PROGRAMMAGIDS 2005-2006
BACHELOR IN HET ONDERWIJS LERAAR LAGER ONDERWIJS VIERDE SEMESTER
KHBO – Departement Lerarenopleiding
Garenmarkt 8 8000 Brugge
Beste student (e) In deze bundel vind je informatie over de opleiding waarvoor je gekozen hebt. In de lerarenopleiding krijg je de begeleiding en de ondersteuning om een goed leraar te worden. Daarom wil onze opleiding studentgericht en beroepsgericht zijn. Wij willen je vormen zodat je de basiscompetenties verwerft. Dit zijn de vaardigheden, de kennis en de attitudes waarover iedere afgestudeerde moet beschikken om op een volwaardige manier als beginnend leraar te fungeren. In het opleidingsprogramma (aantal contacturen, studiepunten en studieomvang per opleidingsonderdeel) vind je een gedetailleerde beschrijving van de opleidingsonderdelen e de onderwijsleeractiviteiten. Dit geeft je een goed beeld van de doelstellingen, inhoud, werkvormen en evaluatie verbonden aan ieder opleidingsonderdeel. Bij de aanvang van het academiejaar is het belangrijk de onderwijsregeling en het examenreglement van de KHBO, alsook het aanvullend examenreglement van het departement door te nemen. Je vindt ze op TOLEDO. De stageafspraken vind je in de stagegids die je in het begin van het academiejaar wordt overhandigd. Als student willen we je de nodige voorzieningen aanbieden en kansen bieden om jezelf te kunnen vormen. Er is een uitgebreide bibliotheek, er zijn computerlokalen ter beschikking en er is een cursusdienst. De cursusdienst levert kanten klare cursussen en boeken en studiematerialen (dat laatste in samenwerking met een boekhandel). Het ganse jaar verzorgt de cursusdienst ook de bijkomende tekstbladen of cursusdelen die je nodig hebt. Er is een studie- en trajectbegeleider en een ombudspersoon (zowel voor vragen rond examens als rond meer vertrouwelijke problemen). Bij de studie- en trajectbegeleider kan je terecht voor advies over je studieprogramma (vrijstellingen, spreiding van onderdelen, enz…). De studie- en trajectbegeleider helpt je studietraject op te stellen, faciliteiten aan te vragen als je een functiebeperking hebt (bv. dyslexie) of topsporter bent. De studie- en trajectbegeleider geeft ook advies over studiemethodiek en bij eventuele heroriëntering. De ombudspersoon combineert in ons departement twee opdrachten. Tijdens en rond de examens is de ombudspersoon het aanspreekpunt voor alle vragen met betrekking tot examens (bv. je wordt ziek tijdens de examens, je komt te laat op een examen, je twijfelt of je nog examen zou afleggen…). Het ganse jaar door is de ombudspersoon als vertrouwenspersoon ook beschikbaar voor meer persoonlijke problemen (bv. je voelt je onheus behandelt, je ervaart pestgedrag of je wordt lastig gevallen…). Er zijn sociale voorzieningen voor studenten (SOVO). Bij SOVO kan je terecht voor sociale, psychologische en financiële hulp als je in de problemen komt. Binnen het departement is er een actieve werking rond internationalisering (Europa) en ontwikkelingssamenwerking (Noord-Zuid-relaties). Over al deze voorzieningen word je bij de start van het academiejaar en/of in de loop van je studieloopbaan nog uitvoering geïnformeerd (o.a. via de informatiebundel die je ontvangt aan het begin van het academiejaar). Via o.a. studentenraad, academische raad, krijg je medezeggenschap in de lerarenopleiding en in de hogeschool KHBO. We hopen dat je met deze programmagids een duidelijk beeld krijgt van het aanbod en de werking van onze lerarenopleiding en de KHBO.
Johan L. Vanderhoeven Departementshoofd lerarenopleiding KHBO
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Vierde semester
1
2
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
INHOUDSTAFEL DEEL 1 INLEIDING
5
1 LEESWIJZER 2 BESCHRIJVING VAN DE PERIODE 3 DE SAMENHANG TUSSEN DE THEORIE EN DE PRAKTIJK 3.1 BACO’S DIE IN DIT SEMESTER CENTRAAL STAAN 3.2 REFLECTIE ALS MIDDEL TOT LEREN
6 7 9 9 10
DEEL 2 THEORIECOMPONENT
13
WAT KAN JE VERWACHTEN IN DE THEORIECOMPONENT?
OPVOEDKUNDIGE WETENSCHAPPEN SPECIFIEK ONDERWIJSLEERACTIVITEIT: DIDACTIEK ONDERWIJSLEERACTIVITEIT: AANVANKELIJK LEZEN ONDERWIJSLEERACTIVITEIT: LEERPROCESSEN ONDERWIJSLEERACTIVITEIT: LEERPROCESSEN
14 15 15 17 17 20 22 24 27 30 30 32 34 36 38 39 41 41 43 43 45 47 49
BIJLAGEN BIJ DEEL 2 THEORIECOMPONENT
51
FRANS VERGELIJKEN VAN HANDBOEKEN NEDERLANDS LEZEN EN INNOVEREN EN PROFESSIONALISEREN NEDERLANDS MOOIE DINGEN NEDERLANDS EEN BRIEF NAAR OUDERS SCHRIJVEN AGOGISCHE VAARDIGHEDEN WERKVORMEN PER RELATIEWIJZE IN DE AXENROOS AGOGISCHE VAARDIGHEDEN EEN SAMENWERKINGSSPEL DIDACTISCH UITWERKEN
52 53 54 56 57 58 59 62 64
FRANS ONDERWIJSLEERACTIVITEIT: VAKDIDACTIEK FRANS WERELDORIËNTATIE ONDERWIJSLEERACTIVITEIT: VAKDIDACTIEK WERELDORIËNTATIE ONDERWIJSLEERACTIVITEIT: NATUUR EN TECHNIEK ONDERWIJSLEERACTIVITEIT: MENS EN RUIMTE NEDERLANDS
WISKUNDE DIDACTIEK MUZISCHE OPVOEDING ONDERWIJSLEERACTIVITEIT : MUZISCHE VORMING ALGEMEEN ONDERWIJSLEERACTIVITEIT: BEELDOPVOEDING ONDERWIJSLEERACTIVITEIT: BEWEGINGSOPVOEDING EN BEWEGINGSEXPRESSIE ONDERWIJSLEERACTIVITEIT: MUZIKALE OPVOEDING ONDERWIJSLEERACTIVITEIT: DRAMATISCH SPEL AGOGISCHE VAARDIGHEDEN OPVOEDKUNDIGE WETENSCHAPPEN GEMEENSCHAPPELIJK ONDERWIJSLEERACTIVITEIT: METHODESCHOLEN
OPVOEDKUNDIGE WETENSCHAPPEN GEMEENSCHAPPELIJK
OPVOEDKUNDIGE WETENSCHAPPEN SPECIFIEK DIDACTISCHE MEDIA OPVOEDKUNDIGE WETENSCHAPPEN SPECIFIEK DEMONSTRATIELES HOEKEN- /CONTRACTWERK
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Vierde semester
3
DEEL 3 PRAKTIJKCOMPONENT
65
1 WAT KUN JE VERWACHTEN IN DE PRAKTIJKCOMPONENT? 2 VISIE OP STAGE 2.1 UITGANGSPUNTEN 2.2 VISIE OP BEGELEIDEN EN BEOORDELEN 3 STAGE 1STE LEERJAAR 3.1 DOELSTELLINGEN 3.2 VOORBEREIDING VAN DE STAGE 3.3 UITVOERING VAN DE STAGE 3.4 EVALUATIE NA DE STAGE 3.5 SCHEMATISCH OVERZICHT VAN DE STAGE-ACTIVITEITEN 4 STAGE 5DE LEERJAAR 4.1 DOELSTELLINGEN 4.2 VOORBEREIDING VAN DE STAGE 4.3 UITVOERING VAN DE STAGE 4.4 EVALUATIE NA DE STAGE 4.5 SCHEMATISCH OVERZICHT VAN DE STAGE-ACTIVITEITEN
66 67 67 68 69 69 70 72 74 76 77 77 78 80 82 84
DEEL 4 PRAKTIJKOPDRACHTEN
85
WERELDORIËNTATIE DIDACTIEK AGOGISCHE VAARDIGHEDEN EEN UITGEWERKT LESMOMENT ROND EEN RELATIEWIJZE IN DE
86
LEREN LEREN STAGE 5DE LEERJAAR OPVOEDKUNDIGE WETENSCHAPPEN SPECIFIEK OBSERVATIE 1STE LEERJAAR – 5DE LEERJAAR MUZISCHE VORMING ALGEMEEN MUZISCHE VORMING MUZIKALE OPVOEDING MUZISCHE VORMING MUZIKALE OPVOEDING
91 92 94 96 98 100 101
DEEL 5 DOCUMENTEN
103
DEEL 6 BIJLAGEN
105
AXENROOS
OPVOEDKUNDIGE WETENSCHAPPEN SPECIFIEK OPVOEDKUNDIGE WETENSCHAPPEN SPECIFIEK
4
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
DEEL 1 INLEIDING
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Vierde semester
5
1 LEESWIJZER Voor jou ligt het semesterboek 4. Dit is het boek dat behoort tot de tweede helft van het tweede jaar. Vorig semester het inhoudelijk groeien, het geven van een gestructureerde les, het uitwerken van een wero-thema centraal. In het vorige semester besteedden we aandacht aan de inhoud van elk schoolvak, maar vooral aan de vakdidactische kant van het vak. Je leerde een waaier aan werkvormen kennen. Je ontwikkelde een eigen werothema en muzisch thema. Daarnaast was er ook aandacht voor je eigen ontwikkeling en was er een aanzet tot reflectie.
In dit semester gaan we dieper in op de leraar als begeleider van leerprocessen. Het leerproces van de leerlingen komt centraal te staan. Je zult merken dat leerlingen verschillen in hun kennen en kunnen. Een aantal organisatievormen, werkvormen en media kunnen je helpen om hiermee om te gaan. Je zult stage lopen in een eerste leerjaar, waar je de verschillen tussen leerlingen kan opmerken en in een vijfde leerjaar waar je een aanzet kan geven tot het omgaan met verschillen tussen leerlingen en het centraal stellen van het leerproces van de leerlingen. De verschillende vakken zullen je helpen je lessen gestructureerd en degelijk uit te bouwen. Dit semesterboek is ontwikkeld door alle lectoren van wie je dit semester in je opleiding les zal hebben. In dit boek staan verschillende onderdelen beschreven die je duidelijk maken waar het in dit semester over gaat.
Elk semester heeft een eigen motto. Dit staat centraal zowel tijdens de lessen op de hogeschool als op je stage. De samenhang tussen theorie en praktijk wordt verder beschreven.
In de theoriecomponent van dit boek staan de beschrijving en van de verschillende vakgebieden. Met de bijhorende opdrachten. Je krijgt de vakken die je ook op de lagere school tegenkomt. Hierin wordt doorgewerkt aan je rol als inhoudelijk expert. Zo komt het accent steeds meer op vakdidactiek te liggen. Daarnaast is er een aanbod van de vakken opvoedkundige wetenschappen en agogische vaardigheden. Hierbij staat de leraar als begeleider van leerprocessen centraal.
In de praktijkcomponent van dit boek vind je alles terug wat te maken heeft met de praktijk in de loop van dit semester. Zo kan je er de stagegids vinden voor de twee stages van het tweede semester (eerste leerjaar en vijfde leerjaar)terug, van de praktijkmaandagen en de bijhorende opdrachten. In bijlage vind je er ook de formulieren die jij en je mentor nodig hebben in de stages.
In dit semesterboek vind je alle informatie die je nodig hebt op de opleiding en op je stageschool; We vinden het dan ook logisch dat je deze boeken altijd bij je hebt.
6
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
2 BESCHRIJVING VAN DE PERIODE We hanteren ook hier de elementen van een krachtige leeromgeving als uitgangspunt. Vorig jaar werkte je vanuit de didactische principes. Dit zijn richtlijnen, geformuleerd vanuit de leerkracht om een krachtige leeromgeving te ontwerpen. In het tweede jaar nemen we de elementen van de krachtige leeromgeving omdat deze geformuleerd zijn vanuit de leerling. We willen dat je je aandacht verlegt van je eigen handelen naar het leren van de leerling. Vandaar dat we deze als uitgangspunt nemen. In het eerste semester stonden de volgende elementen centraal: leren is doelgericht, contextgebonden, actief en interactief. Dit semester willen we volgende elementen centraal stellen: leren is cumulatief, constructief, individueel verschillend en zelfsturend. Het leerproces van de leerlingen komt centraal te staan.
Volgende vragen kunnen bij je opkomen in deze periode:
Hoe werk ik een wero-thema en een muzisch thema uit op niveau van de kinderen (1ste en 5de leerjaar)? (contextgebonden)
Hoe verloopt het leren bij kinderen? (lezen, rekenen, leren)
Hoe slaag ik erin kinderen blijvend te betrekken in een opeenvolging van lessen? (cumulatief)
Hoe kan ik complexere werkvormen zoals opdrachtsvormen (groepswerk, opdrachten in carroussel, coöperatieve werkvormen…), dramatische werkvormen en spelvormen organiseren in functie van omgaan met verschillen ? (individueel verschillend en zelfsturend)
Kan ik het DI-model, aangevuld met het BHV-model vlot gebruiken bij de voorbereiding van mijn lessen?(individueel verschillend)
Slaag ik erin een korte, gestructureerde instructie te geven en kinderen snel aan het werk te zetten?(constructief en individueel verschillend)
Hoe kan ik in de start van een activiteit het doel duidelijk maken aan kinderen? (doelgericht)
Kan ik een les afronden en vlot overgaan naar een volgende les? (cumulatief)
Kan ik een evenwicht vinden in inspanning en ontspanning?
Kan ik kinderen laten nadenken over hun leerproces?
Krijg ik zicht op de stage - leerlijn van het tweede jaar? Kan ik deze hanteren bij mijn reflectieproces? Kan ik zelf aandachtspunten formuleren voor de stage? Kan ik hierover reflecteren? Kan ik mijn reflectieproces voldoende bespreekbaar maken met mijn stagebegeleider?
Je zult stage lopen in het eerste leerjaar. Het aanvankelijke lees- en rekenproces zijn voorbij. Je zult verder werken rond basisvaardigheden rekenen en lezen. Meestal zal je vanuit de handleiding werken. Waar nodig en wenselijk is moet je deze lessen kunnen verrijken met inhoud en didactiek. Binnen wero en muzische zal de uitdaging erin bestaan vakinhouden te vertalen in uitdagende en actieve werkvormen en leermiddelen op het niveau van 6-jarigen. Hierbij is het belangrijk dat je een krachtige leeromgeving creëert voor de kinderen. De werkvormen die je inzet moeten erop gericht zijn dat alle kinderen betrokken en actief meedoen. Bij de organisatie moet je rekening houden met materialen; met nadruk op aantrekkelijk en actief materiaal. Je begeleidt de leerlingen in klassikale, groeps- en individuele activiteiten. In het eerste leerjaar zal je geconfronteerd worden met verschillen tussen kinderen. We verwachten dat je preventief aandacht hebt voor deze verschillen in de vorm
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Vierde semester
7
van een hoekenwerk rond lezen en/ of rekenen. In de eerste lesweek kan je nog veel observeren, nadien neem je de lessen volledig over. Hierbij zal je aandacht moeten hebben voor soepele lesovergangen en een vlotte variatie aan werkvormen en leerlingactiviteiten. Het BHV-model wordt een uitbreiding op het DI-model bij het maken van lesvoorbereidingen en bij het structureren van je lessen. De leraar als organisator en als opvoeder worden hier verder uitgediept bij een nieuwe leeftijdsgroep. De leraar als begeleider van leerprocessen staat hier centraal.
Later op het jaar loop je stage in het vijfde leerjaar. De leraar als inhoudelijk expert krijgt hier een diepere dimensie. Het wordt een uitdaging om de inhouden te vertalen op het niveau van een vijfde leerjaar. Je zult misschien moeite moeten doen inhouden te verwerken en te vertalen in goed gekozen werkvormen, groeperingvormen en media. We willen dat je hier oog krijgt voor verschillen tussen leerlingen tijdens je lesgeven. Het BHV-model wordt een uitbreiding op het DI-model bij het maken van lesvoorbereidingen en bij het structureren van lessen. We verwachten dat je in een hoeken- of contractwerk een aanzet geeft tot differentiatie. Leren is zelfgestuurd, individueel verschillend en constructief zijn de elementen die in je lesgeven centraal moeten staan. Leren leren krijgt hierbij aandacht.
8
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
3 DE SAMENHANG TUSSEN DE THEORIE EN DE PRAKTIJK We vinden het belangrijk dat je op de opleiding leert wat je nodig hebt in de praktijk. Dat noemen wij de koppeling theorie – praktijk. Het is een belangrijk aspect bij het vormgeven van de opleiding. De inhoud van de vakken in dit semester staan dus in het teken van leren is doelgericht, contextgebonden, actief en interactief. Het lesgeven staat hier centraal. De rol van inhoudelijk expert en begeleider van leerprocessen staat hier centraal. Voortbouwende op de kennis en vaardigheden van het eerste jaar willen we dat je je verder ontwikkelt als leraar. Volgende basiscompetenties krijgen vooral aandacht.
3.1 BACO’S DIE IN DIT SEMESTER CENTRAAL STAAN FG 1 De leraar als begeleider van leerprocessen
de beginsituatie van de leerlingen en de groep achterhalen
doelstellingen kiezen en formuleren
leerinhouden en ervaringen selecteren
leerinhouden en ervaringen structureren en vertalen in opdrachten
een aangepaste didactische aanpak en groeperingvorm bepalen
leermiddelen kiezen en aanpassen in teamverband
realiseren van een adequate leeromgeving
FG 2 De leraar als opvoeder
een positief klimaat creëren voor kinderen in klasverband
de emancipatie van leerlingen bevorderen
via attitudevorming leerlingen voorbereiden op individuele ontplooiing en deelname aan het maatschappelijke leven
FG 3 De leraar als inhoudelijk expert
basiskennis beheersen en recente evoluties ivm inhouden en vaardigheden uit de leergebieden aanwenden
de verworven kennis en vaardigheden mbt leergebieden aanwenden
FG 4 De leraar als organisator
een gestructureerd werkklimaat bevorderen
een soepel en efficiënt dagverloop creëren
op correcte wijze administratieve taken uitvoeren
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Vierde semester
9
een stimulerende en werkbare klasruimte creëren
FG 5 De leraar als onderzoeker en innovator
nieuwe werkvormen aanwenden
het eigen functioneren kunnen bevragen en bijsturen
FG 7 De leraar als lid van het schoolteam
participeren aan samenwerkingsstructuren
binnen het team een taakverdeling overleggen en naleven
3.2 REFLECTIE ALS MIDDEL TOT LEREN Reflectie helpt je van ervaringen te leren. In het eerste jaar leerde je hoe je het eigen handelen kunt bevragen. In het tweede jaar verwachten we dat je dit reflectieproces verder zet. We willen je hierbij helpen. Onze stagebegeleiding en –beoordeling worden zo georganiseerd dat jouw leren centraal komt te staan.
We verwachten dat je op het spoor komt van eigen aandachts- en werkpunten en kan aangeven hoe je hieraan werkte. Je krijgt een vaste stagebegeleider toegewezen. Deze lector volgt jouw leerproces gedurende dit jaar. In de loop van het jaar heb je een viertal gesprekken die jij zelf hebt voorbereid. Hierin staat je leren centraal. Deze begeleider komt dan ook niet bij jou op stagebezoek en is niet rechtstreeks betrokken bij je beoordeling.
Volgende doelen i.v.m. reflecteren stellen we voorop
je bent je bewust van je subjectieve concept dat je handelen stuurt
je kunt waarnemen wat in je stageklas gebeurt en welke rol je eigen functioneren hierin speelt
je kunt je handelen spiegelen aan je eigen subjectieve concept, aan de stageleerlijn en aan de aandachtspunten van de betreffende stage
je kunt verslag doen van deze gedachten (op de lesvoorbereidingen elke les en op de voorbereiding van het stagegesprek)
je kunt deze bespreekbaar maken met je begeleider
je verwerkt de feedback in persoonlijke leerdoelen voor de volgende stage (deze worden genoteerd als concrete aandachtspunten bij volgende lessen in het stageschrift)
10
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
PROGRAMMATABEL TWEEDE JAAR studie-
Opleidingsonderdelen
Contacturen*
studie-
BZW
ZW
22,5
3
57
82.5
22,5
3
45
82.5
punten
omvang
Onderwijsvakken: Frans
3 Vakstudie Frans
2
Vakdidactiek Frans
1
Godsdienst
3 Vakdidactiek godsdienst
2
Spiritualiteit
1
wereldoriëntatie:
10 vakdidactiek wereldoriëntatie
1
natuur en techniek
2
mens en tijd
2
mens en ruimte
2
ICT
2
4 HD 75
10
190
275
Nederlands
6
45
6
114
165
Wiskunde
4
30
4
76
110
8
60
8
134
220
Muzische opvoeding Beeldopvoeding
2
Bewegingsopvoeding en bewegingsexpressie
2
Muzikale opvoeding
2
Dramatisch spel
2
Kunst en Kultuurdagen (KK-days) 6 HD Opvoedkundige wetenschappen:
Agogische vaardigheden – practicum Opvoedkundige wetenschappen gemeenschappelijk Pedagogiek Methodenscholen
3
22,5
3
57
82.5
3
22,5
3
57
82.5
60,5
8
135
220
2 1
Opvoedkundige wetenschappen specifiek Didactiek
8
Aanvankelijk lezen
2
Leerprocessen
2 4
Stage
11 TOTAAL
60
55HD
302 1 650
* avondonderwijs 6 contacturen per studiepunt/ er wordt geen BZW voorzien
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Vierde semester
11
12
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
DEEL 2 THEORIECOMPONENT
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Vierde semester
13
WAT KAN JE VERWACHTEN IN DE THEORIECOMPONENT? In dit deel vind je de beschrijving van de verschillende vakken. Je vindt er een motivering vanuit het semesterthema en een motivering vanuit de vakinhoudelijke opbouw waar nodig. Daarnaast krijg je een overzicht van de doelen geordend volgens de basiscompetenties. Ook wordt er beschreven welke werkvormen je kunt verwachten, welke bronnen je kan raadplegen en gebruiken om de inhoud te verwerven en op welke manier de beoordeling van het vak gebeurt. In bijlage van dit deel vind je de beschrijving van alle taken die behoren tot de verschillende vakken.
14
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
FRANS opleiding
bachelor in het onderwijs: lager onderwijs
semester
4
studiepunten
3 (op jaarbasis)
titularis
Leen Van Craesbeek
lector
Leen Van Craesbeek
ONDERWIJSLEERACTIVITEIT: VAKDIDACTIEK FRANS opleiding
bachelor in het onderwijs: lager onderwijs
semester
4
studiepunten
1
lector(en)
Leen Van Craesbeek
M
O T I V E R I N G
D E
V A N U I T
I N H O U D E L I J K E
H E T
S E M E S T E R T H E M A
/
V A N U I T
O P B O U W
In dit semester kom je meer te weten over de didactiek van het vreemdetalenonderwijs in het algemeen en de visie van de eindtermen en de leerplannen Frans in het basisonderwijs in het bijzonder. Je neemt vakliteratuur door in verband met taalinitiatie, didactische werkvormen en methodes. Je onderzoekt de kwaliteiten en gebreken van de verschillende handboeken die in de basisschool gebruikt worden. Je toetst hun werkwijzen aan de eisen van de eindtermen en van het leerplan. Al deze theoretische kennis bundel je om te werken aan een lessenreeks Frans in je stage in de derde graad. Je past je eigen, verworven visie toe op de stageopdracht en zorgt voor een boeiende, aaneensluitende, activerende lessenreeks. Hierbij hou je altijd de eerste vereiste voor ogen: de leerlingen motiveren bij het leren van een vreemde taal. De verworven kennis in verband met de Franse cultuur (zie semesterboek 3) wordt ook toegepast in deze lessenreeks. Vlak voor de stage in de derde graad leg je een test af over de basiswoordenschat en -grammatica. Op die manier ben je ook inhoudelijk optimaal voorbereid.
D O E L S T E L L I N G E N
BaCo’s 1.De leraar als begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen
1.1
Een lessenreeks Frans opbouwen, rekening houdend met de eisen van de eindtermen
1.2
en van het leerplan
1.3
In deze lessen iedereen op zijn niveau aan bod laten komen, uitdagingen bieden aan
1.4
zowel taalarmere als sterkere leerlingen
1.5
Indien nodig bepaalde delen van een handboek aanpassen aan de klasgroep of aan de
1.6
eisen van het leerplan
1.7
Lessen opstellen, vertrekkend van een krachtige leeromgeving
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Vierde semester
15
2.3
2.De leraar als opvoeder
De leerlingen bewustmaken van culturele verschillen en leren omgaan met clichés en vooroordelen
De leerlingen motiveren om een vreemde taal te leren, om zo open en verdraagzaam in het leven te staan
3. De leraar als inhoudelijk expert
3.1
De basiskennis Frans (grammatica en woordenschat) kennen en kunnen toepassen
3.2
De voornaamste grammaticaregels kunnen uitleggen in duidelijke bewoordingen
3.3
Kennis van de eindtermen, het leerplan en de voornaamste methodes in de basisschool
5. De leraar als innovator – de leraar als onderzoeker
5.1
5.2
Een eigen visie over het vreemdetalenonderwijs ontwikkelen en deze visie toepassen in de lessen Frans in de basisschool
10. De leraar als cultuurparticipant
Kennis van de Franse cultuur toepassen in de lessen voor de basisschool
W E R K V O R M E N
/
10.1
O P D R A C H T E N
werkvormen hoor- en werkcollegers begeleid zelfstandig werk
opdrachten stageopdracht: zie semesterboek
S T U D I E M A T E R I A A L
verplicht RAES, M., DE CLERCQ, F., LEROY, J., Grammaire Trajet, Kapellen, Pelckmans, 2000, 159 blz. DE CLERCQ, F., et al., Exercices Trajet 2, Kapellen, Pelckmans, 1995, 110 blz. Handwoordenboek naar keuze Leerplan Frans, Vlaams Verbond van het Katholiek Basisonderwijs, 1998. VAN CRAESBEEK, L., Cours de français 2 ILLO.
aanbevolen Regelmatig lezen van een Franse krant of een tijdschrift.
E V A L U A T I E
1STE EXAMENKANS
2DE EXAMENKANS
STE
1 EXAMENPERIODE JANUARI 2DE EXAMENPERIODE JUNI
3DE EXAMENPERIODE SEPTEMBER
16
SCHRIFTELIJK 48 % Mondeling examen 50% Opdrachten 12 % SCHRIFTELIJK 48% Mondeling examen 50% HERWERKEN OPDRACHT 12%
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
WERELDORIËNTATIE opleiding
bachelor in het onderwijs: lager onderwijs
semester
3
studiepunten
10
titularis
Pieter Boussemaere
ONDERWIJSLEERACTIVITEIT: VAKDIDACTIEK WERELDORIËNTATIE opleiding
bachelor in het onderwijs: lager onderwijs
semester
4
studiepunten
1
contacturen
10
lector(en)
Ann De Jaegher
M
O T I V E R I N G
V A N U I T
H E T
S E M E S T E R T H E M A
In het tweede semester van het tweede jaar, sluiten we aan bij de doelstellingen van het eerste semester : het is opnieuw de bedoeling dat je zelfstandig een stage-thema uitwerkt, volgens de principes van het leerplan. Wij leggen in het tweede semester enkele nieuwe klemtonen. In het kader van de stage in het eerste leerjaar, leer je werkvormen en media gebruiken, die aansluiten bij de leeftijd van 7-jarigen : zeer concreet, veel doe-activiteiten, alternatieven voor een schriftelijke rapportering van leerinhouden. Je leert ook hoekenwerk te integreren in je thema. In het kader van de stage in de derde graad, schenk je aandacht aan “leren leren” binnen wero-activiteiten. Ook contractwerk binnen wereldoriëntatie komt aan bod.
D O E L S T E L L I N G E N
Noot vooraf : dezelfde doelstellingen als in semesterboek 3 worden hernomen. Enkele nieuwe doelstellingen komen erbij. Die vind je terug in de cursief gedrukte tekst. BaCo’s 1. De leraar als begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen
Doelstelllingen en wero-onderwerpen verantwoord kiezen
Kunnen aantonen hoe binnen het eigen stage-thema gewerkt wordt vanuit de
1.1/1.2
verbondenheid met het eigen ik, de ander, de schepping en het mysterie.
Kunnen aantonen dat het eigen thema aansluit bij de visie op goed onderwijs.
Een webschema kunnen geven voor het eigen stage-thema.
1.3/1.4
Kunnen aangeven hoe vanuit verschillende bestaansdimensies wordt gewerkt, met het
1.2/1.3
1.3
oog op de globale samenhang.
Doelen per bestaansdimensie kunnen selecteren voor het eigen thema en het leerjaar.
Kunnen aangeven hoe binnen de leerlijnen wordt gewerkt.
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Vierde semester
1.2/1.4 1.2
17
Didactische aanpak van een wero-thema
Kunnen aantonen dat er subjectiverend en objectiverend wordt gewerkt rond een eigen
1.3/1.7
stage-thema.
Aandacht hebben voor be-leefde kennis voor de inhoudelijke uitbouw van een thema.
1.3
Een grote variatie aan werkvormen kunnen kiezen binnen de opbouw van een thema.
1.5
Vanuit de meerwaarde van werkvormen de keuze van didactische werkvormen en media
1.5/1.6
kunnen verantwoorden.
Ervaringsgerichte en ervaringsverruimende activiteiten kiezen binnen het thema.
1.5
Instap-, verkennings-, verwerkings- en evaluatie-activiteiten zinvol kiezen.
1.5
De elementen van een krachtige leeromgeving gebruiken voor het uitwerken van een
1.7
thema.
Handleidingen kunnen hanteren en kritisch bevragen vanuit een objectiverende én
1.7/5.1
subjectiverende benadering van de werkelijkheid, vanuit de elementen van een krachtige leeromgeving en vanuit het ervaringsgericht én ervaringsverruimend werken.
Werkvormen en media kunnen kiezen specifiek voor 7-jarigen.Hoekenwerk integreren in
1.5/1.6
de uitwerking van een wero-thema.Principes van “leren leren” integreren in de uitwerking
1.5
van een thema in de derde graad.Contractwerk integreren in de uitwerking van een wero-
1.2/1.7
thema in de derde graad.
1.5/1.7
2. De leraar als opvoeder
2.2/2.3/
Sociale wereldoriëntatie
2.4
Het belang van sociale wereldoriëntatie concreet maken in het leerplan wereldoriëntatie.
Sociale wereldoriëntatie uitbouwen als basis voor het maken van weloverwogen keuzes.
Zich bewust zijn van de waardegeladenheid van wereldoriëntatie
Werken aan waardeopvoeding binnen wereldoriëntatie.
3. De leraar als inhoudelijk expert Kennis van het leerplan
De visie van het leerplan kunnen weergeven.
3.1/3.2
Vakinhoudelijke kennis (zie ook vakinhouden binnen de cluster wero)
Een thema inhoudelijk kunnen uitwerken. 5.1
5. De leraar als innovator – de leraar als onderzoeker
Handleidingen en media kritisch benaderen en vernieuwend hanteren. 7.2/7.3
7. De leraar als lid van een schoolteam
Binnen het schoolteam op stage overleggen over de inhoudelijke en methodische uitwerking van een wero-thema.
10. De leraar als cultuurparticipant
10.1
Actualiteit integreren in de uitbouw van wero-thema’s
ATTITUDES A4 Zich veelzijdig interesseren in mogelijke wero-onderwerpen en actief (achtergrond)kennis verdiepen en verbreden. A5 Bij de voorbereiding en uitvoering van een wero-thema taken plannen en coördineren. A6 Bereid zijn om met medestudenten samen een wero-thema uit te werken. A8
18
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
Erop gericht zijn om uit verschillende situaties en informatiebronnen ideeën te genereren en deze op een originele manier gestalte geven bij de uitwerking van een wero-thema.
W E R K V O R M E N
Doceren, onderwijsleergesprek, individuele en groepsopdrachten, opzoekwerk in bibliotheek, uitproberen van didactische werkvormen, begeleide zelfstudie, stage-opdracht (zie bijlage bij praktijkcomponent)
S T U D I E M A T E R I A A L
FEYS, R., Wereldoriëntatie op nieuwe wegen,Diegem, Kluwer, 2000, 271 blz. VLAAMS VERBOND VAN HET KATHOLIEK BASISONDERWIJS, Leerplan wereldoriëntatie, 1998 VLAAMS VERBOND VAN HET KATHOLIEK BASISONDERWIJS, Wereldoriëntatie, een blik op veranderende praktijk, 2000
E V A L U A T I E STE
1
EXAMENKANS
DE
2
EXAMENKANS
STE
1 EXAMENPERIODE JANUARI 2DE EXAMENPERIODE JUNI 3DE EXAMENPERIODE SEPTEMBER
Mondeling 100 %
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Vierde semester
MONDELING 100%
19
ONDERWIJSLEERACTIVITEIT: NATUUR EN TECHNIEK opleiding
bachelor in het onderwijs: lager onderwijs
semester
4
lector(en)
Ann Bossaert
M
O T I V E R I N G
D E
V A N U I T
I N H O U D E L I J K E
H E T
S E M E S T E R T H E M A E N
V A N U I T
O P B O U W
Je leert op een didactisch verantwoorde manier proefjes uitvoeren voor de klas. Je krijgt achtergrondkennis over lucht, luchtdruk en water. Zo beheers je meteen een aantal courante werothema’s uit de basisschool. Je leert lessen opbouwen over menskunde met als voorbeelden : zintuigen en voedingsleer. Tenslotte is het weer lente en beleef je zelf lessen met al dan niet levend materiaal over ‘het strand’ en de sloot, 2 interessante biotopen die in de tweede graad van de basisschool aan bod komen. Telkens wordt de klemtoon gelegd op actieve werkvormen.
D
O E L S T E L L I N G E N
BaCo’s 1.De leraar als begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen
proefjes kunnen uitvoeren volgens didactisch verantwoorde stappen.
bij de proefjes de juiste verwoording kunnen hanteren
proefjes kunnen selecteren bij thema’s als lucht, luchtdruk, water, de zintuigen.
1.5
een uitstap naar de sloot en naar het strand kunnen organiseren, uitgewerkt in
1.4.1
1.5
verschillende dimensies van wero. 3.1
3.De leraar als inhoudelijk expert
de eigenschappen kennen van lucht, luchtdruk en water die relevant zijn voor de 3.2
leerlingen van de basisschool
de herkomst van drinkwater, distributiesysteem, verwerking van afvalwater alsook het probleem van water in ontwikkelingslanden en in het verleden kunnen uitleggen
enkele diertjes en plantjes van de sloot en het strand herkennen en enkele belangrijke 2.3.3
kenmerken ervan kunnen uitleggen
de achtergrondkennis van lesjes over voedingsleer beheersen (geschiedenis, samenstelling, actuele problemen…)
2.2
2.6
de globale werking kunnen uitleggen van het oog, het oor, de huid
W E R K V O R M E N
de studenten voeren zelf proefjes uit op de juiste didactische manier, waarbij er ook aandacht is voor de verwoording. demonstratie van proefjes in het echt en met beeldmateriaal aanwending van beeldmateriaal bij uitwerking van thema’s onderwijsleergesprek
20
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
S T U D I E M A T E R I A A L
ANN BOSSAERT, Mens en natuur, KHBO studenten onderzoeken levende slootdiertjes en dood strandmateriaal
E V A L U A T I E
1STE EXAMENKANS 1STE EXAMENPERIODE JANUARI 2DE EXAMENPERIODE JUNI
2DE EXAMENKANS
SCHRIFTELIJK 50% SCHRIFTELIJK 45 % OPDRACHT 5 %
3DE EXAMENPERIODE SEPTEMBER
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Vierde semester
SCHRIFTELIJK 95% HERWERKEN OPDRACHT 5%
21
ONDERWIJSLEERACTIVITEIT: MENS EN RUIMTE opleiding
bachelor in het onderwijs: lager onderwijs
semester
4
studiepunten
2
contacturen
15
lector
Yvonne Van Eeckhoutte
M
O T I V E R I N G
D E
V A N U I T
I N H O U D E L I J K E
H E T
S E M E S T E R T H E M A E N
V A N U I T
O P B O U W
De wereld waarin we leven is groot en complex. We hebben interesse voor deze wereld en gaan die ontdekken. Voor sommige inhouden , die een opbouw met een bepaalde volgorde vereisen blijft een meer cursorische aanpak aangewezen: oriëntatie, kaartvaardigheid, het weer. Wij zijn Europeanen en toch zo verschillend. In het tweede jaar komen deze inhouden aan bod alsook vaardigheden , die jullie in staat stellen jullie omgeving waar te nemen, te exploreren en te onderzoeken.
D
O E L E N
1. De leraar als begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen
De Europese Unie’ uitwerken in een project met verschillende werkvormen
Een leerwandeling maken van de schoolomgeving
1.4 1.5
3. De leraar als inhoudelijk expert
Specifiek aardrijkskundige leertechnieken en vaardigheden kunnen hanteren, die onmisbaar zijn bij het lesgeven in de basisschool.
Zelf een kompas kunnen maken en dit kunnen gebruiken in combinatie met wegenkaarten, topografische kaart en gemeenteplan.
Je kunnen oriënteren a.h.v. kompas en uurwerk
Kunnen ontleden van topografische kaarten, wegenkaarten, atlaskaarten
Een plattegrond kunnen interpreteren en met symbolen bewerken
Weerberichten kunnen ontleden
Inzicht hebben in de progressieve evolutie over de jaren / graden heen van de inhoud van de begrippen i.v.m. het weer
Schaal kunnen berekenen en omzetten van de grafische naar numerieke schaal en
2.3 2.4 3.1 3.2
omgekeerd.
Progressief aanleren van het kaartlezen, dwz het verwerven van inzicht in de overgang van de realiteit naar kaart, via maquette en plattegrond.
Inzicht hebben in de progressieve evolutie over de jaren / graden heen van de windrichting in associatie met de beweging van de zon
Verband kunnen leggen tussen het weer, verschijnselen uit de natuur en activiteiten van de mens
22
De verschillende klimaattypes in europa kennen en hun verband zien met de natuurlijke
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
plantengroei.
De landen, die lid zijn van de eu kunnen situeren op een blinde kaart .
Een verscheidenheid binnen de eu afleiden.
Voor elk land enkele karakteristieken kunnen opzoeken a.h.v. Verschillende soorten bronnenmateriaal.
W E R K V O R M E N
Doceren, individuele opdracht, onderwijsleergesprek, begeleide zelfstudie, proeven, internet.
S T U D I E M A T E R I A A L
CENTRALE RAAD VAN HET KATHOLIEKE LAGER EN KLEUTERONDERWIJS, Leerplan wereldoriëntatie, 1998 VLAAMS VERBOND VAN HET KATHOLIEK BASISONDERWIJS, Wereldoriëntatie, een blik op veranderende praktijk, 2000 VAN EECKHOUTTE Yvonne Syllabus Mens en Ruimte KHBO R. SPILLEMAECKERS – G.KÜSTER Schoolatlas MICHELIN wegenkaart België-Luxemburg EURODIDECTIVE : spel en kaart i.v.m. de ‘nieuwe’ E.U. Internet: specifieke website
E V A L U A T I E
75% theorie 10% kaartkennis 15% opdracht 1STE EXAMENKANS 1STE EXAMENPERIODE JANUARI 2DE EXAMENPERIODE JUNI
2DE EXAMENKANS
SCHRIFTELIJK 85 % OPDRACHT 15 %
3DE EXAMENPERIODE SEPTEMBER
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Vierde semester
SCHRIFTELIJK 85% HERWERKEN OPDRACHT 15%
23
NEDERLANDS opleiding
bachelor in het onderwijs: lager onderwijs
semester
4
studiepunten
6
titularis
Ides Callebaut
lector(en)
Ides Callebaut
M
O T I V E R I N G
V A N U I T
H E T
S E M E S T E R T H E M A
In dit semester gaat het hoofdzakelijk om vakdidactiek luisteren en schrijven, m.a.w. een kijk op lesgeven (Wat is de bedoeling van luister- en schrijfonderwijs nu en waarschijnlijk in de toekomst? Wat zijn luisteren en schrijven nu? Zijn die nu anders dan vroeger? Hoe kunnen we goed luister- en schrijfonderwijs bedenken, ontwikkelen, uitvoeren, er kritisch over nadenken?) en om de basiscompetenties die een leraar moet hebben (als begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen, als opvoeder, als inhoudelijk expert, als vernieuwer en onderzoeker, als lid van de onderwijsgemeenschap en als cultuurparticipant). Er wordt ook gewerkt aan de attitudes die een leraar lager onderwijs moet hebben om goed taalonderwijs te kunnen geven. We focussen nog op de taakbetrokkenheid, maar we stimuleren toch al de leerlingbetrokkenheid.
M
O T I V E R I N G
V A N U I T
D E
I N H O U D E L I J K E
O P B O U W
Jullie moeten op stage vaak luisterlessen geven. Luisteren is ook een essentiële taalvaardigheid. Maar ook een vaardigheid die in andere vakken heel belangrijk is. Een goede didactische aanpak van luisteren kan dus ook in die andere vakken zeer veel helpen. Net zoals bij lezen, proberen we het luisteren in de klas zoveel mogelijk te benaderen als luisteren in het echte leven. Hetzelfde geldt voor schrijven. Aangezien luisteren heel dicht bij lezen ligt, gaan we meer in op de verschillen. We spelen zinvolle luisteractiviteiten in de klas en bespreken een demonstratieles waarin luisteren in heel zijn complexiteit aan bod komt. Je bekijkt hoe mensen in het echte leven schrijven en wat daar de zin van is. Zo zie je dat schrijven voor jezelf iets heel anders is dan schrijven naar een ander. Het eerste is vooral conceptualiserend: voor jezelf verwoorden wat je denkt, voelt, ervaren hebt. Schrijven naar een ander is communiceren. Het gaat daar dan altijd om een concrete situatie al schrijvend te kunnen aanpakken en beheersen. Je moet leerlingen dus leren nadenken over allerlei situaties. Daarvoor leer je ze werken met het taalmodel. Om goede teksten te leren maken moeten kinderen ook bereid zijn hun teksten te plannen en te bewerken. Daarom leer je ze in fasen werken. Teksten van leerlingen evalueren is bijzonder moeilijk. Teksten die leerlingen voor zichzelf schrijven evalueer je natuurlijk anders dan communicatieve teksten. Die laatste moeten immers bij een concrete situatie passen. Dat oefen je dus vrij intensief. Spelling is een onderdeel van schrijven. Hoewel spelling op zichzelf niet zo belangrijk is, is het voor de leerlingen wel moeilijk om de spelling te beheersen. Je moet dus een spellingdidactiek ontwikkelen die efficiënt is. Daarvoor is natuurlijk bij de leerkracht ook kennis van de spelling vereist. Je werkt tegelijk aan kennis van de spelling en aan de didactiek. Zo ervaar je dat activerend, doelgericht en interactief werken aan spelling efficiënt is. Dat wordt zo veel mogelijk gedaan door inductief te werken.
24
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
Aangezien je je voortdurend afvraagt welke problemen kinderen bij schrijven kunnen hebben, wordt je leerlingbetrokkenheid gestimuleerd.
D O E L S T E L L I N G E N
BaCo’s 1. De leraar als begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen
weten wat de doelstellingen van het leerplan en de eindtermen zijn
1.2
normaalfunctionele luisterlessen, luisteractiviteiten, schrijflessen en
1.4, 1.7
schrijfactiviteiten kunnen ontwerpen en geven
luisteren en schrijven in de basisschool zinvol en vernieuwend kunnen ontwikkelen
1.4 1.8, 1.9
de luistervaardigheid en de schrijfvaardigheid (o.a. de spellingvaardigheid) van de leerlingen kunnen evalueren
2. De leraar als opvoeder
de luistervaardigheid en de schrijfvaardigheid van de leerlingen kunnen evalueren
2.5
3. De leraar als inhoudelijk expert
inzien wat echt luisteren en echt schrijven zijn en welke factoren allemaal
3.1
meespelen en daarmee rekening kunnen houden
luisteronderwijs en schrijfonderwijs kunnen zien in relatie met wat het belang van
3.3
schrijven in onze tijd is (socioculturele achtergrond, maatschappelijke relevantie)
weten hoe het leerplan van de basisschool luisteronderwijs en schrijfonderwijs
3.3
opvat
weer de smaak van echt schrijven proeven, voor zover de herinnering aan die smaak verloren gegaan zou zijn;
Taalcompetenties
Taalcompetenties
een schriftelijke evaluatie geven: opstellen verbeteren
6
specifieke soorten teksten voor het functioneren op klas- en schoolniveau, voor
11
de eigen professionalisering en voor communicatieve doeleinden schrijven
verschillende soorten teksten voor het functioneren op klas- en schoolniveau en
12
voor de eigen professionalisering lezen.
Innoveren en professionaliseren
13
5. De leraar als innovator – de leraar als onderzoeker
luisteren in de basisschool zinvol en vernieuwend kunnen ontwikkelen
5.1
in groep kennisnemen van de resultaten van onderwijsonderzoek over
5.2
schrijfonderwijs
5.3
normaalfunctionele luisterlessen, luisteractiviteiten, schrijflessen en schrijfactiviteiten kunnen ontwerpen en geven
9. De leraar als lid van de onderwijsgemeenschap
met collega’s in discussie kunnen treden over de aanpak en het belang van spelling en de aanpak van luisteren en schrijven
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Vierde semester
9.1
25
W E R K V O R M E N
Hoorcolleges, werkcolleges, rollenspel, demonstraties, oefeningen, taken (schrijven voor jezelf en schrijven naar een ander: een brief naar ouders, een artikel over taalonderwijs raadplegen en kunnen verwerken), klasgesprekken, probleemgestuurd zelfstandig werk…
S T U D I E M A T E R I A A L
verplicht CALLEBAUT, I., Kinderen schrijven II (syllabus) Brugge, KHBO, 2001, 124 blz. CALLEBAUT, I., Luisteren in de basisschool (syllabus) Brugge, KHBO, 1998, 25 blz. VLAAMS VERBOND VAN HET KATHOLIEK BASISONDERWIJS, Luisteren en spreken. Deelleerplan, Brussel, CRKLKO, 2000, 72 blz. VLAAMS VERBOND VAN HET KATHOLIEK BASISONDERWIJS, Schrijven. Deelleerplan, Brussel, CRKLKO, 2000, 80 blz. aanbevolen Vaktijdschriften in de schoolmediatheek: Vonk, Moer, Onze Taal, Praxis, Pedagogische Periodiek, Poëziekrant.
E V A L U A T I E
STE
1 EXAMENPERIODE JANUARI 2DE EXAMENPERIODE JUNI 3DE EXAMENPERIODE SEPTEMBER
1STE EXAMENKANS Mondeling 40 % SCHRIFTELIJK en mondeling 60 %
2DE EXAMENKANS
SCHRIFTELIJK EN MONDELING 100%
Mondeling examen: over de theorie van Kinderen schrijven II en over Luisteren op de basisschool. De vragen gaan over didactische problemen en over de achtergrond daarvan. Eén vraag is het voorstellen van het artikel dat ze zelfstandig hebben moeten verwerken. Schriftelijk examen: over het verbeteren van opstellen + tegenover een collega of tegenover ouders de didactische aanpak schriftelijk kunnen verantwoorden. Mondelinge en schriftelijke taalvaardigheid worden in de loop van het jaar en op de examens geëvalueerd.
26
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
WISKUNDE DIDACTIEK opleiding
bachelor in het onderwijs: lager onderwijs
semester
4
studiepunten
4
titularis
Nathalie Vermeersch
lector(en)
Nathalie Vermeersch
M
O T I V E R I N G
V A N U I T
H E T
S E M E S T E R T H E M A
Het rekenen met breuken, kommagetallen, percenten en verhoudingen is voor veel kinderen vanaf het vierde leerjaar te abstract. Daarom starten we met een inzichtelijke aanbreng van deze leerstof. Vertrekkend vanuit contexten en aanleunend bij hun voorkennis proberen we deze leerstof op een cumulatieve manier op te bouwen. Buiten het semesterthema bestuderen we nog een ander leerdomein: namelijk meten en metend rekenen. Hierin komen alle thema’s uit vorige semesters terug aan bod. We gaan eerst na hoe je deze leerstof zelf geleerd hebt en hoe hierover tegenwoordig wordt les gegeven in de lagere school. Daarnaast bestuderen we deze inhouden doelgericht vertaald worden in opdrachten naar kinderen toe waarbij ze actief worden betrokken.
M
O T I V E R I N G
V A N U I T
D E
I N H O U D E L I J K E
O P B O U W
In dit semester starten we met het rekenen met breuken. We leggen duidelijke verbanden tussen concreet schematisch werken en abstract noteren. In het leerplan wordt immers de nadruk gelegd op het inzichtelijk aanbrengen van deze bewerkingen en niet meer op het aanleren van trucjes en formules. Daarbij is het correct verwoorden opnieuw van zeer groot belang. We onderzoeken kritisch een aantal lessen uit handleidingen om na te gaan hoe deze inhoud stapsgewijs wordt aangebracht in de lagere school en welke materialen hierbij gebruikt worden. Door kinderen te observeren die materiaal gebruiken en door een gestructureerd klassikaal leergesprek te voeren, leer je hun denkproces te achterhalen. Een analoge opbouw wordt gebruikt bij het invoeren van kommagetallen en bijhorende bewerkingen. Met behulp van MILE zie je hoe percenten in een bepaalde methode van de lagere school worden aangebracht en bespreken we voor- en nadelen van deze aanbreng. In meten en metend rekenen starten we met de leerlijn die aansluit bij de nieuwe visie. We passen deze leerlijn toe bij het aanbrengen van de omtrek van vlakke figuren en de oppervlakte van vlakke figuren en ruimtefiguren. We leren hoe bepaalde formules op een inzichtelijke manier aangebracht worden in de lagere school.
D O E L S T E L L I N G E N
BaCo’s 1. De leraar als begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen
een gepaste methodische aanpak gebruiken om breuken en de bewerkingen op breuken
1.5.1
aan te brengen met aandacht voor een correcte verwoording
een gepaste methodische aanpak gebruiken om kommagetallen en de bewerkingen met
1.5.1
kommagetallen aan te brengen met aandacht voor een correcte verwoording
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Vierde semester
27
duidelijke verbanden kunnen leggen tussen concreet - schematisch werken en abstract
1.4.1
noteren
keuze van schematische voorstellingen kunnen verantwoorden
een inhoud kunnen stapsgewijs opbouwen met specifieke aandacht voor een
1.5 1.9.1
cumulatieve opbouw en progressieve complicering
deze inhoudelijke opbouw kunnen toepassen in het BHV-model
1.5.4
voorbeelden kunnen geven van realistische situaties waarin breuken, kommagetallen en
1.2.5
percenten voorkomen die aanleunen bij de leefwereld van de kinderen
koppeling maken tussen oefeningen uit werkboeken en de plaats in de leerlijn
1.2.4
koppeling maken tussen de uitgevoerde handeling en de formule bij omtrek en
1.4
oppervlakte
de algemene wiskundedoelen uit het leerplan kunnen vertalen in concrete doelen en
1.6.1
bijhorende opdrachten
kritisch kunnen omgaan met lessen uit handleidingen van de lagere school
1.3-1.2.4
3. De leraar als inhoudelijk expert
inzicht hebben in de aanbreng van de bewerkingen op breuken in het basisonderwijs
3.1
inzicht hebben in de aanbreng van kommagetallen en de bewerkingen op
3.1
kommagetallen in de lagere school
zicht hebben op de aanbreng van percenten in de lagere school
3.1
toepassingen in verband met percenten schematiseren
3.1
inzicht hebben in de algemene leerlijn van het meten
3.1 - 3.2
de leerlijn kunnen invullen voor omtrek en oppervlakte van figuren
3.1
inzicht hebben in het ontstaan van de formules in verband met omtrek en oppervlakte
3.1
W E R K V O R M E N
onderwijsleergesprek groepswerk / partnerwerk bij bepaalde lesonderwerpen groepswerk met MILE om aanbreng van percenten te analyseren aanleggen van een portfolio −
voorbeelden van werkblaadjes uit handboeken als duidelijke illustratie van CSA-model met betrekking tot de geziene leerstof
−
nagaan in handleidingen hoe BHV-model toegepast wordt met betrekking tot de geziene leerstof
S T U D I E M A T E R I A A L
DE WOLF A.M., VERMEERSCH N., wiskundedidactiek 2 ILLO, rationale getallen, Brugge, KHBO, 2005. DE WOLF A.M., wiskundedidactiek 3 ILLO, meten en metend rekenen, Brugge, KHBO, 2005. VLAAMS VERBOND VAN HET KATHOLIEK BASISONDERWIJS, Leerplan wiskunde voor de lagere school, Brussel, CRKLKO VLAAMS VERBOND VAN HET KATHOLIEK BASISONDERWIJS, Getallenkennis, Toelichtingen, Brussel, CRKLKO VLAAMS VERBOND VAN HET KATHOLIEK BASISONDERWIJS, Bewerkingen, Toelichtingen, Brussel, CRKLKO
28
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
VLAAMS VERBOND VAN HET KATHOLIEK BASISONDERWIJS, Meten en metend rekenen, Toelichtingen, Brussel, CRKLKO
E V A L U A T I E STE
STE
1 EXAMENPERIODE JANUARI 2DE EXAMENPERIODE JUNI 3DE EXAMENPERIODE SEPTEMBER
EXAMENKANS 1 SCHRIFTELIJK 50 % SCHRIFTELIJK 50 %
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Vierde semester
2DE EXAMENKANS
SCHRIFTELIJK 100%
29
MUZISCHE OPVOEDING opleiding
bachelor in het onderwijs: lager onderwijs
semester
3
studiepunten
1
titularis
Sofie Thoen
ONDERWIJSLEERACTIVITEIT : MUZISCHE VORMING ALGEMEEN opleiding
bachelor in het onderwijs: lager onderwijs
semester
3
studiepunten
1
lector(en)
Brigitte Grillet, Nadine Lebacq , Sofie Thoen, Dina Mouton
M
O T I V E R I N G
V A N U I T
H E T
S E M E S T E R T H E M A
Na de eerste kennismaking met muzische vorming tijdens de creastage in semester 1, zal je je in semester 3 nog meer in de verschillende muzische deeldomeinen verdiepen. Tijdens de KK-days (de Kunst- en Kultuurdagen) krijg je een pak creatieve impulsen met een aantal werkvormen die jullie zullen toelaten elkaar nog wat beter te leren kennen. Na deze onderdompeling zullen jullie klaar zijn voor het echte werk. Tijdens de duostage (semester 3) zullen jullie voor beeldopvoeding en muzikale opvoeding en afzonderlijke opdracht krijgen (die kan je terugvinden bij de afzonderlijke deeldomeinen). Voor de andere muzische domeinen (dramatisch spel, muzisch taalgebruik, bewegingsexpressie en media) zal je tijdens de stage al kleine activiteiten uitproberen. Je kunt je hiervoor baseren op wat je in de creastage (semester 1) en in de KK-days hebt uitgewerkt. In semester 4 werken jullie dan alle deeldomeinen van muzische vorming uit tijdens de stage. Zowel tijdens de stage 1e leerjaar als tijdens de stage 5e leerjaar.
D O E L S T E L L I N G E N
De studenten kunnen
BaCo’s
1.De leraar als begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen
de muzische beginsituatie van de kinderen en de leerlingengroep achterhalen.
doelstellingen kiezen op basis van de leerplannen muzische vorming.
1.2.1
doelstellingen kiezen en formuleren, rekening houdend met de beginsituatie van de
1.2.3
kinderen
1.2.4
leerlijnen herkennen in handboeken en leerplannen met het oog op het formuleren en 1.2.5
kiezen van doelstellingen.
1.1
waar er onderscheid is tussen basisdoelstellingen en uitbreiding dit motiveren, op basis van de leerplannen (en het schoolwerkplan)
1.2.6
impliciete doelen die in leer- en opvoedingssituaties besloten liggen, expliciteren.
1.2.7
doelstellingen concreet en operationeel omschrijven
30
1.3
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
leerinhouden/leerervaringen selecteren
1.4
leerinhouden/leerervaringen structureren en vertalen in opdrachten
1.7
een adequate leeromgeving realiseren
1.8
een observatie/evaluatie voorbereiden
2. De leraar als opvoeder
in overleg een positief leefklimaat creëren voor de kinderen in de leerlingengroep en op
2.1
school
2.6
het fysiek welzijn van de kinderen bevorderen
3. De leraar als inhoudelijk expert
basiskennis beheersen en recente evoluties in verband met inhouden en vaardigheden
3.1
uit de leergebieden volgen
de verworven kennis en vaardigheid met betrekking tot de leergebieden aanwenden
4.
De leraar als organisator
een gestructureerd werkklimaat bevorderen
4.1
een soepel en efficiënt les- en/of dagverloop creëren, passend in een tijdsplanning
4.2
een stimulerende en werkbare klasruimte creëren, rekening houdend met de veiligheid
4.4
3.2
van de kinderen 5. De leraar als innovator – de leraar als onderzoeker
vernieuwende elementen aanwenden en aanbrengen
5.1
het eigen functioneren kunnen bevragen en bijsturen
5.3
Attitudes Beslissingsvermogen
A1
Kritische ingesteldheid
A3
Creatieve gerichtheid
A8
Gerichtheid op correct taalgebruik en communicatie.
A10
W E R K V O R M E N
KK-days, lessen van de deeldomeinen voor muzische en begeleidde zelfstandige werktijd.
E V A L U A T I E
De muzische map wordt geëvalueerd wat betreft voorbereiding, uitwerking en reflectie van de muzische vakken. 1STE EXAMENKANS
2DE EXAMENKANS
STE
1 EXAMENPERIODE JANUARI 2DE EXAMENPERIODE JUNI 3DE EXAMENPERIODE SEPTEMBER
Muzische map 100%
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Vierde semester
Herwerken map 100%
31
ONDERWIJSLEERACTIVITEIT: BEELDOPVOEDING opleiding
bachelor in het onderwijs: lager onderwijs
semester
4
studiepunten
2
lector(en) :
N. Le Bacq
M
O T I V E R I N G
V A N U I T
H E T
S E M E S T E R T H E M A
Vanuit het semesterthema bestudeer je het deelleerplan beeldopvoeding, de toelichting bij het leerplan en zijn krachtlijnen. Volgende elementen komen hierin aan bod: het domein van de beeldopvoeding, de beginsituatie van de kinderen, de doelen, het omgaan met de componenten van beelden en de streefdoelen van beeldopvoeding. Je krijgt een zicht op hoe je beeldopvoeding didactisch kan organiseren. Er wordt ook kort ingegaan op het evalueren van beeldopvoeding in één les. Het evalueren van muzische komt verder in, het derde jaar aan bod.
M
O T I V E R I N G
V A N U I T
D E
I N H O U D E L I J K E
O P B O U W
Het maken van een linosnede en boekje vragen meer specifieke vaardigheden, zowel op het gebied van beeldaspecten als op het gebied van psycho-motoriek. Voor het boekje komen gemengde technieken aan bod (door de student te bepalen = toepassen van kennis en ervaring vorig jaar) met daarbij creatief verwerken van alles in een zelfgekozen boekvorm. De linosnede vraagt om een zwart-wit verdeling en weergeven van texturen. De vaardigheid om gedetailleerd de lino te snijden komt ook aan bod. Je krijgt een viertal opgaven met bijhorende beeldaspecten en technieken. ruimtelijk werken met klei ruimtelijk werken met papier-maché maken van een linosnede maken van een boekje
D O E L S T E L L I N G E N
BaCo’s 1.1
1De leraar als begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen
De ontwikkeling kennen van het beschouwen doorheen de basisschool.
1.7.6
De ontwikkeling kennen van het creëren doorheen de basisschool.
1.2.1
Doelstellingen kiezen en formuleren .
1.2.3
Doelstellingen kiezen op basis van de leerplannen, waarin de ontwikkelingsdoeken en
1.2.4
eindtermen vervat zitten.
1.2.7
Doelstellingen concreet en operationeel omschrijven.
Leerinhouden en leerervaringen vertalen in zinvolle opdrachten die aansluiten bij de
1.4.3
leefwereld en motivatie van de kinderen.
1.8.4
Resultaten van kinderen bespreken op basis van bepaalde criteria.
2.De leraar als opvoeder
2.2.1
2.3.3
32
Beseffen dat beeldopvoeding een opvoedkundige waarde heeft en dat het bijdraagt tot
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
de totale persoonlijkheidsvorming 3.1
3 De leraar als inhoudelijk expert
De inhoud van alle beeldaspecten kennen en kunnen toepassen.
De mogelijkheden van de technieken, opgegeven in het leerplan kennen en kunnen toepassen.
De specifieke beeldtaal kunnen hanteren door het bespreken van eigen werk.
Het kunnen combineren en toepassen van vroegere technieken (gemengde technieken)
Weten wat textuur is en dit kunnen toepassen
Compositie: evenwichtige zwart-wit kunnen weergeven 5.1.1
5. De leraar als innovator – de leraar als onderzoeker
Op een creatieve manier opgaven van beeldopvoeding uitwerken.
Op een creatieve manier meedenken over de inhoud van het vak beeldopvoeding in de lagere school.
10. De leraar als cultuurparticipant
De studenten hebben oog voor culturele gebeurtenissen binnen en buiten het
10.1
schoolgebeuren.
W E R K V O R M E N
hoorcolleges discussiegroepen atelierwerk opdrachten om buiten lesverband zelfstandig te realiseren
S T U D I E M A T E R I A A L
muzische opvoeding – deelleerplan beeldopvoeding – Vlaams Verbond van het Katholiek basisonderwijs (1999)
E V A L U A T I E STE
1
EXAMENKANS
2DE EXAMENKANS
STE
1 EXAMENPERIODE JANUARI 2DE EXAMENPERIODE JUNI
MONDELING 25% Zelfstandige opdracht 25% Opdrachten doorheen het jaar 50%
3DE EXAMENPERIODE SEPTEMBER
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Vierde semester
MONDELING 25% Herwerken opdrachten75%
33
ONDERWIJSLEERACTIVITEIT: BEWEGINGSOPVOEDING EN BEWEGINGSEXPRESSIE opleiding
bachelor in het onderwijs: lager onderwijs
semester
4
studiepunten
2
lector
Brigitte Grillet
M
O T I V E R I N G
V A N U I T
I N H O U D E L I J K E
H E T
S E M E S T E R T H E M A
E N
D E
O P B O U W
In de practica werk je verder aan de laatste activiteitsdomeinen van het leerplan bewegingsopvoeding. Je legt vooral het accent op de didactiek en de vakspecifieke werkvormen van de dans, ritmiek en de expressie…
Je takenpakket bestaat ook uit een buitenschoolse activiteit (SVS). Je leert kinderen begeleiden en animeren en de leerlingen zijn erg betrokken in het grote spelgebeuren in een park of een bos.
In alle stagemomenten ben je bereid om de lessen bewegingsopvoeding zelfstandig aan te bieden. Een duidelijke en bondige uitleg, het vlot opstarten, de organisatie van de les, het individueel constructief begeleiden en het bijsturen, eventueel met de hulp van de mentor, zijn je aandachtspunten.
Van jou, als leraar(es), wordt verwacht dat je muzisch iets kunt bijdragen vanuit je persoonlijke interesses en ervaringen dat je in de creamomenten hebt opgedaan. Je probeert de leefwereld van de kinderen muzisch te benaderen. Je werkt procesmatig aan een muzisch, zelfgekozen onderwerp. De leerlingen zijn erg betrokken en leren zich expressief in hun beweging uitdrukken. Je geeft technieken door, vormen kennen en toepassen. De leerlingen werken, oefenen, observeren, creëren, interpreteren en experimenteren.
D O E L S T E L L I N G E N
BaCo’s 1.De leraar als begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen
Achterhalen van kenmerken bij de leerlingen met behulp van de mentor
Kiezen en formuleren van bewegingsdoelstellingen en leerplandoelen
Selecteren van de leerinhouden van de bewegingsopvoeding, afhankelijk van het
1.1.1 1.2.1/1.2.3 1.3.1
domein
Leerinhouden, afhankelijk van het thema, vertalen in zinvolle opdrachten, die aansluiten
1.4.3
bij de leefwereld en de motivatie van de leerlingen
Kiezen van gepaste groeperingsvormen, bepalen van een goede timing en creëren van
1.5.2
aangepaste ruimte
Adequaat inspelen op wat zich voordoet in het zwembad of de bewegingszaal
1.7.4
Eigen didactisch handelen evalueren
1.9.6
2. De leraar als opvoeder
34
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
Ervoor zorgen dat de leerlingen zich veilig voelen
2.1.2
De eigenheid van het kind herkennen en bespreekbaar maken
2.2.1
Herkennen van het leerplan
2.3.4
Bevorderen van het fysieke welzijn van de leerlingen
2.6
3. De leraar als inhoudelijk expert
Kennen van de inhoudelijke lesopbouw
Verbanden kunnen leggen tussen leerplan en lesinhoud
3.1 3.3.1
4. De leraar als organisator
Orde houden
4.1.1
De activiteiten moeten vlot en soepel opeenvolgend verlopen
4.2.1
Timing respecteren
4.2.2
Creëren van een uitdagende en veilige speel-,leer-en werkruimte
4.4.1
5. De leraar als innovator
Aanwenden van vernieuwende oefeningen in een lesopbouw
Kunnen vanuit een reflectie op eigen ervaringen de bewegingsles of de zwemles
5.1.1 5.3.1
attitudes
beslissingsvermogen
A1
Kritische ingesteldheid
A3
Verantwoordelijkheidszin
A7
Gericht zijn op correct taalgebruik en communicatie
A10
W E R K V O R M E N
practica en demolessen in de praktijkzaal zelfstudie van de verschillende domeinen opdrachten : - Stichting Vlaamse Schoolsport: de park- en bosspelen in de stagemomenten alle zwem- en bewegingslessen observeren en /of begeleiden een muzische map uitwerken
S T U D I E M A T E R I A A L
RABAU A, GRILLET B.: domein van de expressie en de ritmiek (studentencursus). C.R.K.L.O. Leerplan van de bewegingsopvoeding in de basisschool, , Guimardstraat 1, Brussel, 1997, 105 blz. VVKBaO, Leerplan bewegingsexpressie (muzische opvoeding) deelleerplan, ,1999
E V A L U A T I E
theoretisch examen (mondeling): 20 punten muzische map: 5 punten
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Vierde semester
35
ONDERWIJSLEERACTIVITEIT: MUZIKALE OPVOEDING opleiding
bachelor in het onderwijs: lager onderwijs
semester
4
studiepunten
2
lector(en)
Sofie Thoen
M
O T I V E R I N G
V A N U I T
H E T
S E M E S T E R T H E M A
In het vierde semester staat muziekdidactiek nog steeds centraal. Je bouwt verder op de lieddidactiek van semester 3 maar je breidt deze basis verder uit op vlak van de muzikale parameters. Voor de verschillende parameters (melodie, ritme, klankkleur, vorm, dynamiek..) van de muziek ga je na hoe de muzikale ontwikkeling van de kinderen best kan gestimuleerd worden en leer je dit in een aantal specifieke muzikale activiteiten om te zetten. Op deze manier tracht je tot het geven van boeiende, actieve en doelgerichte liedlessen te komen. Naast de specifieke lieddidactiek ontdek je het Orff-instrumentarium (klokkenspel, xylofoon en metallofoon). Je leert ook hoe je hiermee te werk gaat bij kinderen.
M
O T I V E R I N G
V A N U I T
D E
I N H O U D E L I J K E
O P B O U W
1. Muziekpraktijk Je bouwt je eigen liedrepertoire uit het eerste en tweede semester verder uit tot een lijst van 60 liederen. Je kunt op blokfluit (of ander melodie-instrument) een lied interpreteren op genuanceerde en muzikaal gefundeerde wijze. (uitbreiden van tessituur tot hoge la) Je kunt de verschillende Orff-instrumenten bespelen. Je leert aandacht te hebben voor stemvorming bij jezelf en bij de kinderen in de basisschool 2. Muziekdidactiek Je bouwt het gegeven van een liedles verder uit door gebruik te maken van de muzikale parameters (melodie, ritme, vorm, meerstemmigheid, klankkleur). Je zult een liedles verder uitbouwen met activiteiten voor de ontwikkeling van de muzikale parameters, creativiteit en expressie. Je maakt je een aantal nieuwe technieken eigen zoals: dirigeren, toon opgeven, inzet geven, recto tono zingen... Je leert diverse werkvormen te hanteren
D O E L S T E L L I N G E N
BaCo’s 1.De leraar als begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen
doelstellingen kiezen en concreet en operationeel omschrijven voor een liedles, op basis
1.2.1
van het leerplan muzikale opvoeding.
1.2.7
een lied kiezen op niveau van de doelgroep.
speelse en actieve opdrachten zoeken bij het lied in verband met de muzikale
1.3 1.4.3
parameters.
36
een lied op een doordachte manier aanleren.
1.5.1
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
de leerlingen enthousiast maken voor het lied. I
inschatten waar de leerlingen op muzikaal vlak klaar voor zijn.
een liedles uitbouwen met activiteiten voor de ontwikkeling van de muzikale parameters,
1.7.1
creativiteit en expressie. 2.De leraar als opvoeder
een motiverend en positief klimaat bevorderen
leerlingen kunnen uitdagen en stimuleren om te zingen
3.De leraar als inhoudelijk expert
op blokfluit (of ander melodie-instrument) een lied kunnen interpreteren op
3.1
genuanceerde en muzikaal gefundeerde wijze. (uitbreiden van tessituur tot hoge la)
3.2
bespelen van de verschillende Orff-instrumenten
aandacht te hebben voor stemvorming bij jezelf en bij de kinderen in de basisschool
het uibouwen van een les door gebruik te maken van de muzikale parameters (melodie, ritme, vorm, meerstemmigheid, klankkleur).
een aantal nieuwe technieken hanteren zoals: dirigeren, toon opgeven, inzet geven, recto tono zingen...
5.De leraar als innovator – de leraar als onderzoeker
na het geven van een liedles hun eigen functioneren grondig bevragen.
5.3
10. De leraar als cultuurparticipant
een liedrepertoire kunnen uitbouwen
W E R K V O R M E N
Doceren, actieve inoefening.
S T U D I E M A T E R I A A L
THOEN S., Muzikale opvoeding semester 4 STICHTING TER BEVORDERING VAN DE MUZIKALE VORMING Liedboek "Eigen Wijs", , 1999, ISBN 90804971-1-8
E V A L U A T I E STE
1
EXAMENKANS
2DE EXAMENKANS
STE
1 EXAMENPERIODE JANUARI 2DE EXAMENPERIODE JUNI
Opdracht voorbereiden examen 25% Schriftelijk examen 30% Mondeling examen 45%
3DE EXAMENPERIODE SEPTEMBER
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Vierde semester
Herwerken taken 25% Schriftelijk examen 30% Mondeling examen 45%
37
ONDERWIJSLEERACTIVITEIT: DRAMATISCH SPEL opleiding
bachelor in het onderwijs: lager onderwijs
semester
4
studiepunten
2
lector
Dina Mouton
O M S C H R I J V I N G
Dit vakonderdeel houdt in dat we leren op een hedendaagse manier improviseren ( zowel met taal als met beweging)(1.1.1.)(1.4.1.) met kinderen en voor kinderen We leren ook om onze kwaliteit van spelen op een zinvolle manier te evalueren (2.1.4.)(7.3.2.). We leren op een vruchtbare wijze aangepaste dramatische spelvormen ontwikkelen voor kinderen.(4.4.1.). We leren de belangstelling van kinderen te stimuleren door dramatische kwaliteiten(1.7.1.). We leren op een fantasievolle manier sociale vaardigheden en vernieuwende inzichten die zich in de samenleving aandienen te ontwikkelen onder de studenten en voor kinderen.(5.1.2.) De opvoedkundige kwaliteiten van de leraar worden daarin aangesproken: De leraar leert werken als teamlid aan het opbouwen van een positieve interactie met de kinderen( 2.1.1.). We zullen dat leren op zo een manier te doen dat de kinderen een leer en levenshouding gespiegeld krijgen. Ondertussen leren we een houding die veilig is voor de kinderen : waar ze zich in gewaardeerd voelen. ( 2.1.1.)en (2.1.3.) W E R K V O R M E N
Hedendaags dramatisch atelier. We maken gebruik van hedendaagse dramatechnieken, oefenvormen in kleine groepen, leren improviseren met taal en beweging. Verhalen vertellen voor een groep. We leren ook om op eenvoudige manier poppen te integreren in het dramatisch spel. Er wordt individueel een map aangelegd met zowel het onderzoekswerk naar dramatisch thema’s en de gebruikte dramatische technieken( portofolio drama).
S
T U D I E M A T E R I A A L
Zelf documentatie zoeken, zelfstudie, groepswerk en voorstelling. Zelf een map aanleggen die de dramatische achtergrond als leraar duidelijk maakt.
E
V A L U A T I E
Permanente evaluatie in de lessen en evaluatie van de map ook zelfevaluatie van de voorstelling. STE
1
EXAMENKANS
2DE EXAMENKANS
STE
1 EXAMENPERIODE JANUARI 2DE EXAMENPERIODE JUNI
3DE EXAMENPERIODE SEPTEMBER
38
87.5% :Permanente evaluatie. Evaluatie van een dramatische eindopdracht en evaluatie van de map. 87.5%:Herwerken van de map en maken van een aangepaste activiteit drama.
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
AGOGISCHE VAARDIGHEDEN opleiding
bachelor in het onderwijs: lager onderwijs
semester
4
titularis
Annelore D’Hallewin
lectoren
Annelore D’Hallewin, Trees Van Houtte
M
O T I V E R I N G
V A N U I T
H E T
S E M E S T E R T H E M A
Naast het communicatieve aspect bekijken we ook hoe het zit met sociale vaardigheden bij leerlingen. Hoe kunnen we als leerkracht hen hierin stimuleren en hoe herkennen we gebrekkige sociale vaardigheden bij kinderen? We bekijken hier ook de concrete technieken die voorhanden zijn om sociale vaardigheden en een positief zelfbeeld te stimuleren bij leerlingen. Een belangrijk instrument hierbij is de axenroos die ons in staat stelt kinderen bewust te maken van hun interactioneel gedrag in de klas. We leren ook hoe we kinderen kunnen herkennen in een bepaalde ax en hoe we daarmee aan de slag kunnen naar een positiever gedrag.
M
O T I V E R I N G
V A N U I T
D E
I N H O U D E L I J K E
O P B O U W
In elke opleiding, en zeker binnen een lerarenopleiding, doorloop je al student een zekere evolutie. De vragen die je je in het begin van je opleiding stelt, zijn verschillend van de vragen die overblijven op het einde van je opleiding. Aanvankelijk ben je nog heel erg bezig met jezelf. In een tweede jaar vertrekken we ook steeds vanuit je eigen beleving van communicatie en interactie om daarna met onze kennis en ervaringen te reflecteren over het klasgebeuren.
D O E L S T E L L I N G E N
BaCo’s A2 A7 2.De leraar als opvoeder
Sociale competentie van de leerlingen bevorderen
Een positief en realistisch zelfbeeld stimuleren
Het inzicht in sociale situaties bevorderen.
Actief luisteren bevorderen.
De leerlingen vertrouwd maken met een breed gamma van relatiewijzen.
Inzicht hebben in het groepsgebeuren en er gepast op inspelen.
Maatregelen nemen om pesten en andere vormen van agressie te voorkomen of af te remmen.
De leerlingen leren constructief om te gaan met conflicten.
Het verband leggen tussen wat in de lessen aan bod komt en de eindtermen.
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Vierde semester
2.1.2 2.2.1 2.2.2 2.3.3
2.2.1 2.2.1 2.3.2 2.3 2.3.1 2.3.4
39
W E R K V O R M E N
A) Werkvormen Groepswerk, taken maken (zowel individueel als apart), individueel logboek bijhouden, reflecteren en opdrachten maken tijdens de les, presentatie van opgeloste opdrachten, rollenspelen. B) Opdrachten Zie Bijlage
S T U D I E M A T E R I A A L
BOXOEN, F., Sociale vaardigheden in de basisschool, KHBO.
E V A L U A T I E
Openboek toets Reflecties na elke sessie in een daarvoor bestemd logboek. Taken (5 in totaal, verspreid over het jaar) Het vak ‘agogische vaardigheden’ wordt niet gequoteerd per semester maar loopt over het hele academiejaar. Men noemt dit permanente evaluatie. In totaal staat het vak op 100 punten en dit wordt later omgezet op 60. Deze zijn als volgt verdeeld: 20 van de 100 punten voor het logboek, 22 van de 100 punten voor de openboek toets, de overige 58 punten zijn verdeeld over de 5 taken. De openboektoets handelt over volgende vaardigheden: de verschillende aspecten van de communicatie kunnen ontleden om te komen tot geslaagde communicatie. Verschillende aspecten van communicatie. De taken worden als volgt verdeeld: Hoe stel ik me relationeel op tegenover de klasgroep?
10 ptn
Onderscheid tussen blokkerende reacties en gevoelsreacties
18 ptn
Werkvormen per relatiewijze in de axenroos
10 ptn
Een uitgewerkt lesmoment in verband met de axenroos
10 ptn
Een samenwerkingsspel didactisch uitwerken
10 ptn
Aanwezigheid in elke sessie en actieve participatie binnen de sessies zijn voorwaarden om je punten voor dit vak te behalen. Bij afwezigheid maak je een inhaaltaak die moet voldoende bevonden worden door je lector. Late starters maken eveneens inhaaltaken voor alle gemiste sessies. STE
STE
1 EXAMENPERIODE JANUARI 2DE EXAMENPERIODE JUNI 3DE EXAMENPERIODE SEPTEMBER
40
EXAMENKANS 1 Opdrachten en openboektoets 60% Opdrachten en logboek 40 %
2DE EXAMENKANS
Openboektoets 42% Herwerken opdrachten 58%
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
OPVOEDKUNDIGE WETENSCHAPPEN GEMEENSCHAPPELIJK opleiding
bachelor in het onderwijs: lager onderwijs
semester
4
studiepunten
3
titularis
Lieve Lootens
ONDERWIJSLEERACTIVITEIT: METHODESCHOLEN opleiding
bachelor in het onderwijs: lager onderwijs
semester
4
studiepunten
1 in semester 4
lectoren
Ann Dejaegher, Lieve Lootens, Isolde Van Den Driessche
M
O T I V E R I N G
V A N U I T
H E T
S E M E S T E R T H E M A
In de tweede helft van het tweede jaar staat het omgaan met verschillen centraal. Je probeert vanuit een verdergaande taakgerichtheid je aandacht te verleggen naar de leerling. Hoe verloopt het leren van kinderen? Welke leerprocessen liggen hieraan de basis? In het vak opvoedkundige wetenschappen gaan we op zoek hoe scholen alternatieven geven in het begeleiden van leerlingen in hun leren. Een aantal pedagogen (Steiner, Freinet, Decroly, Montessori, …) lagen aan de basis van alternatieve schoolsystemen. Vele ideeën vonden hun weg ook naar ons schoolconcept. Je gaat kritisch na hoe een krachtige leeromgeving gecreëerd kan worden in ons schoolsysteem en in de bestaande methodenscholen.
D O E L S T E L L I N G E N
5. De leraar als innovator – de leraar als onderzoeker
Het eigen didactisch en pedagogisch handelen kritisch bevragen vanuit de studie van
BaCo’s 5.2
alternatieve schoolsystemen en vernieuwende inzichten durven vertalen in de praktijk
9. De leraar als lid van de onderwijsgemeenschap
Vanuit de elementen van krachtige leeromgeving onderwijssystemen gebaseerd op
9.1
Freinet, Decroly, Steiner, Petersen, Montessori, Parkhurst bestuderen
Het huidige onderwijssysteem kritisch bevragen in discussie met medestudenten en
9.1
lectoren
10. De leraar als cultuurparticipant
Huidige tendensen in schoolsystemen kunnen herkennen
10.1
Verbanden leggen tussen maatschappelijke ontwikkelingen en evolutie in onderwijs
10.2
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Vierde semester
41
W E R K V O R M E N
Literatuurstudie Bezoek aan een alternatieve school met een groepje medestudenten Voorstellen in de klas van het schoolsysteem individuele opdracht na de voorstellingen
S T U D I E M A T E R I A A L
handout
E V A L U A T I E
De opdrachten worden in de loop van het semester afgegeven, in afspraak met de docent. STE
1
EXAMENKANS
2DE EXAMENKANS
STE
1 EXAMENPERIODE JANUARI 2DE EXAMENPERIODE JUNI 3DE EXAMENPERIODE SEPTEMBER
42
Opdrachten 100% Opdrachten 100%
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
OPVOEDKUNDIGE WETENSCHAPPEN SPECIFIEK opleiding
bachelor in het onderwijs - lager onderwijs
semester
4
studiepunten
8
titularis
Ann De Jaegher
ONDERWIJSLEERACTIVITEIT: DIDACTIEK opleiding
bachelor in het onderwijs: lager onderwijs
semester
4
studiepunten
2
lectoren
Ann De Jaegher, Lieve Lootens, Isolde Van Den Driessche
M
O T I V E R I N G
V A N U I T
H E T
S E M E S T E R T H E M A
In de tweede helft van het tweede jaar komt naast de ‘taak’ van de leerkracht de leerling en het leerproces centraal te staan. Vanuit stage-ervaringen en vanuit het gedifferentieerd werken merk je dat leerlingen individueel verschillen. In het eerste semester focuste je vooral op de volgende elementen van een krachtige leeromgeving: leren is actief, doelgericht, interactief en contextgebonden. In het tweede semester komen de volgende elementen erbij: leren is cumulatief, individueel verschillend en zelfsturend. In het kader van je voorbereiding op je stage eerste leerjaar verken je de uitgangspunten van het kleuteronderwijs. Je bestudeert hierbij het EGKO.
D O E L S T E L L I N G E N
BaCo’s 1. De leraar als begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen
effectieve instructie - het creëren van een krachtige leeromgeving
Observatie- en registratiemethodes kunnen aanwenden om gedifferentieerd te werken in
1.1
een hoeken- of contractwerk
Leerinhouden en leerervaringen structureren in opdrachten
1.4
Vlot het BHV-model kunnen gebruiken als model om lessen te bespreken en voor te
1.5
bereiden
Een hoeken- en /of contractwerk kunnen uitwerken in de stage 1ste en 5de leerjaar
1.5
Aandacht hebben voor het bevorderen van zelfsturing bij de uitwerking van een hoeken-
1.5
en contractwerk
Bestaande didactische middelen aanpassen ter bevordering van het leerproces
1.6
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Vierde semester
43
3. de leraar als inhoudelijk expert
EGKO
De visie van het EGKO kunnen verwoorden
De begrippen van het tempelmodel kunnen uitleggen en illustreren
Kunnen aangeven hoe het EGKO de visie op onderwijs heeft beïnvloed
Kunnen aangeven hoe de visie van EGKO kan vertaald worden naar het lager onderwijs.
3.1
Vanuit eigen observaties in de kleuterklas zicht krijgen hoe de overgang naar het eerste leerjaar gemakkelijker kan worden gemaakt
De organisatie van hoekenwerk, het aanwenden van materialen en het aanbieden van vrije en geleide activiteiten in de kleuterklas kunnen vertalen naar het eerste leerjaar
Kunnen aangeven welke elementen van krachtige leeromgeving je terug vindt in de visie van het EGKO
W E R K V O R M E N
De theorie wordt kort gebracht door een doceermoment of een onderwijsleergesprek. Hierna volgen opdrachten in de vorm van individuele taken, groepsopdrachten, begeleide zelfstudie, lectuuropdrachten, voorbereiding van stageopdrachten in functie van de geziene theorie. Na elke stage wordt er uitgebreid gereflecteerd en naar alternatieven gezocht vanuit een theoretische context. Een aantal demonstratielessen wordt in het kader van opvoedkundige wetenschappen georganiseerd. We verwachten hiervan ook een neerslag in de vorm van een lesvoorbereiding of reflectie. Bij dit vakonderdeel behoren ook een aantal stageopdrachten. Deze vind je terug in deel 3; praktijkcomponent.
S T U D I E M A T E R I A A L
SOFIE BAMELIS, ANN DE JAEGHER, LIEVE LOOTENS, cursus opvoedkunde, KHBO, 2004
E V A L U A T I E STE
STE
1
EXAMENPERIODE JANUARI
2DE EXAMENPERIODE JUNI 3DE EXAMENPERIODE SEPTEMBER
44
EXAMENKANS 1 Schriftelijk examen - openboek 40% Mondeling examen 25% Schriftelijk examen 25% Opdracht media 10%
2DE EXAMENKANS
Schriftelijk examen 50% Mondeling examen 50%
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
ONDERWIJSLEERACTIVITEIT: AANVANKELIJK LEZEN opleiding
bachelor in het onderwijs: lager onderwijs
semester
3
studiepunten
2
lectoren
Ann De Jaegher, Lieve Lootens, Isolde Van Den Driessche
M
O T I V E R I N G
V A N U I T
H E T
S E M E S T E R T H E M A
In de tweede helft van het tweede jaar komt naast de ‘taak’ van de leerkracht de leerling en het leerproces centraal te staan. Vanuit stage-ervaringen en vanuit het gedifferentieerd werken merk je dat leerlingen individueel verschillen. In het eerste semester focuste je vooral op de volgende elementen van een krachtige leeromgeving: leren is actief, doelgericht, interactief en contextgebonden. In het tweede semester komen de volgende elementen erbij: leren is cumulatief, individueel verschillend en zelfsturend. Je verdiept je verder in het leesproces van leerlingen ter voorbereiding van de stage eerste leerjaar. Hierin probeer je na te gaan hoe het leren cumulatief verloopt en hoe je als leerkracht een aanzet kunt geven door goed opgebouwde leeslessen. Je gaat ook na hoe je in de tweede helft van het schooljaar verschillen in leestempo en ev. leesniveau in de klas kunt opvangen. Ter voorbereiding op de stage eerste leerjaar ga je ook na welke inhouden, werkvormen en didactische middelen aangewezen zijn voor deze leeftijdsgroep.Hier staat vooral de speelse en snelle afwisseling in lestempo centraal.
D O E L S T E L L I N G E N
3. De leraar als inhoudelijk expert Didactiek Aanvankelijk lezen
Oog krijgen voor het voortgezet leesproces
Spellend en radend lezen kunnen herkennen en ermee omgaan in een leesactiviteit
Doelen, opbouw en differentiatiemogelijkheden kunnen omschrijven.
Observatie, toetsing en remediëring kunnen bespreken.
3.1
5. De leraar als innovator – de leraar als onderzoeker •
Kritisch kunnen lezen van een aantal recente artikels rond aanvankelijk lezen
•
Vanuit eigen stage-ervaringen en reflecties de noodzaak van differentiatie binnen het
5.2
leesonderwijs kunnen aangeven
5.3
W E R K V O R M E N
De theorie wordt kort gebracht door een doceermoment of een onderwijsleergesprek. Hierna volgen opdrachten in de vorm van individuele taken, groepsopdrachten, begeleide zelfstudie, lectuuropdrachten, voorbereiding van stageopdrachten in functie van de geziene theorie. Na elke stage wordt er uitgebreid gereflecteerd en naar alternatieven gezocht vanuit een theoretische context. Een aantal demonstratielessen wordt in het kader van opvoedkundige wetenschappen georganiseerd. We verwachten hiervan ook een neerslag in de vorm van een lesvoorbereiding of reflectie. Bij dit vakonderdeel behoren ook een aantal stageopdrachten. Deze vind je terug in deel 3; praktijkcomponent.
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Vierde semester
45
S T U D I E M A T E R I A A L
CAESAR MOMMERS, E.A., Basis voor Lezen. Tilburg, Zwijsen, 1993, 78 blz. SOFIE BAMELIS, ANN DE JAEGHER, LIEVE LOOTENS, cursus opvoedkunde, KHBO, 2004
E V A L U A T I E
STE
1 EXAMENPERIODE JANUARI 2DE EXAMENPERIODE JUNI 3DE EXAMENPERIODE SEPTEMBER
46
1STE EXAMENKANS Schriftelijk examen 90% Schriftelijk examen 10%
2DE EXAMENKANS
Schriftelijk examen 100%
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
ONDERWIJSLEERACTIVITEIT: LEERPROCESSEN opleiding
bachelor in het onderwijs: lager onderwijs
semester
4
studiepunten
4
lectoren
Ann De Jaegher, Lieve Lootens, Isolde Van Den Driessche
M
O T I V E R I N G
V A N U I T
H E T
S E M E S T E R T H E M A
In de tweede helft van het tweede jaar komt naast de ‘taak’ van de leerkracht de leerling en het leerproces centraal te staan. Vanuit stage-ervaringen en vanuit het gedifferentieerd werken merk je dat leerlingen individueel verschillen. In het eerste semester focuste je vooral op de volgende elementen van een krachtige leeromgeving: leren is actief, doelgericht, interactief en contextgebonden. In het tweede semester komen de volgende elementen erbij: leren is cumulatief, individueel verschillend en zelfsturend. Je verdiept je in de verschillende leerprocessen en hun didactische aanpak. Vanuit stage-ervaringen probeer je oog te krijgen voor het leren van kinderen. Je besteedt ruime aandacht aan leerprocessen. Hier leg je de nadruk op leren is constructief, cumulatief, zelfsturend en individueel verschillend. In deze context ga je na hoe je leert, welke leerstijl je zelf hanteert en welke gevolgen dit heeft op je onderwijsstijl. In dit kader besteed je ook aandacht aan de ondersteunende functies nl. waarnemen, geheugen en intelligentie. Je probeert inzicht te krijgen hoe deze functies het leren van kinderen beïnvloeden.
D O E L S T E L L I N G E N
3.1/ 5.2
3. de leraar als inhoudelijk expert Bij de aanbreng van leerinhouden volgende leerprocessen herkennen: woordbetekenissen, symbolen, feitenkennis, begrippen, regels, algoritmen, denkmethoden of heuristieken, leerstrategieën, metacognitieve kennis en vaardigheden,
3.2
motorische vaardigheden, sociale vaardigheden en attitudes.
Methoden ontwikkelen om deze leerinhouden aan te leren.
Inzien hoe de waarneming, het geheugen en intelligentie het leren beïnvloeden
Inzichten in de menselijke waarneming kunnen vertalen naar het leesproces en naar het
3.1 3.2 3.1
opnemen van informatie bij visuele en auditieve waarnemingsactiviteiten
3.2
Inzicht krijgen in de werking van het geheugen Kunnen aangeven hoe we met de kennis van het geheugen effectieve leerprocessen
3.1 3.2
kunnen op gang brengen (leren is constructief, cumulatief)
Recente opvattingen rond het concept intelligentie en hoogbegaafdheid leren kennen
De waarde van intelligentie –onderzoek kunnen inschatten
Kennis maken met de vakoverschrijdende eindtermen leren leren
Aandacht hebben voor ‘leren leren’ in het 5
de
3.1 3.2
leerjaar, in het bijzonder bij de uitwerking
van het wero-thema en het contractwerk (of hoekenwerk)
5.De leraar als innovator – de leraar als onderzoeker
Door kennis over de leerstijlen van Kolb bewust worden van het bestaan van de eigen
5.1/5.3
leerstijl.
Bij het lesgeven mogelijkheden zoeken om de eigen leerstijl complementair aan te
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Vierde semester
5.1
47
vullen.
W E R K V O R M E N
Vanuit stage-ervaringen, demonstratielessen en reflecties wordt de kerninhoud aangebracht. Deze wordt verwerkt in individuele en groepsopdrachten, begeleide zelfstudie en lectuuropdrachten. Rond het kiezen en aanpassen van didactisch materiaal is een taak voorzien; deze wordt in de klas voorgesteld na een stageperiode. In het 1ste en 5de leerjaar wordt verwacht dat er een hoeken- en / of contractwerk wordt uitgewerkt. Dit wordt theoretisch toegelicht op het mondelinge examen.(opdracht zie deel praktijk)
S T U D I E M A T E R I A A L
Sofie Bamelis, Ann De Jaegher, Lieve Lootens, cursus opvoedkundige wetenschappen, KHBO, 2005
E
V A L U A T I E STE
1
EXAMENKANS
2DE EXAMENKANS
STE
1 EXAMENPERIODE JANUARI 2DE EXAMENPERIODE JUNI 3DE EXAMENPERIODE SEPTEMBER
48
Schriftelijk examen 100% Schriftelijk examen 100%
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
ONDERWIJSLEERACTIVITEIT: LEERPROCESSEN opleiding
bachelor in het onderwijs: lager onderwijs
semester
4
studiepunten
4 in semester 4
lectoren
Ann De Jaegher, Lieve Lootens, Isolde Van Den Driessche
M
O T I V E R I N G
V A N U I T
H E T
S E M E S T E R T H E M A
In de tweede helft van het tweede jaar komt naast de ‘taak’ van de leerkracht de leerling en het leerproces centraal te staan. Vanuit stage-ervaringen en vanuit het gedifferentieerd werken merk je dat leerlingen individueel verschillen. In het eerste semester focuste je vooral op de volgende elementen van een krachtige leeromgeving: leren is actief, doelgericht, interactief en contextgebonden. In het tweede semester komen de volgende elementen erbij: leren is cumulatief, individueel verschillend en zelfsturend. Je verdiept je in de verschillende leerprocessen en hun didactische aanpak. Vanuit stage-ervaringen probeer je oog te krijgen voor het leren van kinderen. Je besteedt ruime aandacht aan leerprocessen. Hier leg je de nadruk op leren is constructief, cumulatief, zelfsturend en individueel verschillend. In deze context ga je na hoe je leert, welke leerstijl je zelf hanteert en welke gevolgen dit heeft op je onderwijsstijl. In dit kader besteed je ook aandacht aan de ondersteunende functies nl. waarnemen, geheugen en intelligentie. Je probeert inzicht te krijgen hoe deze functies het leren van kinderen beïnvloeden.
D O E L S T E L L I N G E N
3. de leraar als inhoudelijk expert Bij de aanbreng van leerinhouden volgende leerprocessen herkennen:
3.1/ 5.2
woordbetekenissen, symbolen, feitenkennis, begrippen, regels, algoritmen, denkmethoden of heuristieken, leerstrategieën, metacognitieve kennis en vaardigheden, motorische vaardigheden, sociale vaardigheden en attitudes.
Methoden ontwikkelen om deze leerinhouden aan te leren.
Inzien hoe de waarneming, het geheugen en intelligentie het leren beïnvloeden
Inzichten in de menselijke waarneming kunnen vertalen naar het leesproces en naar het opnemen van informatie bij visuele en auditieve waarnemingsactiviteiten
Inzicht krijgen in de werking van het geheugen
Kunnen aangeven hoe we met de kennis van het geheugen effectieve leerprocessen kunnen op gang brengen (leren is constructief, cumulatief)
Recente opvattingen rond het concept intelligentie en hoogbegaafdheid leren kennen
De waarde van intelligentie –onderzoek kunnen inschatten
Kennis maken met de vakoverschrijdende eindtermen leren leren
Aandacht hebben voor ‘leren leren’ in het 5
de
3.2 3.1 3.2 3.1 3.2 3.1 3.2 3.1 3.2
leerjaar, in het bijzonder bij de uitwerking
van het wero-thema en het contractwerk (of hoekenwerk) 5.De leraar als innovator – de leraar als onderzoeker
Door kennis over de leerstijlen van Kolb bewust worden van het bestaan van de eigen
5.1/5.3
leerstijl. Bij het lesgeven mogelijkheden zoeken om de eigen leerstijl complementair aan te vullen.
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Vierde semester
5.1
49
W E R K V O R M E N
Vanuit stage-ervaringen, demonstratielessen en reflecties wordt de kerninhoud aangebracht. Deze wordt verwerkt in individuele en groepsopdrachten, begeleide zelfstudie en lectuuropdrachten. Rond het kiezen en aanpassen van didactisch materiaal is een taak voorzien; deze wordt in de klas voorgesteld na een stageperiode. In het 1ste en 5de leerjaar wordt verwacht dat er een hoeken- en / of contractwerk wordt uitgewerkt. Dit wordt theoretisch toegelicht op het mondelinge examen.(opdracht zie deel praktijk)
S T U D I E M A T E R I A A L
Sofie Bamelis, Ann De Jaegher, Lieve Lootens, cursus opvoedkundige wetenschappen, KHBO, 2005
E
V A L U A T I E STE
1
EXAMENKANS
2DE EXAMENKANS
STE
1 EXAMENPERIODE JANUARI 2DE EXAMENPERIODE JUNI 3DE EXAMENPERIODE SEPTEMBER
50
Schriftelijk examen 100% Schriftelijk examen 100%
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
BIJLAGEN BIJ DEEL 2 THEORIECOMPONENT
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Vierde semester
51
FRANS
VERGELIJKEN VAN HANDBOEKEN lector:
T
Leen Van Craesbeek
A A K O M S C H R I J V I N G
Doel
leren kennen van de verschillende handboeken Frans die op de markt zijn
kritisch omgaan met deze handleidingen, zich een eigen mening vormen over de voor- en nadelen
de inhoud van deze handleidingen toetsen aan de eisen van het leerplan, vooral inzake communicatie
Opdracht Aan de hand van je stage-opdracht in de derde graad, kies je in samenspraak met de lector een duidelijk omlijnd onderwerp. Je gaat uitzoeken hoe dit onderwerp in de verschillende handboeken aan bod komt. Bij deze opdracht hoort een vragenlijst, die je overloopt.
Werktijd Maximum vier uur.
Wijze van voorstelling Je dient een verslag in dat je gemaakt hebt a.h.v. de vragenlijst. Op het mondeling examen licht je je verslag verder toe.
D
A T U M
V A N
U I T V O E R I N G
Het verslag wordt ingediend tijdens de eeste les na de stage in de derde graad.
E
V A L U A T I E
Deze taak staat op 10 punten : 5 punten kan je verdienen bij de voorbereiding, 5 punten maken deel uit van het mondeling examen.
52
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
NEDERLANDS
LEZEN EN INNOVEREN EN PROFESSIONALISEREN Lector:
T
Ides Callebaut
A A K O M S C H R I J V I N G
Doel: Lezen + innoveren en professionaliseren (Taalcompetenties 12 en 13)
Opdracht: Zoek een tekst, een artikel of een fragment uit een boek die niet in de cursus aan bod is gekomen, die bedoeld is voor onderwijsmensen en die interessant is in verband met de cursussen Nederlands die je in het tweede semester krijgt. Toon aan dat je die goed begrepen en verwerkt hebt zodat je de informatie die erin staat voor je latere job kunt gebruiken.
Vermoedelijke 'tijd die aan de taak besteed moet worden' 4 uur.
Wijze van voorstelling: mondeling op het laatste examen.
D
A T U M
V A N
D E
U I T V O E R I N G
V A N
D E
T A A K
Om het even. D
A T U M
(
P E R I O D E
)
V A N
I N D I E N E N
Er hoeft niets ingediend te worden. De presentatie is een onderdeel van het mondelinge examen in juni. E
V A L U A T I E
De taak telt als een belangrijk onderdeel van het examen van juni. Aangezien het om basiscompetenties gaat, worden er zoveel punten aan toegekend als aan een andere taak. Aangezien het niet om leerstof gaat, maar om vaardigheden, valt geen leerstof weg. De taak is goed als je aangetoond hebt dat je een tekst die voor onderwijsmensen bedoeld is en over taalonderwijs gaat, zelfstandig kunt verwerken.
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Vierde semester
53
NEDERLANDS MOOIE DINGEN Lector:
T
Ides Callebaut
A A K O M S C H R I J V I N G
:
Doel: ‘Weer de smaak van echt schrijven proeven, voor zover de herinnering aan die smaak verloren gegaan zou zijn': ervaren hoe leuk en zinvol het is over jezelf na te denken (over wat jij echt mooi vindt) en dat op te schrijven. Dat is niet alleen zo voor leerlingen van de lagere school, maar ook voor ons. Daarenboven is het ook leuk zoiets mooi vorm te geven, je creativiteit uit te leven zonder dat je geëvalueerd wordt. (Basiscompetentie attitude 8: creatieve gerichtheid, A10: gerichtheid op correct taalgebruik)
Opdracht: Denk eens na over wat jij mooi vindt. Niet over dingen die iedereen mooi vindt, maar over dingen die jij echt heel mooi vindt om jouw eigen redenen… Denk daar goed over na. Hoe meer je daarover nadenkt en hoe concreter je je dat voorstelt, hoe leuker het voor je wordt. Wanneer je je tekst af hebt, kun je erover nadenken in welke passende vorm je je tekst kunt gieten. Denk bij dat alles helemaal niet aan mij, de lezer. Je maakt deze tekst voor jezelf. Maak hem zo dat jij zelf hem goed vindt, eventueel zo goed dat je hem voor jezelf wilt bewaren en hem eventueel later met plezier opnieuw wilt lezen.
Vermoedelijke 'tijd die aan de taak besteed moet worden': vrij.
Maximale lengte van de taak: geen limiet. Enige vereiste: je moet het zelf goed vinden. W
I J Z E
V A N
V O O R S T E L L I N G
Wijze van voorstelling: Vrij, maar moet alleszins een schriftelijke tekst bevatten. D
A T U M
V A N
D E
U I T V O E R I N G
V A N
D E
T A A K
In het tweede semester, waarschijnlijk in februari, na een les over schrijven voor jezelf met als vertrekpunt het gedicht van Willem Wilmink ‘Mooie dingen’. Twee weken tijd. Taak tijdens de les indienen.
D
A T U M
(
P E R I O D E
)
V A N
I N D I E N E N
Twee weken na afspraak
54
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
E
V A L U A T I E
Ik zal deze tekst helemaal niet evalueren. Je maakt hem immers voor jezelf en op de wijze die jou bevalt. Als je laatste leraar Nederlands kijk ik wel je fouten na en noteer die. Ik apprecieer natuurlijk wel de inspanning en ik geniet van de kwaliteit. Echt waar!
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Vierde semester
55
NEDERLANDS
EEN BRIEF NAAR OUDERS SCHRIJVEN Lector: Ides Callebaut
T
A A K O M S C H R I J V I N G
:
Doel: tonen dat je in staat bent een communicatieve tekst naar ouders te schrijven (basiscompetenties
V.6.3. A.10, taalcompetentie 11).
Opdracht: Je bedenkt een situatie waarin het zinvol is een brief naar ouders te schrijven. Daarbij schrijf je dan een brief die zo goed mogelijk op die situatie inspeelt. Voeg dus bij je brief een beschrijving van die situatie. Vermoedelijke 'tijd die aan de taak besteed moet worden': je brief kan je toch anderhalf uur kosten. Erop broeden en er een nachtje over slapen niet meegerekend.
Maximale lengte van de taak: bepaal je zelf.
Wijze van voorstelling: De brief moet voorgesteld worden als een echte brief. D
A T U M
V A N
D E
U I T V O E R I N G
V A N
D E
T A A K
Zodra we schrijven naar een ander besproken hebben. Waarschijnlijk april. D
A T U M
(
P E R I O D E
)
V A N
I N D I E N E N
We zitten op het einde van het jaar en jullie hebben veel werk, net zoals ik. We spreken een zo kort mogelijke termijn af, één week bijvoorbeeld. Het is voor jou immers interessant feedback van mij te krijgen.
E
V A L U A T I E
Je kunt er voor het examen van juni 10 punten voor behalen. Eigenlijk moet jij uit de cursus zelf weten hoe ik je brief zal evalueren. Vertel ik je dus niet nog eens.
56
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
AGOGISCHE VAARDIGHEDEN WERKVORMEN PER RELATIEWIJZE IN DE AXENROOS Lector(en):Annelore D’Hallewin
T
A A K O M S C H R I J V I N G
Doel: vertrouwd raken met allerlei werkvormen rond de axenroos en met de verschillende relatiewijzen
Opdracht/werkwijze: Zie werkblad ‘Ik in relatie met de ander’ p. 22. Per relatiewijze zoek je 3 werkvormen die passen in een 3e graad. Je vindt inspiratie in de cursus, in het boek ‘Sociaal vaardig? Lieve deugd!’, in werohandboeken en in de bib. Je werkt individueel of in een tweetal. Beide namen noteer je op de opdracht!
D
A T U M
V A N
D E
U I T V O E R I N G
V A N
D E
T A A K
Deze opdracht wordt uitgevoerd na de les rond de axenroos.
D
A T U M
(
P E R I O D E
)
V A N
I N D I E N E N
:
Ze wordt ingediend in de laatste les agogische vaardigheden
E
V A L U A T I E
:
De degelijkheid van jouw reflecties en conclusies wordt op 10 punten geëvalueerd.
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Vierde semester
57
AGOGISCHE VAARDIGHEDEN EEN SAMENWERKINGSSPEL DIDACTISCH UITWERKEN Lector(en): Annelore D’Hallewin
T
A A K O M S C H R I J V I N G
:
Doel Kinderen op een speelse manier inzichten en vaardigheden met betrekking tot samenwerken aanleren. Het spellenarchief beschikt over een mooie verzameling spellen waarbij niet het individueel winnen of competitie belangrijk zijn, maar waar de spelers als groep winnen of verliezen van het systeem (het spel). Nadat je enkele spellen gespeeld hebt, verwerk je 1 samenwerkingsspel in een lesvoorbereiding.
Opdracht: De spelfiche invullen van een van de samenwerkingsspellen die je speelde ; Duidelijk en voluit instructies formuleren in verband met de taak (de spelopdracht) én het proces (de samenwerking) ; De evaluatie van de samenwerking (nabespreking, observaties, vragen voor de leerlingen) uit te schrijven; Je kunt voor deze opdracht met 1 andere of 2 studenten samenwerken
D
A T U M
V A N
D E
U I T V O E R I N G
V A N
D E
T A A K
Deze opdracht wordt uitgevoerd tijdens de begeleide werktijd .
D
A T U M
(
P E R I O D E
)
V A N
I N D I E N E N
:
Ze wordt ingediend in de laatste les agogische vaardigheden
E
V A L U A T I E
:
De degelijkheid van uitwerking van het spel wordt op 10 punten geëvalueerd
58
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
OPVOEDKUNDIGE WETENSCHAPPEN GEMEENSCHAPPELIJK Lectoren:
T
Sofie Bamelis, Ann De Jaegher, Lieve Lootens
A A K O M S C H R I J V I N G
Doelen
kennis maken met andere onderwijsvormen
een kritische kijk krijgen op onderwijsvernieuwingen
de kenmerken van enkele vernieuwingsscholen en –bewegingen onderzoeken en schetsen
elementen van alternatieve onderwijsvormen ontdekken in ons schoolsysteem
het huidige onderwijssysteem kritisch bevragen
Deel 1: studie van een vernieuwingsschool of –beweging
1. Opdracht: bezoek aan een methodeschool Je kiest uit een opgegeven lijst een school die je van naderbij wil bekijken. Je plant een uitgebreid bezoek aan deze school met je groepje. Vooraf ga je na op welk schoolsysteem of pedagoog deze school zich wil baseren. Je leest vooraf een aantal teksten, die te maken hebben met het schoolsysteem. Dit om je wegwijs te maken en je voor te bereiden op je bezoek. Je noteert duidelijk je verwachtingen, vragen en bedenkingen vooraf. Werk met interviews, observaties van leerlingen, lessen, een bezoek aan de klassen,… Na je bezoek noteer je duidelijk wat je herkende, wat je verraste, wat je zou kunnen meenemen naar jouw lespraktijk, … Bekijk hierbij goed hoe men in deze school werk maakt van een krachtige leeromgeving en hoe men omgaat met verschillen tussen leerlingen.
2. Werkwijze: complementair groepswerk. Binnen de klas worden zes groepen gevormd rond 6 van de vernieuwingsscholen of –bewegingen. De bundel bevat: De verwachtingen, vragen en bedenkingen die je vooraf maakte met een verwijzing naar de geraadpleegde bronnen om je voor te bereiden. Hierbij vermeld je ook kort de bibliografie van de stichter, het theoretische schoolmodel en de pedagogische en didactische uitgangspunten. De uitgeschreven observaties, de interviews, foto’s, … kortom het concreet verzamelde materiaal van de school De bedenkingen die je vanuit de literatuur, je verwachtingen maakt De mogelijkheden die je ziet om zaken mee te nemen naar de gewone lespraktijk (vb. klasinrichting, schoolorganisatie, werkvormen, media,…) De elementen van een krachtige leeromgeving zoals je deze in de concrete realisatie van een vernieuwingsbeweging hebt ervaren.
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Vierde semester
59
De beschrijving van het omgaan met verschillen, het zorgbreed werken met kinderen in dit systeem.
Deel 2: Presentatie
De presentatie gebeurt na de stage 5de leerjaar. Elke groep krijgt 30 minuten om het bestudeerde onderwijssysteem voor te stellen. Doe dit op een boeiende, vlotte manier, zo interactief mogelijk. Gebruik gerust visueel materiaal zoals een video. In dat geval wel nagaan of je klas op dat lesuur beschikt over een lokaal met video, zo niet, via de lector opvoedkundige wetenschappen afspraken maken De presentatie bevat: een kort !!!! overzicht van het ontstaan van het systeem, de belangrijkste uitgangspunten en de concrete uitwerking. Dit wordt vooral aanschouwelijk gemaakt door concrete voorbeelden (ervaringen vertellen, een video,…) De toehoorders vullen een sjabloon aan waardoor ook zij over de belangrijkste informatie van elk onderwijssysteem beschikken. Deze informatie is nodig om het derde deel van de opdracht uit te voeren mogelijkheid om met de medestudenten te debatteren rond dit onderwijssysteem (de groep gaat ervan uit dat hij achter het systeem staat); je kunt ook een spreker meebrengen die vanuit de eigen ervaringen met het schoolsysteem antwoord kan geven
Deel 3: individuele reflectie
1. Inhoud Leerkrachten worden vandaag aangemaand werk te maken van een ‘krachtige’ leeromgeving. Een krachtige leeromgeving bevordert volgende vormen van leren:
actief constructief leren,
cumulatief leren,
zelfgestuurd leren,
intentioneel (doelgericht) leren,
contextgebonden (gesitueerd) leren en
interactief of coöperatief leren.
Geef van de geziene onderwijssystemen aan op welke manier zij werken aan deze krachtige leeromgeving. Zoek verbanden: overeenkomsten en(of) tegenstellingen. Elk lid van de groep maakt een dwarsdoorsnede voor twee elementen van de krachtige leeromgeving op maximum twee bladzijden (handgeschreven).
2. Werkwijze Deze taak wordt individueel gemaakt. Ze wordt ingediend voor de blokperiode
E
V A L U A T I E
Beoordelingscriteria de bundel is net en verzorgd
60
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
de bundel bevat:
de grondige voorbereiding van het bezoek de vragen / bedenkingen die gemaakt worden de interviews/ observaties/ foto’s/… de concrete school- en klaswerking de verwerking van het bezoek (krachtige leeromgeving, differentiatie) de kritische bedenkingen naar de eigen lespraktijk
de voorstelling
is actief (iedereen) is duidelijk is praktijkgericht en aanschouwelijk biedt kans tot discussie
individuele verwerking
is kritisch verwijst naar de cursus
Puntenverdeling Opdracht deel 1 bundel
10 punten (groepspunt)
Opdracht deel 2 presentatie
10 punten (groepspunt)
Opdracht deel 3 tekst
10 punten
Totaal
30 punten
S
P E C I F I E K E
A F S P R A K E N
Dit onderdeel van de gemeenschappelijkheid opvoedkundige wetenschappen 2de jaar telt voor 1,5 studiepunten. Dit vertegenwoordigt een werklast tussen de 35 en 45 uren. We zijn beschikbaar voor verdere uitleg of bij moeilijkheden. Maak je afspraken op tijd!
Probeer bij het samenwerken de theorie die we daarover zagen in agogische vaardigheden toe te passen. Denk zeker aan taakverdeling en tijdsbewaking. Probeer constructief, deëscalerend om te gaan met conflicten. Denk eraan: laat de irritatie zich niet opstapelen.
We wensen jullie veel boeiende ontmoetingen en ervaringen
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Vierde semester
61
OPVOEDKUNDIGE WETENSCHAPPEN SPECIFIEK DIDACTISCHE MEDIA Lectoren :
T
Sofie Bamelis, Ann De Jaegher, Lieve Lootens
A A K O M S C H R I J V I N G
motivering Elke leerkracht heeft nood aan aangepast didactisch materiaal. Dikwijls ontbreekt het of is het onvoldoende adequaat. Daarom is het noodzakelijk dat leraren nadenken over het aanmaken van efficiënt didactisch materiaal. Dit dient te gebeuren in haalbare termen qua gebruikte materialen, uitvoering en tijdsinvestering.
doelen
Een bestaand materiaal aanpassen of zelf een aangepast didactisch materiaal kunnen ontwikkelen aan de persoonlijke aanpak van de les.
Uittesten van het materiaal tijdens een stage
Het materiaal voor, tijdens en na de activiteit kritisch evalueren.
Een materiaalfiche ontwikkelen en invullen.
werkwijze / concrete opdracht Bij een zorgvuldig gekozen opdracht ontwikkel je een passend didactisch materiaal. Het betreft materiaal voor individueel, klassikaal of groepsgebruik. Bij voorkeur een materiaal waarbij je het instructiemoment ondersteunt. Je test het uit tijdens de les gedurende de door jou gekozen stageperiode. Je bespreekt waarom je dit materiaal ontwerpt en waarom je het op deze manier ontwerpt.(1 pagina) Over je materiaal stel je een materiaalfiche op. Je maakt ze op één A4 blad. Je stelt ze op zoals ze volgens jou het best bruikbaar is. Volgende elementen maken er deel van uit: leerdomein leerdomein-onderdeel doel (leerplandoelen en concrete lesdoelen) materiaalomschrijving (eventueel foto of tekening) gebruiksaanwijzing De bundel bevat 3 elementen: 1) de materiaalfiche (1 blad), 2) de reflecties op het gebruik van dit materiaal en 3) de bijlage met oefeningen en opdrachten
D
A T U M
V A N
U I T V O E R I N G
Na de stage 1ste leerjaar of 5de leerjaar.
62
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
E V A L U A T I E Deze opdracht telt mee voor 10 punten opvoedkundige wetenschappen – specifiek in juni. Criteria taak mediakunde
Het materiaal (concreet materiaal, oefeningen en opdrachten) is: (de helft van de punten) doelgerichtheid duidelijkheid bruikbaarheid creatief/ origineel zelfstandig gebruik door leerlingen uitnodigend uitdagend zelfcontrolerend
Fiche en uitgeschreven bedenkingen (de helft van de punten)
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Vierde semester
63
OPVOEDKUNDIGE WETENSCHAPPEN SPECIFIEK DEMONSTRATIELES HOEKEN- /CONTRACTWERK Lectoren : Sofie Bamelis, Ann De Jaegher, Lieve Lootens
T
A A K O M S C H R I J V I N G
motivering / doelen Ter voorbereiding op de stage eerste en vijfde leerjaar gaan we op bezoek in de oefenschool om het hoeken- en contractwerk in het eerste leerjaar te gaan bekijken.
de organisatie van een hoeken/ contractwerk kunnen aangeven
de verschillende hoeken/ opdrachten kunnen aangeven
de doelen van de opdrachten kunnen aangeven
kunnen aangeven welke soort differentiatie wordt beoogd met het hoeken/contractwerk
naar aanleiding van een gezien hoekenwerk zelf een hoekenwerk kunnen ontwerpen
werkwijze Op bezoek in het eerste leerjaar noteer je de volgende zaken: Hoe verdeelt de leerkracht de leerlingen? Welke hoeken/ opdrachten worden aangeboden? Noteer de opdrachten/ beschrijf het materiaal. Observeer de kinderen en noteer je observaties.
D
A T U M
V A N
U I T V O E R I N G
Na de demonstratie probeer je een antwoord te geven op volgende vragen: Welke criteria zou de leerkracht gebruikt hebben bij de verdeling van de leerlingen? Welke vormen van differentiatie heb je opgemerkt? Is de leertijd efficiënt benut? Voldoet het materiaal aan de criteria voor goed differentiatiemateriaal? (zie cursus) Welk organisatievorm lijkt jou haalbaar in je stage? Welke ideeën neem je zeker mee om uit te proberen?
In de volgende les worden de antwoorden op deze vragen het uitgangspunt om de cursus differentiatie verder uit te diepen.
E V A L U A T I E Dit is een oefening ter voorbereiding van je stage 1ste leerjaar en je mondeling examen rond differentiatie.
64
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
DEEL 3 PRAKTIJKCOMPONENT
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Vierde semester
65
1 WAT KUN JE VERWACHTEN IN DE PRAKTIJKCOMPONENT? In dit deel van het semesterboek vind je de informatie rond de stage. Je vindt er de visie van de opleiding op de stage, de stagegids voor de stage eerste leerjaar en de stage vijfde leerjaar, de bijhorende stageopdrachten, de stageformulieren en de stageleerlijn. Je krijgt een duidelijk zicht op hoe de stage verloopt, wat van jou verwacht wordt naar voorbereiding en uitvoering op de stage en op welke manier de stage wordt begeleid en beoordeeld. Dit deel is ook bedoeld voor je mentor op de stageschool.
66
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
2 VISIE OP STAGE 2.1 UITGANGSPUNTEN Bij de opbouw van de stageleerlijn wordt er een combinatie gemaakt tussen de betrokkenheidniveaus en de basiscompetenties. Ze geven in grote lijnen weer hoe onze stages zijn afgestemd op de student en op de verwachtingen van het werkveld. In de stageleerlijn (zie bijlage) vind je deze opbouw geconcretiseerd in specifieke doelen. In elk semesterboek vind je in deel 3 praktijkcomponent de specifieke doelen per stage vermeld. Volgend schema geeft je een overzicht welke de grote accenten zijn per semester. Deze accenten worden vertaald in een semesterthema en gelden als leidraad voor dit semester in de uitbouw van de vakken en de stages. Eerste jaar semester betrokkenheid
1
Tweede jaar 2
3
Derde jaar 4
5
6
Zelf Taak Leerling Organisatie Integratie
beroepsrol
Opvoeder Inhoudelijk expert Cultuurparticipant Organisator Leerprocessen Team Ouders Onderwijsgemeenschap Externen innovator
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Vierde semester
67
2.2 VISIE OP BEGELEIDEN EN BEOORDELEN Om het proces van begeleiden en beoordelen te structureren en te verdelen onder de verschillende betrokken partijen gebruiken we het model van Korthagen. Hieraan hangen we de verschillende gesprekken op. Om ervaringen uit de praktijk te verwerken en vast te kunnen houden, is reflecteren een belangrijke vaardigheid. Het model van Korthagen kan je op weg helpen deze vaardigheid te begrijpen en te integreren in je leerproces. We vinden het zeer belangrijk dat je je verantwoordelijk voelt voor je eigen leerproces. De begeleiding van de hogeschool is zo opgebouwd dat je steeds meer je eigen ontwikkeling tot startbekwame leerkracht ter hand neemt. Op het einde van je opleiding wordt van jou verwacht dat je een zelfsturende, onderzoekende en reflectieve houding hebt. Je dient de doelen van de verschillende fasen van de opleiding dan ook voor ogen te houden. Jij bent medeverantwoordelijk om de doelen te behalen.
Doorheen de gesprekken met mentoren, bezoekende lectoren en je stagebegeleider doorloop je dit reflectieproces. Het kan je ook helpen het begeleidingsgesprek voor te bereiden.
Dit model kent vijf fasen. De eerste fase is de handelingsfase, de student doet ervaring op. De tweede fase dient om systematisch terug te blikken. Het gaat dan om wat heeft plaats gevonden tijdens het handelen. In de derde fase worden de essentiële aspecten bewust gemaakt; problemen worden verduidelijkt. De vierde fase levert de verschillende mogelijkheden voor een aanpak op en een keuze daaruit. Fase vijf is dan de praktische toepassingen van het alternatief. Daarmee is de cirkel rond.
Reflectiemodel van Korthagen Alternatieven ontwikkelen en kiezen
4
Bewust worden van essentiële aspecten
3
5
Uitproberen in een nieuwe situatie
1
handelen (ervaring)
2 Terugblikken
68
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
3 STAGE 1STE LEERJAAR 3.1 DOELSTELLINGEN In de stageleerlijn vind je de doelen voor deze stage. In het tweede jaar ligt de nadruk op de leraar als begeleider van leerprocessen; we willen dat je betrokkenheid zich richt op de leerling en zijn/ haar leerproces. In de stage eerste leerjaar verwachten we dat je oog krijgt voor de verschillen tussen leerlingen, soepel leert omgaan met kortere lestijden. In de stage vijfde leerjaar verwachten we een aanzet om met verschillen om te gaan, oog te krijgen voor het leren van leerlingen.
FG 1 De leraar als begeleider van leerprocessen
Het DI-model correct kunnen toepassen
Een aanzet kunnen geven tot het hanteren van het BHV-model
Een gestructureerde en overzichtelijke instructie kunnen geven
Een functioneel en duidelijk bordplan kunnen maken
Duidelijke doelen kunnen formuleren
Doelen in de les kunnen aangeven en nastreven
Een variatie aan didactische werkvormen kunnen hanteren
Een aanzet tot hoekenwerk kunnen geven
Functioneel gebruik kunnen maken van media
Media kunnen aanpassen
Inhouden kunnen afstemmen op de beginsituatie en de leefwereld van de kinderen
Opeenvolgende lessen kunnen geven
FG 2 De leraar als opvoeder
Leerlingen kunnen stimuleren door hen positief te benaderen
Leerlingen kunnen boeien door lichaamstaal, gepaste intonatie en stemgebruik
Oog hebben voor alle leerlingen
FG 3 De leraar als inhoudelijk expert
Hoofd- en bijzaken onderscheiden
Blijk geven van het beheersen van de inhouden
FG 4 De leraar als organisator
een gestructureerd werkklimaat bevorderen - vlot lesovergangen kunnen maken - een hoekenwerk kunnen organiseren
een soepel en efficiënt dagverloop creëren - inspanning en ontspanning gepast kunnen afwisselen d.m.v. tussendoortjes
op correcte wijze administratieve taken uitvoeren
een stimulerende en werkbare klasruimte creëren
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Vierde semester
69
FG 5 De leraar als onderzoeker en innovator
Naast gespreksvormen ook andere werkvormen durven uitproberen
Hanteren van de klaspop
Gebruik maken van tussendoortjes
Een wero-thema en muzisch thema op niveau 1ste leerjaar kunnen uitwerken
Een hoekenwerk (gericht op differentiatie) kunnen organiseren
Het eigen functioneren kunnen bevragen en bespreekbaar maken
FG 7 De leraar als lid van het schoolteam
Vlot samenwerken met de mentor
Binnen het team een taakverdeling kunnen overleggen en naleven
3.2 VOORBEREIDING VAN DE STAGE 3.2.1 Observatiedag en contactmoment
We voorzien een aantal dagen waarop studenten de klas kunnen observeren en contact opnemen met de mentor. In het kader van deze stage hebben we ook aandacht voor de overgang van de kleuterklas naar de lagere school. De student zal dan ook in de loop van het jaar twee dagen observeren in een kleuterklas. Deze twee dagen zijn zeer gespreid om de ontwikkeling van de kinderen te kunnen volgen.
Observatiedagen: 3 oktober 2005 en 30 januari 2006 Observatiedagen in 3de kleuterklas: 6 februari 2006 en 8 mei 2006 Contactmoment: 6 februari 2006
Observatiedag 3/10/2005 (zie ook semesterboek 3)
De studenten blijven de hele dag op school.
Dit is een eerste kennismaking met het eerste leerjaar. De studenten verkennen de klasorganisatie en observeren de leerlingen. Deze dag is een inloopdag. Dit betekent dat de studenten actief kunnen ingeschakeld worden om leerlingen te helpen vb. bij de zelfstandige verwerking. Op de hogeschool wordt in deze periode het aanvankelijk lezen bestudeerd. De studenten zullen in dit kader ook een aantal observatieopdrachten hebben.
Observatiedag 30/1/2006
De studenten blijven de hele dag op school.
De mentor geeft aan welke lesinhouden aan bod zullen en kunnen komen in de stageperiode. Ook de student kan voorstellen doen en deze met de mentor bespreken. Soms worden er specifieke opdrachten meegeven aan de student. Deze opdrachten worden besproken en in de mate van het mogelijke opgenomen in de lesopdracht.
70
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
Het wero-thema en het muzische thema worden in samenspraak vastgelegd. In de loop van de week wordt dit thema onder begeleiding op de hogeschool uitgewerkt. Op basis van de gesprekken en de richtlijnen van de mentor maakt de student een weekplanning op. De weekplanning wordt met de mentor besproken en bijgestuurd. We vragen om zoveel mogelijk samen met de lesopgave ook een exemplaar van de gebruikte handboeken (of een kopie ervan) ter inzage mee te geven. Het is belangrijk dat de student op de hoogte wordt gesteld van de beginsituatie van de kinderen en van de klasgewoonten en van de gebruikte methodieken. Zo kan de student er bij de lesvoorbereiding op inspelen. Ook door observeren en mee begeleiden kan de student hierover veel informatie opdoen. De student krijgt zo veel mogelijk lesopdrachten in de loop van de observatiedag. Deze worden liefst ’s morgens gegeven; zo kan de student in de loop van de dag bijkomende vragen stellen.
Contactmoment 6/2/2006
Studenten komen naar de school voor contact met de mentor van het eerste leerjaar en observeren een halve dag in de derde kleuterklas.
De lesvoorbereidingen rond wereldoriëntatie en muzische worden afgegeven. De lessenrooster wordt definitief vastgelegd. De lesopdrachten van de verschillende vakken worden meegegeven, voor zover deze niet werden gegeven op de observatiedag. Er worden duidelijke afspraken gemaakt in verband met het afgeven en bespreken van lesvoorbereidingen.
3.2.2 Voorbereiding door de student
De student bereidt zich grondig voor op de stage. Dit gebeurt aan de hand van het maken van lesvoorbereidingen, het aanleggen van een stagemap en het aanleggen van een stageschrift.
De lesvoorbereiding
Voor iedere les verwachten we een gestructureerde voorbereiding waarin de student nadenkt over: (er kan 1 lesvoorbereiding voor taal en wiskunde gemaakt worden per dag; dit betekent dat 1 voorbereiding soms over verschillende lesmomenten is verspreid)
de beginsituatie, met aandacht voor individuele verschillen tussen de kinderen;
de doelstellingen, met verwijzing naar het leerplan (nummering volstaat)
bordplan: een uitgebreid bordschema op een apart blad: een beperkt bordplan geïntegreerd in de kolom inhoud.
de fasering en het concrete verloop van de lesactiviteiten: inhoud en methode (zie schema DI-model bijlage)
de studenten noteren op de lesvoorbereiding door heen de stage welke verschillen ze opmerken en hoe ze ermee omgaan
De studenten dienen de voorbereidingen voor de stageperiode in. Op die manier heeft de mentor nog de tijd om die voorbereidingen na te kijken en te bespreken. De student maakt hieromtrent duidelijke afspraken met de mentor.
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Vierde semester
71
De stagemap
De studenten houden een stagemap bij die in de klas ter inzage aanwezig moet zijn. Daarin komen de volgende documenten:
naam student, klas, identificatiegegevens van de stageschool;
een klaslijst met observatiegegevens per leerling
verslagen van observatieopdrachten en de geobserveerde lesmomenten;
de schriftelijke voorbereiding van de activiteiten (lesvoorbereidingen, hoekenwerk, contractwerk, begeleiding van een deelgroep, bijwerken van individuele leerlingen enz.). Per vak of per thema worden deze documenten chronologisch geordend. Het Wero-thema en het muzisch thema vormen een hoofdstuk apart in deze map.
de evaluatieformulieren
Het stageschrift
De student zorgt ook voor een stageschrift dat een communicatiemiddel is tussen de student en de mentor. Vooraan in het stageschrift noteert de student de leerdoelen waaraan hij/zij speciale aandacht wil besteden gedurende deze stage. Inspiratiebron hierbij is de leerlijn stage.
Op de linkerbladzijde van het stageschrift noteert de student per dag een chronologisch overzicht van de verschillende activiteiten (zelf gegeven lessen, observatie- en samenwerkingsmomenten met de mentor, excursies, vieringen…), met daarbij aansluitend enkele concrete aandachtspunten. Deze werkpunten zijn een concretisering van de meer algemene leerdoelen.
Op de rechterbladzijde noteert de mentor: feedback i.v.m. de genoteerde werkpunten; observaties, suggesties en tips.
3.3 UITVOERING VAN DE STAGE 3.3.1 Aandeel van de student
Concrete lesopdracht
De studenten observeren op maandag 13/2 en op dinsdag 14/2. In de loop van de eerste week wordt zeker gestart met het wero-thema en het muzisch thema. Studenten observeren vooral nog de taal- en wiskundelessen gedurende de eerste week. Tijdens de lesmomenten die de student niet zelf geeft, participeert de student. In de tweede stageweek nemen de studenten de hele lesweek over. We verwachten dat ze ongeveer 38 lestijden geven, gespreid over de 2 lesweken. Het muzisch thema en het wero-thema lopen verder in deze week.
72
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
Per lesdag moet zeker een lesuur taal en een lesuur wiskunde voorzien worden en per lesweek moeten alle vakken aan bod komen. Er wordt ook duidelijk bepaald op welke uren de lessen moeten worden gegeven.
Zelfreflectie en zelfevaluatie
Onder de beroepsrol de leraar als innovator wordt ook de reflectievaardigheid verstaan. De competentie reflecteren vinden we vanuit de opleiding zeer belangrijk. Onder reflecteren verstaan we het jezelf kritisch spiegelen aan de omgeving. Dit betekent dat je goed (dat is: kritisch en afstandelijk) naar je gedrag kijkt. Verder hoort bij reflectie de bereidheid dat je door wilt gaan met je groei, dat je wil veranderen, dat je wilt leren en jezelf ontwikkelen. Het moeilijke is … dat je daar zelf verantwoordelijk voor bent! Je bent bereid, je wilt, je kunt je steeds verantwoorden tegenover jezelf en tegenover iedereen die betrokken is bij je ontwikkeling.
Daarom bepaalt de student in het begin van de stage de leerdoelen waaraan hij/zij wil werken. Hij/zij maakt hierbij gebruik van de stageleerlijn. Deze leerdoelen worden per les vertaald in concrete aandachtspunten. Zo kan de student meer gericht handelen en kan de mentor meer gericht observeren en hulp bieden.
Na elke lesdag noteert de student op de lesvoorbereiding een korte reflectie.
3.3.2 Aandeel van de mentor
Een belangrijke taak van de mentor is het observeren, het weergeven van de observaties en het reflectieproces op gang brengen. In het stageschrift wordt de feedback genoteerd. Bij elke doe-activiteit worden een aantal observaties, bedenkingen en tips genoteerd. Na elke lesdag volgt een gesprek met de student. Hierin worden de geobserveerde lesmomenten hernomen en besproken. Het uitgangspunt is wat de student aanbrengt. De mentor vult aan met zijn/ haar observaties en bedenkingen. Het gesprek wordt afgerond met mogelijke alternatieven en tips. In de bijlage zit een schema met het verloop van een dergelijk gesprek.
Aandachtspunten voor het geven van feedback:
concreet en observeerbaar omschrijven (het effect van het gedrag aangeven)
direct aanspreken
gevoel benoemen
hier en nu bespreken
het belangrijkste selecteren
ik-boodschappen geven
nagaan of de feedback is begrepen
Evaluatie
Op het einde van de stage noteert de mentor de conclusies op het evaluatieformulier dat met de student wordt besproken. Dit evaluatieformulier wordt aan de student gegeven. De student dient dit formulier in op de hogeschool, de dag na de stage.
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Vierde semester
73
3.3.3 Aandeel van de opleiding
Stagebezoek
Per stage krijgt de student minstens één stagebezoek. De mentor of de student kan altijd een tweede bezoek aanvragen. Het is ook mogelijk dat we het zelf nodig vinden nog een keer langs te komen. Om ervoor te zorgen dat de begeleiding voldoende gevarieerd is, wordt iedere student in de loop van het jaar door minstens drie verschillende lectoren bezocht op stage. Sommige studenten zullen twee stagebezoeken krijgen.
De student bezorgt de bezoekende lector vóór de afgesproken datum een overzicht van zijn eigen leerdoelen, een lessenrooster en de identificatiegegevens van de school met een routebeschrijving. Het is belangrijk de bezoekende lector ook zo vlug mogelijk op de hoogte te brengen van eventuele wijzigingen.
De lector komt op bezoek om met alle betrokkenen te praten over het verloop van de stage.
Van de directeur willen we vernemen welke geluiden hij/zij opvangt over het verblijf van de student op zijn/haar school en of hij/zij vragen of bedenkingen heeft t.a.v. de stage.
Aan de mentor vragen we hoe het contact met de student is en welke indruk hij/zij heeft over de inzet, de pedagogische en didactische kwaliteiten en vorderingen van de student. We gaan ook na of er vragen zijn bij de stageopdracht van de student of bij de begeleidingstaak van de mentor.
Ook is er een gesprek met de student. Dit gesprek vertrekt van de ervaringen van de student en gaat in de eerste plaats over de ontwikkeling die de student doormaakt t.a.v. de leerdoelen die hij/zij voor zichzelf heeft bepaald en die leerdoelen die centraal staan in de stage. We zijn ook benieuwd naar de ervaringen i.v.m. de stageopdrachten. De student kan ook hulp vragen wanneer hij/zij met iets moeite heeft.
Om de klas niet te storen en rustig te kunnen praten, willen we deze gesprekken het liefst buiten de klas voeren. We vragen de mentor de klas dan tijdelijk over te nemen.
Tijdens het stagebezoek kijkt de lector de stagemap en het stageschrift in, gaat na of alles in orde is en geeft aanwijzingen. De stagemap dient dus altijd volledig in de klas aanwezig te zijn. De student mag wel zijn lesvoorbereiding tijdens de les bij zich hebben.
Naast een gesprek met de student, willen we hem ook eens aan het werk zien. Door een les bij te wonen kunnen we zelf een beeld krijgen van het functioneren van de student. Dat is een belangrijke aanvulling bij wat we in de gesprekken vernemen. We kunnen de student dan ook een praktijkspiegel voorhouden, die hem/haar helpt bewust te worden van eigen handelen. Directe feedback en tips i.v.m. de gevolgde les noteren we in het stageschrift.
3.4 EVALUATIE NA DE STAGE 3.4.1 Aandeel van de student
De student is ook een actieve gesprekspartner bij de begeleidingsgesprekken met de mentor en de stagebegeleider. Daarom bereidt hij/zij die begeleidingsgesprekken ook voor en brengt zelf gespreksonderwerpen
74
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
aan. Op basis van zijn/haar ervaringen en de begeleidingsgesprekken, bepaalt de student de leerdoelen voor het vervolg van de stage of voor de volgende stage. De student denkt ook na over de manier waarop hij/zij deze zal realiseren en hoe hij/zij hierbij eventueel geholpen kan worden.
Na de stage denkt de student na over de mate waarin hij/zij de stagedoelstellingen bereikt heeft en over de oorzaken van zijn succes of zijn eventueel falen. Hij/zij vult het (zelf)beoordelingsformulier in. Hij heeft het bij op het stagebegeleidingsgesprek en bezorgt via mail een exemplaar aan de vaste stagebegeleider.
3.4.2 aandeel van de mentor
De mentor noteert op het eindverslag een algemene beoordeling van de volledige stageperiode. Dit verslag wordt met de student besproken en meegegeven.
3.4.3 aandeel van de opleiding
Beoordeling
De stagebezoeker maakt een evaluatie van de stage op basis van:
de gesprekken tijdens het stagebezoek,
het evaluatieformulier van de mentor,
de bijgewoonde les,
de stagemap met de lesvoorbereidingen.
Hij/zij gaat na op welk niveau van functioneren de student zich bevindt en vult het beoordelingsformulier in. Dit beoordelingsformulier wordt zowel aan de student als aan de stagebegeleider bezorgd. Begeleidingsgesprek na de stage Na de stage volgt er op het opleidingsinstituut een begeleidingsgesprek met de vaste stagebegeleider. Om dit gesprek voor te bereiden reflecteert de student over zijn/haar functioneren met behulp van de stageleerlijn en noteert zijn/haar bevindingen op het zelfevaluatieformulier. Het gesprek gaat uit van de zorgen van de student. Samen analyseert men de ervaringen en bepaalt men de prioriteiten voor de volgende stage. Op het einde van het gesprek worden de conclusies genoteerd.
In maart wordt in overleg tussen alle lectoren, die betrokken zijn bij de stagebegeleiding een tussentijdse beoordeling gegeven. Bij de beoordeling wordt nagegaan in welke mate de vooropgestelde doelen van de opleiding bereikt zijn. De student krijgt een schriftelijke neerslag van de beoordeling en een korte toelichting. Op vraag van de student kan er ook beoordelingsgesprek plaats vinden.
De eindbeoordeling komt op een analoge wijze tot stand. Het eindcijfer komt op het rapport.
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Vierde semester
75
3.5 SCHEMATISCH OVERZICHT VAN DE STAGE-ACTIVITEITEN voor
Taak van de student
Taak van de mentor
Taak van de opleiding
Stagegids bezorgen
Lesonderwerpen opgeven
Demolessen 1ste leerjaar
Observatiedag 3/10/2005
Alle lessen
Meelopen met
Hele dag aanwezig
Lessenrooster opstellen
derdejaarsstudent op 17 /
Observatiedag 30/1/2006
Verdelen over de 2
18/ 10 /2005
Hele dag aanwezig
studenten
Begeleiden van de
Contactmoment 6/2/2006
Beginsituatie aangeven
uitwerking van het wero-
Lessen afgeven en
Lesvoorbereidingen
thema en van het
ophalen
nakijken
muzische thema
Ma 13/2/2006 tot vrij
Feedback en tips in
1 of 2 stagebezoeken
24/2/2006
stageschrift
Lesvoorbereidingen vooraf indienen Stagemap Stageschrift tijdens
gesprek met directie, Lesgeven (week 1
Gesprek met student en
observatie en starten
bezoekende lector
wero en muzische/ 2de
mentor en student
bijwonen lesactiviteit
week hele lesweek)
Reflectie
Gesprek met mentor en lector na
Zelfevaluatie
Evaluatieformulier maken,
Evaluatie door
bespreken en meegeven
bezoekende lector(en)
do 16/3/2006 Gesprek met vaste
Begeleidingsgesprek met
begeleider
vaste begeleider(donderdag 16/3/2006)
Tussentijds rapport voor de paasvakantie
76
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
4 STAGE 5DE LEERJAAR 4.1 DOELSTELLINGEN In de stageleerlijn vind je de doelen voor deze stage. In het tweede jaar ligt de nadruk op de leraar als begeleider van leerprocessen; we willen dat je betrokkenheid zich richt op de leerling en zijn/ haar leerproces. In de stage vijfde leerjaar verwachten we dat je oog krijgt voor de verschillen tussen leerlingen, en het leerproces.
FG 1 De leraar als begeleider van leerprocessen
Het DI-model / BHV –model correct kunnen toepassen
Een gestructureerde en overzichtelijke instructie kunnen geven
Een functioneel en duidelijk bordplan kunnen maken
Duidelijke doelen kunnen formuleren
Doelen in de les kunnen aangeven en nastreven
Een variatie aan didactische werkvormen kunnen hanteren
Een contractwerk in functie van omgaan met verschillen kunnen maken
Functioneel gebruik kunnen maken van media
Media kunnen aanpassen
Inhouden kunnen afstemmen op de beginsituatie en de leefwereld van de kinderen
Opeenvolgende lessen kunnen geven
Oog krijgen voor leren leren
FG 2 De leraar als opvoeder
Leerlingen kunnen stimuleren door hen positief te benaderen
Leerlingen kunnen boeien door lichaamstaal, gepaste intonatie en stemgebruik
Oog hebben voor alle leerlingen
FG 3 De leraar als inhoudelijk expert
Hoofd- en bijzaken onderscheiden
Blijk geven van het beheersen van de inhouden
FG 4 De leraar als organisator
een gestructureerd werkklimaat bevorderen - vlot lesovergangen kunnen maken - een contractwerk of hoekenwerk kunnen organiseren
een soepel en efficiënt dagverloop creëren - inspanning en ontspanning gepast kunnen afwisselen d.m.v. tussendoortjes
op correcte wijze administratieve taken uitvoeren
een stimulerende en werkbare klasruimte creëren
FG 5 De leraar als onderzoeker en innovator
Naast gespreksvormen ook andere werkvormen durven uitproberen
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Vierde semester
77
Een wero-thema en muzisch thema op niveau 5de leerjaar kunnen uitwerken
Een hoekenwerk of contractwerk (gericht op differentiatie) kunnen organiseren
Het eigen functioneren kunnen bevragen en bespreekbaar maken
FG 7 De leraar als lid van het schoolteam
Vlot samenwerken met de mentor
Binnen het team een taakverdeling kunnen overleggen en naleven
4.2 VOORBEREIDING VAN DE STAGE 4.2.1 Observatiedag en contactmoment
We voorzien een aantal dagen waarop studenten de klas kunnen observeren en contact opnemen met de mentor. In het kader van deze stage hebben we ook aandacht voor de overgang van de kleuterklas naar de lagere school. De student zal dan ook in de loop van het jaar twee dagen observeren in een kleuterklas. Deze twee dagen zijn zeer gespreid om de ontwikkeling van de kinderen te kunnen volgen.
Observatiedag: 20 maart 2006 Contactmoment: 27 maart 2006
Observatiedag 20 /3/2006
De studenten blijven de hele dag op school.
De mentor geeft aan welke lesinhouden aan bod zullen en kunnen komen in de stageperiode. Ook de student kan voorstellen doen en deze met de mentor bespreken. Soms worden er specifieke opdrachten meegeven aan de student. Deze opdrachten worden besproken en in de mate van het mogelijke opgenomen in de lesopdracht. Het wero-thema en het muzische thema worden in samenspraak vastgelegd. In de loop van de week wordt dit thema onder begeleiding op de hogeschool uitgewerkt. Op basis van de gesprekken en de richtlijnen van de mentor maakt de student een weekplanning op. De weekplanning wordt met de mentor besproken en bijgestuurd. We vragen om zoveel mogelijk samen met de lesopgave ook een exemplaar van de gebruikte handboeken (of een kopie ervan) ter inzage mee te geven. Het is belangrijk dat de student op de hoogte wordt gesteld van de beginsituatie van de kinderen en van de klasgewoonten en van de gebruikte methodieken. Zo kan de student er bij de lesvoorbereiding op inspelen. Ook door observeren en mee begeleiden kan de student hierover veel informatie opdoen. De student krijgt zo veel mogelijk lesopdrachten in de loop van de observatiedag. Deze worden liefst ’s morgens gegeven; zo kan de student in de loop van de dag bijkomende vragen stellen.
Contactmoment 27/3/2006
Studenten komen naar de school voor contact met de mentor
De lesvoorbereidingen rond wereldoriëntatie en muzische worden afgegeven.
78
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
Het lessenrooster wordt definitief vastgelegd. De lesopdrachten van de verschillende vakken worden meegegeven, voor zover deze niet werden gegeven op de observatiedag. Er worden duidelijke afspraken gemaakt in verband met het afgeven en bespreken van lesvoorbereidingen.
4.2.2 Voorbereiding door de student
De student bereidt zich grondig voor op de stage. Dit gebeurt aan de hand van het maken van lesvoorbereidingen, het aanleggen van een stagemap en het aanleggen van een stageschrift.
De lesvoorbereiding
Voor iedere les verwachten we een gestructureerde voorbereiding waarin de student nadenkt over: de beginsituatie, met aandacht voor individuele verschillen tussen de kinderen; de doelstellingen, met verwijzing naar het leerplan (nummering volstaat) bordplan: een uitgebreid bordschema op een apart blad: een beperkt bordplan geïntegreerd in de kolom inhoud. de fasering en het concrete verloop van de lesactiviteiten: inhoud en methode (zie schema DI-model bijlage) de studenten noteren op de lesvoorbereiding doorheen de stage welke verschillen ze opmerken en hoe ze ermee omgaan (fasen worden eventueel herschreven binnen het BHV-model) De studenten dienen de voorbereidingen voor de stageperiode in. Op die manier heeft de mentor nog de tijd om die voorbereidingen na te kijken en te bespreken. De student maakt hieromtrent duidelijke afspraken met de mentor. Het hoeken- of contractwerk kan bijgestuurd worden doorheen de stageperiode.
De stagemap
De studenten houden een stagemap bij die in de klas ter inzage aanwezig moet zijn. Daarin komen de volgende documenten: naam student, klas, identificatiegegevens van de stageschool; een klaslijst met observatiegegevens per leerling verslagen van observatieopdrachten en de geobserveerde lesmomenten; de schriftelijke voorbereiding van de activiteiten (lesvoorbereidingen, hoekenwerk, contractwerk, begeleiding van een deelgroep, bijwerken van individuele leerlingen enz.). Per vak of per thema worden deze documenten chronologisch geordend. Het Wero-thema en het muzisch thema vormen een hoofdstuk apart in deze map. de evaluatieformulieren
Het stageschrift
De student zorgt ook voor een stageschrift dat een communicatiemiddel is tussen de student en de mentor. Vooraan in het stageschrift noteert de student de leerdoelen waaraan hij/zij speciale aandacht wil besteden gedurende deze stage. Inspiratiebron hierbij is de leerlijn stage.
Op de linkerbladzijde van het stageschrift noteert de student per dag: een chronologisch overzicht van de verschillende activiteiten (zelf gegeven lessen, observatie- en samenwerkingsmomenten met de mentor, excursies, vieringen…);
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Vierde semester
79
met daarbij aansluitend enkele concrete aandachtspunten. Deze werkpunten zijn een concretisering van de meer algemene leerdoelen.
Op de rechterbladzijde noteert de mentor: feedback i.v.m. de genoteerde werkpunten; observaties, suggesties en tips.
4.3 UITVOERING VAN DE STAGE 4.3.1 aandeel van de student
Concrete lesopdracht
De studenten observeren op dinsdag 18 april. In de loop van de eerste week wordt zeker gestart met het wero-thema en het muzisch thema. Tijdens de lesmomenten die de student niet zelf geeft, participeert de student. In de tweede stageweek nemen de studenten de hele lesweek over. We verwachten dat ze ongeveer 38 lestijden geven, gespreid over de 2 lesweken. Het muzisch thema en het wero-thema lopen doorheen de hele stageperiode.Hierin wordt een aanzet gegeven tot leren leren. Per lesdag moet zeker een lesuur taal en een lesuur wiskunde voorzien worden en per lesweek moeten alle vakken aan bod komen.(ook LO) Er wordt ook duidelijk bepaald op welke uren de lessen moeten worden gegeven.
Zelfreflectie en zelfevaluatie
Onder de beroepsrol de leraar als innovator wordt ook de reflectievaardigheid verstaan. De competentie reflecteren vinden we vanuit de opleiding zeer belangrijk. Onder reflecteren verstaan we het jezelf kritisch spiegelen aan de omgeving. Dit betekent dat je goed (dat is: kritisch en afstandelijk) naar je gedrag kijkt. Verder hoort bij reflectie de bereidheid dat je door wilt gaan met je groei, dat je wil veranderen, dat je wilt leren en jezelf ontwikkelen. Het moeilijke is … dat je daar zelf verantwoordelijk voor bent! Je bent bereid, je wilt, je kunt je steeds verantwoorden tegenover jezelf en tegenover iedereen die betrokken is bij je ontwikkeling.
Daarom bepaalt de student in het begin van de stage de leerdoelen waaraan hij/zij wil werken. Hij/zij maakt hierbij gebruik van de stageleerlijn. Deze leerdoelen worden per les vertaald in concrete aandachtspunten. Zo kan de student meer gericht handelen en kan de mentor meer gericht observeren en hulp bieden.
Na elke lesdag noteert de student op de lesvoorbereiding een korte reflectie.
80
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
4.3.2 aandeel van de mentor
Een belangrijke taak van de mentor is het observeren, het weergeven van de observaties en het reflectieproces op gang brengen. In het stageschrift wordt de feedback genoteerd. Bij elke doe-activiteit worden een aantal observaties, bedenkingen en tips genoteerd. Na elke lesdag volgt een gesprek met de student. Hierin worden de geobserveerde lesmomenten hernomen en besproken. Het uitgangspunt is wat de student aanbrengt. De mentor vult aan met zijn/ haar observaties en bedenkingen. Het gesprek wordt afgerond met mogelijke alternatieven en tips. In de bijlage zit een schema met het verloop van een dergelijk gesprek.
Aandachtspunten voor het geven van feedback:
concreet en observeerbaar omschrijven (het effect van het gedrag aangeven)
direct aanspreken
gevoel benoemen
hier en nu bespreken
het belangrijkste selecteren
ik-boodschappen geven
nagaan of de feedback is begrepen
Evaluatie
Op het einde van de stage noteert de mentor de conclusies op het evaluatieformulier dat met de student wordt besproken. Dit evaluatieformulier wordt aan de student gegeven. De student dient dit formulier in op de hogeschool, de dag na de stage.
4.3.3 aandeel van de opleiding
Stagebezoek
Per stage krijgt de student minstens één stagebezoek. De mentor of de student kan altijd een tweede bezoek aanvragen. Het is ook mogelijk dat we het zelf nodig vinden nog een keer langs te komen. Om ervoor te zorgen dat de begeleiding voldoende gevarieerd is, wordt iedere student in de loop van het jaar door minstens drie verschillende lectoren bezocht op stage. Sommige studenten zullen twee stagebezoeken krijgen.
De student bezorgt de bezoekende lector vóór de afgesproken datum een overzicht van zijn eigen leerdoelen, een lessenrooster en de identificatiegegevens van de school met een routebeschrijving. Het is belangrijk de bezoekende lector ook zo vlug mogelijk op de hoogte te brengen van eventuele wijzigingen.
De lector komt op bezoek om met alle betrokkenen te praten over het verloop van de stage.
Van de directeur willen we vernemen welke geluiden hij/zij opvangt over het verblijf van de student op zijn/haar school en of hij/zij vragen of bedenkingen heeft t.a.v. de stage.
Aan de mentor vragen we hoe het contact met de student is en welke indruk hij/zij heeft over de inzet, de pedagogische en didactische kwaliteiten en vorderingen van de student. We gaan ook na of er vragen zijn bij de stageopdracht van de student of bij de begeleidingstaak van de mentor.
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Vierde semester
81
Ook is er een gesprek met de student. Dit gesprek vertrekt van de ervaringen van de student en gaat in de eerste plaats over de ontwikkeling die de student doormaakt t.a.v. de leerdoelen die hij/zij voor zichzelf heeft bepaald en die leerdoelen die centraal staan in de stage. We zijn ook benieuwd naar de ervaringen i.v.m. de stageopdrachten. De student kan ook hulp vragen wanneer hij/zij met iets moeite heeft.
Om de klas niet te storen en rustig te kunnen praten, willen we deze gesprekken het liefst buiten de klas voeren. We vragen de mentor de klas dan tijdelijk over te nemen.
Tijdens het stagebezoek kijkt de lector de stagemap en het stageschrift in, gaat na of alles in orde is en geeft aanwijzingen. De stagemap dient dus altijd volledig in de klas aanwezig te zijn. De student mag wel zijn lesvoorbereiding tijdens de les bij zich hebben.
Naast een gesprek met de student, willen we hem ook eens aan het werk zien. Door een les bij te wonen kunnen we zelf een beeld krijgen van het functioneren van de student. Dat is een belangrijke aanvulling bij wat we in de gesprekken vernemen. We kunnen de student dan ook een praktijkspiegel voorhouden, die hem/haar helpt bewust te worden van eigen handelen. Directe feedback en tips i.v.m. de gevolgde les noteren we in het stageschrift.
4.4 EVALUATIE NA DE STAGE 4.4.1 aandeel van de student
De student is ook een actieve gesprekspartner bij de begeleidingsgesprekken met de mentor en de stagebegeleider. Daarom bereidt hij/zij die begeleidingsgesprekken ook voor en brengt zelf gespreksonderwerpen aan. Op basis van zijn/haar ervaringen en de begeleidingsgesprekken, bepaalt de student de leerdoelen voor het vervolg van de stage of voor de volgende stage. De student denkt ook na over de manier waarop hij/zij deze zal realiseren en hoe hij/zij hierbij eventueel geholpen kan worden.
Na de stage denkt de student na over de mate waarin hij/zij de stagedoelstellingen bereikt heeft en over de oorzaken van zijn succes of zijn eventueel falen. Hij/zij vult het (zelf)beoordelingsformulier in. Hij heeft het bij op het stagebegeleidingsgesprek en bezorgt via mail een exemplaar aan de vaste stagebegeleider.
4.4.2 aandeel van de mentor
De mentor noteert op het eindverslag een algemene beoordeling van de volledige stageperiode. Dit verslag wordt met de student besproken en meegegeven.
82
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
4.4.3 aandeel van de opleiding
Beoordeling
De stagebezoeker maakt een evaluatie van de stage op basis van:
de gesprekken tijdens het stagebezoek,
het evaluatieformulier van de mentor,
de bijgewoonde les,
de stagemap met de lesvoorbereidingen.
Hij/zij gaat na op welk niveau van functioneren de student zich bevindt en vult het beoordelingsformulier in. Dit beoordelingsformulier wordt zowel aan de student als aan de stagebegeleider bezorgd. Begeleidingsgesprek na de stage Na de stage volgt er op het opleidingsinstituut een begeleidingsgesprek met de vaste stagebegeleider. Om dit gesprek voor te bereiden reflecteert de student over zijn/haar functioneren met behulp van de stageleerlijn en noteert zijn/haar bevindingen op het zelfevaluatieformulier. Het gesprek gaat uit van de zorgen van de student. Samen analyseert men de ervaringen en bepaalt men de prioriteiten voor de volgende stage. Op het einde van het gesprek worden de conclusies genoteerd.
Tijdens de examenperiode wordt in overleg tussen alle lectoren, die betrokken zijn bij de stagebegeleiding een eindbeoordeling gegeven. Bij de beoordeling wordt nagegaan in welke mate de vooropgestelde doelen van de opleiding bereikt zijn. De student krijgt een schriftelijke neerslag van de beoordeling en een korte toelichting. Dit zit bij het eindrapport.
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Vierde semester
83
4.5 SCHEMATISCH OVERZICHT VAN DE STAGE-ACTIVITEITEN
voor
Taak van de student
Taak van de mentor
Taak van de opleiding
Stagegids bezorgen
Lesonderwerpen opgeven
Demolessen 5de leerjaar
Observatiedag 20/3/2006
Alle lessen
Begeleiden van de
Hele dag aanwezig
Lessenrooster opstellen
uitwerking van het wero-
Contactmoment
Verdelen over de 2
thema en van het
27/3/2006
studenten
muzische thema
Lessen afgeven en
Beginsituatie aangeven
ophalen
Lesvoorbereidingen
Lesvoorbereidingen
nakijken
vooraf indienen Stagemap Stageschrift tijdens
di 18/4/2006 tot vrij
Feedback en tips in
28/4/2006
stageschrift
1 of 2 stagebezoeken
gesprek met directie, Lesgeven (week 1
Gesprek met student en
observatie en starten met
bezoekende lector
wero en muzische/ 2de
mentor en student
bijwonen lesactiviteit
week hele lesweek)
Reflectie
Gesprek met mentor en lector na
Zelfevaluatie
Evaluatieformulier maken,
Evaluatie door
bespreken en meegeven
bezoekende lector(en)
do 18/5/2006 Gesprek met vaste
Begeleidingsgesprek met
begeleider
vaste begeleider(donderdag 18/5/2006)
eindrapport in juni
84
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
DEEL 4 PRAKTIJKOPDRACHTEN
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Vierde semester
85
WERELDORIËNTATIE DIDACTIEK Lector(en): Ann De Jaegher, Lieve Lootens
T
A A K O M S C H R I J V I N G
:
MOTIVERING Het is belangrijk dat jullie vanuit het leerplan wereldoriëntatie een aantal thema’s kunnen uitwerken in de verschillende leerjaren van de lagere school. Het leerplan is nog vrij nieuw en niet overal geïmplementeerd. In het werkveld wordt momenteel met verschillende werkvormen en inhouden geëxperimenteerd. Wij vinden het belangrijk dat jullie zelf een aantal zaken uitproberen, in samenwerking met mentoren.
Doorheen het jaar zullen werkmomenten georganiseerd worden waarin rond de stage wordt gewerkt. Om dit proces te kunnen begeleiden en volgen willen we met een portfolio werken, waarin je zelf verantwoordelijk bent voor je leren en de opvolging hiervan.
DOELEN (De cijfers in cursief gedrukte tekst verwijzen naar de basiscompetenties)
Een aantal wero-thema’s kunnen uitwerken, zoals aangegeven in het leerplan (1.1/1.2/1.3/1.4) Kunnen werken met bestaande handleidingen en aanpassen aan het nieuwe leerplan (5.1) Een thema kunnen vertalen vanuit de schoolomgeving (7.2/7.3) Nieuwe handleidingen kunnen uitproberen (5.1) Met een aantal werkvormen (zie verder) binnen wero kunnen werken (1.5) De opgedane ervaringen met deze werkvormen kunnen verwoorden (1.5) Kunnen samenwerken met medestudenten in de uitwerking van thema’s (7.2/A6) Keuzes i.v.m. thema’s, activiteiten, werkvormen, inhouden kunnen verantwoorden vanuit het leerplan wereldoriëntatie (1.1/1.2/1.3/1.4/1.5/1.6/1.7/3.1/3.2) Kunnen aangeven hoe een leerlijn thematisch en cursorisch kan worden opgebouwd binnen het leerplan wero (1.2) Kunnen aangeven hoe objectiverende en subjectiverende kennis binnen wero wordt geïntegreerd (1.3/1.7)
CONCRETE OPDRACHT EN TIJDSPLANNING Je maakt een portfolio i.v.m. alle stageopdrachten rond wero. Daarnaast komen alle themabundels van de 3 stages in deze portfolio, aangevuld met je eigen ervaringen en bedenkingen van medestudenten, lectoren en mentoren. We vragen om gedurende het jaar zeker enkele werkvormen te hanteren bij de keuze, voorbereiding, uitwerking of evaluatie van de thema’s. Je vindt deze in het boek wereldoriëntatie op nieuwe wegen van R.Feys.(p.153 e.v.) In de lessen opvoedkundige wetenschappen zal je soms een aanzet krijgen om in een bepaalde stageperiode iets uit te proberen.
86
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
Een aantal werkvormen moeten zeker aan bod komen in één van de 3 stages: ° 1 inventariseren van ervaringen, peilen naar beginsituatie ° 2 modelsituatieschetsen voorleggen ° 3 rollenspel ° 5 werken met foto’s ° 6 werken met cartoons ° 7 gastsprekers ° 8 observeren ° 9 excursie of leerwandeling ° 14 zelfstandig een werkstuk maken
Volgende werkvormen kunnen aan bod komen. ° 4 simulatiespel of planspel ° 10 enquête °11 interview
De werobundel bevat volgende elementen: duiding van het thema vanuit de krachtlijnen van het leerplan vanuit de criteria op p. 36 van het praktijkboek een webschema met de verschillende bestaansdimensie en een gepaste titel een doelenlijst per bestaansdimensie een overzicht van de activiteiten (datum, uur en naam voor stage 1) beschrijving van het themaboekje, muurkrant, themahoek,… lesvoorbereidingen verwijzing naar andere lessen proces- en productevaluatie door de kinderen en jezelf
Doorheen het jaar verwachten we volgende zaken i.v.m. de stappen van een thema
KEUZE VAN HET THEMA je kiest in minstens 1 stage het thema met de kinderen je laat alle bestaansdimensies en overkoepelende doelen aan bod komen doorheen je 3 stages
VOORBEREIDEN VAN HET THEMA samen met de kinderen ideeën verzamelen samen met de kinderen activiteiten plannen
UITVOEREN VAN HET THEMA Je probeert verschillende werkvormen uit per stage, zodat je ze alle uitprobeerde
EVALUEREN VAN HET THEMA tijdens de werkweek met de kinderen na de themaweek met de kinderen na de stage voor jezelf (proces- en productevaluatie)
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Vierde semester
87
E V A L U A T I E
Deze portfolio wordt op het mondelinge examen toegelicht. Het examen zal afgenomen worden door de lector opvoedkundige wetenschappen in januari. De schriftelijke voorbereiding zijn de lesvoorbereidingen van de stages (bundel wero) en de eigen bedenkingen n.a.v. je ervaringen en feedback van mentoren, medestudenten en lectoren.
Op het examen zal een selectie worden gemaakt die wordt toegelicht en verantwoord door de student.
88
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
Stage 1
Stage 2
Stage 3
1. overkoepelende doelen A. BASISATTITUDES 01. Meer te weten komen over de wereld in al zijn dimensies, hier en elders, vroeger en nu. 02. Hun verwondering uiten over het (on)(be)grijpbare, het goede, het mooie, het mysterieuze, het verrassende, ...in de wereld. 03. Een intense verbondenheid met de wereld beleven en ervaren. 04. Waardegericht leven. 05. Samen werken. 06. Zich zo verstaanbaar mogelijk uitdrukken en de dingen waar mogelijk correct benoemen. 07. Problemen kunnen en durven aanpakken. 08. Tot autonome werkers ontwikkelen. B.BASISVAARDIGHEDEN 09. Nauwkeurig waarnemen met alle zintuigen. 10. Vragen stellen waarvan de antwoorden onderzoekbaar of opzoekbaar zijn. 11. Kwalitatief en kwantitatief vergelijken. 12. Zelf conclusies trekken uit een aantal vaststellingen. 13. Informatiebronnen op een doeltreffende manier hanteren. 14. Informatie ordenen, rubriceren, classificeren. 15. Verslag uitbrengen over de bevindingen. 2. bestaansdimensies a) mens en levensonderhoud b) ) mens en zingeving c) mens en muzische d) mens en medemens e) mens en samenleving f) mens en techniek g) mens en tijd h) mens en ruimte 3. werkvormen a) inventariseren van beginsituatie b) modelsituatieschetsen c) rollenspel d) werken met foto’s e) werken met cartoons f) gastsprekers g) observeren
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Vierde semester
89
h) excursie of leerwandeling i) zelfstandig een werkstuk maken Facultatief Simulatiespel Enquête interview
90
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
AGOGISCHE VAARDIGHEDEN
EEN UITGEWERKT LESMOMENT ROND EEN RELATIEWIJZE IN DE AXENROOS Lector(en): Annelore D’Hallewin
T
A A K O M S C H R I J V I N G
Doel sociaal vaardig gedrag bij kinderen bevorderen aan de hand van werkvormen rond de axenroos
Opdracht Je formuleert welk doel je op het vlak van sociale vaardigheden bij de kinderen wilt bereiken en je kiest een geschikte werkvorm. Je integreert deze werkvorm in een andere les (wero, Nederlands, godsdienst, muzische vakken…of je maakt er een afzonderlijke les van. In beide gevallen waak je erover dat kinderen de vaardigheid oefenen en het doel kunnen verwoorden. Je werkt minstens 50 minuten rond sociale vaardigheden. Je werkt rond relatiewijzen, maar je gebruikt de dierensymbolen van de axenroos NIET als de kinderen er niet mee vertrouwd zijn! Het wordt dus GEEN lesje over de axenroos, wel een les waar kinderen sociaal vaardig gedrag leren gebruiken.
Werkwijze Je werkt minstens 50 minuten rond sociale vaardigheden. Je werkt rond relatiewijzen, maar je gebruikt de dierensymbolen van de axenroos NIET als de kinderen er niet mee vertrouwd zijn! Het wordt dus GEEN lesje over de axenroos, wel een les waar kinderen sociaal vaardig gedrag leren gebruiken. Je maakt gebruik van de cursus ‘Agogische Vaardigheden, Sociale Vaardigheden bij kinderen in de lagere basisschool’.
D
A T U M
V A N
D E
U I T V O E R I N G
V A N
D E
T A A K
Deze stageopdracht wordt uitgevoerd tijdens de laatste stageperiode.
D
A T U M
(
P E R I O D E
)
V A N
I N D I E N E N
:
Ze wordt ingediend in de eerst volgende les agogische vaardigheden.
E
V A L U A T I E
:
De lesvoorbereiding en de degelijkheid van de reflectie op de les wordt op 10 punten geëvalueerd
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Vierde semester
91
OPVOEDKUNDIGE WETENSCHAPPEN
SPECIFIEK
Lectoren: Sofie Bamelis, Ann De Jaegher, Lieve Lootens
T A A K O M S C H R I J V I N C O N T R A C T W E R K
G
H O E K E N W E R K
E N
MOTIVERING
Elk kind is uniek en heeft zijn eigen mogelijkheden en beperkingen. In het lager onderwijs is het heel belangrijk dat de leerkracht omgaat met de verschillen tussen de leerlingen. Dit is niet zo evident in ons jaarklassensysteem. In één klas zitten er heel wat verschillende leerlingen. Er bestaan een aantal organisatievormen die differentiatie expliciet gaan nastreven. Zo zijn er hoekenwerk en contractwerk. Als leerkracht is het heel belangrijk om dit op een degelijke en goeddoordachte manier uit te werken.
DOELEN - doelen kunnen geven voor hoekenwerk / contractwerk - een hoekenwerk / contractwerk zelf uitwerken volgens een aantal criteria - een bestaand hoekenwerk / contractwerk kunnen aanpassen - een zelf uitgewerkt hoekenwerk / contractwerk kunnen plaatsen binnen vormen van differentiatie, binnen het GLOOT-model en binnen het BHV-model. - een zelf uitgewerkt hoekenwerk kunnen verantwoorden naar genomen maatregelen i.v.m. klasmanagement, soort differentiatie, gekozen werkvormen,… - het uitgewerkte en uitgeprobeerde hoekenwerk en contractwerk kritisch bespreken a.d.h.v. geziene criteria
CONCRETE OPDRACHT - Tijdens de stageperiode van het eerste leerjaar en van het vijfde leerjaar werk je een hoekenwerk en/of een contractwerk uit (hoekenwerk: liefst voor de lessen wero). Dit steek je chronologisch tussen de andere lessen in je weromap (wero) of stagemap.
- Wat moet er zeker beschreven worden in je lesvoorbereiding voor een hoekenwerk: per hoek (noteer dit alles in een fiche, liefst op 1 pg) 1. de naam van de hoek (wees creatief) 2. de bestaansdimensie(s) aangeven 3. de doelstellingen 4. de leerinhoud wordt omschreven 5. de opdracht wordt omschreven of de opdrachtenkaart voor de leerlingen wordt hier toegevoegd. Zorg hierbij voor een goed gestructureerde – eventueel van pictogrammen voorziene – stapsgewijs opgebouwde opdrachtenkaart 6. noteer het materiaal dat nodig is 7. wijze van synthese of neerslag of verwijzen naar themaboekje of bordschema
92
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
organisatie van hoekenwerk in het algemeen tijdstip(pen) hoe leg je de werking uit? welke afspraken worden vooraf gemaakt? hoe kunnen de leerlingen kiezen? voorzie je nadien een plenum? het aantal lln per hoek hoe gebeurt de doorschuif? hoeveel activiteiten moeten de leerlingen in die les(periode) doen? hoe worden de verschillende hoeken geëvalueerd?
- Wat moet er zeker beschreven worden in je lesvoorbereiding voor een contractwerk: de verschillende leerdomeinen de doelen de contractbundel voor de leerlingen de manier van uitleggen aan de leerlingen de afspraken die gemaakt worden een duidelijk onderscheid tussen moet- en mag-opdrachten de tijd waarbinnen de bundel moet afgewerkt worden de evaluatie
- Als je mentor reeds een hoekenwerk of contractwerk heeft uitgewerkt wordt van je verwacht dat je bij hoekenwerk 2 nieuwe hoeken ontwikkelt en bij contractwerk voeg je een aantal nieuwe oefeningen toe.
E V A L U A T I E Deze opdracht wordt op het mondelinge examen in juni toegelicht. Enkele examenvragen rond differentiatie behandelen dit onderwerp. Ook om de examenvragen over wereldoriëntatie te beantwoorden kan je op je bevindingen beroep doen. De schriftelijke voorbereiding zijn de lesvoorbereidingen van de stages en deze zijn voor elke stageperiode in de stagemap terug te vinden. Deze opdracht telt dus mee voor het examen van juni (het mondelinge examen onderdeel differentiatie staat dan op 20 punten).
We wensen jullie veel inspiratie, creativiteit en boeiende ervaringen met diverse kinderen toe.
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Vierde semester
93
OPVOEDKUNDIGE WETENSCHAPPEN SPECIFIEK LEREN LEREN STAGE 5DE LEERJAAR O
M S C H R I J V I N G
Motivering/ doelen In het tweede semester heb je in opvoedkundige wetenschappen gewerkt rond leerprocessen. Je kreeg een zicht op je eigen leer- en werkstijl. Je ging ook na hoe deze zich vertaalde in je didactisch handelen. In de stage 5de leerjaar is het de bedoeling dat je oog krijgt voor de leer- en werkstijl van de leerlingen en hoe jij in je didactisch handelen hiermee rekening kan houden. Leren leren is een vakoverschrijdende eindterm. In de uitwerking van je wero-thema en in de keuzes van je didactische werkvormen, leerlingactiviteiten en media moet je kunnen aantonen dat je oog hebt voor het leren van kinderen.
Kunnen aangeven hoe je eigen leerstijl zich vertaalt in het didactisch handelen
Kunnen aangeven hoe je de valkuilen van deze leerstijl kan vermijden
Kunnen aantonen welke didactische werkvormen je koos om een grote variatie aan leeractiviteiten mogelijk te maken
Kunnen aantonen dat in je wero-thema een grote variatie aan leerinhouden zitten
Kunnen aantonen hoe je deze leerinhouden aanbracht, rekening houdend met de theoretische inzichten rond waarneming en geheugen
Kunnen aantonen dat je een variatie aan leeractiviteiten en leerstrategieën aanbracht in de uitwerking van je wero-thema
Kunnen aantonen hoe je in je lesgeven en in je begeleiding leerlingen aanzette tot leren leren
werkwijze Hieronder vind je vier opdrachten. Deze opdrachten zijn bedoeld om de theorie over « leren leren » te integreren in jullie wero-thema. De opdrachten zijn dus op zich niet zo belangrijk, maar het resultaat van de opdrachten moet uiteindelijk zichtbaar zijn in de uitwerking van jullie wero-thema. Je moet de opdrachten dus wel maken, ter voorbereiding van. Je maakt de opdrachten (eventueel in duo’s).Je kunt starten in de lessen didactiek.Je werkt ze verder af tijdens de stagevoorbereidingsdagen. Deze opdrachten zal je min of meer op hetzelfde moment moeten uitwerken als je webschema en activiteitenoverzicht van wero.Vandaar dat het zinvol is, ze uit te werken op de stagevoorbereidingsdag.
Op de stagevoorbereidingsdag leg je het resultaat van de opdrachten voor aan je pedagoog (samen met het webschema en een activiteitenoverzicht). Je geeft aan hoe je « leren leren » zal integreren in je wero-thema. Probeer al zo concreet mogelijk te zijn ( de opdrachten kunnen je hierbij helpen). Welke werkvormen zal je gebruiken om leren leren te integreren? Welke opdrachten? Voor welke leerinhouden? enz …
94
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
Opdrachten Hoe kan je in je lessen wero de leercyclus van Kolb rond krijgen?(ondervindend leren, reflecterend leren, conceptualiserend leren, experimenterend leren) Pas toe op je thema.Hoe plan je deze soorten leren in je lessen (welke klemtonen leg je per les, per week, gedurende de stage)? Welke werkvormen kan je hiervoor gebruiken? 2.a) Neem enkele handleidingen van taal en de boekjes over « studerend lezen » uit de bibliotheek. Welke opdrachten zie je in verband met cognitieve leeractiviteiten? Geef van elke leeractiviteit één voorbeeld. Noteer of kopieer enkele zinvolle en goed geformuleerde opdrachten uit de boekjes. b) Op welke manier kan je dergelijke opdrachten integreren in je wero-thema (hoekenwerk, contractwerk bijv.) Neem je leerplan wero en taal (deelleerplan lezen). Welke doelstellingen over leren leren tref je aan? Noteer ze. Om welke leeractiviteiten gaat het telkens (soort: cognitief – affectief – regulatief ? en specifieer) Hoe kan je deze leeractiviteiten concreet maken in je wero-thema (welke opdrachten, werkvormen?) 4.a) Test op de website: www.impuls.kulak.ac.be/kolb/kolboverzicht.asp je eigen leerstijl. Vul de vragenlijst twee keer in: een keer als student, en een keer als leerkracht b) Welke voornemens formuleer je voor jezelf, als student en als leerkracht? Lees hiervoor ook je cursus leerprocessen van pag. 28 tot 30.
Deze opdrachten helpen je om na te denken hoe je het leren van kinderen binnen je wero-thema kan bevorderen. In de stage 5de leerjaar besteed je ook in de andere lessen aandacht aan het leren van kinderen. Denk hier na over de keuze van werkvormen, leeractiviteiten en media.
E V A L U A T I E De opdrachten worden op de voorbereidingsdag met je pedagoog besproken en nadien ingediend. Je stelt op het mondelinge examen voor welke didactische keuzes je maakte in functie van het leren van kinderen en hoe je aandacht had voor de eindterm leren leren.
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Vierde semester
95
OPVOEDKUNDIGE WETENSCHAPPEN SPECIFIEK OBSERVATIE 1STE LEERJAAR – 5DE LEERJAAR Lector(en):
T
Sofie Bamelis, Ann De Jaegher, Lieve Lootens
A A K O M S C H R I J V I N G
motivering/ doelen De observatiedagen zijn bedoeld om een beter zicht te krijgen op de beginstituatie van leerlingen. In het tweede semester focussen we op verschillen tussen leerlingen. Ter voorbereiding op het eerste leerjaar voorzien we ook een aantal observatiemomenten in een derde kleuterklas. Dit om de beginsituatie van 6 – jarigen te leren kennen.
kennis maken met de eigen stageklas (1ste – 5de leerjaar)
kunnen aangeven hoe een lesdag georganiseerd wordt in het eerste/ vijfde leerjaar
zicht krijgen op de handleidingen, de organisatie van de eigen stageklas
zicht krijgen op differentiatiemateriaal en –werkvormen, opbouw van lessen, vlotte afwisseling in werkvormen, vlot lestempo, speelse tussendoortjes
kunnen observeren van verschillen tussen leerlingen
verschillen tussen leerlingen registreren op een klaslijst
de beginsituatie van leerlingen kunnen bevragen
werkwijze Maandag 30 januari: de hele dag observatie in de eigen stageklas.(1ste leerjaar) Je noteert hier: het aantal kinderen, de gehanteerde leesmethode, de lesopbouw van de geobserveerde lessen,… Je maakt duidelijke afspraken met je mentor i.v.m. je stageopdrachten. Maandag 6 februari: mogelijkheid om lessen af te geven of op te halen en te bespreken met je mentor. Maandag 20 maart: de hele dag observatie in de eigen stageklas.(5de leerjaar) Je noteert hier: het aantal kinderen, de gehanteerde leesmethode, de lesopbouw van de geobserveerde lessen,… Je maakt duidelijke afspraken met je mentor i.v.m. je stageopdrachten. Maandag 27 maart: mogelijkheid om lessen af te geven of op te halen en te bespreken met je mentor. In de lessen opvoedkunde wordt ingegaan op registratiemogelijkheden van verschillen tussen leerlingen. Het hoeken/contractwerk wordt deels voorbereid in de lessen. Hier maak je de keuze welke organisatievorm en welke vormen van differentiatie je zult hanteren.
96
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
We verwachten per stage een klaslijst waarop jij verschillen tussen de leerlingen noteert. Je kiest zelf welke criteria je hiervoor hanteert. Je kunt deze indeling verantwoorden en gebruiken bij de keuze van je differentiatievorm.
D
A T U M
V A N
D E
U I T V O E R I N G
V A N
D E
T A A K
Stage 1ste leerjaar en stage 5de leerjaar
E
V A L U A T I E
:
Deze maandagen zijn kansen om beter voorbereid te zijn op de stages. Hierbij willen we dat je strategieën ontwikkelt om verschillen tussen leerlingen te ontdekken (observeren en bespreken met je mentor) en te registreren. Dit zal het uitgangspunt worden voor een aantal didactische keuzes. In de lessen opvoedkunde wordt hierover gereflecteerd naar aanleiding van de observatiedagen. Op het mondelinge examen ‘differentiatie’ kan worden ingegaan op je criteria rond het registreren van verschillen en de keuzes die je van hieruit maakte.
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Vierde semester
97
MUZISCHE VORMING ALGEMEEN
Lector(en): Brigitte Grillet, Nadine Lebacq, Sofie Thoen
T
A A K O M S C H R I J V I N G
:
Doel en motivering: Na de eerste kennismaking met muzische vorming tijdens de creastage in semester 1, zal je je in semester 3 nog meer in de verschillende muzische deeldomeinen verdiepen. Tijdens de KK-days (de Kunst- en Kultuurdagen) krijg je een pak creatieve impulsen met een aantal werkvormen die jullie zullen toelaten elkaar nog wat beter te leren kennen. Na deze onderdompeling zullen jullie klaar zijn voor het echte werk. Tijdens de duostage (semester 3) zullen jullie voor beeldopvoeding en muzikale opvoeding en afzonderlijke opdracht krijgen (die kan je terugvinden bij de afzonderlijke deeldomeinen). Voor de andere muzische domeinen (dramatisch spel, muzisch taalgebruik, bewegingsexpressie en media) zal je tijdens de stage kleine activiteiten uitproberen. Je kan je hiervoor baseren op wat je in de creastage (semester 1) en in de KK-days (semester 3) hebt uitgewerkt. In semester 4 werken jullie dan alle deeldomeinen van muzische vorming uit tijdens de stage. Zowel tijdens de stage 1e leerjaar als tijdens de stage 5e leerjaar.
Opdracht: Tijdens elke stage in semester 3 en 4 laat je alle deeldomeinen van muzische vorming aan bod komen. Je zorgt er tevens voor dat de deeldomeinen binnen eenzelfde thema vallen (Je bent vrij om dit thema al dan niet te laten aansluiten bij je Wero-thema). Concreet per stage ziet dat er als volgt uit: Stage eerste leerjaar: De verschillende muzische deeldomeinen komen in deze stage allemaal aan bod. Stage vijfde leerjaar: De verschillende muzische deeldomeinen komen in deze stage allemaal aan bod. Het is heel belangrijk dat je tijdens deze muzische momenten werkt aan het proces dat de kinderen in hun muzische ontwikkeling doormaken. Richt je niet teveel op een product!
Werkwijze Je legt voor de drie stages in semester 3 en 4 een muzische map aan. Wat word er verwacht? Je maakt een duidelijk onderscheid tussen de drie stages Je maakt per les een uitgeschreven lesvoorbereiding met een voorblad waarop je duidelijk vermeldt over welke deeldomeinen de les gaat. Je baseert je voor de lesvoorbereidingen op de muzische leerplannen (zowel het algemene deel als de leerplannen van de deeldomeinen) Je maakt een uitgebreide reflectie per stage Je vermeldt duidelijk de gebruikte media (zie ook muzisch deelleerplan media)
D
A T U M
V A N
D E
U I T V O E R I N G
V A N
D E
T A A K
Tijdens de drie stages in semester 3 en 4
98
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
D
A T U M
(
P E R I O D E
)
V A N
I N D I E N E N de
De muzische map wordt ingediend na de stage 5
:
leerjaar op dinsdag 2 mei 2006 aan de lectorenruimte in de
Garenmarkt.
E
V A L U A T I E
:
Hoeveel punten vallen er te verdienen? Hiermee kan je 20 punten verdienen
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Vierde semester
99
MUZISCHE VORMING MUZIKALE OPVOEDING Lector: Sofie Thoen
T
A A K O M S C H R I J V I N G
:
Doel: opstellen van een ideeënfiche voor een 'liedles' Opdracht: Ik geef je een liedje en je zoekt aan de hand van de voorbeelden uit de cursus muziek, en op basis van de leerplannen naar een aantal activiteiten bij een opgegeven lied. (suggestie 4 activiteiten) Melodische vorming Ritmische vorming Meerstemmigheid vormbeleving
Vooraf maak je ook een grondige studie van het lied, zodat je de moeilijkheden van het lied goed kent. Stel één doel centraal, en probeer dat zo origineel mogelijk na te streven
Vermoedelijke 'tijd die aan de taak moet besteed worden' We oefenen tijdens de muziekles op een aantal liederen. Daarnaast zal je er telkens ook zelfstandig moeten mee bezig zijn. Ik vermoed dat je er alles bijeengenomen toch wel een 4-tal uren werk zal aan hebben.
maximale lengte van de taak : geen limiet
Wijze van voorstelling: opstellen van een technische steekkaart en werkfiches per activiteit. Het is de bedoeling dat dit voor de andere studenten gekopieerd kan worden. Op die manier zal je in de loop van de april over een 70-tal fantastische liedlesideeën kunnen beschikken.
zorg dat je van alles een elektronische versie hebt: zowel van teksten, afbeeldingen, video, als luisterfragmenten. Zo is het mogelijk om alles op 1 Cd(Rom) te’ bundelen.
D
A T U M
(
P E R I O D E
)
V A N
I N D I E N E N
:
de week na de paasvakantie
E
V A L U A T I E
:
de taak voor het examen telt voor 5 van de 15 punten van het schriftelijk examen.
100
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
MUZISCHE VORMING MUZIKALE OPVOEDING Lector(en): Sofie Thoen
T
A A K O M S C H R I J V I N G
Doel en motivering
opbouwen van een liedrepertoire voor de lagere school
uitvoeren van dit repertoire (instrumentaal, vocaal)
Opdracht
Maak een lijst van 30 liederen die geschikt zijn voor kinderen van de lagere school.
Je zorgt ervoor dat er een goede balans is ‘eerste leerjaar > zesde leerjaar’
Voor elk lied vul je een aantal basisgegevens in op een liedfiche - bron - tekstdichter - componist - toonladder - maatsoort - voorspel noot: de nodige kennis over de laatste 3 items wordt in de muziekles zelf tijdig gegeven.
D
Je kan al deze liederen vocaal en instrumentaal uitvoeren (instrument naar keuze).
A T U M
V A N
D E
U I T V O E R I N G
V A N
D E
T A A K
Tijdens de examenperiode in juni.
D
A T U M
(
P E R I O D E
)
V A N
I N D I E N E N
Je hoeft die taak niet vooraf in te dienen.
E
V A L U A T I E
Hoeveel punten vallen er te verdienen? Met deze taak vallen 5 van de 15 punten voor het mondelinge examen te verdienen.
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Vierde semester
101
102
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
DEEL 5 DOCUMENTEN
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Vierde semester
103
UUR: van
KLAS: tot
STUDENT:
MIDDELEN
BEGINSITUATIE
AARD VAN DE LES
UITLEG +
DOELSTELLINGEN
LESONDERWERP
Materiaal Documentatie
Wat de lln. reeds kennen: Waarbij mag aangesloten worden: Waarop mag gesteund worden:
VAK Catechese - taal - Wiskunde - Frans - WO - muziek - Beeldende opvoeding - Bewegingsopvoeding - ….
DATUM
MENTOR
LESOPDRACHT
Naam: Klas: Mentor:
Naam: Klas:
Gebruikte schoolboeken / naslagwerken:
Beginsituatie:
Lesdoelen:
Algemene doelen:
Verwijzing naar en citaat uit het leerplan: Lesdoelen Verwijzing naar en citaat uit het leerplan:
Gegevens over de school en de klas
Gegevens over de student
LESVOORBEREIDING Lesonderwerp:
Departement Lerarenopleiding Garenmarkt 8 B – 8000 Brugge +32 50 47 09 77 +32 50 47 09 70
[email protected]
LESVOORBEREIDINGSFORMULIER
Vak: Datum: Duur: Tijdstip:
Gegevens over de les
Bordplan
Reflectie:
Organisatie:
Aandachtspunten/werkpunten:
Didactische middelen:
1-7. Feedback ( kan gedurende elke lesfase)
7. Terug- en vooruitblik
6. Evaluatie
Slot
5. Zelfstandige verwerking
4. Begeleide inoefening
3. Uitleg
Midden
2. Oriëntatie
1. Dagelijkse terugblik
Instap
Tijdsindeling & fasering
Lesdoelen
Lesinhoud
Methode Didactische Activiteit Leerlingenactiviteit Organisatie
Leermiddelen
4. Begeleide inoefening
(NB : niet ter verwarren met de werkvorm ‘uitleggen’. In deze fase kunnen nl. verschillende werkvormen aan bod komen. Je mag deze fase ook “presentatie” noemen.)
3.Uitleg
•
Oefeningen en hun oplossing(en), met een titel die aanduidt over welke soort oefeningen het gaat.
NB: deze kolom moet op zichzelf leesbaar zijn.
Je kan ook verwijzen naar een boek. Voeg eventueel een • kopie bij. •
•
• •
• • • •
•
Geef schematisch, dus in trefwoorden en samenvattende titels aan welke inhouden achtereenvolgens aan bod komen, bv.: • Begrippen, relaties, structuren • De korte inhoud van een verhaal • Definities en omschrijvingen • Kenmerken van … • Vaardigheden en deelvaardigheden • Oplossingsmethoden en denkstrategieën • Voorbeelden • Werkhoudingen
• • • • • • •
• • •
• • • •
•
•
NB : Soms is het aangewezen deze fase te verschuiven naar het einde van de les, als besluit (Wat hebben we nu geleerd ?). (zie verder). Voor sommige lessen is het leuke er nl. af als je de doelen verklapt.
Omschrijving van het ‘wat’ en ‘waarom’ van de les. (context van de les)
2. (Oriëntatie)
Samenvatting van de benodigde voorkennis Remediëring indien die voorkennis niet beheerst blijkt te zijn.
Lesinhoud (wat geleerd wordt)
NB: Soms is er geen nuttige voorkennis. Een motiverende instap is dan aangewezen. Noteer hier kort de inhoud van deze “aandachts-trekker”.
Ds
1. Terugblik (of “Instap” : zie “NB” in de volgende kolom)
Tijdsindeling en fasering
Laat lln. onder begeleiding oefenen Geef korte en duidelijke opdrachten
Presenteer het onderwerp van de les Relateer de les aan betekenisvolle situaties Relateer de les aan voorgaande en komende lessen Geef een lesoverzicht Stel leerdoelen Bespreek het belang van de lesstof Onderwijs in kleine stappen Gebruik heldere taal Geef concrete voorbeelden Maak gebruik van materialen en stappenplannen Doe de vaardigheid hardop denkend voor (modelleren) Ga na of lln. de stof goed begrijpen Vermijd uitweidingen Vergroot stapsgewijs de moeilijkheidsgraad Geef een samenvatting aan het eind van de uitlegfase (maw : zet de leerstof vast) Laat lln. voorbeelden bedenken Speel vragen van de lln. terug naar de groep
Methode (Hoe er geleerd wordt) Didactische Activiteit (DA) Leerlingenactiviteit (LA) Organisatie (OR) Geef een samenvatting van de voorgaande stof. Bespreek het voorgaande werk Haal de benodigde voorkennis op Onderwijs, als dit nodig is, deze voorkennis Laat de lln. in tweetallen of groepjes hun voorkennis activeren Media
Evaluatie-oefeningen Samenvatting van wat geleerd is Studietips
Omschrijving van de leercontext.
7. Terugblik en vooruitblik
• • •
Oefeningen en hun oplossing(en), met een titel die aanduidt over welke soort oefeningen het gaat. Bijkomende oefeningen voor lln. die klaar zijn. Te voorziene fouten en foutenanalyse. Remediëringsoefeningen voor lln. met problemen.
•
6. Evaluatie
5. Zelfstandige verwerking
Bijkomende oefeningen voor de kinderen die klaar zijn Te voorziene fouten en foutenanalyse Remediëringsoefeningen voor kinderen met problemen
• • •
• •
•
• •
•
•
• • •
•
•
• •
• •
• • •
•
•
• Ga door met oefenen tot de lln. de stof beheersen Maak gebruik van materialen en stappenplannen Zorg voor een geleidelijke toename van de moeilijkheidsgraad Verminder geleidelijk de ondersteuning Stel veel vragen Laat de lln. aangeven hoe ze aan het antwoord gekomen zijn. Zorg ervoor dat alle lln. betrokken blijven Stimuleer de lln. om zelf op zoek te gaan naar oplossingen. Laat de lln. in tweetallen of groepjes oefenen. Zorg ervoor dat de lln. onmiddellijk (kunnen) beginnen. Zorg ervoor dat de inhoud gelijk is aan de voorafgaande lesfase. Laat de lln. weten dat hun werk nagekeken wordt. Vergroot de toepassingsmogelijkheden. Laat de lln. in tweetallen of groepjes werken. Stimuleer de lln. om zelf op zoek te gaan naar oplossingen. * Geef extra verwerkingsstof aan de goed presterende lln. * Geef extra instructie aan de zwak presterende lln. Controleer of en hoe het lesdoel bereikt is. Laat de lln. onder woorden brengen wat goed ging, wat niet goed ging en wat ze de volgende keer anders gaan doen Laat de lln. in tweetallen of in groepjes het leerproces evalueren. Plaats de les in de context van een lessenreeks. Geef aan waarover de volgende les zal gaan.
• • • • •
• •
• • • •
Welke didactische werkvormen ga je achtereenvolgens gebruiken? Mogen kinderen daarbij invloed uitoefenen? Wat moeten ze daarbij doen? Welke vragen ga je stellen? Hoe formuleer je opdrachten? Hoe hou je rekening met de verschillen tussen lln.? Welke wijzigingen in de groeperingsvorm en schikking plan je? Wanneer en op welke manier wordt geëvalueerd? Wie schrijft op het bord en wanneer? Welke onderwijs- en leermiddelen moet je op voorhand klaarzetten? Voorzie dit in de rubriek “organisatie” op de keerzijde van het voorblad van je lesvoorbereiding. (idem voor een aantal van de volgende punten) Wie deelt wat uit? Welke werkafspraken worden gemaakt en wanneer? Wat mogen de kinderen zelf regelen? Hoe gebeuren de overgangen in de les? Wanneer en hoe wordt er verbeterd? Hoe verloopt de foutenanalyse? Hoe en wanneer wordt er opgeruimd en hoe controleer je dat?
Vragen die kunnen gesteld worden bij het invullen van de kolom ‘methode’
Legende van de gebruikte tekens: Cursief: aandachtspunten die vooral gericht zijn op het activeren van de lln. * : aandachtspunten die gericht zijn op differentiatie
3.4
3.3
3.2
3.1
3
2.1 2.2
2
1.1 1.2 1.3
In overleg een positief leefklimaat creëren voor de kinderen in de leerlingengroep en op school De emancipatie van de kinderen bevorderen Door attitudevorming kinderen op individuele ontplooiing en maatschappelijke participatie Actuele maatschappelijke ontwikkelingen hanteren in een
DE LERAAR ALS OPVOEDER
Communicatievaardigheid Adequaat en correct taalgebruik
TAAL
Verantwoordelijkheidszin / inzet Stiptheid Omgangsvormen
1 BEROEPSHOUDING
student(e): klas: stageperiode:
Evaluatieformulier stage 2illo & 3 illo Stagebezoeker: Stagebegeleider: stageschool: stageklas:
(in te vullen door de student)
EVALUATIEFORMULIER – VERSIE STUDENT
Adequaat omgaan met kinderen in sociaal-emotionele probleemsituaties en met kinderen Het fysieke welzijn van kinderen bevorderen
4.1 Lesontwerp 4.1.1 De beginsituatie van de kinderen en de leerlingengroep achterhalen 4.1.2 Doelstellingen kiezen en formuleren 4.1.3 Leerinhouden/leerervaringen selecteren 4.1.4 Leerinhouden/leerervaringen structureren en vertalen in opdrachten 4.1.5 Een aangepaste methodische aanpak en groeperingsvorm bepalen 4.1.6 In teamverband leermiddelen kiezen en aanpassen 4.2 Lesrealisatie: zorgen voor een krachtige leeromgeving. Leren is: actief interactief doelgericht Individueel verschillend cumulatief zelfsturend 4.3 Evaluatie 4.3.1 Observatie/evaluatie voorbereiden
4 DE LERAAR ALS BEGELEIDER VAN LEERPROCESSEN
3.6
3.5
6.4
6.3
6.2
6.1
Een gestructureerd werkklimaat bevorderen Een soepel en efficiënt les- en/of dagverloop creëren, passend in een tijdsplanning Op correcte wijze administratieve taken uitvoeren Een stimulerende en werkbare klasruimte creëren, rekening houdend met de veiligheid van de kinderen
6 DE LERAAR ALS ORGANISATOR
5.3
5.2
Basiskennis beheersen en recente evoluties in verband met inhouden en vaardigheden uit de De verworven kennis en vaardigheid met betrekking tot de Het eigen vormingsaanbod situeren en integreren in het geheel van het onderwijsaanbod
LERAAR ALS INHOUDELIJK EXPERT
5 DE
5.1
Observeren/proces en product evalueren met het oog op bijsturing en remediëring
4.3.2
8.3
8.1 8.2
ALS LID VAN EEN SCHOOLTEAM
Participeren aan Binnen hetkiteam tovert een taakverdeling overleggen en die De eigen pedagogische en didactische opdracht en aanpak in
8 DE LERAAR
7.2
Vernieuwende elementen aanwenden en aanbrengen Het eigen functioneren kunnen bevragen en bijsturen
DE LERAAR ALS INNOVATOR/ONDERZOEKER
7.1
7
Handtekening(en):
Opmerkingen
Wat zijn de tekorten?
Wat zijn de aandachtspunten?
Wat zijn de opvallend sterke kanten?
Wat verloopt naar behoren?
BESLUITEN:
mentor: stageschool: stageklas:
(in te vullen door de mentor)
3 DE LERAAR ALS OPVOEDER positief leefklimaat / positieve betrokkenheid op alle leerlingen / gerichtheid op waarden / respectvolle omgang met kinderen met moeilijkheden
2 TAAL Communicatievaardigheid / Adequaat en correct taalgebruik: mondeling - schriftelijk
1 BEROEPSHOUDING Verantwoordelijkheidszin / inzet / stiptheid / correcte omgangsvormen
student(e): klas: stageperiode:
Evaluatieformulier stage 2illo & 3 illo
EVALUATIEFORMULIER – VERSIE MENTOR
5 DE LERAAR ALS INHOUDELIJK EXPERT beheersing basiskennis / achtergrondkennis / aansluiting bij de leerlijn / aandacht voor vakkenintegratie
4 DE LERAAR ALS BEGELEIDER VAN LEERPROCESSEN lesvoorbereiding / lesrealisatie / beginsituatie / doelgerichtheid / boeiend lesgeven /variatie aan werkvormen / differentiatie / aandacht voor leren leren / leermiddelen / proces- en productevaluatie
8 DE LERAAR ALS LID VAN EEN SCHOOLTEAM samenwerking met medestudenten, mentoren, anderen
7 DE LERAAR ALS INNOVATOR/ONDERZOEKER durf om (iets nieuws) uit te proberen / kritische omgang met handleidingen / zelfreflectie / bevraging en bijsturing van het eigen functioneren / leergierigheid
6 DE LERAAR ALS ORGANISATOR controle van het klasgebeuren / tempo / duidelijkheid in instructies en afspraken/ administratie / logistieke voorbereiding
Opmerkingen Handtekening(en):
Wat zijn de tekorten?
Wat zijn de aandachtspunten?
Wat zijn de opvallend sterke kanten?
Wat verloopt naar behoren?
BESLUITEN:
104
Katholieke Hogeschool Brugge – Oostende
DEEL 6 BIJLAGEN
Programmagids 2005-2006 – lerarenopleiding lager onderwijs – Vierde semester
105
BIJLAGE 1 STAGEREGLEMENT Ziekte en afwezigheid: Wie tijdens een stageperiode afwezig is, om welke reden ook, moet stage inhalen. Hoeveel stage ingehaald moet worden, wordt met de stagecoördinator afgesproken. Wie tijdens een stageperiode ziek wordt of plotseling verhinderd is stage te lopen, moet de betrokken partijen daarvan zo vlug mogelijk op de hoogte stellen. Dit gebeurt bij voorkeur nog de avond vóór en ten laatste de ochtend van de stage, vóór de aanvang van de school. Men waarschuwt de stageschool en bij voorkeur ook de mentor (indien die te bereiken is), de stagecoördinator en de lector(en) door wie men op stage zou bezocht worden. Wie wegens ziekte langer dan één dag afwezig is, dient dit met een doktersbewijs te staven. Wie om een wettige reden, andere dan ziekte, afwezig zal zijn tijdens de stage, moet daartoe toelating vragen aan het departementshoofd. Je krijgt dan een document dat de afwezigheid wettigt en dat moet worden voorgelegd aan de stagementor en/of de directeur van de stageschool. Stages die niet volledig worden afgewerkt, worden ingehaald. Dit wordt in samenspraak met de stagecoördinator geregeld. Wijzigingen: Wanneer zich tijdens de stage wijzigingen in het stageschema (lessenrooster) voordoen, waardoor een bezoek van de begeleidende lector op dat moment niet opportuun is (repetitie, schoolfeest, ...), dan stelt men de bezoekende lector daarvan zo snel mogelijk op de hoogte. Zo kan de lector hiermee rekening houden bij de planning van zijn stagebezoeken. Voorwaarden keuze stageschool: • •
De studenten mogen geen stage lopen in een school waar er familieleden werken of waar de eigen kinderen schoollopen. Bij twijfel neemt men best contact op met de stagecoördinator. De studenten lopen in hun driejarige opleiding niet meer dan 2 keer stage in dezelfde stageschool.
Alle uitzonderingen die niet met voorgaande paragrafen te maken hebben, worden door het lerarenteam besproken. Bij problemen kan, in overleg met de stagecoördinator, besloten worden om de stage voortijdig te beëindigen .
BIJLAGE 2 MODEL VAN GESPREK Inhoud
Voornaamste interventies van de mentor
• • •
• • •
Fase Gespreksonderwerpen bepalen
Kern van het gesprek: vastgestelde gespreksonderwerpen behandelen de aandachtspunten van de student de observaties van de mentor
Afsluiting: Herhalen en vastleggen
hoe verloopt het gesprek? welke punten komen aan de orde? hoeveel tijd trekken we ervoor uit?
De gesprekspunten worden in overleg vastgesteld waarbij de ervaringen van de student uitgangspunt zijn.Deze worden aangevuld met de bedenkingen en observaties van de mentor. • hoe gaat het eigenlijk? waarnemingen ervaringen • Wat vind ik ervan? oordeel meningsvorming terugblikken op het handelen(fase 2 Korthagen) • waarom verloopt het zo? analyse In deze fase wordt nagegaan waarom het handelen op deze manier verloopt. Welke essentiële aspecten herken ik?(fase 3 Korthagen) • kan het anders? alternatieven oplossingen leerpunten • hoe moet ik verder? plan van actie leerroute alternatieven ontwikkelen en ernaar handelen (fase 4 Korthagen) • leerervaringen vastleggen • plannen vastleggen • evaluatie daarvan vastleggen
Samenvatten Ordenen Doorvragen
In een latere fase • vragend toevoegen
Referentiekader van de student centraal Niet sturende interventies zoals: • actief luisteren • samenvatten • gevoelsreflectie • doorvragen • ondersteunen • samenvatten • gevoelsreflectie • doorvragen • vragend toevoegen • interpreteren Naast bovenstaande interventies ook: • informatie geven • suggesties doen • adviseren
• • • •
samenvatten ordenen informatie geven adviseren
past zich niet aan aan de beroepssituatie
is niet stipt bij het uitvoeren en indienen van taken en opdrachten
is te weinig assertief is niet stressbestendig
geeft vlug op
komt onverschillig over
is ongewettigd afwezig op stageactiviteiten gaat slordig om met materiaal
komt te kort op administratief vlak
moet herinnerd worden aan afspraken en richtlijnen
2.1 Communicatievaardigheid beseft dat communicatie de basis vormt van samen leren, samen leven, samen zijn
heeft zicht op verschillende aspecten van communicatie en hun onderlinge beïnvloeding
is zich niet bewust van de eigen verbale en non-verbale communicatiestijl en het effect ervan op anderen
heeft aandacht voor: -verzorgde taal -verzorgde kledij -omgang
is stipt bij het uitvoeren en indienen van taken en opdrachten
zet door, ook in moeilijke omstandigheden is assertief laat stress geen zichtbare invloed hebben op het lesgeven
neemt tijdig contact op met de stageschool en houdt zich aan afspraken en richtlijnen is altijd in orde op administratief vlak, zowel wat betreft de stagemap als de communicatie met lectoren en mentoren is aanwezig op en participeert actief aan alle stageactiviteiten draagt zorg voor materiaal en houdt rekening met de afspraken daaromtrent op school straalt enthousiasme uit
niveau 2
onderschat het belang van communicatie als basis voor samen leren, samen leven, samen zijn
2 Adequaat en correct taalgebruik en communicatie
1.3 Omgangsvormen
1.2 Stiptheid
1 Beroepshouding 1.1 Verantwoordelijkheidszin/inzet
BIJLAGE 3 STAGELEERLIJN
niveau 1
is zich bewust van de eigen verbale en non-verbale communicatiestijl en het effect ervan op anderen
treedt in communicatie vanuit het besef dat communicatie de basis vormt van samen leren, samen leven, samen zijn
idem
idem
idem stelt zich stressbestendig op ten aanzien van het takenpakket
weet het eigen enthousiasme over te brengen op de leerlingen idem
participeert actief aan het klasgebeuren idem
idem
idem
niveau 3
stemt zijn eigen verbale en nonverbale communicatiestijl af op de doelgroep en de eigenheid van de andere en kan reflecteren over bijsturingen
idem
idem
idem
idem kan de verantwoordelijkheid aan bij het overnemen van het hele klasgebeuren
idem
idem
engageert zich spontaan voor taken buiten de eigenlijke opdracht idem
idem
idem
niveau 4
2.2 Adequaat en correct taalgebruik
kan verschillende soorten teksten (verhaal, gedicht, sprookje…) op verschillende manieren (gewoon, vertellend, dramatiserend of interactief) en voor verschillende doelen (informeren, activeren, overtuigen en amuseren) voorlezen en/of vertellen
spreekt expressief, d.i. met intonatie en met een aangepast tempo
articuleert voldoende/is verstaanbaar voor de leerlingen
verzorgt zijn uitspraak (korte i/e/u, lange aa, eind-en, sch en g/h zijn klankzuiver)
spreekt intonatieloos, past zijn spreektempo niet aan de leerlingengroep aan;
articuleert onvoldoende en spreekt binnensmonds
spreekt bepaalde klanken herhaaldelijk fout uit
idem
hanteert in formele situaties (gesprekken voeren, mondeling opdrachten geven,…) een correcte mondelinge taal, d.i.
kan verschillende soorten gesprekken (een leerlingenbespreking, evaluatiegesprek, functioneringsgesprek…) voeren met volwassen gesprekspartners (ouders, collega’s, begeleiders, inspectieleden, nascholers…) over de klas- en schoolcontext (tijdens een oudercontact, klassenraad, vakgroepvergadering, personeelsvergadering, nascholingssessie…) en doet dat in een aangepast taalregister, rekening houdend met leeftijd, functie, …
kan een presentatie op verschillende manieren (interactief, kort of lang…) houden voor volwassen gesprekspartners en maakt flexibel gebruik van een effectieve ondersteuning in schrift en beeld
slaagt erin om door eigen taalrijkdom het taalgebruik van de leerlingen op een hoger niveau te brengen
ontwikkelt de attitude om steeds kwaliteitsvoller te kunnen/willen communiceren
communiceert taakgegricht met medestudenten, opleiders, mentoren, leerlingen heeft aandacht voor onzuiver/onjuist taalgebruik bij de leerlingen en reageert passend en met respect voor de ander
niveau 4
niveau 3
stemt taalgebruik af op de leeftijd/functie van de doelgroep
niveau 2
is niet expressief bij het voorlezen en/of vertellen
is zich niet bewust van verschillen in taalregister
niveau 1
verwoordt helder en vlot, met aandacht voor een goede zinsbouw; spelt zowel de werkwoorden als de andere woorden correct en raadpleegt bij twijfel het woordenboek of Groene Boekje kan zich in correct Nederlands uitdrukken (weinig of geen dialectische woorden, zinswendingen) weet dat er verschillende tekstsoorten bestaan en is bereid om er indien nodig naar op zoek te gaan
verwoordt onvoldoende helder en vlot; heeft onvoldoende aandacht voor een goede zinsbouw; schrijft vaak spelfouten; raadpleegt bij twijfel niet het woordenboek of Groene Boekje
maakt heel wat fouten tegen correct Nederlands (dialectische woorden, zinswendingen)
leest jeugdliteratuur
kan verschillende leesdoelen bepalen en zijn leesstrategie (globaal, zoekend, intensief lezen) daaraan aanpassen
gebruikt zelden of nooit stopwoordjes kan zich in correct Nederlands uitdrukken (beheerst o.a. het gebruik van noemen/heten, zijn/hebben; vermijdt dialectische woorden en zinswendingen; beheerst het gebruik van het betrekkelijk voornaamwoord die/dat) hanteert in formele situaties (stagedocumenten, schriftelijk vragen en opdrachten formuleren, bordschrift/slides/Power Point…) een correcte schriftelijke taal, d.i.
gebruikt stopwoordjes op een storende manier maakt heel wat fouten tegen correct Nederlands (dialectische woorden, zinswendingen)
is zich niet bewust van verschillende tekstsoorten en van de kanalen waarlangs je die teksten kunt opzoeken
niveau 2
niveau 1
kan verschillende soorten teksten onderscheiden, via verschillende kanalen (zoals de bibliotheek of het internet) opzoeken en beoordelen op hun bruikbaarheid
kan teksten beoordelen op toegankelijkheid voor de leerlingen en kan die teksten zo nodig via schriftelijke ingrepen toegankelijk maken
heeft aandacht voor adequaat en correct schriftelijk taalgebruik bij de leerlingen en reageert passend en met respect voor de ander
niveau 3
kan zijn leesstrategie flexibel bijsturen in fuctie van het leesdoel en de tekstsoort
kan verschillende soorten informatieve, persuasieve en activerende teksten voor het functioneren op klas- en schoolniveau (schoolagenda, activiteitenrooster, leerling- en evaluatiegegevens enz.) en voor de eigen professionalisering lezen
kan een presentatie houden voor derden met schriftelijke ondersteuning
kan beroepsgericht schrijven (brieven aan ouders, verslag van een vergadering, schoolagenda, activiteitenrooster, leerling- en evaluatiegegevens, homepage, schoolwebsite…)
kan op een verantwoorde manier een schriftelijke evaluatie formuleren over leerprocessen en over producten, over gedrag en attitudes van leerlingen in functie van hun totale ontwikkeling
niveau 4
niveau 2
reageert respectvol en kalm op storend gedrag
heeft een positieve grondhouding t.o.v. kinderen en voeling met wat bij hen leeft
reageert niet of ongepast op storend gedrag
staat negatief t.o.v. kinderen
- heeft aandacht voor de ruimere context van probleemgedrag (oorzaken en beïnvloedende
leeft een kritische houding tegenover massamedia voor
- is zich bewust van de invloed van eigen waarden, normen en vooroordelen - bevraagt waarden, normen en vooroordelen vanuit de maatschappij kritisch
motiveert waarden op basis van het pedagogisch project en leerplannen
wijst kinderen op het naleven van klassenafspraken in verband met attitudevorming maakt waarden in de klascontext bespreekbaar
gaat dieper in op datgene wat kinderen inbrengen
gaat op geïnteresseerde en respectvolle wijze om met verschillen in de thuissituatie stimuleert inspraak vankinderen
- zoekt bij niet passend gedrag alternatieven op het geven van straf - maakt problemen in de leerlingengroep bespreekbaar stimuleert de relatie tussen de kinderen en werkt aan een groepsidentiteit, waardoor leerlingen onderling op een veilige en waarderende manier met elkaar omgaan
creëert een positief leefklimaat in de klas waarin elk individu zich thuis voelt
onderzoekt of het eigen gedrag tegenover kinderen groeibevorderend is
niveau 4
respecteert de eigenheid van elk kind
heeft oog voor de onderlinge relaties inde klas
- bevestigt zowel taak- als persoonsgericht al naar gelang de behoefte - werkt bij voorkeur met sociale bekrachtiging en activiteitsbeloningen geeft taakgerichte opmerkingen bij storend gedrag
kan gevoelsreflecties maken
niveau 3
3.4 Actuele maatschappelijke ontwikkelingen hanteren in een pedagogische context brengt de actualiteit niet binnen in de actualiseert, waar nodig, de speelt in op actuele gebeurtenissen klas voorgeschreven leerinhoud uit het handboek 3.5 Adequaat omgaan met kinderen in sociaal-emotionele probleemsituaties en met kinderen met gedragsmoeilijkheden reageert ongepast op kinderen met vraagt het advies van de mentor herkent gedragsmoeilijkheden en problemen i.v.m. kinderen met problemen sociaal-emotionele probleemsituaties en gaat er efficiënt
ziet in dat er in een klas verschillende individuen samen leven en leren toont geen interesse voor wat geeft kinderen de kans om eigen kinderen bezighoudt ervaringen in het klasgebeuren te brengen 3.3 Door attitudevorming kinderen op individuele ontplooiing en maatschappelijke participatie voorbereiden houdt geen rekening met houdt rekening met klassenafspraken in verband met klassenafspraken in verband met attitudevorming attitudevorming besteedt geen aandacht aan de heeft aandacht voor geldende geldende normen en waarden waarden en leeft die voor
3.2 De emancipatie van de kinderen bevorderen scheert alle kinderen over dezelfde kam
staat vriendelijk en ontspannen voor de klas. probeert kinderen positief te bevestigen
staat onvriendelijk en gespannen voor de klas treedt weinig bevestigend op
3 Leraar als opvoeder 3.1 In overleg een positief leefklimaat creëren voor de kinderen in de leerlingengroep en op school kan onvoldoende geduld opbrengen moedigt leerlingen geduldig aan voor de leerlingen tijdens hun leerproces
niveau 1
4.1.4 Leerinhouden/leerervaringen structureren en vertalen in opdrachten bouwt de leerinhoud van een les niet logisch en/of chaotisch op
4.1.3 Leerinhouden/leerervaringen selecteren houdt geen rekening met de beginsituatie bij het kiezen van leerinhouden ( te moeilijk, te gemakkelijk, niet aansluitend bij de leefwereld en de interesse)
bouwt de leerinhoud van een les logisch en gestructureerd uit
kiest passende leerinhouden en leerervaringen voor de doelgroep, rekening houdend met de beginsituatie van de groep
bouwt een lessenreeks WERO / muzische opvoeding logisch en gestructureerd uit, met oog voor vakkenintegratie
kiest passende leerinhouden en leerervaringen rekening houdend met opvallende verschillen in de beginsituatie en met de context (schoolomgeving /thuismilieu, actualiteit…)
houdt hierbij ook rekening met de beginsituatie van de groep en met de opvallende verschillen
kiest lesdoelen op basis van de leerlijn in de leerplannen ,
brengt lesdoelen onder bij de overeenkomstige leerplandoelen.
4.1.2 Doelstellingen kiezen en formuleren legt geen verband tussen de lesdoelen en het leerplan
haalt informatie over de beginsituatie van de groep ook uit ervaringen van zelf gegeven lessen
bouwt voor alle vakken een lessenreeks logisch en gestructureerd uit, met oog voor vakkenintegratie
kiest passende leerinhouden en leerervaringen rekening houdend met de verscheidenheid in de beginsituatie en met de eigenheid van de leeromgeving van individuele kinderen (b.v. thuissituatie)
kiest lesdoelen ook op basis van het pedagogisch projecten en het schoolwerkplan maakt voor kinderen met speciale behoeften gebruik van het aangereikt handelingsplan
haalt info over de individuele beginsituatie ook uit -taken -leerlingvolgsysteem -leerlingendossier
kan dringende verzorgingstaken uitvoeren
factoren) - volgt de evolutie van kinderen met problemen op - is zich bewust van eigen grenzen en signaleert sociaal-emotionele probleemsituaties bij kinderen
mee om in de klassituatie
zorgt ervoor dat kinderen veilig gedrag stellen t.o.v. zichzelf en de anderen stimuleert gezonde leef- en eetgewoonten zorgt voor voldoende bewegingsmogelijkheden
niveau 4
niveau 3
heeft hierbij oog voor opvallende individuele verschillen
brengt de veiligheid van de kinderen op geen enkel ogenblik in gevaar
niveau 2
4. De leraar als begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen 4. 1 lesontwerp 4.1.1 De beginsituatie van individuele kinderen en de leerlingengroep achterhalen heeft geen oog voor de beginsituatie haalt informatie over de beginsituatie van de groep. van de groep uit maakt geen gebruik van aangereikte - het leerplan gegevens i.v.m. de beginsituatie - de handleiding - de info van de mentor - observatie
3.6 Het fysiek welzijn van kinderen bevorderen heeft geen oog voor de veiligheid van de kinderen
niveau 1
verliest het doel van de les uit het oog
merkt tempoverschillen niet op
respecteert de logische volgorde van de lesopbouw niet
doelgericht
Individueel verschillend
cumulatief
zelfsturend
Heeft onvoldoende aandacht voor de interactie tussen leraar en leerlingen
interactief
respecteert de logische volgorde van de lesopbouw in de lesvoorbereiding laat leerlingen op het einde van de les verwoorden wat ze geleerd hebben
merkt tempoverschillen tijdig op en speelt erop in met extra werkblaadjes
houdt het doel van de les voor ogen deelt, indien zinvol, het doel van de les mee aan de leerlingen
betrekt zoveel mogelijk leerlingen actief bij de les door vragen en opdrachten zorgt voor interactieve betrokkenheid tussen leraar en leerling
stelt verzorgde oefen en studiebladen (weroboekje) op zorgt voor extra oefeningen voor wie vlugger klaar is
stelt geen of slordige oefenbladen op
4.2 lesrealisatie 4.2.Een (adequate) KRACHTIGE leeromgeving realiseren Leren is: actief betrekt de leerlingen te weinig actief bij de les
voorziet bordgebruik tijdens de les hanteert een duidelijk leesbaar bordschrift
kiest zinvolle didactische leermiddelen om de leerlingen te motiveren.
kiest doelgericht eenvoudige didactische werkvormen en groeperingsvormen
niveau 2
voorziet geen of te weinig bordgebruik hanteert een slordig bordschrift
4.1.6 In teamverband leermiddelen kiezen en aanpassen maakt geen of weinig gebruik van leermiddelen
4.1.5 Gepaste methodische aanpak en groeperingsvormen bepalen
niveau 1
respecteert de logische volgorde van de denkstappen en keert zo nodig terug laat leerlingen gericht terugblikken op wat ze geleerd hebben en waar ze nog moeilijkheden ervaren stimuleert kinderen om zelf doelen te
laat zich niet nodeloos van het lesdoel afleiden maakt bovendien de doelen van de les duidelijk aan de leerlingen. merkt ook verschillen in niveau en interesse op en speelt erop in door het gebruik van: - BHV-model binnen 1 les (verlengde instructie) - contractwerk en hoekenwerk
betrekt alle leerlingen actief bij de les met aandacht voor opvallende verschillen zorgt ook voor interactieve betrokkenheid tussen de leerlingen
Kiest zinvolle didactische leermiddelen om het leerproces te ondersteunen en past ze indien nodig aan voorziet bordgebruik als synthese om de les te structureren en om het leerproces te ondersteunen gebruikt hierbij vlot het in de school gehanteerde normschrift stelt doelgerichte oefen- en studiebladen op heeft hierbij al oog voor differentiatie
zorgt voor een variatie aan werkvormen en groeperingsvormen binnen een les voorziet gedifferentieerde lesmomenten
niveau 3
laat kinderen hun eigen aandachtpunten bepalen, stimuleert kinderen om vanuit eigen leerdoelen een project op te zetten
merkt tijdig individuele verschillen op en speelt erop in door het gebruik van: - BHV-model binnen een lessenreeks - remediërende opdrachten in hoeken- en contractwerk gaat zonodig terug naar voorgaande lessen
betrekt alle leerlingen actief bij de les met aandacht voor probleemkinderen stimuleert een interactieve betrokkenheid tussen de leerlingen met het oog op leren omgaan met verscheidenheid stelt zo nodig tijdens de les de doelen bij
stelt doelgerichte oefen- en studiebladen op heeft hierbij oog voor differentiatie en leren leren
kiest zinvolle didactische leermiddelen om het individueel leerproces te ondersteunen en past ze indien nodig aan idem
zorgt voor een variatie aan werkvormen en groeperingsvormen binnen een lessenreeks voorziet differentiatie in het kader van een lessenreeks
niveau 4
niveau 2
kan gepast reageren op juiste,, halfjuiste en foute antwoorden
voorziet binnen het wero-thema een reflectie-activiteit
formuleren binnen het kader van een thema wereldoriëntatie geeft kinderen kansen om mee te beslissen over de manier waarop die doelen bereikt zullen worden
niveau 3
kan aangeleerde vakdidactische vaardigheden correct aanwenden tijdens de lessen.
plaatst een opgegeven lessenreeks binnen een leerlijn d.m.v. het leerplan, kan de logische opbouw aantonen.
brengt gradatie binnen een lessenreeks
transfereert aangeleerde kennis en didactische vaardigheden naar andere leergebieden bij het lesgeven. gaat via externe bronnen op zoek naar nieuwe kennis en vaardigheden om toe te passen in de respectieve leergebieden.
selecteert zelfstandig inhouden uit verschillende externe bronnen .
slaagt er niet in degelijke externe maakt, eventueel op vraag van bronnen te ontdekken en degelijk te mentor of lector, gebruik van externe gebruiken. bronnen. 5.2 Verworven kennis en vaardigheden aanwenden in de respectieve leergebieden kan aangeleerde kennis en kan algemene didactische vaardigheden niet passend vaardigheden correct aanwenden aanwenden bij het lesgeven. tijdens de lessen uit diverse leergebieden. slaagt er niet in passend gebruik te gebruikt de handleidingen om maken van aangereikte of verworven kennis en vaardigheden zelfgevonden hulpbronnen om correct aan te wenden. kennis en vaardigheden correct aan te wenden. 5.3 Het eigen vormingsaanbod situeren en integreren in het geheel van het onderwijsaanbod heeft geen zicht op de plaats van Plaatst de te geven lessen op een een les binnen een leerlijn. leerlijn d.m.v. het leerplan.
gebruikt handleidingen en cursussen om verworven kennis en vaardigheden correct aan te wenden.
gaat kritisch om met externe bronnen.
heeft voldoende achtergrondkennis bij de te geven lessen.
kan op de meeste vragen van leerlingen in verband met de lesinhouden een degelijk antwoord formuleren. weet waar leerlingen informatie kunnen vinden om op verdere vragen een antwoord te vinden.
kan op basis van een foutenanalyse voorstellen voor remediëring geven, reflecteert realistisch over het eigen didactisch handelen a.d.h.v. evaluatiegegevens.
zorgt voor valide evaluatieopdrachten bij een gegeven lessenreeks
niveau 4
beheerst de basiskennis van de les.
maakt fouten tegen de basiskennis bij het geven van een les.
5. Leraar als inhoudelijk expert 5.1 Basiskennis beheersen en recente evoluties in verband met inhouden en vaardigheden uit leergebieden volgen en bevragen
4.3.2 Evalueren met het oog op bijsturing en remediëring
4.3 evaluatie 4.3.1Observatie/evaluatie voorbereiden
niveau 1
kan kordaat leiding geven op basis van enkele duidelijke afspraken. begeleidt, helpt, stuurt leerlingen die aan het werk zijn.
neemt onvoldoende leiding.
loopt doelloos rond als leerlingen aan het werk zijn.
zorgt voor voldoende afwisseling in werkvormen aangepast aan de les.
maakt efficiënt gebruik van lesmaterialen, aangereikt door de mentor/lector of gesuggereerd in de handleiding. kan de eigen taken op korte termijnplannen. volgt de opgegeven planning zorgvuldig.
maakt eenzijdig of verkeerd gebruik van werkvormen.
maakt onvoldoende gebruik van te voorziene materialen.
kan de lesvoorbereiding niet structureren volgens het gekregen model.
6.3 Administratieve taken op een correcte manier uitvoeren
kan zich niet houden aan een gemaakt plan.
stelt de lesvoorbereidingen op volgens het gekregen model.
kan de timing van de voorbereiding zo goed mogelijk respecteren tijdens het lesgeven zelf.
houdt onvoldoende rekening met de opgemaakte timing.
kan de eigen taken niet plannen.
laat in een les de verschillende lesfasen vlot op elkaar volgen.
laat lessen uiteenvallen in korte, losse delen.
6.2 Een soepel en efficiënt les- en/of dagverloop creëren, passend in een tijdsplanning
heeft visueel contact met de meeste leerlingen van de klas.
ontwijkt oogcontact met de leerlingen.
6.1 Een gestructureerd werkklimaat bevorderen
6 Leraar als organisator
brengt de eigen lessen in verband met al gegeven lessen.
maakt geen verbindingen met al aanwezige kennis en vaardigheden.
slaagt er niet in vakoverschrijdende lessen te ontwerpen en te geven.
niveau 2
niveau 1
kan de gegeven instructies in verband met het opstellen van een lesvoorbereiding gepast hanteren
kan de eigen taken plannen op korte en middellange termijn. gaat soepel om met planning en organisatie in functie van de leerlingen.
kan de timing van opeenvolgende lessen binnen een lesdag respecteren en indien nodig aanpassen. past, gedurende een lesdag, gevarieerde werkvormen toe, rekening houdend met de lesinhoud en de leerlingengroep. zorgt voor een goede logistieke voorbereiding (didactisch materiaal, schriften, bord…)
laat verschillende lessen vlot op elkaar volgen.
begeleidt, helpt, stuurt leerlingen die individueel of in groep aan het werk in hun leerproces.
heeft visueel contact met de leerlingen en/of deelgroepen die aan het werk zijn. kan kordaat leiding geven op basis van contextuele afspraken
brengt eigen lessen in verband met al gegeven lessen of lessen die nog moeten komen. legt verbanden tussen domeinen binnen WERO
niveau 3
stelt voor elk lesgeheel een voor zichzelf hanteerbare, heldere en gestructureerde lesvoorbereiding op.
ondersteunt ook leerlingen in het plannen van hun taken. kan efficiënt inspelen op onvoorziene omstandigheden
zorgt, gedurende een langere periode, voor aangepast dagverloop rekening houdend met de klascontext. kan in onvoorziene omstandigheden in de klas aanwezige materialen didactisch aanwenden.
kan over een langere periode lessenreeksen plannen binnen de verschillende leerdomeinen. kan de timing over een langere periode respecteren en indien nodig aanpassen.
overlegt met de klasgroep om tot afspraken te komen en volgt die consequent op. begeleidt, helpt, stuurt leerlingen die individueel of in groep aan het werk in hun leerproces met speciale aandacht voor kinderen met zorgvragen.
behoudt in alle omstandigheden overzicht over de klas.
kan vakoverschrijdend werken.
legt verbanden tussen domeinen binnen een vakgebied
niveau 4
zorgt voor een stagemap die samengesteld is volgens de gekregen instructies. volgt afspraken op in verband met de stage.
houdt een klasoverzicht bij waarop opvallende gedragskenmerken van leerlingen vermeld staan.
kan geen gestructureerde stagemap voorleggen.
kan geen overzicht voorleggen met leerlingkenmerken.
reflecteert niet of oppervlakkig en selectief.
7.2 Zijn eigen functioneren kritisch bevragen en bijsturen ontloopt lesbesprekingen.
reflecteert over het eigen functioneren op grond van de gekregen informatie (mentor, lector, medestudenten) over een gegeven les.
bespreekt de lessen vooraf en nadien met de stagebegeleiders en de medestudenten
volgt globaal de handleiding met oog voor een motiverende inleiding.
zorgt voor een permanente aanschouwelijkheid van een gegeven werothema.
heeft geen oog voor een gepaste aankleding van de klasruimte.
7 Leraar als vernieuwer en onderzoeker 7.1 Vernieuwende elementen aanwenden en aanbrengen volgt slaafs de handleiding zonder enige eigen inbreng.
kan de bestaande klasopstelling efficiënt gebruiken.
gebruikt de klasopstelling niet efficiënt.
6.4 Een stimulerende en werkbare klasruimte creëren, rekening houdend met de veiligheid van de kinderen
volgt afspraken onvoldoende op.
niveau 2
niveau 1
neemt spontaan initiatief om de lessen vooraf en nadien te bespreken met de stagebegeleiders en de medestudenten. reflecteert over het eigen functioneren aan de hand van de geformuleerde stagedoelen.
gaat kritisch om met een handleiding, een lessenpakket en probeert vernieuwingsideeën uit
zorgt ervoor dat belangrijke lesinhouden permanent aanschouwelijk zijn in de klas.
kan de bestaande klasopstelling wijzigen naargelang de toegepaste organisatie- en/ of werkvormen.
houdt een klasoverzicht bij in functie van efficiënte differentiatie.
kan zelfstandig een gestructureerde en volledige stagemap samenstellen. maakt, indien nodig, zelfstandig afspraken in verband met de stage.
niveau 3
reflecteert over het eigen functioneren aan de hand van de basiscompetenties
maakt afspraken (planning) met de mentor /lector om lessenreeksen te bespreken.
ontwerpt zelf nieuwe initiatieven en test die uit.
zorgt voor impulsen om een didactisch-pedagogisch verantwoorde klasruimte te creëren, aangepast aan de leerlingengroep (actualiteit, klaspop, verjaardagskalender, boek van de week, familienieuws…)
houdt bij de klasopstelling rekening met individuele leerlingkenmerken of klaskenmerken.
stelt een gestructureerde portfolio op en geeft blijk van verantwoorde keuzes (leerdoelen, werkstukken…) maakt zelfstandig afspraken en leeft die consequent na. neemt in de school gangbare administratieve taken van de mentor over (aanwezigheidsregister, klassenboek…) houdt de leerlingengegevens (evaluatiegegevens, foutenanalyse…) geordend bij
niveau 4
idem
kan samen met een mentor en medestudenten een lesweek plannen, voorbereiden en uitwerken
respecteert de afspraken, de tips die door de mentor en de medestudenten gegeven worden.
8.3 De eigen pedagogische en didactische opdracht en aanpak in teamverband bespreekbaar maken betrekt professionele derden niet of zorgt ervoor dat hij advies krijgt van onvoldoende bij het kritisch de mentor of de bezoekende lector benaderen van het eigen leerproces. omtrent het eigen functioneren.
stelt zich loyaal op tgo. de opleiding en tgo. de mentor en stageschool
idem
neemt bovendien het initiatief om aan de directeur, de mentor en andere teamleden advies te vragen
houdt rekening met andere teamleden bij het maken van afspraken. kan een klasoverstijgende activiteit organiseren en hierbij een taakverdeling overleggen en naleven behoudt het evenwicht tussen autonomie en collegialiteit behoudt het evenwicht tussen autonomie en collegialiteit
stelt zich op als medewerker aan het pedagogisch gebeuren van de school
woont een teamvergadering bij en heeft hier ook een eigen inbreng
kan samenwerken met collega’s (mentor, coördinator zorgverbreding, taakleerkracht…) vb. in het kader van zorgverbreding
idem
levert een constructieve bijdrage aan groepsprocessen
idem
kan een eenvoudig werkplan uitschrijven van voor zichzelf geformuleerde leerdoelen. ontwikkelt een persoonlijke onderwijsvisie voert zelfstandig een eenvoudig actie-onderzoek uit
niveau 4
idem
kan pedagogisch-didactische keuzes verantwoorden. voert onder begeleiding en in groep voorbereid een eenvoudig actieonderzoek uit.
realiseert zelfgeformuleerde werkpunten.
niveau 3
stelt zich respectvol op tgo. de opleiding en tgo. de mentor en stageschool
stelt zich helpend op t.o.v. medestudenten en mentor
is enkel bekommerd om de eigen taak
gaat indiscreet om met op de school verkregen informatie in verband met het totale schoolgebeuren (mentoren, directie, werking van de school…) 8.2 Binnen het team overleggen over taakverdeling en die ook naleven blijft koppig vasthouden aan eigen ideeën en aanpak, ook als hieromtrent afspraken gemaakt zijn.
stelt zich open voor inbreng van anderen wil en kan een eigen bijdrage hebben in de groep.
kan het eigen den proces moeilijk waardoor onvoldoende openheid ontstaat om samen te denken en te leren samen met anderen
8 Leraar als teamlid 8.1 Participeren aan samenwerkingsstructuren ziet verbeteringen aan lesvoorbereidingen als bedreiging voor de eigen persoon werkt niet of slecht samen met medestudenten werkt opbouwend mee met de mentor bij opstellen of verbeteren van een lesvoorbereiding kan samen met medestudenten lessen / een wero-thema uitwerken
doet inspanningen om zelfgeformuleerde werkpunten in volgende lessen te realiseren kan pedagogisch-didactische keuzes verantwoorden vanuit de lessen.
houdt geen rekening met de geformuleerde werkpunten.
kan pedagogisch-didactische keuzes niet verantwoorden.
niveau 2
niveau 1
niveau 2
neemt initiatief om een gesprek met ouders aan te gaan
idem
11 Leraar als lid van de onderwijsgemeenschap Deelnemen aan het maatschappelijk debat over onderwijskundige thema's
heeft geen oog voor het aanbod van externe, culturele instanties.
neemt occasioneel contact op met culturele instanties zoals educatieve diensten van musea, nationale instellingen,… en integreert dit in het lesgebeuren.
gaat met leden van het schoolteam een gesprek aan over een thema uit de onderwijsactualiteit. durft een eigen mening op te
gaat doelgericht op zoek naar het aanbod voor basisscholen van culturele instanties zoals educatieve diensten van musea, nationale instellingen,… en integreert dit in het lesgebeuren.
zoekt naar mogelijkheden om ouders te betrekken bij het schoolgebeuren
respecteert de thuissituatie en de loyauteit van kinderen t.o.v. hun ouders formuleert suggesties voor commentaar op het leerlingenrapport. Stelt zich empathisch op t.o.v. ouders en luistert actief naar wat de ouders te zeggen hebben.
stelt zich spontaan op de hoogte van leerlinggevens en hun context én gaat er adequaat en discreet mee om respecteert de thuissituatie en de loyauteit van kinderen t.o.v. hun ouders
over het eigen functioneren
niveau 4
idem
idem
niveau 3
10 Leraar als partner van externen en als cultuurparticipant In overleg contacten leggen, communiceren en samenwerken met externe instanties die onderwijsbetrokken initiatieven aanbieden.
9.3 In overleg met het team de ouders/verzorgers informeren over en betrekken bij het klas- en schoolgebeuren benadert de klas en de school als houdt er rekening mee dat ouders een gesloten wereld waar ouders geïnformeerd moeten worden over zoveel mogelijk buiten gehouden hun kinderen moeten worden. 9.4 Met ouders in dialoog treden over opvoeding en onderwijs weet zich, zelfs in informele stelt zich vriendelijk en respectvol op situaties, geen passende houding tgo ouders aan te nemen t.o.v. ouders
9.2 Aan ouders informatie en advies verschaffen over hun kind in de school
9 Partner van ouders/ verzorgers 9.1 Zich op de hoogte stellen van en discreet omgaan met gegevens over kinderen gaat indiscreet om met gegevens gaat adequaat en discreet om met over leerlingen of ouders leerlingengegevens
niveau 1
niveau 2
12.2 Reflecteren over het beroep van de leraar en de plaats ervan in de samenleving
12 Leraar als lid van de onderwijsgemeenschap 12.1 Deelnemen aan het maatschappelijk debat over onderwijskundige thema's
Reflecteren over het beroep van de leraar en de plaats ervan in de samenleving
niveau 1
niveau 3
gaat met leden van het schoolteam een gesprek aan over een thema uit de onderwijsactualiteit. durft een eigen mening op te bouwen in communicatie met anderen.
bouwen in communicatie met anderen.
niveau 4