun je tewerk gaan als je digitale media in je les wil inschakelen? Hoe organiseer je een les in een computerklas? Hoe integreer je een computer in het hoekenwerk? Waar en hoe plaats je best een computerhoek in de klas? Op welke manier introduceer je een nieuw educatief programma bij de leerlingen van je klas? In dit onderdeel formuleren we een antwoord op deze vragen. Software voor de basisschool Je leert omspringen met het gigantische aanbod van software voor kinderen. Welk soorten software bestaan er voor kinderen? Aan welke criteria moet een goed educatief programma
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Derde semester
21
voldoen? Er is al veel werk verricht om het aanbod van software te catalogiseren. Je maakt kennis met de programmamatrix en andere websites waar je beschrijvingen en beoordelingen van programma's voor de basisschool kunt terugvinden. Het prijskaartje is vaak een hindernis om educatieve software in de klas te introduceren. Er bestaat echter ook een groot aanbod aan freeware en shareware. Je maakt kennis met verschillende initiatieven om gratis software voor de basisschool te verspreiden.
D O E L S T E L L I N G E N
BaCo’s 1. De leraar als begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen
de ICT-competenties van een klasgroep inschatten;
1.1.1
op basis van de ICT-leerlijn en – competenties gepaste lesdoelen formuleren voor het
1.2.3
gebruik van ICT door leerlingen;
1.2.4
de ICT-competenties en de ICT-leerlijn voor de lagere school gebruiken;
kunnen inschatten wanneer het gebruik van ICT een meerwaarde biedt aan een les en
1.3.1
wanneer niet;
bij het gebruik van ICT in een les aan leerlingen een duidelijke instructie geven en op een
1.4.3
gestructureerde manier opdrachten geven;
een gepaste werkvorm kiezen bij het werken met ICT in de klas;
1.5.1
een computerhoek inrichten in de klas;
1.5.2
multimediale werkvormen gebruiken;
1.5.3
ICT gebruiken om te differentiëren of te remediëren in de les;
1.5.4
informatie en beoordelingen over educatieve software kunnen opzoeken;
1.6.1
op basis van enkele criteria een verantwoorde keuze maken uit het aanbod van
1.6.2
educatieve software, rekening houdend met de specifieke noden en kenmerken van de doelgroep;
een motiverende leeromgeving realiseren met behulp van ICT;
1.7.1
leerlingen die aan het werk zijn aan de computer op een goede manier kunnen
1.7.4
begeleiden 2. De leraar als opvoeder
weten wat cyberpesten is, en dit bespreekbaar maken met leerlingen van de lagere
2.1.1
school;
leerlingen (begeleid) zelfstandig leren werken m.b.v. ICT;
2.2.2
leerlingen attent maken op de gevaren van het gebruik van internet en hen ermee leren
2.3.1
omgaan;
leerlingen op een kritische manier leren omspringen met informatie van die ze op het
2.4.2
internet gevonden hebben;
leerlingen leren op een verantwoorde manier een computer gebruiken (bvb. respect voor
2.6.1
het materiaal, verantwoorde tijd achter de computer, houding, …); 3. De leraar als inhoudelijk expert
de ICT-competenties in grote lijnen kennen;
3.1
de ICT-leerlijn voor de lagere school kunnen gebruiken;
3.1
software kunnen downloaden en installeren;
3.2
22
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
4. De leraar als organisator
een les waarbij gebruik gemaakt wordt van ICT op een vlotte manier kunnen laten
4.2.1
verlopen;
4.4.1
een computerhoek kunnen inrichten en inschakelen in het hoekenwerk.
5. De leraar als innovator – de leraar als onderzoeker
een nieuw softwarepakket kunnen introduceren in de klas;
educatieve software kunnen beoordelen aan de hand van enkele eenvoudige criteria;
de nieuwe ontwikkelingen op het vlak van digitale media en het gebruik ervan in klasverband opvolgen.
W E R K V O R M E N
/
5.1.2 5.1.2 5.1.2
T A K E N
De verschillende hoofdstukken worden aangebracht in hoor- en werkcolleges. Verder krijg je de kans om enkele kinderen van de lagere school te leren begeleiden in een computerklas. Je bezoekt de CST-beurs, waar je kennismaakt met nieuwe initiatieven inzake ICT-gebruik op school. In minstens één van je stages (zie takendossier stage) ga je wat je geleerd hebt in de praktijk toepassen.
S T U D I E M A T E R I A A L
Verplicht Vademecum ICT, 2005 VVKBaO (CD-rom) ICT-competenties in het basisonderwijs. Via ICT-integratie naar ICT-competentie. 2004, departement onderwijs. Klikvast, ook op de informatiesnelweg. Tips voor veilig ICT-gebruik op school. 2002, departement onderwijs. Gratis te downloaden op de website van het departement. Aanbevolen ICT op het menu, 65 recepten voor computergebruik in de basisschool, 2004, departement onderwijs (€ 5,40)
E V A L U A T I E STE
1 1STE EXAMENPERIODE JANUARI 2DE EXAMENPERIODE JUNI 3DE EXAMENPERIODE SEPTEMBER
EXAMENKANS
2DE EXAMENKANS
SCHRIFTELIJK 80 % OPDRACHT20%
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Derde semester
MONDELING100%
23
ONDERWIJSLEERACTIVITEIT: MENS & TIJD opleiding
bachelor in het onderwijs: lager onderwijs
semester
3
studiepunten
2
lector(en)
P. Boussemaere
M
O T I V E R I N G
V A N U I T
H E T
S E M E S T E R T H E M A
In de lijn van de twee semesterthema’s van het tweede jaar (kijk op lesgeven & leren is cumulatief), wordt de kleine helft van de lessen besteed aan vakdidactiek geschiedenis. We leren hoe het tijdbesef bij kinderen doorheen de lagere school groeit en hoe je als leerkracht daar moet op inspelen. Voornamelijk de verschillende soorten tijdlijnen (per graad) worden in detail besproken. Daarnaast belichten we ondermeer op basis van het leerplan wero enkele mogelijkheden om de cursorische gedeeltes van mens & tijd aan te pakken in een derde graad. Tijdens de lessen vakinhoud blijft de hoofdbedoeling zoals tijdens het eerste jaar enthousiasme voor geschiedenis te ontwikkelen. Elke les krijg je dan ook opnieuw tientallen beelden en enkele videofragmenten te zien. Actieve werkvormen zoals ‘drama’ in lessen mens en tijd komen ook aan bod via “wero-didactiek” . Bij dit alles koppelen we zoveel mogelijk terug naar de hedendaagse realiteit, een onontbeerlijke vaardigheid voor ‘geschiedenislessen’ in de basisschool. Het vormen van een kritische ingesteldheid t.o.v. de werkelijkheid in het verleden, maar ook in het heden behoort uiteraard ook tot een belangrijke vormingscomponent binnen de lessen Mens & Tijd.
M
O T I V E R I N G
V A N U I T
D E
I N H O U D E L I J K E
O P B O U W
De kennisopbouw per tijdsperiode wordt vervolledigd. De Nieuwe Tijd & Nieuwste Tijd worden nu onder de loep genomen (1500 – 1945). Het is niet de bedoeling dat we beide perioden uitspitten tot op het bot. Per periode kijken we naar de bruikbaarheid van bepaalde “thema’s”, bepaalde aspecten van elke periode voor de lagere school. In de praktijk worden een zestal thema’s behandeld (3 per periode), waar telkens één uur aan besteed wordt. De behandelde thema’s: Nieuwe Tijd (1500-1800)
De ontdekkingstochten – de cultuur bij de oude indianenvolkeren (= zelfstandig werk) absolute vorsten (Karel V) – onze gewesten onder Karel V Renaissance – Barok – protestantisme
Nieuwste Tijd (1800-1945)
Industriële Revolutie Franse Revolutie & Napoleon Oorlog en Vrede (WO I & WO II)
24
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
D O E L S T E L L I N G E N
BaCo’s 1. De leraar als begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen
Leerinhouden selecteren en structureren.
Vertalen van de leerinhouden in opdrachten.
1.4 1.5
Inzien dat visualisatie binnen geschiedenislessen onontbeerlijk is
1.6 1.7
Gebruik maken van aangepaste methodiek met annex werkvormen
de ontwikkeling van tijdbesef bij kinderen kennen en hiermee rekening houden tijdens
1.3
het opmaken van lessen en opdrachten. 2. De leraar als opvoeder
Kunnen relativeren van onze wereld en denkwijze in confrontatie met andere culturen en
2.2
volkeren.
2.3
Het inlevingsvermogen en de fantasie van de leerlingen kunnen stimuleren.
Kunnen refereren naar het heden en de actualiteit
2.4
3. De leraar als inhoudelijk expert
Vaardigheden en kennis De belangrijkste kenmerken die elke periode typeert van de “Prehistorie tot en met de
3.1
Middeleeuwen kennen
De nodige achtergrondkennis over de perioden “Prehistorie tot en met Middeleeuwen”
3.2 3.3
bezitten voor de uitbouw van lessen voor de basisschool. Attitudes
Interesse hebben voor geschiedenis.
A1 A2
Kritisch omgaan met gegevens uit het verleden en passen die kritische zin ook toe op
A3 A4
het heden.
De verschillen tussen feit en mening kennen
A8
10. De leraar als cultuurparticipant
Onze wereld en denkwijze relativeren in confrontatie met andere culturen en volkeren.
10.1
W E R K V O R M E N
Doceren, onderwijsleergesprek, drama (via extra studiepunt: wero-didactiek) een beperkt aantal oefeningen, omgaan met beeldmateriaal (ook bewegend beeld) en verhalen. Semestertaak = groepswerk: Zelfstandig opzoeken en verwerken van informatie (op eigen niveau) over een PreColumbiaanse beschaving. Opzoeken en selecteren van informatie over dit onderwerp op niveau van kinderen 3e graad basisschool. Didactische verwerking: samenstelling van een lespakket voor groepswerk / hoekenwerk + verwerking. De semestertaak telt mee voor 12.5% van de punten van het jaartotaal.
S T U D I E M A T E R I A A L
DECLERCK, M. & BOUSSEMAERE P., Mens & Tijd 2 ILLO. KHBO, 2005. BOUSSEMAERE P., Afbeeldingen bij de cursus per onderdeel. BLACKBOARD BOSCH, VAN DEN J., Tijdwijzer (bronnenboek + werkboek): Wereldoriëntatie voor de derde graad. Uitg. Pelckmans, 2001.
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Derde semester
25
HAYT, FR. Atlas van de algemene en Belgische geschiedenis. Uitg. Van In, Lier, 2003. Tijdlijnen 2e en 3e graad (zie boekenlijst)
E V A L U A T I E STE
1
EXAMENKANS
2DE EXAMENKANS
STE
1 EXAMENPERIODE JANUARI 2DE EXAMENPERIODE JUNI 3DE EXAMENPERIODE SEPTEMBER
SCHRIFTELIJK 100 % SCHRIFTELIJK 100%
ONDERWIJSLEERACTIVITEIT : NATUUR EN TECHNIEK opleiding
bachelor in het onderwijs: lager onderwijs
semester
3
studiepunten
3
lector(en)
Ann Bossaert
M
O T I V E R I N G
D E
V A N U I T
I N H O U D E L I J K E
H E T
S E M E S T E R T H E M A
E N
V A N U I T
O P B O U W
In het eerste semester start je met het bestuderen van planten uit de wegberm. Op dit moment van het jaar kunnen we immers levende diertjes meebrengen voor een demonstratie in de klas. Daarna krijg je zelf enkele lessen techniek die in de lagere school meestal cursorisch aan bod komen : elektriciteit, hefbomen, instrumenten. Hier ligt de klemtoon zowel op het verwerven van inhoud als op de specifieke didactiek van soortgelijke lessen. Daarna krijg je 3 interessante praktijkvoorbeelden uitgewerkt en besproken naar inhoud, didactiek, aanpassing aan de doelgroep enz. Aan de hand van beeldmateriaal word je ook warm gemaakt voor actieve werkvormen met natuurmateriaal om zo je lessen actief te maken.
D
O E L S T E L L I N G E N
BaCo’s 1. De leraar als begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen
thema’s wero kunnen kiezen in functie van de doelgroep, de vormingskansen,
1.3
omgevingsfactoren
de leerinhouden van het leerplan wero voor de dimensie mens en techniek kunnen
1.4
vertalen in zinvolle praktische opdrachten, uitstappen, proefjes enz.
materiaal voor proefjes en onderzoek kunnen selecteren bij voorkeur uit huishoudspullen
1.6
en waardeloos materiaal.
26
gepaste werkvormen kunnen kiezen om leerlingen actief te betrekken bij waarnemingen,
5.1
experimentjes, uitstapjes enz…
1.5
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
de kinderen kritisch doen nadenken over constructies, instrumenten, experimentjes,
1.7.
werkstukjes…
werkblaadjes voor de leerlingen kunnen opmaken over planten en instrumenten
1.5
een project kunnen uitvoeren omtrent proefjes over natuurlijke verschijnselen bij kleine
2.2.
diertjes, planten, zaden, schimmels, bacteriën enz…
ook voor de eerste graad passende leergebieden en werkwormen kunnen selecteren
1.7
3. De leraar als inhoudelijk expert
de principes kennen waarop de werking gebaseerd is van hefbomen en eenvoudige instrumenten zoals waterpas, slangwaterpas, katrol, waterkraan, veerbalans, fietsbel enz.
de principes kennen waarop tandwielen werken
de mechanismen waarmee vliegende toestellen werken kunnen uitleggen aan de
3.1 3.2
leerlingen en illustreren d.m.v. proefjes
enkele stevigheidprincipes kennen
een 20-tal wegbermplanten herkennen en enkele interessante kenmerken ervan kunnen aantonen
de basisprincipes van elektriciteit kennen en hun toepassing in dagelijks gebruik en voor proefjes
de kenmerken kennen van een degelijk thema wero, uitgewerkt in verschillende dimensies
W E R K V O R M E N
begeleid zelfstandig werk : werkblaadjes opmaken demonstratie van proefjes (elektriciteit, tandwielen, vliegen) beeldmateriaal over proefjes de studenten voeren zelf praktische opdrachten uit (zoeken naar stevigheidprincipes, eigenschappen en gebruik van instrumenten) onderwijsleergesprek taak plantenverzameling (wegbermplanten) demonstratieles voor derde graad over hefbomen demonstratie met echt plantenmateriaal
S T U D I E M A T E R I A A L
ANN BOSSAERT, Mens en techniek, KHBO ANN BOSSAERT, De wegberm, KHBO ANN BOSSAERT, De levende natuurhoek, KHBO
E V A L U A T I E STE
1 STE
1 EXAMENPERIODE JANUARI 2DE EXAMENPERIODE JUNI
EXAMENKANS
2DE EXAMENKANS
SCHRIFTELIJK 50% SCHRIFTELIJK 45 % OPDRACHT 5 %
3DE EXAMENPERIODE SEPTEMBER
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Derde semester
SCHRIFTELIJK 95% HERWERKEN OPDRACHT 5%
27
NEDERLANDS opleiding
bachelor in het onderwijs: lager onderwijs
semester
3
studiepunten
6
lector(en)
Ides Callebaut
M
O T I V E R I N G
V A N U I T
H E T
S E M E S T E R T H E M A
In dit semester gaat het hoofdzakelijk om vakdidactiek lezen, m.a.w. een kijk op lesgeven (Wat is de bedoeling van leesonderwijs nu en waarschijnlijk in de toekomst? Wat is lezen nu? Is lezen nu anders dan vroeger? Hoe kunnen we goed leesonderwijs bedenken, ontwikkelen, uitvoeren, er kritisch over nadenken?) en om de basiscompetenties die een leraar moet hebben (als begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen, als opvoeder, als inhoudelijk expert, als vernieuwer en onderzoeker, als lid van de onderwijsgemeenschap en als cultuurparticipant). Er wordt ook gewerkt aan de attitudes die een leraar lager onderwijs moet hebben om goed taalonderwijs te kunnen geven. We focussen nog op de taakbetrokkenheid, maar we stimuleren toch al de leerlingbetrokkenheid.
M
O T I V E R I N G
V A N U I T
D E
I N H O U D E L I J K E
O P B O U W
De studenten moeten op stage vaak leeslessen geven. Lezen is ook een essentiële taalvaardigheid. Maar ook een vaardigheid die in andere vakken heel belangrijk is. Een goede didactische aanpak van lezen kan dus ook in die andere vakken zeer veel helpen. Het is dus zinvol het tweede jaar daarmee te beginnen. We proberen het lezen in de klas zoveel mogelijk te benaderen als lezen in het echte leven. We beperken ons niet tot de basisvaardigheden van lezen, maar we vragen ons af hoe we kinderen ertoe kunnen brengen een zo hoog mogelijke kwaliteit van lezen te bereiken: niet alleen begrijpen wat er staat, maar je ook kunnen inleven in de schrijver en in de personages en situaties binnen de tekst, ook kunnen genieten van kwaliteit en die kunnen appreciëren. Daarenboven is kritisch kunnen lezen in onze tijd buitengewoon belangrijk. Daarom leren we de leerlingen werken met de negen vragen van het taalmodel, zodat ze een tekst kunnen begrijpen binnen de situatie waarin die tekst gemaakt wordt. Ten slotte willen we de leerlingen stimuleren te reageren op wat ze gelezen hebben. Als lezen niks bij de lezer teweegbrengt is het immers weinig zinvol. Aangezien poëzie ook bij uitstek gelezen wordt, behandelen we het poëzieonderwijs als een onderdeel van leesonderwijs en niet als voordragen. Voor tweedejaars is het moeilijk leeslessen activerend, doelgericht en interactief te maken. Dat proberen we te ontwikkelen door zelf model te staan, door demonstratielessen en door daarover voortdurend te reflecteren.
D O E L S T E L L I N G E N
BaCo’s 1. De leraar als begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen
weten wat de doelstellingen van het leerplan en de eindtermen zijn
1.2
lezen in de basisschool zinvol en vernieuwend kunnen ontwikkelen
1.4
de leesvaardigheid van de leerlingen kunnen evalueren
28
1.8, 1.9
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
normaalfunctionele leeslessen en leesactiviteiten kunnen ontwerpen en geven
onderzoeken hoe methodes leeslessen aanpakken en dat kritisch bekijken
1.4, 1.7 1.6
2. De leraar als opvoeder
leesonderwijs kunnen zien in relatie met wat het belang van lezen in onze tijd is
2.4
(socioculturele achtergrond, maatschappelijke relevantie)
de leesvaardigheid van de leerlingen kunnen evalueren
2.5
3. De leraar als inhoudelijk expert
leesonderwijs kunnen zien in relatie met wat het belang van lezen in onze tijd is (socioculturele achtergrond, maatschappelijke relevantie)
3.3
weten hoe het leerplan van de basisschool leesonderwijs opvat
3.3
weer de smaak van echt lezen proeven, voor zover de herinnering aan die smaak verloren gegaan zou zijn;
Taalcompetenties:
Gesprekken voeren met leerlingen: o.a. over de teksten die ze in leeslessen
Taalcompetenties 1
behandeld hebben
Omgaan met teksten (beoordelen en toegankelijk maken)
2
Een presentatie houden en die schriftelijk ondersteunen: voorstellen van
10
onderzoek hoe methodes leeslessen aanpakken en dat kritisch bekijken
Verschillende soorten teksten voor het functioneren op klas- en schoolniveau en
12
voor de eigen professionalisering lezen
5. De leraar als innovator – de leraar als onderzoeker
lezen in de basisschool zinvol en vernieuwend kunnen ontwikkelen
5.1
normaalfunctionele leeslessen en leesactiviteiten kunnen ontwerpen en geven
5.3
7. De leraar als lid van een schoolteam
9. De leraar als lid van de onderwijsgemeenschap
met collega’s in discussie kunnen treden over de aanpak en het belang van
9.1
leesonderwijs
10. De leraar als cultuurparticipant
leesonderwijs kunnen zien in relatie met wat het belang van lezen in onze tijd is (socioculturele achtergrond, maatschappelijke relevantie)
10.1
een referentiekader geven om kritisch om te gaan met informatie over de leescultuur (J.Ellul, P.Goodman, N.Postman, G. Steiner e.a.)
10.1.2
W E R K V O R M E N
Hoorcolleges, werkcolleges, rollenspel, demonstraties, oefeningen, taken (leeslessen in schoolboeken onderzoeken, een leesles ontwerpen, een leestekst voor leerlingen beoordelen en toegankelijk maken), klasgesprekken, probleemgestuurd zelfstandig werk…
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Derde semester
29
S T U D I E M A T E R I A A L
Verplicht CALLEBAUT, I., Voortgezet lezen (syllabus) Brugge, KHBO, 2003, 124 blz. CALLEBAUT, I., Poëzie op de basisschool. Didactiek (syllabus) Brugge, KHBO, 1999, 34 blz. VLAAMS VERBOND VAN HET KATHOLIEK BASISONDERWIJS, Lezen. Deelleerplan, Brussel, CRKLKO, 2000, 80 blz. Aanbevolen Vaktijdschriften in de schoolmediatheek: Vonk, Moer, Onze Taal, Praxis, Pedagogische Periodiek, Poëziekrant.
E V A L U A T I E
1STE EXAMENKANS 1STE EXAMENPERIODE JANUARI 2DE EXAMENPERIODE JUNI 3DE EXAMENPERIODE SEPTEMBER
30
2DE EXAMENKANS
MONDELING 40% SCHRIFTELIJK EN MONDELING 60 % SCHRIFTELIJK EN MONDELING 100%
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
WISKUNDE -
DIDACTIEK
opleiding
bachelor in het onderwijs: lager onderwijs
semester
3
studiepunten
4
titularis
Nathalie Vermeersch
M
O T I V E R I N G
V A N U I T
H E T
S E M E S T E R T H E M A
In dit semester blijf je aandacht besteden aan de gestructureerde inhoudelijke opbouw van een les met bijzondere aandacht voor het CSA-model. Daarnaast leer je opdrachten doelgerichter vertalen naar kinderen en leer je materialen functioneler gebruiken om de vooropgestelde doelen te bereiken. Hierbij streef je ernaar om kinderen zo actief mogelijk te betrekken. Door een goede observatie en een klassikaal leergesprek leer je hun denkproces te achterhalen. Je leert oefeningen uit werkboeken kritisch onderzoeken naar hun doelgerichtheid.
M
O T I V E R I N G
V A N U I T
D E
I N H O U D E L I J K E
O P B O U W
In dit semester starten we met het aanvankelijk rekenen, en gaan daarna over op het voortgezet en het flexibel rekenen. We onderzoeken hoe een natuurlijk getal en de bewerkingen aangebracht worden in de eerste graad. We leggen duidelijke verbanden tussen concreet - schematisch werken en abstract noteren. We leren hierbij materialen gebruiken waardoor de getallen en bewerkingen met inzicht kunnen worden aangebracht. Het correct verwoorden tijdens het klassikaal leergesprek blijft van zeer groot belang. Door kinderen te observeren die materiaal gebruiken en door een gestructureerd klassikaal leergesprek te voeren, leer je hun denkproces te achterhalen. Zo krijg je voldoende inzicht om het BHV-model correct toe te passen. Je krijgt enkele voorbeelden van computerprogramma’s en spellen met zelfcorrectie waarbij kinderen een parate kennis kunnen verwerven. Bij het flexibel rekenen onderzoeken we de oefeningen vooral naar hun moeilijkheidsgraad en wordt opnieuw de link gelegd met het leerplan. Hierbij besteden we ook de nodige aandacht aan verschillende schematische modellen die in de lagere school gebruikt worden. We gebruiken een les uit een handleiding om na te gaan hoe de negatieve getallen worden ingevoerd in de lagere school en onderzoeken de doelgerichtheid van de opdrachten. Bij het invoeren van de breuken vertrekken we vanuit eenvoudige realistische situaties, die we analyseren om tot een ruimer breukbegrip te komen. Je leert opnieuw het CSA-model functioneel aan te wenden. Je leert opnieuw denkproces van kinderen te achterhalen.
D O E L S T E L L I N G E N
BaCo’s 1.De leraar als begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen
een gepaste methodische aanpak gebruiken om natuurlijke getallen en de bewerkingen
1.5.1
in de eerste graad in te voeren
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Derde semester
31
voorgestructureerde materialen kunnen gebruiken om de leerstof in verband met getallen
1.6.1
en bewerkingen op een inzichtelijke manier aan te brengen met aandacht voor een correcte verwoording
duidelijke verbanden kunnen leggen tussen concreet - schematisch werken en abstract
1.4.1
noteren
door een goede observatie het proces en het product kunnen evalueren met het oog op
1.9.1
bijsturen van je didactisch handelen (vooral toegepast op het eerste leerjaar)
spellen met zelfcorrectie kunnen ontwerpen naar analogie met uitgewerkte voorbeelden
1.6.3
uit de les
een inhoud kunnen stapsgewijs opbouwen met specifieke aandacht voor een
1.6.1
cumulatieve opbouw en progressieve complicering
deze inhoudelijk opbouw kunnen toepassen in het BHV-model
1.5.4
kritisch kunnen omgaan met lessen uit handleidingen van de lagere school
1.6.1
de algemene wiskundedoelen uit het leerplan kunnen vertalen in concrete doelen en
bijhorende opdrachten
1.2.7-
voorbeelden kunnen geven van realistische situaties die aanleunen bij de leefwereld van
1.4.3
de kinderen en waarin negatieve getallen voorkomen
1.4.3
3.De leraar als inhoudelijk expert
inzicht hebben in de aanbreng van de natuurlijke getallen en de bewerkingen in het
3.1
basisonderwijs
inzicht hebben in de verdere opbouw van de natuurlijke getallen en de bewerkingen
3.1
inzicht hebben in het ontstaan van de negatieve getallen
3.1
inzicht hebben in het ontstaan van de rationale getallen
3.1
inzicht hebben in de verschillende schrijfwijzen van deze getallen
3.1
verbanden tussen deze schrijfwijzen kunnen leggen
3.1
zicht hebben op de invoering van de breuken in de lagere school
3.1
W E R K V O R M E N
onderwijsleergesprek groepswerk / partnerwerk bij bepaalde lesonderwerpen demonstreren van Spits met Bits aanleggen van een portfolio: −
zelf ontworpen didactisch spel met zelfcorrectie
−
voorbeelden van werkblaadjes uit handboeken als duidelijke illustratie van CSA-model met betrekking tot de geziene leerstof
−
nagaan in handleidingen hoe BHV-model toegepast wordt met betrekking tot de geziene leerstof
S T U D I E M A T E R I A A L
DE WOLF A.M., VERMEERSCH N., wiskundedidactiek 2 ILLO, rationale getallen, Brugge, KHBO, 2005. VLAAMS VERBOND VAN HET KATHOLIEK BASISONDERWIJS, Leerplan wiskunde voor de lagere school, Brussel, CRKLKO
32
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
VLAAMS VERBOND VAN HET KATHOLIEK BASISONDERWIJS, Getallenkennis, Toelichtingen, Brussel, CRKLKO VLAAMS VERBOND VAN HET KATHOLIEK BASISONDERWIJS, Bewerkingen, Toelichtingen, Brussel, CRKLKO
E V A L U A T I E
STE
1 EXAMENPERIODE JANUARI 2DE EXAMENPERIODE JUNI 3DE EXAMENPERIODE SEPTEMBER
1STE EXAMENKANS SCHRIFTELIJK 50 % SCHRIFTELIJK 50 %
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Derde semester
2DE EXAMENKANS
SCHRIFTELIJK 100%
33
AGOGISCHE VAARDIGHEDEN opleiding
bachelor in het onderwijs: lager onderwijs
semester
3
studiepunten
3
lector(en)
Annelore D’Hallewin, Trees Vanhoutte
M
O T I V E R I N G
V A N U I T
H E T
S E M E S T E R T H E M A
Na een eerste jaar agogische vaardigheden ben je al heel wat meer vertrouwd met een aantal communicatievaardigheden zoals non-verbale communicatie, samenwerken, feedback geven en ontvangen, …. Waar we stoppen in het eerste jaar, daar nemen we ook terug de draad op in het tweede jaar. In het eerste semester van het tweede jaar gaan we dieper in op de diverse aspecten van een boodschap en zal je moeten stil staan bij hoe we deze kennis kunnen aanwenden in het lerarenberoep. Wat bedoelt iemand nu met zijn/ haar boodschap en hoe vlug ontstaan er misverstanden naar aanleiding van een verkeerd geïnterpreteerde boodschap? Allemaal aspecten van onze dagelijkse communicatie. Je zal dan ook zeer vaak het gevoel krijgen dat je in de eerste plaats iets bijleert over je eigen communicatie en van de mensen rond je. Daarenboven leer je ook stilstaan bij boodschappen van kinderen, ouders, collega’s,… en hoe je daar op een constructieve manier kan op reageren.
M
O T I V E R I N G
V A N U I T
D E
I N H O U D E L I J K E
O P B O U W
In elke opleiding, en zeker binnen een lerarenopleiding, doorloop je al student een zekere evolutie.De vragen die je je in het begin van je opleiding stelt, zijn verschillend van de vragen die overblijven op het einde van je opleiding. Aanvankelijk ben je nog heel erg bezig met jezelf. In een tweede jaar vertrekken we ook steeds vanuit je eigen beleving van communicatie en interactie om daarna met onze kennis en ervaringen te reflecteren over het klasgebeuren.
D O E L S T E L L I N G E N
BaCo’s 2 De leraar als opvoeder
A2, A3
Communicatie
A6, A7
Verschillende aspecten van het omgaan met mensen in een kader kunnen plaatsen.
A10
De basiscommunicatievaardigheden toepassen in situaties met leerlingen, collega’s en
2.1
ouders.
2.1.3
Interactioneel gedrag analyseren.
2.2.1
5.
De leraar als innovator-onderzoeker
Communicatie
34
5.3.1
Aan de persoonlijke groei werken door eigen gedrag te herkennen en te beoordelen.
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
6. De leraar als partner van de ouders/verzorgers Communicatie
6.2
Verschillende aspecten van het omgaan met mensen in een kader kunnen plaatsen.
6.3
De basiscommunicatievaardigheden toepassen in situaties met leerlingen, collega’s en ouders.
Interactioneel gedrag analyseren.
7. De leraar als lid van een schoolteam Communicatie
Verschillende aspecten van het omgaan met mensen in een kader kunnen plaatsen.
De basiscommunicatievaardigheden toepassen in situaties met leerlingen, collega’s en ouders.
Interactioneel gedrag analyseren.
Een constructieve bijdrage leveren in een vergadering.
7.1
7.1
7.3
W E R K V O R M E N
A) Werkvormen Groepswerk, taken maken (zowel individueel als apart), individueel logboek bijhouden, reflecteren en opdrachten maken tijdens de les, presentatie van opgeloste opdrachten, rollenspelen, begeleid zelfstandig werk. B) Opdrachten Zie bijlage
S T U D I E M A T E R I A A L
BOXOEN, F., Werkcursus het relationele aspect, het expressieve aspect, het appellerende aspect, KHBO, BOXOEN, F., Werkcursus Sociale Vaardigheden in de basisschool 2ILLO, KHBO
E V A L U A T I E
Openboektoets Reflecties na elke sessie in een daarvoor bestemd logboek. Opdrachten (5 in totaal, verspreid over het jaar)
Het vak ‘agogische vaardigheden’ wordt niet gequoteerd per semester maar loopt over het hele academiejaar. Men noemt dit permanente evaluatie. In totaal staat het vak op 100 punten en dit wordt later omgezet op 60. Deze zijn als volgt verdeeld: 20 van de 100 punten voor het logboek, 22 van de 100 punten voor de openboek toets, de overige 58 punten zijn verdeeld over de 5 taken. De openboektoets handelt over volgende vaardigheden: Verschillende aspecten van communicatie.
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Derde semester
35
De taken worden als volgt verdeeld: Hoe stel ik me relationeel op tegenover de klasgroep?
10 ptn
Onderscheid tussen blokkerende reacties en gevoelsreacties 18 ptn Werkvormen per relatiewijze in de axenroos
10 ptn
Een uitgewerkt lesmoment in verband met de axenroos
10 ptn
Een samenwerkingsspel didactisch uitwerken
10 ptn
Aanwezigheid in elke sessie en actieve participatie binnen de sessies zijn voorwaarden om je punten voor dit vak te behalen. Bij afwezigheid maak je een inhaaltaak die moet voldoende bevonden worden door je lector. Late starters maken eveneens inhaaltaken voor alle gemiste sessies. STE
1 1STE EXAMENPERIODE JANUARI 2DE EXAMENPERIODE JUNI 3DE EXAMENPERIODE SEPTEMBER
36
EXAMENKANS
2DE EXAMENKANS
Opdrachten en openboektoets 60% Opdrachten 40 % Openboektoets 42% Herwerken opdrachten en logboek 58%
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
MUZISCHE OPVOEDING opleiding
bachelor in het onderwijs: lager onderwijs
semester
3
studiepunten
1
titularis
Sofie Thoen
ONDERWIJSLEERACTIVITEIT : MUZISCHE VORMING ALGEMEEN opleiding
bachelor in het onderwijs: lager onderwijs
semester
3
studiepunten
1
lector(en)
Brigitte Grillet, Nadine Lebacq , Sofie Thoen, Dina Mouton
M
O T I V E R I N G
V A N U I T
H E T
S E M E S T E R T H E M A
Na de eerste kennismaking met muzische vorming tijdens de creastage in semester 1, zal je je in semester 3 nog meer in de verschillende muzische deeldomeinen verdiepen. Tijdens de KK-days (de Kunst- en Kultuurdagen) krijg je een pak creatieve impulsen met een aantal werkvormen die jullie zullen toelaten elkaar nog wat beter te leren kennen. Na deze onderdompeling zullen jullie klaar zijn voor het echte werk. Tijdens de duostage (semester 3) zullen jullie voor beeldopvoeding en muzikale opvoeding een afzonderlijke opdracht krijgen (die kan je terugvinden bij de afzonderlijke deeldomeinen). Voor de andere muzische domeinen (dramatisch spel, muzisch taalgebruik, bewegingsexpressie en media) zal je tijdens de stage kleine activiteiten uitproberen. Je kunt je hiervoor baseren op wat je in de creastage (semester 1) en in de KK-days hebt uitgewerkt. In semester 4 werken jullie dan alle deeldomeinen van muzische vorming uit tijdens de stage. Zowel tijdens de ste
stage 1
leerjaar als tijdens de stage 5de leerjaar.
Je bundelt al je muzische ervaringen in een muzische map.
D O E L S T E L L I N G E N
De studenten kunnen 1. De leraar als begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen de muzische beginsituatie van de kinderen en de leerlingengroep achterhalen.
1.1
doelstellingen kiezen op basis van de leerplannen muzische vorming.
1.2.1
doelstellingen kiezen en formuleren, rekening houdend met de beginsituatie van de
1.2.3
kinderen
1.2.4
leerlijnen herkennen in handboeken en leerplannen met het oog op het formuleren en kiezen van doelstellingen.
BaCo’s
1.2.5
waar er onderscheid is tussen basisdoelstellingen en uitbreiding dit motiveren, op basis van de leerplannen (en het schoolwerkplan)
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Derde semester
1.2.6
37
impliciete doelen die in leer- en opvoedingssituaties besloten liggen, expliciteren.
doelstellingen concreet en operationeel omschrijven
1.3
leerinhouden/leerervaringen selecteren
1.4
leerinhouden/leerervaringen structureren en vertalen in opdrachten
1.7
een adequate leeromgeving realiseren
1.8
een observatie/evaluatie voorbereiden
1.2.7
2. De leraar als opvoeder in overleg een positief leefklimaat creëren voor de kinderen in de leerlingengroep en op
2.1
school
het fysiek welzijn van de kinderen bevorderen
2.6
3. De leraar als inhoudelijk expert basiskennis beheersen en recente evoluties in verband met inhouden en vaardigheden
3.1
uit de leergebieden volgen
de verworven kennis en vaardigheid met betrekking tot de leergebieden aanwenden
3.2
4.
De leraar als organisator een gestructureerd werkklimaat bevorderen
4.1
een soepel en efficiënt les- en/of dagverloop creëren, passend in een tijdsplanning
4.2
een stimulerende en werkbare klasruimte creëren, rekening houdend met de veiligheid
4.4
van de kinderen 5. De leraar als innovator – de leraar als onderzoeker vernieuwende elementen aanwenden en aanbrengen
5.1
5.3
het eigen functioneren kunnen bevragen en bijsturen
Attitudes
Beslissingsvermogen
A1
Kritische ingesteldheid
A3
Creatieve gerichtheid
A8
Gerichtheid op correct taalgebruik en communicatie.
A10
W E R K V O R M E N
KK-days, lessen van de deeldomeinen voor muzische en begeleid zelfstandig werk.
E V A L U A T I E STE
1
EXAMENKANS
2DE EXAMENKANS
STE
1 EXAMENPERIODE JANUARI 2DE EXAMENPERIODE JUNI 3DE EXAMENPERIODE SEPTEMBER
38
Muzische map 100% Herwerken map 100%
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
ONDERWIJSLEERACTIVITEIT: BEELDOPVOEDING opleiding
bachelor in het onderwijs: lager onderwijs
semester
3
studiepunten
2 per jaar
lector(en)
N. Le Bacq
M
O T I V E R I N G
V A N U I T
H E T
S E M E S T E R T H E M A
Vanuit het semesterthema bestudeer je het deelleerplan beeldopvoeding, de toelichting bij het leerplan en zijn krachtlijnen. Volgende elementen komen hierin aan bod: het domein van de beeldopvoeding, de beginsituatie van de kinderen, de doelen, het omgaan met de componenten van beelden en de streefdoelen van beeldopvoeding. Je krijgt een zicht op hoe je beeldopvoeding didactisch kan organiseren. Er wordt ook kort ingegaan op het evalueren van beeldopvoeding in één les. Het evalueren van muzische komt verder in het derde jaar aan bod.
M
O T I V E R I N G
V A N U I T
D E
I N H O U D E L I J K E
O P B O U W
In dit semseter wordt gewerkt met speciale technieken die leiden tot ruimtelijk werk. Daaruit volgt dat het beeldaspect vorm en presentatie aan bod komen. Je krijgt een tweetal opgaven met bijhorende beeldaspecten en technieken.
ruimtelijk werken met klei
ruimtelijk werken met papier-maché
D O E L S T E L L I N G E N
BaCo’s 1 De leraar als begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen
1.1
De ontwikkeling kennen van het beschouwen doorheen de basisschool.
1.7.6
De ontwikkeling kennen van het creëren doorheen de basisschool.
1.2.1
Doelstellingen kiezen en formuleren .
1.2.3
Doelstellingen kiezen op basis van de leerplannen, waarin de ontwikkelingsdoeken en
1.2.4
eindtermen vervat zitten.
1.2.7
Doelstellingen concreet en operationeel omschrijven.
Leerinhouden en leerervaringen vertalen in zinvolle opdrachten die aansluiten bij de
1.4.3
leefwereld en motivatie van de kinderen.
Resultaten van kinderen bespreken op basis van bepaalde criteria.
1.8.4
2. De leraar als opvoeder
2.2.1
2.3.3
Beseffen dat beeldopvoeding een opvoedkundige waarde heeft en dat het bijdraagt tot de totale persoonlijkheidsvorming.
3.De leraar als inhoudelijk expert
De inhoud van alle beeldaspecten kennen en kunnen toepassen.
De mogelijkheden van de technieken, opgegeven in het leerplan kennen en kunnen
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Derde semester
3.1
39
toepassen.
De specifieke beeldtaal kunnen hanteren door het bespreken van eigen werk.
Het beeldaspect vorm ervaren, begrijpen en toepassen
Het beeldaspect compositie (bij een losstaand beeld aandacht besteden aan de vormrijkdom van alle aanzichten) ervaren, begrijpen en toepassen
5.1.1
5.
De leraar als innovator – de leraar als onderzoeker
Op een creatieve manier opgaven van beeldopvoeding uitwerken.
Op een creatieve manier meedenken over de inhoud van het vak beeldopvoeding in de lagere school.
10.
De leraar als cultuurparticipant De studenten hebben oog voor culturele gebeurtenissen binnen en buiten het schoolgebeuren.
10.1
W E R K V O R M E N
hoorcolleges discussiegroepen atelierwerk opdrachten om buiten lesverband zelfstandig te realiseren
S T U D I E M A T E R I A A L
muzische opvoeding – deelleerplan beeldopvoeding – Vlaams Verbond van het Katholiek basisonderwijs (1999)
E V A L U A T I E STE
1
EXAMENKANS
2DE EXAMENKANS
STE
1 EXAMENPERIODE JANUARI 2DE EXAMENPERIODE JUNI 3DE EXAMENPERIODE SEPTEMBER
40
MONDELING 25% Zelfstandige opdracht 25% Opdrachten doorheen het jaar 50% MONDELING 25% Herwerken opdrachten 75%
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
ONDERWIJSLEERACTIVITEIT: BEWEGINGSOPVOEDING EN BEWEGINGSEXPRESSIE opleiding
bachelor in het onderwijs lager onderwijs
semester
3
studiepunten
2
lector
Brigitte Grillet
M
O T I V E R I N G
V A N U I T
I N H O U D E L I J K E
H E T
S E M E S T E R T H E M A
E N
O P B O U W
De eerste week van het academiejaar starten we met een muzische vierdaagse. We proberen je verder te verdiepen in de bewegingsexpressie en het dansen met kinderen. Je ervaart en je beleeft wat je met je eigen lichaam kunt en durft in ruimte en tijd. Je kunt je in de bewegingsexpressie verder ontwikkelen door voortdurend te verkennen, te beschouwen of te reflecteren.
We starten met het practicum “bewegingsintegratie”. Door middel van heel wat leuke, creatieve doe-activiteiten kan de bewegingsintegratie in het basisonderwijs bevorderd worden. Eens mogen opstaan, lopen, rennen, zich samen verplaatsen… kunnen veelvuldig aan bod komen tijdens de gewone klas-stagemomenten. “Mogen bewegen “ voor kinderen is een must en het klasklimaat is na zo’n bewegingsintegratie meestal rustig. Hiernaast resulteert het mogen bewegen ook in een verbeterd concentratievermogen tijdens de erop-volgende tijd van leren op school. Een imput van de mentor kan een extra hulpje zijn.
In de practica proberen we het domein van de bewegingskunsten, praktische en conditionele vaardigheden, bal-, ding- en springvaardigheden te onderzoeken. Je wordt meer bewegingsgezind door het bijwonen van demolessen, eigen oefenen, opzoekingen in de bibliotheek, zelfstudie,…
Je hebt in 1 ILLO heel veel ervaringen opgedaan in de bewegingslessen en stagemomenten en nu maak je een spellenmap met een verscheidenheid aan spellen. Deze map kan dan steeds meegenomen worden in de oefen- en stagemomenten, want het spelgebeuren bij kinderen staat nog altijd op de eerste plaats.
D O E L S T E L L I N G E N
BaCo’s 1. De leraar als begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen de leerinhouden selecteren
1.3
kiezen en formuleren van bewegingsspecifieke lesdoelen
1.2.3
de leerinhouden vertalen in zinvolle opdrachten
1.4.3
kiezen van gepaste groeperingsvormen, bepalen van een goede timing
1.5.2
creëren een aangepaste ruimte
1.7.
ontwerpen van een motiverende leeromgeving
1.7.1
evalueren van zijn/haar eigen lesgeven
1.9.6
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Derde semester
41
2. De leraar als opvoeder
kunnen aanmoedigen en een gezellig en sportief klimaat kunnen inrichten
gaan respectvol met de leerlingen om
A2
bevorderen het fysiek welzijn van de leerlingen
2.6
2.1.1
3. De leraar als inhoudelijk expert
bieden de leerinhoud,rekening houden met de opbouw,aan
het leerplan hanteren
3.1 3.3.1
4. De leraar als organisator kunnen orde houden geven kordaat leiding en maken duidelijke afspraken.
4.1.1
4.2.1
hanteren eenvoudige didactische tips bij het uitdelen van materialen, bij het gebruik van de ruimte en laten de opeenvolgende activiteiten soepel verlopen
respecteren de timing van de les
4.2.2
controleren het materiaal op veiligheid en laten de bewegingsles veilig verlopen
4.4.1
Attitudes
verantwoordelijkheidszin
A7
zijn erop gericht de bewegingsles goed te organiseren
A5
W E R K V O R M E N
Hoorcolleges van het leerplan bewegingsopvoeding en bewegingsexpressie Zelfstudie van de verschillende domeinen Praktijklessen in bewegingszaal Demolessen + observatie Opdracht: - taak spellenmap (zie bijlage praktijkcomponent) taak bewegingsintegratie (zie bijlage praktijkcomponent)
S T U D I E M A T E R I A A L
RABAU A, GRILLET B : domein van de praktische vaardigheden, domein van de bewegingskunsten, domein van de conditionele vaardigheden, domein van de springvaardigheden, het domein van de bal- en dingvaardigheden en het domein van de sportspelen. (studentencursus) Leerplan Bewegingsopvoeding in de basisschool, C.R.K.L.O., Guimardstraat 1, Brussel, 1997, 105 blz. Leerplan bewegingsexpressie (muzische opvoeding) VVKBaO 1999
E V A L U A T I E
1STE EXAMENKANS
2DE EXAMENKANS
STE
1 EXAMENPERIODE JANUARI 2DE EXAMENPERIODE JUNI 3DE EXAMENPERIODE SEPTEMBER
42
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
ONDERWIJSLEERACTIVITEIT: MUZIKALE OPVOEDING opleiding
bachelor in het onderwijs: lager onderwijs
semester
3
studiepunten
2
lector(en)
Sofie Thoen
M
O T I V E R I N G
V A N U I T
H E T
S E M E S T E R T H E M A
In het derde semester staat muziekdidactiek centraal. Je bouwt verder op de muziekdidactiek van semester 2 maar met een belangrijk accent op de lieddidactiek. Je maakt een grondige studie van het lied in al haar facetten. Met deze bagage geef je dan ook een volledige liedles tijdens de eerste stage. Je leert doelstellingen kiezen op basis van de leerplannen. Voor de verschillende parameters (melodie, ritme, klankkleur, vorm, dynamiek..) van de muziek ga je na hoe de muzikale ontwikkeling van de kinderen best kan gestimuleerd worden. Binnen de vijf domeinen van de muzikale beleving is ruimte voor zowel cognitieve, creatieve als expressieve aspecten en lesdoelen. Op deze manier tracht je tot het geven van boeiende, actieve en doelgerichte liedlessen te komen.
de vijf domeinen muziek maken luisteren naar muziek
een voorbeeld Een lied zingen, begeleiden op allerlei instrumenten Op zoek gaan naar een goede luisterhouding, kennismaken met allerlei geluiden en muziekstukken
muziek vastleggen
Componeren in de klas? Kinderen kunnen componeren, het hoeft niet met noten, het kan b.v. ook met strepen en punten ...
bewegen op muziek
Liedjes en muziekfragmenten nodigen uit tot dans. Ritmiek kan ook niet beleefd worden wanneer je stilzit.
nadenken en spreken over muziek
M
O T I V E R I N G
Wat vind je ervan? Hoe klinkt dat nu? Waarom vind ik dat mooi? Hoe is het toch mogelijk dat er iemand van deze muziek houdt?
V A N U I T
D E
I N H O U D E L I J K E
O P B O U W
1. Muziektheorie Je leert een lied transponeren (als het vb. te hoog genoteerd is) Je krijgt inzicht in de verschillende muzikale structuren. Je leert liedanalyses maken in functie van de lespraktijk.
2. Muziekpraktijk Je bouwt je eigen liedrepertoire uit het eerste en tweede semester verder uit tot een lijst van 60 liederen. Je kunt op blokfluit (of ander melodie-instrument) een lied interpreteren op genuanceerde en muzikaal gefundeerde wijze. (uitbreiden van tessituur tot hoge la) Je leert aandacht te hebben voor stemvorming bij jezelf en bij de kinderen in de basisschool
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Derde semester
43
3. Muziekdidactiek Hier bestudeer je de opbouw van een lied, soorten liederen, de bruikbaarheid, de moeilijkheidsgraad, de beginsituatie van de kinderen Je zult een originele liedles zelfstandig leren opbouwen met aandacht voor de muzikale parameters, creativiteit en expressie. Je maakt je een aantal nieuwe technieken eigen zoals: dirigeren, toon opgeven, inzet geven, recto tono zingen... Je leert diverse werkvormen te hanteren
D O E L S T E L L I N G E N
BaCo’s
De studenten kunnen 1. De leraar als begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen
doelstellingen kiezen en concreet en operationeel omschrijven voor een liedles, op basis
1.2.1
van het leerplan muzikale opvoeding.
1.2.7
een lied kiezen op niveau van de doelgroep.
speelse en actieve opdrachten zoeken bij het lied.
1.4.3
een muziekleslied op een doordachte manier aanleren.
1.5.1
de leerlingen enthousiast maken voor het lied.
1.7.1
1.3
2. De leraar als opvoeder
leerlingen kunnen aanmoedigen en positief stimuleren
2.3
respectvol omgaan met leerlingen
2.6
3. De leraar als inhoudelijk expert
aandacht voor eigen stemvorming en stemhygiëne
3.1
aandacht voor de stemvorming en de stemhygiëne van kinderen
3.2
een lied kunnen transponeren naar een aangepaste toonaard
de verschillende muzikale structuren kunnen herkennen
een lied kunnen analyseren
een instrument kunnen hanteren om een lied te interpreteren (blokfluit tot hoge la)
een aantal nieuwe technieken hanteren zoals: dirigeren, toon opgeven, inzet geven, recto tono zingen.
kennis hebben van de opbouw van een lied, kennis van de soorten liederen, de bruikbaarheid en de moeilijkheidsgraad van liederen
5. De leraar als innovator – de leraar als onderzoeker
na het geven van een liedles het eigen functioneren grondig kunnen bevragen.
5.3
10. De leraar als cultuurparticipant
een liedrepertoire kunnen uitbouwen een originele liedles zelfstandig leren opbouwen met aandacht voor de muzikale parameters, creativiteit en expressie.
44
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
W E R K V O R M E N
Doceren, actieve inoefening.
S T U D I E M A T E R I A A L
THOEN S., Muzikale opvoeding semester 3 STICHTING TER BEVORDERING VAN DE MUZIKALE VORMING, Liedboek "Eigen Wijs", , 1999, ISBN 90804971-1-8
E V A L U A T I E
Taak: Opstellen van een identiteitskaart van een lied en een liedles. Deze wordt tijdens de duostage gegeven. Hiermee kan je 5 punten van het eindtotaal verdienen. STE
1
EXAMENKANS
2DE EXAMENKANS
STE
1 EXAMENPERIODE JANUARI 2DE EXAMENPERIODE JUNI
Opdracht voorbereiden examen 25% Schriftelijk examen 30% Mondeling examen 45%
3DE EXAMENPERIODE SEPTEMBER
Herwerken taken 25% Schriftelijk examen 30% Mondeling examen 45%
ONDERWIJSLEERACTIVITEIT: DRAMATISCH SPEL opleiding
bachelor in het onderwijs lager onderwijs
semester
3
studiepunten
2
lector
Dina Mouton
O M S C H R I J V I N G
Dit vakonderdeel houdt in dat we leren op een hedendaagse manier improviseren ( zowel met taal als met beweging)(1.1.1.)(1.4.1.) met kinderen en voor kinderen We leren ook om onze kwaliteit van spelen op een zinvolle manier te evalueren (2.1.4.)(7.3.2.). We leren op een vruchtbare wijze aangepaste dramatische spelvormen ontwikkelen voor kinderen.(4.4.1.). We leren de belangstelling van kinderen te stimuleren door dramatische kwaliteiten(1.7.1.). We leren op een fantasievolle manier sociale vaardigheden en vernieuwende inzichten die zich in de samenleving aandienen te ontwikkelen onder de studenten en voor kinderen.(5.1.2.)
De opvoedkundige kwaliteiten van de leraar worden daarin aangesproken: De leraar leert werken als teamlid aan het opbouwen van een positieve interactie met de kinderen( 2.1.1.). We zullen dat leren op zo een manier te doen dat de kinderen een leer en levenshouding gespiegeld krijgen. Ondertussen leren we een houding die veilig is voor de kinderen : waar ze zich in gewaardeerd voelen. ( 2.1.1.)en (2.1.3.)
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Derde semester
45
W E R K V O R M E N
Hedendaags dramatisch atelier. We maken gebruik van hedendaagse dramatechnieken, oefenvormen in kleine groepen, leren improviseren met taal en beweging. Verhalen vertellen voor een groep. We leren ook om op eenvoudige manier poppen te integreren in het dramatisch spel. Er wordt individueel een map aangelegd met zowel het onderzoekswerk naar dramatisch thema’s en de gebruikte dramatische technieken( portofolio drama).
S
T U D I E M A T E R I A A L
Zelf documentatie zoeken, zelfstudie, groepswerk en voorstelling. Zelf een map aanleggen die de dramatische achtergrond als leraar duidelijk maakt.
E
V A L U A T I E
Permanente evaluatie in de lessen en evaluatie van de map ook zelfevaluatie van de voorstelling. STE
1
EXAMENKANS
2DE EXAMENKANS
STE
1 EXAMENPERIODE JANUARI 2DE EXAMENPERIODE JUNI
3DE EXAMENPERIODE SEPTEMBER
46
87.5% :Permanente evaluatie. Evaluatie van een dramatische eindopdracht en evaluatie van de map. 87.5%:Herwerken van de map en maken van een aangepaste activiteit drama.
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
OPVOEDKUNDIGE WETENSCHAPPEN GEMEENSCHAPPELIJK opleiding
bachelor in het onderwijs - lager onderwijs
semester
3
studiepunten
3
titularis
Lieve Lootens
ONDERWIJSLEERACTIVITEIT: PEDAGOGIEK opleiding
bachelor in het onderwijs: lager onderwijs
semester
3
studiepunten
2 in semester 3
lectoren
An De Jaegher, Lieve Lootens, Isolde Van Den Driessche
M
O T I V E R I N G
V A N U I T
H E T
S E M E S T E R T H E M A
Na de uitgebreide kennismaking met het leraar-zijn, de kinderen van de lagere school en het lesgeven, ga je nu focussen op de taak van de leerkracht. In het vak opvoedkundige wetenschappen gemeenschappelijk ga je in op een deelaspect van die taak nl. de leraar als opvoeder. In het eerste semester bestudeer je het opvoeden van kinderen. Welke waarden kreeg ik mee en in welke mate bepalen ze het beeld dat ik heb? Welke zijn de huidige tendensen in de pedagogiek? Wat vind ik in de huidige tijdschriften rond opvoeding? Hoe ga je als leerkracht om met kinderen die in een alternatieve gezinsvorm leven? Dit zijn de vragen die je hier kan stellen. Door het lezen van boeken, het doornemen van tijdschriften en het bijwonen van een spreekbeurt wordt je eigen visie ontwikkelt waardoor je sterker wordt in je rol ‘de leerkracht als opvoeder’.
D O E L S T E L L I N G E N
BaCo’s 2. De leraar als opvoeder •
Actuele gezinsvormen kunnen omschrijven en zich bewust zijn van de consequenties
2.2
naar opvoeding •
Zich flexibel kunnen opstellen ten opzichte van actuele gezinsvormen
2.2
•
Een visie op opvoeding opbouwen binnen de actuele context, met bijzondere aandacht
2.4
voor waardenoverdracht
5. De leraar als innovator – de leraar als onderzoeker
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Derde semester
47
•
Opvoedkundige tijdschriften en recente artikels kunnen selecteren en in verband brengen
5.2
met theoretische inzichten rond opvoeding
10. De leraar als cultuurparticipant •
Huidige tendensen in opvoeding kunnen herkennen
•
Kritisch omgaan met literatuur i.v.m. opvoeden van kinderen
10.1 10.2
W E R K V O R M E N
zelfstandig doornemen van een opvoedkundig boek, ingeleid tijdens een hoorcollege individuele opdracht na de lectuur lezen van een kinderboek rond echtscheidingsproblematiek bijwonen van een lezing reflectie-opdracht
S T U D I E M A T E R I A A L
handout bij het hoorcollege LODEWIJCKS – FRENKEN ELS, Op opvoeding aangewezen, Baarn, Nelissen
E V A L U A T I E
De opdrachten worden in de loop van het eerste semester afgegeven, in afspraak met de docent. STE
1 EXAMENPERIODE JANUARI 2DE EXAMENPERIODE JUNI 3DE EXAMENPERIODE SEPTEMBER
48
1STE EXAMENKANS Opdrachten 100%
2DE EXAMENKANS
Opdracht en 100%
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
OPVOEDKUNDIGE WETENSCHAPPEN SPECIFIEK opleiding
bachelor in het onderwijs - lager onderwijs
semester
3
studiepunten
8
titularis
Ann De Jaegher
ONDERWIJSLEERACTIVITEIT: DIDACTIEK opleiding
bachelor in het onderwijs: lager onderwijs
semester
3
studiepunten
2
lectoren
Ann De Jaegher, Lieve Lootens, Isolde Van Den Driessche
M
O T I V E R I N G
V A N U I T
H E T
S E M E S T E R T H E M A
Deze cursus wil nauw aansluiten op de basisinzichten en de beperkte stage-ervaring van het eerste jaar. In de eerste helft van het tweede jaar focus je op de ‘taak’ van de leraar als begeleider van leerprocessen. Het lesgeven komt centraal te staan. Hierbij moet je ruime aandacht besteden aan het gepaste gebruik van het ADImodel(activerend, directe instructiemodel) en het BHV-model (basis, herhaling, verdieping). In het kader van de uitwerking van een thema wereldoriëntatie moet je vooral aandacht hebben aan het doelgericht selecteren van inhouden, een groot aanbod van didactische werkvormen, leeractiviteiten en didactische middelen. Ter voorbereiding van de stage ga je dieper in op het kritisch benaderen van leerplannen en bestaande handleidingen. Vertrekkend van stagereflecties wordt er een aanzet gegeven om binnen een klas om te gaan met verschillen tussen kinderen. Hierbij ga je dieper in op de werkvormen hoeken- en contractwerk.
D O E L S T E L L I N G E N
BaCo’s 1. De leraar als begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen gebruik van het ADI-model, het ontwerpen van lessen
De basiscomponenten van het directe – instructiemodel plaatsen binnen het didactisch
1.2
handelen tijdens een les.
Het didactische model correct toepassen op geziene lessen en variaties kunnen
1.3
aangeven
Vlot lesschema’s kunnen ontwerpen vanuit aangeboden materiaal/ handleidingen
1.4
Leerinhouden selecteren vanuit gegeven doelen
1.5
Een bordschema adequaat opbouwen
1.6
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Derde semester
49
een krachtige leeromgeving kunnen ontwerpen met aandacht voor leren is actief,
1.7
doelgericht, interactief en contextgebonden hoeken- en contractwerk
Hoekenwerk situeren in het BHV-model of het model van effectieve instructie.
Doelen en voordelen van hoekenwerk verwoorden.
Mogelijkheden en moeilijkheden bij de organisatie van hoekenwerk onderkennen en
1.5
1.4
oplossingen verwoorden.
Een kijkwijzer voor de uitbouw van een hoek uitschrijven.
Contractwerk situeren in het BHV-model of het model van effectieve instructie.
Enkele basisprincipes van het contractwerk kunnen toepassen.
Mogelijkheden en moeilijkheden bij de organisatie van contractwerk onderkennen en
1.5
oplossingen verwoorden.
1.3
De in het eerste jaar geziene werkvormen een passende plaats geven binnen hoeken-
1.4
en contractwerk. Omgaan met verschillen
De verschillen en raakpunten tussen differentiëren en remediëren verwoorden.
1.9
Differentiatie naar tempo, doel, instructiebehoefte, interesse en verwerkingsniveau in
1.4
praktijksituaties kunnen toepassen.
Organisatorische mogelijkheden ontdekken en valkuilen vermijden bij het werken aan
1.5 4.1
differentiatie.
Differentiatie in praktijk omzetten al een logisch gevolg van het streven naar goed
4.2
onderwijs.
2. De leraar als opvoeder
Didactische werkvormen kiezen vanuit aandacht voor een positief klasklimaat
2.1
Didactische werkvormen kiezen in functie van emancipatie bevorderend werken
2.2
5. De leraar als innovator – de leraar als onderzoeker
Kritisch kunnen lezen van een aantal recente artikels.
5.2
Vanuit eigen stage-ervaringen en reflecties de noodzaak van differentiatie kunnen
5.3
aangeven
W E R K V O R M E N
De theorie wordt kort gebracht door een doceermoment of een onderwijsleergesprek. Hierna volgen opdrachten in de vorm van individuele taken, groepsopdrachten, begeleide zelfstudie, lectuuropdrachten, voorbereiding van stageopdrachten in functie van de geziene theorie. Na elke stage wordt er uitgebreid gereflecteerd en naar alternatieven gezocht vanuit een theoretische context. Een aantal demonstratielessen wordt in het kader van opvoedkundige wetenschappen georganiseerd. We verwachten hiervan ook een neerslag in de vorm van een lesvoorbereiding of reflectie. Bij dit vakonderdeel behoren ook een aantal stageopdrachten. Deze vind je terug in deel 3; praktijkcomponent.
S T U D I E M A T E R I A A L
SOFIE BAMELIS, ANN DE JAEGHER, LIEVE LOOTENS, cursus opvoedkunde, KHBO, 2004
50
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
E V A L U A T I E
STE
1
EXAMENPERIODE JANUARI
2DE EXAMENPERIODE JUNI
1STE EXAMENKANS Schriftelijk examen - openboek 50% Mondeling examen 25% Schriftelijk examen 25%
3DE EXAMENPERIODE SEPTEMBER
2DE EXAMENKANS
Schriftelijk examen100%
ONDERWIJSLEERACTIVITEIT: AANVANKELIJK LEZEN opleiding
bachelor in het onderwijs: lager onderwijs
semester
3
studiepunten
2
lectoren
Ann De Jaegher, Lieve Lootens, Isolde Van Den Driessche
M
O T I V E R I N G
V A N U I T
H E T
S E M E S T E R T H E M A
In de tweede helft van het tweede jaar komt naast de ‘taak’ van de leerkracht de leerling en het leerproces centraal te staan. Vanuit stage-ervaringen en vanuit het gedifferentieerd werken merk je dat leerlingen individueel verschillen. In het eerste semester focuste je vooral op de volgende elementen van een krachtige leeromgeving: leren is actief, doelgericht, interactief en contextgebonden. In het tweede semester komen de volgende elementen erbij: leren is cumulatief, individueel verschillend en zelfsturend. Je verdiept je verder in het leesproces van leerlingen ter voorbereiding van de stage eerste leerjaar. Hierin probeer je na te gaan hoe het leren cumulatief verloopt en hoe je als leerkracht een aanzet kunt geven door goed opgebouwde leeslessen. Je gaat ook na hoe je in de tweede helft van het schooljaar verschillen in leestempo en ev. leesniveau in de klas kunt opvangen. Ter voorbereiding op de stage eerste leerjaar ga je ook na welke inhouden, werkvormen en didactische middelen aangewezen zijn voor deze leeftijdsgroep.Hier staat vooral de speelse en snelle afwisseling in lestempo centraal.
D O E L S T E L L I N G E N
3. De leraar als inhoudelijk expert Didactiek Aanvankelijk lezen •
Oog krijgen voor het voortgezet leesproces
•
Spellend en radend lezen kunnen herkennen en ermee omgaan in een leesactiviteit
•
Doelen, opbouw en differentiatiemogelijkheden kunnen omschrijven.
•
Observatie, toetsing en remediëring kunnen bespreken.
3.1
5. De leraar als innovator – de leraar als onderzoeker •
Kritisch kunnen lezen van een aantal recente artikels rond aanvankelijk lezen
•
Vanuit eigen stage-ervaringen en reflecties de noodzaak van differentiatie binnen het
5.2
leesonderwijs kunnen aangeven
5.3
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Derde semester
51
W E R K V O R M E N
De theorie wordt kort gebracht door een doceermoment of een onderwijsleergesprek. Hierna volgen opdrachten in de vorm van individuele taken, groepsopdrachten, begeleide zelfstudie, lectuuropdrachten, voorbereiding van stageopdrachten in functie van de geziene theorie. Na elke stage wordt er uitgebreid gereflecteerd en naar alternatieven gezocht vanuit een theoretische context. Een aantal demonstratielessen wordt in het kader van opvoedkundige wetenschappen georganiseerd. We verwachten hiervan ook een neerslag in de vorm van een lesvoorbereiding of reflectie. Bij dit vakonderdeel behoren ook een aantal stageopdrachten. Deze vind je terug in deel 3; praktijkcomponent.
S T U D I E M A T E R I A A L
CAESAR MOMMERS, E.A., Basis voor Lezen. Tilburg, Zwijsen, 1993, 78 blz. SOFIE BAMELIS, ANN DE JAEGHER, LIEVE LOOTENS, cursus opvoedkunde, KHBO, 2004
E V A L U A T I E STE
STE
1 EXAMENPERIODE JANUARI 2DE EXAMENPERIODE JUNI 3DE EXAMENPERIODE SEPTEMBER
52
EXAMENKANS 1 Schriftelijk examen 90% Schriftelijk examen 10%
2DE EXAMENKANS
Schriftelijk examen100%
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
STAGE opleiding
bachelor in het onderwijs - lager onderwijs
semester
3
studiepunten
11
titularis
Lieve Lootens
zie deel praktijkcomponent
E V A L U A T I E STE
1
EXAMENKANS
2DE EXAMENKANS
STE
1 EXAMENPERIODE JANUARI 2DE EXAMENPERIODE JUNI 3DE EXAMENPERIODE SEPTEMBER
100%
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Derde semester
53
54
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
BIJLAGEN BIJ DEEL 2 THEORIECOMPONENT
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Derde semester
55
FRANS LECTURE
Lector: Leen Van Craesbeeck
O
M S C H R I J V I N G
Doel : Lees-en schrijfvaardigheid bevorderen leren samenvatten : hoofd-en bijzaken in een tekst van elkaar onderscheiden kennis van de Franse cultuur bevorderen inzicht verwerven in leesstrategieën voor Frans in de lagere school Opdracht : Je zoekt vijf authentieke, recente (2004 of 2005) Franse teksten die te maken hebben met cultuur of onderwijs in Frankrijk of een ander Franssprekend gebied. Je verwerkt die teksten zelfstandig en schrijft een korte samenvatting van maximum 10 regels van elke tekst. Je zoekt een leesboekje in het Frans dat geschikt is voor Vlaamse leerlingen in de lagere school (bij voorkeur dus voor het 6de leerjaar). Je maakt hiervan een korte bespreking en je geeft aan hoe je dit boekje in een klas zou gebruiken. Hierbij zorg je dat er verschillende vaardigheden aan bod komen, zoals gespecificeerd wordt in het leerplan.
W
E R K T I J D
Ongeveer 1 uur per tekst. Ongeveer 3u. voor het tweede gedeelte van de taak.
W
I J Z E
V A N
V O O R S T E L L I N G
schriftelijk, in het Frans in bijlage de teksten en het boekje
D
A T U M
V A N
U I T V O E R I N G
je kan de teksten vóór 1 december indienen indien je feedback wenst te krijgen. Je dient de hele taak in vóór de kerstvakantie.
E
V A L U A T I E
Deze taak staat op 1/6 van de punten van het eerste semester.
56
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
FRANS
VOORSTELLING VAN EEN ELEMENT UIT DE FRANSE CULTUUR Lector: Leen Van Craesbeeck
O
M S C H R I J V I N G
Doel mondelinge spreekvaardigheid kennis van Franse cultuur samenwerking Opdracht de studenten zoeken, in groepjes van twee, naar een Frans cultuurelement dit stellen ze voor aan de medestudenten, uiteraard in het Frans. De voorstelling duurt maximum vijf minuten. Vermoedelijke werktijd Afhankelijk van de zoektocht naar het onderwerp.De uitwerking duurt ongeveer 2u.
W
I J Z E
V A N
V O O R S T E L L I N G
Aan het begin van elke les Frans stellen twee groepjes hun cultuurelement mondeling voor.
P
E R I O D E
V A N
U I T V O E R E N
Er wordt een schema opgemaakt: de taak loopt over heel het derde semester.
E
V A L U A T I E
Deze taak staat op 1/6 van de punten van het eerste semester. De studenten krijgen een evaluatieformulier te zien vóór de uitvoering van hun taak.
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Derde semester
57
GODSDIENSTDIDACTIEK
LECTUUROPDRACHT
Lector: G. Verdonck
T A A K O M S C H R I J V I N G
Motivering cfr. 1 ILLO
Deze taak is het vervolg op de lectuuropdracht van 1 ILLO
aanvangshypothese
De cursus godsdienstdidactiek vertrekt van de aanvangshypothese dat verhalen verteld en herteld mogen worden tot ze herkenning oproepen. Een nieuwe confrontatie met reeds bekende bijbelverhalen is dus zeker te verantwoorden.
leerplan R.K.G.
Voor wie niet echt vertrouwd is met de bijbelverhalen uit het tweede testament is een eerste of vernieuwde kennismaking met de teksten meer dan noodzakelijk aangezien het leerplan godsdienst aan de bijbelse invalshoek van de onderwerpen belang blijft hechten.
basis chr. traditie
Het tweede testament vormt de basis van waaruit de christelijke traditie kan worden begrepen.
Doel op de hoogte zijn van de belangrijkste verhalen, figuren, gebeurtenissen, … die in het tweede testament beschreven staan.
Opdracht Individuele lectuur: RABIJNS, B., Vingerafdrukken, Standaard uitgeverij, Antwerpen, 2000. (tweede deel)
S
T U D I E L A S T
3 uur
E
V A L U A T I E
In samenspraak tussen lector en studenten wordt in het begin van het derde semester een datum bepaald waarop een proef wordt afgenomen. Deze zal bestaan uit een aantal vragen die met behulp van de jeugdbijbel mogen worden opgelost. Daarnaast zullen ook enkele vragen worden gesteld naar de kennis van de verhalen als zodanig. Deze moeten zonder het gebruik van de jeugdbijbel worden opgelost.
De behaalde punten tellen integraal mee voor het examen. (4 pntn van de 60)
58
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
GODSDIENSTDIDACTIEK RITUELENDOOS Lector(en): G. Verdonck
T A A K O M S C H R I J V I N G
Motivering: leerplan
Doel van de lessen godsdienst in de lagere school is leerlingen begeleiden tijdens hun levensbeschouwelijke groei. Het leerplan geeft aan dat één van de belangrijkste componenten van die groei is: ‘openkomen voor symboliek, rituelen en vieringen’.
symbooldidactiek
Naast die componenten oppert het leerplan ook voor een variatie in het gebruik van invalshoeken bij het uitwerken van een thema. Eén van die invalshoeken is ‘gebed’. In de loop van dit semester staan we ook stil bij het belang van een goede ‘symbooldidactiek’
gemeenschapsvormend
In een tijd waarin velen de mond vol hebben van ‘onthaasting’ maar er steeds jachtiger wordt geleefd, kan het deugddoend en gemeenschapsvormend zijn om (in de les godsdienst of bij het begin van een lesdag) een stiltemoment in te bouwen.
Doel: enerzijds
(bij het uitwerken van de rituelendoos)
een zinvolle en gevarieerde selectie maken van tekst(fragment)en die naar de diepte peilen, rekening houdend met de beginsituatie van de doelgroep
een zinvolle selectie maken van sprekende, suggestieve beelden
reeds geziene leerstof verwerken/toepassen
dit alles verwerken tot een verzorgd & creatief geheel
anderzijds
a.d.h.v. het kaartenset de symboolgevoeligheid van lln lager onderwijs stimuleren
(bij het gebruik van de
lln de waarde leren kennen van verwondering, stilte en gebed
rituelendoos op stage)
lln de kans geven om binnen de veilige ruimte van een ritueel vreugde en verdriet te verwoorden
Opdracht: documentatiemap
Een eerste fase van de jaartaak behelst het aanleggen van een map met tekstmateriaal (gebeden, flarden verhaal, liederen, gedichten,…) en sprekende beelden (foto’s, kindertekeningen, cartoons, prenten,…)
rituelendoos
Vervolgens wordt het verzamelde materiaal kritisch doorgelicht en verwerkt tot een creatief geheel van minimum 25 kaarten
symbolen
In de ‘doos’ moeten ook 5 symbolisch geladen voorwerpen terug te vinden zijn. De duiding van de voorwerpen wordt uitgeschreven en samen met de rituelendoos na de laatste stageperiode (4de semester) ingediend.
stage
Ten laatste vanaf het tweede semester wordt de rituelendoos-in opbouw- gebruikt op stage.
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Derde semester
59
Aandachtspunten
inhoudelijk:
Houd rekening met de achtergrondinfo uit de cursus. (o.a: cursusonderdeel ‘bidden in de klas’)
Zoek ook aansluiting bij de grote momenten van het (liturgisch) jaar (o.a. begin van een schooljaar, Kerstmis, begin van de lente,…) & de knooppunten in een mensenleven (o.a. geboorte, bezegeling van een relatie, bijleggen van een conflict, sterven,…)
Zoek naar een zinvolle manier om je kaarten te ordenen: thematisch en/of naar doelgroep en/of… (vb. door middel van een verschillend kleur, steekwoord, formaat, sjabloon, pictogram…)
vormelijk:
Wees creatief in de keuze van het formaat maar zorg dat het geheel vlot hanteerbaar blijft.
Zoek naar uniformiteit in de lay-out.
Zorg er ook voor dat het geen afgewerkt geheel is m.a.w. dat je rituelendoos met de jaren nog kan aangroeien.
Het is ook aangewezen om gebruik te maken van duurzaam materiaal zodat jij en je lln lange tijd van de rituelendoos gebruik kunnen maken.
W E R K L A S T
20 uur
D
A T U M
V A N
U I T V O E R E N
/
I N D I E N E N
uitvoeren: Vanaf het tweede semester wordt met de rituelendoos gewerkt op stage. indienen: Na de laatste stageperiode (week 2-5mei) worden de rituelendozen ingediend en nagezien.
E
V A L U A T I E
Mogelijks wordt in juni tijdens de examenperiode nog een mondelinge verdediging voorzien. Het cursusonderdeel ‘bidden in de klas’ dient als achtergrondinfo bij de jaartaak. De taak behelst een vijfde van het jaartotaal. (12 pntn van de 60)
60
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
NEDERLANDS BOEKJE OPEN Lector: Ides Callebaut
T
A A K O M S C H R I J V I N G
Doel weer de smaak van echt schrijven proeven, voor zover de herinnering aan die smaak verloren gegaan zou zijn' ervaren hoe leuk en zinvol het is over jezelf na te denken en dat op te schrijven. Dat is niet alleen zo voor leerlingen van de lagere school, maar ook voor ons. Daarenboven is het ook leuk zoiets mooi vorm te geven, je creativiteit uit te leven zonder dat je geëvalueerd wordt. (Basiscompetentie attitude 8: creatieve gerichtheid, A10: gerichtheid op correct taalgebruik)
Opdracht Schrijven voor jezelf: stel je voor dat je een boek was. Welk boek zou je zijn? Waarover zou het gaan? Hoe zou je eruitzien? Wie zou je lezen? Voor wie zou je geschreven zijn? Denk daar goed over na. Hoe meer je daarover nadenkt en hoe concreter je je dat voorstelt, hoe leuker het voor je wordt. Wanneer je je tekst af hebt, kun je erover nadenken in welke passende vorm je je tekst kunt gieten. Denk bij dat alles helemaal niet aan mij, de lezer. Je maakt deze tekst voor jezelf. Maak hem zo dat jij zelf hem goed vindt, eventueel zo goed dat je hem voor jezelf wilt bewaren en hem eventueel later met plezier opnieuw wilt lezen.
Vermoedelijke tijd die aan de taak besteed moet worden een drietal uren
Maximale lengte van de taak Vrij.
Wijze van voorstelling Vrij, maar moet alleszins een schriftelijke tekst bevatten.
D
A T U M
V A N
D E
U I T V O E R I N G
V A N
D E
T A A K
Tweede helft september
D
A T U M
(
P E R I O D E
)
V A N
I N D I E N E N
Veertien dagen na de opdracht
E
V A L U A T I E
Geen. Ik noteer alleen eventuele spel- en taalfouten, maar ik evalueer dit werk niet. Je schrijft het immers voor jezelf. Ik apprecieer natuurlijk wel de inspanning en ik geniet van de kwaliteit.
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Derde semester
61
NEDERLANDS
LEESLESSEN IN SCHOOLBOEKEN ONDERZOEKEN Lector: Ides Callebaut
T
A A K O M S C H R I J V I N G
/
D
O E L
onderzoeken hoe methodes leeslessen aanpakken en dat kritisch bekijken. (Basiscompetentie V1.6: in teamverband leermiddelen kiezen en aanpassen, A10: gerichtheid op correct taalgebruik)
O
P D R A C H T
Zoek twee leeslessen, telkens uit een andere methode. Het moeten vergelijkbare leesteksten voor een zelfde leerjaar zijn. Kijk hoe de twee methodes de les aanpakken. Probeer te vinden welke redenering daarachter zit. Stel jouw alternatief voor. Je mag dit werk met z’n tweeën maken. Je gaat op zoek in de bibliotheek. Je noteert je bevindingen en je stelt die met z’n tweeën op een overzichtelijke manier aan de anderen in de klas voor.
Vermoedelijke tijd die aan de taak besteed moet worden je krijgt anderhalf lesuur om eraan te werken. In de volgende les brengen we in groep onze bevindingen samen.
Wijze van voorstelling Live voor de klas. Je mag hulpmiddelen gebruiken die ter beschikking staan zoals slides …
D
A T U M
V A N
D E
U I T V O E R I N G
V A N
D E
T A A K
Wanneer we er in de cursus aan toe zijn. Normaal begin december.
D
A T U M
(
P E R I O D E
)
V A N
I N D I E N E N
december
E
V A L U A T I E
Je krijgt er een cijfer voor dat voor het examen meetelt ter waarde van een vraag. Je staat natuurlijk voor schut als je er met je partner niks van bakt. Daarenboven bezorg je je medestudenten daardoor een vervelend, oninteressant lesmoment. Daarom gebeurt de beoordeling niet alleen door mij, maar ook door je medestudenten op basis van twee aspecten: was het interessant en was het boeiend naar voren gebracht? Denk eraan dat de inhoud primeert: als je het heel leuk gebracht hebt, maar je hebt het doel niet bereikt, namelijk zicht hebben op de aanpak van lezen in twee methodes en die daarop kunnen beoordelen, dan is het nog niet goed.
62
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
NEDERLANDS
EEN TEKST VOOR LEERLINGEN BEOORDELEN EN TOEGANKELIJK MAKEN Lector: Ides Callebaut
T
A A K O M S C H R I J V I N G
/
D
O E L
Teksten voor leerlingen kunnen beoordelen en toegankelijk maken (taalcompetentie 2)
O
P D R A C H T
Neem een tekst die voor leerlingen van de lagere school interessant kan zijn, maar die voor hen te moeilijk is om te lezen en te begrijpen. Je moet daarmee drie dingen doen: Beoordelen waarom die tekst voor jouw doelgroep te moeilijk is. Opdrachten, vragen maken of andere ingrepen doen waardoor die tekst toch toegankelijk kan zijn voor die leerlingen. De tekst zelf bewerken zodat die leesbaar is voor die leerlingen.
Vermoedelijke tijd die aan de taak besteed moet worden 5 uur
Maximale lengte van de taak (bv. aantal pagina’s…): begeleidende opdrachten, vragen… max. 1 bladzijde. De bewerkte tekst moet in één les behandeld kunnen worden.
Wijze van voorstelling (papier, live voor de klas,…): op papier
D
A T U M
V A N
D E
U I T V O E R I N G
V A N
D E
T A A K
Eerste semester.
D
A T U M
(
P E R I O D E
)
V A N
I N D I E N E N
Indienen voor de kerstvakantie.
E
V A L U A T I E
Aangezien het om een basiscompetentie gaat, telt de taak mee voor het examen. Je taak is goed als de leerlingen daardoor inderdaad de tekst beter kunnen verwerken en als jouw tekst ook gewaardeerd zou worden door ouders en andere externen die die tekst zouden kunnen zien.Aangezien het om een vaardigheid gaat en geen leerstof, valt niks weg.
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Derde semester
63
NEDERLANDS
EEN LEESLES ONTWERPEN Lector: Ides Callebaut
T
A A K O M S C H R I J V I N G
/
D
O E L
tonen dat je in staat bent op basis van de cursus 'Voortgezet lezen' en het leerplan 'Lezen' een zinvolle leesles of leesactiviteit te ontwerpen. (Basiscompetenties V1.2: doelstellingen kiezen en formuleren, V1.3: leerinhouden/leerervaringen selecteren, V.1.4: het ontwikkelingsaanbod structureren en vertalen in opdrachten, V1.5: de aangepaste methodische aanpak en groeperingvormen bepalen, V1.8: observatie/evaluatie voorbereiden, V5.1: vernieuwende elementen aanwenden en aanbrengen, A8: creatieve gerichtheid, A10: gerichtheid op correct taalgebruik)
Opdracht Je ontwerpt een leesles of leesactiviteit waarin je aantoont dat je weet wat essentieel aan leeslessen is. Met lessen op een te laag niveau kun je dus niet zo’n goed cijfer behalen. Eventueel mag je een les gebruiken die je al ontworpen hebt. Voeg er dan bij hoe het gegaan is.
Vermoedelijke 'tijd die aan de taak besteed moet worden': Iets meer dan voor een normale lesvoorbereiding omdat je alle stappen nog beter moet overdenken en omdat je ook moet uitschrijven waarom je telkens een oplossing kiest.
Maximale lengte van de taak: Iets meer dan voor een normale lesvoorbereiding
Wijze van voorstelling e mag het op dezelfde manier doen als wanneer je stagelessen ontwerpt. Het mag ook minder ingewikkeld zijn qua structuur. Wel moet je veel meer verantwoorden waarom je telkens een keuze maakt: keuze van een tekst, van een instap, van een werkwijze, van de vragen, van de verwerking enz.
D
A T U M
V A N
D E
U I T V O E R I N G
V A N
D E
T A A K
Zodra we de mogelijkheden van leeslessen besproken hebben.
64
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
AGOGISCHE VAARDIGHEDEN Lector(en): Annelore D’Hallewin
T
A A K O M S C H R I J V I N G
Onderscheid tussen blokkerende reacties en gevoelsreflecties
Doel: basiscommunicatievaardigheden toepassen
Opdracht: Op p. 12 in ‘het expressieve aspect’ aanduiden of het om een gevoelsreflectie of om een blokkerende reactie gaat. Elke blokkerende reactie vervangen door een gevoelsreflectie Je werkt individueel
D
A T U M
V A N
D E
U I T V O E R I N G
V A N
D E
T A A K
Deze opdracht wordt uitgevoerd na les rond expressie Datum (periode) van indienen: Ze wordt ingediend in de eerst volgende les agogische vaardigheden
E
V A L U A T I E
:
De degelijkheid van jouw empathische reactie wordt op 18 punten geëvalueerd.
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Derde semester
65
OPVOEDKUNDIGE WETENSCHAPPEN GEMEENSCHAPPELIJK ‘OP OPVOEDING AANGEWEZEN’ Lectoren: Sofie Bamelis,Ann De Jaegher, Lieve Lootens
O M S C H R I J V I N G
MOTIVERING/ DOELEN Als leerkracht word je geconfronteerd met opvattingen rond opvoeding van ouders. Soms liggen die niet in jouw verwachtingspatroon. Met de studie van een kritisch boek i.v.m. opvoeding willen we dat je bewust wordt van je eigen opvoedingswaarden en deze kan afwegen tegenover de opvattingen van anderen. Ook pedagogen ontwikkelen ideeën i.v.m. opvoeding. Vanuit een eerder theoretisch kader kijken we naar de opvattingen rond opvoeding in onze maatschappij. Deze opvattingen en ideeën kunnen je helpen je eigen waarden en opvattingen bij te stellen en een bijdrage leveren tot het begrijpen van ouders en opvoeders die vanuit hun eigen denkkader handelen.
een kritisch boek rond opvoeding grondig doornemen
een eigen mening vormen rond de aangebrachte thema’s in het boek
de huidige opvattingen rond opvoeding kunnen begrijpen
persoonlijke literatuur rond opvoeding kritisch kunnen beoordelen en kaderen in een gelezen boek
WERKWIJZE Je krijgt een uitspraak uit het boek. Je leest het boek door en zoekt op in welke context je de uitspraak terug vindt.
Je geeft aan in welke context je deze uitspraak terug vindt.
Hierbij probeer je doorheen het boek na te gaan waarom deze zin in het boek staat. Je kunt hierbij zelfs bepaalde passages citeren. Vermeld hierbij dan de pagina ‘s van het boek. Bij het citeren is het belangrijk om in te kleden waarom je deze passage uit het boek opneemt. Wat maakt deze passage duidelijk, de moeite waard om op te nemen,… ?
Je zoekt een artikel uit een recent tijdschrift of boek.Geef duidelijk aan welk artikel, welk boek, welke site je raadpleegde. (in bijlage erbij). Dit artikel sluit aan bij je uitspraak (bevestigend of juist niet bevestigend). Hierbij geef je ook een eigen mening weer i.v.m. deze uitspraak. Belangrijk hierbij is dat je genuanceerde argumenten geeft waarbij je akkoord of niet-akkoord, gemotiveerd door het artikel dat je vond.
CONCRETE OPDRACHT Er wordt een inleidende les gegeven voor de herfstvakantie.
66
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
Je start zo snel mogelijk met lezen. Na de herfstvakantie krijg je tijd om vragen te stellen; je krijgt dan ook je uitspraak. Je houdt gedurende het eerste semester een aantal opvoedkundige tijdschriften bij. Je zoekt een artikel dat bij jouw onderwerp past. Je noteert dit op minimum 2 bladzijden en Max. op 4.
D
A T U M
V A N
I N D I E N E N
Je geeft de taak af in de laatste les voor de kerstvakantie .
E V A L U A T I E Deze taak behoort tot het vak opvoedkundige wetenschappen – gemeenschappelijk. Deze taak telt mee voor 15 punten voor de examenzittijd van januari.
CRITERIA Dit is een voorbeeld van het beoordelingsblad dat wordt opgemaakt bij het evalueren en quoteren van de taak.
EVALUATIECRITERIA TAAK OP OPVOEDING AANGEWEZEN ----------------------------------------------------------------------------------------
1= onvoldoende
4= goed
2= niet voldoende
5 = zeer goed
3 = voldoende
Net, verzorgd, tijdig
uitspraak in het kader van het boek
1 2 3 4 5
/5
min. 3 juiste passages geciteerd
1 2 3 4 5
/5
passages zijn persoonlijk becommentarieerd
1 2 3 4 5
/5
kritische commentaar met voldoende argumenten
artikel is in samenhang met de uitspraak
artikel is voorzien van persoonlijke commentaar
1 2 3 4 5
1 2 3 4 5
1 2 3 4 5
/5
/5
/5
opmerkingen:
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Derde semester
67
OPVOEDKUNDIGE WETENSCHAPPEN GEMEENSCHAPPELIJK GEZINSPEDAGOGIEK Lectoren: Sofie Bamelis,Ann De Jaegher, Lieve Lootens
O M S C H R I J V I N G
:
MOTIVERING / DOEL: Een realistische, open en tolerante kijk ontwikkelen op hedendaagse gezinssituaties. Kunnen aangeven hoe kinderen een echtscheiding en/of een nieuw-samengestelde gezinssituatie beleven. Kunnen aangeven hoe ouders en leerkrachten het voor kinderen in echtscheidingssituaties zo leefbaar mogelijk kunnen maken. Een recente jeugdroman over hedendaagse gezinssituaties lezen en confronteren met een inleidende uiteenzetting. Kunnen aangeven waar je als leerkracht meer informatie kan vinden over dit thema (internet, opvoedkundige tijdschriften, boeken, organisaties).
WERKWIJZE Je woont een lezing bij over het thema: kinderen in echtscheidingssituaties en/of nieuw-samengestelde gezinssituaties.Carine Jacobs zal twee invalshoeken belichten: Hoe beleven kinderen een echtscheidingssituatie? Hoe is het voor kinderen om in een nieuw-samengesteld gezin te leven? Hoe kunnen ouders en leerkrachten het voor kinderen in deze situaties zo leefbaar mogelijk maken?
Carine Jacobs werkte mee aan verschillende projecten (ook didactische) over deze problematiek (o.a. ism de Koning Boudewijnstichting, de Kinder- en Jongerentelefoon). Ze was ook werkzaam in een Centrum voor Algemeen Welzijnswerk en in een Dagcentrum voor Gezinsbegeleiding.Vanuit deze werkervaring kan zij interessante ideeën meegeven aan toekomstige leerkrachten.
Zij zal tevens een literatuurlijst meegeven van recente opvoedkundige werken (boeken, tijdschriften) en jeugdliteratuur over dit thema. Zij kan ook verwijzen naar organisaties die met deze problematiek vertrouwd zijn.
De lezing van Carine Jacobs beschouwen wij als een inleiding op de opdracht in verband met gezinspedagogiek.Het is dan ook belangrijk om goede notities te nemen tijdens de uiteenzetting.
Concrete opdracht: Eerste luik (1 pag.) Je leest een jeugdboek (voor kinderen van de lagere school) over dit thema.Je kunt hiervoor kiezen uit een opgegeven lijst.
68
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
Je geeft kort weer hoe de personages uit het boek de echtscheidingssituatie en/of de nieuw-samengestelde gezinssituatie beleefden. Je denkt na over hoe je als leerkracht kan omgaan met deze problematiek.Formuleer een aantal concrete ideeën. Tweede luik (max. 2 pag.’s) Je maakt een verslag van de lezing van Carine Jacobs. Je geeft kort de ideeën weer van Carine Jacobs. Je verwerkt de lezing persoonlijk door je ideeën uit het eerste luik van de opdracht te confronteren met de ideeën van Carine Jacobs.Je geeft een antwoord op de volgende vragen. Wat heb je bijgeleerd in verband met de belevingswereld van kinderen in echtscheidingssituaties?Vergelijk met het boek dat je las. Wat heb je bijgeleerd in verband met de omgang tussen leerkrachten en kinderen in deze situaties?Vergelijk met de ideeën die je zelf al had. Welke concrete tips neem je mee als toekomstige leraar?
Planning Je maakt de taak in twee stappen. Eerste luik: moet af zijn voor de lezing Tweede luik: maak je na de lezing
D
A T U M
V A N
I N D I E N E N
De volledige taak dien je in 14 dagen na de lezing.
E
V A L U A T I E
Deze taak telt mee voor 10 punten van het vak Opvoedkunde Gemeenschappelijk.
Beoordelingscriteria: De belevingswereld van de personages uit het jeugdboek worden goed naar voren gebracht. Er is op voorhand nagedacht over de omgang tussen leerkracht en kinderen in echtscheidingssituaties. De essentie van de lezing is goed weergegeven. De lezing is persoonlijk verwerkt door de ideeën van de spreekster te confronteren met het gelezen jeugdboek en de eigen ideeën.
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Derde semester
69
OPVOEDKUNDIGE WETENSCHAPPEN GEMEENSCHAPPELIJK Lectoren: Sofie Bamelis, Ann De Jaegher, Lieve Lootens
T
A A K O M S C H R I J V I N G
:
Doelen: kennis maken met andere onderwijsvormen een kritische kijk krijgen op onderwijsvernieuwingen de kenmerken van enkele vernieuwingsscholen en –bewegingen onderzoeken en schetsen elementen van alternatieve onderwijsvormen ontdekken in ons schoolsysteem het huidige onderwijssysteem kritisch bevragen
Opdracht deel 1: studie van een vernieuwingsschool of –beweging 1. Opdracht: bezoek aan een methodeschool Je kiest uit een opgegeven lijst een school die je van naderbij wil bekijken. Je plant een uitgebreid bezoek aan deze school met je groepje. Vooraf ga je na op welk schoolsysteem of pedagoog deze school zich wil baseren. Je leest vooraf een aantal teksten, die te maken hebben met het schoolsysteem. Dit om je wegwijs te maken en je voor te bereiden op je bezoek. Je noteert duidelijk je verwachtingen, vragen en bedenkingen vooraf. Werk met interviews, observaties van leerlingen, lessen, een bezoek aan de klassen,… Na je bezoek noteer je duidelijk wat je herkende, wat je verraste, wat je zou kunnen meenemen naar jouw lespraktijk, … Bekijk hierbij goed hoe men in deze school werk maakt van een krachtige leeromgeving en hoe men omgaat met verschillen tussen leerlingen.
2. Werkwijze: complementair groepswerk. Binnen de klas worden zes groepen gevormd rond 6 van de vernieuwingsscholen of –bewegingen. De bundel bevat: De verwachtingen, vragen en bedenkingen die je vooraf maakte met een verwijzing naar de geraadpleegde bronnen om je voor te bereiden. Hierbij vermeld je ook kort de bibliografie van de stichter, het theoretische schoolmodel en de pedagogische en didactische uitgangspunten. De uitgeschreven observaties, de interviews, foto’s, … kortom het concreet verzamelde materiaal van de school De bedenkingen die je vanuit de literatuur, je verwachtingen maakt De mogelijkheden die je ziet om zaken mee te nemen naar de gewone lespraktijk (vb. klasinrichting, schoolorganisatie, werkvormen, media,…)
70
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
De elementen van een krachtige leeromgeving zoals je deze in de concrete realisatie van een vernieuwingsbeweging hebt ervaren. De beschrijving van het omgaan met verschillen, het zorgbreed werken met kinderen in dit systeem.
Opdracht deel 2: Presentatie De presentatie gebeurt na de stage 5de leerjaar. Elke groep krijgt 30 minuten om het bestudeerde onderwijssysteem voor te stellen. Doe dit op een boeiende, vlotte manier, zo interactief mogelijk. Gebruik gerust visueel materiaal zoals een video. In dat geval wel nagaan of je klas op dat lesuur beschikt over een lokaal met video, zo niet, via de lector opvoedkundige wetenschappen afspraken maken De presentatie bevat: een kort !!!! overzicht van het ontstaan van het systeem, de belangrijkste uitgangspunten en de concrete uitwerking. Dit wordt vooral aanschouwelijk gemaakt door concrete voorbeelden (ervaringen vertellen, een video,…) De toehoorders vullen een sjabloon aan waardoor ook zij over de belangrijkste informatie van elk onderwijssysteem beschikken. Deze informatie is nodig om het derde deel van de opdracht uit te voeren mogelijkheid om met de medestudenten te debatteren rond dit onderwijssysteem (de groep gaat ervan uit dat hij achter het systeem staat); je kunt ook een spreker meebrengen die vanuit de eigen ervaringen met het schoolsysteem antwoord kan geven
Opdracht deel 3: INDIVIDUELE REFLECTIE 1. Inhoud Leerkrachten worden vandaag aangemaand werk te maken van een ‘krachtige’ leeromgeving. Een krachtige leeromgeving bevordert volgende vormen van leren: actief constructief leren, cumulatief leren, zelfgestuurd leren, intentioneel (doelgericht) leren, contextgebonden (gesitueerd) leren en interactief of coöperatief leren.
Geef van de geziene onderwijssystemen aan op welke manier zij werken aan deze krachtige leeromgeving. Zoek verbanden: overeenkomsten en(of) tegenstellingen. Elk lid van de groep maakt een dwarsdoorsnede voor twee elementen van de krachtige leeromgeving op maximum twee bladzijden (handgeschreven).
2. Werkwijze
Deze taak wordt individueel gemaakt. Ze wordt ingediend voor de blokperiode
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Derde semester
71
E V A L U A T I E BEOORDELINGSCRITERIA de bundel is net en verzorgd de bundel bevat:
de grondige voorbereiding van het bezoek de vragen / bedenkingen die gemaakt worden de interviews/ observaties/ foto’s/… de concrete school- en klaswerking de verwerking van het bezoek (krachtige leeromgeving, differentiatie) de kritische bedenkingen naar de eigen lespraktijk
de voorstelling
is actief (iedereen) is duidelijk is praktijkgericht en aanschouwelijk biedt kans tot discussie
individuele verwerking :
is kritisch verwijst naar de cursus
Puntenverdeling Opdracht deel 1 bundel
10 punten (groepspunt)
Opdracht deel 2 presentatie
10 punten (groepspunt)
Opdracht deel 3 tekst
10 punten
Totaal
30 punten
SPECIFIEKE AFSPRAKEN
Dit onderdeel van de gemeenschappelijkheid opvoedkundige wetenschappen 2de jaar telt voor 1,5 studiepunten. Dit vertegenwoordigt een werklast tussen de 35 en 45 uren. We zijn beschikbaar voor verdere uitleg of bij moeilijkheden. Maak je afspraken op tijd!
Probeer bij het samenwerken de theorie die we daarover zagen in agogische vaardigheden toe te passen. Denk zeker aan taakverdeling en tijdsbewaking. Probeer constructief, deëscalerend om te gaan met conflicten. Denk eraan: laat de irritatie zich niet opstapelen.
We wensen jullie veel boeiende ontmoetingen en ervaringen.
72
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
OPVOEDKUNDIGE WETENSCHAPPEN SPECIFIEK DEMONSTRATIELESSEN ADI-MODEL Lectoren: Sofie Bamelis, Ann De Jaegher, Lieve Lootens
O M S C H R I J V I N G
MOTIVERING / DOELEN Binnen dit vakonderdeel bekijken we ook een aantal demonstratielessen. Deze lessen worden zo gekozen dat ze een aanleiding zijn om vakinhouden aan te kaarten of te illustreren. De eerste demonstratielessen zijn lessen die het ADI-model duidelijk illustreren. We verwachten dat je dit model vlot leert hanteren in de loop van de stages van het tweede jaar. •
van een geziene les een lesvoorbereiding maken
•
de fasen van het ADI-model kunnen herkennen en onderscheiden in een geziene les
•
de relatie tussen doelen, werkvormen en inhouden kunnen aangeven van een geziene les
•
van een lesactiviteit de inhoud en de werkvormen kunnen onderscheiden en aangeven
•
alternatieven kunnen aangeven voor de gekozen werkvormen
•
per fase van het ADI-model meerdere werkvormen kunnen aangeven
•
de leerprincipes kunnen illustreren (leren is actief en constructief, leren is doelgericht, leren is interactief)
WERKWIJZE De eerste 2 demolessen worden in een lesvoorbereiding uitgeschreven. Na de les werk je per 2 aan één volledige lesvoorbereiding (voorblad met doelen, werkblaadjes uit de handleiding) Hierbij raadpleeg je ook het leerplan en de handleiding. Geef duidelijk aan welke leerplandoelen hier van toepassing zijn. Geef aan in welke mate de les verschilt van de handleiding. Bedenk voor de instap van de les en voor de aanbreng van de nieuwe leerstof een alternatieve werkvorm.
D
A T U M
V A N
I N D I E N E N
Dit lesontwerp wordt ingediend aan de lector. In de eerste les volgend op de demonstratieles wordt dit ontwerp besproken.
E V A L U A T I E Je krijgt feedback in de les op jouw ontwerp. Je lesontwerp is de start van de bespreking van de demonstratieles.
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Derde semester
73
OPVOEDKUNDIGE WETENSCHAPPEN SPECIFIEK DEMONSTRATIELESSEN – AANVANKELIJK LEZEN Lectoren: Sofie Bamelis, Ann De Jaegher, Lieve Lootens
T
A A K O M S C H R I J V I N G
MOTIVERING / DOELEN Ter illustratie van het leren lezen en ter voorbereiding van de stage eerste leerjaar observeren we een leesles in het eerste leerjaar. •
de aanbreng van een nieuw woord in een lesvoorbereiding kunnen noteren
•
kunnen aangeven welke werkvormen je kunt hanteren om het lezen van een nieuw woord te ondersteunen
•
kunnen aangeven welke fasen van het leesproces worden geïllustreerd in een les ‘aanleren van een nieuw woord”
WERKWIJZE We gaan per klas naar een eerste leerjaar. Je observeert een klassikaal instructiemoment met een inoefenfase. Je noteert dit in een lesvoorbereiding. Na de observatie probeer je de fasen van het leesproces (zie cursus) aan te duiden in je lesvoorbereiding.
D
A T U M
V A N
I N D I E N E N
In de eerst volgende les wordt deze voorbereiding in de klas besproken en aangevuld.
E V A L U A T I E Je krijgt feedback op je voorbereiding in de les. Nadien wordt een voorbeeld op BB geplaatst ter controle.
74
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
OPVOEDKUNDIGE WETENSCHAPPEN SPECIFIEK AANVANKELIJK LEZEN - HANDLEIDING Lectoren: Sofie Bamelis, Ann De Jaegher, Lieve Lootens
T
A A K O M S C H R I J V I N G
MOTIVERING/ DOELEN: In je stage eerste leerjaar werk je met een handleiding leren lezen. Met deze taak willen we een zicht krijgen op de meest gebruikte leesmethodes. •
een zicht krijgen op de opbouw van het leesproces in het eerste leerjaar
•
kunnen aangeven hoe de meest voorkomende leesmethodes het lezen opbouwen
•
kunnen aangeven welke uitgangspunten een leesmethode heeft
•
kritisch leren kijken naar leesmethodes en een genuanceerde mening kunnen geven rond de verschillende leesmethodes
•
kennis maken met een coöperatieve werkvorm
Tijd: 2 contacturen
Stap 1 We maken groepjes van 5. Elke deelnemer krijgt een nummer van 1 tot 5.
Stap 2 De nummers 1 werken met veilig leren lezen De nummers 2 werken met taalsignaal De nummers 3 werken met taaltrein De nummers 4 werken met leessprong De nummers 5 werken leesballon.
Stap 3 Neem de handleiding van aanvankelijk lezen en bekijk ze grondig. Je legt in je groepje samen wat je zult vertellen aan de medestudenten. Je krijgt ongeveer 1 uur de tijd om de handleiding door te nemen. Nadien vorm je weer de oorspronkelijke groepjes. Om beurt geeft 1 student dan uitleg over de methode die hij/ zij bestudeerde.
Volgende vragen zijn een leidraad om de handleiding te bekijken:
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Derde semester
75
Beschrijf de materialen voor de leerlingen. Hoe ogen de leesboeken, werkboeken en teksten? Beschrijf de materialen die ter beschikking staan van de leerkracht. Is er ook differentiatiemateriaal? Formuleer kort de visie op het lezen en het leesproces die de handleiding gebruikt. Geef aan welke fasen in het leesproces worden onderscheiden en hoe ze aan bod komen. Geef min.3 voorbeelden van oefeningen rond visuele, auditieve en articulatorische analyse en synthese. Wat stelt de handleiding voor rond schrijven? Wanneer wordt hiermee gestart? Elke student noteert voldoende om deze vragen te beantwoorden. Elke student kan de handleiding voldoende voorstellen aan een groepje medestudenten.
Stap 4 Volgende vragen beantwoord je met de groep nadat alle handleidingen aan bod kwamen:
Welke handleiding zou jij verkiezen? Waarom? Orden de handleidingen. Plaats deze samen waarvan jij vindt dat ze op dezelfde manier het leesproces benaderen. Elke student noteert de bevindingen van de groep.
D
A T U M
V A N
I N D I E N E N
Na de werktijd
E V A L U A T I E Je geeft feedback aan elkaar. Deze taak dient als voorbereiding op het onderdeel ‘geschiedenis van het leesonderwijs’ uit de cursus. Op het schriftelijke examen worden vragen gesteld rond de opbouw van het leesproces en de opvattingen rond leren lezen. Je moet dit kunnen illustreren met voorbeelden uit handleidingen. We verwachten een genuanceerde kijk op verschillende leesmethodes.
76
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
BEELDOPVOEDING Lectoren: N. Le Bacq
T
A A K O M S C H R I J V I N G
MOTIVERING In de lessen beeldopvoeding kom je heel wat te weten over de visie en de inhoud van het vak in de lagere school. Er kunnen echter niet genoeg kant en klare opdrachten gegeven worden voor concrete lessen. Dit zou een onmogelijke opdracht zijn. De inspiratie voor het uitdenken van lessen wordt eenmaal in het werkveld dikwijls uit gespecialiseerde boeken en tijdschriften gehaald. Ondanks het feit dat daar heel dikwijls erg leuke ideeën insteken , zijn deze oefeningen (heel dikwijls knutselen) meestal productgericht in plaats van procesgericht.
DOELEN Een productgerichte oefening kunnen ombuigen tot een creatieve, procesgerichte oefening. Een aangepaste lesvoorbereiding kunnen maken. De oefening zelfstandig kunnen uitwerken. Uittesten van de oefening tijdens de stage. De oefening voor, tijdens en na de activiteit kritisch evalueren. De oefening voorstellen en uitleggen aan de eigen klasgroep.
CONCRETE OPDRACHT Zoek een knutselopdracht in een boek of een tijdschrift. Deze opdrachten zijn veelal erg product-gericht. Ze worden meestal stap voor stap uitgelegd en het eindresultaat is hetzelfde. Toch zit er dikwijls een goed idee achter. Maak gebruik van dat idee en maak er een creatieve opdracht van, dat proces-gericht is en waar tekenkundige problemen moeten opgelost worden. ( duidelijk beeldende doelen) Giet alles in een goed opgemaakte lesvoorbereiding. Werk zelf de opdracht uit.(NIET OM TE TONEN IN DE KLAS) Probeer de opdracht uit op stage en schrijf kort op wat mee-en tegenviel. Bundel alles in een mooie presentatie
E V A L U A T I E Deze opdracht telt mee voor 5 punten beeldopvoeding
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Derde semester
77
BEWEGINGSOPVOEDING SPELENMAP MET 25 SPELEN Lector: B. Grillet
T
A A K O M S C H R I J V I N G
:
Doelstellingen – Motivering: Je moet zelf de spellen zoeken en ze moeten een verscheidenheid inhouden. (1.3.1,1.4.3,3.1) Je denkt na welke spellen kunnen toegepast worden in de basisschool.(1.7) Je moet de doelen formuleren. (1.2.3)
Opdracht: Je zoekt 5 verschillende spellen volgens de bepaalde leerinhoud. Je noteert elk spel beknopt op fichekaarten ( 12 op 18 ). Je bundelt de spellen.
Werkwijze: volgens de theorie: ‘Domein van de spelen’(p. 7,8,9) zelfstandig en individueel maken
D
A T U M
V A N
U I T V O E R I N G
V A N
I N D I E N E N
:
september
D
A T U M
:
oktober (laatste week)
E
V A L U A T I E
:
5 punten (te laat indienen is 0)
78
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
DEEL 3 PRAKTIJKCOMPONENT
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Derde semester
79
1. WAT KUN JE VERWACHTEN IN DE PRAKTIJKCOMPONENT? In dit deel van het semesterboek vind je de informatie rond de stage. Je vindt er de visie van de opleiding op de stage, de stagegids voor de duostage in de tweede graad, de bijhorende stageopdrachten, de stageformulieren en de stageleerlijn. Je krijgt een duidelijk zicht op hoe de stage verloopt, wat van jou verwacht wordt naar voorbereiding en uitvoering op de stage en op welke manier de stage wordt begeleid en beoordeeld. Dit deel is ook bedoeld voor je mentor op de stageschool.
2. VISIE OP DE STAGE 2.1 Uitgangspunten Bij de opbouw van de stageleerlijn wordt er een combinatie gemaakt tussen de betrokkenheidniveaus en de basiscompetenties. Ze geven in grote lijnen weer hoe onze stages zijn afgestemd op het leerproces van de student en op de verwachtingen van het werkveld, gecombineerd met de basiscompetenties. In de stageleerlijn (zie bijlage) vind je deze opbouw geconcretiseerd in specifieke doelen. In elk semesterboek vind je in deel 3 praktijkcomponent de specifieke doelen per stage vermeld. Volgend schema geeft je een overzicht welke de grote accenten zijn per semester. Deze accenten worden vertaald in een semesterthema en gelden als leidraad voor dit semester in de uitbouw van de vakken en de stages.
Eerste jaar semester betrokkenheid
1
2
Tweede jaar 3
4
Derde jaar 5
6
Zelf Taak Leerling Organisatie Integratie
beroepsrol
Opvoeder Inhoudelijk expert Cultuurparticipant Organisator Leerprocessen Team Ouders Onderwijsgemeen-schap Externen Innovator
80
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
2.2 visie op begeleiden en beoordelen Om het proces van begeleiden en beoordelen te structureren en te verdelen onder de verschillende betrokken partijen gebruiken we het model van Korthagen. Hieraan hangen we de verschillende gesprekken op. Om ervaringen uit de praktijk te verwerken en vast te kunnen houden, is reflecteren een belangrijke vaardigheid. Het model van Korthagen kan je op weg helpen deze vaardigheid te begrijpen en te integreren in je leerproces. We vinden het zeer belangrijk dat je je verantwoordelijk voelt voor je eigen leerproces. De begeleiding van de hogeschool is zo opgebouwd dat je steeds meer je eigen ontwikkeling tot startbekwame leerkracht ter hand neemt. Op het einde van je opleiding wordt van jou verwacht dat je een zelfsturende, onderzoekende en reflectieve houding hebt. Je dient de doelen van de verschillende fasen van de opleiding dan ook voor ogen te houden. Jij bent medeverantwoordelijk om de doelen te behalen.
Doorheen de gesprekken met mentoren, bezoekende lectoren en je stagebegeleider doorloop je dit reflectieproces. Het model kan je ook helpen het begeleidingsgesprek voor te bereiden.
Dit model kent vijf fasen. De eerste fase is de handelingsfase, de student doet ervaring op. De tweede fase dient om systematisch terug te blikken. Het gaat dan om wat heeft plaats gevonden tijdens het handelen. In de derde fase worden de essentiële aspecten bewust gemaakt; problemen worden verduidelijkt. De vierde fase levert de verschillende mogelijkheden voor een aanpak op en een keuze daaruit. Fase vijf is dan de praktische toepassingen van het alternatief. Daarmee is de cirkel rond.
Reflectiemodel van Korthagen Alternatieven ontwikkelen en kiezen
4
Bewust worden van essentiële aspecten
3
5
Uitproberen in een nieuwe situatie
1
handelen (ervaring)
2 Terugblikken
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Derde semester
81
3. DUOSTAGE 2DE GRAAD – BRUGSE OEFENSCHOOL 3.1 doelstellingen In de stageleerlijn vind je de doelen voor deze stage. In deze eerste stage van het tweede jaar verwachten we dat je de competenties van het eerste jaar verder verwerft. De nadruk lag in het eerste jaar vooral op de leraar als opvoeder en de leraar als organisator. In het tweede jaar ligt de nadruk op de competenties van de leraar als begeleider van leerprocessen.
FG 1 De leraar als begeleider van leerprocessen
Het DI-model correct kunnen toepassen
Een gestructureerde en overzichtelijke instructie kunnen geven
Een functioneel en duidelijk bordplan kunnen maken
Duidelijke doelen kunnen formuleren
Doelen in de les kunnen aangeven en nastreven
Een variatie aan didactische werkvormen kunnen hanteren
Functioneel gebruik kunnen maken van media
Media kunnen aanpassen
Inhouden kunnen afstemmen op de beginsituatie en de leefwereld van de kinderen
FG 2 De leraar als opvoeder
Leerlingen kunnen stimuleren door hen positief te benaderen
Leerlingen kunnen boeien door lichaamstaal, gepaste intonatie en stemgebruik
Oog hebben voor alle leerlingen
FG 3 De leraar als inhoudelijk expert
Hoofd- en bijzaken onderscheiden
Blijk geven van het beheersen van de inhouden
FG 4 De leraar als organisator
een gestructureerd werkklimaat bevorderen
een soepel en efficiënt dagverloop creëren
op correcte wijze administratieve taken uitvoeren
een stimulerende en werkbare klasruimte creëren
FG 5 De leraar als onderzoeker en innovator
Naast gespreksvormen ook andere werkvormen durven uitproberen
Hanteren van de klaspop
Gebruik maken van tussendoortjes
Een ‘nieuw’ wero-thema samen met een medestudent kunnen uitwerken
82
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
Het eigen functioneren kunnen bevragen en bespreekbaar maken
FG 7 De leraar als lid van het schoolteam
Vlot samenwerken met de medestudent en de mentor
Binnen het team een taakverdeling kunnen overleggen en naleven
3.2 Voorbereiding van de stage 3.2.1 Observatiedag
We voorzien 1 dag waarop studenten de klas kunnen observeren en contact opnemen met de mentor:
Observatiedag: 3 oktober 2005 Wanneer deze observatiedag om één of andere reden niet kan plaats vinden op 3 oktober maken de studenten met de directeur en de mentor een andere afspraak.
De studenten van het avondonderwijs blijven een halve dag op school. De studenten van het éénjarig traject blijven een hele dag op school.
De mentor geeft aan welke lesinhouden aan bod zullen en kunnen komen in de stageperiode. Ook de student kan voorstellen doen en deze met de mentor bespreken. Soms worden er vanuit de lerarenopleiding specifieke opdrachten meegeven aan de student. Deze opdrachten worden besproken en in de mate van het mogelijke opgenomen in de lesopdracht. Het wero-thema en het muzische thema worden in samenspraak vastgelegd. In de loop van de week wordt dit thema onder begeleiding op de hogeschool uitgewerkt. Op basis van de gesprekken en de richtlijnen van de mentor maakt de student een weekplanning op. De weekplanning wordt met de mentor besproken en bijgestuurd. We vragen om zoveel mogelijk samen met de lesopgave ook een exemplaar van de gebruikte handboeken (of een kopie ervan) ter inzage mee te geven. Het is belangrijk dat de student op de hoogte wordt gesteld van de beginsituatie van de kinderen en van de klasgewoonten en van de gebruikte methodieken. Zo kan de student er bij de lesvoorbereiding op inspelen. Ook door observeren en mee begeleiden kan de student hierover veel informatie opdoen. De student krijgt zo veel mogelijk lesopdrachten in de loop van de observatiedag. Deze worden liefst ’s morgens gegeven. Zo kan de student in de loop van de dag bijkomende vragen stellen. Er worden duidelijke afspraken gemaakt in verband met het afgeven en bespreken van de lesvoorbereidingen.
NOOT In deze stagegids staan een aantal stageopdrachten vanuit de verschillende opleidingsonderdelen. Omwille van het eigen lessenrooster van de studenten avondonderwijs kunnen bepaalde opdrachten niet of slechts gedeeltelijk in de duostage uitgevoerd worden. Zij komen dan in de andere stages aan bod.
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Derde semester
83
3.2.2 Voorbereiding door de student
De student bereidt zich grondig voor op de stage. Dit gebeurt aan de hand van het maken van lesvoorbereidingen, het aanleggen van een stagemap en het aanleggen van een stageschrift.
De lesvoorbereiding
Voor iedere les verwachten we een gestructureerde voorbereiding waarin de student nadenkt over:
de beginsituatie, met aandacht voor individuele verschillen tussen de kinderen;
de doelstellingen, met verwijzing naar het leerplan (nummering volstaat)
bordplan: een uitgebreid bordschema op een apart blad: een beperkt bordplan geïntegreerd in de kolom inhoud.
de fasering en het concrete verloop van de lesactiviteiten: inhoud en methode (zie schema DI-model bijlage)
De studenten dienen de voorbereidingen vóór de stageperiode in. Op die manier heeft de mentor nog de tijd om die voorbereidingen na te kijken en te bespreken. De student maakt hieromtrent duidelijke afspraken met de mentor.
De stagemap
De studenten houden een stagemap bij die in de klas ter inzage aanwezig moet zijn. Daarin komen de volgende documenten:
naam student, klas, identificatiegegevens van de stageschool;
verslagen van observatieopdrachten en de geobserveerde lesmomenten;
de schriftelijke voorbereiding van de activiteiten (lesvoorbereidingen, hoekenwerk, contractwerk, begeleiding van een deelgroep, bijwerken van individuele leerlingen enz.). Per vak of per thema worden deze documenten chronologisch geordend. Het Wero-thema en het muzisch thema vormen een hoofdstuk apart in deze map.
de evaluatieformulieren
Het stageschrift
De student zorgt ook voor een stageschrift dat een communicatiemiddel is tussen de student en de mentor. Vooraan in het stageschrift noteert de student de leerdoelen waaraan hij/zij speciale aandacht wil besteden gedurende deze stage. Inspiratiebron hierbij is de leerlijn stage.
Op de linkerbladzijde van het stageschrift noteert de student per dag:
een chronologisch overzicht van de verschillende activiteiten (zelf gegeven lessen, observatie- en samenwerkingsmomenten met de mentor, excursies, vieringen…);
met daarbij aansluitend enkele concrete aandachtspunten. Deze werkpunten zijn een concretisering van de meer algemene leerdoelen.
Op de rechterbladzijde noteert de mentor:
feedback i.v.m. de genoteerde werkpunten;
observaties, suggesties en tips.
84
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
3.3 UITVOERING VAN DE STAGE 3.3.1 Aandeel van de student
Concrete lesopdracht
De twee studenten nemen de hele lesweek over. We vragen de lesopdrachten te verdelen over de twee studenten. Per lesdag moet zeker een lesuur taal en een lesuur wiskunde voorzien worden en per lesweek moeten alle vakken aan bod komen. Er wordt ook duidelijk bepaald op welke uren de lessen moeten worden gegeven. Om een te grote versnippering te voorkomen, suggereren we om de lessen zoveel mogelijk te groeperen.
Zelfreflectie en zelfevaluatie
Onder de beroepsrol de leraar als innovator wordt ook de reflectievaardigheid verstaan. De competentie reflecteren vinden we vanuit de opleiding zeer belangrijk. Onder reflecteren verstaan we het jezelf kritisch spiegelen aan de omgeving. Dit betekent dat je goed (dat is: kritisch en afstandelijk) naar je gedrag kijkt. Verder hoort bij reflectie de bereidheid dat je door wilt gaan met je groei, dat je wil veranderen, dat je wilt leren en jezelf ontwikkelen. Het moeilijke is … dat je daar zelf verantwoordelijk voor bent! Je bent bereid, je wilt, je kunt je steeds verantwoorden tegenover jezelf en tegenover iedereen die betrokken is bij je ontwikkeling.
Daarom bepaalt de student in het begin van de stage de leerdoelen waaraan hij/zij wil werken. Hij/zij maakt hierbij gebruik van de stageleerlijn. Deze leerdoelen worden per les vertaald in concrete aandachtspunten. Zo kan de student meer gericht handelen en kan de mentor meer gericht observeren en hulp bieden.
Na elke lesdag noteert de student op de lesvoorbereiding een korte reflectie.
3.3.2 Aandeel van de mentor
Begeleiding
Een belangrijke taak van de mentor is het observeren, het weergeven van de observaties en het reflectieproces op gang brengen. In het stageschrift wordt de feedback genoteerd. Bij elke doe-activiteit worden een aantal observaties, bedenkingen en tips genoteerd. Na elke lesdag volgt een gesprek met de student. Hierin worden de geobserveerde lesmomenten hernomen en besproken. Het uitgangspunt is wat de student aanbrengt. De mentor vult aan met zijn/ haar observaties en bedenkingen. Het gesprek wordt afgerond met mogelijke alternatieven en tips. In de bijlage zit een schema met het verloop van zo’n gesprek.
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Derde semester
85
Aandachtspunten voor het geven van feedback:
concreet en observeerbaar omschrijven (het effect van het gedrag aangeven)
direct aanspreken
gevoel benoemen
hier en nu bespreken
het belangrijkste selecteren
ik-boodschappen geven
nagaan of de feedback is begrepen
Evaluatie
Op het einde van de stage noteert de mentor de conclusies op het evaluatieformulier dat met de student wordt besproken. Dit evaluatieformulier wordt aan de student gegeven. De student dient dit formulier in op de hogeschool, de eerste lesdag na de stage.
3.3.4 Aandeel van de opleiding
Stagebezoek
Per stage krijgt de student minstens één stagebezoek. De mentor of de student kan altijd een tweede bezoek aanvragen. Het is ook mogelijk dat we het zelf nodig vinden nog een keer langs te komen. Om ervoor te zorgen dat de begeleiding voldoende gevarieerd is, wordt iedere student in de loop van het jaar door minstens drie verschillende lectoren bezocht op stage.
De student bezorgt de bezoekende lector vóór de afgesproken datum een overzicht van zijn eigen leerdoelen, een lessenrooster en de identificatiegegevens van de school met een routebeschrijving. Het is belangrijk de bezoekende lector ook zo vlug mogelijk op de hoogte te brengen van eventuele wijzigingen.
86
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
De lector komt op bezoek om met alle betrokkenen te praten over het verloop van de stage.
Van de directeur willen we vernemen welke geluiden hij/zij opvangt over het verblijf van de student op zijn/haar school en of hij/zij vragen of bedenkingen heeft t.a.v. de stage.
Van de mentor vragen we hoe het contact met de student is en welke indruk hij/zij heeft over de inzet, de pedagogische en didactische kwaliteiten en vorderingen van de student. We gaan ook na of er vragen zijn bij de stageopdracht van de student of bij de begeleidingstaak van de mentor.
Ook is er een gesprek met de student. Dit gesprek vertrekt van de ervaringen van de student en gaat in de eerste plaats over de ontwikkeling die de student doormaakt t.a.v. de leerdoelen die hij/zij voor zichzelf heeft bepaald en die leerdoelen die centraal staan in de stage. We zijn ook benieuwd naar de ervaringen i.v.m. de stageopdrachten. De student kan ook hulp vragen wanneer hij/zij met iets moeite heeft.
Om de klas niet te storen en rustig te kunnen praten, willen we deze gesprekken het liefst buiten de klas voeren. We vragen de mentor de klas dan tijdelijk over te nemen.
Tijdens het stagebezoek kijkt de lector de stagemap en het stageschrift in, gaat na of alles in orde is en geeft aanwijzingen. De stagemap dient dus altijd volledig in de klas aanwezig te zijn. De student mag wel zijn lesvoorbereiding tijdens de les bij zich hebben.
Naast een gesprek met de student, willen we hem ook eens aan het werk zien. Door een les bij te wonen kunnen we zelf een beeld krijgen van het functioneren van de student. Dat is een belangrijke aanvulling bij wat we in de gesprekken vernemen. We kunnen de student dan ook een praktijkspiegel voorhouden, die hem/haar helpt bewust te worden van eigen handelen. Directe feedback en tips i.v.m. de gevolgde les noteren we in het stageschrift.
3.4 EVALUATIE NA DE STAGE 3.4.1 Aandeel van de student
De student is ook een actieve gesprekspartner bij de begeleidingsgesprekken met de mentor en de stagebegeleider. Daarom bereidt hij/zij die begeleidingsgesprekken ook voor en brengt zelf gespreksonderwerpen aan. Op basis van zijn/haar ervaringen en de begeleidingsgesprekken, bepaalt de student de leerdoelen voor het vervolg van de stage of voor de volgende stage. De student denkt ook na over de manier waarop hij/zij deze zal realiseren en hoe hij/zij hierbij eventueel geholpen kan worden.
Na de stage denkt de student na over de mate waarin hij/zij de stagedoelstellingen bereikt heeft en over de oorzaken van zijn succes of zijn eventueel falen. Hij/zij vult het (zelf)beoordelingsformulier in. Hij heeft het bij op het stagebegeleidingsgesprek en bezorgt via mail een exemplaar aan de vaste stagebegeleider.
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Derde semester
87
3.4.2 Aandeel van de mentor
De mentor noteert op het eindverslag een algemene beoordeling van de volledige stageperiode. Dit verslag wordt met de student besproken en meegegeven.
3.4.3 Aandeel van de opleiding
Beoordeling
De stagebezoeker maakt een evaluatie van de stage op basis van:
de gesprekken tijdens het stagebezoek,
het evaluatieformulier van de mentor,
de bijgewoonde les,
de stagemap met de lesvoorbereidingen.
Hij/zij gaat na op welk niveau van functioneren de student zich bevindt en vult het beoordelingsformulier in. Dit beoordelingsformulier wordt zowel aan de student als aan de stagebegeleider bezorgd.
Begeleidingsgesprek na de stage
Na de stage volgt er op het opleidingsinstituut een begeleidingsgesprek met de vaste stagebegeleider. Om dit gesprek voor te bereiden reflecteert de student over zijn/haar functioneren met behulp van de stageleerlijn en noteert zijn/haar bevindingen op het zelfevaluatieformulier. Het gesprek gaat uit van de zorgen van de student. Samen analyseert men de ervaringen en bepaalt men de prioriteiten voor de volgende stage. Op het einde van het gesprek worden de conclusies genoteerd.
In maart wordt in overleg tussen alle lectoren, die betrokken zijn bij de stagebegeleiding een tussentijdse beoordeling gegeven. Bij de beoordeling wordt nagegaan in welke mate de vooropgestelde doelen van de opleiding bereikt zijn. De student krijgt een schriftelijke neerslag van de beoordeling en een korte toelichting. Op vraag van de student kan er ook beoordelingsgesprek plaats vinden.
De eindbeoordeling komt op een analoge wijze tot stand. Het eindcijfer komt op het rapport.
88
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
SCHEMATISCH OVERZICHT VAN DE STAGE-ACTIVITEITEN
Voor
Taak van de student
Taak van de mentor
Taak van de opleiding
Stagegids bezorgen
Lesonderwerpen opgeven
Demolessen 2de graad
Observatiedag
Alle lessen
Oefenen op het maken
24/10/2005
Lessenrooster opstellen
van lesvoorbereidingen
Hele dag aanwezig
Verdelen over de 2
Begeleiden van de
Contactmoment
studenten
uitwerking van het wero-
7/11/2005
Beginsituatie aangeven
thema en muzische
Lessen afgeven en
Lesvoorbereidingen
thema
ophalen
nakijken mentor en lector
Lesvoorbereidingen vooraf indienen Stagemap Stageschrift Tijdens
21/11/2005 tot
Feedback en tips in
25/11/2005
stageschrift
Lesgeven (hele lesweek)
gesprek met directie,
Reflectie
Gesprek met student en
Gesprek met bezoekende
bezoekende lector
lector Na
Zelfevaluatie
1 stagebezoek
mentor en student
bijwonen lesactiviteit Evaluatieformulier maken,
Evaluatie door
bespreken en meegeven
bezoekende lector
Gesprek met vaste
Begeleidingsgesprek met
begeleider
vaste begeleider
12/12/2005
12/12/2005
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Derde semester
89
90
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
DEEL 4 PRAKTIJKOPDRACHTEN
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Derde semester
91
GODSDIENSTDIDACTIEK PORTFOLIO
Lector(en): G. Verdonck
T
A A K O M S C H R I J V I N G
:
Doelen:
lessen godsdienst op een gestructureerde manier uitschrijven in het ADI-model
de verworven vaardigheden en kennis i.v.m. godsdienstdidactiek toepassen
gebruik maken van verschillende handleidingen godsdienst voor het lager onderwijs
een verantwoorde selectie kunnen maken van media (o.a. kinderbijbel) en werkvormen
Opdracht: De taak omvat het aanleggen van een portfolio met daarin de lessen (in totaal minimum 3 X 50’) die in de loop van de verschillende stages (3de en 4de semester werden gegeven)
Deze portfolio omvat de uitgeschreven lesvoorbereidingen
Deze lessen bevatten
Eén voorblad per les(senreeks) met duidelijke verwijzing naar het leerplan.
De les(senreeks) wordt opgebouwd volgens het ADI-model.
De meeste studenten krijgen van hun mentor een lesopdracht uit één van de vier handleidingen (Manna, Onder één dak, Tuin van Heden of Tov). Je mag de opgegeven handleiding gerust als rode draad nemen voor je lessenreeks maar daarnaast ga je ook in 2 andere handleidingen inspiratie opdoen.
In je les(senreeks) moeten volgende ingrediënten zeker terug te vinden zijn
één bijbel- of buitenbijbels verhaal
één auditieve werkvorm
één visuele werkvorm
één (biblio-)dramatechniek
suggesties uit 2 andere handleidingen.
bij elke les(senreeks) in bijlage:
vermelding van de gebruikte handleidingen (met duidelijke verwijzing naar thema & paginanummers)
een korte toelichting bij de 3 opgelegde werkvormen
bij één enkele les:
motivering van je keuze van het bijbelverhaal Je vergelijkt het verhaal hiervoor met (1) de KBS-versie (=de Nederlandstalige versie van de grondtekst) & (2) een versie uit één andere kinderbijbel. (Van deze vergelijking moet je geen schriftelijke neerslag maken maar de kopieën van (1) & (2) moeten wel in de bijlage terug te vinden zijn). Onderwerp de gekozen versie aan een kritische analyse op grond van de hoofdcriteria aangegeven in het
92
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
cursusonderdeel ‘media: kinderbijbels’ 1 ILLO nl. a. Doet de auteur recht aan het oorspronkelijke bijbelverhaal? b. Doet de kinderbijbelauteur recht aan het kind en zijn leefwereld?
W
E R K L A S T
De werklast voor deze taak valt onder de stagevoorbereiding en behoort dus niet tot de werklast voor het vak godsdienstdidactiek.
D
A T U M
V A N
I N D I E N E N
V A N
D E
T A A K
De portfolio kan na elke stageperiode worden opgevraagd.
E
V A L U A T I E
Deze taak behelst een tiende van het totaal aantal punten te verzamelen voor het opleidingsonderdeel godsdienstdidactiek. (6 pntn van de 60)
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Derde semester
93
GODSDIENSTDIDACTIEK
RITUELENDOOS
Lector: G. Verdonck
M O T I V E R I N G
/
T A A K O M S C H R I J V I N G
/
E V A L U A T I E
zie bijlagen theoriecomponent
94
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
WISKUNDE
DIDACTISCH MATERIAAL Lector(en): Nathalie Vermeersch
T
A A K O M S C H R I J V I N G
Doel en motivering Koppeling maken tussen geziene theorie in de lessen didactiek wiskunde in verband met tellen en getallen en de klaspraktijk.
In de lessen didactiek worden verschillende materialen gebruikt bij de aanbreng van nieuwe leerstof. Hierbij leggen we duidelijke verbanden tussen concreet - schematisch werken en abstract noteren. Daarom is het belangrijk dat jullie zien hoe dit in de klaspraktijk vertaald wordt. (1.4.1 - 1.5.1 - 1.6.1)
Daarnaast hebben we een onderscheid gemaakt tussen de verschillende soorten tellen. Dit wordt in zeer gevarieerde situaties gebruikt. (3.1)
Het is ook belangrijk dat jullie zicht krijgen op het denkproces van kinderen en ook al eens stilstaan bij problemen die kinderen ervaren en fouten die kinderen maken. Door een goede observatie van proces en product kunnen jullie immers jullie eigen didactisch handelen gaan bijsturen. (1.9.1)
Opdracht en werkwijze: Maak een tekening van het didactisch materiaal aanwezig in de klas ivm wiskunde en beschrijf op welke manier sommige materialen worden gebruikt in de geobserveerde les. Let vooral op de verwoording door de leerkracht en noteer deze verwoording.
Noteer voorbeelden van opdrachten in verband met akoestisch tellen, resultatief tellen en voortgezet tellen die gebruikt worden in de geobserveerde les.
Welke fouten maken kinderen tijdens het tellen? Noteer.
Welke problemen hebben de kinderen met getallen en hoeveelheden? Noteer.
D
A T U M
V A N
D E
U I T V O E R I N G
V A N
D E
T A A K
In welke stage wordt deze opdracht uitgevoerd ? Observatiedag eerste leerjaar (3 oktober)
D
A T U M
(
P E R I O D E
)
V A N
I N D I E N E N
E N
E
V A L U A T I E
Aanvullen in portfolio van didactiek wiskunde
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Derde semester
95
WISKUNDE
DIDACTISCHE VOORBEREIDING EERSTE LEERJAAR Lector(en): Nathalie Vermeersch
T
A A K O M S C H R I J V I N G
Doel en motivering: In de lessen didactiek wiskunde worden verschillende voorgestructureerde materialen gebruikt bij de aanbreng van nieuwe leerstof. Het is belangrijk dat je ziet dat deze materialen in de klaspraktijk gebruikt worden. (1.6)
Opdracht en werkwijze Vraag aan je mentor welke voorgestructureerde materialen voor wiskunde gebruikt worden. Noteer telkens de naam van dit materiaal. Maak een schets of neem een foto van het materiaal. Voor welk onderwerp van wiskunde wordt dit materiaal gebruikt?
D
A T U M
V A N
D E
U I T V O E R I N G
V A N
D E
T A A K
In welke stage wordt deze opdracht uitgevoerd? Op de observatiedag 1ste leerjaar 3 oktober 2005
D
A T U M
(
P E R I O D E
)
V A N
I N D I E N E N
Deze notities behoren bij het portfolio van didactiek wiskunde.
E
V A L U A T I E
De taak hoort bij de portfolio wiskunde
96
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
WISKUNDE BORDPLAN
Lector(en): Nathalie Vermeersch
T
A A K O M S C H R I J V I N G
Doel en motivering:
Het is belangrijk dat je het bord op een efficiënte manier kan gebruiken bij het geven van een les wiskunde. Op het einde van de les moet het bord een gestructureerde weergave zijn van de les. Dit bordplan wordt ook van jou gevraagd bij het maken van een lesvoorbereiding. (1.6 - 1.7)
Opdracht en werkwijze: Noteer tijdens een les wiskunde wat de leerkracht aan het bord brengt. De volgende vragen kunnen je hierbij helpen. Welk deel van het bord wordt gebruikt? Heeft de leerkracht vooraf iets aan het bord genoteerd? Wordt er gebruik gemaakt van kleurkrijt? Waarom is dit nodig? Blijft alles gedurende de hele les aan het bord staan? Waarom wel/niet? Noteren de kinderen zelf iets aan het bord? Wanneer? Geef het bordplan op het einde van de les.
D
A T U M
V A N
D E
U I T V O E R I N G
V A N
D E
T A A K
In welke stage wordt deze opdracht uitgevoerd? Observatiedag 3 oktober 2005
D
A T U M
(
P E R I O D E
)
V A N
I N D I E N E N
Deze notities behoren bij het portfolio van didactiek wiskunde.
E
V A L U A T I E
De taak hoort bij de portfolio wiskunde.
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Derde semester
97
WERELDORIËNTATIE DIDACTIEK
Lector(en): Ann De Jaegher, Lieve Lootens
T
A A K O M S C H R I J V I N G
MOTIVERING Het is belangrijk dat jullie vanuit het leerplan wereldoriëntatie een aantal thema’s kunnen uitwerken in de verschillende leerjaren van de lagere school. Het leerplan is nog vrij nieuw en niet overal geïmplementeerd. In het werkveld wordt momenteel met verschillende werkvormen en inhouden geëxperimenteerd. Wij vinden het belangrijk dat jullie zelf een aantal zaken uitproberen, in samenwerking met mentoren.
Doorheen het jaar zullen werkmomenten georganiseerd worden waarin rond de stage wordt gewerkt. Om dit proces te kunnen begeleiden en volgen willen we met een portfolio werken, waarin je zelf verantwoordelijk bent voor je leren en de opvolging hiervan. Deze werkmomenten gaan door op
DOELEN (De cijfers in cursief gedrukte tekst verwijzen naar de basiscompetenties)
Een aantal wero-thema’s kunnen uitwerken, zoals aangegeven in het leerplan (1.1/1.2/1.3/1.4) Kunnen werken met bestaande handleidingen en aanpassen aan het nieuwe leerplan (5.1) Een thema kunnen vertalen vanuit de schoolomgeving (7.2/7.3) Nieuwe handleidingen kunnen uitproberen (5.1) Met een aantal werkvormen (zie verder) binnen wero kunnen werken (1.5) De opgedane ervaringen met deze werkvormen kunnen verwoorden (1.5) Kunnen samenwerken met medestudenten in de uitwerking van thema’s (7.2/A6) Keuzes i.v.m. thema’s, activiteiten, werkvormen, inhouden kunnen verantwoorden vanuit het leerplan wereldoriëntatie (1.1/1.2/1.3/1.4/1.5/1.6/1.7/3.1/3.2) Kunnen aangeven hoe een leerlijn thematisch en cursorisch kan worden opgebouwd binnen het leerplan wero (1.2) Kunnen aangeven hoe objectiverende en subjectiverende kennis binnen wero wordt geïntegreerd (1.3/1.7)
CONCRETE OPDRACHT EN TIJDSPLANNING
Je maakt een portfolio i.v.m. alle stageopdrachten rond wero. Daarnaast komen alle themabundels van de 3 stages in deze portfolio, aangevuld met je eigen ervaringen en bedenkingen van medestudenten, lectoren en mentoren. We vragen om gedurende het jaar zeker enkele werkvormen te hanteren bij de keuze, voorbereiding, uitwerking of evaluatie van de thema’s. Je vindt deze in het boek wereldoriëntatie op nieuwe wegen van R.Feys.(p.153 e.v.)
98
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
In de lessen opvoedkundige wetenschappen zal je soms een aanzet krijgen om in een bepaalde stageperiode iets uit te proberen.
Een aantal werkvormen moeten zeker aan bod komen in één van de 3 stages: ° 1 inventariseren van ervaringen, peilen naar beginsituatie ° 2 modelsituatieschetsen voorleggen ° 3 rollenspel ° 5 werken met foto’s ° 6 werken met cartoons ° 7 gastsprekers ° 8 observeren ° 9 excursie of leerwandeling ° 14 zelfstandig een werkstuk maken
Volgende werkvormen kunnen aan bod komen. ° 4 simulatiespel of planspel ° 10 enquête °11 interview
De werobundel bevat volgende elementen:
duiding van het thema vanuit de krachtlijnen van het leerplan vanuit de criteria op p. 36 van het praktijkboek een webschema met de verschillende bestaansdimensie en een gepaste titel een doelenlijst per bestaansdimensie een overzicht van de activiteiten (datum, uur en naam voor stage 1) beschrijving van het themaboekje, muurkrant, themahoek,… lesvoorbereidingen verwijzing naar andere lessen proces- en productevaluatie door de kinderen en jezelf
Doorheen het jaar verwachten we volgende zaken i.v.m. de stappen van een thema
KEUZE VAN HET THEMA je kiest in minstens 1 stage het thema met de kinderen je laat alle bestaansdimensies en overkoepelende doelen aan bod komen doorheen je 3 stages
VOORBEREIDEN VAN HET THEMA samen met de kinderen ideeën verzamelen samen met de kinderen activiteiten plannen
UITVOEREN VAN HET THEMA Je probeert verschillende werkvormen uit per stage, zodat je ze alle uitprobeerde
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Derde semester
99
EVALUEREN VAN HET THEMA tijdens de werkweek met de kinderen na de themaweek met de kinderen na de stage voor jezelf (proces- en productevaluatie)
E V A L U A T I E
Deze portfolio wordt op het mondelinge examen toegelicht. Het examen zal afgenomen worden door de lector opvoedkundige wetenschappen. De schriftelijke voorbereiding zijn de lesvoorbereidingen van de stages (bundel wero) en de eigen bedenkingen n.a.v. je ervaringen en feedback van mentoren, medestudenten en lectoren.
Op het examen zal een selectie worden gemaakt die wordt toegelicht en verantwoord door de student.
Stage 1
Stage 2
Stage 3
1. overkoepelende doelen A. BASISATTITUDES 01. Meer te weten komen over de wereld in al zijn dimensies, hier en elders, vroeger en nu. 02. Hun verwondering uiten over het (on)(be)grijpbare, het goede, het mooie, het mysterieuze, het verrassende, ...in de wereld. 03. Een intense verbondenheid met de wereld beleven en ervaren. 04. Waardegericht leven. 05. Samen werken. 06. Zich zo verstaanbaar mogelijk uitdrukken en de dingen waar mogelijk correct benoemen. 07. Problemen kunnen en durven aanpakken. 08. Tot autonome werkers ontwikkelen. B.BASISVAARDIGHEDEN 09. Nauwkeurig waarnemen met alle zintuigen. 10. Vragen stellen waarvan de antwoorden onderzoekbaar of opzoekbaar zijn. 11. Kwalitatief en kwantitatief vergelijken. 12. Zelf conclusies trekken uit een aantal vaststellingen. 13. Informatiebronnen op een doeltreffende manier hanteren. 14. Informatie ordenen, rubriceren, classificeren. 15. Verslag uitbrengen over de bevindingen. 2. bestaansdimensies a) mens en levensonderhoud b) ) mens en zingeving
100
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
c) mens en muzische d) mens en medemens e) mens en samenleving f) mens en techniek g) mens en tijd h) mens en ruimte 3. werkvormen a) inventariseren van beginsituatie b) modelsituatieschetsen c) rollenspel d) werken met foto’s e) werken met cartoons f) gastsprekers g) observeren h) excursie of leerwandeling i) zelfstandig een werkstuk maken Facultatief Simulatiespel Enquête interview
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Derde semester
101
WERELDORIËNTATIE DIGITALE DIDACTIEK Lector(en): Jeroen Van Hijfte
T
A A K O M S C H R I J V I N G
In de lessen digitale didactiek leer je hoe je digitale media op een verantwoorde manier kunt inschakelen in je lespraktijk. In deze taak is het de bedoeling dat je dit effectief uittest tijdens een stageperiode.
Doelen
De leraar als begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen
De leraar kan multimediale werkvormen gebruiken.
De leraar kan in teamverband informatie over leermiddelen terugvinden en raadplegen (o.m. met behulp van informatietechnologie)
De leraar kan motiverende leeromgevingen ontwerpen, rekening houdend met de beginsituatie, de belangstelling, het verwerkingsniveau van de kinderen en met een reële kans op betrokkenheid en succesbeleving.
De leraar als opvoeder
De leraar kan kinderen kritisch leren omgaan met massamedia.
De leraar speelt een rol bij het bevorderen van de gezondheid.
De leraar als inhoudelijk expert
De leraar beheerst de basiskennis in verband met de leergebieden.
De leraar kan de verworven kennis en vaardigheid met betrekking tot de leergebieden aanwenden.
De leraar als organisator
De leraar kan voor de kinderen gelijktijdige en/of opeenvolgende activiteiten vlot en soepel laten verlopen.
De leraar kan uitdagende en veilige speel-, leer- en werkvoorzieningen inrichten in een lokaal
De leraar als innovator – onderzoeker
De leraar kan vernieuwende inzichten uit de opleiding in de klas aanwenden.
De leraar kan vanuit begeleide reflectie over nieuwe maatschappelijke ontwikkelingen en de schoolcultuur, vernieuwende inzichten in de klaspraktijk brengen.
Opdracht Je kiest voor (minstens) één van onderstaande mogelijkheden:
Je organiseert een klassikale activiteit in de computerklas (minstens 50’). Wat je precies doet tijdens die activiteit bepaal je zelf, in samenspraak met je mentor. Lees wel aandachtig de tips bij ‘werkwijze’.
Je laat de leerlingen verschillende keren de computer(s) in de klas gebruiken (bvb. tijdens het hoekenwerk), en introduceert daar minstens één nieuw educatief programma.
Je laat de leerlingen een project (bvb. in het kader van het werothema) waaraan ze klassikaal of in groep gewerkt hebben voorstellen m.b.v. ICT.
102
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
Je mag ook zelf een voorstel doen, maar dit moet vooraf besproken worden met en goedgekeurd worden door de lector én de stagementor.
werkwijze Neem vroeg genoeg contact op met je stageschool. Zoek uit of er een computerklas is, of of er één of meerdere computers in de klas aanwezig zijn. Het is ook handig om te weten op welke manier en op welke momenten de leerlingen gewoonlijk de computer(s) gebruiken. Wacht hier niet te lang mee, om te vermijden dat je op het einde van het jaar moet vaststellen dat je deze taak in geen enkele van je stages hebt kunnen uitvoeren.
Als je kiest voor een les in de computerklas, heb je verschillende mogelijkheden:
Je laat de leerlingen gericht informatie, aansluitend bij andere lessen (bvb. passend in je werothema) opzoeken op internet. Je zorgt vanzelfsprekend voor een goede begeleiding tijdens de activiteit, zodat de leerlingen weten wat ze moeten zoeken, hoe ze moeten zoeken en wat ze met de gevonden informatie moeten doen. Nadien zorg je ervoor dat je de gevonden informatie verwerkt in een volgende les.
Je laat de leerlingen werken met educatieve software. Je zoekt zelf minstens één nieuw programma (online, of freeware, geen illegale kopie!). De nieuwe programma’s breng je zelf eerst aan. Je let erop dat de programma’s die je gebruikt aangepast zijn aan de leeftijd van de kinderen, en dat ze educatief verantwoord zijn. Verder zorg je vanzelfsprekend voor een goede begeleiding tijdens het gebruik van de computer.
Andere mogelijkheden leg je eerst voor aan lector en mentor.
Als je de computers in de klas gebruikt, heb je ook verschillende mogelijkheden:
Je gebruikt educatieve software tijdens het hoekenwerk. Als de leerlingen het gewoon zijn van bvb. tijdens het hoekenwerk met de computer te werken, zorg je ervoor dat je tijdens je stage minstens één vernieuwend element aanbrengt. Dat kan een nieuw programma zijn (online, of freeware, geen illegale kopie!) Je zorgt ervoor dat de programma’s die je gebruikt educatief verantwoord zijn en aangepast aan het niveau van de leerlingen.
Je gebruikt educatieve software om te zorgen voor een gedifferentieerd aanbod. D.w.z. dat je remediëringsoefeningen aanbiedt aan leerlingen die problemen hebben met bepaalde stukken leerstof of een moeilijkere uitdaging aan leerlingen die dat aankunnen of die vlugger klaarzijn. Opnieuw zorg je er vanzelfsprekend voor dat de gekozen software educatief verantwoord is.
Andere mogelijkheden leg je eerst voor aan lector en mentor.
Wat dien je in op het einde van het jaar?
De lesvoorbereiding(en) van de les(sen) waarin je I.C.T. gebruikt hebt.
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Derde semester
103
Een door jou ingevulde vragenlijst (blanco document te vinden op toledo) waarin je je taak kort bespreekt. Een door de mentor ondertekend formulier waarin die bevestigt dat je de taak uitgevoerd hebt en waarop hij/zij zijn bedenkingen erbij kan noteren.
D
A T U M
V A N
D E
U I T V O E R I N G
V A N
D E
T A A K
Je mag kiezen tijdens welke stage je deze taak uitvoert. De voorkeur gaat wel uit naar de stage eerste leerjaar of de stage vijfde leerjaar.
Als je de taak uitvoert in de duostage, telt de taak maar mee voor één student, nl. de student die op dat moment aan het werk is. Het is niet de bedoeling dat de andere student je op dat moment de helft van de taken uit handen neemt. Een klein beetje assistentie is toegelaten bij de begeleiding van de leerlingen, maar de student die de activiteit als taak doet, heeft duidelijk de leiding en doet het grootste deel van het werk.
D
A T U M
(
P E R I O D E
)
V A N
I N D I E N E N
De taak wordt elektronisch ingediend, ten laatste op de laatste lesdag voor de blokperiode van mei-juni.
E
V A L U A T I E
De taak staat op 20% van het totaal van de punten te verdienen voor digitale didactiek.
104
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
AGOGISCHE VAARDIGHEDEN
HOE STEL IK ME RELATIONEEL OP TEGENOVER MIJN KLASGROEP? Lector(en): Annelore D’Hallewin
T
A A K O M S C H R I J V I N G
Doel: interactioneel gedrag kunnen analyseren aan persoonlijke groei werken door eigen gedrag te herkennen en te beoordelen
Opdracht: Halfweg de eerste stage jezelf en je medestudent beoordelen met de ‘zelftest’
gebaseerd op de interactieroos
van Leary. Je vraagt ook aan de mentor om deze vragenlijst voor jullie beiden in te vullen. Je legt duidelijk uit dat het gaat om het maken van een momentopname van hoe je met de klas omgaat. De resultaten zijn tijd- en situatiespecifiek. Het gaat hier niet om het opstellen van een persoonlijkheidsprofiel of om je vast te pinnen op dat ene moment. Je kunt de informatie wel gebruiken om je eigen gedrag bij te sturen als je dat nodig acht.
Werkwijze: Op internet vind je deze vragenlijst. In Google tik je in ‘zelftest roos van Leary’. Je print een vragenlijst uit voor de mentor en je vraagt aan te vinken wat bij jouw gedrag past. Zelf werk je rechtstreeks op internet. Je vult de vragenlijst voor jezelf in en je laat de computer het resultaat berekenen (die doet dit in 2 seconden, met de hand kost het je een uur!). Je print het geheel uit. Dan vul je de vragenlijst voor je medestudent in. Je laat de computer het profiel tekenen en berekenen, je print alles uit en je geeft het aan je medestudent. De gegevens van de mentor breng je over op de internetvragenlijst. De computer tekent opnieuw een profiel. Tenslotte schrijf je conclusies en reflecties uit. Als referentie gebruik je de tekst in je cursus ‘het relationele aspect p.2-5.
Richtvragen hierbij: Welke sectoren zijn het sterkst vertegenwoordigd? Stemt jouw profiel daarin overeen met de profielen op basis van de kijk van de mentor en van je medestudent? Hoe verklaar je een eventueel verschil, Hoe beschrijf je jouw interactiestijl ten aanzien van de klasgroep op grond van deze gegevens? Wat zijn werkpunten?
D
A T U M
V A N
D E
U I T V O E R I N G
V A N
D E
T A A K
Deze stageopdracht wordt uitgevoerd tijdens de eerste duostage.
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Derde semester
105
D
A T U M
(
P E R I O D E
)
V A N
I N D I E N E N
Ze wordt ingediend in de eerst volgende les agogische vaardigheden
E
V A L U A T I E
De degelijkheid van jouw reflecties en conclusies wordt op 10 punten geëvalueerd.
106
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
OPVOEDKUNDIGE WETENSCHAPPEN SPECIFIEK OBSERVATIE 1STE LEERJAAR – SAMENWERKING MET STUDENT 3 ILLO O
M S C H R I J V I N G
MOTIVERING/ DOELEN De stage eerste leerjaar is voor vele studenten een niet zo gemakkelijke stage. Vanuit de bedenkingen die studenten maakten kozen we voor een geleidelijke voorbereiding. Dit betekent dat we al in het eerste semester starten met een uitgebreide kennismaking met het eerste leerjaar. Dit wordt ondersteund door demonstratielessen in onze oefenschool. We kozen ervoor dat je al vrij vroeg kennis kan maken met de leerlingen uit je eigen stageklas. Daarnaast ga je onder begeleiding van een student 3 illo 2 dagen observeren en participeren in een eerste leerjaar. Dit wordt op de hogeschool voorbereid.
kennis maken met de eigen stageklas (1ste leerjaar)
kunnen aangeven hoe een lesdag georganiseerd wordt in het eerste leerjaar
zicht krijgen op de handleiding, de organisatie van de eigen stageklas
samenwerken met een student 3 illo
zicht krijgen op differentiatiemateriaal en –werkvormen, opbouw van lessen van aanvankelijk lezen, vlotte afwisseling in werkvormen, vlot lestempo, speelse tussendoortjes
kunnen assisteren bij moeilijkere werk- en groeperingsvormen vb. hoekenwerk, groepswerk, bij individuele inoefenmomenten vb. lezen
WERKWIJZE Maandag 3 oktober: de hele dag observatie in de eigen stageklas. Je noteert hier: het aantal kinderen, de gehanteerde leesmethode, de lesopbouw van de geobserveerde lessen,… Maandag 17 en dinsdag 18 oktober: met een student 3 illo naar haar/ zijn stageklas. Op donderdag 29/9 word je gekoppeld aan een student. Op donderdag 6/10 werk je samen met de student 3 illo uit op welke manier en in welke activiteiten jij zult participeren. In de lessen opvoedkunde wordt hierop gereflecteerd.
E V A L U A T I E
Deze maandagen zijn kansen om beter voorbereid te zijn op de stage eerste leerjaar. We verwachten dat je de reflecties maakt in de les opvoedkunde. Deze kunnen worden ingevraagd.
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Derde semester
107
MUZISCHE VORMING Lector(en): Brigitte Grillet, Nadine Lebacq, Sofie Thoen, Dina Mouton
T
A A K O M S C H R I J V I N G
Doel en motivering: Na de eerste kennismaking met muzische vorming tijdens de creastage in semester 1, zal je je in semester 3 nog meer in de verschillende muzische deeldomeinen verdiepen. Tijdens de KK-days (de Kunst- en Kultuurdagen) krijg je een pak creatieve impulsen met een aantal werkvormen die jullie zullen toelaten elkaar nog wat beter te leren kennen. Na deze onderdompeling zullen jullie klaar zijn voor het echte werk. Tijdens de duostage (semester 3) zullen jullie voor beeldopvoeding en muzikale opvoeding en afzonderlijke opdracht krijgen (die kan je terugvinden bij de afzonderlijke deeldomeinen). Voor de andere muzische domeinen (dramatisch spel, muzisch taalgebruik, bewegingsexpressie en media) zal je tijdens de stage reeds kleine activiteiten uitproberen. Je kan je hiervoor baseren op wat je in de creastage (semester 1) en in de KK-days hebt uitgewerkt. In semester 4 werken jullie dan alle deeldomeinen van muzische vorming uit tijdens de stage. Zowel tijdens de stage 1e leerjaar als tijdens de stage 5e leerjaar.
Opdracht: Tijdens elke stage in semester 3 en 4 laat je alle deeldomeinen van muzische vorming aan bod komen. Je zorgt er tevens voor dat de deeldomeinen binnen eenzelfde thema vallen (Je bent vrij om dit thema al dan niet te laten aansluiten bij je Wero-thema). Concreet per stage ziet dat er als volgt uit: Duostage: Voor beeldopvoeding en muzikale opvoeding heb je voor deze stage een afzonderlijke opdracht. Voor de andere muzische deeldomeinen (muzisch taalgebruik, dramatische expressie en muzisch taalgebruik) werk je tijdens de stage kleine activiteiten uit. Je kunt hiervoor inspiratie opdoen bij de creastage uit semester 1 of bij de KK-days.
Werkwijze Je legt voor de drie stages in semester 3 en 4 een muzische map aan. Wat word er verwacht? Je maakt een duidelijk onderscheid tussen de drie stages Je maakt per les een uitgeschreven lesvoorbereiding met een voorblad waarop je duidelijk vermeldt over welke deeldomeinen de les gaat. Je baseert je voor de lesvoorbereidingen op de muzische leerplannen (zowel het algemene deel als de leerplannen van de deeldomeinen) Je maakt een uitgebreide reflectie per stage Je vermeldt duidelijk de gebruikte media (zie ook muzisch deelleerplan media)
D
A T U M
V A N
D E
U I T V O E R I N G
V A N
D E
T A A K
Tijdens de drie stages in semester 3 en 4
108
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
D
A T U M
(
P E R I O D E
)
V A N
I N D I E N E N
De muzische map wordt een eerste maal ingediend na de stage eerste leerjaar.
E
V A L U A T I E
Hoeveel punten vallen er te verdienen? Hiermee kan je 20 punten verdienen.
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Derde semester
109
BEWEGINGSOPVOEDING BEWEGINGSINTEGRATIE Lector: B. Grillet
T
A A K O M S C H R I J V I N G
Doelstellingen – Motivering: Je moet de kans krijgen om zelfstandig te ervaren dat de beweging MOET en KAN in de klas geïntegreerd worden.(3.1) Je ontdekt dat de oefenstof een verscheidenheid aan leerstof moet inhouden. (3.2)
Opdracht :
Je zoekt per stage 6 verschillende bewegingsintegrerende oefeningen en werkt deze creatief uit in de klas.
Werkwijze:
Noteer kort per stage de oefening : de functie ‘moet’ of ‘kan’ noteren, de doelstellingen per activiteit opschrijven en evalueren (eventueel met tips van de mentor aanvullen). Je maakt gebruik van je leerplan bewegingsopvoeding.
D
A T U M
V A N
U I T V O E R I N G
Stage 1: klas en periode Stage 2: klas en periode
D
A T U M
V A N
I N D I E N E N
onmiddellijk na stage 2
E
V A L U A T I E
per stage 10 punten
110
MUZISCHE OPVOEDING MUZIKALE OPVOEDING Lector(en): Sofie Thoen
T
A A K O M S C H R I J V I N G
Doel en motivering: Het didactische aspect van de lessen muzikale opvoeding in semester 3 ligt bij de lieddidactiek. Je zal die tijdens de lessen zeer grondig bestuderen. Het aanleren van een lied vergt namelijk een heel specifieke didactiek. Zo zal je zien dat het heel belangrijk is om van een nieuw lied een identiteitskaart op te maken. Op die manier zie je heel snel waar de moeilijkheden van het lied zich bevinden en kan je het lied erg gestructureerd aanbrengen. Deze opdracht geeft je de kans om al deze bevindingen in de praktijk uit te testen. Opdracht: Je plant tijdens de duostage, in overeenstemming met je mentor, een les muzikale opvoeding waarin je een lied zal aanleren (2x25min of 1x50min). Je maakt een identiteitskaart aan van het lied. Je maakt de lesvoorbereiding voor deze les volgens het ADI-model. Je maakt een grondige reflectie na de les.
D
A T U M
V A N
D E
U I T V O E R I N G
V A N
D E
T A A K
Deze opdracht wordt uitgevoerd tijdens de duostage.
D
A T U M
(
P E R I O D E
)
V A N
I N D I E N E N
Deze taak wordt ingediend op de eerstvolgende maandag na de duostage.
E
V A L U A T I E
Hoeveel punten vallen er te verdienen? Je kunt met deze taak 5 punten van het eindtotaal verdienen.
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Derde semester
111
112
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
DEEL 5 DOCUMENTEN
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Derde semester
113
UUR: van
KLAS: tot
STUDENT:
MIDDELEN
BEGINSITUATIE
AARD VAN DE LES
UITLEG +
DOELSTELLINGEN
LESONDERWERP
Materiaal Documentatie
Wat de lln. reeds kennen: Waarbij mag aangesloten worden: Waarop mag gesteund worden:
VAK Catechese - taal - Wiskunde - Frans - WO - muziek - Beeldende opvoeding - Bewegingsopvoeding - ….
DATUM
MENTOR
LESOPDRACHT
Naam: Klas: Mentor:
Naam: Klas:
Gebruikte schoolboeken / naslagwerken:
Beginsituatie:
Lesdoelen:
Algemene doelen:
Verwijzing naar en citaat uit het leerplan: Lesdoelen Verwijzing naar en citaat uit het leerplan:
Gegevens over de school en de klas
Gegevens over de student
LESVOORBEREIDING Lesonderwerp:
Departement Lerarenopleiding Garenmarkt 8 B – 8000 Brugge +32 50 47 09 77 +32 50 47 09 70
[email protected]
LESVOORBEREIDINGSFORMULIER
Vak: Datum: Duur: Tijdstip:
Gegevens over de les
Bordplan
Reflectie:
Organisatie:
Aandachtspunten/werkpunten:
Didactische middelen:
1-7. Feedback ( kan gedurende elke lesfase)
7. Terug- en vooruitblik
6. Evaluatie
Slot
5. Zelfstandige verwerking
4. Begeleide inoefening
3. Uitleg
Midden
2. Oriëntatie
1. Dagelijkse terugblik
Instap
Tijdsindeling & fasering
Lesdoelen
Lesinhoud
Methode Didactische Activiteit Leerlingenactiviteit Organisatie
Leermiddelen
4. Begeleide inoefening
(NB : niet ter verwarren met de werkvorm ‘uitleggen’. In deze fase kunnen nl. verschillende werkvormen aan bod komen. Je mag deze fase ook “presentatie” noemen.)
3.Uitleg
•
Oefeningen en hun oplossing(en), met een titel die aanduidt over welke soort oefeningen het gaat.
NB: deze kolom moet op zichzelf leesbaar zijn.
Je kan ook verwijzen naar een boek. Voeg eventueel een • kopie bij. •
•
• •
• • • •
•
Geef schematisch, dus in trefwoorden en samenvattende titels aan welke inhouden achtereenvolgens aan bod komen, bv.: • Begrippen, relaties, structuren • De korte inhoud van een verhaal • Definities en omschrijvingen • Kenmerken van … • Vaardigheden en deelvaardigheden • Oplossingsmethoden en denkstrategieën • Voorbeelden • Werkhoudingen
• • • • • • •
• • •
• • • •
•
•
NB : Soms is het aangewezen deze fase te verschuiven naar het einde van de les, als besluit (Wat hebben we nu geleerd ?). (zie verder). Voor sommige lessen is het leuke er nl. af als je de doelen verklapt.
Omschrijving van het ‘wat’ en ‘waarom’ van de les. (context van de les)
2. (Oriëntatie)
Samenvatting van de benodigde voorkennis Remediëring indien die voorkennis niet beheerst blijkt te zijn.
Lesinhoud (wat geleerd wordt)
NB: Soms is er geen nuttige voorkennis. Een motiverende instap is dan aangewezen. Noteer hier kort de inhoud van deze “aandachts-trekker”.
Ds
1. Terugblik (of “Instap” : zie “NB” in de volgende kolom)
Tijdsindeling en fasering
Laat lln. onder begeleiding oefenen Geef korte en duidelijke opdrachten
Presenteer het onderwerp van de les Relateer de les aan betekenisvolle situaties Relateer de les aan voorgaande en komende lessen Geef een lesoverzicht Stel leerdoelen Bespreek het belang van de lesstof Onderwijs in kleine stappen Gebruik heldere taal Geef concrete voorbeelden Maak gebruik van materialen en stappenplannen Doe de vaardigheid hardop denkend voor (modelleren) Ga na of lln. de stof goed begrijpen Vermijd uitweidingen Vergroot stapsgewijs de moeilijkheidsgraad Geef een samenvatting aan het eind van de uitlegfase (maw : zet de leerstof vast) Laat lln. voorbeelden bedenken Speel vragen van de lln. terug naar de groep
Methode (Hoe er geleerd wordt) Didactische Activiteit (DA) Leerlingenactiviteit (LA) Organisatie (OR) Geef een samenvatting van de voorgaande stof. Bespreek het voorgaande werk Haal de benodigde voorkennis op Onderwijs, als dit nodig is, deze voorkennis Laat de lln. in tweetallen of groepjes hun voorkennis activeren Media
Evaluatie-oefeningen Samenvatting van wat geleerd is Studietips
Omschrijving van de leercontext.
7. Terugblik en vooruitblik
• • •
Oefeningen en hun oplossing(en), met een titel die aanduidt over welke soort oefeningen het gaat. Bijkomende oefeningen voor lln. die klaar zijn. Te voorziene fouten en foutenanalyse. Remediëringsoefeningen voor lln. met problemen.
•
6. Evaluatie
5. Zelfstandige verwerking
Bijkomende oefeningen voor de kinderen die klaar zijn Te voorziene fouten en foutenanalyse Remediëringsoefeningen voor kinderen met problemen
• • •
• •
•
• •
•
•
• • •
•
•
• •
• •
• • •
•
•
• Ga door met oefenen tot de lln. de stof beheersen Maak gebruik van materialen en stappenplannen Zorg voor een geleidelijke toename van de moeilijkheidsgraad Verminder geleidelijk de ondersteuning Stel veel vragen Laat de lln. aangeven hoe ze aan het antwoord gekomen zijn. Zorg ervoor dat alle lln. betrokken blijven Stimuleer de lln. om zelf op zoek te gaan naar oplossingen. Laat de lln. in tweetallen of groepjes oefenen. Zorg ervoor dat de lln. onmiddellijk (kunnen) beginnen. Zorg ervoor dat de inhoud gelijk is aan de voorafgaande lesfase. Laat de lln. weten dat hun werk nagekeken wordt. Vergroot de toepassingsmogelijkheden. Laat de lln. in tweetallen of groepjes werken. Stimuleer de lln. om zelf op zoek te gaan naar oplossingen. * Geef extra verwerkingsstof aan de goed presterende lln. * Geef extra instructie aan de zwak presterende lln. Controleer of en hoe het lesdoel bereikt is. Laat de lln. onder woorden brengen wat goed ging, wat niet goed ging en wat ze de volgende keer anders gaan doen Laat de lln. in tweetallen of in groepjes het leerproces evalueren. Plaats de les in de context van een lessenreeks. Geef aan waarover de volgende les zal gaan.
• • • • •
• •
• • • •
Welke didactische werkvormen ga je achtereenvolgens gebruiken? Mogen kinderen daarbij invloed uitoefenen? Wat moeten ze daarbij doen? Welke vragen ga je stellen? Hoe formuleer je opdrachten? Hoe hou je rekening met de verschillen tussen lln.? Welke wijzigingen in de groeperingsvorm en schikking plan je? Wanneer en op welke manier wordt geëvalueerd? Wie schrijft op het bord en wanneer? Welke onderwijs- en leermiddelen moet je op voorhand klaarzetten? Voorzie dit in de rubriek “organisatie” op de keerzijde van het voorblad van je lesvoorbereiding. (idem voor een aantal van de volgende punten) Wie deelt wat uit? Welke werkafspraken worden gemaakt en wanneer? Wat mogen de kinderen zelf regelen? Hoe gebeuren de overgangen in de les? Wanneer en hoe wordt er verbeterd? Hoe verloopt de foutenanalyse? Hoe en wanneer wordt er opgeruimd en hoe controleer je dat?
Vragen die kunnen gesteld worden bij het invullen van de kolom ‘methode’
Legende van de gebruikte tekens: Cursief: aandachtspunten die vooral gericht zijn op het activeren van de lln. * : aandachtspunten die gericht zijn op differentiatie
3.4
3.3
3.2
3.1
3
2.1 2.2
2
1.1 1.2 1.3
In overleg een positief leefklimaat creëren voor de kinderen in de leerlingengroep en op school De emancipatie van de kinderen bevorderen Door attitudevorming kinderen op individuele ontplooiing en maatschappelijke participatie Actuele maatschappelijke ontwikkelingen hanteren in een
DE LERAAR ALS OPVOEDER
Communicatievaardigheid Adequaat en correct taalgebruik
TAAL
Verantwoordelijkheidszin / inzet Stiptheid Omgangsvormen
1 BEROEPSHOUDING
student(e): klas: stageperiode:
Evaluatieformulier stage 2illo & 3 illo Stagebezoeker: Stagebegeleider: stageschool: stageklas:
(in te vullen door de student)
EVALUATIEFORMULIER – VERSIE STUDENT
Adequaat omgaan met kinderen in sociaal-emotionele probleemsituaties en met kinderen Het fysieke welzijn van kinderen bevorderen
4.1 Lesontwerp 4.1.1 De beginsituatie van de kinderen en de leerlingengroep achterhalen 4.1.2 Doelstellingen kiezen en formuleren 4.1.3 Leerinhouden/leerervaringen selecteren 4.1.4 Leerinhouden/leerervaringen structureren en vertalen in opdrachten 4.1.5 Een aangepaste methodische aanpak en groeperingsvorm bepalen 4.1.6 In teamverband leermiddelen kiezen en aanpassen 4.2 Lesrealisatie: zorgen voor een krachtige leeromgeving. Leren is: actief interactief doelgericht Individueel verschillend cumulatief zelfsturend 4.3 Evaluatie 4.3.1 Observatie/evaluatie voorbereiden
4 DE LERAAR ALS BEGELEIDER VAN LEERPROCESSEN
3.6
3.5
6.4
6.3
6.2
6.1
Een gestructureerd werkklimaat bevorderen Een soepel en efficiënt les- en/of dagverloop creëren, passend in een tijdsplanning Op correcte wijze administratieve taken uitvoeren Een stimulerende en werkbare klasruimte creëren, rekening houdend met de veiligheid van de kinderen
6 DE LERAAR ALS ORGANISATOR
5.3
5.2
Basiskennis beheersen en recente evoluties in verband met inhouden en vaardigheden uit de De verworven kennis en vaardigheid met betrekking tot de Het eigen vormingsaanbod situeren en integreren in het geheel van het onderwijsaanbod
LERAAR ALS INHOUDELIJK EXPERT
5 DE
5.1
Observeren/proces en product evalueren met het oog op bijsturing en remediëring
4.3.2
8.3
8.1 8.2
ALS LID VAN EEN SCHOOLTEAM
Participeren aan Binnen hetkiteam tovert een taakverdeling overleggen en die De eigen pedagogische en didactische opdracht en aanpak in
8 DE LERAAR
7.2
Vernieuwende elementen aanwenden en aanbrengen Het eigen functioneren kunnen bevragen en bijsturen
DE LERAAR ALS INNOVATOR/ONDERZOEKER
7.1
7
Handtekening(en):
Opmerkingen
Wat zijn de tekorten?
Wat zijn de aandachtspunten?
Wat zijn de opvallend sterke kanten?
Wat verloopt naar behoren?
BESLUITEN:
mentor: stageschool: stageklas:
(in te vullen door de mentor)
3 DE LERAAR ALS OPVOEDER positief leefklimaat / positieve betrokkenheid op alle leerlingen / gerichtheid op waarden / respectvolle omgang met kinderen met moeilijkheden
2 TAAL Communicatievaardigheid / Adequaat en correct taalgebruik: mondeling - schriftelijk
1 BEROEPSHOUDING Verantwoordelijkheidszin / inzet / stiptheid / correcte omgangsvormen
student(e): klas: stageperiode:
Evaluatieformulier stage 2illo & 3 illo
EVALUATIEFORMULIER – VERSIE MENTOR
5 DE LERAAR ALS INHOUDELIJK EXPERT beheersing basiskennis / achtergrondkennis / aansluiting bij de leerlijn / aandacht voor vakkenintegratie
4 DE LERAAR ALS BEGELEIDER VAN LEERPROCESSEN lesvoorbereiding / lesrealisatie / beginsituatie / doelgerichtheid / boeiend lesgeven /variatie aan werkvormen / differentiatie / aandacht voor leren leren / leermiddelen / proces- en productevaluatie
8 DE LERAAR ALS LID VAN EEN SCHOOLTEAM samenwerking met medestudenten, mentoren, anderen
7 DE LERAAR ALS INNOVATOR/ONDERZOEKER durf om (iets nieuws) uit te proberen / kritische omgang met handleidingen / zelfreflectie / bevraging en bijsturing van het eigen functioneren / leergierigheid
6 DE LERAAR ALS ORGANISATOR controle van het klasgebeuren / tempo / duidelijkheid in instructies en afspraken/ administratie / logistieke voorbereiding
Opmerkingen Handtekening(en):
Wat zijn de tekorten?
Wat zijn de aandachtspunten?
Wat zijn de opvallend sterke kanten?
Wat verloopt naar behoren?
BESLUITEN:
114
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
DEEL 6 BIJLAGEN
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Derde semester
115
BIJLAGE 1 STAGEREGLEMENT Ziekte en afwezigheid: Wie tijdens een stageperiode afwezig is, om welke reden ook, moet stage inhalen. Hoeveel stage ingehaald moet worden, wordt met de stagecoördinator afgesproken. Wie tijdens een stageperiode ziek wordt of plotseling verhinderd is stage te lopen, moet de betrokken partijen daarvan zo vlug mogelijk op de hoogte stellen. Dit gebeurt bij voorkeur nog de avond vóór en ten laatste de ochtend van de stage, vóór de aanvang van de school. Men waarschuwt de stageschool en bij voorkeur ook de mentor (indien die te bereiken is), de stagecoördinator en de lector(en) door wie men op stage zou bezocht worden. Wie wegens ziekte langer dan één dag afwezig is, dient dit met een doktersbewijs te staven. Wie om een wettige reden, andere dan ziekte, afwezig zal zijn tijdens de stage, moet daartoe toelating vragen aan het departementshoofd. Je krijgt dan een document dat de afwezigheid wettigt en dat moet worden voorgelegd aan de stagementor en/of de directeur van de stageschool. Stages die niet volledig worden afgewerkt, worden ingehaald. Dit wordt in samenspraak met de stagecoördinator geregeld. Wijzigingen: Wanneer zich tijdens de stage wijzigingen in het stageschema (lessenrooster) voordoen, waardoor een bezoek van de begeleidende lector op dat moment niet opportuun is (repetitie, schoolfeest, ...), dan stelt men de bezoekende lector daarvan zo snel mogelijk op de hoogte. Zo kan de lector hiermee rekening houden bij de planning van zijn stagebezoeken. Voorwaarden keuze stageschool: • •
De studenten mogen geen stage lopen in een school waar er familieleden werken of waar de eigen kinderen schoollopen. Bij twijfel neemt men best contact op met de stagecoördinator. De studenten lopen in hun driejarige opleiding niet meer dan 2 keer stage in dezelfde stageschool.
Alle uitzonderingen die niet met voorgaande paragrafen te maken hebben, worden door het lerarenteam besproken. Bij problemen kan, in overleg met de stagecoördinator, besloten worden om de stage voortijdig te beëindigen .
BIJLAGE 2 MODEL VAN GESPREK Inhoud
Voornaamste interventies van de mentor
• • •
• • •
Fase Gespreksonderwerpen bepalen
Kern van het gesprek: vastgestelde gespreksonderwerpen behandelen de aandachtspunten van de student de observaties van de mentor
Afsluiting: Herhalen en vastleggen
hoe verloopt het gesprek? welke punten komen aan de orde? hoeveel tijd trekken we ervoor uit?
De gesprekspunten worden in overleg vastgesteld waarbij de ervaringen van de student uitgangspunt zijn.Deze worden aangevuld met de bedenkingen en observaties van de mentor. • hoe gaat het eigenlijk? waarnemingen ervaringen • Wat vind ik ervan? oordeel meningsvorming terugblikken op het handelen(fase 2 Korthagen) • waarom verloopt het zo? analyse In deze fase wordt nagegaan waarom het handelen op deze manier verloopt. Welke essentiële aspecten herken ik?(fase 3 Korthagen) • kan het anders? alternatieven oplossingen leerpunten • hoe moet ik verder? plan van actie leerroute alternatieven ontwikkelen en ernaar handelen (fase 4 Korthagen) • leerervaringen vastleggen • plannen vastleggen • evaluatie daarvan vastleggen
Samenvatten Ordenen Doorvragen
In een latere fase • vragend toevoegen
Referentiekader van de student centraal Niet sturende interventies zoals: • actief luisteren • samenvatten • gevoelsreflectie • doorvragen • ondersteunen • samenvatten • gevoelsreflectie • doorvragen • vragend toevoegen • interpreteren Naast bovenstaande interventies ook: • informatie geven • suggesties doen • adviseren
• • • •
samenvatten ordenen informatie geven adviseren
past zich niet aan aan de beroepssituatie
is niet stipt bij het uitvoeren en indienen van taken en opdrachten
is te weinig assertief is niet stressbestendig
geeft vlug op
komt onverschillig over
is ongewettigd afwezig op stageactiviteiten gaat slordig om met materiaal
komt te kort op administratief vlak
moet herinnerd worden aan afspraken en richtlijnen
2.1 Communicatievaardigheid beseft dat communicatie de basis vormt van samen leren, samen leven, samen zijn
heeft zicht op verschillende aspecten van communicatie en hun onderlinge beïnvloeding
is zich niet bewust van de eigen verbale en non-verbale communicatiestijl en het effect ervan op anderen
heeft aandacht voor: -verzorgde taal -verzorgde kledij -omgang
is stipt bij het uitvoeren en indienen van taken en opdrachten
zet door, ook in moeilijke omstandigheden is assertief laat stress geen zichtbare invloed hebben op het lesgeven
neemt tijdig contact op met de stageschool en houdt zich aan afspraken en richtlijnen is altijd in orde op administratief vlak, zowel wat betreft de stagemap als de communicatie met lectoren en mentoren is aanwezig op en participeert actief aan alle stageactiviteiten draagt zorg voor materiaal en houdt rekening met de afspraken daaromtrent op school straalt enthousiasme uit
niveau 2
onderschat het belang van communicatie als basis voor samen leren, samen leven, samen zijn
2 Adequaat en correct taalgebruik en communicatie
1.3 Omgangsvormen
1.2 Stiptheid
1 Beroepshouding 1.1 Verantwoordelijkheidszin/inzet
BIJLAGE 3 STAGELEERLIJN
niveau 1
is zich bewust van de eigen verbale en non-verbale communicatiestijl en het effect ervan op anderen
treedt in communicatie vanuit het besef dat communicatie de basis vormt van samen leren, samen leven, samen zijn
idem
idem
idem stelt zich stressbestendig op ten aanzien van het takenpakket
weet het eigen enthousiasme over te brengen op de leerlingen idem
participeert actief aan het klasgebeuren idem
idem
idem
niveau 3
stemt zijn eigen verbale en nonverbale communicatiestijl af op de doelgroep en de eigenheid van de andere en kan reflecteren over bijsturingen
idem
idem
idem
idem kan de verantwoordelijkheid aan bij het overnemen van het hele klasgebeuren
idem
idem
engageert zich spontaan voor taken buiten de eigenlijke opdracht idem
idem
idem
niveau 4
2.2 Adequaat en correct taalgebruik
kan verschillende soorten teksten (verhaal, gedicht, sprookje…) op verschillende manieren (gewoon, vertellend, dramatiserend of interactief) en voor verschillende doelen (informeren, activeren, overtuigen en amuseren) voorlezen en/of vertellen
spreekt expressief, d.i. met intonatie en met een aangepast tempo
articuleert voldoende/is verstaanbaar voor de leerlingen
verzorgt zijn uitspraak (korte i/e/u, lange aa, eind-en, sch en g/h zijn klankzuiver)
spreekt intonatieloos, past zijn spreektempo niet aan de leerlingengroep aan;
articuleert onvoldoende en spreekt binnensmonds
spreekt bepaalde klanken herhaaldelijk fout uit
idem
hanteert in formele situaties (gesprekken voeren, mondeling opdrachten geven,…) een correcte mondelinge taal, d.i.
kan verschillende soorten gesprekken (een leerlingenbespreking, evaluatiegesprek, functioneringsgesprek…) voeren met volwassen gesprekspartners (ouders, collega’s, begeleiders, inspectieleden, nascholers…) over de klas- en schoolcontext (tijdens een oudercontact, klassenraad, vakgroepvergadering, personeelsvergadering, nascholingssessie…) en doet dat in een aangepast taalregister, rekening houdend met leeftijd, functie, …
kan een presentatie op verschillende manieren (interactief, kort of lang…) houden voor volwassen gesprekspartners en maakt flexibel gebruik van een effectieve ondersteuning in schrift en beeld
slaagt erin om door eigen taalrijkdom het taalgebruik van de leerlingen op een hoger niveau te brengen
ontwikkelt de attitude om steeds kwaliteitsvoller te kunnen/willen communiceren
communiceert taakgegricht met medestudenten, opleiders, mentoren, leerlingen heeft aandacht voor onzuiver/onjuist taalgebruik bij de leerlingen en reageert passend en met respect voor de ander
niveau 4
niveau 3
stemt taalgebruik af op de leeftijd/functie van de doelgroep
niveau 2
is niet expressief bij het voorlezen en/of vertellen
is zich niet bewust van verschillen in taalregister
niveau 1
verwoordt helder en vlot, met aandacht voor een goede zinsbouw; spelt zowel de werkwoorden als de andere woorden correct en raadpleegt bij twijfel het woordenboek of Groene Boekje kan zich in correct Nederlands uitdrukken (weinig of geen dialectische woorden, zinswendingen) weet dat er verschillende tekstsoorten bestaan en is bereid om er indien nodig naar op zoek te gaan
verwoordt onvoldoende helder en vlot; heeft onvoldoende aandacht voor een goede zinsbouw; schrijft vaak spelfouten; raadpleegt bij twijfel niet het woordenboek of Groene Boekje
maakt heel wat fouten tegen correct Nederlands (dialectische woorden, zinswendingen)
leest jeugdliteratuur
kan verschillende leesdoelen bepalen en zijn leesstrategie (globaal, zoekend, intensief lezen) daaraan aanpassen
gebruikt zelden of nooit stopwoordjes kan zich in correct Nederlands uitdrukken (beheerst o.a. het gebruik van noemen/heten, zijn/hebben; vermijdt dialectische woorden en zinswendingen; beheerst het gebruik van het betrekkelijk voornaamwoord die/dat) hanteert in formele situaties (stagedocumenten, schriftelijk vragen en opdrachten formuleren, bordschrift/slides/Power Point…) een correcte schriftelijke taal, d.i.
gebruikt stopwoordjes op een storende manier maakt heel wat fouten tegen correct Nederlands (dialectische woorden, zinswendingen)
is zich niet bewust van verschillende tekstsoorten en van de kanalen waarlangs je die teksten kunt opzoeken
niveau 2
niveau 1
kan verschillende soorten teksten onderscheiden, via verschillende kanalen (zoals de bibliotheek of het internet) opzoeken en beoordelen op hun bruikbaarheid
kan teksten beoordelen op toegankelijkheid voor de leerlingen en kan die teksten zo nodig via schriftelijke ingrepen toegankelijk maken
heeft aandacht voor adequaat en correct schriftelijk taalgebruik bij de leerlingen en reageert passend en met respect voor de ander
niveau 3
kan zijn leesstrategie flexibel bijsturen in fuctie van het leesdoel en de tekstsoort
kan verschillende soorten informatieve, persuasieve en activerende teksten voor het functioneren op klas- en schoolniveau (schoolagenda, activiteitenrooster, leerling- en evaluatiegegevens enz.) en voor de eigen professionalisering lezen
kan een presentatie houden voor derden met schriftelijke ondersteuning
kan beroepsgericht schrijven (brieven aan ouders, verslag van een vergadering, schoolagenda, activiteitenrooster, leerling- en evaluatiegegevens, homepage, schoolwebsite…)
kan op een verantwoorde manier een schriftelijke evaluatie formuleren over leerprocessen en over producten, over gedrag en attitudes van leerlingen in functie van hun totale ontwikkeling
niveau 4
niveau 2
reageert respectvol en kalm op storend gedrag
heeft een positieve grondhouding t.o.v. kinderen en voeling met wat bij hen leeft
reageert niet of ongepast op storend gedrag
staat negatief t.o.v. kinderen
- heeft aandacht voor de ruimere context van probleemgedrag (oorzaken en beïnvloedende
leeft een kritische houding tegenover massamedia voor
- is zich bewust van de invloed van eigen waarden, normen en vooroordelen - bevraagt waarden, normen en vooroordelen vanuit de maatschappij kritisch
motiveert waarden op basis van het pedagogisch project en leerplannen
wijst kinderen op het naleven van klassenafspraken in verband met attitudevorming maakt waarden in de klascontext bespreekbaar
gaat dieper in op datgene wat kinderen inbrengen
gaat op geïnteresseerde en respectvolle wijze om met verschillen in de thuissituatie stimuleert inspraak vankinderen
- zoekt bij niet passend gedrag alternatieven op het geven van straf - maakt problemen in de leerlingengroep bespreekbaar stimuleert de relatie tussen de kinderen en werkt aan een groepsidentiteit, waardoor leerlingen onderling op een veilige en waarderende manier met elkaar omgaan
creëert een positief leefklimaat in de klas waarin elk individu zich thuis voelt
onderzoekt of het eigen gedrag tegenover kinderen groeibevorderend is
niveau 4
respecteert de eigenheid van elk kind
heeft oog voor de onderlinge relaties inde klas
- bevestigt zowel taak- als persoonsgericht al naar gelang de behoefte - werkt bij voorkeur met sociale bekrachtiging en activiteitsbeloningen geeft taakgerichte opmerkingen bij storend gedrag
kan gevoelsreflecties maken
niveau 3
3.4 Actuele maatschappelijke ontwikkelingen hanteren in een pedagogische context brengt de actualiteit niet binnen in de actualiseert, waar nodig, de speelt in op actuele gebeurtenissen klas voorgeschreven leerinhoud uit het handboek 3.5 Adequaat omgaan met kinderen in sociaal-emotionele probleemsituaties en met kinderen met gedragsmoeilijkheden reageert ongepast op kinderen met vraagt het advies van de mentor herkent gedragsmoeilijkheden en problemen i.v.m. kinderen met problemen sociaal-emotionele probleemsituaties en gaat er efficiënt
ziet in dat er in een klas verschillende individuen samen leven en leren toont geen interesse voor wat geeft kinderen de kans om eigen kinderen bezighoudt ervaringen in het klasgebeuren te brengen 3.3 Door attitudevorming kinderen op individuele ontplooiing en maatschappelijke participatie voorbereiden houdt geen rekening met houdt rekening met klassenafspraken in verband met klassenafspraken in verband met attitudevorming attitudevorming besteedt geen aandacht aan de heeft aandacht voor geldende geldende normen en waarden waarden en leeft die voor
3.2 De emancipatie van de kinderen bevorderen scheert alle kinderen over dezelfde kam
staat vriendelijk en ontspannen voor de klas. probeert kinderen positief te bevestigen
staat onvriendelijk en gespannen voor de klas treedt weinig bevestigend op
3 Leraar als opvoeder 3.1 In overleg een positief leefklimaat creëren voor de kinderen in de leerlingengroep en op school kan onvoldoende geduld opbrengen moedigt leerlingen geduldig aan voor de leerlingen tijdens hun leerproces
niveau 1
4.1.4 Leerinhouden/leerervaringen structureren en vertalen in opdrachten bouwt de leerinhoud van een les niet logisch en/of chaotisch op
4.1.3 Leerinhouden/leerervaringen selecteren houdt geen rekening met de beginsituatie bij het kiezen van leerinhouden ( te moeilijk, te gemakkelijk, niet aansluitend bij de leefwereld en de interesse)
bouwt de leerinhoud van een les logisch en gestructureerd uit
kiest passende leerinhouden en leerervaringen voor de doelgroep, rekening houdend met de beginsituatie van de groep
bouwt een lessenreeks WERO / muzische opvoeding logisch en gestructureerd uit, met oog voor vakkenintegratie
kiest passende leerinhouden en leerervaringen rekening houdend met opvallende verschillen in de beginsituatie en met de context (schoolomgeving /thuismilieu, actualiteit…)
houdt hierbij ook rekening met de beginsituatie van de groep en met de opvallende verschillen
kiest lesdoelen op basis van de leerlijn in de leerplannen ,
brengt lesdoelen onder bij de overeenkomstige leerplandoelen.
4.1.2 Doelstellingen kiezen en formuleren legt geen verband tussen de lesdoelen en het leerplan
haalt informatie over de beginsituatie van de groep ook uit ervaringen van zelf gegeven lessen
bouwt voor alle vakken een lessenreeks logisch en gestructureerd uit, met oog voor vakkenintegratie
kiest passende leerinhouden en leerervaringen rekening houdend met de verscheidenheid in de beginsituatie en met de eigenheid van de leeromgeving van individuele kinderen (b.v. thuissituatie)
kiest lesdoelen ook op basis van het pedagogisch projecten en het schoolwerkplan maakt voor kinderen met speciale behoeften gebruik van het aangereikt handelingsplan
haalt info over de individuele beginsituatie ook uit -taken -leerlingvolgsysteem -leerlingendossier
kan dringende verzorgingstaken uitvoeren
factoren) - volgt de evolutie van kinderen met problemen op - is zich bewust van eigen grenzen en signaleert sociaal-emotionele probleemsituaties bij kinderen
mee om in de klassituatie
zorgt ervoor dat kinderen veilig gedrag stellen t.o.v. zichzelf en de anderen stimuleert gezonde leef- en eetgewoonten zorgt voor voldoende bewegingsmogelijkheden
niveau 4
niveau 3
heeft hierbij oog voor opvallende individuele verschillen
brengt de veiligheid van de kinderen op geen enkel ogenblik in gevaar
niveau 2
4. De leraar als begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen 4. 1 lesontwerp 4.1.1 De beginsituatie van individuele kinderen en de leerlingengroep achterhalen heeft geen oog voor de beginsituatie haalt informatie over de beginsituatie van de groep. van de groep uit maakt geen gebruik van aangereikte - het leerplan gegevens i.v.m. de beginsituatie - de handleiding - de info van de mentor - observatie
3.6 Het fysiek welzijn van kinderen bevorderen heeft geen oog voor de veiligheid van de kinderen
niveau 1
verliest het doel van de les uit het oog
merkt tempoverschillen niet op
respecteert de logische volgorde van de lesopbouw niet
doelgericht
Individueel verschillend
cumulatief
zelfsturend
Heeft onvoldoende aandacht voor de interactie tussen leraar en leerlingen
interactief
respecteert de logische volgorde van de lesopbouw in de lesvoorbereiding laat leerlingen op het einde van de les verwoorden wat ze geleerd hebben
merkt tempoverschillen tijdig op en speelt erop in met extra werkblaadjes
houdt het doel van de les voor ogen deelt, indien zinvol, het doel van de les mee aan de leerlingen
betrekt zoveel mogelijk leerlingen actief bij de les door vragen en opdrachten zorgt voor interactieve betrokkenheid tussen leraar en leerling
stelt verzorgde oefen en studiebladen (weroboekje) op zorgt voor extra oefeningen voor wie vlugger klaar is
stelt geen of slordige oefenbladen op
4.2 lesrealisatie 4.2.Een (adequate) KRACHTIGE leeromgeving realiseren Leren is: actief betrekt de leerlingen te weinig actief bij de les
voorziet bordgebruik tijdens de les hanteert een duidelijk leesbaar bordschrift
kiest zinvolle didactische leermiddelen om de leerlingen te motiveren.
kiest doelgericht eenvoudige didactische werkvormen en groeperingsvormen
niveau 2
voorziet geen of te weinig bordgebruik hanteert een slordig bordschrift
4.1.6 In teamverband leermiddelen kiezen en aanpassen maakt geen of weinig gebruik van leermiddelen
4.1.5 Gepaste methodische aanpak en groeperingsvormen bepalen
niveau 1
respecteert de logische volgorde van de denkstappen en keert zo nodig terug laat leerlingen gericht terugblikken op wat ze geleerd hebben en waar ze nog moeilijkheden ervaren stimuleert kinderen om zelf doelen te
laat zich niet nodeloos van het lesdoel afleiden maakt bovendien de doelen van de les duidelijk aan de leerlingen. merkt ook verschillen in niveau en interesse op en speelt erop in door het gebruik van: - BHV-model binnen 1 les (verlengde instructie) - contractwerk en hoekenwerk
betrekt alle leerlingen actief bij de les met aandacht voor opvallende verschillen zorgt ook voor interactieve betrokkenheid tussen de leerlingen
Kiest zinvolle didactische leermiddelen om het leerproces te ondersteunen en past ze indien nodig aan voorziet bordgebruik als synthese om de les te structureren en om het leerproces te ondersteunen gebruikt hierbij vlot het in de school gehanteerde normschrift stelt doelgerichte oefen- en studiebladen op heeft hierbij al oog voor differentiatie
zorgt voor een variatie aan werkvormen en groeperingsvormen binnen een les voorziet gedifferentieerde lesmomenten
niveau 3
laat kinderen hun eigen aandachtpunten bepalen, stimuleert kinderen om vanuit eigen leerdoelen een project op te zetten
merkt tijdig individuele verschillen op en speelt erop in door het gebruik van: - BHV-model binnen een lessenreeks - remediërende opdrachten in hoeken- en contractwerk gaat zonodig terug naar voorgaande lessen
betrekt alle leerlingen actief bij de les met aandacht voor probleemkinderen stimuleert een interactieve betrokkenheid tussen de leerlingen met het oog op leren omgaan met verscheidenheid stelt zo nodig tijdens de les de doelen bij
stelt doelgerichte oefen- en studiebladen op heeft hierbij oog voor differentiatie en leren leren
kiest zinvolle didactische leermiddelen om het individueel leerproces te ondersteunen en past ze indien nodig aan idem
zorgt voor een variatie aan werkvormen en groeperingsvormen binnen een lessenreeks voorziet differentiatie in het kader van een lessenreeks
niveau 4
niveau 2
kan gepast reageren op juiste,, halfjuiste en foute antwoorden
voorziet binnen het wero-thema een reflectie-activiteit
formuleren binnen het kader van een thema wereldoriëntatie geeft kinderen kansen om mee te beslissen over de manier waarop die doelen bereikt zullen worden
niveau 3
kan aangeleerde vakdidactische vaardigheden correct aanwenden tijdens de lessen.
plaatst een opgegeven lessenreeks binnen een leerlijn d.m.v. het leerplan, kan de logische opbouw aantonen.
brengt gradatie binnen een lessenreeks
transfereert aangeleerde kennis en didactische vaardigheden naar andere leergebieden bij het lesgeven. gaat via externe bronnen op zoek naar nieuwe kennis en vaardigheden om toe te passen in de respectieve leergebieden.
selecteert zelfstandig inhouden uit verschillende externe bronnen .
slaagt er niet in degelijke externe maakt, eventueel op vraag van bronnen te ontdekken en degelijk te mentor of lector, gebruik van externe gebruiken. bronnen. 5.2 Verworven kennis en vaardigheden aanwenden in de respectieve leergebieden kan aangeleerde kennis en kan algemene didactische vaardigheden niet passend vaardigheden correct aanwenden aanwenden bij het lesgeven. tijdens de lessen uit diverse leergebieden. slaagt er niet in passend gebruik te gebruikt de handleidingen om maken van aangereikte of verworven kennis en vaardigheden zelfgevonden hulpbronnen om correct aan te wenden. kennis en vaardigheden correct aan te wenden. 5.3 Het eigen vormingsaanbod situeren en integreren in het geheel van het onderwijsaanbod heeft geen zicht op de plaats van Plaatst de te geven lessen op een een les binnen een leerlijn. leerlijn d.m.v. het leerplan.
gebruikt handleidingen en cursussen om verworven kennis en vaardigheden correct aan te wenden.
gaat kritisch om met externe bronnen.
heeft voldoende achtergrondkennis bij de te geven lessen.
kan op de meeste vragen van leerlingen in verband met de lesinhouden een degelijk antwoord formuleren. weet waar leerlingen informatie kunnen vinden om op verdere vragen een antwoord te vinden.
kan op basis van een foutenanalyse voorstellen voor remediëring geven, reflecteert realistisch over het eigen didactisch handelen a.d.h.v. evaluatiegegevens.
zorgt voor valide evaluatieopdrachten bij een gegeven lessenreeks
niveau 4
beheerst de basiskennis van de les.
maakt fouten tegen de basiskennis bij het geven van een les.
5. Leraar als inhoudelijk expert 5.1 Basiskennis beheersen en recente evoluties in verband met inhouden en vaardigheden uit leergebieden volgen en bevragen
4.3.2 Evalueren met het oog op bijsturing en remediëring
4.3 evaluatie 4.3.1Observatie/evaluatie voorbereiden
niveau 1
kan kordaat leiding geven op basis van enkele duidelijke afspraken. begeleidt, helpt, stuurt leerlingen die aan het werk zijn.
neemt onvoldoende leiding.
loopt doelloos rond als leerlingen aan het werk zijn.
zorgt voor voldoende afwisseling in werkvormen aangepast aan de les.
maakt efficiënt gebruik van lesmaterialen, aangereikt door de mentor/lector of gesuggereerd in de handleiding. kan de eigen taken op korte termijnplannen. volgt de opgegeven planning zorgvuldig.
maakt eenzijdig of verkeerd gebruik van werkvormen.
maakt onvoldoende gebruik van te voorziene materialen.
kan de lesvoorbereiding niet structureren volgens het gekregen model.
6.3 Administratieve taken op een correcte manier uitvoeren
kan zich niet houden aan een gemaakt plan.
stelt de lesvoorbereidingen op volgens het gekregen model.
kan de timing van de voorbereiding zo goed mogelijk respecteren tijdens het lesgeven zelf.
houdt onvoldoende rekening met de opgemaakte timing.
kan de eigen taken niet plannen.
laat in een les de verschillende lesfasen vlot op elkaar volgen.
laat lessen uiteenvallen in korte, losse delen.
6.2 Een soepel en efficiënt les- en/of dagverloop creëren, passend in een tijdsplanning
heeft visueel contact met de meeste leerlingen van de klas.
ontwijkt oogcontact met de leerlingen.
6.1 Een gestructureerd werkklimaat bevorderen
6 Leraar als organisator
brengt de eigen lessen in verband met al gegeven lessen.
maakt geen verbindingen met al aanwezige kennis en vaardigheden.
slaagt er niet in vakoverschrijdende lessen te ontwerpen en te geven.
niveau 2
niveau 1
kan de gegeven instructies in verband met het opstellen van een lesvoorbereiding gepast hanteren
kan de eigen taken plannen op korte en middellange termijn. gaat soepel om met planning en organisatie in functie van de leerlingen.
kan de timing van opeenvolgende lessen binnen een lesdag respecteren en indien nodig aanpassen. past, gedurende een lesdag, gevarieerde werkvormen toe, rekening houdend met de lesinhoud en de leerlingengroep. zorgt voor een goede logistieke voorbereiding (didactisch materiaal, schriften, bord…)
laat verschillende lessen vlot op elkaar volgen.
begeleidt, helpt, stuurt leerlingen die individueel of in groep aan het werk in hun leerproces.
heeft visueel contact met de leerlingen en/of deelgroepen die aan het werk zijn. kan kordaat leiding geven op basis van contextuele afspraken
brengt eigen lessen in verband met al gegeven lessen of lessen die nog moeten komen. legt verbanden tussen domeinen binnen WERO
niveau 3
stelt voor elk lesgeheel een voor zichzelf hanteerbare, heldere en gestructureerde lesvoorbereiding op.
ondersteunt ook leerlingen in het plannen van hun taken. kan efficiënt inspelen op onvoorziene omstandigheden
zorgt, gedurende een langere periode, voor aangepast dagverloop rekening houdend met de klascontext. kan in onvoorziene omstandigheden in de klas aanwezige materialen didactisch aanwenden.
kan over een langere periode lessenreeksen plannen binnen de verschillende leerdomeinen. kan de timing over een langere periode respecteren en indien nodig aanpassen.
overlegt met de klasgroep om tot afspraken te komen en volgt die consequent op. begeleidt, helpt, stuurt leerlingen die individueel of in groep aan het werk in hun leerproces met speciale aandacht voor kinderen met zorgvragen.
behoudt in alle omstandigheden overzicht over de klas.
kan vakoverschrijdend werken.
legt verbanden tussen domeinen binnen een vakgebied
niveau 4
zorgt voor een stagemap die samengesteld is volgens de gekregen instructies. volgt afspraken op in verband met de stage.
houdt een klasoverzicht bij waarop opvallende gedragskenmerken van leerlingen vermeld staan.
kan geen gestructureerde stagemap voorleggen.
kan geen overzicht voorleggen met leerlingkenmerken.
reflecteert niet of oppervlakkig en selectief.
7.2 Zijn eigen functioneren kritisch bevragen en bijsturen ontloopt lesbesprekingen.
reflecteert over het eigen functioneren op grond van de gekregen informatie (mentor, lector, medestudenten) over een gegeven les.
bespreekt de lessen vooraf en nadien met de stagebegeleiders en de medestudenten
volgt globaal de handleiding met oog voor een motiverende inleiding.
zorgt voor een permanente aanschouwelijkheid van een gegeven werothema.
heeft geen oog voor een gepaste aankleding van de klasruimte.
7 Leraar als vernieuwer en onderzoeker 7.1 Vernieuwende elementen aanwenden en aanbrengen volgt slaafs de handleiding zonder enige eigen inbreng.
kan de bestaande klasopstelling efficiënt gebruiken.
gebruikt de klasopstelling niet efficiënt.
6.4 Een stimulerende en werkbare klasruimte creëren, rekening houdend met de veiligheid van de kinderen
volgt afspraken onvoldoende op.
niveau 2
niveau 1
neemt spontaan initiatief om de lessen vooraf en nadien te bespreken met de stagebegeleiders en de medestudenten. reflecteert over het eigen functioneren aan de hand van de geformuleerde stagedoelen.
gaat kritisch om met een handleiding, een lessenpakket en probeert vernieuwingsideeën uit
zorgt ervoor dat belangrijke lesinhouden permanent aanschouwelijk zijn in de klas.
kan de bestaande klasopstelling wijzigen naargelang de toegepaste organisatie- en/ of werkvormen.
houdt een klasoverzicht bij in functie van efficiënte differentiatie.
kan zelfstandig een gestructureerde en volledige stagemap samenstellen. maakt, indien nodig, zelfstandig afspraken in verband met de stage.
niveau 3
reflecteert over het eigen functioneren aan de hand van de basiscompetenties
maakt afspraken (planning) met de mentor /lector om lessenreeksen te bespreken.
ontwerpt zelf nieuwe initiatieven en test die uit.
zorgt voor impulsen om een didactisch-pedagogisch verantwoorde klasruimte te creëren, aangepast aan de leerlingengroep (actualiteit, klaspop, verjaardagskalender, boek van de week, familienieuws…)
houdt bij de klasopstelling rekening met individuele leerlingkenmerken of klaskenmerken.
stelt een gestructureerde portfolio op en geeft blijk van verantwoorde keuzes (leerdoelen, werkstukken…) maakt zelfstandig afspraken en leeft die consequent na. neemt in de school gangbare administratieve taken van de mentor over (aanwezigheidsregister, klassenboek…) houdt de leerlingengegevens (evaluatiegegevens, foutenanalyse…) geordend bij
niveau 4
idem
kan samen met een mentor en medestudenten een lesweek plannen, voorbereiden en uitwerken
respecteert de afspraken, de tips die door de mentor en de medestudenten gegeven worden.
8.3 De eigen pedagogische en didactische opdracht en aanpak in teamverband bespreekbaar maken betrekt professionele derden niet of zorgt ervoor dat hij advies krijgt van onvoldoende bij het kritisch de mentor of de bezoekende lector benaderen van het eigen leerproces. omtrent het eigen functioneren.
stelt zich loyaal op tgo. de opleiding en tgo. de mentor en stageschool
idem
neemt bovendien het initiatief om aan de directeur, de mentor en andere teamleden advies te vragen
houdt rekening met andere teamleden bij het maken van afspraken. kan een klasoverstijgende activiteit organiseren en hierbij een taakverdeling overleggen en naleven behoudt het evenwicht tussen autonomie en collegialiteit behoudt het evenwicht tussen autonomie en collegialiteit
stelt zich op als medewerker aan het pedagogisch gebeuren van de school
woont een teamvergadering bij en heeft hier ook een eigen inbreng
kan samenwerken met collega’s (mentor, coördinator zorgverbreding, taakleerkracht…) vb. in het kader van zorgverbreding
idem
levert een constructieve bijdrage aan groepsprocessen
idem
kan een eenvoudig werkplan uitschrijven van voor zichzelf geformuleerde leerdoelen. ontwikkelt een persoonlijke onderwijsvisie voert zelfstandig een eenvoudig actie-onderzoek uit
niveau 4
idem
kan pedagogisch-didactische keuzes verantwoorden. voert onder begeleiding en in groep voorbereid een eenvoudig actieonderzoek uit.
realiseert zelfgeformuleerde werkpunten.
niveau 3
stelt zich respectvol op tgo. de opleiding en tgo. de mentor en stageschool
stelt zich helpend op t.o.v. medestudenten en mentor
is enkel bekommerd om de eigen taak
gaat indiscreet om met op de school verkregen informatie in verband met het totale schoolgebeuren (mentoren, directie, werking van de school…) 8.2 Binnen het team overleggen over taakverdeling en die ook naleven blijft koppig vasthouden aan eigen ideeën en aanpak, ook als hieromtrent afspraken gemaakt zijn.
stelt zich open voor inbreng van anderen wil en kan een eigen bijdrage hebben in de groep.
kan het eigen den proces moeilijk waardoor onvoldoende openheid ontstaat om samen te denken en te leren samen met anderen
8 Leraar als teamlid 8.1 Participeren aan samenwerkingsstructuren ziet verbeteringen aan lesvoorbereidingen als bedreiging voor de eigen persoon werkt niet of slecht samen met medestudenten werkt opbouwend mee met de mentor bij opstellen of verbeteren van een lesvoorbereiding kan samen met medestudenten lessen / een wero-thema uitwerken
doet inspanningen om zelfgeformuleerde werkpunten in volgende lessen te realiseren kan pedagogisch-didactische keuzes verantwoorden vanuit de lessen.
houdt geen rekening met de geformuleerde werkpunten.
kan pedagogisch-didactische keuzes niet verantwoorden.
niveau 2
niveau 1
niveau 2
neemt initiatief om een gesprek met ouders aan te gaan
idem
11 Leraar als lid van de onderwijsgemeenschap Deelnemen aan het maatschappelijk debat over onderwijskundige thema's
heeft geen oog voor het aanbod van externe, culturele instanties.
neemt occasioneel contact op met culturele instanties zoals educatieve diensten van musea, nationale instellingen,… en integreert dit in het lesgebeuren.
gaat met leden van het schoolteam een gesprek aan over een thema uit de onderwijsactualiteit. durft een eigen mening op te
gaat doelgericht op zoek naar het aanbod voor basisscholen van culturele instanties zoals educatieve diensten van musea, nationale instellingen,… en integreert dit in het lesgebeuren.
zoekt naar mogelijkheden om ouders te betrekken bij het schoolgebeuren
respecteert de thuissituatie en de loyauteit van kinderen t.o.v. hun ouders formuleert suggesties voor commentaar op het leerlingenrapport. Stelt zich empathisch op t.o.v. ouders en luistert actief naar wat de ouders te zeggen hebben.
stelt zich spontaan op de hoogte van leerlinggevens en hun context én gaat er adequaat en discreet mee om respecteert de thuissituatie en de loyauteit van kinderen t.o.v. hun ouders
over het eigen functioneren
niveau 4
idem
idem
niveau 3
10 Leraar als partner van externen en als cultuurparticipant In overleg contacten leggen, communiceren en samenwerken met externe instanties die onderwijsbetrokken initiatieven aanbieden.
9.3 In overleg met het team de ouders/verzorgers informeren over en betrekken bij het klas- en schoolgebeuren benadert de klas en de school als houdt er rekening mee dat ouders een gesloten wereld waar ouders geïnformeerd moeten worden over zoveel mogelijk buiten gehouden hun kinderen moeten worden. 9.4 Met ouders in dialoog treden over opvoeding en onderwijs weet zich, zelfs in informele stelt zich vriendelijk en respectvol op situaties, geen passende houding tgo ouders aan te nemen t.o.v. ouders
9.2 Aan ouders informatie en advies verschaffen over hun kind in de school
9 Partner van ouders/ verzorgers 9.1 Zich op de hoogte stellen van en discreet omgaan met gegevens over kinderen gaat indiscreet om met gegevens gaat adequaat en discreet om met over leerlingen of ouders leerlingengegevens
niveau 1
niveau 2
12.2 Reflecteren over het beroep van de leraar en de plaats ervan in de samenleving
12 Leraar als lid van de onderwijsgemeenschap 12.1 Deelnemen aan het maatschappelijk debat over onderwijskundige thema's
Reflecteren over het beroep van de leraar en de plaats ervan in de samenleving
niveau 1
niveau 3
gaat met leden van het schoolteam een gesprek aan over een thema uit de onderwijsactualiteit. durft een eigen mening op te bouwen in communicatie met anderen.
bouwen in communicatie met anderen.
niveau 4