Definitief Uitgave 2.0 31 maart 2009
Sector Bouwen Wonen Afdeling Ruimtelijk Beleid
Programma van Eisen Bouwkundige Kwaliteit Aanschrijven van panden in de Amsterdamse Binnenstad (2009)
Uitgave 2.0
Aanschrijven van panden in de Amsterdamse binnenstad Vastgesteld xx-xx-2009
Inhoud
I
Inhoud Inhoud I Voorwoord ............................................................................................ III Wettelijk kader ...................................................................................... VI Algemeen beleid ................................................................................... XI 1
Fundering, kelder en beganegrondvloer
1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 2
Beganegrondvloer constructies Kruipruimte Kelders en souterrains Fundering Funderingspalen Gevels en bouwmuren
2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7 2.8 2.9 2.10 2.11 2.12 2.13 3
2 5 6 9 11 14
Stabiliteit van gevels en bouwmuren 15 Het materiaal waaruit de gevel is vervaardigd 18 Thermische en akoestische isolatie van gevels 20 Voegwerk 23 Pleisterwerk 25 Houten gevelbekleding 27 Natuursteen 29 Verankering 31 Lateien 33 Kozijnen, ramen en deuren 35 Schilderwerk 38 Balkons, erkers, bordessen, veranda s en vloerafscheidingen 39 Hijsbalken 411
Daken
3.1 3.2 3.3
1
Kappen en platte daken Lichtkoepels, dakramen en dakkapellen Schoorstenen en dakdoorvoeren
433 444 477 488
Trappenhuizen
500
3.4 3.5 3.6 3.7 3.8 3.9 3.10 3.11 3.12 3.13 3.14
511 533 566 577 600 611 622 633 644 655 666
Toegang tot het woongebouw Scheidingsconstructies Woningtoegangsdeuren Trappen en bordessen Vloerafscheidingen en leuningen Trapverlichtingsinstallatie Plafond- en muurpleisterwerk Wit- en schilderwerk Meterkasten Brievenbussen Liften, liftschachten en liftmachine ruimten
Inhoud
II
4
Binnen de woning
4.1 Woningscheidende wanden 4.2 Beganegrondvloerconstructies van woningen 4.3 Verdiepingsvloeren in woningen 4.4 Binnenwanden en deur/raamkozijnen binnen woningen 4.5 Ventilatie van ruimten in woningen 4.6 Elektrische installaties in woningen 4.7 Gasvoorziening in woningen 4.8 Watervoorzieningen in woningen 4.9 Toilet- en badruimten in woningen 4.10 Leidingkokers en leidingen in woningen 4.11 Rookafvoer leidingen in woningen Literatuurlijst Index
688 69 722 733 766 79 855 877 900 911 933 944 966 97
Voorwoord
III
Voorwoord Het stadsdeel Centrum van Amsterdam voert een ambitieus beleid voor de gebouwde omgeving, dat er op gericht is om de kwaliteit van de gebouwde omgeving naar een hoger niveau te tillen. Het uitbrengen van handhavingsbesluiten ofwel het aanschrijven is een belangrijk instrument voor dit beleid. Dit Programma van Eisen Bouwkundige Kwaliteit Aanschrijven van panden in de Amsterdamse binnenstad kortweg het PvE is een door het dagelijks bestuur van het stadsdeel Centrum vastgesteld document. Het PvE is opgesteld als handboek bij aanschrijving, waarin drie zaken worden aangegeven. Ten eerste wordt aangegeven op welk kwaliteitsniveau het stadsdeel Centrum in zet, met door het stadsdeel Centrum bepaald beleid van aanschrijven ten behoeve van het verbeteren van panden in de Amsterdamse binnenstad. Ten tweede wordt er een motivering voor het uitvoeren van de daarmee geproduceerde aanschrijvingen gegeven. Ten derde wordt indien van toepassing aangegeven hoe met vrijstellingen van regelgeving wordt omgegaan en in hoeverre vrijstellingen worden verleend. Het begrip aanschrijving wordt nader toegelicht in het onderdeel Wettelijk kader , zie pagina VI. De gebouwde omgeving van de binnenstad van Amsterdam bestaat in het algemeen uit gebouwen die van belang zijn voor het historisch stadsbeeld. Mede daarom wordt er voor gekozen met behoud en herstel dit wordt toegelicht in het onderdeel Handhavingsprogramma s, zie pagina XII de gebouwen voor langere tijd in stand te houden, ook als die in een situatie zónder beschermd stadsgezicht op grond van de kwaliteit wellicht beter gesloopt hadden kunnen worden. Veel van de, vaak oude, gebouwen hebben immers dikwijls een grote achterstand in bouwkundige kwaliteit. Om te kunnen blijven functioneren, zullen ook deze gebouwen zo veel mogelijk moeten voldoen aan de eisen van deze tijd. In het PvE wordt daarom niet alleen ingegaan op de constructieve onderdelen en de monumentale aspecten van een gebouw, maar ook op milieuaspecten zoals bijvoorbeeld thermische en akoestische isolatie en eisen voor asbestverwijdering. Dit PvE is van toepassing op álle gebouwen in de binnenstad zowel op tot bewoning bestemde panden als op niet tot bewoning bestemde panden en er worden eisen gesteld aan de welstand. Wanneer een pand wordt aangeschreven, zullen voorzieningen moeten worden getroffen zoals omschreven in dit programma. Hiermee wordt een eenheid in kwaliteit bij voorbereiding, bij uitvoering en in het uiteindelijke resultaat beoogd. Overigens moet voor als monument aangewezen panden worden gerekend op aanvullende bepalingen zoals die in samenwerking met Bureau Monumentenzorg zullen worden geformuleerd. Daartoe is voor monumenten, waarin bij aanpassing volgens het PvE monumentale aspecten in het geding zijn, een aparte aanvulling op de tekst van het PvE gemaakt.
Voorwoord
IV
Leeswijzer bij het Programma van eisen
In het PvE worden wettelijke eisen, beleidsrichtlijnen en de praktijk van de beoordeling door Bouw- en Woningtoezicht met elkaar verenigd. De hoofdonderwerpen van het PvE zijn verdeeld over een aantal hoofdstukken waarin het gebouw van de grond af aan wordt opgebouwd. De opeenvolging van de hoofdstukken
De opeenvolging van de hoofdstukken is als volgt. In de inleiding worden eerst de twee belangrijkste fundamenten van het PvE beschreven en toegelicht: Wettelijk kader op pagina VI en Algemeen beleid op pagina XI. Na de inleiding start het kerngedeelte van het programma van eisen. Dat gedeelte is opgezet in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 gaat over Fundering, kelder en beganegrondvloer en hoofdstuk 2 over Gevels en bouwmuren . In hoofdstuk 3 worden Daken en Trappenhuizen onder de loep genomen, waarmee men in hoofdstuk 4 Binnen de woning kan komen. Na de vier hoofdstukken van het PvE zijn een literatuurlijst en een index opgenomen. De opzet van de hoofdstukken
De opzet van ieder hoofdstuk in het kerngedeelte is als volgt. Ieder hoofdstuk is verdeeld in paragrafen, waarin een kenmerkend onderdeel van het onderwerp van het hoofdstuk behandeld wordt. Aan het begin van iedere paragraaf wordt één alinea besteed aan wat de uitgangspunten van het Beleid van het stadsdeel Centrum zijn. Als in de tekst van dit boek beleid expliciet wordt geformuleerd, geldt altijd als motivatie voor dat beleid: op deze manier moet een hoog kwaliteitsniveau van de gebouwde omgeving worden waargemaakt. In de daaropvolgende paragraaf Toetsingscriteria wordt aangegeven aan welke criteria een bestaand gebouw of deel daarvan moet voldoen volgens de paragrafen in het Bouwbesluit bestaande bouw. De criteria zijn in het Bouwbesluit terug te vinden in afdelingen veiligheid, gezondheid en bruikbaarheid. De bijbehorende paragrafen waarop de beschrijvingen zijn gebaseerd worden met nummer en naam gegeven. Per criterium staan eerst de prestatie-eisen die van toepassing zijn, eventueel met verwijzing naar NEN normen waaraan voldaan moet worden. In die gevallen dat er in het Bouwbesluit voorschriften worden gegeven in de paragrafen over bestaande bouw, maar een hoger niveau dan dat van bestaande bouw beleidsmatig gewenst is, dan wordt in het PvE zowel de strijdigheid met die hogere eisen als met het niveau bestaande bouw toegelicht en worden mogelijkheden tot vrijstelling of het stellen van een minder zware eis toegelicht. Daarnaast kan het voorkomen dat voorschriften over een onderdeel niet aanwezig zijn in paragrafen in het Bouwbesluit over bestaande bouw, maar binnen het kader van het beleid voorschriften wel gewenst worden geacht. In dat geval worden in het PvE de criteria uit hoofdstukken over nieuwbouw toegepast en wordt dit nader toegelicht.
V
Tevens kan het voorkomen dat prestatie-eisen moeten worden gesteld die inhoudelijk niet in het Bouwbesluit of in de Bouwverordening voorkomen. In die omstandigheid kan, als de onderhavige situatie betrekking heeft op de kernbegrippen veiligheid of gezondheid, een beroep gedaan zijn op het zogenaamde zorgplichtartikel uit de Woningwet (artikel 1A). Indien van toepassing wordt de Functionele toets beschreven, die in praktijk wordt uitgevoerd anders gezegd waar let de inspecteur op . De paragraaf Uitvoeringseisen geeft aan, welke prestaties bij uitvoering van verbeteringen en vernieuwingen moeten worden gehaald. Deze zijn ontleend aan de eisen uit de krachtens het Bouwbesluit gegeven voorschriften voor nieuwbouw met in acht name van het gestelde in artikel 4 van de Woningwet (wanneer is er sprake van nieuwbouw). Gelet wordt op de criteria die in het Bouwbesluit zijn terug te vinden in de hoofdstukken veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid, energiezuinigheid en milieu. Ook hier staan weer eerst de prestatie-eisen die van toepassing zijn, eventueel met een relevante NEN-blad waaraan voldaan moet worden. Tot slot is de paragraaf Toelichting ingeruimd voor het geven van voorbeelden, maar ook voor het geven van nadere toelichtingen op zaken uit de bovenstaande tekst.
Wettelijk kader
VI
Wettelijk kader
Handhaving van het Bouwbesluit bij bestaande gebouwen
Bevoegdheden In artikel 1b, tweede lid, van de Woningwet is bepaald dat het verboden is een bestaand bouwwerk in een staat te brengen, te laten komen of te houden die niet voldoet aan de voorschriften van het Bouwbesluit voor bestaande bouw. Op grond van artikel 13 van de Woningwet kan het dagelijks bestuur degene die bevoegd is tot het treffen van voorzieningen aanschrijven tot het treffen van zodanige voorzieningen, dat de staat van het bouwwerk nadien komt te liggen op een hoger niveau dan Bouwbesluit bestaande bouw. Uit het artikel volgt verder dat het dagelijks bestuur dat alleen kan doen als dat noodzakelijk is, en dat niet kan worden aangeschreven tot het een niveau hoger dan het niveau dat volgt uit de voorschriften van het Bouwbesluit voor nieuwbouw. Op grond van artikel 14a van de Woningwet is degene tot wie een besluit als bedoeld in artikel 13 is gericht verplicht daaraan te voldoen. Datzelfde geldt voor diens eventuele rechtsopvolger(s). Het dagelijks bestuur is op grond van de artikelen 125 Gemeentewet en 5:32 Algemene wet bestuursrecht bevoegd om een last onder dwangsom op te leggen en bestuursdwang toe te passen (onder meer) ter voorkoming of beëindiging van overtreding van de bovengenoemde voorschriften. In artikel 15 van de Woningwet is bepaald dat een dwangsom- of bestuursdwangbesluit gericht op naleving van een besluit ex artikel 13 Woningwet gelijktijdig met dat besluit kan worden genomen. Handhaving van de bovengenoemde voorschriften door oplegging van een dwangsom of toepassing van bestuursdwang dient altijd op basis van een deugdelijke afweging van belangen plaats te vinden.Het dagelijks bestuur heeft weliswaar een verplichting tot handhaving, maar kan om hen moverende redenen niet tot handhaving overgaan (ingekleurd door de omstandigheden van het individuele geval, het handhavingsbeleid en daarin opgenomen prioriteiten). In dit Programma van Eisen zijn de prioriteiten van het dagelijks bestuur globaal aangegeven. In zijn algemeenheid geldt dat in situaties waarin niet voldaan wordt aan Bouwbesluit-bestaande bouw (dus artikel 1b lid 2 Woningwet wordt overtreden) handhavend wordt opgetreden, terwijl in situaties waarin wel voldaan wordt aan Bouwbesluit-bestaande bouw maar niet aan Bouwbesluit-nieuwbouw (een situatie dus als bedoeld in artikel 13 Woningwet), slechts in zeer specifieke gevallen wordt opgetreden.
Uitvoeringsniveau Uit artikel 1b, eerste lid, artikel 4 en artikel 6 van de Woningwet volgt dat bouwen moet voldoen aan de voorschriften van het Bouwbesluit-nieuwbouw, dat bij gedeeltelijke vernieuwing, verandering en vergroting die voorschriften alleen van toepassing zijn op die vernieuwing, verandering of vergroting, en dat het dagelijks
VII
bestuur bevoegd is tot het verlenen van ontheffing van de voorschriften van het Bouwbesluit-nieuwbouw, voor zover dat in het Bouwbesluit is bepaald. In artikel 1 van de Woningwet is bouwen gedefinieerd als (onder meer) het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk. Ingevolge artikel 40 van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder bouwvergunning. Uit artikel 43 van de Woningwet volgt dat voor bouwen ingevolge een aanschrijving ingevolge artikel 13 van de Woningwet of ingevolge een besluit tot toepassing van bestuursdwang of oplegging van een last onder dwangsom geen bouwvergunning is vereist. Uit bovenstaande voorschriften volgt dat het dagelijks bestuur ook bij het vaststellen van het uitvoeringsniveau een zekere beleidsvrijheid toekomt. Uitvoering van een handhavingsbesluit als in dit hoofdstuk bedoeld is in beginsel bouwen in de zin van de Woningwet en zal dus aan de nieuwbouwvoorschriften moeten voldoen. Het dagelijks bestuur kan echter ontheffing verlenen, waarbij Bouwbesluit-bestaande bouw als absolute ondergrens geldt. Met name overwegingen van monumentenzorg en welstand kunnen reden zijn om ontheffing te verlenen.
Procedurele aspecten Met de wijziging van de Woningwet van 1 april 2007 is onder meer beoogd de handhaving van het Bouwbesluit te vereenvoudigen. In verband daarmee zijn onder meer de redelijkheidstoets en de alternatiefstelling (voorheen artikelen 23 en 24 Woningwet) en het verbod tot herhaald aanschrijven (voorheen artikel 25 Woningwet) geschrapt. Dat neemt niet weg dat handhavingsbesluiten op grond van de Algemene wet bestuursrecht en beginselen van behoorlijk bestuur aan eisen van zorgvuldigheid, redelijkheid en evenredigheid moeten voldoen. In verband daarmee zal een handhavingsbesluit worden voorafgegaan door een brief waarin betrokkenen gewezen worden op de strijdigheid met het Bouwbesluit, en waarin zij in de gelegenheid worden gesteld om binnen een bepaalde termijn zelf stappen te zetten om tot opheffing daarvan te komen. Daarnaast dienen belanghebbenden op grond van artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht voorafgaand aan het nemen van een handhavingsbesluit in de gelegenheid worden gesteld hun zienswijze te geven. Het in de gelegenheid stellen strijdigheden met het Bouwbesluit zelf op te heffen en het in de gelegenheid stellen een zienswijze op het voornemen tot handhaving te geven gebeurt in één brief. Ten aanzien van de redelijkheidstoets (kosten van uitvoering moeten in redelijke verhouding staan tot de te verwachten opbrengsten) wordt in de rechtspraak van oudsher geaccepteerd dat kosten samenhangend met achterstallig onderhoud buiten beschouwing gelaten mogen worden. Aan dat uitgangspunt zal het dagelijks bestuur vasthouden. Dat betekent dat handhaving van het Bouwbesluit ten aanzien van bestaande gebouwen ook in gevallen waarin dat met hoge kosten gepaard gaat mogelijk blijft. Het opheffen van strijdigheden met het Bouwbesluit valt veelal onder het begrip bouwen in de zin van de Woningwet. Binnen het beschermd stadsgezicht, dus in het grootste deel van het stadsdeel Centrum, is voor elk bouwen een bouwvergunning vereist. Daarop is slechts één uitzondering: bouwen ingevolge een handhavingsbesluit is bouwvergunningvrij. Als het gebouw is aangewezen als beschermd monument is wel een monumentenvergunning vereist, ook ter
Wettelijk Kader
VIII
uitvoering van een handhavingsbesluit. Daarnaast zal in gevallen waarin grond moet worden afgevoerd en/of werkzaamheden in de bodem plaatsvinden op grond van de Wet bodembescherming een bodemonderzoeksrapport moeten worden ingediend en zal in geval van ernstige verontreiniging tevens een saneringsplan ter goedkeuring moeten worden voorgelegd. Die verplichtingen gelden ook als er sprake is van uitvoering van een handhavingsbesluit. Voor voorzieningen die rechtstreeks te maken hebben met de constructieve veiligheid van het gebouw als geheel -funderingsherstel, stabiliteitsportalenmoeten constructieve tekeningen en berekeningen worden ingediend. Dat geldt ook in situaties waarin geen bouwvergunning vereist is. Een deugdelijk toezicht op dergelijke voor de veiligheid essentiële voorzieningen is immers niet mogelijk zonder een voorafgaande controle van tekeningen en berekeningen. Bij het stellen van termijnen, zowel in het handhavingsbesluit als in de daaraan voorafgaande brief, zal het dagelijks bestuur uiteraard rekening houden met bovenstaande vergunningsplichten en indienings- en goedkeuringsvereisten.
Gelding voor rechtsopvolgers Op grond van artikel 100e van de Woningwet gelden handhavingsbesluiten die zijn ingeschreven in het Kadaster ook voor rechtsopvolgers van degene tot wie het handhavingsbesluit oorspronkelijk is gericht. Het handhavingsbesluit krijgt zo zaaksgebonden werking: het geldt niet alleen meer voor degene tot wie het oorspronkelijk is gericht, maar blijft verbonden aan het bouwwerk waarop het betrekking heeft. Het kan bovendien jegens rechtsopvolgers ten uitvoer worden gelegd, zonder dat een nieuw besluit genomen hoeft te worden en zonder dat een nieuwe termijn hoeft te worden gesteld. Concreet betekent dat dat een eenmaal opgelegde dwangsom in beginsel zowel bij degene aan wie het besluit oorspronkelijk is gericht als bij diens rechtsopvolgers kan worden ingevorderd. Datzelfde geldt voor een aanzegging bestuursdwang: de bestuursdwang kan ook tegenover een rechtsopvolger worden uitgeoefend, en de kosten van uitvoering kunnen ook op die rechtsopvolger worden verhaald. Het dagelijks bestuur is voornemens om alle handhavingsbesluiten die gebaseerd zijn op overtredingen van de Woningwet en de daarop gebaseerde regelgeving in te laten schrijven in het Kadaster. Spoed Tot 1 april 2007 was het dagelijks bestuur op grond van artikel 21, tweede en derde lid, en artikel 24 Woningwet bevoegd om in geval van gevaar of ernstige hinder een zogenaamde spoedaanschrijving uit te brengen. Nu de betreffende bepalingen zijn vervallen moet een handhavingsbesluit in (zeer) spoedeisende gevallen worden gebaseerd op de algemene bevoegdheden van artikel 5:24, vijfde en zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Op grond van die bepalingen kan in spoedeisende gevallen bestuursdwang toegepast worden zonder dat betrokkenen eerst een termijn wordt gegund om zelf de vereiste voorzieningen te treffen of zelfs zonder voorafgaand (schriftelijk) besluit. Bovendien kan het dagelijks bestuur op grond van artikel 4:11 van de Algemene wet bestuursrecht ervan afzien belanghebbenden de gelegenheid te bieden een zienswijze te geven. Daarnaast is het nieuwe artikel 100d Woningwet in dit kader van belang. In dat artikel is bepaald dat een besluit tot oplegging van een dwangsom of toepassing van bestuursdwang kan inhouden
Wettelijk kader
IX dat het bouwen, gebruik of slopen wordt gestaakt, dan wel dat voorzieningen gericht op het tegengaan of beëindigen van gevaar voor de gezondheid of de veiligheid worden getroffen. Dat artikel kan dus mede de basis vormen voor een noodvoorziening: een tijdelijke maatregel om gevaar voor gezondheid of veiligheid tegen te gaan of te beëindigen. Handhaving van andere regelgeving bij bestaande gebouwen
Zorgplichten Ingevolge artikel 1a van de Woningwet draagt degene die bevoegd is tot het treffen van voorzieningen er zorg voor dat als gevolg van de staat van het bouwwerk of open erf of terrein geen gevaar voor de gezondheid of veiligheid ontstaat of voortduurt; degene die een gebouw gebruikt draagt er zorg voor dat als gevolg van dat gebruik geen gevaar voor gezondheid of veiligheid ontstaat of voortduurt. Artikel 1a is bedoeld als een vangnet voor situaties waarin er wel gevaar voor gezondheid of veiligheid bestaat of dreigt te ontstaan, maar het Bouwbesluit en de bouwverordening geen basis bieden om op te treden. Artikel 1a vervangt daarmee de aanschrijving uit andere hoofde , die tot 1 april 2007 in vergelijkbare situaties mogelijk was. Overigens was aanschrijven uit anderen hoofde , anders dan het huidige artikel 1a, ook op andere gronden dan veiligheid en gezondheid mogelijk. Bouwverordening In gevolge artikel 7b, tweede, derde en vierde lid, van de Woningwet is het verboden een gebouw of open erf of terrein te gebruiken dan wel in een staat te brengen, te laten komen of te houden die in strijd is met bepaalde onderdelen van de bouwverordening. Het betreft de bepalingen in de bouwverordening met betrekking tot onder meer het gebruik van bouwwerken (zie artikel 8, tweede lid sub a Woningwet), het gebruik en de staat van open erven of terreinen (artikel 8 tweede lid sub b Woningwet) en het slopen (artikel 8 tweede lid sub d en g Woningwet).
Overig Op grond van artikel 12 lid 1 van de Woningwet mag een bouwwerk niet in ernstige mate in strijd zijn met redelijke eisen van welstand. In de welstandsnota zijn in dat verband criteria opgenomen. Onder meer verwaarlozing van een pand kan aanleiding zijn voor het oordeel dat een pand in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand. Ingevolge artikel 13a van de Woningwet kan het dagelijks bestuur aanschrijven tot het opheffen van de overtreding van artikel 12 lid 1. Op grond van artikel 14 van de Woningwet kan het dagelijks bestuur de eigenaar van een gebouw of erf dat gesloten is wegens verstoring van de openbare orde of drugsoverlast, aanschrijven tot ofwel het in gebruik geven van dat gebouw of erf aan anderen dan degene die het gebruik heeft moeten staken, ofwel het in beheer geven van het gebouw of erf aan personen of instellingen die werkzaam zijn in de huisvesting. Het dagelijks bestuur kan daarbij voorwaarden stellen.
Wettelijk kader
X In artikel 16 van de Woningwet is de verplichting neergelegd om voorzieningen te treffen waarvoor op grond van de Wet voorzieningen gehandicapten subsidie is verleend. Ingevolge -het hiervoor reeds genoemde- artikel 100d Woningwet kan een handhavingsbesluit inhouden dat bouwen, gebruik of slopen wordt gestaakt. Tevens kan een handhavingsbesluit inhouden dat voorzieningen gericht op het tegengaan of beëindigen van gevaar voor de gezondheid of de veiligheid worden getroffen. Dit artikel vormt dus mede de basis voor tijdelijke beheersmaatregelen, de zogenaamde noodvoorzieningen. Een dergelijke voorziening kan, zo volgt uit artikel 100d, zelfs sloop van het bouwwerk inhouden. Een aantal bepalingen omtrent het bouwen valt strikt genomen buiten het bestek van dit Programma van Eisen, maar wordt hier toch kort genoemd: het verbod te bouwen zonder bouwvergunning (artikel 40 lid 1 sub a Woningwet); het verbod een bouwwerk of gedeelte daarvan dat gebouwd is zonder vergunning in stand te laten (artikel 40 lid 1 sub b Woningwet); het verbod te bouwen in afwijking van de voorschriften van het Bouwbesluit voor nieuwbouw (artikel 1b lid 1 Woningwet); het verbod een gebouw of gedeelte daarvan dat gebouwd is in afwijking van de voorschriften van het Bouwbesluit voor nieuwbouw in stand te laten (artikel 1b lid 3 Woningwet); het verbod te bouwen in afwijking van de voorschriften van de bouwverordening met betrekking tot het tegengaan van bouwen op verontreinigde grond, de voorschriften van de bouwverordening met betrekking tot het uitvoeren van werkzaamheden en de voorschriften van stedenbouwkundige aard; het verbod een gebouw of gedeelte daarvan dat gebouwd is in afwijking van de voorschriften van de bouwverordening met betrekking tot het tegengaan van bouwen op verontreinigde grond, de voorschriften van de bouwverordening met betrekking tot het uitvoeren van werkzaamheden en de voorschriften van stedenbouwkundige aard in stand te laten (artikel 7b Woningwet).
Algemeen beleid
XI
Algemeen beleid Monumenten Het stadsdeel Centrum kent een groot aantal beschermde monumenten in de zin van de Monumentenwet 1988 ( Rijksmonumenten ) of de monumentenverordening ( gemeentelijke monumenten ). De Monumentenwet en de monumentenverordening brengen met zich dat voor het uitvoeren van een handhavingsbesluit in beginsel een monumentenvergunning is vereist. In de in een aanschrijving te stellen termijnen zal met de bijbehorende proceduretijd rekening worden gehouden. Daarnaast vergt de aanwijzing als beschermd monument extra aandacht in de uitvoeringsfase. In verband daarmee is voor het verkrijgen van een vergunning in beginsel een gedetailleerde werkomschrijving vereist en wordt in handhavingsbesluiten bepaald dat aanwijzingen van het bouwtoezicht moeten worden opgevolgd. Daarnaast is met het onderhavige Programma van Eisen ook een Programma van Eisen Kwaliteit Monumenten vastgesteld. In dat document zijn criteria voor monumenten geformuleerd, die aanvullend zijn ten opzichte van dit voor alle bouwwerken opgestelde- Programma van Eisen. Vervanging van onderdelen van het monument is uitzondering: uitgangspunt is herstel. Welstands- en stedenbouwkundig beleid Het stadsdeel Centrum kent niet alleen een groot aantal beschermde monumenten, maar is daarnaast grotendeels aangewezen als beschermd stadsgezicht. In verband daarmee zijn zowel in het stedenbouwkundige beleid -bestemmingsplannen, beleidsnota beschermd stadsgezicht- als in de Welstandsnota een groot aantal eisen gesteld waaraan bij het bouwen, verbouwen en onderhouden van panden moet worden voldaan. Met name voor panden die voor het stadsbeeld van groot belang zijn, de zogenaamde orde 2-panden , geldt dat een restauratieve aanpak van straatgevels en kap het uitgangspunt dient te zijn. Oorspronkelijke gevelelementen dienen zoveel mogelijk te worden gehandhaafd en hersteld. Bij vernieuwing dient aansluiting gezocht te worden bij het oorspronkelijke materiaalgebruik en de oorspronkelijke vorm, kleur en detaillering. In de Welstandsnota zijn ook criteria opgenomen voor panden die geen orde 2-status hebben en voor ensembles en seriebouw. Daarnaast zijn object- en loketcriteria opgenomen die voor alle bouwwerken gelden. Het bepaalde in de Welstandsnota geldt uiteraard ook waar het gaat om uitvoering van een handhavingsbesluit. Bodemverontreiniging In gevallen waarin werkzaamheden in verontreinigde bodem plaatsvinden, zoals het ontgraven en afvoeren van grond of het onttrekken van grondwater, moet voorafgaand aan de werkzaamheden op grond van de Wet bodembescherming een melding worden ingediend. Het is de verantwoordelijkheid van de initiatiefnemer om de bodemkwaliteit te kennen voordat hij in de bodem werkzaamheden gaat uitvoeren. In stadsdeel Centrum kan ervan worden uitgegaan dat de grond (tenzij deze is gesaneerd) doorgaans matig tot sterk verontreinigd is. De initiatiefnemer zal bodemonderzoek moeten laten doen om zich op de hoogte te stellen van de daadwerkelijke kwaliteit van grond en grondwater voordat hij de werkzaamheden gaat verrichten.
Algemeen beleid
XII Indien sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging dit wil zeggen een sterke verontreiniging in de grond of het grondwater van een bepaalde omvang zal bij de melding tevens een saneringsplan ter instemming moeten worden voorgelegd. Indien de sanering voldoet aan het Besluit uniforme saneringen (BUS) kan worden volstaan met een zogenaamde BUS-melding. Meestal zal dat het geval zijn. Het BUS geeft algemene regels voor eenvoudige saneringen en kent een snelle procedure. Met het treffen van de betreffende voorzieningen voorzover daarbij handelingen in de bodem worden verricht mag niet worden begonnen voordat de instemming met het saneringsplan ingevolge de Wet bodembescherming is verleend dan wel de BUS-melding akkoord is bevonden. De Wet bodembescherming en het Besluit uniforme saneringen worden uitgevoerd door de Dienst Milieu en Bouwtoezicht. Saneringsplannen en meldingen moeten bij die dienst worden ingediend (Dienst Milieu en Bouwtoezicht, postbus 922, 1000 AX Amsterdam, telefoon 5513888). Beleid ten aanzien van gebouwen of gebouwdelen die niet als woning worden gebruikt Het bouw- en woningtoezicht is van oudsher vooral gericht op woningen en woongebouwen. Ook nu nog vormen woningen en woongebouwen het primaire aandachtspunt. Dat neemt niet weg dat gebouwen en gebouwdelen die niet als woning worden gebruikt evenzeer aan de eisen van Bouwbesluit en bouwverordening moeten voldoen. Ook overigens mag de staat en het gebruik van dergelijke gebouwen en gebouwdelen er niet toe leiden dat gevaar voor veiligheid en/of gezondheid ontstaat. Het beleid van het stadsdeel is erop gericht dat er voor wat betreft het casco geen onderscheid wordt gemaakt tussen woon- en andere functies. Wat betreft de inpandige onderdelen van een gebouw zijn de inspanningen van het stadsdeel ten aanzien van niet-woonfuncties echter alleen gericht op aspecten van veiligheid en gezondheid. Gedacht kan worden aan brandveiligheid, vloerafscheidingen, verlichting en luchtverversing. Handhavingsprogramma s
In de eerste jaren na de instelling van het stadsdeel Centrum is een actief aanschrijvingsbeleid gevoerd. Onder actief aanschrijven wordt verstaan: het op initiatief van het stadsdeel opnemen van het gehele pand en het uitbrengen van een aanschrijving ten aanzien van de geconstateerde gebreken. In de komende jaren zal dit actief aanschrijven worden gecontinueerd. Overeenkomstig artikel 100c van de Woningwet maakt het dagelijks bestuur jaarlijks zijn handhavingsvoornemens bekend.
Fundering, kelder en beganegrondvloer
1
1
Fundering, kelder en beganegrondvloer
Algemeen
Onder de fundering van een bouwwerk wordt de constructie verstaan, die de krachten uit de laagst gelegen gedeelten van het bouwwerk overdraagt op een voldoende draagkrachtige grondlaag. De fundering en de samenstelling van de laagste delen van een bouwwerk moeten in het algemeen in bestaande toestand voldoen aan de prestatie-eisen die zijn geformuleerd in de in het Bouwbesluit gegeven voorschriften voor bestaande bouw. In deze voorschriften worden prestatie-eisen onderscheiden voor veiligheid, gezondheid en bruikbaarheid. Niet voor álle onderdelen van een woning, gebouw of ander bouwwerk zijn echter prestatie-eisen te vinden in elk van de afdelingen bestaande bouw van de hoofdstukken veiligheid, gezondheid en bruikbaarheid. Met name bij de onderdelen fundering en kelder worden prestatie-eisen niet in elke afdeling gedefinieerd. Naast de eisen die direct voortkomen uit bepalingen die zijn opgenomen in het Bouwbesluit of normen en regelingen die worden aangestuurd door het Bouwbesluit, moeten de onderdelen voldoen aan de prestatie-eisen uit de gemeentelijke Bouwverordening en aan bepalingen die gebaseerd zijn op het door de gemeente gevoerde beleid, zoals die in dit PvE zijn neergelegd.
Fundering, kelder en beganegrondvloer
2
1.1 Beganegrondvloer constructies Beleid
Het beleid van het Stadsdeel Centrum is er op gericht dat bij vervanging van de beganegrondvloer de dampdichtheid daarvan in beginsel op prestatieniveau nieuwbouw wordt gebracht. Toetsingscriteria Constructieve veiligheid 2.1 Algemene sterkte van de bouwconstructie § 2.1.2. Bestaande bouw
Brandveiligheid 2.12 Beperking van ontwikkeling van brand § 2.12.2. Bestaande bouw
2.13 Beperking van uitbreiding van brand § 2.13.2. Bestaande bouw
2.15 Beperking van ontstaan van rook § 2.15.2. Bestaande bouw
2.16 Beperking van verspreiding van rook § 2.16.2. Bestaande bouw
Gezondheid 3.6 Wering van vocht van buiten § 3.6.2. Bestaande bouw
Bruikbaarheid art.1a Woningwet
Een beganegrondvloer moet uit oogpunt van constructieve veiligheid voldoende sterk en stabiel zijn. De toets zoals die in het Bouwbesluit en de bijbehorende Regeling Bouwbesluit wordt beschreven, betreft een rekenkundige toets waarin aangetoond moet worden dat de op de vloer aangrijpende belastingen niet groter zijn dan de door de vloer maximaal te leveren weerstand tegen belasting. Bovenstaand rekenkundig criterium moet worden getoetst met gebruik van de door het Bouwbesluit voor deze materialen en belastingen voorgeschreven materiaal- en belastingnormen, voor zover zij door de Regeling Bouwbesluit van kracht zijn verklaard. Zoals aangegeven in de Regeling Bouwbesluit moet de vloer van een woning die zich boven een kelder of berging bevindt, een brandwerendheid van 20 minuten bezitten. Bij strijdigheid met de eisen voor brandveiligheid is herstel veelal niet een optie, maar moet de vloer worden aangepast op de in het Bouwbesluit gegeven voorschriften voor nieuwbouw. Zoals geïllustreerd in tabel 5 van dit Programma van Eisen (onderdeel 4.2), behoort bekleding, zoals vurenhout, zachthout en zachtboard, maar ook plastic schrootjes of polystyreentegels niet tot Klasse 1 of 2 voor brandvoortplanting en moeten ze op grond van deze paragraaf worden verwijderd. Uit het oogpunt van gezondheid moet een beganegrondvloer die gelegen is boven een kruipruimte, voldoende weerstand bezitten tegen het binnendringen van vocht. Indien de beganegrondvloer boven een kelder is gelegen, moet deze volgens artikel 3.25, het derde lid, uit het oogpunt van gezondheid voldoende waterdicht zijn. Uit het oogpunt van bruikbaarheid van de vloer, mag deze zeker geen grotere scheefligging hebben dan 30 millimeter per meter.Dit aspect is afgeleid van het criterium dat beweegbare constructiedelen zoals deuren, ten tijde van een calamiteit in de vorm van brand, tenminste tot een openingshoek van 90 graden kunnen worden gebruikt. Handhaving kan worden geëffectueerd op basis van artikel 1a van de Woningwet. Functionele toets
De samenstellende materialen van de constructie van een vloer mogen niet gescheurd of gebroken zijn en afstanden en dimensies van constructieve
Fundering, kelder en beganegrondvloer
3
delen moeten in verhouding zijn. De vloer mag geen water door laten, er mogen geen gaten in de vloer zitten en de gebruikte materialen mogen niet beduidend zijn aangetast bijvoorbeeld door roest, rot of schimmel. Verankeringen, verbindingen, verbanden of opleggingen moeten worden gecontroleerd op verschuiving of bezwijken. Uitvoeringseisen Constructieve veiligheid 2.1 Algemene sterkte van de bouwconstructie § 2.1.1. Nieuwbouw
Brandveiligheid 2.12 Beperking van ontwikkeling van brand § 2.12.1. Nieuwbouw
2.13 Beperking van uitbreiding van brand § 2.13.1. Nieuwbouw
Indien strijdigheid met de eisen voor constructieve veiligheid bestaat en er wordt overgegaan tot herstel, moet de constructie, voor zover zij veranderd, vergroot of vernieuwd wordt, nadien voldoen aan de eisen voor nieuwbouw (zie artikel 4, Woningwet). Als niet wordt veranderd, vergroot of vernieuwd, maar het oorspronkelijk niveau lager is dan het niveau van toetsing aan in het Bouwbesluit gegeven voorschriften voor de bestaande bouw, dan moet tot het vervangen van de constructie over worden gegaan, welke moet worden ontworpen volgens in het Bouwbesluit gegeven voorschriften voor nieuwbouw. Als het oorspronkelijk niveau van constructieve veiligheid hoger is dan het niveau van de in het Bouwbesluit gegeven voorschriften voor nieuwbouw, dan kan worden volstaan met herstel conform het niveau van de in het Bouwbesluit gegeven voorschriften voor nieuwbouw. Bij vervangen van de beganegrondvloer of een deel hiervan, geldt dat het vernieuwde deel moet voldoen aan de in het Bouwbesluit gegeven voorschriften voor nieuwbouw. Bij strijdigheid met de eisen ten aanzien van brandveiligheid als bedoeld in artikel 3.25, lid 3, moet deze strijdigheid worden opgeheven door maatregelen die de vloer voldoende brandwerendheid geven. Een beganegrondvloer van een woning boven een berging met één of meerdere boxen die bij andere woningen horen, moet in ieder geval een brandwerendheid hebben van 60 minuten. Aan een beganegrondvloer die boven een kruipruimte is gelegen, worden geen eisen gesteld aan brandwerendheid. De klasse van bijdrage aan de brandvoortplanting van de bovenzijde van de beganegrondvloer moet volgens NEN 1775 voldoen aan: Klasse T1 waar de vloer deel uitmaakt van de vluchtweg Klasse T3 waar de vloer geen deel uitmaakt van de vluchtweg. Zie ook tabel 5 van dit Programma van Eisen (onderdeel 4.2). Ter beperking van de ontwikkeling van brand moeten het ondergelegen kelderplafond en de kelderwanden ten minste Klasse 4 voor bijdrage tot brandvoortplanting hebben, zoals beschreven in NEN 6065 en met een rookproductie van ten hoogste 10 m-1 volgens NEN 6066. Indien een vluchtweg door de kelder voert, moeten naar de vluchtweg toegekeerde zijde van de kelderwanden en plafonds voor de beperking van de bijdrage tot brandvoortplanting, ten minste behoren tot: Klasse 2 volgens NEN 6065 met een rookproductie van ten hoogste 2,2 m-1 volgens NEN 6066 óf tot Klasse 1 volgens NEN 6065 met een rookproductie van ten hoogste 5,4 m-1 volgens NEN 6066. Zie ook Tabel 5 van dit Progranna van Eisen (onderdeel 4.2).
Fundering, kelder en beganegrondvloer
Gezondheid 3.6 Wering van vocht van buiten § 3.6.1. Nieuwbouw
4
Een beganegrondvloer die boven een kruipruimte is gelegen, moet minstens voldoen aan de eisen voor vochtwering in bestaande bouw, dan wel aan het rechtens verkregen niveau, als de kwaliteit van de vloer oorspronkelijk boven de eisen voor bestaande bouw heeft gelegen. Als de vloer niet aan die eis voldoet, of als de vloer vervangen wordt, moet worden voldaan aan de nieuwbouw eis voor vochtwering van buiten. Bij vervangen van de vloer moet tevens worden voldaan aan het criterium van dampdichtheid en luchtdoorlatendheid. Een beganegrondvloer die een inwendige scheidingsconstructie vormt zoals bijvoorbeeld doordat deze is gelegen boven een kelder, moet minstens voldoen aan de eisen voor vochtwering in bestaande bouw, dan wel aan het rechtens verkregen niveau, als de kwaliteit van de vloer oorspronkelijk boven de eisen voor bestaande bouw heeft gelegen. Als de vloer niet aan dat niveau voldoet, of als de vloer vervangen wordt, moet worden voldaan aan de nieuwbouw eisen voor wering van vocht van buiten.
3.15 Beperking van de toepassing schadelijke materialen - Nieuwbouw
Energiezuinigheid 5.1 Thermische isolatie - nieuwbouw 5.2 Beperking van luchtdoorlatendheid - Nieuwbouw
Het materiaal van een nieuwe beganegrondvloer mag niet schadelijk zijn voor de gezondheid. Een nieuwe beganegrondvloer moet aan eisen voor thermische isolatie voldoen. Vloeren die de scheiding vormen met de buitenlucht, een kruipruimte of een niet in de zelfde woning of verwarmd gebouw gelegen ruimte, moeten voldoen aan de eisen van luchtdoorlatendheid, zoals bepaald overeenkomstig NEN 2686. Toelichting
De veiligheidsaspecten van een beganegrondvloer moeten per toegepaste materiaalsoort verschillend worden beoordeeld. Met name de constructieve veiligheid en brandveiligheid zijn per materiaal verschillend en moeten doorgaans rekentechnisch worden beoordeeld. Om bij vervanging van de beganegrondvloer de dampdichtheid te verbeteren, moet bij een houten vloer een bodemafsluiter of een gelijkwaardig alternatief worden toegevoegd, of kan er een betonnen vloer worden aangelegd.
Fundering, kelder en beganegrondvloer
1.2
5
Kruipruimte
Toetsingscriteria Gezondheid art.1a Woningwet
Voor een kruipruimte onder woningen, gebouwen of andere bouwwerken, bestaan geen expliciete prestatie-eisen. Echter in samenhang met het hoofdaspect gezondheid van Woningwet en Bouwbesluit zijn aanvullende eisen afdwingbaar. Dit kan op basis van artikel 1a van de Woningwet. Deze eisen worden gesteld op het niveau van nieuwbouw, omdat de feitelijke omstandigheden en voorwaarden gelijk zijn aan die bij nieuwbouw. Dit betekent dat: indien een kruipruimte aanwezig is én in de kruipruimte leidingen aanwezig zijn, zoals bijvoorbeeld voor elektriciteit, gas, afvoer van afvalwater en fecaliën of schoon water, dan moet deze kruipruimte toegankelijk zijn en een voldoende hoogte bezitten om onderhoud en reparaties aan bedoelde leidingen mogelijk te maken; ter voorkoming van het binnendringen van schadelijk of hinderlijk gedierte, zoals ratten en muizen, moet de kruipruimte tot een niveau van 0,6 meter onder het aangrenzende maaiveld voldoende dicht zijn en mogen aanwezige ventilatieopeningen niet breder zijn dan 10 millimeter. Uitvoeringseisen
Gezondheid 3.17 Bescherming tegen ratten en muizen § 3.17.1. Nieuwbouw
Voor de hoogte van een kruipruimte waarin zich leidingen bevinden worden geen nadere uitvoeringseisen gesteld in het Bouwbesluit. Het binnendringen van gedierte als ratten en muizen moet worden geweerd. Toelichting
De werkhoogte in een kruipruimte met leidingen, moet voldoende zijn om in een kort tijdsbestek leidingen te kunnen vervangen of te repareren, ter voorkoming van het ontstaan van voor de gezondheid schadelijke situaties, zoals door lekkende gasleidingen, kapotte leidingen van afvalwater of in ongerede geraakte elektriciteitsleidingen. Kruipruimten van 0,5 à 0,6 meter zijn voldoende hoog. In een dichtbevolkte omgeving zoals de Amsterdamse binnenstad is het onwenselijk dat gedierte als ratten en muizen in bebouwing kunnen binnendringen. Daarom werden in Amsterdam al vele tientallen jaren vóór de komst van het Bouwbesluit op dit punt voorschriften gehanteerd.
Fundering, kelder en beganegrondvloer
1.3
6
Kelders en souterrains
Toetsingscriteria Constructieve veiligheid 2.1 Algemene sterkte van de bouwconstructie § 2.1.2. Bestaande bouw
Brandveiligheid 2.12 Beperking van ontwikkeling van brand § 2.12.2. Bestaande bouw
2.13 Beperking van uitbreiding van brand § 2.13.2. Bestaande bouw
2.15 Beperking van ontstaan van rook § 2.15.2. Bestaande bouw
2.16 Beperking van verspreiding van rook § 2.16.2. Bestaande bouw
Gezondheid 3.6 Wering van vocht van buiten § 3.6.2. Bestaande bouw
3.17 Bescherming tegen ratten en muizen § 3.17.2. Bestaande bouw
Een kelder moet uit oogpunt van constructieve veiligheid voldoende sterk en stabiel zijn. De toets zoals die in de krachtens het Bouwbesluit gegeven voorschriften voor de bestaande bouw en de bijbehorende Regeling Bouwbesluit wordt beschreven, betreft een rekenkundige toets waarin aangetoond moet worden dat de op de kelder aangrijpende belastingen niet groter zijn dan de door de kelder maximaal te leveren weerstand tegen belasting. Bovenstaand rekenkundig criterium moet worden getoetst met gebruik van de door het Bouwbesluit voor deze materialen en belastingen voorgeschreven materiaal- en belastingnormen, voor zover zij door de Regeling Bouwbesluit van kracht zijn verklaard. Bij kelders moet speciaal worden gelet op de belastingen door grond en grondwater. Het Bouwbesluit verwijst voor het bepalen van de belastingen in het algemeen naar NEN 6702. Voor de belastingen door grond en grondwater staat in deze NEN 6702 een verwijzing naar NEN 6740. Zoals aangegeven in de Regeling Bouwbesluit moet de vloer van een woning die zich boven een kelder of berging bevindt, een brandwerendheid van 20 minuten bezitten. Bij strijdigheid met de eisen voor brandveiligheid is herstel veelal niet een optie, maar moet de vloer worden aangepast op de in het Bouwbesluit gegeven voorschriften voor nieuwbouw. Zoals geïllustreerd in Tabel 5 van dit PVE (onderdeel 4.2) behoort bekleding, zoals vurenhout, zachthout en zachtboard, maar ook plastic schrootjes of polystyreentegels niet tot Klasse 1 of 2 voor brandvoortplanting en moeten ze op grond van deze paragraaf worden verwijderd. Een kelder die als verblijfsruimte fungeert, moet uit het oogpunt van gezondheid waterdicht zijn. Aan een kelder die als bergruimte dient, worden minder zware eisen gesteld: deze moet voldoende wering tegen indringend vocht hebben. Ter voorkoming van het binnendringen van gedierte als ratten en muizen, mogen er in de keldervloer en kelderwanden geen openingen zitten, die breder zijn dan 10 millimeter. Functionele toets
Scheuren in de constructie, duidelijk zichtbaar binnendringen van vocht, plassen of vochtplekken duiden op strijdigheid met de paragraaf over wering van vocht van buiten in bestaande bouw.
Fundering, kelder en beganegrondvloer
7
Uitvoeringseisen Constructieve veiligheid 2.1 Algemene sterkte van de bouwconstructie § 2.1.1. Nieuwbouw
Brandveiligheid 2.12 Beperking van ontwikkeling van brand § 2.12.1. Nieuwbouw
2.13 Beperking van uitbreiding van brand § 2.13.1. Nieuwbouw
Gezondheid 3.6 Wering van vocht van buiten § 3.6.1. Nieuwbouw
3.7 Wering van vocht van binnen § 3.7.1. Nieuwbouw
Indien strijdigheid met de eisen voor constructieve veiligheid bestaat en overgegaan wordt tot herstel, moet de constructie, voor zover zij veranderd, vergroot of vernieuwd wordt, nadien voldoen aan eisen voor nieuwbouw (zie artikel 4, Woningwet). Als niet wordt veranderd, vergroot of vernieuwd, maar het oorspronkelijk niveau lager is dan het niveau van toetsing aan de in het Bouwbesluit gegeven voorschriften voor bestaande bouw, dan moet tot vervangen van de constructie over worden gegaan welke dan moet worden ontworpen volgens de in het Bouwbesluit gegeven voorschriften voor nieuwbouw. Als het oorspronkelijk niveau van constructieve veiligheid hoger is dan het niveau van toetsing aan de in het Bouwbesluit gegeven voorschriften voor nieuwbouw, dan kan worden volstaan met herstel conform de in het Bouwbesluit gegeven voorschriften voor nieuwbouw. Bij vervangen van de beganegrondvloer of een deel hiervan, geldt dat het vernieuwde deel moet voldoen aan de in het Bouwbesluit gegeven voorschriften voor nieuwbouw. Een beganegrondvloer van een woning boven een berging met één of meerdere boxen die bij andere woningen horen, moet in ieder geval een brandwerendheid hebben van 60 minuten. Aan een beganegrondvloer die boven een kruipruimte is gelegen, worden geen eisen gesteld aan brandwerendheid. De klasse van bijdrage aan de brandvoortplanting van de bovenzijde van de beganegrondvloer moet volgens NEN 1775 voldoen aan: Klasse T1 waar de vloer deel uitmaakt van de vluchtweg Klasse T3 waar de vloer geen deel uitmaakt van de vluchtweg. Zie ook Tabel 4 van dit PVE (onderdeel 4.2). Ter beperking van de ontwikkeling van brand moeten het ondergelegen kelderplafond en de kelderwanden ten minste Klasse 4 voor bijdrage tot brandvoortplanting hebben, zoals beschreven in NEN 6065 en met een rookproductie van ten hoogste 10 m-1 volgens NEN 6066. Indien een vluchtweg door de kelder voert, moeten naar de vluchtweg toegekeerde zijde van de kelderwanden en plafonds voor de beperking van de bijdrage tot brandvoortplanting, ten minste behoren tot: Klasse 2 volgens NEN 6065 met een rookproductie van ten hoogste 2,2 m-1 volgens NEN 6066 óf tot Klasse 1 volgens NEN 6065 met een rookproductie van ten hoogste 5,4 m-1 volgens NEN 6066. Zie ook Tabel 5 van dit PVE (onderdeel 4.2). Een beganegrondvloer die boven een kruipruimte is gelegen, moet minstens voldoen aan de eisen voor vochtwering in bestaande bouw, dan wel aan het rechtens verkregen niveau, als de kwaliteit van de vloer oorspronkelijk boven de eisen voor bestaande bouw heeft gelegen. Als de vloer niet aan die eis voldoet, of als de vloer vervangen wordt, moet worden voldaan aan de nieuwbouw eis voor vochtwering van buiten. Bij vervangen van de vloer moet tevens worden voldaan aan het criterium van dampdichtheid.
Fundering, kelder en beganegrondvloer
8
Na vervangen van constructiedelen van de kelder, moet de kelderconstructie voldoende weerstand tegen vocht hebben, om te voldoen aan de paragrafen in het Bouwbesluit betreffende wering van vocht van binnen. 3.15 Beperking van de toepassing schadelijke materialen - Nieuwbouw
Het materiaal van kelderwanden en vloeren mag niet schadelijk zijn voor de gezondheid.
3.17 Bescherming tegen ratten en muizen
Het binnendringen van gedierte als ratten en muizen moet worden geweerd.
§ 3.17.1. Nieuwbouw
Energiezuinigheid 5.1 Thermische isolatie - nieuwbouw 5.2 Beperking van luchtdoorlatendheid - Nieuwbouw
Een nieuwe kelder die als verblijfsgebied gaat fungeren, moet aan eisen voor thermische isolatie voldoen. Een nieuwe kelder moet aan de eisen voor luchtdoorlatendheid voldoen. Toelichting
In bovenstaande tekst worden kelderwanden en de keldervloeren geacht constructies te zijn, die aansluiten aan de uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsgebied. Indien vloer en wanden van een kelder voldoen aan de paragrafen betreffende beperking luchtdoorlatendheid, zal over het algemeen ook worden voldaan aan de paragrafen betreffende wering van vocht van binnen.
Fundering, kelder en beganegrondvloer
1.4
9
Fundering
Beleid
Bij beduidende gebreken aan een fundering is uitgangspunt dat deze fundering in zijn geheel dient te worden vervangen. Dit beleid wordt gemotiveerd op technische en economische gronden. Technisch is het gedeeltelijk vervangen een optie die het ontstaan van onacceptabele zettingsverschillen tussen delen van de fundering onderling in de hand werkt. Economisch gezien is het vervangen van een deel van de fundering een zeer dure optie als op een later tijdstip blijkt dat resterende delen van dezelfde fundering ook moeten worden vervangen. Toetsingscriteria Constructieve veiligheid 2.1 Algemene sterkte van de bouwconstructie § 2.1.2. Bestaande bouw
Een fundering moet uit oogpunt van constructieve veiligheid voldoende sterk en stabiel zijn. De toets zoals die in het Bouwbesluit en de bijbehorende Regeling Bouwbesluit wordt beschreven, betreft een rekenkundige toets waarin aangetoond moet worden dat de op de fundering aangrijpende belastingen niet groter zijn dan de door de fundering maximaal te leveren weerstand tegen belasting. Bovenstaand rekenkundig criterium moet worden getoetst met gebruik van de door het Bouwbesluit voor deze materialen en belastingen voorgeschreven materiaal- en belastingnormen, voor zover zij door de Regeling Bouwbesluit van kracht zijn verklaard. Functionele toets
Funderingen voldoen niet aan de criteria voor constructieve veiligheid, in die situaties waarin materiaaldoorsneden niet meer constructief functioneren. Dat is het geval als funderingen of hun onderdelen zijn bezweken, gescheurd, in ernstige mate zijn gedeformeerd of verplaatst, of wanneer de materiaaleigenschappen ernstig zijn gedegenereerd. Uitvoeringseisen Constructieve veiligheid 2.1 Algemene sterkte van de bouwconstructie § 2.1.1. Nieuwbouw
Nieuwe funderingen moeten voldoende sterk en stabiel zijn, overeenkomstig de prestatie-eisen die zijn geformuleerd in de krachtens het Bouwbesluit gegeven voorschriften voor nieuwbouw. Ter verkrijging van voldoende duurzaamheid bij gebruik van houten onderdelen van funderingen moet volgens NEN 6741, artikel 6.2, de bovenzijde van houten funderingsonderdelen zich minimaal 0,4 meter onder de laagst voorkomende grondwaterstand bevinden. Om te voldoen aan de eisen van constructieve veiligheid in samenhang met de door zettingsverschillen ontstane krachtswerking in de constructie, moeten ongelijksoortige funderingsconstructies onder één bouwwerk worden voorkomen. Daarom moet er bij vervangen van een fundering in principe van worden uitgegaan, dat de volledige fundering van het gebouw wordt vervangen.
Fundering, kelder en beganegrondvloer
Gezondheid 3.15 Beperking van de toepassing schadelijke materialen - Nieuwbouw
10
Het materiaal van een nieuwe fundering mag niet schadelijk zijn voor de gezondheid.
Toelichting
Voor de beoordeling van een bestaande funderingsconstructie, wordt uitgegaan van zeer gereduceerde prestatie normen. Dit wordt toegelicht in de krachtens het Bouwbesluit gegeven voorschriften voor de bestaande bouw. Worden deze sterk gereduceerde criteria niet gehaald, dan moet een nieuwe funderingsconstructie worden aangebracht op basis van de krachtens het Bouwbesluit gegeven voorschriften voor nieuwbouw. Bij de berekeningen die gemaakt moeten worden ter toetsing van de bestaande situatie, moet geconstateerd kwaliteitsverlies van de fundering of van onderdelen van de fundering in rekening zijn gebracht. De ervaring van vijftien jaar funderingsonderzoek leert dat één slecht onderdeel in de fundering al aanwijzing kan zijn voor een geheel slechte fundering. Bovendien wordt met het vervangen van de gehele fundering, voorkomen dat de fundering zich onsamenhangend zal gaan gedragen, waardoor vervolgschade kan ontstaan.
Fundering, kelder en beganegrondvloer
1.5
11
Funderingspalen
Beleid
Ieder pand moet een goed functionerende fundering hebben. Bij beduidende gebreken aan een fundering wordt deze geheel vernieuwd, om zo verschillen in zetting tussen onderdelen van de fundering te voorkomen. Waar een nieuwe fundering wordt gemaakt of een bestaande fundering wordt vervangen die met gemeenschappelijke constructieonderdelen verbonden is of zal worden aan een andere fundering, dient om zettingsverschillen met die andere fundering te voorkomen het ontwerp-paalpuntniveau in dezelfde draagkrachtige laag te zijn geplaatst als die, waarin het paalpuntniveaus van de aansluitende fundering is gesitueerd. Toetsingscriteria Constructieve veiligheid 2.1 Algemene sterkte van de bouwconstructie § 2.1.2. Bestaande bouw
Een funderingspaal moet uit oogpunt van constructieve veiligheid voldoende sterk en stabiel zijn. De toets zoals die in het Bouwbesluit en de bijbehorende Regeling Bouwbesluit wordt beschreven, betreft een rekenkundige toets waarin aangetoond moet worden dat de op de funderingspaal aangrijpende belastingen niet groter zijn dan de door de funderingspaal maximaal te leveren weerstand tegen belasting. Bovenstaand rekenkundig criterium moet worden getoetst met gebruik van de door het Bouwbesluit voor deze materialen en belastingen voorgeschreven materiaal- en belastingnormen, voor zover zij door de Regeling Bouwbesluit van kracht zijn verklaard. Naast de sterkte en stabiliteit van de palen zelf, is ook het geotechnisch draagvermogen een criterium waarop de paal moet worden getoetst. Ook deze toets wordt met rekentechniek uitgevoerd. Daarbij wordt beoordeeld of de op de paal aangrijpende belasting kleiner is dan het geomechanisch draagvermogen van de paal. Functionele toets
Palen voldoen niet aan de criteria van constructieve veiligheid, als zij in ernstige mate zijn gespleten, gescheurd of gebroken, dan wel wanneer de materiaaleigenschappen ernstig zijn gedegenereerd, zodat het resterende goede materiaal niet meer in staat is de daarop werkende krachten te weerstaan. Uitvoeringseisen Constructieve veiligheid 2.1 Algemene sterkte van de bouwconstructie § 2.1.1. Nieuwbouw
Nieuwe palen moeten voldoende sterk en stabiel zijn, overeenkomstig de prestatie-eisen die zijn geformuleerd in de krachtens het Bouwbesluit gegeven voorschriften voor nieuwbouw. De sterkte-eis impliceert tevens dat de paal voldoende draagvermogen moet kunnen genereren om de op deze paal aangrijpende belasting te kunnen dragen. Omdat in het Bouwbesluit niet expliciet naar een rekenmethodiek voor het bepalen van het draagvermogen van funderingspalen is verwezen, wordt op basis van Bouwbesluit § 1.3. Gelijkwaardigheidsbepaling , de methodiek van NEN 6740 artikel 11.4 in dit verband als gelijkwaardig beschouwd.
Fundering, kelder en beganegrondvloer
12
Nieuwe palen moeten tevens op een veilige afstand van de plaats van palen van bestaande funderingsconstructies worden geplaatst, ter voorkoming van beïnvloeding van het (verdichte) grondpakket rondom bestaande palen. Deze eis wordt aangegeven door artikel 7.3.2 van de Amsterdamse Bouwverordening. Dit artikel is ook de grondslag van de eis, dat palen in samenhang met de staat van belendende bouwconstructie, op een veilige wijze in de grond moeten worden gebracht: op een dusdanige wijze dat er geen gevaarlijke situaties kunnen ontstaan in de belendende bouwconstructies. Ter verkrijging van voldoende duurzaamheid bij gebruik van houten funderingspalen, moet volgens NEN 6741, artikel 6.2, de bovenzijde van de paal zich minimaal 0,4 meter onder de laagst voorkomende grondwaterstand bevinden. Om te voldoen aan de eisen van constructieve veiligheid in samenhang met de door zettingsverschillen ontstane krachtswerking in de constructie, moeten ongelijksoortige funderingsconstructies onder één bouwwerk worden voorkomen. Dit gebeurt door bij vervangen van palen in principe álle palen die behoren bij de woning, het gebouw of een ander bouwwerk, te vervangen. In het geval dat de woning, het gebouw of een ander bouwwerk, waaronder nieuwe palen worden aangebracht, gemeenschappelijke bouwmuren met belendende percelen heeft, moeten de palen in dezelfde draagkrachtige laag zijn geplaatst als de palen van het belendende perceel waarmee het betreffende pand een gemeenschappelijke bouwmuur heeft. § 1.3 Gelijkwaardigheidsbepaling
Als het in samenhang met het ontwerp van het palenplan absoluut onmogelijk is om palen in dezelfde draagkrachtige laag te plaatsen, moet worden aangetoond dat wordt voldaan aan het criterium voor sterkte van de bouwconstructie, met inachtname van het optreden van de maximaal optredende zettingsverschillen tussen funderingsonderdelen onderling gedurende de referentieperiode. Toelichting
Voor de beoordeling van palen, als onderdeel van een bestaande funderingsconstructie, wordt uitgegaan van zeer gereduceerde prestatieeisen. Dit wordt toegelicht in de Regeling Bouwbesluit . De belasting wordt bepaald overeenkomstig de artikelen in de Regeling Bouwbesluit en het draagvermogen van de paal overeenkomstig NEN 6740, artikel 11.4. Bij deze laatste berekening kan een kanttekening worden gemaakt. In de rekenprocedures moet de factor (xi) worden bepaald volgens NEN 6743, artikel 5.3.2.1. Bij de bepaling van deze factor mag er van worden uitgegaan dat samenstellende parameter N groter is dan 10, in gevallen waarin de ouderdom van de beschouwde (paal)constructie groter is dan de referentieperiode die voor het oorspronkelijke ontwerp is gehanteerd. In dit laatste geval mag er tevens van worden uitgegaan dat de (paal)constructie is proefbelast , waardoor volgens NEN 6743, artikel 5.2, een materiaalfactor m = 1,15 mag worden toegepast in plaats van 1,25.
Fundering, kelder en beganegrondvloer
Uitvoeringseisen: constructieve veiligheid
13
Bij de berekeningen die gemaakt moeten worden ter toetsing van de bestaande situatie, moet geconstateerd kwaliteitsverlies van de palen in de berekening zijn betrokken. In situaties waarbij het onmogelijk is om de toets op constructieve veiligheid uit te voeren, omdat gegevens van de fundering ontbreken, is het noodzakelijk om een inspectie van de fundering te laten doen, om alsnog deze gegevens te kunnen vaststellen. Worden deze sterk gereduceerde criteria uit de krachtens het Bouwbesluit gegeven voorschriften voor de bestaande bouw niet gehaald, dan moet een nieuwe paalconstructie worden aangebracht op basis van de krachtens het Bouwbesluit gegeven voorschriften voor nieuwbouw. Veilige waarden voor onderlinge paalafstanden zijn aangegeven in onderstaande tabel. Nieuwe palen met punt in zelfde draagkrachtige laag als bestaande palen of hoger Houten palen (nieuw)
Grond verdringende palen (nieuw)
Grond verwijderende palen (nieuw)
Houten palen (bestaand)
2,25 Deq;b + 2,25 Deq;n
2 Deq;b + 2 Deq;n
4,5 Deq;b + 1,5 Deq;n
Overige palen (bestaand)
2 Deq;b + 2 Deq;n
2 Deq;b + 2 Deq;n
4,5 Deq;b + 1,5 Deq;n
Nieuwe palen met punt in diepere draagkrachtige laag dan bestaande palen Houten palen (nieuw)
Grond verdringende palen (nieuw)
Grond verwijderende palen (nieuw)
Houten palen (bestaand)
3,5 Deq;b + 3,5 Deq;n
3,5 Deq;b + 3,5 Deq;n
6 Deq;b + 1,5 Deq;n
Overige palen (bestaand)
3 Deq;b + 3 Deq;n
3 Deq;b + 3 Deq;n
6 Deq;b + 1,5 Deq;n
Tabel 1: Veilige waarden voor onderlinge paalafstanden Uitvoeringseisen: bruikbaarheid
De eis die stelt dat palen met de punt in dezelfde draagkrachtige laag moeten worden geplaatst als de palen van belendende bouwconstructies indien er sprake is van gemeenschappelijke bouwmuren, vloeit mede voort uit artikel 7.3.2 van de Bouwverordening van de Gemeente Amsterdam, omdat hinder in de vorm van schade aan belendingen voorkomen moet worden.
Gevels en bouwmuren
14
2 Gevels en bouwmuren Algemeen
De gevels en bouwmuren van een gebouw moeten in het algemeen in bestaande toestand voldoen aan de prestatie-eisen die zijn geformuleerd in de in het Bouwbesluit gegeven voorschriften voor bestaande bouw. In deze voorschriften worden prestatie-eisen onderscheiden voor veiligheid, gezondheid en bruikbaarheid. Niet voor álle onderdelen van een woning of ander gebouw zijn echter prestatie-eisen te vinden in elk van de drie afdelingen bestaande bouw van de hoofdstukken veiligheid, gezondheid en bruikbaarheid. Naast de eisen die direct voortkomen uit bepalingen die zijn opgenomen in het Bouwbesluit of normen en regelingen die worden aangestuurd door het Bouwbesluit, moeten onderdelen voldoen aan de prestatie-eisen uit de gemeentelijke Bouwverordening en aan bepalingen die gebaseerd zijn op het door het stadsdeel gevoerde beleid, zoals die in dit PvE zijn neergelegd.
Gevels en bouwmuren
15
2.1
Stabiliteit van gevels en bouwmuren
Beleid
Constructieve veiligheid is een speerpunt van beleid. Als niet voldaan wordt aan de voorschriften van het Bouwbesluit voor bestaande bouw, wordt in beginsel opgetreden. Bij het opheffen van de gebreken moet in beginsel worden voldaan aan de voorschriften van het Bouwbesluit voor nieuwbouw. Bij beschermde monumenten en beeldbepalende ( orde 2- ) panden geldt daarbij op grond van het Programma van Eisen voor Monumenten, de Welstandsnota en het stedenbouwkundig beleid dat een restauratieve aanpak het uitgangspunt dient te zijn. Oorspronkelijke gevelelementen dienen zoveel mogelijk te worden gehandhaafd en hersteld. Bij vernieuwing dient aansluiting gezocht te worden bij het oorspronkelijke materiaalgebruik en de oorspronkelijke vorm, kleur en detaillering. Op grond van overwegingen van monumentenzorg en/of welstand kunnen nadere eisen worden gesteld aan de uitvoering. Toetsingscriteria Constructieve veiligheid Gevels en bouwmuren moeten 2.1 Algemene sterkte van de bouwconstructie § 2.1.2. Bestaande bouw
uit oogpunt van constructieve veiligheid voldoende sterk en stabiel zijn. De toets zoals die in het Bouwbesluit en de bijbehorende Regeling Bouwbesluit wordt beschreven, betreft een rekenkundige toets waarin aangetoond moet worden dat de op de gevels en bouwmuren aangrijpende belastingen niet groter zijn dan de door de gevel en bouwmuur maximaal te leveren weerstand tegen belasting. Bovenstaand rekenkundig criterium moet worden getoetst met gebruik van de door het Bouwbesluit voor deze materialen en belastingen voorgeschreven materiaal- en belastingnormen, voor zover zij door de Regeling Bouwbesluit van kracht zijn verklaard. Functionele toets
Bij scheurvorming en deformatie moet de stabiliteit van het pand of onderdelen daarvan worden onderzocht. In de beoordeling van de stabiliteit, wordt de verhouding tussen hoogte, breedte en de diepte van het pand betrokken. De stabiliteit wordt per pand vastgesteld. Indien het pand een bouwkundige eenheid vormt met de belending(en) en de betreffende panden zijn in één bouwstroom opgericht wordt (worden) die belending(en) bij de beoordeling betrokken. Uitvoeringseisen Constructieve veiligheid 2.1 Algemene sterkte van de bouwconstructie § 2.1.1. Nieuwbouw
Gevels moeten voldoende sterk en stabiel zijn, overeenkomstig de prestatieeisen die zijn geformuleerd in de krachtens het Bouwbesluit gegeven voorschriften voor nieuwbouw. Indien een hulpconstructie nodig is voor het aanbrengen van een stabiliteitsportaal, moet het stut- en stempelplan worden voorgelegd ter goedkeuring aan de inspecteur van Bouw- en Woningtoezicht. In het plan moet, naast de afmeting van de stutconstructie, een werkomschrijving zijn opgenomen van het uit te voeren werk. Met de
Gevels en bouwmuren
16
uitvoering van de voorzieningen mag niet begonnen worden voor dat de stut- en stempelconstructie in het werk is gecontroleerd. Toelichting
Als de stabiliteit van een gebouw onvoldoende is, kan de stabiliteit worden verbeterd op een van deze manieren: het aanbrengen van een stalen of betonnen portaal; het aanbrengen van voldoende metselwerk; het aanbrengen van vlakstabiliteit. Een portaal moet de daarop rustende verticale belasting kunnen overbrengen. Bovendien moet het portaal voldoende stabiel zijn om de dwarsstabiliteit van het pand te kunnen waarborgen. Een stalen portaal moet tegen corrosie worden beschermd, om te kunnen voldoen aan een referentieperiode van vijftig jaar. Het portaal wordt in overleg met de inspecteur verankerd aan de bouwmuur en balklaag. In de bovenbalk van het aangebrachte portaal moet enige voorspanning ontstaan, door vanaf de oplegging naar het midden het bovenliggend metselwerk aan te werken. De stalen grondbalk moet op voldoende basaltinen of beton tegels in de specie gelegd worden en vervolgens moeten hierop de kolommen en de bovenbalk gemonteerd worden. Het portaal moet voldoende tegen de gevel worden aangewerkt om de mechanische functie te kunnen vervullen. Om verbindingen af te lassen, moet een lasapparaat met voldoende capaciteit worden gebruikt. Aan de brandwerendheid van constructies kunnen nadere eisen worden gesteld. In het kader van brandveiligheid moet de stabiliteitsvoorziening voldoen aan onderstaande tabel uit afdeling 2.2 sterkte bij brand .
Gevels en bouwmuren
17
Bouwconstructie
Brandwerendheid m.b.t. bezwijken in minuten
Bouwconstructie waarvan het bezwijken leidt tot het onbruikbaar worden van een rookvrije vluchtroute
30 minuten
in NEN 6702 bedoelde hoofddraagconstructie van een niet in een woongebouw gelegen woning
60 minuten
in NEN 6702 bedoelde hoofddraagconstructie van een woongebouw waarin geen vloer van een verblijfsgebied hoger is gelegen dan 13m boven het aansluitende terrein, gemeten ter plaatse van de toegang van het woongebouw
90 minuten
in NEN 6702 bedoelde hoofddraagconstructie van een woongebouw waarin een vloer van een verblijfsgebied is gelegen op een hoogte van meer dan 13m boven het aansluitende terrein, gemeten ter plaatse van de toegang van het woongebouw
120 minuten
Tabel 2: Brandwerendheid van constructies met betrekking tot bezwijken in minuten (Bouwbesluit afdeling 2.2, Sterkte bij Brand )
Gevels en bouwmuren
18
2.2
Het materiaal waaruit de gevel is vervaardigd
Beleid
Constructieve veiligheid is een speerpunt van beleid. Als niet voldaan wordt aan de voorschriften van het Bouwbesluit voor bestaande bouw, wordt in beginsel opgetreden. Bij het opheffen van de gebreken moet in beginsel worden voldaan aan de voorschriften van het Bouwbesluit voor nieuwbouw. Bij beschermde monumenten en beeldbepalende ( orde 2- ) panden geldt daarbij op grond van het Programma van Eisen voor Monumenten, de Welstandsnota en het stedenbouwkundig beleid dat een restauratieve aanpak het uitgangspunt dient te zijn. Oorspronkelijke gevelelementen dienen zoveel mogelijk te worden gehandhaafd en hersteld. Bij vernieuwing dient aansluiting gezocht te worden bij het oorspronkelijke materiaalgebruik en de oorspronkelijke vorm, kleur en detaillering. Op grond van overwegingen van monumentenzorg en/of welstand kunnen nadere eisen worden gesteld aan de uitvoering. Toetsingscriteria Constructieve veiligheid 2.1 Algemene sterkte van de bouwconstructie § 2.1.2. Bestaande bouw
Bouwconstructies en onderdelen van bouwconstructies moeten alsmede hun ondersteuningen of bevestigingen uit oogpunt van constructieve veiligheid voldoende sterk en stabiel zijn. De toets zoals die in het Bouwbesluit en de bijbehorende Regeling Bouwbesluit wordt beschreven, betreft een rekenkundige toets waarin aangetoond moet worden dat de op de constructie aangrijpende belastingen niet groter zijn dan de door de bouwconstructie maximaal te leveren weerstand tegen belasting. Bovenstaand rekenkundig criterium moet worden getoetst met gebruik van de door het Bouwbesluit voor deze materialen en belastingen voorgeschreven materiaal- en belastingnormen, voor zover zij door de Regeling Bouwbesluit van kracht zijn verklaard. Functionele toets
Gevels en bouwmuren moeten over voldoende constructieve stabiliteit beschikken, zonder scheuren en vertredingen. Ter plaatse van verblijfsruimten moet het samenstel van materialen van de uitwendige scheidingsconstructies waterdicht zijn en zodanig zijn uitgevoerd dat vocht niet op kan trekken. Ter plaatse van verkeersruimten moet het samenstel van materialen van de uitwendige scheidingsconstructies waterkerend zijn. Uitvoeringseisen Constructieve veiligheid 2.1 Algemene sterkte van de bouwconstructie § 2.1.2 Bestaande bouw, § 2.1.1. Nieuwbouw
Slechte delen in een gevel worden gerepareerd op basis van de eisen bestaande bouw. Indien de verwachting bestaat dat de gehele gevel binnen afzienbare tijd ook niet meer gaat voldoen aan de eisen bestaande bouw kan er, gelet op het gestelde in artikel 4 Woningwet, worden uitgevoerd op nieuwbouwniveau.
Gevels en bouwmuren Gezondheid 3.6 Wering van vocht van buiten § 3.6.1. Nieuwbouw
19
De gevel moet overeenkomstig NEN 2778 waterdicht zijn. Toelichting
In het beschermd stadsgezicht in het algemeen en bij beschermde monumenten en beeldbepalende ( orde 2- ) panden in het bijzonder is materiaalgebruik van groot belang. Bij de lijst van materialen waaruit de gevel kan worden vervaardigd, neemt metselwerk een speciale plaats in. Gevels in Amsterdam zijn immers vrijwel altijd (grotendeels) uit metselwerk opgebouwd . Bij het herstellen van schoon metselwerk inclusief rollagen moeten gebroken of gescheurde stenen worden uitgehakt en vervangen. Hierbij wordt een steen van gelijkwaardige kwaliteit gebruikt. Bij het vernieuwen van delen van schoon metselwerk moeten stenen gebruikt worden van eerste kwaliteit, in formaat, verband en kleur als bestaand. Aansluiting van nieuw op bestaand metselwerk moeten worden uitgevoerd in vallende of staande tand. De nieuw aan te brengen stenen moeten vol en zat met specie worden ingemetseld, aangewerkt en afgevoegd gelijk aan het bestaande voegwerk. Steenconstructies die een functie hebben voor stabiliteit en/of standzekerheid moeten in verband worden gemetseld. Ook wordt extra aandacht besteedt aan verankering van de gevel aan de achterliggende constructie, zoals van metselwerk aan vloer en balklaag. Ter voorkoming van vochtproblemen, moet er op worden gelet dat een eventuele spouw goed is uitgevoerd.
Gevels en bouwmuren
20
2.3
Thermische en akoestische isolatie van gevels
Beleid
Het stadsdeel voert geen specifiek beleid ten aanzien van dit onderdeel van een gebouw. Aangezien in het Bouwbesluit geen voorschriften voor bestaande bouw zijn opgenomen, komt thermische en akoestische isolatie van gevels alleen in beeld indien de gevel om andere redenen vervangen moet worden. Overwegingen van monumentenzorg en/of welstand kunnen reden zijn om ontheffing te verlenen c.q. geen medewerking te verlenen aan gevelisolatie. Toetsingscriteria
De paragrafen van het Bouwbesluit bestaande bouw geven geen aanwijzingen voor thermische en akoestische isolatie van gevels. Uitvoeringseisen
Een vernieuwde gevel moet voldoen aan de van toepassing zijnde paragrafen van het Bouwbesluit nieuwbouw. De Regeling Bouwbesluit geeft heldere voorschriften omtrent de toepassing van de normen die door het Bouwbesluit worden aangewezen, om de prestatie eisen te bepalen. In specifieke gevallen kan vrijstelling van de eisen op het nieuwbouw niveau worden gegeven. Gezondheid 3.1 Bescherming tegen geluid van buiten - Nieuwbouw
3.7 Wering van vocht van buiten § 3.7.1. Nieuwbouw
3.10 Luchtverversing van verblijfsgebied, verblijfsruimte, toiletruimte en badruimte § 3.10.1. Nieuwbouw
3.11 Spuivoorzieningen § 3.11.1. Nieuwbouw
3.12 Luchtverversing van overige ruimten § 3.12.1. Nieuwbouw
Een uitwendige scheidingsconstructie die de scheiding vormt tussen een verblijfsgebied en de buitenlucht moet, ter beperking van geluidhinder in het verblijfsgebied, een karakteristieke geluidwering hebben gelijk aan het verschil tussen de geluidbelasting en een binnenniveau van 35 dB(A), met een minimum van 20 dB(A). Voorgaande houdt in dat bij een geluidbelasting hoger dan 55 dB(A), de geluidwering moet toenemen en er dus maatregelen moeten worden genomen. Dit kan worden gerealiseerd door bijvoorbeeld voldoende zwaarte of gelaagdheid van de constructie. Indien in een verblijfsgebied een belasting is toegestaan hoger dan 35 dB(A) mag met die hogere waarden gerekend worden. Voor de bepaling van de karakteristieke geluidwering wordt verwezen naar NEN 5077. Na vervangen van constructiedelen van de gevel, moet de gevelconstructie voldoende weerstand tegen vocht hebben, om te voldoen aan de paragrafen in het Bouwbesluit betreffende wering van vocht van binnen. Een verblijfsgebied, verblijfs-, toilet- en badruimte moet een voorziening hebben voor de toevoer van verse lucht en een voorziening voor afvoer van binnenlucht. De inrichting van de voorzieningen moet voldoen aan NEN 1087.
Een gemeenschappelijke verkeersruimte, een liftkooi, een besloten opslagruimte voor afval met een netto inhoud van meer dan 3 m3 en een
Gevels en bouwmuren
21
gasmeterkast moet een voorziening hebben voor de toevoer van verse lucht en een afvoer van binnenlucht. De inrichting van de voorzieningen moet voldoen aan NEN 1087. 3.15 Beperking van de toepassing schadelijke materialen - Nieuwbouw 3.17 Bescherming tegen ratten en muizen § 3.17.1. Nieuwbouw
3.20 Daglicht § 3.20.1. Nieuwbouw
Energiezuinigheid 5.1 Thermische isolatie - Nieuwbouw
Het materiaal van een nieuwe gevel mag niet schadelijk zijn voor de gezondheid. Ter voorkoming van het binnendringen van gedierte als ratten en muizen, mogen er in de gevel geen openingen zitten, die breder zijn dan 10 millimeter. Het aanbrengen van ventilatievoorzieningen mag niet leiden tot conflict met Bouwbesluit afdeling 3.20 Daglicht : de daglicht-oppervlakte van de gevelscheidingsconstructie van de verblijfsruimte mag door montage van een ventilatie voorziening niet onder de wettelijk vastgestelde minimale waarde van 10% van de vloeroppervlakte van het verblijfsgebied komen. Uitgangspunt is dat daglicht-oppervlakte niet mag worden verkleind tenzij al meer dan 10% aanwezig is. Bij vernieuwing van gevels moet getoetst worden of de constructie minstens de Rc waarde heeft zoals die wordt geëist in de paragrafen aangaande thermische isolatie. In specifieke gevallen mag de geëiste waarde worden verlaagd tot een Rc waarde van groter of gelijk aan 1,3 m2K/W; bijvoorbeeld als isolatie maatregelen in praktijk niet aan te brengen zijn of als door maatregelen bouwfysische problemen verwacht kunnen worden bijvoorbeeld aantasting van de draagconstructie door vocht ophoping. Bij het vernieuwen of aanbrengen van isolatie moet extra aandacht worden besteed aan ventilatie. Soort en dikte van de toe te passen isolatiematerialen worden ontleend aan één of meer berekeningen, deze moeten voor de uitvoering ter goedkeuring aan Bouw- en Woningtoezicht overlegd worden. Bij het controleren van de isolerende werking, moet er op worden gelet, dat isolatiematerialen die in de natte zone van de constructie worden aangebracht, ook werkelijk zijn berekend met de isolatiewaarden behorend bij die materialen in natte toestand. Toelichting
Akoestische isolatie
De geluidwering van een constructie wordt niet alleen bepaald door de toegepaste materialen. Een blinde gevel zal meestal voldoende geluidwering bieden. De geluidwering van kozijnen met deuren, ramen en borstweringspanelen is over het algemeen beduidend minder. Openingen, kieren en naden beïnvloeden het uiteindelijke geluidwerende vermogen van een constructie in ieder geval negatief. Te openen delen moeten daarom goed sluiten en, bij geluid belaste gevels, worden voorzien van een deugdelijke dubbele kierafdichting. Speciale aandacht moet worden gegeven aan afdichting van kieren en naden bij aansluitingen van kozijnen, daken en metselwerk op andere constructiedelen. Harde schuimen, zoals
Gevels en bouwmuren
Thermische isolatie
22
b.v. PUR en Polystyreen schuim, leveren weinig of geen bijdrage aan de geluidwering van een constructie. De uitvoering kan worden gecontroleerd aan de hand van de volgende punten. Er wordt nagegaan of er isolatiemateriaal is aangebracht. Met dit isolatiemateriaal moet minstens een Rc waarde worden gehaald, zoals die geëist wordt in de paragrafen aangaande thermische isolatie. Deze waarde is vermeld op de verpakking van het aangeleverde isolatiemateriaal. Als vuistregel kan worden toegepast, dat met traditionele isolatiematerialen, zoals isolatiedeken of harde isolatieplaten, de prestatie wordt geleverd bij een dikte van minstens 80 millimeter. Deze waarde is niet van toepassing op ramen en kozijnen: deze mogen een warmtedoorgang coëfficiënt van maximaal 4,2 W/ m2K dubbel glas hebben. Er mag door het aanbrengen van isolatiemateriaal geen vochtophoping in vitale delen van de constructie kunnen plaats vinden. Met het oog daarop wordt bij binnenisolatie een dampremmende laag aan de binnenkant van de constructie aangebracht. Dit moet zorgvuldig en zonder kieren worden uitgevoerd. Ook het isolatiemateriaal zelf moet zonder naden en kieren worden aangebracht. Isolatiematerialen die van zichzelf niet waterkerend zijn en wel nat kunnen worden, worden met een waterkerende dampdoorlatende laag afgeschermd. Op halfsteens muren en keukenuitbouwen kan aan de buitenzijde pleisterwerk op isolatieplaat worden toegepast. De isolatieplaten met een Rc -waarde van tenminste 2,5 m2K/W kunnen worden aangebracht volgens de voorschriften van de fabrikant, echter met tenminste 5 isolatiepluggen per vierkante meter. Na het aanbrengen van de isolatieplaten wordt een glasweefsel ingebed in een hecht mortel met een overlap van 50 millimeter. Voor de mortelsamenstelling wordt verwezen naar bijlage 5 van het SRW/ SROW: Stukadoorsmortel, stukadoorswerk buiten . Met het oog op mechanische beschadigingen ter hoogte van de begane grond, kunnen nadere eisen gesteld worden.
Gevels en bouwmuren
23
2.4
Voegwerk
Beleid
Bij beschermde monumenten en beeldbepalende ( orde 2- ) panden geldt op grond van het Programma van Eisen voor Monumenten, de Welstandsnota en het stedenbouwkundig beleid dat een restauratieve aanpak het uitgangspunt dient te zijn. Dat geldt ook voor het voegwerk. Bij vernieuwing dient aansluiting gezocht te worden bij het oorspronkelijke voegwerk. Op grond van overwegingen van monumentenzorg en/of welstand kunnen nadere eisen worden gesteld aan de uitvoering. Toetsingscriteria Constructieve veiligheid 2.1 Algemene sterkte van de bouwconstructie § 2.1.2. Bestaande bouw § 2.1.1. Nieuwbouw
Gezondheid 3.6 Wering van vocht van buiten § 3.6.2. Bestaande bouw § 3.6.1. Nieuwbouw
Op basis van de Regeling Bouwbesluit moet voegwerk in bestaande bouw voldoen aan een referentieperiode van één jaar. Slechte delen in het voegwerk worden aangeschreven op basis van de eisen bestaande bouw. Indien de verwachting bestaat dat het overige voegwerk binnen afzienbare tijd ook niet meer gaat voldoen aan de eisen bestaande bouw kan er, op grond van artikel 13 Woningwet, worden aangeschreven op nieuwbouwniveau (referentieperiode van vijftig jaar). Indien voegwerk niet onderhouden wordt staat immers vast dat binnen afzienbare tijd het onderliggende materiaal zal worden aangetast. Handhaving wegens strijd met nieuwbouweisen kan in verband daarmee gerechtvaardigd zijn. De gevel moet overeenkomstig NEN 2778 waterdicht zijn. Ook met betrekking tot dat aspect kan een aanschrijving op grond van de nieuwbouweisen gerechtvaardigd zijn. Verwezen wordt naar hetgeen in de voorgaande alinea is gesteld. Functionele toets
Voegwerk moet worden vernieuwd, wanneer voegen loszitten of ontbreken en wanneer metselwerk wordt hersteld. Uitvoeringseisen Constructieve veiligheid 2.1 Algemene sterkte van de bouwconstructie, § 2.1.2 Bestaande bouw, § 2.1.1. Nieuwbouw
Slechte delen in het voegwerk worden gerepareerd op basis van de eisen bestaande bouw. Indien de verwachting bestaat dat het gehele voegwerk binnen afzienbare tijd ook niet meer gaat voldoen aan de eisen bestaande bouw kan er, gelet op het gestelde in artikel 4 Woningwet, worden uitgevoerd op nieuwbouwniveau.
Gevels en bouwmuren
24
Gemiddelde druksterkte van de producten volgens 8.3 van NEN 2489: 1976 N/mm2 5 10 15 20 25 30 35
rep
N/mm2 Representatieve druksterkte van de mortel N/mm2 2,5 7,5 12,5 1,0 1,5 2,0 2,0 3,0 3,5 3,0 4,5 5,0 4,0 5,5 6,5 4,5 6,5 8,0 5,0 7,5 9,0 5,5 8,5 10,0
Tabel 3: Representatieve waarde van de druksterkte van metselwerk van baksteen in N/mm2 Gezondheid
De gevel moet overeenkomstig NEN 2778 waterdicht zijn.
3.6 Wering van vocht van buiten § 3.6.1. Nieuwbouw
Toelichting
Bij het herstellen of vernieuwen van voegwerk van gevels moeten de voegen tenminste 20 millimeter diep worden uitgehakt of geslepen, afhankelijk van de steen. Hierna moet de voeg worden uitgeblazen of gespoeld vóórdat opnieuw wordt gevoegd. De nieuwe voeg moet in vorm, samenstelling en kleur overeenkomen met de oude voeg. De voegspecie moet bovendien worden afgestemd op de gebruikte metselmortel. Zeker bij monumenten moet er op worden gelet, dat de vorm van de toe te passen voeg bij de aard van het pand past. Aan de hand van een proefstukje wordt bepaald of de kleur van de specie correct is. Bij monumenten gebeurt dat in overleg met het bureau Monumenten en Archeologie. Dilatatievoegen moeten bovendien voldoende plastisch worden uitgevoerd, bijvoorbeeld voorzien van een kunststof rugvulling en afgekit met een UVbestendige plastische kit. Het reinigen van gevels kan de gevel beschadigen en is in beginsel niet toegestaan. Dit geldt in het bijzonder voor monumenten en beeldbepalende ( orde 2- ) panden.
Gevels en bouwmuren
25
2.5
Pleisterwerk
Beleid
Bij beschermde monumenten en beeldbepalende ( orde 2- ) panden geldt op grond van het Programma van Eisen voor Monumenten, de Welstandsnota en het stedenbouwkundig beleid dat een restauratieve aanpak het uitgangspunt dient te zijn. Dat geldt ook voor het pleisterwerk. Oorspronkelijke patronen en motieven moeten worden gehandhaafd en waar nodig hersteld. Op grond van overwegingen van monumentenzorg en/of welstand kunnen nadere eisen worden gesteld aan de uitvoering. Toetsingscriteria Constructieve veiligheid 2.1 Algemene sterkte van de bouwconstructie § 2.1.2. Bestaande bouw § 2.1.1. Nieuwbouw
Gezondheid 3.6 Wering van vocht van buiten § 3.6.2. Bestaande bouw § 3.6.1. Nieuwbouw
Op basis van de Regeling Bouwbesluit moet pleisterwerk in bestaande bouw voldoen aan een referentieperiode van één jaar. Slechte delen in het pleisterwerk worden aangeschreven op basis van de eisen bestaande bouw. Indien de verwachting bestaat dat het overige pleisterwerk binnen afzienbare tijd ook niet meer gaat voldoen aan de eisen bestaande bouw kan er, op grond van artikel 13 Woningwet, worden aangeschreven op nieuwbouwniveau (referentieperiode van vijftig jaar). Indien pleisterwerk niet onderhouden wordt staat immers vast dat binnen afzienbare tijd het onderliggende materiaal zal worden aangetast. Handhaving wegens strijd met nieuwbouweisen kan in verband daarmee gerechtvaardigd zijn. De gevel moet overeenkomstig NEN 2778 waterdicht zijn. Ook met betrekking tot dat aspect kan een aanschrijving op grond van de nieuwbouweisen gerechtvaardigd zijn. Verwezen wordt naar hetgeen in de voorgaande alinea is gesteld. Functionele toets
Pleisterwerk moet worden vernieuwd wanneer het gebreken vertoond, waardoor het onvoldoende waterkerend is, schraal is, los zit, gescheurd is of als het gedeeltelijk ontbreekt en zijn functie heeft verloren. Uitvoeringseisen Constructieve veiligheid 2.1 Algemene sterkte van de bouwconstructie, § 2.1.2, Bestaande bouw, § 2.1.1. Nieuwbouw
Gezondheid 3.6 Wering van vocht van buiten § 3.6.1. Nieuwbouw
Slechte delen in het pleisterwerk worden gerepareerd op basis van de eisen bestaande bouw. Indien de verwachting bestaat dat het gehele pleisterwerk binnen afzienbare tijd ook niet meer gaat voldoen aan de eisen bestaande bouw kan er, gelet op het gestelde in artikel 4 Woningwet, worden uitgevoerd op nieuwbouwniveau. De gevel moet overeenkomstig NEN 2778 waterdicht zijn. Toelichting
Bij het herstel van pleisterwerk moet al het loszittende pleisterwerk afgehakt worden. Nadat de ondergrond schoongespoeld en gereinigd is, moet deze behandeld worden met een hechtmiddel volgens voorschriften van de
Gevels en bouwmuren
26
fabrikant. Bij dilatatievoegen, beëindiging en uitwendige hoeken van het pleisterwerk, moet gebruik worden gemaakt van pleisterprofielen. Voor monumenten geldt dat voor details omtrent de uitvoering van het pleisterwerk overleg moet worden gepleegd met de inspecteur.
Gevels en bouwmuren
27
2.6
Houten gevelbekleding
Beleid
Constructieve veiligheid is een speerpunt van beleid. Als niet voldaan wordt aan de voorschriften van het Bouwbesluit voor bestaande bouw, wordt in beginsel opgetreden. Bij het opheffen van de gebreken moet in beginsel worden voldaan aan de voorschriften van het Bouwbesluit voor nieuwbouw. Bij beschermde monumenten en beeldbepalende ( orde 2- ) panden geldt daarbij op grond van het Programma van Eisen voor Monumenten, de Welstandsnota en het stedenbouwkundig beleid dat een restauratieve aanpak het uitgangspunt dient te zijn. Oorspronkelijke gevelelementen dienen zoveel mogelijk te worden gehandhaafd en hersteld. Bij vernieuwing dient aansluiting gezocht te worden bij het oorspronkelijke materiaalgebruik en de oorspronkelijke vorm, kleur en detaillering. Op grond van overwegingen van monumentenzorg en/of welstand kunnen nadere eisen worden gesteld aan de uitvoering. Toetsingscriteria Constructieve veiligheid 2.1 Algemene sterkte van de bouwconstructie § 2.1.2. Bestaande bouw
Gezondheid 3.6 Wering van vocht van buiten
Bouwconstructies en onderdelen van bouwconstructies moeten alsmede hun ondersteuningen of bevestigingen uit oogpunt van constructieve veiligheid voldoende sterk en stabiel zijn. De toets zoals die in het Bouwbesluit en de bijbehorende Regeling Bouwbesluit wordt beschreven, betreft een rekenkundige toets waarin aangetoond moet worden dat de op de constructie aangrijpende belastingen niet groter zijn dan de door de bouwconstructie maximaal te leveren weerstand tegen belasting. Bovenstaand rekenkundig criterium moet worden getoetst met gebruik van de door het Bouwbesluit voor deze materialen en belastingen voorgeschreven materiaal- en belastingnormen, voor zover zij door de Regeling Bouwbesluit van kracht zijn verklaard. De gevel moet overeenkomstig NEN 2778 waterdicht zijn.
§ 3.6.2. Bestaande bouw
Functionele toets
Houtwerk wordt gecontroleerd op rot en aantasting door schimmels, zwammen of insecten. Uitvoeringseisen Constructieve veiligheid 2.1 Algemene sterkte van de bouwconstructie § 2.1.1. Nieuwbouw
Gezondheid 3.6 Wering van vocht van buiten § 3.6.1. Nieuwbouw
Gevels moeten voldoende sterk en stabiel zijn, overeenkomstig de prestatieeisen die zijn geformuleerd in de krachtens het Bouwbesluit gegeven voorschriften voor nieuwbouw. De gevel moet overeenkomstig NEN 2778 waterdicht zijn.
Gevels en bouwmuren
28
Toelichting
Metselwerk kan met houten delen op verduurzaamde rachels worden gepotdekseld of gerabat. De delen moeten worden bevestigd met gegalvaniseerde of roestvast stalen schroeven. De gevelbekleding moet voldoende duurzaam en waterdicht worden aangebracht. De verticale beëindiging moet passend worden afgewerkt, bijvoorbeeld met geconserveerde houten delen. De bovenzijde moet waterdicht aansluiten tegen het bestaande werk. De onderzijde moet passend worden afgewerkt tegen het bestaande werk. Het geheel moet zowel horizontaal als verticaal geventileerd worden, door middel van geboorde gaten, voorzien van ventilatieroosters.
Gevels en bouwmuren
29
2.7
Natuursteen
Beleid
Bij beschermde monumenten en beeldbepalende ( orde 2- ) panden geldt op grond van het Programma van Eisen voor Monumenten, de Welstandsnota en het stedenbouwkundig beleid dat een restauratieve aanpak het uitgangspunt dient te zijn. Natuurstenen elementen dienen dan ook zoveel mogelijk te worden gehandhaafd en hersteld. Bij vernieuwing dient aansluiting gezocht te worden bij het oorspronkelijke materiaalgebruik en de oorspronkelijke vorm, kleur en detaillering. Op grond van overwegingen van monumentenzorg en/of welstand kunnen nadere eisen worden gesteld aan de uitvoering. Toetsingscriteria Constructieve veiligheid 2.1 Algemene sterkte van de bouwconstructie § 2.1.2. Bestaande bouw
Bouwconstructies en onderdelen van bouwconstructies moeten alsmede hun ondersteuningen of bevestigingen uit oogpunt van constructieve veiligheid voldoende sterk en stabiel zijn. De toets zoals die in het Bouwbesluit en de bijbehorende Regeling Bouwbesluit wordt beschreven, betreft een rekenkundige toets waarin aangetoond moet worden dat de op de constructie aangrijpende belastingen niet groter zijn dan de door de bouwconstructie maximaal te leveren weerstand tegen belasting. Bovenstaand rekenkundig criterium moet worden getoetst met gebruik van de door het Bouwbesluit voor deze materialen en belastingen voorgeschreven materiaal- en belastingnormen, voor zover zij door de Regeling Bouwbesluit van kracht zijn verklaard. Functionele toets
Treden en dorpels moeten worden hersteld of vernieuwd als bij gebruik gevaar ontstaat door bezwijken of onbeloopbaarheid, doordat deze zijn gescheurd of 20 millimeter of meer zijn uitgesleten. Natuurstenen gevelbekleding moet worden hersteld of vernieuwd bij scheurvorming, wegzakken of loskomen. Uitvoeringseisen Constructieve veiligheid 2.1 Algemene sterkte van de bouwconstructie § 2.1.1. Nieuwbouw
Bouwconstructies en onderdelen van bouwconstructies, alsmede hun ondersteuningen of bevestigingen, moeten voldoende sterk en stabiel zijn, overeenkomstig de prestatie-eisen die zijn geformuleerd in de krachtens het Bouwbesluit gegeven voorschriften voor nieuwbouw. Toelichting
De uitvoering is conform bestaand, in hardsteen of gelijkwaardig. Verankering gebeurt met duurzame ankers. Haarscheuren moeten worden hersteld met injectiemortel. Oppervlaktebehandeling van natuursteen gebeurt door schuren en indien nodig gedeelten frijnen. Natuursteen moet tijdens bouwwerkzaamheden tegen beschadiging worden beschermd.
Gevels en bouwmuren
30
Voor het aanbrengen van gevelplinten en banden, moet het metselwerk en het natuursteen voldoende worden bevochtigd en moet de stelruimte tussen muur en natuursteen worden gevuld met cementmortel. Onderdorpels moeten worden gesteld op wiggen en de horizontale voeg moet worden gevuld met voegspecie. Na verharding worden de wiggen verwijderen en moet er worden afgevoegd. Indien neuten worden toegepast, moeten de afmetingen conform bestaand worden uitgevoerd, de neuten worden aangebracht tussen onderdorpels en indien deze bevestigd worden aan een stijl, moet dat gebeuren met behulp van roestvaste doken.
Gevels en bouwmuren
31
2.8
Verankering
Beleid
Bij beschermde monumenten en beeldbepalende ( orde 2- ) panden geldt op grond van het Programma van Eisen voor Monumenten, de Welstandsnota en het stedenbouwkundig beleid dat een restauratieve aanpak het uitgangspunt dient te zijn. Ankers dienen dan ook zoveel mogelijk te worden gehandhaafd en hersteld. Bij vernieuwing dient aansluiting gezocht te worden bij het oorspronkelijke materiaalgebruik en de oorspronkelijke vorm, kleur en detaillering. Op grond van overwegingen van monumentenzorg en/of welstand kunnen nadere eisen worden gesteld aan de uitvoering. Toetsingscriteria Constructieve veiligheid 2.1 Algemene sterkte van de bouwconstructie § 2.1.2. Bestaande bouw
Bouwconstructies en onderdelen van bouwconstructies moeten alsmede hun ondersteuningen of bevestigingen uit oogpunt van constructieve veiligheid voldoende sterk en stabiel zijn. De toets zoals die in het Bouwbesluit en de bijbehorende Regeling Bouwbesluit wordt beschreven, betreft een rekenkundige toets waarin aangetoond moet worden dat de op de constructie aangrijpende belastingen niet groter zijn dan de door de bouwconstructie maximaal te leveren weerstand tegen belasting. Bovenstaand rekenkundig criterium moet worden getoetst met gebruik van de door het Bouwbesluit voor deze materialen en belastingen voorgeschreven materiaal- en belastingnormen, voor zover zij door de Regeling Bouwbesluit van kracht zijn verklaard. Functionele toets
Metselwerk kan ter plaatse van de verankering scheuren vertonen en worden uitgedrukt. De aansluiting van de gevels op de bouwmuren moet worden gecontroleerd op scheurvorming de gevel mag niet loskomen van de bouwmuur. Er wordt gecontroleerd of er voldoende ankers aanwezig zijn. De ankers moeten alle gecontroleerd worden op roestvorming. Bouwmuren die zijn vrijgekomen na sloop van de belendingen, moeten worden gecontroleerd of deze nog voldoende en deugdelijk zijn verankerd aan de balklagen. Bij gevels bestaande uit elementen, moet worden gecontroleerd of er geen breuk is opgetreden en of de elementen in één vlak liggen. Uitvoeringseisen Constructieve veiligheid 2.1 Algemene sterkte van de bouwconstructie § 2.1.1. Nieuwbouw
Gevels moeten voldoende sterk en stabiel zijn, overeenkomstig de prestatieeisen die zijn geformuleerd in de krachtens het Bouwbesluit gegeven voorschriften voor nieuwbouw. Toelichting
Ankers moeten voldoen aan de referentie periode van 50 jaar.
Gevels en bouwmuren
32
Bij roestvorming of uitbuiking van het metselwerk, moeten de ankers worden vrijgemaakt en van roest worden ontdaan en daarna worden geconserveerd. Indien na ontroesting blijkt, dat gelijkmatig meer dan 20% van de doorsnede van het anker is verdwenen, moet het anker worden vernieuwd. Indien nodig moeten ankers worden bijgeplaatst. Vernieuwde en bij geplaatste ankers moeten voldoende zwaar worden uitgevoerd. Bij constructies uit vloer- en balklaag moeten eventueel aanwezige gevelanker bevestigingen aan de strijkbalk worden doorgetrokken naar de derde balk met behulp van een aangelaste strip met een minimale afmeting van 30 bij 4 millimeter, of een aangelast draadeind rond 12 millimeter. Houten balklagen moeten om de andere balk met een haakanker aan beide zijde deugdelijk verankerd worden aan de bouwmuren. Muurplaten moeten deugdelijk verankerd worden met een omgezet draadeind met een lengte van minimaal 1 meter, rond 12 millimeter. Spouwankers mogen vooraf worden ingemetseld, ingestort of later worden aangebracht met behulp van pluggen, de minimale kwaliteit moet RVS AISI- 304 zijn. Er moeten minimaal zes spouwankers per vierkante meter zijn, hart-op-hart 0,4 meter, zowel horizontaal als verticaal. Voor het opvangen van niet meer dan 6 meter halfsteens metselwerk van het buitenspouwblad mag ook gebruik gemaakt worden van Halveneisen consolankers HMA-U/160 of gelijkwaardig. Bij gebouwen hoger dan 20 meter worden nadere eisen aan de verankering gesteld. Bij hoekverbindingen worden meer ankers geëist.
Gevels en bouwmuren
33
2.9
Lateien
Beleid
Constructieve veiligheid is een speerpunt van beleid. Als niet voldaan wordt aan de voorschriften van het Bouwbesluit voor bestaande bouw, wordt in beginsel opgetreden. Bij het opheffen van de gebreken moet in beginsel worden voldaan aan de voorschriften van het Bouwbesluit voor nieuwbouw. Bij beschermde monumenten en beeldbepalende ( orde 2- ) panden geldt daarbij op grond van het Programma van Eisen voor Monumenten, de Welstandsnota en het stedenbouwkundig beleid dat een restauratieve aanpak het uitgangspunt dient te zijn. Oorspronkelijke gevelelementen dienen zoveel mogelijk te worden gehandhaafd en hersteld. Bij vernieuwing dient aansluiting gezocht te worden bij het oorspronkelijke materiaalgebruik en de oorspronkelijke vorm, kleur en detaillering. Op grond van overwegingen van monumentenzorg en/of welstand kunnen nadere eisen worden gesteld aan de uitvoering. Toetsingscriteria Constructieve veiligheid 2.1 Algemene sterkte van de bouwconstructie § 2.1.2. Bestaande bouw
Bouwconstructies en onderdelen van bouwconstructies moeten alsmede hun ondersteuningen of bevestigingen uit oogpunt van constructieve veiligheid voldoende sterk en stabiel zijn. De toets zoals die in het Bouwbesluit en de bijbehorende Regeling Bouwbesluit wordt beschreven, betreft een rekenkundige toets waarin aangetoond moet worden dat de op de constructie aangrijpende belastingen niet groter zijn dan de door de bouwconstructie maximaal te leveren weerstand tegen belasting. Bovenstaand rekenkundig criterium moet worden getoetst met gebruik van de door het Bouwbesluit voor deze materialen en belastingen voorgeschreven materiaal- en belastingnormen, voor zover zij door de Regeling Bouwbesluit van kracht zijn verklaard. Functionele toets
Bij de beoordeling van de constructie en de oplegging worden sterkte, staat en duurzaamheid betrokken, zoals roestvorming bij stalen lateien in metselwerk, of aantasting bij houten lateien. Elk type latei wordt gecontroleerd op voldoende oplegging. Aan de brandwerendheid kunnen nadere eisen worden gesteld. Uitvoeringseisen Constructieve veiligheid 2.1 Algemene sterkte van de bouwconstructie § 2.1.1. Nieuwbouw
Bouwconstructies en onderdelen van bouwconstructies, alsmede hun ondersteuningen of bevestigingen, moeten voldoende sterk en stabiel zijn, overeenkomstig de prestatie-eisen die zijn geformuleerd in de krachtens het Bouwbesluit gegeven voorschriften voor nieuwbouw. Toelichting
Bij stalen lateien is aan scheurvorming te zien dat roestvorming optreedt. Bij geconstateerde roestvorming moeten stalen lateien worden ontroest door
Gevels en bouwmuren
34
bikken en daarna borstelen, vervolgens twee maal behandeld met corrosiewerend middel of in-betonneren. Indien na ontroesting blijkt dat gelijkmatig 20% van de doorsnede van de latei is verdwenen, dan moet deze latei worden vernieuwd. Nieuwe stalen lateien in een vochtige omgeving zijn ofwel gegalvaniseerde en twee maal gepoedercoate balken, ofwel stalen balken in beton. Houten lateien moeten bij aantasting worden hersteld dan wel vervangen, eventueel door een latei van een ander materiaal, zoals staal, beton of metselwerk. Uitvoering van latei in beton of metselwerk is eveneens mogelijk na goedkeuring van Bouw- en Woningtoezicht. Samengestelde lateien moeten worden uitgevoerd met voldoende bijbehorende druklaag.
Gevels en bouwmuren
35
2.10 Kozijnen, ramen en deuren Beleid
Als niet voldaan wordt aan de voorschriften van het Bouwbesluit voor bestaande bouw, wordt in beginsel opgetreden. Indien álle kozijnen en ramen vervangen moeten worden dient in beginsel voldaan te worden aan nieuwbouweisen. Wanneer een gedéélte van de kozijnen en ramen wordt vervangen, moet worden aangesloten op de bestaande uitvoering en detaillering van de kozijnen en ramen. Daarbij geldt steeds dat aangesloten moet worden bij de oorspronkelijke profilering, vorm, indeling en kleur en het oorspronkelijke materiaalgebruik. Op grond van overwegingen van monumentenzorg en/of welstand kunnen nadere eisen worden gesteld aan de uitvoering. Toetsingscriteria Constructieve veiligheid 2.1 Algemene sterkte van de bouwconstructie § 2.1.2. Bestaande bouw
Gezondheid 3.6 Wering van vocht van buiten § 3.6.2. Bestaande bouw
Bouwconstructies en onderdelen van bouwconstructies moeten alsmede hun ondersteuningen of bevestigingen uit oogpunt van constructieve veiligheid voldoende sterk en stabiel zijn. De toets zoals die in het Bouwbesluit en de bijbehorende Regeling Bouwbesluit wordt beschreven, betreft een rekenkundige toets waarin aangetoond moet worden dat de op de constructie aangrijpende belastingen niet groter zijn dan de door de bouwconstructie maximaal te leveren weerstand tegen belasting. Bovenstaand rekenkundig criterium moet worden getoetst met gebruik van de door het Bouwbesluit voor deze materialen en belastingen voorgeschreven materiaal- en belastingnormen, voor zover zij door de Regeling Bouwbesluit van kracht zijn verklaard. De gevel moet overeenkomstig NEN 2778 waterdicht zijn. Functionele toets
Een kozijn, raam of deur mag niet aangetast zijn door bijvoorbeeld houtrot. De bewegende delen moeten goed gangbaar, sluitend, waterkerend en tochtvrij zijn. Ter plaatse van een borstwering die lager is dan 0,6 meter, moet een doorvalbeveiliging aanwezig zijn. Uitvoeringseisen Constructieve veiligheid 2.1 Algemene sterkte van de bouwconstructie § 2.1.1. Nieuwbouw
Sociale veiligheid 2.25 Inbraakwerendheid Nieuwbouw
Gevels moeten voldoende sterk en stabiel zijn, overeenkomstig de prestatieeisen die zijn geformuleerd in de krachtens het Bouwbesluit gegeven voorschriften voor nieuwbouw. Kozijnen en ramen moeten, bepaald overeenkomstig NEN 5096, een weerstandsklasse voor inbraakwering hebben van tenminste 2. Bij vernieuwen moet aan dit voorschrift worden voldaan. Het hang- en sluitwerk moet voldoen aan de eisen die zijn gesteld in Bouwbesluit afdeling 2.25 Inbraakwerendheid . Het hang- en sluitwerk moet worden
Gevels en bouwmuren
36
uitgevoerd volgens de voorschriften van de fabrikant, met in acht neming van de eisen die gesteld zijn in het politie keurmerk ten aanzien van inbraakbeveiliging. Gezondheid 3.1 Bescherming tegen geluid van buiten - Nieuwbouw
3.6 Wering van vocht van buiten § 3.6.1. Nieuwbouw
Nieuwe ramen en deuren moeten voldoende geluid van buiten kunnen weren, daarvoor moeten ze worden voorzien van het nodige hang- en sluitwerk, tochtprofielen en dubbele beglazing. Voor de bepaling van de karakteristieke geluidwering wordt verwezen naar NEN 5077. De gevel moet overeenkomstig NEN 2778 waterdicht zijn. Toelichting
Door bijvoorbeeld rot aangetaste onderdelen van kozijnen, ramen en deuren, moeten worden hersteld of vernieuwd overeenkomstig de bestaande uitvoering: bij voorkeur in het bestaand materiaal en de bestaande maatvoering en profilering. Indien een verhuisraam aanwezig was, moet dit weer worden teruggebracht. Houten delen die aansluiten op metselwerk of een ander vochtdoorlatend materiaal, moeten voldoende zijn beschermd tegen indringing van vocht, bijvoorbeeld met menie. Bij herstel van de onderdorpel, moet tegen indringing van vocht in het metselwerk een waterkerende voorziening zoals een loodslabbe zijn aangebracht. Indien bestaande kozijnen als stelkozijn voor nieuwe houten- of kunststofinhaakkozijnen gaan dienen, moet voldoende ventilatie van het bestaande kozijn worden gegarandeerd. De sponningen van de bestaande kozijnen waarin het inhaakkozijn wordt geplaatst, moeten worden voorzien van een laag grondverf. De aansluitingen van het inhaakkozijn tegen het bestaande kozijn, moeten water- en winddicht zijn. Het inhaakkozijn moet waterpas zijn en haaks en niet scheluw te worden bevestigd. Indien het bestaande kozijn dusdanig slecht is, dat handhaven en verjongen van het bestaande kozijn niet mogelijk is, dan moet een stelkozijn worden aangebracht. Verankering en bevestiging van inhaakkozijnen moeten worden uitgevoerd volgens de voorschriften van de fabrikant, met inachtneming van het volgende. Alle stalen verankering en bevestigingsmiddelen moeten tegen corrosie beschermd zijn; de verankering moet 0,15 tot 0,2 meter vanuit de buitenhoeken van het element zijn aangebracht; de maximale hart-op-hart afstand van de verankering mag niet meer dan 600 millimeter bedragen en ter plaatse van de scharnieren en sluitplaten, sluitkommen van de ramen en deuren moeten verankeringen zijn aangebracht. De geluidwering van kozijnen met deuren, ramen en borstweringspanelen is over het algemeen beduidend minder dan die van muren. De geluidwering van een constructie wordt niet alleen bepaald door de toegepaste materialen. Openingen, kieren en naden hebben een belangrijke invloed op het uiteindelijke geluidwerende vermogen van een constructie. Te openen delen moeten daarom goed sluiten en, bij geluid belaste gevels, worden voorzien van een deugdelijke dubbele kierafdichting. Speciale aandacht moet worden gegeven aan afdichting van kieren en naden bij aansluitingen van kozijnen, daken en metselwerk op andere
Gevels en bouwmuren
37
constructiedelen. Harde schuimen, zoals bijvoorbeeld PUR en Polystyreen schuim leveren weinig of geen bijdrage aan de geluidwering van een constructie.
Gevels en bouwmuren
38
2.11 Schilderwerk Beleid
Schilderwerk is onder meer van belang om aantasting van de duurzaamheid van het onderliggende materiaal te voorkomen. Bij beschermde monumenten en beeldbepalende ( orde 2- ) panden geldt op grond van het Programma van Eisen voor Monumenten, de Welstandsnota en het stedenbouwkundig beleid dat een restauratieve aanpak het uitgangspunt dient te zijn. Op grond van overwegingen van monumentenzorg en/of welstand kunnen nadere eisen worden gesteld aan de uitvoering waaronder het kleurgebruik. Slecht schilderwerk zal soms ook op grond van ernstige strijd met redelijke eisen van welstand kunnen worden aangeschreven. Toetsingscriteria Constructieve veiligheid 2.1 Algemene sterkte van de bouwconstructie § 2.1.2. Bestaande bouw § 2.1.1. Nieuwbouw
Gezondheid 3.6 Wering van vocht van buiten § 3.6.2. Bestaande bouw § 3.6.1. Nieuwbouw
Op basis van de Regeling Bouwbesluit moet schilderwerk in bestaande bouw voldoen aan een referentieperiode van één jaar. Slechte delen in het schilderwerk worden aangeschreven op basis van de eisen bestaande bouw. Indien de verwachting bestaat dat het overige schilderwerk binnen afzienbare tijd ook niet meer gaat voldoen aan de eisen bestaande bouw kan er worden aangeschreven op nieuwbouwniveau (referentieperiode van vijftig jaar). Indien schilderwerk niet onderhouden wordt staat immers vast dat binnen afzienbare tijd het onderliggende materiaal zal worden aangetast. Handhaving wegens strijd met nieuwbouweisen kan in verband daarmee gerechtvaardigd zijn. Een gevel moet overeenkomstig NEN 2778 waterdicht zijn. Ook met betrekking tot dat aspect kan een aanschrijving op grond van de nieuwbouweisen gerechtvaardigd zijn. Verwezen wordt naar hetgeen in de voorgaande alinea is gesteld. Uitvoeringseisen
Constructieve veiligheid 2.1 Algemene sterkte van de bouwconstructie, § 2.12 Bestaande bouw, §2.1.1. Nieuwbouw
Gezondheid
Slechte delen in het schilderwerk worden gerepareerd op basis van de eisen bestaande bouw. Indien de verwachting bestaat dat het gehele schilderwerk binnen afzienbare tijd ook niet meer gaat voldoen aan de eisen bestaande bouw kan er worden uitgevoerd op nieuwbouwniveau (zie hoofdstuk 5 uit NEN 6700). De gevel moet overeenkomstig NEN 2778 waterdicht zijn.
3.6 Wering van vocht van buiten § 3.6.1. Nieuwbouw
Toelichting
Het is aan te raden liggend werk één maal per jaar te controleren en een maal per vijf jaar het volledige werk te onderhouden. Om voldoende duurzaamheid van het schilderwerk te garanderen, moeten de oppervlakten van het onderliggende materiaal waarop het schilderwerk wordt uitgevoerd, geschikt zijn of geschikt worden gemaakt. De schildertechniek moet worden afgestemd op de specifieke omstandigheden.
Gevels en bouwmuren
39
2.12 Balkons, erkers, bordessen, veranda s en vloerafscheidingen Beleid
Constructieve veiligheid is een speerpunt van beleid. Als niet voldaan wordt aan de voorschriften van het Bouwbesluit voor bestaande bouw, wordt in beginsel opgetreden. Bij het opheffen van de gebreken moet in beginsel worden voldaan aan de voorschriften van het Bouwbesluit voor nieuwbouw. Bij beschermde monumenten en beeldbepalende ( orde 2- ) panden geldt daarbij op grond van het Programma van Eisen voor Monumenten, de Welstandsnota en het stedenbouwkundig beleid dat een restauratieve aanpak het uitgangspunt dient te zijn. Oorspronkelijke gevelelementen dienen zoveel mogelijk te worden gehandhaafd en hersteld. Bij vernieuwing dient aansluiting gezocht te worden bij het oorspronkelijke materiaalgebruik en de oorspronkelijke vorm, kleur en detaillering. Op grond van overwegingen van monumentenzorg en/of welstand kunnen nadere eisen worden gesteld aan de uitvoering. Ten aanzien van vloerafscheidingen geldt daarnaast dat deze moeten voldoen aan de hoogte-eisen uit het Bouwbesluit. Als een vloerafscheiding niet voldoet aan de eisen voor bestaande bouw, moeten zodanige voorzieningen worden getroffen, dat nadien wordt voldaan aan de eisen op nieuwbouw niveau. Ontheffing wordt in beginsel niet verleend. Op grond van overwegingen van monumentenzorg en/of welstand kunnen nadere eisen worden gesteld aan de uitvoering. Toetsingscriteria Constructieve veiligheid 2.1 Algemene sterkte van de bouwconstructie § 2.1.2. Bestaande bouw
Balkons, erkers, bordessen en veranda s met de bijbehorende balusters en hekwerken, verandakasten, tuintrapjes en privacyschermen en onderdelen daarvan, alsmede hun ondersteuningen of bevestigingen, moeten voldoende sterk en stabiel zijn. De toets zoals die in het Bouwbesluit en de bijbehorende Regeling Bouwbesluit wordt beschreven, betreft een rekenkundige toets waarin aangetoond moet worden dat de op de constructie aangrijpende belastingen niet groter zijn dan de door de bouwconstructie maximaal te leveren weerstand tegen belasting. Bovenstaand rekenkundig criterium moet worden getoetst met gebruik van de door het Bouwbesluit voor deze materialen en belastingen voorgeschreven materiaal- en belastingnormen, voor zover zij door de Regeling Bouwbesluit van kracht zijn verklaard. Functionele toets
Deze constructies moeten worden gecontroleerd op doorbuiging, scheurvorming en aantasting van het materiaal, zoals rot en roest. De vloer moet voldoende afschot hebben en indien nodig zijn voorzien van voldoende afvoerleidingen.
Gevels en bouwmuren
40
Uitvoeringseisen Constructieve veiligheid 2.1 Algemene sterkte van de bouwconstructie § 2.1.1. Nieuwbouw
Bij constatering van gevaar moeten afdoende beschermende voorzieningen getroffen worden om doorvallen of afvallen van balkon, bordes of veranda door gebruikers te voorkomen. Bij wijziging in de constructie of materialen moeten vooraf tekeningen en berekeningen ingediend worden ter goedkeuring van Bouw- en Woningtoezicht. Toelichting
Scheuren van meer dan 0,3 millimeter in betonvloeren moeten worden hersteld. Stalen voorbalken dan wel uithouders moeten worden vernieuwd indien uit berekening blijkt dat de constructiedelen niet constructief voldoen. Bij wijziging van de constructie of het vernieuwen van de stalen vloerbalken, moeten tevens eisen gesteld worden aan de waterdichtheid en de afwatering en voldoende worden beschermd tegen roest en corrosie. Waar nodig moeten bij werkzaamheden stutconstructies worden aangebracht.
Gevels en bouwmuren
41
2.13 Hijsbalken Beleid
Hijsbalken zijn in Amsterdam karakteristieke gevelelementen die in beginsel gehandhaafd moeten worden en bruikbaar moeten zijn. Op grond van overwegingen van monumentenzorg en/of welstand kunnen nadere eisen worden gesteld aan de uitvoering. Toetsingscriteria Constructieve veiligheid 2.1 Algemene sterkte van de bouwconstructie § 2.1.2. Bestaande bouw
Op basis van de voorkomende maximaal optredende belasting op vloeren, is uit tabel C.3 van NEN 6702 de gemiddelde waarde van de voorkomende belastingen gekozen. Bij de toetsing van de constructieve veiligheid van een hijsbalk, wordt ervan uitgegaan dat 20 % van de verticale belasting Frep als horizontale belasting op kan treden. Ook als er naast de hijsbalk gelijkwaardige voorzieningen aanwezig zijn, moet deze gehandhaafd blijven en functioneren. Functionele toets
Het constructieve materiaal van hijsbalken mag niet zijn aangetast. Na het ontroesten van een stalen hijsbalk moet er nog voldoende materiaal aanwezig zijn opdat de balk constructief voldoet. Houten hijsbalken moeten worden onderzocht op houtrot of ernstige scheurvorming. Uitvoeringseisen Constructieve veiligheid 2.1 Algemene sterkte van de bouwconstructie § 2.1.1. Nieuwbouw
Hijsbalken moeten voldoende sterk en stabiel zijn, overeenkomstig de prestatie-eisen die zijn geformuleerd in de krachtens het Bouwbesluit gegeven voorschriften voor nieuwbouw. Bij het vernieuwen moet de balk worden uitgevoerd conform bestaand profiel en model, of zoveel zwaarder als volgens berekening nodig is. Ook de bevestigingen moeten worden uitgevoerd conform bestaand, of zoveel zwaarder als de nieuwe toestand vereist. Toelichting
Omdat in praktijk alleen stalen of houten hijsbalken voorkomen, wordt in de toelichting nader op deze twee uitvoeringen ingegaan. Nieuwe stalen hijsbalken moeten voldoen aan de voorgeschreven referentie periode. De oplegging van een stalen hijsbalk op metselwerk moet worden voorzien van bijvoorbeeld een oplegvilt. Ter plaatse van het metselwerk moet de stalen balk twee maal worden behandeld met een corrosiewerend middel. Bij plaatsing van de hijsbalk in metselwerk of hout, moet de stalen balk aan de buitenzijde rondom worden afgekit met een UVbestendige plastisch blijvende kit. De stalen balk moet worden voorzien van een aangelaste stalen hijshaak. In geval van een houten hijsbalk moet, indien na onderzoek blijkt dat houtrot of ernstige scheurvorming aanwezig is, de balk worden vervangen
Gevels en bouwmuren
42
met hout in duurzaamheidklasse 1 conform bestaande zwaarte en model worden, of zoveel anders als de nieuwe situatie vereist. De houten hijsbalk moet worden beschermd tegen klimaatinvloeden, bijvoorbeeld door afdekking met een zinken kap zink no. 14, of indien bestaand met een loden kap 18 kg/m. Bij plaatsing houten balk in metselwerk, deze voorzien van een loden afdekking 18 kg/m zodanig dat de loodslabbe het zinken dekstuk minimaal 100 millimeter overlapt. De balk moet ter plaatse van metselwerk 2 maal worden behandeld met loodvrije menie of een gelijkwaardig product. De houten balk voorzien van een stalen hijshaak aangebracht middels een stalen band rondom de balk en vastgezet met 2 gegalvaniseerde bouten M12.
Daken en Trappenhuizen
43
3
Daken
Algemeen
Een dak van een gebouw moet in het algemeen in bestaande toestand voldoen aan de prestatie-eisen die zijn geformuleerd in de in het Bouwbesluit gegeven voorschriften voor bestaande bouw. In deze voorschriften worden prestatie-eisen onderscheiden voor veiligheid, gezondheid en bruikbaarheid. Niet voor álle onderdelen van een woning of ander gebouw zijn echter prestatie-eisen te vinden in elk van de drie afdelingen bestaande bouw van de hoofdstukken veiligheid, gezondheid en bruikbaarheid. Naast de eisen die direct voortkomen uit bepalingen die zijn opgenomen in het Bouwbesluit of normen en regelingen die worden aangestuurd door het Bouwbesluit, moeten onderdelen voldoen aan de prestatie-eisen uit de gemeentelijke Bouwverordening en aan bepalingen die gebaseerd zijn op het door het stadsdeel gevoerde beleid, zoals die in dit PvE zijn neergelegd.
Daken en Trappenhuizen
44
3.1
Kappen en platte daken
Beleid
Het beleid van stadsdeel Centrum is om een onbeschoten kap of een ongeïsoleerd plat dak, waaronder een verblijfsruimte gesitueerd is, altijd aan te schrijven op brandveiligheid en thermische isolatie, óók als er geen direct gebrek aan de dakpannen of het dakleer is. Een ruimte onder een onbeschoten kap is in principe niet wind- en waterdicht en is dus onbewoonbare ruimte. Isolatie moet daarbij op nieuwbouw niveau worden aangebracht. Indien in de ruimte onder de onbeschoten kap of een ongeïsoleerd plat dak géén verblijfsgebied aanwezig is, mag de warmteweerstand van het dakvlak en de zoldervloer opgeteld worden. Uitsluitend indien technische oplossingen onmiskenbaar onmogelijk zijn, kan conform het reeds lang bestaande beleid gelimiteerde vrijstelling worden verleend op basis van Bouwbesluit § 1.5. Ontheffingen . Indien afdoende isolatie onvoldoende kan worden gerealiseerd, moet dat worden meegewogen in de beslissing tot vrijstelling. Toetsingscriteria Constructieve veiligheid 2.1 Algemene sterkte van de bouwconstructie § 2.1.2. Bestaande bouw
Gezondheid 3.6 Wering van vocht van buiten § 3.6.2. Bestaande bouw
Brandveiligheid 2.13 Beperking van uitbreiding van brand § 2.13.2. Bestaande bouw
Kapconstructies en onderdelen van kapconstructies moeten alsmede hun ondersteuningen of bevestigingen uit oogpunt van constructieve veiligheid voldoende sterk en stabiel zijn. De toets zoals die in het Bouwbesluit en de bijbehorende Regeling Bouwbesluit wordt beschreven, betreft een rekenkundige toets waarin aangetoond moet worden dat de op de constructie aangrijpende belastingen niet groter zijn dan de door de bouwconstructie maximaal te leveren weerstand tegen belasting. Bovenstaand rekenkundig criterium moet worden getoetst met gebruik van de door het Bouwbesluit voor deze materialen en belastingen voorgeschreven materiaal- en belastingnormen, voor zover zij door de Regeling Bouwbesluit van kracht zijn verklaard. Een dak dat een scheidingsconstructie vormt tussen een verblijfsruimte en de buitenlucht moet overeenkomstig NEN 2778 waterdicht zijn.
Om het gevaar van brandoverslag bij kappen en daken te beperken, moet vanwege de praktijk van wonen in de binnenstad onder daken en de daarbij behorende uitbreidingen van dakopbouwen, een kap of dak naast een hoger opgaande belending een brandwerendheid van 30 minuten hebben, zodat de twee constructies samen een WBDBO van 60 minuten hebben. Waar naast een kap of dak géén hoger opgaande belending is, moet worden voldaan aan een brandwerendheid van minimaal 20 minuten. Een onbeschoten kap bezit deze brandwerendheid niet. De onderzijde van de kap moet tenminste een Klasse 4 voor brandvoortplanting hebben volgens NEN 6064 en de rookproductie mag maximaal 10 m-1 volgens NEN 6066 zijn.
Daken en Trappenhuizen
45
Functionele toets
Daken moeten regen-, sneeuw- en winddicht zijn. Een kap - of dakbedekking moet geheel worden vernieuwd, indien deze ernstig is aangetast of nagenoeg of geheel zijn waterdichtheid heeft verloren. De samenstellende materialen van de kapconstructie worden gecontroleerd op breuken, scheuren, bezwijken of aantasting door bijvoorbeeld corrosie, rot, schimmel of insecten. De afstanden en dimensies van constructieve delen moeten in verhouding zijn. Verankeringen, verbindingen, verbanden of opleggingen worden gecontroleerd op verschuiving of bezwijken. Bij een pannenkap waarvan de constructie bestaat uit spanten met gordingen of sporen, wordt er op gelet of er beschot aanwezig is. Indien er geen dakbeschot aanwezig is in een niet monumentaal pand, moet dit aangebracht worden, omdat een onbeschoten kap niet voldoet aan het toetsingscriterium NEN 2778 en moet tevens blijven voldoen aan de gestelde eisen genoemd in NEN 6702 en NPR 6703. Platte daken moeten voldoende afschot hebben 5 tot 10 millimeter per meter en voorzien te zijn van een of meer hemelwater afvoeren. Verrot of aangetast dakbeschot moet worden vernieuwd. Indien nodig, worden boeiboorden, mastiekschroten en dergelijke vernieuwd. Bij een plat dak moet een nood-overstort aanwezig zijn, als de dakopstanden zo hoog zijn dat er bij verstopping van de hemelwaterafvoer er een ontoelaatbare wateraccumulatie ontstaat. Er wordt bij goten, hemelwaterafvoer en vergaarbakken gekeken of het materiaal verweerd is en of de soldeerverbindingen in tact zijn. Opstanden moeten voldoende hoog zijn en het loodwerk bij schoorstenen en aansluitingen op gevels moet ingeslepen en over de pannen of eventuele andere dakbedekking middelen heen geklopt zijn. Uitvoeringseisen Constructieve veiligheid 2.1 Algemene sterkte van de bouwconstructie § 2.1.1. Nieuwbouw
Brandveiligheid 2.13 Beperking van uitbreiding van brand § 2.13.1. Nieuwbouw
Gezondheid 3.6 Wering van vocht van buiten § 3.6.1. Nieuwbouw
Nieuwe kappen en daken moeten voldoende sterk en stabiel zijn, overeenkomstig de prestatie-eisen die zijn geformuleerd in de krachtens het Bouwbesluit gegeven voorschriften voor nieuwbouw. Aan de hand van de bij de functionele toets geconstateerde gebreken vindt een afweging plaats tussen herstellen en vernieuwen. Om een WBDBO van tenminste 60 minuten te creëren, moet een kap of dak naast een hoger opgaande belending moet een brandwerendheid van 30 minuten hebben, tenzij deze hoger is dan één verdiepingshoogte (> dan 3,00 m) Een dakbedekking moet ter beperking van het binnendringen van vocht in het woongebouw, bepaald overeenkomstig NEN 2778, waterdicht te zijn.
Daken en Trappenhuizen 3.1 Bescherming tegen geluid van buiten - Nieuwbouw
3.9 Afvoer van hemelwater - Nieuwbouw
3.17 Bescherming tegen ratten en muizen 5.2 Beperking van § 3.17.1. Nieuwbouw luchtdoorlatendheid - Nieuwbouw
46
Indien rechtstreeks onder de kap wordt gewoond, is de kap de scheiding tussen verblijfsgebied en de buitenlucht. Een uitwendige scheidingsconstructie die de scheiding vormt tussen een verblijfsgebied en de buitenlucht moet, ter beperking van geluidhinder in het verblijfsgebied, een karakteristieke geluidwering hebben gelijk aan het verschil tussen de geluidbelasting en een binnenniveau van 35 dB(A), met een minimum van 20 dB(A). Voorgaande houdt in dat bij een geluidbelasting hoger dan 55 dB(A), de geluidwering moet toenemen en er dus maatregelen moeten worden genomen. Dit kan worden gerealiseerd door bijvoorbeeld voldoende zwaarte of gelaagdheid van de constructie. Indien in een verblijfsgebied een belasting is toegestaan hoger dan 35 dB(A) mag met die hogere waarden gerekend worden. Voor de bepaling van de karakteristieke geluidwering wordt verwezen naar NEN 5077. De hemelwaterafvoer wordt aangeschreven als het rechtens verkregen niveau niet meer gehaald wordt. Het binnendringen van gedierte als ratten en muizen moet worden geweerd.
Daken moeten voldoen aan de eisen van luchtdoorlatendheid, zoals bepaald overeenkomstig NEN 2686. Toelichting
Indien níet rechtstreeks onder de kap wordt gewoond en de kap vernieuwd wordt, moet deze in samenspel met de zoldervloer voldoende water-, warmte-, en geluiddicht zijn ten bate van de onder liggende woning. Niet meer in gebruik zijnde antennes moeten zeker bij vernieuwing van de dakbedekking tot op het dakbeschot worden verwijderd en afgevoerd. Bij het vernieuwen van de bedekking, moet de bestaande bedekking inclusief grind en afval tot op het dakbeschot worden verwijderd en afgevoerd. Indien sterk verontreinigd grint wordt hergebruikt, moet het worden gezeefd. In geval van herstel moet zoveel mogelijk rekening worden gehouden met de bestaande constructie en moet bij voorkeur de bestaande, originele uitvoering en detaillering worden toegepast. In een incidenteel verrot spant kan worden vernieuwd in oorspronkelijke staat of de spantbenen kunnen worden aangeheeld met haaklassen. Indien dit niet mogelijk is omdat de Prestaties bestaande bouw niet gehaald worden, moet het gehele onderdeel worden vernieuwd.
Daken en Trappenhuizen
47
3.2
Lichtkoepels, dakramen en dakkapellen
Toetsingscriteria Constructieve veiligheid 2.1 Algemene sterkte van de bouwconstructie § 2.1.2. Bestaande bouw
Brandveiligheid 2.13 Beperking van uitbreiding van brand § 2.13.2. Bestaande bouw
Lichtkoepels, dakramen, dakkapellen en transparante daken zoals atria moeten de krachten die ontstaan door eigen gewicht en belastingen uit wind, regenwater en sneeuw en temperatuurbelastingen kunnen dragen. Krachten uit belasting door personen zijn uitgesloten. Een en ander is omschreven in NEN 6702. Indien de opening in het dak van een woon-, kantoor- of logiesfunctie zich bevindt op minder dan twee meter van een andere opening in een belending waaronder een verblijfsruimte/gebied gelegen is, wordt er een WBDBO van tenminste 20 minuten geëist. Functionele toets
Een functionele toets vindt plaats op waterdichtheid, detaillering, brandveiligheid en gebruik van materialen. Kapotte of verrotte onderdelen moeten worden vernieuwd. Uitvoeringseisen Constructieve veiligheid 2.1 Algemene sterkte van de bouwconstructie § 2.1.1. Nieuwbouw
Brandveiligheid 2.13 Beperking van uitbreiding van brand § 2.13.1. Nieuwbouw
Energiezuinigheid 5.1 Thermische isolatie - Nieuwbouw
Lichtkoepels, dakramen, dakkapellen en transparante daken zoals atria moeten de krachten die ontstaan door eigen gewicht en belastingen uit wind, regenwater, sneeuw en temperatuurbelastingen kunnen dragen. Krachten uit belasting door personen zijn uitgesloten. Een en ander is omschreven in NEN 6702. Bij gevaar voor brandoverslag naar een ander brandcompartiment, wordt een WBDBO van tenminste 60 minuten geëist(spiegelsymetrie mag hier worden toegepast).
De U-waarde van de transparante delen van bijvoorbeeld een lichtkoepel, dakraam of dakkapel moet kleiner of gelijk dan 4,2 W/ m2K zijn, van gesloten delen van het dak moet de Rc tenminste 2,5 m2K/W zijn. Toelichting
Lichtkoepels kunnen worden uitgevoerd in dubbelwandig kunststof. Ter plaatse van het trappenhuis onder een lichtkoepel of dakraam moet de lichtkoepel worden uitgevoerd in zelfdovend en druipvrij kunststof. Daar waar een eis voor brandwerendheid beperkt is tot 30 minuten, voldoet een ruit met spiegeldraadglas onder de lichtkoepel. In de nabije toekomst zullen de belastingnormen voor grote glasoppervlakken zoals als bij lichtstraten worden uitgebreid met eisen met betrekking tot krachten uit belasting door personen.
Daken en Trappenhuizen
48
3.3
Schoorstenen en dakdoorvoeren
Toetsingscriteria Constructieve veiligheid 2.1 Algemene sterkte van de bouwconstructie § 2.1.2. Bestaande bouw
Bouwconstructies en onderdelen van bouwconstructies moeten alsmede hun ondersteuningen of bevestigingen uit oogpunt van constructieve veiligheid voldoende sterk en stabiel zijn. De toets zoals die in het Bouwbesluit en de bijbehorende Regeling Bouwbesluit wordt beschreven, betreft een rekenkundige toets waarin aangetoond moet worden dat de op de constructie aangrijpende belastingen niet groter zijn dan de door de bouwconstructie maximaal te leveren weerstand tegen belasting. Bovenstaand rekenkundig criterium moet worden getoetst met gebruik van de door het Bouwbesluit voor deze materialen en belastingen voorgeschreven materiaal- en belastingnormen, voor zover zij door de Regeling Bouwbesluit van kracht zijn verklaard. Functionele toets
Wanneer schoorstenen of delen van schoorstenen uit asbesthoudende materialen bestaan en niet meer functioneren zijn of schadelijk voor de gezondheid zijn dienen te worden verwijderd (de praktijk leert dat asbesthoudende materialen die lange tijd met de buitenlucht in aanraking is geweest de gesloten structuur hebben verloren en daardoor gevaarlijk zijn voor de volksgezondheid). Gemetselde schoorsteenlichamen buitendaks moeten zodanig zijn afgewerkt dat regenwater geweerd wordt. Uitvoeringseisen Constructieve veiligheid 2.1 Algemene sterkte van de bouwconstructie § 2.1.1. Nieuwbouw
Brandveiligheid 2.11 Beperking van het ontstaan van een brandgevaarlijke situatie
Een nieuwe schoorsteen moet voldoende sterk en stabiel zijn, overeenkomstig de prestatie-eisen die zijn geformuleerd in de krachtens het Bouwbesluit gegeven voorschriften voor nieuwbouw. Indien een nieuwe schoorsteen moet worden opgericht, moet deze op dusdanige wijze zijn ontworpen dat is voldaan aan de criteria van constructieve veiligheid op nieuwbouw niveau. De schoorsteen moet voldoende sterk, stabiel en brandveilig zijn en voldoen aan de eisen voor gezondheid.
§ 2.11.1. Nieuwbouw
2.13 Beperking van uitbreiding van brand § 2.13.1. Nieuwbouw
Toelichting
Bij het vernieuwen van gemetselde schoorsteenlichamen buitendaks moeten de bestaande kanalen voldoende ver worden gesloopt, tenminste tot 100 millimeter onder het dakvlak. Metselwerk moet een goede kwaliteit hebben, bijvoorbeeld steen kwaliteit hardgrauw. Tijdens het metselen van de nieuwe kanalen moeten loketten of voetlood gelijktijdig worden ingemetseld. De tongen moeten in verband worden mee gemetseld. De kanalen moeten aan de binnenzijde worden gevoerd, bijvoorbeeld door vertinnen. De kop van het schoorsteenkanaal moet afwaterend worden afgewerkt zoals met zandcement specie, waarvan het oppervlak moet worden dóórgeschuurd met scherp zand en afgezwart. Op de kop van het schoorsteenkanaal moet per kanaal een regenwering worden aangebracht, bijvoorbeeld een geglazuurd
Daken en Trappenhuizen
49
aarden schoorsteenpot. Indien na de gehouden rookproef blijkt, dat de schoorsteen kanalen lekken, moeten daartoe geëigende roestvast stalen schoorsteen doorvoeren van voldoende diameter aangebracht worden.
Daken en Trappenhuizen
50
Trappenhuizen Algemeen
Een trappenhuis waar woningen op uitkomen, moet 20 minuten brandwerend zijn. Als die norm niet gehaald wordt, wordt deze situatie aangeschreven en moet het trappenhuis 30 minuten brandwerend zijn. In praktijk betekent dit, dat de woningtoegangsdeuren moeten worden vernieuwd. Een trappenhuis dat wordt benut als veiligheidstrappenhuis, moet een WDBDO van 60 minuten hebben. Daar waar niet-woonfuncties uitkomen op een gemeenschappelijk trappenhuis met een of meerdere woningen, worden aanvullende maatregelen geëist. Deze maatregelen stoelen op een al jarenlang gevoerd beleid van de brandweer, dat gericht is op voldoende brandveiligheid. Een trappenhuis waar een voorhuis en achterhuis op uitkomen wordt, als zich in het achterhuis zelfstandige woningen bevinden, óók als de norm van 20 minuten brandwerend wordt gehaald, aangeschreven op grond van artikel 13 Woningwet, om het trappenhuis 30 minuten brandwerend te maken(nieuwbouwniveau). De reden hiervoor is het ontbreken van een tweede vluchtweg voor de in het achterhuis gelegen zelfstandige woningen. Tussen een trappenhuis dat onderdeel is van de vluchtweg en een ruimte waar bergingen of zolders op uitkomen, moet een 20 minuten brandwerende deur aanwezig zijn. In een nieuw te creëren situatie moet die scheidingsdeur zelfsluitend en 30 minuten brandwerend zijn. Daar waar kantoren uitkomen op een gemeenschappelijk trappenhuis met woningen, wordt op grond van artikel 1a Woningwet ten bate van de mogelijkheid tot vluchten bij brand geëist dat een ontruimingsinstallatie wordt aangebracht en tussen het kantoor en het trappenhuis een zelfsluitende 60 minuten brandwerende deur. De ontruimingsinstallatie bestaat in praktijk uit een rookmelder in het kantoor en een installatie voor een geluidsignaal in het trappenhuis.
Daken en Trappenhuizen
51
3.4
Toegang tot het woongebouw
Beleid
Afhankelijk van de aard van de geconstateerde gebreken wordt een afweging gemaakt tussen de voorschriften herstellen of vernieuwen. Het beleid van stadsdeel Centrum is er op gericht om aan de hand van de geconstateerde gebreken een afweging plaats laten vinden tussen herstellen en vernieuwen. Bij vernieuwen verdient het de voorkeur dat zoveel mogelijk de bestaande originele uitvoering, detaillering en kleur wordt toegepast. Indien bij vervanging of herstel van de toegang tot het woongebouw wijziging van de gevel optreedt, is een positief advies van de Welstandscommissie vereist waarbij getoetst wordt aan par. 4.1.4 van de welstandscriteria uit de welstandsnota. Als wordt aangeschreven, moeten trappenhuizen worden beveiligd tegen inbraak en brand, moet verlichting worden aangepast aan de norm en moet het uiterlijk binnen de bestaande regels worden verbeterd. In verband met veel voorkomende criminaliteit is besloten op basis van art. 13 WW de nieuwbouweisen voor de deuropener installatie en de spreekinstallatie ook bij bestaande bouw toe te passen. Toetsingscriteria Constructieve veiligheid 2.1 Algemene sterkte van de bouwconstructie § 2.1.2. Bestaande bouw
Sociale veiligheid 2.24 Toegang van een bouwwerk § 2.24.2. Bestaande bouw
Bouwconstructies en onderdelen van bouwconstructies moeten alsmede hun ondersteuningen of bevestigingen uit oogpunt van constructieve veiligheid voldoende sterk en stabiel zijn. De toets zoals die in het Bouwbesluit en de bijbehorende Regeling Bouwbesluit wordt beschreven, betreft een rekenkundige toets waarin aangetoond moet worden dat de op de constructie aangrijpende belastingen niet groter zijn dan de door de bouwconstructie maximaal te leveren weerstand tegen belasting. Bovenstaand rekenkundig criterium moet worden getoetst met gebruik van de door het Bouwbesluit voor deze materialen en belastingen voorgeschreven materiaal- en belastingnormen, voor zover zij door de Regeling Bouwbesluit van kracht zijn verklaard. Indien de toegangsdeur van buiten af alleen met een sleutel kan worden geopend moet deze zelfsluitend zijn. Aan de buitenzijde van de deur moet een voorziening aanwezig zijn, waarmee een in de woning waarneembaar signaal gegeven kan worden. Functionele toets
Het kozijn, vaste panelen en de toegangsdeur moeten voldoende degelijk zijn uitgevoerd; de waterdichtheid moet door goede detailleringen en kwalitatief goed schilderwerk zijn gegarandeerd en het hang - en sluitwerk moet van voldoende kwaliteit zijn.
Daken en Trappenhuizen
52
Uitvoeringseisen Sociale veiligheid 2.24 Toegang van een bouwwerk § 2.24.1. Nieuwbouw
Toegangsdeuren van woongebouwen moeten zelfsluitend worden gemaakt door het aanbrengen van een dranger. Om de toegang tot een woongebouw af te kunnen sluiten, moet de toegangsdeur van buitenaf slechts met een sleutel kunnen worden geopend. Vanuit elke woning die op die deur is aangewezen moet de toegangsdeur rechtstreeks kunnen worden geopend. Aan de buitenzijde van de deur moet er een voorziening aanwezig zijn waarmee een in de woning waarneembaar signaal gegeven kan worden. Deze installatie moet zijn aangesloten op de elektrische installatie van de betreffende woningen. Ter plaatse van de toegangsdeur moet een vanuit de woning bedienbare spreekinstallatie aanwezig zijn.
Daken en Trappenhuizen
53
3.5
Scheidingsconstructies
Toetsingscriteria Constructieve veiligheid § 2.1.2 Bestaande bouw
Brandveiligheid 2.12 Beperking van ontwikkeling van brand § 2.12..2. Bestaande bouw
2.13 Beperking van uitbreiding van brand § 2.13.2. Bestaande bouw
2.15 Beperking van ontstaan van rook § 2.15.2. Bestaande bouw
2.16 Beperking van verspreiding van rook § 2.16.2. Bestaande bouw
Scheidingsconstructies en onderdelen van scheidingsconstructies moeten alsmede hun ondersteuningen of bevestigingen uit oogpunt van constructieve veiligheid voldoende sterk en stabiel zijn. Om te waarborgen dat in geval van brand vluchtwegen aanwezig zijn, zijn bij Regeling Bouwbesluit voorschriften gesteld aan: de indeling van het woongebouw; het aantal en de inrichting van de vluchtwegen; de brandwerendheid en klasse brandvoortplanting van de wanden van de vluchtweg; de rookdoorlating en rookproductie van de wanden van de vluchtweg. Om de mogelijkheid tot vluchten bij brand te waarborgen, moet vanwege het beperken van het uitbreiden van brand de WBDBO tussen een woning en het trappenhuis ten minste 20 minuten bedragen. Bovendien moet een constructieonderdeel zoals een trappenhuiswand, een beperkte bijdrage aan de brandvoortplanting, rookproductie en rookdoorlating hebben. De klasse van bijdrage tot brandvoortplanting van wanden en plafonds moet ter beperking van de ontwikkeling van brand, ten minste Klasse 4 zijn, zoals beschreven in NEN 6065 en met een rookproductie van ten hoogste 10 m-1 volgens NEN 6066. De naar de vluchtweg toegekeerde zijde van wanden en plafonds moeten voor de beperking van de bijdrage tot brandvoortplanting ten minste behoren tot: Klasse 2 volgens NEN 6065 met een rookproductie van ten hoogste 2,2 m-1 volgens NEN 6066 óf tot Klasse 1 volgens NEN 6065 met een rookproductie van ten hoogste 5,4 m-1 volgens NEN 6066. Zoals geïllustreerd in tabel 5 aan het einde van onderdeel 4.2, behoort bekleding, zoals vurenhout, zachthout en zachtboard, maar ook plastic schrootjes of polystyreentegels niet tot Klasse 1 of 2 voor brandvoortplanting en moeten ze op grond van deze paragraaf worden verwijderd. Uitvoeringseisen
Constructieve veiligheid § 2.1.1 Nieuwbouw
Brandveiligheid 2.12 Beperking van ontwikkeling van brand § 2.12.1. Nieuwbouw
Indien bij de functionele toets gebreken zijn geconstateerd wat betreft de sterkte of de stabiliteit van de woningscheidende trappenhuiswanden, volgen voorschriften tot herstel of vernieuwing. De klasse van bijdrage tot brandvoortplanting van wanden en plafonds moet ter beperking van de ontwikkeling van brand, ten minste Klasse 4 zijn, zoals beschreven in NEN 6065 en met een rookproductie van ten hoogste 10 m-1 volgens NEN 6066. De naar de vluchtweg toegekeerde zijde van wanden en plafonds moeten voor de beperking van de bijdrage tot brandvoortplanting ten minste behoren tot:
Daken en Trappenhuizen
54
Klasse 2 volgens NEN 6065 met een rookproductie van ten hoogste 2,2 m-1 volgens NEN 6066 óf tot Klasse 1 volgens NEN 6065 met een rookproductie van ten hoogste 5,4 m-1 volgens NEN 6066. Zoals geïllustreerd in tabel 5 aan het einde van onderdeel 4.2, behoort bekleding, zoals vurenhout, zachthout en zachtboard, maar ook plastic schrootjes of polystyreentegels niet tot Klasse 1 of 2 voor brandvoortplanting en moeten ze op grond van deze paragraaf worden verwijderd. 2.13 Beperking van uitbreiding van brand § 2.13.1. Nieuwbouw
Gezondheid 3.3 Geluidwering tussen ruimten van verschillende gebruiksfunctie nieuwbouw 3.4 Beperking van galm Nieuwbouw
Ter bescherming van de vluchtweg waaraan een WBDBO wordt geëist van 30 minuten en teneinde te voldoen aan een WBDBO van 60 minuten tussen twee woningen, moeten woningscheidende trappenhuiswanden aan beide zijden een brandwerendheid bezitten van 30 minuten. Indien een trap de begrenzing vormt van een brandcompartiment, wat veelal op de beganegrond verdieping voorkomt, moet deze aan de onderzijde 30 minuten brandwerend worden bekleed. Bij vernieuwen van trappenhuiswanden verdient toepassing van lichte scheidingswanden de voorkeur. Het materiaal aan de trappenhuiszijde moet van een kwaliteit zijn die voldoende weerstand biedt tegen mechanische beschadigingen. Om verschillende brandcompartimenten van elkaar te gescheiden te houden, moeten doorgangen in bouwmuren voorzien zijn van zelfsluitende deuren met een brandwerendheid van 60 minuten. De WBDBO naar een veiligheidstrappenhuis moet ten minste 60 minuten zijn. Verwarring over de te gebruiken vluchtwegen moet worden voorkomen. In praktijk blijkt het niet mogelijk de bruikbaarheid van vluchtwegen door bouwmuren zoals via brandgangen op zolders te garanderen. Een in het verleden om die reden toegepaste oplossing is, om de branddoorgangen dicht te laten metselen. Bij vernieuwen van trappenhuiswanden, conform NEN 5077, moet de totale constructie zo zijn samengesteld, dat de karakteristieke isolatie-indexen tussen trappenhuis en de in de woning gelegen verblijfsruimten voor luchtgeluid tenminste 0 dB en voor contactgeluid tenminste +5 dB tussen de ruimten ten minste 0 dB bedraagt. Toelichting
Daar waar gegeven de bestaande plattegrondmaten, de wanddikte moet worden beperkt, is het mogelijk de 0 dB eis te verlichten. Zie voor een toelichting op de in de tekst genoemde Klassen de bijdrage tot brandvoortplanting de onderstaande tabellen. Uit onderstaande tabel blijkt dat volgens de voorschriften zachtboard als bekleding van vloeren en trappen niet verboden is. Vanuit de ervaring met brandveiligheid echter wordt er de voorkeur aan gegeven dat zachtboard als bekleding niet wordt toegepast.
Daken en Trappenhuizen
55
Klasse T1
Materiaal kan zeer zwak bijdragen tot brandvoortplanting
Hardhout, spaanplaat (harde persing), hardboard (Masonite)
Klasse T3
Materiaal kan matig bijdragen tot brandvoortplanting
Vurenhout, zachtboard
N.B.: KlasseT2 en T4 worden niet genoemd in het Bouwbesluit Tabel 4: Brandvoortplantingsklasse vloeren en bovenkant trappen Klasse 1
Materiaal draagt niet bij aan brandvoortplanting
Steenachtige materialen
Klasse 2
Materiaal kan zwak bijdragen tot brandvoortplanting
Hardhout, spaanplaat (harde persing), hardboard (Masonite), gipsplaat, metselwerk
Klasse 4
Materiaal kan sterk Vurenhout, zachtboard bijdragen tot brandvoortplanting Voldoet echter aan basiseis N.B.: Klasse 3 wordt niet genoemd in het Bouwbesluit Tabel 5: Brandvoortplantingsklasse wanden en plafonds
Daken en Trappenhuizen
56
3.6
Woningtoegangsdeuren
Beleid
Stadsdeel Centrum voert geen specifiek beleid ten aanzien van dit onderdeel van een gebouw. Dat betekent dat in beginsel alleen wordt opgetreden indien er sprake is van strijd met de voorschriften van het Bouwbesluit voor bestaande bouw. Toetsingscriteria Brandveiligheid 2.13 Beperking van uitbreiding van brand § 2.13.2. Bestaande bouw
De woningtoegangsdeur en bijbehorende panelen vormen een onderdeel van de scheidingsconstructie tussen woning en trappenhuis en moeten een brandwerendheid bezitten van 20 minuten. Functionele toets
Het kozijn, de vaste panelen en de toegangsdeur van de woningtoegang moeten voldoende degelijk zijn uitgevoerd en het hang- en sluitwerk moet van voldoende kwaliteit zijn. Uitvoeringseisen Brandveiligheid 2.13 Beperking van uitbreiding van brand § 2.13.1. Nieuwbouw
Sociale veiligheid 2.25 Inbraakwerendheid Nieuwbouw
Holle- of lichte paneeldeuren moeten vervangen worden door massieve deuren met en brandwerendheid van 30 minuten. Gewoon glas in bovenlichten moet worden vervangen door brandveilig glas of spiegeldraadglas. Bepaald overeenkomstig NEN 5096, moet de woningtoegangsdeur, een weerstandsklasse voor inbraakwering hebben van ten minste 2. Bij het vernieuwen van de woningtoegangsdeur moet aan dit voorschrift worden voldaan. Aan dit voorschrift wordt geacht te zijn voldaan indien de uitvoering is afgestemd op de certificatie regeling Veilig Wonen , welke een onderdeel vormt van het Politie keurmerk Veilig Wonen. Grote glasopeningen moeten worden gereduceerd tot de maximale afmetingen van een doorgangsopening , 0,15 bij 0,25 meter. Toelichting
Het beplaten van onvoldoend brandwerende deuren met een brandwerende vezelplaat is niet acceptabel omdat deze beplatingen onvoldoende weerstand bieden tegen mechanische beschadigingen.
Daken en Trappenhuizen
57
3.7
Trappen en bordessen
Beleid
Volgens artikel 6.3.2 van de Bouwverordening Amsterdam is het verboden, voorwerpen of stoffen op zodanige wijze te plaatsen of te hebben dat daardoor het onmiddellijk gebruik of de zichtbaarheid wordt belemmerd van de vluchtweg. Stadsdeel Centrum zal deze regel strikt handhaven en de eigenaar van deze voorwerpen of stoffen aanschrijven tot verwijdering ervan. Toetsingscriteria Constructieve veiligheid 2.1 Algemene sterkte van de bouwconstructie § 2.1.2. Bestaande bouw
Veiligheid 2.5 Trap § 2.5.2. Bestaande bouw
Trappen en bordessen en onderdelen van trappen en bordessen moeten alsmede hun ondersteuningen of bevestigingen uit oogpunt van constructieve veiligheid voldoende sterk en stabiel zijn. De toets zoals die in het Bouwbesluit en de bijbehorende Regeling Bouwbesluit wordt beschreven, betreft een rekenkundige toets waarin aangetoond moet worden dat de op de constructie aangrijpende belastingen niet groter zijn dan de door de bouwconstructie maximaal te leveren weerstand tegen belasting. Bovenstaand rekenkundig criterium moet worden getoetst met gebruik van de door het Bouwbesluit voor deze materialen en belastingen voorgeschreven materiaal- en belastingnormen, voor zover zij door de Regeling Bouwbesluit van kracht zijn verklaard. Een trap, bordes of vloer waar een vluchtweg over voert, mag niet binnen 20 minuten bezwijken ingeval van bij brand, onder aan te houden combinaties van belastingen bepaald volgens NEN 6702. minimum breedte van de trapMinimale afmetingen van trappen, bordessen en leuningen breedte
0,7 m
minimum Vvrije hoogte boven trap
1,9 m
minimum Aaantrede ter plaatse van de klimlijn, gemeten loodrecht op de voorkant van de trede
0,13 m
Minimum afstand van de klimlijn tot de zijkanten van de trapAfstand van de klimlijn tot de zijkant van de trap
0,2 m0,2 m
Mmaximaleum hoogte van een optrede
0,22 m
Tabel 6: Gebruiksveiligheid van trappen en bordessenafmetingen van een trap Trapbordessen: toets aan art. 2.35 Bouwbesluit Afscheiding: toets aan art 2.36 Bouwbesluit Leuningen: toets aan art 2.37 Bouwbesluit Veiligheid Traptreden of dektreden moeten veilig beloopbaar zijn. Dit wordt geacht het
geval te zijn als zij minder dan 5 mm zijn uitgesleten. Indien de traptreden meer zijn uitgesleten, ontstaat er een onveilige situatie (vallen, uitglijden). Er wordt aangeschreven op grond van artikel 1a Woningwet (veiligheid).
Daken en Trappenhuizen
58
Om te waarborgen dat in geval van brand vluchtwegen aanwezig zijn, moet ten minste worden voldaan aan de bij Regeling Bouwbesluit gestelde voorschriften over de materiaaleigenschappen van de vloeren van de constructieonderdelen bij brand, wat betreft bijdrage aan de brandvoortplanting, rookproductie en rookdoorlating. De constructieonderdelen mogen slechts een beperkte bijdrage aan de brandvoortplanting hebben, door constructie onderdelen toe te passen uit een van de geschikte klassen, die in NEN 6065 zijn beschreven. De weerstand tegen rookdoorgang van een inwendige scheidingsconstructie moet worden bepaald volgens NEN 6075. Tot slot mag de rookproductie van een naar een besloten ruimte toegekeerde zijde van een constructieonderdeel geen grotere rookdichtheid hebben dan bedoeld in NEN 6066. Functionele toets
Trappen met gescheurde bomen, of trappen, vloeren of bordessen die ernstig zijn aangetast door larven, insecten of schimmels zie NEN 6760; artikel 7.5.2, moeten worden vernieuwd. Bij monumentale trappen moet eerst worden onderzocht of, na bestrijding van de oorzaak van de aantasting, herstel mogelijk is. Uitvoeringseisen Constructieve veiligheid 2.1 Algemene sterkte van de bouwconstructie § 2.1.1. Nieuwbouw
Veiligheid 2.5 Trap § 2.5.1. Nieuwbouw
Veiligheid art.1a Woningwet
Brandveiligheid 2.12 Beperking van ontwikkeling van brand § 2.12.1. Nieuwbouw
Bouwconstructies en onderdelen van bouwconstructies, alsmede hun ondersteuningen of bevestigingen, moeten voldoende sterk en stabiel zijn. De bij Bouwbesluit nieuwbouw1998 aangegeven combinaties van belastingen mogen niet worden overschreden in de uiterste grenstoestand, zoals die in NEN 6702, artikel 6.2 is vastgelegd. De onderkanten van zachthouten trappen, vloeren en bordessen, waarvan de houtafmetingen niet speciaal zijn óver gedimensioneerd, moeten 30 minuten brandwerend worden bekleed, omdat uit oogpunt van brandwerendheid, bezwijken leidt tot het onbruikbaar worden van de vluchtweg. Bij het vernieuwen van trappen, vloeren en bordessen gelden in principe de onderstaande minimale afmetingen uit de tabellen 2.28 a en b van het Bouwbesluit; zie tevens de toelichting aan het einde van deze paragraaf. Op trappen, waarvan de treden of dektreden meer dan 5 millimeter zijn uitgesleten moeten hardhouten dektreden worden aangebracht, met een dikte van minimaal 19 millimeter. Zie hierboven ook de toetsingscriteria bij uitgesleten traptreden. De bovenzijde van een trap, alsmede een vloer moeten behoren tot Klasse T1 van de bijdrage tot brandvoortplanting, zoals bedoeld in NEN 1775. Zie ook tabel 4 aan het einde van onderdeel 4.2. Bij het vernieuwen van een trap moet de onderzijde van de constructie, ter beperking van de ontwikkeling van brand, ten minste behoren tot Klasse 2 van de in NEN 6065 en NEN 1775 bedoelde bijdrage tot brandvoortplanting. Zie tabel 5 aan het einde van onderdeel 4.2.
Daken en Trappenhuizen
59
Toelichting
Bij het vernieuwen van trappen, vloeren of bordessen zal, als gevolg van door de bestaande toestand opgelegde beperkingen, in het algemeen vrijstelling ontheffing moeten worden verleend ten aanzien van de voor nieuwbouw geldende minimale en maximale afmetingen. Het toepassen van de nieuwbouweisen moet alleen worden overwogen bij samenloop van de volgende aspecten: de trappen voldoen niet aan de krachtens het Bouwbesluit gegeven voorschriften voor de bestaande bouw; alle trappen moeten worden vernieuwd; de woningplattegronden zijn van een zodanig onvoldoende kwaliteit dat deze gewijzigd moeten en kunnen worden. Indien de vrije vloeroppervlakte boven aan de trap kleiner is dan 0,7 bij 0,7 meter, moet beoordeeld worden of deze met een geringe ingreep vergroot kan worden tot ten minste deze afmetingen.
Daken en Trappenhuizen
60
3.8
Vloerafscheidingen en leuningen
Toetsingscriteria Gebruiksveiligheid 2.3 Vloerafscheiding § 2.3.2. Bestaande bouw
2.5 Trap § 2.5.2. Bestaande bouw
Veiligheid art.1a Woningwet
Een vloerafscheiding zoals een hekwerk boven langs een trap moet, gemeten vanaf de vloer, 0,9 meter hoog zijn. Openingen in een afscheiding mogen niet breder zijn dan 0,2 meter, tenzij die openingen zich bevinden op een hoogte van meer dan 0,6 meter boven de vloer. Een trap heeft, voorzover een zijkant van een tredevlak meer dan 1,5 m boven een direct naast de trap gelegen vloer ligt, aan die zijkant een afscheiding met een hoogte van ten minste 0,6 meter boven de voorkant van de tredenvlakken van de trap. Tussen de trap en de afscheiding mag, horizontaal gemeten, geen opening aanwezig zijn die breder is dan 0,05 meter. Bij een trap met een helling groter dan 2:3 56 graden moet ten minste aan één zijkant een leuning aanwezig zijn op een hoogte van ten minste 0,6 meter en ten hoogste 1 meter boven de voorkant van de tredenvlakken. Is aan beide zijden van de trap een leuning aanwezig dan kan de tweede leuning worden aangeschreven tot herstel van het gebrek (opheffing veiligheidsrisico) met als alternatief het verwijderen van deze tweede leuning (reden idem). Uitvoeringseisen
Gebruiksveiligheid 2.3 Vloerafscheiding § 2.3.1. Nieuwbouw
2.5 Trap § 2.5.1. Nieuwbouw
Een vloerafscheiding is bijvoorbeeld een hekwerk bovenlangs een trap. Een vloerafscheiding moet, als de rand van de vloer meer dan 1 meter hoger ligt dan de aansluitende vloer, bij vernieuwing, gemeten vanaf de vloer, ten minste 1 meter hoog zijn. Tussen de vloer en een afscheiding mag, horizontaal gemeten, geen opening aanwezig zijn die breder is dan 0,05 meter. Openingen in een afscheiding mogen niet breder zijn dan 0,1 meter, tenzij die openingen zich bevinden op een hoogte van meer dan 0,7 meter boven de vloer. In een afscheiding mogen zich, ter voorkoming van het overklauteren geen opstapmogelijkheden bevinden tussen 0,2 meter en 0,7 meter boven de vloer. De afscheidingen aan beide zijkanten van een trap hebben een hoogte van ten minste 0,8 meter boven de voorkant van de trede vlakken van de trap. Bij vernieuwen moet een trapleuning aangebracht worden op een hoogte van ten minste 0,8 meter en ten hoogste 1 meter boven de voorkant van de tredenvlakken. Toelichting
Bij vernieuwen moet aan de nieuwbouweis worden voldaan. Het vernieuwen van een afscheiding op nieuwbouwniveau heeft nauwelijks financiële consequenties en dient de veiligheid.
Daken en Trappenhuizen
61
3.9
Trapverlichtingsinstallatie
Beleid
Gelet op de étagebewoning is een situatie waarbij vanuit één woning of alleen vanaf één verdieping een lichtpunt is te bedienen uit veiligheidoverwegingen niet acceptabel. In deze gevallen wordt de installatie aangeschreven tot vernieuwen. Aanschrijvingsgrond vormt artikel 13 Woningwet. Toetsingscriteria Gebruiksveiligheid 2.8 Verlichting § 2.8.2. Bestaande bouw
Er moet trapverlichting aanwezig zijn, die is aangesloten op de voorziening voor elektriciteit en die gemeten op de vloer een verlichtingssterkte geeft over een breedte van ten minste 0,5 meter van ten minste 1 lux. Uitvoeringseisen
Gebruiksveiligheid 2.8 Verlichting § 2.8.1. Nieuwbouw
Er moet trapverlichting aanwezig zijn, die is aangesloten op de voorziening van elektriciteit, die een verlichtingssterkte moet geven van ten minste 10 lux gemeten op de vloer over de ten minste vereiste breedte van die ruimte. Als er een installatie wordt aangebracht dan wel wordt vernieuwd, is het nodig dat de installatie wordt uitgevoerd als een automatische trapverlichtingsinstallatie, die is aangesloten op een CVZ meter. Op iedere verdieping moet dan een schakelaar met lampsymbool en een lichtpunt worden aangebracht. De benodigde bedrading moet zoveel mogelijk in de bestaande nog bruikbare buisleidingen worden aangebracht; waar nodig kunnen nieuwe kunststof leidingen worden aangebracht. De uitvoering moet plaatsvinden conform NEN 1010.
Daken en Trappenhuizen
62
3.10 Plafond- en muurpleisterwerk Beleid
Binnen het kader van het beleid van stadsdeel Centrum ten aanzien van gezondheid, zijn asbesthoudende materialen zoals in beplating tegen wanden, deuren en plafonds in een woning niet acceptabel. Vanwege de grote kans op mechanische beschadigingen is het afdekken van deze beplatingen met verf niet aanvaardbaar en worden voorschriften gegeven tot verwijdering. Bij panden met verhuurde woningen, valt het trappenhuis onder de zorgplicht (art. 1a Woningwet) van de eigenaar. Ernstig achterstallig onderhoud zal worden aangeschreven op grond van gezondheid en veiligheid. Toetsingscriteria Brandveiligheid 2.13 Beperking van uitbreiding van brand artikel 1a Woningwet
Veiligheid, gezondheid. artikel 7b Woningwet
Het Bouwbesluit bestaande bouw geeft geen voorschriften voor plafonden muurpleisterwerk. Als de bescherming tegen branddoorslag, rooktransport of brandoverslag niet afdoende is, wordt ontbrekend, gescheurd of beschadigd pleisterwerk aangeschreven op grond van artikel 1a van de Woningwet (veiligheid). Indien de staat van het gebouw wordt gekenmerkt door ernstig achterstallig onderhoud kan er worden aangeschreven op grond van artikel 7b van de Woningwet en artikel 5.4.1 van de Bouwverordening. Uitvoeringseisen
Veiligheid, gezondheid. artikel 1a Woningwet
Bedradingen, buizen en leidingen die niet meer in gebruik zijn, moeten worden verwijderd. Beschadigd, loszittend of aangetast pleisterwerk moet worden verwijderd en glad en vlak worden aangeheeld.
Daken en Trappenhuizen
63
3.11 Wit- en schilderwerk Vervallen. Bouwbesluit bestaande bouw bevat geen voorschriften waardoor een toetsingscriterium ontbreekt.
Daken en Trappenhuizen
64
3.12 Meterkasten Vervallen Bouwbesluit bestaande bouw bevat geen voorschriften waardoor een toetsingscriterium ontbreekt.
Daken en Trappenhuizen
65
3.13 Brievenbussen Vervallen. Bouwbesluit bestaande bouw bevat geen voorschriften waardoor toetsingscriteria ontbreken.
Daken en Trappenhuizen
66
3.14 Liften, liftschachten en liftmachine ruimten Beleid
Het beleid dat ten aanzien van liften door stadsdeel Centrum wordt gevoerd, is om bij enige twijfel aan het functioneren van de lift, het Liftinstituut voor advies in te schakelen. Op grond daarvan wordt eventueel aangeschreven. Er wordt alleen aangeschreven, in overleg met het Liftinstituut, in die situatie dat de lift aanwezig moet zijn wanneer een woning zich 12,5 meter boven maaiveld bevindt, op grond van Bouwbesluit afdeling 4.2. Toegankelijkheidssector . Daar waar een lift niet op grond van dat criterium aanwezig hoeft te zijn, maar niet voldoet aan de gestelde eisen, wordt deze verzegeld en buiten gebruik gesteld. Toetsingscriteria Veiligheid, bruikbaarheid artikel 1a Woningwet
Gebruiksveiligheid 2.8 Verlichting § 2.8.2. Bestaande bouw
Met de krachtens het Bouwbesluit gegeven voorschriften voor de bestaande bouw worden geen aanwijzingen omtrent de veiligheid en bruikbaarheid van liften gegeven. Indien er sprake is van een onveilige situatie, kan er worden aangeschreven op grond van artikel 1a van de Woningwet. De afdelingen 4.13 en 4.14 van het Bouwbesluit (nieuwbouw) kunnen hierbij als leidraad dienen. In een liftkooi moet ten minste één verlichtingsinstallatie aanwezig zijn die is aangesloten op de voorziening voor elektriciteit en die over de breedte van de kooi, gemeten op de vloer van de kooi, een verlichtingssterkte van ten minste 1 lux kan geven. De verlichtingsinstallatie van de kooi van de lift moet zijn aangesloten op een voorziening voor noodstroom, die gedurende ten minste 60 minuten een verlichtingssterkte kan geven van ten minste 1 lux, bínnen 15 seconden na het uitvallen van de voorziening voor elektriciteit.
Bruikbaarheid artikel 1a Woningwet, 4.13 Liftschacht - Nieuwbouw
Liftmachineruimte artikel 1a Woningwet, § 4.14 Nieuwbouw
Indien in een woongebouw een lift aanwezig is moet, voor het doelmatig functioneren van die lift, een liftschacht als besloten ruimte aanwezig zijn en moet de uitwendige scheidingsconstructie van de liftschacht waterdicht zijn. Opdat liftapparatuur kan worden geplaatst, moet in een woongebouw waarin een lift aanwezig is, een liftmachineruimte in een besloten ruimte aanwezig zijn. De uitwendige scheidingsconstructie van een liftmachineruimte moet ten minste regenwerend zijn. Een liftmachineruimte in een woongebouw mag uitsluitend bereikbaar zijn door één of meer gemeenschappelijke verkeersruimten.
Daken en Trappenhuizen
67
Uitvoeringseisen
Liften worden jaarlijks gekeurd door het Liftinstituut. Geconstateerde gebreken worden over het algemeen rechtstreeks opgelost tussen het Liftinstituut en de eigenaar van de lift. Bij woningen en woongebouwen leggen het dagelijks bestuur van stadsdeel Centrum een verbod op het gebruik van liften op indien een lift wordt afgekeurd door het Liftinstituut. De aanschrijving wordt gebaseerd op artikel 1a van de Woningwet (zorgplichtartikel t.a.v. veiligheid). Indien een inspecteur tussentijds gebreken constateert, treedt de inspecteur in contact met het Liftinstituut teneinde vast te stellen of tot aanschrijven op grond van artikel 1a van de Woningwet moet worden overgegaan.
Binnen de woning
68
4 Binnen de woning
Binnen de woning
69
4.1
Woningscheidende wanden
Beleid
Er is geen specifiek beleid. Toetsingscriteria Constructieve veiligheid 2.1 Algemene sterkte van de bouwconstructie § 2.1.2. Bestaande bouw
Brandveiligheid 2.13 Beperking van uitbreiding van brand § 2.13.2. Bestaande bouw
2.12 Beperking van ontwikkeling van brand § 2.12.2. Bestaande bouw
2.15 Beperking van ontstaan van rook § 2.15.2. Bestaande bouw
2.16 Beperking van verspreiding van rook § 2.16.2. Bestaande bouw
Woningscheidende wanden en onderdelen van woningscheidende wanden moeten alsmede hun ondersteuningen of bevestigingen uit oogpunt van constructieve veiligheid voldoende sterk en stabiel zijn. De toets zoals die in het Bouwbesluit en de bijbehorende Regeling Bouwbesluit wordt beschreven, betreft een rekenkundige toets waarin aangetoond moet worden dat de op de constructie aangrijpende belastingen niet groter zijn dan de door de bouwconstructie maximaal te leveren weerstand tegen belasting. Bovenstaand rekenkundig criterium moet worden getoetst met gebruik van de door het Bouwbesluit voor deze materialen en belastingen voorgeschreven materiaal- en belastingnormen, voor zover zij door de Regeling Bouwbesluit van kracht zijn verklaard. De WBDBO tussen woningen onderling en tussen een woning en een niet tot deze woning behorende ruimte moet tenminste 20 minuten zijn. Ook de WBDBO volgens NEN 6068, tussen een woning en het trappenhuis, moet 20 minuten zijn. Een eventuele deur in een woningscheidende wand moet een brandwerendheid hebben gelijk aan die van de vaste delen van de wand. Om te waarborgen dat in geval van brand vluchtwegen aanwezig zijn, moet ten minste worden voldaan aan de bij Regeling Bouwbesluit gestelde voorschriften over de materiaaleigenschappen van de wanden van de vluchtweg bij brand. De bijdrage tot brandvoortplanting van deze constructie moet, ter beperking van de ontwikkeling van brand, ten minste behoren tot Klasse 4 zoals beschreven in NEN 6065 en met een rookproductie van ten hoogste 10 m-1 volgens NEN 6066. De naar de vluchtweg toegekeerde zijde van wanden, moet voor de beperking van de bijdrage tot brandvoortplanting, ten minste behoren tot: Klasse 2 volgens NEN 6065 met een rookproductie van ten hoogste 2,2 m-1 volgens NEN 6066 óf tot Klasse 1 volgens NEN 6065 met een rookproductie van ten hoogste 5,4 m-1 volgens NEN 6066. Zoals geïllustreerd in tabel 5 bijonderdeel 4.2, behoort bekleding, zoals vurenhout, zachthout en zachtboard, maar ook plastic schrootjes of polystyreentegels tot Klasse 4 voor brandvoortplanting en moeten ze op grond van deze paragraaf worden verwijderd. Functionele toets
De wand moet voldoende sterk en stabiel zijn, er mogen geen ernstige beschadigingen waarneembaar zijn en de wand moet voldoende verankerd zijn.
Binnen de woning
70
De wand moet van een deugdelijk brandwerend materiaal zijn opgebouwd, of zijn bekleed met een materiaal dat voldoende brandwerend is. Verder moet er op gelet worden dat het brandwerende materiaal op de juiste wijze is aangebracht zodat het overal goed aansluit tegen vloeren, wanden en plafonds. Tevens moeten de materialen op de juiste wijze onderling verwerkt zijn zodat er geen branddoorslag of brandoverslag kan plaats vinden ter plaatse van naden en kieren tussen de beplating. Uitvoeringseisen Constructieve veiligheid 2.1 Algemene sterkte van de bouwconstructie § 2.1.1. Nieuwbouw
Brandveiligheid 2.12 Beperking van ontwikkeling van brand § 2.12.1. Nieuwbouw
2.13 Beperking van uitbreding van brand § 2.13.1. Nieuwbouw
Gezondheid 3.3 Geluidwering tussen verblijfsruimten van dezelfde gebruiksfunctie Nieuwbouw 3.5 Geluidwering tussen ruimten van verschillende gebruiksfunctie Nieuwbouw
Nieuwe woningscheidende wanden moeten voldoende sterk en stabiel zijn, overeenkomstig de prestatie-eisen die zijn geformuleerd in de krachtens het Bouwbesluit gegeven voorschriften voor nieuwbouw. Indien bij de functionele toets gebreken zijn geconstateerd wat betreft de sterkte of de stabiliteit van de woningscheidende wand, volgen voorschriften tot herstel of vernieuwing. Ter beperking van de ontwikkeling van brand moeten wanden en plafonds ten minste Klasse 4 voor bijdrage tot brandvoortplanting hebben, zoals beschreven in NEN 6065 en met een rookproductie van ten hoogste 10 m-1 volgens NEN 6066. Indien een vluchtweg door de kelder voert, moeten naar de vluchtweg toegekeerde zijde van de kelderwanden en plafonds voor de beperking van de bijdrage tot brandvoortplanting, ten minste behoren tot: Klasse 2 volgens NEN 6065 met een rookproductie van ten hoogste 2,2 m-1 volgens NEN 6066 óf tot Klasse 1 volgens NEN 6065 met een rookproductie van ten hoogste 5,4 m-1 volgens NEN 6066. Zie ook tabel 5 van onderdeel 4.2. De WBDBO tussen woningen onderling en tussen een woning en een niet tot deze woning behorende ruimte moet 60 minuten zijn. Bij vernieuwen van de woningscheidende wand moet de totale constructie zo zijn samengesteld, conform NEN 5077, dat de karakteristieke isolatieindexen voor lucht- en contactgeluid tussen de ruimten van respectievelijk ten minste 0 dB en + 5 dB bedraagt.
Toelichting
Bij het aanbrengen van woningscheidende wanden moet er op gelet worden, dat gewerkt wordt met materialen welke door certificatie zijn goedgekeurd voor de gestelde wettelijke eisen. Verder moet er op gelet worden dat het brandwerend materiaal op de juiste wijze is aangebracht, zodat het overal goed aansluit tegen vloeren, wanden en plafonds. Tevens moeten de materialen op de juiste wijze onderling verwerkt zijn zodat er ook geen branddoorslag of brandoverslag kan plaats vinden ter plaatse van naden en kieren tussen de beplating.
Binnen de woning
71
Goede geluidsisolatie van bestaande vloeren is geen eis, omdat verbetering van de bestaande toestand veelal niet in verhouding staat tot de investeringen. Er wordt dus niet op aangeschreven. In het aanschrijvingsbeleid wordt alleen ingegrepen bij volledige vernieuwbouw. Over het algemeen kan geluidwering tussen ruimten tijdens de uitvoering van de scheidingsconstructie getoetst worden, op basis van de door de fabrikant voorgeschreven detaillering en door een geluidsberekening te verlangen. Na uitvoering kan gemeten worden of er voldaan wordt aan de gestelde eis.
Binnen de woning
72
4.2
Beganegrondvloerconstructies van woningen
Vervallen. Is opgenomen in onderdeel 1.1.
Binnen de woning
73
4.3
Verdiepingsvloeren in woningen
Beleid
Er is geen specifiek beleid. Toetsingscriteria Constructieve veiligheid 2.1 Algemene sterkte van de bouwconstructie § 2.1.2. Bestaande bouw
Gebruiksveiligheid 2.3 Vloerafscheiding § 2.3.2. Bestaande bouw
Brandveiligheid 2.13 Beperking van uitbreiding van brand § 2.13.2. Bestaande bouw
Veiligheid artikel 1a Woningwet
Woningscheidende vloerconstructies en onderdelen van woningscheidende vloerconstructies moeten alsmede hun ondersteuningen of bevestigingen uit oogpunt van constructieve veiligheid voldoende sterk en stabiel zijn. De toets zoals die in het Bouwbesluit en de bijbehorende Regeling Bouwbesluit wordt beschreven, betreft een rekenkundige toets waarin aangetoond moet worden dat de op de constructie aangrijpende belastingen niet groter zijn dan de door de bouwconstructie maximaal te leveren weerstand tegen belasting. Bovenstaand rekenkundig criterium moet worden getoetst met gebruik van de door het Bouwbesluit voor deze materialen en belastingen voorgeschreven materiaal- en belastingnormen, voor zover zij door de Regeling Bouwbesluit van kracht zijn verklaard. Een vloer waarover een vluchtweg loopt moet tenminste 30 minuten brandwerend zijn volgens NEN 6069, zodat de vloer niet te snel bezwijkt. Een vloer moet aan de randen zijn voorzien van een afscheiding, om te voorkomen dat men er af kan vallen. Gemeten vanaf de vloer, moet deze afscheiding 0,9 meter hoog zijn. Ook bij gevelopeningen moeten voorzieningen worden getroffen, als er gevaar voor doorvallen dreigt. Onder een raam mag men volstaan met een hoogte van 0, 60 meter. De WBDBO tussen woningen onderling en tussen een woning en een niet tot deze woning behorende ruimte moet 20 minuten zijn. De vloer tussen twee brandcompartimenten moet voldoen aan een brandwerendheid van tenminste 20 minuten, volgens NEN 6068. Bij strijdigheid met de eisen voor brandveiligheid is herstel veelal niet een optie, maar moet de vloer worden aangepast op de in het Bouwbesluit gegeven voorschriften voor nieuwbouw. Zoals geïllustreerd in tabel 5 uit onderdeel 4.2 behoort bekleding, zoals vurenhout, zachthout en zachtboard, maar ook plastic schrootjes of polystyreentegels niet tot Klasse 1 of 2 voor brandvoortplanting en moeten ze op grond van deze paragraaf worden verwijderd. Uit het oogpunt van veiligheid (openingshoek deuren in noodsituaties), mag een vloer zeker geen grotere scheefligging hebben dan 30 millimeter per meter.
Binnen de woning
74 Functionele toets
De samenstellende materialen van de constructie van een vloer mogen niet gescheurd of gebroken zijn en afstanden en dimensies van constructieve delen moeten in verhouding zijn. De kwaliteit van de bedoelde materialen mag niet beduidend zijn aangetast, bijvoorbeeld door roest, rot of schimmel. Het materiaal waarmee de vloer aan de onderzijde is bekleed, vormt in het algemeen het plafond van de onderliggende ruimte. Het plafond moet voldoen aan de wettelijk gestelde eis van tenminste 20 minuten brandwerendheid. Er moet gekeken worden of er geen beschadigingen, gaten of naden aanwezig zijn waarlangs branddoorslag zou kunnen plaatsvinden. Als het vermoeden bestaat dat het plafond los zit of doorhangt, moet dit onderzocht worden waarna beoordeeld kan worden of het plafond hersteld of vernieuwd moet worden. Uitvoeringseisen Constructieve veiligheid 2.1 Algemene sterkte van de bouwconstructie § 2.1.1. Nieuwbouw
Brandveiligheid 2.12 Beperking van ontwikkeling van brand § 2.12.1. Nieuwbouw
2.13 Beperking van uitbreiding van brand § 2.13.1. Nieuwbouw
Een in NEN 6702 bedoelde uiterste grenstoestand van een bouwconstructie mag, opdat die constructie duurzaam bestand is tegen de daarop werkende krachten, bij de in die norm bedoelde fundamentele combinaties van belastingen niet zijn overschreden. Voornoemde grenstoestand moet worden bepaald overeenkomstig NEN 6720 en NEN 6790 voor steenachtige materialen NEN 6760 voor houten vloeren. Een verdiepingsvloer van een woning maakt deel uit van de scheiding van een brandcompartiment en moet daarom een brandwerendheid hebben van 60 minuten. De klasse van bijdrage aan de brandvoortplanting van de bovenzijde van de verdiepingsvloer moet voldoen aan: Klasse T1 waar de vloer deel uitmaakt van de vluchtweg Klasse T3 waar de vloer geen deel uitmaakt van de vluchtweg. Zie ook tabel 4 uit onderdeel 4.2. Ter beperking van de ontwikkeling van brand moeten het ondergelegen plafond en de wanden ten minste Klasse 4 voor bijdrage tot brandvoortplanting hebben, zoals beschreven in NEN 6065 en met een rookproductie van ten hoogste 10 m-1 volgens NEN 6066. Indien een vluchtweg door de ondergelegen ruimte voert, moeten naar de vluchtweg toegekeerde zijde van de wanden en plafonds voor de beperking van de bijdrage tot brandvoortplanting, ten minste behoren tot: Klasse 2 volgens NEN 6065 met een rookproductie van ten hoogste 2,2 m-1 volgens NEN 6066 óf tot Klasse 1 volgens NEN 6065 met een rookproductie van ten hoogste 5,4 m-1 volgens NEN 6066. Zie ook tabel 5 uit onerdeel 4.2. De woningscheidende vloer maakt volgens lid 4 deel uit van de scheidingsconstructie tussen brandcompartimenten, een brandcompartiment moet een WBDBO van 60 minuten bezitten.
Binnen de woning
75
Gezondheid 3.3 Geluidwering tussen verblijfsruimten van dezelfde gebruiksfunctie Nieuwbouw 3.5 Geluidwering tussen ruimten van verschillende gebruiksfunctie Nieuwbouw
De vloeren tussen verblijfsruimten binnen een woning moeten voldoen aan karakteristieke isolatie-indexen voor lucht- en contactgeluid tussen de ruimten van ten minste -20dB. Het voorgaande is niet van toepassing als de ruimten in open verbinding met elkaar staan. Bij een vernieuwde woningscheidende vloer moet, conform NEN 5077, moet de totale constructie zo zijn samengesteld, dat de karakteristieke isolatie-indexen voor lucht- en contactgeluid tussen de ruimten van respectievelijk ten minste 0 dB en 5 dB bedraagt. Indien in alle redelijkheid kan worden aangetoond dat aan deze eis niet kan worden voldaan, kan op grond van Bouwbesluit § 1.5. Ontheffingen vrijstelling worden verleend tot een waarde die ten hoogste 10 dB lager is. Toelichting
Als een vloer vernieuwd wordt, zal hiervan een sterkteberekening overlegd moeten worden en zal overeenkomstig deze berekening uitgevoerd moeten worden. Verder zal de inspecteur op moeten letten of de kwaliteit van de te gebruiken materialen voor zover waarneembaar goed is. Houten balken mogen niet gescheurd zijn of door knoesten zodanig verzwakt, dat ze hierdoor een groot deel van hun draagvermogen verliezen.
Binnen de woning
76
4.4
Binnenwanden en deur/raamkozijnen binnen woningen
Beleid
Er is geen specifiek beleid. Toetsingscriteria Constructieve veiligheid
Brandveiligheid 2.12 Beperking van ontwikkeling van brand § 2.12.2. Bestaande bouw
2.15 Beperking van ontstaan van rook § 2.15.2. Bestaande bouw
2.16 Beperking van verspreiding van rook § 2.16.2. Bestaande bouw
Met de krachtens het Bouwbesluit gegeven voorschriften voor de bestaande bouw worden geen eisen gesteld aan binnenwanden. Uit oogpunt van bruikbaarheid moeten, met het oog op de paragrafen over constructieve veiligheid in bestaande bouw, binnenwanden en onderdelen van binnenwanden alsmede hun ondersteuningen of bevestigingen voldoende sterk en stabiel zijn. Met de krachtens het Bouwbesluit gegeven voorschriften voor de bestaande bouw worden geen aanwijzingen gegeven voor muurpleisterwerk. Het aanbrengen van ontbrekend pleisterwerk gebeurt op grond van de eisen in het kader van de brandveiligheid zie onderdeel 2.5. Om te waarborgen dat in geval van brand vluchtwegen aanwezig zijn, zijn bij Regeling Bouwbesluit voorschriften gesteld aan: de indeling van de woning; het aantal en de inrichting van de vluchtwegen; de brandwerendheid en klasse brandvoortplanting van de wanden van de vluchtweg; de rookdoorlating en rookproductie van de wanden van de vluchtweg. Om de mogelijkheid tot vluchten bij brand te waarborgen, moet met het oog op het beperken van het uitbreiden van brand de WBDBO tussen een woning en het trappenhuis ten minste 20 minuten bedragen. Bovendien moet een constructieonderdeel zoals een wand van een trappenhuis, een beperkte bijdrage hebben aan de brandvoortplanting, rookproductie en rookdoorlating. Bij strijdigheid met de eisen voor brandveiligheid is herstel veelal niet een optie, maar moet de vloer worden aangepast op de in het Bouwbesluit gegeven voorschriften voor nieuwbouw. Dit betekent dat de bijdrage tot brandvoortplanting van wanden en plafonds, ter beperking van de ontwikkeling van brand, ten minste moet behoren tot Klasse 4 zoals beschreven in NEN 6065 en met een rookproductie van ten hoogste 10 m-1 volgens NEN 6066. De naar de vluchtweg toegekeerde zijde van wanden en plafonds moeten voor de beperking van de bijdrage tot brandvoortplanting, ten minste behoren tot: Klasse 2 volgens NEN 6065 met een rookproductie van ten hoogste 2,2 m-1 volgens NEN 6066 óf tot Klasse 1 volgens NEN 6065 met een rookproductie van ten hoogste 5,4 m-1 volgens NEN 6066. Zoals geïllustreerd intabel 5 van onderdeel 4.2, behoort bekleding, zoals vurenhout, zachthout en zachtboard, maar ook plastic schrootjes of polystyreentegels niet tot Klasse 1 of 2 voor brandvoortplanting en moeten ze op grond van deze paragraaf worden verwijderd.
Binnen de woning
77
Uitvoeringseisen Constructieve veiligheid 2.1 Algemene sterkte van de bouwconstructie § 2.1.1. Nieuwbouw
Brandveiligheid 2.12 Beperking van ontwikkeling van brand § 2.12.1. Nieuwbouw
2.13 Beperking van uitbreiding van brand § 2.13.1. Nieuwbouw
2.17 Vluchten binnen een rokcompartiment en een subbrandcompartiment § 2.17.1. Nieuwbouw
Zorgplicht Art. 1A Woningwet
Gezondheid 3.3 Geluidwering tussen verblijfsruimten van dezelfde gebruiksfunctie Nieuwbouw 3.5 Geluidwering tussen ruimten van verschillende gebruiksfunctie Nieuwbouw
Nieuwe binnenwanden moeten voldoende sterk en stabiel zijn, overeenkomstig de prestatie-eisen die zijn geformuleerd in de krachtens het Bouwbesluit gegeven voorschriften voor nieuwbouw. Indien bij de functionele toets gebreken zijn geconstateerd wat betreft de sterkte of de stabiliteit van de woningscheidende wand, volgen voorschriften tot herstel of vernieuwing. Volgens de in het Bouwbesluit gegeven voorschriften voor nieuwbouw moet klasse van bijdrage tot brandvoortplanting van wanden en plafonds, ter beperking van de ontwikkeling van brand, ten minste moet behoren tot Klasse 4 zoals beschreven in NEN 6065 en met een rookproductie van ten hoogste 10 m-1 volgens NEN 6066. De naar een vluchtweg toegekeerde zijde van de wanden en plafonds moeten voor de beperking van de bijdrage tot brandvoortplanting, ten minste behoren tot: Klasse 2 volgens NEN 6065 met een rookproductie van ten hoogste 2,2 m-1 volgens NEN 6066 óf tot Klasse 1 volgens NEN 6065 met een rookproductie van ten hoogste 5,4 m-1 volgens NEN 6066. Zie ook tabel 5 uit onderdeel 4.2. De WBDBO tussen een besloten ruimte en een verkeersruimte waardoor een vluchtweg voert moet ten minste 30 minuten zijn. Per bouwlaag moet in elke verkeersruimte en elke ruimte waardoor de vluchtroute voert, een rookmelder worden aangebracht die is goedgekeurd en direct is aangesloten op het lichtnet. Verwezen wordt naar de NEN 2555. Dit wordt beschreven in de publicatie Rookmelders in woningen van het Landelijk Netwerk voor de Brandpreventie uit juni 1999. De maximale loopafstand van de uitgang van een verblijfsruimte tot de toegang van een brandcompartiment mag maximaal 15 meter zijn. Wanneer deze afstand te groot is, kan ook nog worden volstaan met het creëren van een verkeersruimte, zoals een hal of een gang, naar verblijfsruimten, bergingen en badkamers, met een WBDBO van tenminste 20 minuten. Het ontbreken van pleisterwerk op plaatsen waar het wel noodzakelijk is op basis van brandveiligheid, zal moeten worden aangeschreven. Herstel of vernieuwen van bestaand beschadigd of aangetast pleisterwerk wordt voorgeschreven uit het rechtens verkregen niveau. De scheidingswanden tussen verblijfsruimten binnen een woning moeten voldoen aan een karakteristieke isolatie-index voor luchtgeluid en de isolatie index voor contactgeluid van minimaal -20dB. Het voorgaande is niet van toepassing als de ruimten in open verbinding met elkaar staan dan wel dat er zich een beweegbaar constructie onderdeel in de wand bevindt.
Binnen de woning
78
Toelichting
Het materiaal waarvan de deur zowel als het kozijn zijn vervaardigd, moet voldoen aan de normen welke wettelijk gesteld worden ten aanzien van de brandwerendheid. Tevens moet gelet worden op het goed passend en sluitend zijn van de deur ten opzichte van het kozijn.
Binnen de woning
79
4.5
Ventilatie van ruimten in woningen
Beleid
Er is geen specifiek beleid. Toetsingscriteria Gezondheid 3.10 Luchtverversing van verblijfsgebied, verblijfsruimte, toiletruimte en badruimte § 3.10.2. Bestaande bouw
3.11 Spuivoorzieningen § 3.11.2. Bestaande bouw
Luchtverversing van overige ruimten § 3.12.2. Bestaande bouw
Verblijfs-, toilet- en badruimten moeten een voorziening hebben voor de toevoer van verse lucht en een voorziening van afvoer van binnenlucht. Bepaling van de capaciteiten geschiedt volgens NEN 8087. Bepaling van het thermisch comfort, de stroomrichting, de regelbaarheid en de plaats van de opening overeenkomstig de Regeling Bouwbesluit 2003 . De regeling stelt, in verband met schadelijkheid voor en hinder aan de omgeving, eisen aan de plaats van de openingen. Een liftkooi, een besloten opslagruimte voor afval met een netto inhoud van meer dan 3 m3 en een gasmeterkast moeten een voorziening hebben voor de toevoer van verse lucht en één voor afvoer van binnenlucht. Toe- en afvoer van ventilatielucht ten behoeve van een besloten opslagruimte voor afval met een netto inhoud van meer dan 3 m3 moet rechtstreeks van buiten komen, c.q. naar buiten gaan. Bepaling van de capaciteiten geschiedt overeenkomstig de Regeling Bouwbesluit 2003 . Functionele toets
Onderstaande regels gelden alleen voor ventilatievoorzieningen met geen of weinig interne weerstand. Voor suskasten en roosters met interne weerstand moet, aan de hand van NEN 8087 en NPR 1088, worden na gegaan of er wordt voldaan aan de prestatie-eisen. De praktijk leert dat de netto vrije doorlaat van een rooster zelden groter is dan 50% van de bruto doorlaat van dat rooster. Navraag bij de leverancier van een rooster of suskast kan tot een redelijke benadering leiden. Verblijfs-, toilet- en badruimten moeten een voorziening hebben voor de toevoer van verse lucht en een afvoer van binnenlucht. Bepaling van de capaciteiten volgens NEN 8087. Hieronder staan vuistregels, waarvan de waarden in centimeters zijn gesteld omwille van de praktische werkbaarheid. Als vuistregel kan worden aangehouden, dat een ventilatievoorziening zal kunnen voldoen aan de in het Bouwbesluit genoemde capaciteiten, indien de natuurlijke toevoer van verse lucht of de natuurlijke afvoer van binnenlucht een netto vrije doorlaat heeft van ten minste: 84 cm 2 voor een verblijfsruimte, 84 cm2 voor een toiletruimte, 168 cm2 voor een badruimte, en 252 cm2 verblijfsruimte met een opstelplaats voor een kooktoestel, zoals in de (open) keuken.
Binnen de woning
80
Afvoer van binnenlucht uit een keuken , badkamer en een toiletruimte moet rechtstreeks naar buiten plaatsvinden. Verwezen wordt verder naar de NPR 1088. Overige ruimten, zoals liftkooien, opslagruimten en meterruimten moeten een voorziening hebben voor de natuurlijke toevoer van verse lucht en de natuurlijke afvoer van binnenlucht. Als vuistregel kan worden toegepast, dat aan de in het Bouwbesluit genoemde capaciteiten over het algemeen voldaan zal kunnen worden met een netto vrije doorlaat zijn van ten minste: 72 cm2 per m2 vrij vloeroppervlak van een liftkooi, 1200 cm2 voor een besloten opslagruimte voor afval met een netto inhoud van meer dan 3 m3, 24 cm2 voor een gasmeterruimte. Deze vuistregel geldt alleen voor openingen zonder interne weerstand, zoals bijvoorbeeld klep en schuiframen; roosters en suskasten vragen door hun interne weerstand een grotere doorlaat. Verticale ventilatieleidingen met gladde wand vragen, door de positieve invloed van thermische trek, over het algemeen een kleinere doorlaat. Verwezen wordt verder naar de NEN 1087 en NPR 1088. Toevoer van buitenlucht vindt in principe plaats aan de gevel en afvoer vindt plaats naar het dak. Ter voorkoming van comfortproblemen moet een toevoeropening, in een gevel, ten minste 1,80 meter boven de aangrenzende vloer zijn aangebracht. Om de doorspuibaarheid van een woning mogelijk te maken zijn beweegbare delen in de uitwendige scheidingsconstructie nodig. Als vuistregel kan worden aangehouden, dat aan de in het Bouwbesluit genoemde capaciteit zal kunnen worden voldaan, indien: bij het spuien via één gevel, de beweegbare delen een te openen oppervlak hebben van 600 cm2 per vierkante meter oppervlakte van een verblijfsruimte; bij het spuien via twee of meer gevels, de beweegbare delen een te openen oppervlak hebben van 150 cm2 per vierkante meter oppervlakte van een verblijfsruimte. Verwezen wordt verder naar NEN 1087. Uitvoeringseisen
Er moet onderscheid worden gemaakt tussen: - ventilatie: regelbare voorziening voor permanente toevoer en afvoer van lucht en spuien: tijdelijke toevoer en afvoer van lucht. Gezondheid 3.10 Luchtverversing van verblijfsgebied, verblijfsruimte, toiletruimte en badruimte § 3.10.1. Nieuwbouw
3.11 Spuivoorzieningen § 3.11.1. Nieuwbouw
Een verblijfsgebied, verblijfs-, toilet- en badruimte moet een voorziening hebben voor de toevoer van verse lucht en een voorziening voor afvoer van binnenlucht. De inrichting van de voorzieningen volgens NEN 1087.
Binnen de woning
81
Regelbare voorziening voor permanente ventilatie Gebied, ruimte:
Capaciteit van toe en afvoer:
Verblijfsgebied
0,9 m3/s per m2 vloeroppervlak van het gebied. Toevoerlucht moet voor ten minste 50% rechtstreeks van buiten komen, de rest mag komen uit een, in de zelfde woning gelegen, ander verblijfsgebied of verkeersruimte
Gemeenschappelijk verblijfsgebied
Toevoerlucht moet rechtstreeks van buiten komen
Verblijfsruimte
minimaal 7*10-3 m3/s
Verblijfsruimte met een opstellingsplaats voor een kooktoestel
minimaal 21*10-3 m3/s Afvoer van binnenlucht moet rechtstreeks naar buiten
Toiletruimte
minimaal 7*10-3 m3/s Afvoer van binnenlucht moet rechtstreeks naar buiten
Badruimte, eventueel Samengevoegd met toilet
minimaal 14*10-3 m3/s Afvoer van binnenlucht moet rechtstreeks naar buiten
Spuiventilatie In het totaal van de uitwendige scheidingsconstructie van een woning moeten beweegbare constructiedelen aanwezig zijn, opdat sterk verontreinigde lucht snel kan worden afgevoerd 6*10-3 m3/s per m2 vloeroppervlak van dat Verblijfsgebied gebied 3*10-3 m3/s per m2 vloeroppervlak van die Verblijfsruimte ruimte Tabel 7: Capaciteit luchtverversing van verblijfsgebieden en verblijfsruimten, badruimten en toiletruimten. 3.12 Luchtverversing van overige ruimten § 3.12.1. Nieuwbouw
Een gemeenschappelijke verkeersruimte, een liftkooi, een besloten opslagruimte voor afval met een netto inhoud van meer dan 3 m3 en een gasmeterkast moet een voorziening hebben voor de toevoer van verse lucht en een afvoer van binnenlucht. De inrichting van de voorzieningen moet voldoen aan NEN 1087.
Binnen de woning
82
Permanente ventilatie Gebied, ruimte:
Capaciteit van toe en afvoer:
Besloten gemeenschappelijke verkeersruimte
0,7*10-3 m3/s per m2 vrije vloeroppervlakte van de verkeersruimte, gemeten over de minimaal vereiste breedte van de ruimte Toe- en afvoer van lucht moet plaatsvinden rechtstreeks van, respectievelijk naar buiten
Liftkooi
6*10-3 m3/s per m2 vrije vloeroppervlakte van de liftkooi. Toe- en afvoer van lucht moet plaatsvinden vanuit, respectievelijk naar de liftschacht. Toe- en afvoer van lucht naar, respectievelijk vanuit de liftschacht mag niet plaatsvinden via een andere binnen de woning of woongebouw gelegen besloten ruimte, tenzij die ruimte een gemeenschappelijke verkeersruimte is, waarin een trap is gelegen die is bestemd voor ontsluiten van in het woongebouw gelegen woningen 0,1*10-3 m3/s voor een besloten opslagruimte voor afval met een netto inhoud van meer dan 3 m3 Toe- en afvoer van lucht moet plaatsvinden rechtstreeks van, respectievelijk naar buiten
Brandweerlift Schacht van een brandweerlift
Besloten opslagruimte voor afval met een netto inhoud van meer dan 3 m3
Meterruimte
2*10-3 m3/s per m3 netto-inhoud Minimaal 2*10-3 m3/s
Tabel 8: Capaciteit luchtverversing van overige ruimten.
Toelichting Ventilatiesystemen
In de krachtens het Bouwbesluit gegeven voorschriften wordt, bij de capaciteitseisen, geen onderscheid gemaakt tussen natuurlijke en mechanische ventilatie. NPR 1088 (3e ontwerp maart 1999) is de praktijkrichtlijn die aanwijzingen geeft voor de uitvoering van ventilatievoorzieningen, opdat deze voldoen aan de voorgeschreven prestatie-eisen. NPR 1088 onderscheidt vier ventilatiesystemen, te weten: A natuurlijke ventilatie; B mechanische toevoer en natuurlijke afvoer; C natuurlijke toevoer en mechanische afvoer; D mechanische toevoer en mechanische afvoer (gebalanceerde ventilatie). Alle vier de systemen voldoen voor laag en middel hoogbouw.
Binnen de woning
83
De systemen onder A en B voldoen niet in gebouwen waar de vloer van het hoogste verblijfsgebied 13 meter boven de vloer van het laagste verblijfsgebied is gelegen. Systeem A moet niet worden gecombineerd met systeem C of D. Verbrandingslucht
Verbrandingslucht is de lucht die noodzakelijk is voor het functioneren van een verbrandingstoestel. Een verbrandingstoestel met een open verbrandingsruimte onttrekt de voor verbranding noodzakelijke zuurstof aan de lucht in de opstellingsruimte. De door een verbrandingstoestel gebruikte zuurstof is niet beschikbaar voor personen en dieren. Bij de bepaling van de capaciteit van de toevoervoorzieningen moet daarom rekening gehouden worden met die extra benodigde hoeveelheid verbrandingslucht. Een verbrandingsketel met een gesloten verbrandingsruimte (een gesloten ketel) betrekt de verbrandingslucht direct van buiten. Bij de bepaling van de capaciteit van de toevoervoorziening hoeft dus geen rekening gehouden te worden met een extra benodigde hoeveelheid verbrandingslucht.
Thermisch comfort
Thermisch comfort wordt bepaald overeenkomstig de Regeling Bouwbesluit 2003 en NEN 1087. De luchtsnelheid in de leefzone van een verblijfsgebied mag niet groter zijn dan 0,2 m3/s. Om comfortproblemen zoveel mogelijk te voorkomen moet de onderzijde van een voorziening voor toevoer van verse lucht zich ten minste 1,8 meter boven de aangrenzende vloer bevinden. Gecertificeerde- dubbele schuiframen (horizontaal schuivend) kunnen aan deze comforteis ook voldoen, mits diagonaal geopend, als de opening zich op minder dan 1,80 m1 boven de aangrenzende vloer bevindt (uit 3e ontwerp NPR 1088-maart 1999).
Richting van de stroming
Regelbaarheid
Plaats van de opening
Richting van de stroming wordt bepaald overeenkomstig de Regeling Bouwbesluit 2003 en NEN 1087. Een voorziening kan niet gelijktijdig als toevoer en als afvoervoorziening functioneren. Regelbaarheid wordt bepaald overeenkomstig de Regeling Bouwbesluit 2003 en NEN 1087. Buiten de standen 0% en 100% open moet een voorziening voor toevoer van verse lucht beschikken over een fijnregeling in het gebied 0% tot 25% van de vereiste capaciteit. Naast de nulstand moet de voorziening, in het fijnregelgebied, over ten minste twee instelstanden beschikken die onderling ten minste 10% verschillen. De Regeling Bouwbesluit 2003 stelt, in verband met schadelijkheid voor en hinder aan de omgeving, eisen aan de plaats van de openingen. De verdunning van afgevoerde rook, rookgassen en vervuilde binnenlucht geldt als maat voor de te verwachten hinder en schadelijkheid voor de gezondheid. Bepalend voor de verdunning is de afstand tussen een voorziening voor toevoer van verbrandingslucht, een voorziening voor toevoer van verse lucht naar een verblijfsgebied en een buitenruimte enerzijds en een voorziening voor de afvoer van rook, rookgassen en
Binnen de woning
84
vervuilde binnenlucht anderzijds. De verdunningsfactor wordt bepaald volgens hoofdstuk 9 van NEN 1087. Opmerking: uitmonding van een voorziening voor de afvoer van rook, rookgassen en binnenlucht vindt bij voorkeur plaats in een dakvlak. Toevoer van verse lucht vindt bij voorkeur plaats aan de gevel. Toe- en afvoervoorzieningen
Capaciteit van toe- en afvoervoorzieningen wordt bepaald overeenkomstig NEN 1087. De nominale capaciteit van roosters en suskasten is de volume stroom die in principe continu, bij een drukverschil van 1 Pa over het rooster, tot stand moet kunnen worden gebracht. Afvoerkanalen voor natuurlijke ventilatie moeten glad zijn afgewerkt en een redelijke mate van luchtdichtheid hebben.
Binnen de woning
85
4.6
Elektrische installaties in woningen
Beleid
Er is geen specifiek beleid. Toetsingscriteria Gebruiksveiligheid 2.7 Elektriciteits- en noodstroomvoorzieningen § 2.7.2. Bestaande bouw
De elektrische installatie in een bestaand bouwwerk moet minimaal voldoen aan de eisen van NEN 1010, 1962. Is de installatie later aangelegd dan voornoemde datum, dan gelden de eisen van op het tijdstip van aanleg geldende regels. Een functionele toets vindt plaats op basis van artikel 5, lid 1, onderdeel 2 van de model-aansluitvoorwaarden van de Vereniging van Exploitanten van Elektriciteitsbedrijven in Nederland (VEEN). De installatie in een bestaand bouwwerk moet minimaal voldoen aan de eisen van NEN 1010, 2e druk oktober 1962. Is de installatie later aangelegd dan voornoemde datum, dan gelden de op datum van aanleg geldende regels. Functionele toets
Aandachtspunten bij controle van een bestaande elektrische installatie zijn in ieder geval: alle delen en onderdelen moeten deugdelijk zijn bevestigd; er moet een groepenkast met uitschakelbare groepen en aardlekschakelaar zijn; bedrading met stoffen bekleding en bedrading met verdroogde isolatiemantel moeten worden vervangen; een wandcontactdoos in de keuken en het stopcontact voor de wasmachine moet altijd met rand-aarde zijn uitgevoerd en deze moeten zijn aangesloten op een aardelektrode; er moet minimaal een wandcontactdoos per verblijfsruimte aanwezig zijn; in iedere kamer, gang, trappenhuis en wc of doucheruimte moet de mogelijkheid tot verlichting aanwezig zijn; stalen naadbuizen die in gebruik zijn en worden vervangen, moeten worden vervangen door PVC leidingen; installatieapparatuur mag niet open of beschadigd zijn en bedrading mag niet los liggen; als de apparatuur naar het oordeel van de inspecteur sterk verouderd is, moet er worden aangeschreven. De elektrische installatie kan op grond van de NEN 1010 uitsluitend gekeurd worden door het NUON of door een daartoe bevoegd gecertificeerd bedrijf.
Binnen de woning
86
Uitvoeringseisen Gebruiksveiligheid 2.7 Elektriciteits- en noodstroomvoorzieningen § 2.7.1. Nieuwbouw
4.12 Meterruimte - Nieuwbouw
In een woning moet, opdat op veilige wijze over energie kan worden beschikt, een voorziening voor elektriciteit aanwezig zijn die ten minste voldoet aan artikel 5, eerste lid, onderdeel 2 van de Model-aansluitvoorwaarden voor elektrische energie van de Vereniging van Exploitanten van Elektriciteitsbedrijven in Nederland (VEEN). De installatie moet voldoen aan de geldende veiligheidsbepalingen voor laagspanningsinstallaties NEN 1010. De meterruimte moet minimaal voldoen aan de NEN 2768 en NEN 2778. Toelichting
Gecertificeerde bedrijven kunnen installaties aanleggen. Is een installatie aangelegd door een niet-gecertificeerd bedrijf, dan moet deze worden gekeurd door het NUON of een daartoe bevoegd gecertificeerd bedrijf. Indien de installatie gebreken vertoont moet deze worden aangepast zodanig dat deze gaat voldoen aan NEN 1010 vijfde druk 1996 met inbegrip van alle door het VEEN aangewezen wijzigingen en bepalingen. De meterkast moet bij voorkeur geplaatst worden in een gemeenschappelijke hal of trappenhuis. Daarbij moet er op worden gelet, dat er voldoende ruimte op de trapbordessen en de doorgangen blijft om aan de gewenste doorgangsmaten te blijven voldoen. De afmetingen van de meterkast zullen ten minste moeten voldoen NEN 2768. Doorvoeringen vanuit de vloer komende en doorgaande leidingen in pvc mantelbuizen en afdichten met elastische afdichtingskit. Bij opbouw de bedrading in buisleidingen trekken. Bij natte cellen en in de keuken boven of naast het aanrecht altijd inbouw toepassen. Als de installatie vervangen wordt, moet op de volgende punten worden gelet: bij vervanging van de bedrading moet ook de groepenkast vervangen worden; er moet een 30 mA aardlekschakelaar geplaatst worden; de aarding moet via een aardelektrode gebeuren, dus niet meer via de waterleiding; de metalen waterleidingbuizen moeten met een aardelektrode verbonden zijn.
Binnen de woning
87
4.7
Gasvoorziening in woningen
Beleid
Er is geen specifiek beleid. Toetsingscriteria
Gebruiksveiligheid 2.9 Gasvoorziening § 2.9.2. Bestaande bouw
Gezondheid 3.13 Toevoer van verbrandingslucht § 3.13.2. Bestaande bouw
3.14 Afvoer van rook § 3.14.2. Bestaande bouw
Bruikbaarheid 4.16 Opstelplaats voor een stooktoestel § 4.16.2. Bestaande bouw
Indien aanwezig, moet een voorziening voor gas voldoen aan de in de ministeriële regeling aangewezen model-aansluitvoorwaarden voor gas van EnergieNed. Hiermee wordt beoogd dat de installatie veilig en van voldoende omvang is. Indien aanwezig, moet een voorziening voor gas voldoen aan artikel 5, eerste lid, onderdeel 2, van de model-aansluitvoorwaarden voor gas van de Vereniging van Gasbedrijven in Nederland (GASTEC). In deze aansluitvoorwaarden is een richtlijn opgenomen waaraan een bestaande installatie minimaal moet voldoen (Bodemniveau Gasinstallaties eisen vastgelegd d.d. 15 september 1992). Indien er een opstelplaats voor een stooktoestel nodig is, moet er ter voorkoming van een onaanvaardbare ophoping van giftige of hinderlijke gassen, ook een voorziening voor de toevoer van verbrandingslucht en de afvoer van verbrandingsgassen en rook aanwezig zijn. Dit ten behoeve van een opstelplaats voor een verbrandingstoestel als dat geen kooktoestel is met een nominale belasting van niet meer dan 15 kW als bedoeld in NEN 2757. Indien een stooktoestel vereist is, moet er een opstelplaats zijn. Deze opstelplaats mag niet zijn gelegen in een toilet of badruimte. Een stooktoestel mag wel worden geplaatst in de bergruimte buiten de woning mits deze direct vanuit de woning bereikbaar is. Is de opstelplaats bestemd voor de opstelling van stooktoestellen met een totale nominale belasting van meer dan 160 kW, dan moet deze zijn gelegen in een afzonderlijke besloten ruimte. De installatie moet voldoen aan de door EnergieNed aangewezen uitgave van de NEN 1078 of NEN 2078. Functionele toets
Als een woning niet is aangesloten op stadsverwarming of op een gemeenschappelijk verwarmingssysteem, moet er volgens Bouwbesluit afdeling 4.16. Opstelplaats voor een stooktoestel in een woning ten minste één opstelplaats voor een stooktoestel aanwezig zijn. De opstelplaats mag ook buiten de woning in een tot de woning behorende ruimte zijn gelegen. De opstelplaats mag, vanwege de aard en omvang van dergelijke ruimten, níet in een toiletruimte of badruimte zijn aangebracht. Punten waarop men een installatie kan controleren zijn: afvoerkanalen en leidingen zijn voor zover waarneembaar vrij van lekkage; leidingen zijn goed bevestigd; afvoerpijpen zijn goed bevestigd;
Binnen de woning
88
er is voldoende ventilatie; de geiser zit op een juiste plaats; gasleidingen moeten zijn vrij van lekken, wat met behulp van afpersen wordt gecontroleerd; verbrandingstoestellen moeten een blauwe vlam hebben en er mag geen zwarte aanslag om de vlam zijn; ijzeren leidingen mogen niet zijn weggewerkt. Als de inspecteur slecht uitziende verbindingen of roestige leidingen constateert, dan moet er een keuring door een gecertificeerd bedrijf worden uitgevoerd. Uitvoeringseisen Gebruiksveiligheid 2.9 Gasvoorziening § 2.9.1. Nieuwbouw
Bruikbaarheid 4.15 Opstelplaats voor een aanrecht en opstelplaats voor een kooktoestel § 4.15.1. Nieuwbouw
4.16 Opstelplaats voor een stooktoestel § 4.16.1. Nieuwbouw
4.17 Opstelplaats voor een warmwatertoestel - Nieuwbouw
In een woning moet een voorziening voor gas aanwezig zijn, tenzij: de woning in een woongebouw kan worden aangesloten op een gemeenschappelijk verwarmingssysteem ten behoeve van dit gebouw, hoeft er niet ín de woning, maar moet wél in het woongebouw een voorziening voor gas te zijn aangebracht; de woning is aangesloten op het distributienet van de stadsverwarming. Een voorziening voor gas moet voldoen aan artikel 5, eerste lid, onderdeel 2, van de model-aansluitvoorwaarden voor gas van de Vereniging van Gasbedrijven in Nederland. Er moet een aansluitpunt zijn ter plaatse van de opstelplaats voor het kooktoestel, het stooktoestel en het warmwatertoestel, tenzij stadsverwarming aanwezig is. Er hoeft geen aansluitpunt te worden aangebracht voor het warmwatertoestel als deze gecombineerd is met het stooktoestel. Als een woning in een woongebouw kan worden aangesloten op een gemeenschappelijke voorziening voor de verwarming, mag de stookruimte in een afzonderlijke ruimte in het woongebouw zijn gelegen. Toelichting
Het is voor een reeds bestaande woning niet verplicht om een aansluitmogelijkheid voor gas te hebben. Bij de geringste twijfel aan het correct functioneren van de installatie moet er worden getest en eventueel worden vernieuwd. De gasleidingen moeten worden uitgevoerd in een pijp bijvoorbeeld van koper, die met een maximale afstand hart op hart van 800 millimeter met verhoogde zadels moeten zijn bevestigd. Ter plaatse van doorvoeringen moeten kunststof rozetten worden aangebracht. Voor oplevering van de installatie moet deze op dichtheid worden beproefd. Als het stooktoestel een CV is, dan moet deze op grond van de Bouwverordening kunnen functioneren. Volgens lid 3 van artikel 6.4.3 van de Bouwverordening Amsterdam is het verboden een verwarmingsinstallatie of een verwarmingstoestel op zodanige wijze te gebruiken dat het gebruik: door de eigenschappen van die installaties of toestellen gevaar oplevert voor het ontstaan van brand;
Binnen de woning
89
door de wijze waarop de installatie of het toestel is opgesteld of aangebracht gevaar oplevert voor het ontstaan van brand. Mocht het noodzakelijk zijn, tot vervanging door middel van uitvoering van gemeentewege over te gaan, dan kunnen redelijkerwijs de volgende uitgangspunten worden aangehouden: Woonkamer 22, slaapkamer 18, badkamer 24 en gang of hal 15 graden Celsius. Een aan te brengen CV installatie moet een gesloten type zijn met verbeterd of hoog rendement-ketel. Bij moderne ketels is een condensafvoer nodig, die is aangesloten op de riolering. Een CV ketel in het gemeenschappelijk trappenhuis is ongewenst. De installatie moet zijn voorzien van een kamerthermostaatregeling. Verbrandingsgassen van verbrandingstoestellen mogen in geen geval in de ruimte achterblijven, deze moeten altijd worden afgevoerd. Omdat bij de combinatie van mechanische afvoer met open verbrandingstoestellen voor verwarming of warmwatervoorziening gevaar bestaat voor terugstroom van verbrandingsgassen, moet wanneer die combinatie wordt aangetroffen, worden overwogen voorzieningen ten bate van natuurlijke ventilatie toe- en afvoer toe te passen. Daarbij moet worden gedacht aan luchttoetreding via gevelopeningen en ventilatielucht afvoer door middel van kanalen. Kanalen moeten een zo veel mogelijk vloeiend verloop hebben, dus geen scherpe bochten of knikken. De totale lengte van een kanaal mag niet meer bedragen dan anderhalf maal de het hoogteverschil tussen de ketel en de bovendakse uitmonding van het kanaal.
Binnen de woning
90
4.8
Watervoorzieningen in woningen
Beleid
Er is geen specifiek beleid. Toetsingscriteria Gezondheid 3.18 Drinkwatervoorziening § 3.18.2. Bestaande bouw
3.19 Warmwatervoorziening § 3.19.2. Bestaande bouw
Drinkwaterinstallaties moeten voldoen aan de geldende NEN 1006, 5e druk van april 1981 en het correctieblad van juni 1990. In iedere woning moet een voorziening voor drinkwater aanwezig zijn, die moet zijn aangesloten op het distributienet voor drinkwater. Iedere woning dient ook te beschikken over een zodanige voorziening dat kan worden beschikt over warm water. Functionele toets
Er moet voldoende druk op waterleidingen aanwezig zijn, afgesloten vertakkingen moeten worden voorkomen in verband met stilstaand water waarin de legionella bacterie zich kan ontwikkelen. Uitvoeringseisen Gezondheid 3.18 Drinkwatervoorziening § 3.18.1. Nieuwbouw
3.19 Warmwatervoorziening § 3.19.1. Nieuwbouw
In een woning moet een drinkwatervoorziening aanwezig zijn waarop ten minste één aansluitmogelijkheid aanwezig is. Behalve een watervoorziening moet ook een opstelplaats zijn, waar een toestel kan worden geplaatst waarmee drinkwater kan worden verwarmd. Een en ander moet voldoen aan artikel 5, eerste lid, onderdeel 2 van de Model -aansluitvoorwaarden voor drinkwater van de Vereniging van Exploitanten van Waterleidingbedrijven in Nederland.
Binnen de woning
91
4.9
Toilet- en badruimten in woningen
Beleid
Er is geen specifiek beleid. Toetsingscriteria Gezondheid 3.7 Wering van vocht van binnen § 3.7.2. Bestaande bouw
3.8 Afvoer van afvalwater en fecaliën § 3.8.2. Bestaande bouw
Indien aanwezig, moeten de douche of badruimte, de wanden en vloer, een waterwerendheid hebben van binnenuit conform NEN 2778. Deze waterdichtheid geldt voor de wanden tot 1 meter boven de vloer. De afvoer van lozingstoestellen van afvalwater moet zijn aangesloten op het openbaar riool. De afvoercapaciteit van de voorziening voor afvalwater moet, overeenkomstig NEN 3215, een zodanige capaciteit hebben dat ieder lozingstoestel binnen uiterlijk 5 minuten wordt geleegd en moet lucht en waterdicht zijn. Ter voorkoming van een voor de gezondheid onaanvaardbare situatie, moet er een goed functionerende toiletvoorziening aanwezig zijn die aangesloten is op het openbaar riool conform NEN 3215. Er zijn geen eisen gesteld met betrekking tot de waterwerendheid van de wanden van toiletruimten van binnen uit.
3.10 Luchtverversing van verblijfsgebied, verblijfsruimte, toiletruimte en badruimte § 3.10.2. Bestaande bouw
3.11 Spuivoorzieningen § 3.11.2. Bestaande bouw
Bruikbaarheid 4.7 Toiletruimte § 4.7.2. Bestaande bouw
In een toiletruimte moet een voorziening aanwezig zijn voor de toevoer van verse lucht en de afvoer van binnenlucht met een capaciteit van ten minste 7.10-3m3/s. Als het toilet is samengevoegd met een badruimte, moet de bovengenoemde capaciteit 14.10-3m3/s zijn. De afvoer van binnenlucht moet rechtstreeks naar buiten plaatsvinden. In de badruimte of een gecombineerde toilet en badruimte moet een voorziening aanwezig zijn voor de aanvoer van verse lucht en de afvoer van binnenlucht met een capaciteit van ten minste 14.10-3m3/s. Ventilatie moet voldoen aan NEN 8087, ventilatie van bestaande gebouwen. De vloeroppervlakte van een toiletruimte moet minimaal 0,36 m2 zijn, van een badruimte moet de vloeroppervlakte minimaal 0,64 m2 zijn, met een breedte van minimaal 600 millimeter en een hoogte van ten minste 2 meter boven minimaal de helft van het oppervlak. Een met een toilet samengevoegde badruimte moet een vloeroppervlak hebben van minimaal 1 m2, de breedte moet minimaal 600 millimeter en de hoogte moet ten minste twee meter boven minimaal twee derde van het vloeroppervlak zijn. Functionele toets
Bij tegelwerk moet het voegwerk aaneengesloten en dicht zijn, ter plaatse van hoek aansluitingen moet een kitvoeg zijn aangebracht en de aansluiting van het tegelwerk rond de doucheput moet goed dicht zijn gemaakt door middel van een kitvoeg. Vloeren en wanden moeten gecontroleerd worden op eventuele scheurvorming.
Binnen de woning
92
Meest voorkomende gebreken zijn bijvoorbeeld: scheurvorming in het granito of de tegels van de vloer, wandtegels en slecht voegwerk en lekkages ter plaatse van doorvoeren van leidingen. Uitvoeringseisen
Indien een toilet of badruimte ontbreekt, kan op grond van artikel 1b van de Woningwet worden aangeschreven tot: het maken van een binnen de woning gelegen toiletruimte het maken van een binnen de woning gelegen badruimte Bruikbaarheid 4.7 Toiletruimte § 4.7.1. Nieuwbouw
4.8 Badruimte § 4.8.1. Nieuwbouw
In een woning moet, voor elke gebruiksoppervlakte van 125 m2 of gedeelte daarvan, ten minste een afsluitbare toiletruimte aanwezig zijn. De toiletruimte heeft een vloeroppervlakte van ten minste 0,9 bij 1,2 meter, boven welke oppervlakte de hoogte ten minste 2,3 meter is. In een woning moet ten minste een afsluitbare badruimte aanwezig zijn. Is de woning groter dan 500 m2 dan moet voor elke 250 m2 of gedeelte daarvan een badruimte aanwezig zijn. Het vloeroppervlak moet ten minste 1,6 m2 zijn. De breedte moet ten minste 0,8 meter zijn en de hoogte boven deze oppervlakte moet ten minste 2,3 meter zijn. Een douche/toilet combinatie moet een oppervlakte hebben van ten minste 2,6 m2, waarbij de breedte ten minste 0,8 meter en de hoogte boven die oppervlakte ten minste 2,3 meter is. De capaciteit voor lucht aan- en afvoer in een toilet/ badcombinatie moet minimaal 14.10-3m3/s zijn. Toelichting
Indien het voegwerk niet goed is, moet de voeg uitgehakt en goed ontvet worden alvorens deze opnieuw wordt gevoegd, waarbij de binnenhoeken en de aansluiting met de wand of vloer, leidingdoorvoeren, afgekit moet worden. Indien het tegelwerk of granitovloer scheurvorming vertoont, moet dit onderdeel vervangen of vernieuwd worden. Bij vernieuwing van de vloer moet gelet worden op het afschot naar de afvoerput en zal er een plint gemaakt moeten worden. Als het vermoeden bestaat dat er al enige tijd een lekkage aanwezig is, moet men tevens rekening houden met de eventuele slechte staat van de vloerconstructie, dit in de vorm van houtrot enzovoort, waarbij tevens deze constructie hersteld dan wel vernieuwd zal moeten worden. Het komt nogal vaak voor dat er onvoldoende ventilatie is waarbij op de wanden en plafond schimmelvorming en vochtplekken ontstaan. Om dit probleem op te lossen moet er voldoende ruimte tussen de deur en onderdorpel aanwezig zijn, of er moet een rooster in de deur geplaatst worden om de luchtdoorstroming te kunnen garanderen.
Binnen de woning
93
4.10 Leidingkokers en leidingen in woningen Toetsingscriteria Brandveiligheid 2.13 Beperking van uitbreiding van brand § 2.13.2. Bestaande bouw
Leidingenkokers welke door meer dan één brandcompartiment voeren moeten ter voorkoming van brandoverslag zijn omkokerd zodanig dat het brandcompartiment een WBDBO van tenminste 20 minuten behoudt. Deze eis geldt niet voor ventilatiekanalen welke uitsluitend door een of meer boven elkaar gelegen bad- of toiletruimten voeren. Functionele toets
Het materiaal waar de koker uit is vervaardigd, moet bestand zijn tegen mechanische beschadigingen en de koker mag geen grote openingen vertonen daar waar leidingen uit de koker naar de woning aftakken. Uitvoeringseisen Brandveiligheid 2.11 Beperking van het ontstaan van een brandgevaarlijke situatie § 2.11.1. Nieuwbouw
2.13 Beperking van uitbreiding van brand § 2.13.1. Nieuwbouw
3.2 Bescherming tegen geluid van installaties - Nieuwbouw
Materialen in een ventilatieschacht, koker of kanaal groter dan 150 cm2, moeten van binnen uit gemeten over een dikte van 10 millimeter onbrandbaar zijn zoals bedoeld in NEN 6064. Een schacht, koker of kanaal bestemd voor de afvoer van rook moet brandveilig zijn zoals bedoeld in NEN 6062. Indien temperaturen boven de 90º C optreden zoals beschreven in NEN 6062 moet de gehele voorziening, en voorzieningen die in de nabijheid zijn gelegen, onbrandbaar zijn. De WBDBO tussen een brandcompartiment en een schacht, koker of kanaal groter dan 150cm2 moet tenminste 60 minuten bedragen. Doorbrekingen kleiner dan 150 cm2 zoals afvoeren moeten een WBDBO bezitten die gelijk is aan die van de doorbroken constructie. Dit geldt niet voor kanalen voor toevoer van verse lucht of afvoer van binnenlucht, indien deze slechts grenst aan één brandcompartiment dan wel slechts voert door meerdere boven elkaar gelegen bad- of toiletruimten. Installaties en leidingen, zoals standleidingen en ventilatieschachten, mogen in woningen niet meer geluid produceren dan 30 dBA.
Binnen de woning
94
4.11 Rookafvoer leidingen in woningen Toetsingscriteria Brandveiligheid 2.11 Beperking van het ontstaan van een brandgevaarlijke situatie § 2.11.2. Bestaande bouw
Rookgas afvoerkanalen moeten luchtdicht zijn en moeten van een onbrandbaar materiaal zijn vervaardigd als bedoeld in NEN 6064. In de functionele toets wordt op deze punten gecontroleerd. Als men op vaste brandstof stookt mag de uitmonding niet binnen een horizontale afstand van 15 meter van een in NEN 6063 bedoeld brandgevaarlijk dak zitten. Functionele toets _______________________________________________
Schoorsteen- en rookkanalen moeten voldoende sterk zijn en indien nodig verankerd te zijn, bijvoorbeeld aan de bouwmuur. Schoorsteenkanalen moeten onderling gescheiden zijn en de verbindingen moeten goed dicht zijn. De wanden van de rookafvoeren moeten voldoende luchtdicht zijn. Er moet voldoende trek worden gewaarborgd. Rook moet altijd bovendaks worden uitgevoerd. Uitzonderingen daarop zijn gasttoestellen met een gesloten verbrandingsruimte, die onder bepaalde in artikel 3.100 van het Bouwbesluit en NEN 2757 genoemde voorwaarden in de gevel mogen uitmonden. Uitvoeringseisen Brandveiligheid 2.11 Beperking van het ontstaan van een brandgevaarlijke situatie § 2.11.1. Nieuwbouw
2.13 Beperking van uitbreiding van brand § 2.13.1. Nieuwbouw
Gezondheid 3.13 Toevoer van verbrandingslucht § 3.13.1. Nieuwbouw
3.14 Afvoer van rook § 3.14.1. Nieuwbouw
Materialen in een schacht, koker of kanaal groter dan 150 cm2, moeten van binnen uit gemeten over een dikte van 10 millimeter onbrandbaar en gasdicht zijn zoals bedoeld in NEN 6064. Een schacht, koker of kanaal moet brandveilig zijn zoals bedoeld in NEN 6062. Indien temperaturen boven de 90º C optreden zoals beschreven in NEN 6062 moet de gehele voorziening en in de nabijheid gelegen voorzieningen onbrandbaar zijn. De WBDBO tussen een brandcompartiment en een schacht, koker of kanaal groter dan 150 cm2 moet tenminste 60 minuten bedragen. Doorbrekingen kleiner dan 150 cm2 zoals afvoeren moeten een WBDBO bezitten die gelijk is aan die van de doorbroken constructie. Vanwege de veiligheid moeten afvoer van rook en dergelijke voldoen aan Regeling Bouwbesluit 2003 en NEN normen die zijn gesteld op nieuwbouw niveau. Het is verplicht dat aan ieder verbrandingstoestel, dat dient voor de verwarming van een woning of woongebouw, een voorziening voor de afvoer van rook aanwezig is. Zoals vastgelegd in NEN 2757, moeten rookafvoer- en schoorsteenkanalen goed functioneren, voldoende capaciteit hebben, correct geplaatst en voldoende gasdicht zijn. Ook moet de opvang van roet en vuil, de reinigbaarheid, de afvoer van condenswater en dergelijke van een rookgas afvoerkanaal overeenkomstig NEN 2757 gemaakt worden. In NEN 2757 is verder geregeld hoe afvoerkanalen gesitueerd moeten zijn ten opzichte van ventilatie openingen.
Binnen de woning
95
Deze bepalingen gelden alleen voor uitmondingen binnen de eigen perceelsgrens, er kunnen geen eisen worden gesteld in verband met problemen met een belendend perceel.
Literatuurlijst
96
Literatuurlijst Woningwet 2007 Bouwbesluit 2003 Regeling Bouwbesluit 2003 Aanschrijven met beleid Standaardregelingen aangebouwd, deel 1 ; VNG uitgeverij, Den Haag, 1998. Beleidsplan Binnenstad: Gemeenteblad, bijlage P , Amsterdam, 1993. Bodemniveau Gasinstallaties ;, 15 september 1992. Nationaal Pakket Duurzaam Beheren ; Stichting Bouwresearch. Rookmelders in woningen ; Landelijk Netwerk voor de Brandpreventie, juni 1999. Stimulering Particuliere Verbetering ; Dienst Binnenstad Amsterdam; 1997. Stukadoorsmortel, stukadoorswerk buiten bijlage 5 ; SRW/ SROW Subsidieverordening Stedelijke Vernieuwing Amsterdam 2001 ; Gemeenteblad afdeling 3, volgnummer 81. Veranderen met kwaliteit richtlijnen voor de kleine welstandstoets in de Amsterdamse binnenstad ; Dienst Binnenstad Amsterdam, 1998. Bodemniveau Gasinstallaties ; 15 september 1992. Nationaal Pakket Duurzaam Beheren ; Stichting Bouwresearch.
Inhoudsopgave
97
Index A aanrecht....................................................................................................... 85 ankers .............................................................................................. 29, 31, 32 B badruimte....................................................................... 20, 79, 80, 87, 91, 92 balkon .......................................................................................................... 40 beganegrondvloer.......................................................................... 1, 2, 3, 4, 7 bordes..................................................................................................... 40, 57 bouwmuur ................................................................................. 12, 16, 17, 31 D dakbedekking......................................................................................... 45, 46 dakbeschot ............................................................................................. 45, 46 dakkapel....................................................................................................... 47 dakraam....................................................................................................... 47 dampdichtheid ....................................................................................... 2, 4, 7 deur................................................................................ 35, 51, 52, 69, 78, 92 E elektrische installatie ............................................................................ 52, 85 F fundering ................................................................................. 1, 9, 10, 11, 13 funderingspaal ............................................................................................ 11 G gas...................................................................................................... 5, 87, 88 gedierte ...................................................................................... 5, 6, 8, 21, 46 geluidbelasting ...................................................................................... 21, 46 geluidwering.................................................................. 21, 22, 36, 37, 46, 71 gevel ............. 16, 17, 19, 20, 21, 22, 24, 25, 26, 27, 31, 35, 36, 38, 51, 80, 84 gevelbekleding ................................................................................. 27, 28, 29 H hang- en sluitwerk........................................................................... 35, 36, 56 hemelwaterafvoer.................................................................................. 45, 46 hijsbalk ........................................................................................................ 41 I isolatie..................................................III, 4, 8, 21, 22, 23, 44, 54, 70, 75, 77 K kapconstructie ................................................................................... 44,45,46 kelder ............................................................................... IV, 1, 2, 3, 4, 6, 7, 8 kooktoestel ................................................................................. 79, 81, 87, 88 kozijn ............................................................................. 35, 36, 37, 51, 56, 78 kruipruimte.................................................................................... 2, 3, 4, 5, 7 L latei ........................................................................................................ 33, 34 leidingen ........................................................ 5, 61, 62, 85, 86, 87, 88, 92, 93 lichtkoepel ................................................................................................... 47 lift................................................................................................................. 66 Liftinstituut.................................................................................................. 66 M
Inhoudsopgave
98
meterkast ..................................................................................................... 86 metselwerk ........................... 16, 19, 22, 24, 25, 30, 32, 33, 34, 36, 41, 42, 55 N natuursteen............................................................................................ 29, 30 P plat dak .................................................................................................. 44, 45 pleisterwerk ............................................................................... 23, 26, 62, 77 R raam............................................................................................................. 35 rook............................................................................................ 83, 84, 87, 94 S scheidingsconstructie.................... 4, 8, 21, 44, 46, 56, 58, 66, 71, 75, 80, 81 schilderwerk ................................................................................... 38, 51, 63 schoorsteen............................................................................................ 48, 49 spant ............................................................................................................ 46 spouwankers................................................................................................ 32 spuien .......................................................................................................... 80 stabiliteitsportaal ......................................................................................... 16 stabiliteitsvoorziening ................................................................................. 17 stadsverwarming ................................................................................... 87, 88 stooktoestel ............................................................................................ 87, 88 stut- en stempelplan .................................................................................... 16 T thermisch comfort ....................................................................................... 79 toegangsdeur ................................................................................... 51, 52, 56 toiletruimte .......................................................................... 79, 80, 87, 91, 92 trap................................................................................. 54, 57, 58, 59, 60, 82 trapverlichting ............................................................................................. 61 V ventilatie ............................... 22, 36,79, 80, 81, 82, 84, 88, 89, 91, 92, 93, 95 veranda .................................................................................................. 39, 40 verankering ............................................................................... 19, 31, 32, 36 verblijfsruimte ................................................................. 6, 20, 44, 79, 80, 84 verbrandingstoestel ......................................................................... 83, 87, 94 verkeersruimte........................................................................... 21, 77, 81, 82 vloer 2, 3, 4, 6, 7, 8, 21, 32, 39, 57, 58, 59, 60, 61, 70, 73, 74, 75, 76, 83, 86, 91, 92 vloerafscheiding .................................................................................... 39, 60 voegwerk.................................................................................... 23, 24, 91, 92 W wand .............................................................................. 53, 69, 70, 76, 77, 92 welstand .................................................................................................III, 20 woningtoegangsdeur ................................................................................... 56 Z zettingsverschillen ....................................................................................... 11