PROGRAMMA VAN EISEN ARCHEOLOGIE LOCATIE PROJECT
Gemeente Eersel, Vessem Heike 16
PLAATS BINNEN ARCHEOLOGISCH PROCES Inventariserend veldonderzoek (IVO karterend en waarderend) dmv proefsleuven OPSTELLER Auteur (regionaal seniorarcheologe)
Naam, adres, telefoon, e-mail Mevr. drs. Ria Berkvens Samenwerkingsverband Regio Eindhoven Milieudienst Keizer Karel V Singel 8 Postbus 435; 5600 AK Eindhoven Tel. 040-2594641
[email protected]
datum 13-112008
paraaf
OPDRACHTGEVER
Naam, adres, telefoon, e-mail Gemeente Eersel Postbus 12 5520 AA Eersel t. 0497-531300 (algemeen) f. 0497-531350 (algemeen) e.
[email protected] (algemeen) i. www.eersel.nl
datum
paraaf
BEVOEGD GEZAG Gemeente
Naam, adres, telefoon, e-mail Gemeente Eersel Postbus 12 5520 AA Eersel t. 0497-531300 (algemeen) f. 0497-531350 (algemeen) e.
[email protected] (algemeen) i. www.eersel.nl
datum
paraaf
UITVOEREND BEDRIJF / INSTELLING Naam Nog niet bekend DATUM ONDERZOEK Start Duur BASISGEGEVENS Projectnaam Provincie Gemeente Plaats Toponiem Kaartblad Kadaster X en Y coördinaten
Nog niet bekend Nog niet bekend
Heike 16 Noord-Brabant Eersel Vessem Heike 51 C K1156 en K1075 x147.723/y381.841 (zuidoost) x147.499/y381.911 (zuidwest) x147.513/y381.970 (noordwest) Pagina 1 van 21
PvE Proefsleuven Heike 16 Vessem, 13-11-2008 versie 1.0
x147.700/y381.968 (noordoost) CMA/AMK-status ARCHIS-monument-nr ARCHIS-waarnemings-nr CIS-code (onderzoeksmeldingsnummer) Oppervlakte plan- en onderzoeksgebied Huidig grondgebruik
Niet van toepassing nvt nvt In te vullen na art. 41 melding bij RACM circa 2 ha Het plangebied is momenteel in gebruik als transportbedrijf en weiland.
PERIODE(N)
COMPLEXTYPE(N)
Vroege Prehistorie Late Prehistorie
Er is geen concrete verwachting voor vondsten uit deze periode. Er is geen concrete verwachting. In het algemeen bestaat de mogelijkheid op het aantreffen van sporen van bewoning en infrastructuur, ontginningssporen bestaande uit spitsporen, greppels, kuilen en karrensporen. Er is geen concrete verwachting. In het algemeen bestaat de mogelijkheid op het aantreffen van sporen van bewoning. Er is geen concrete verwachting. In het algemeen bestaat de mogelijkheid op het aantreffen van sporen van bewoning en infrastructuur, ontginningssporen bestaande uit spitsporen, greppels, kuilen en karrensporen. Hoewel er geen directe indicatie voor is, bestaat de kans op het aantreffen van sporen van bewoning en infrastructuur uit de Nieuwe Tijd.
Romeinse tijd Middeleeuwen (vroeg/laat)
Nieuwe Tijd
1. Doel en reden van het onderzoek Doel
Reden en ligging van het plangebied
Doel van het Inventariserend Veldonderzoek (IVO) is het toetsen van de gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied. Het IVO gebeurt door middel van proefsleuven, waarbij extra informatie wordt verkregen over de bekende of verwachte archeologische waarden, en door het nader inventariseren en waarderen van archeologische vindplaatsen. Het proefsleuvenonderzoek heeft zowel een karterend als een waarderend karakter. Daarbij dient de aan- of afwezigheid van archeologische waarden vastgesteld te worden, evenals de inhoudelijke en fysieke kwaliteit (aard, datering, karakter, omvang, gaafheid, conservering) van de vindplaats. Gegevens moeten worden verzameld met betrekking tot: • de archeologische relevante kenmerken en kwaliteiten van landschap en bodem van het onderzoeksgebied • de fysieke kwaliteit van vindplaatsen en hun landschappelijke context • de inhoudelijke kwaliteit van vindplaatsen en hun landschappelijke context. Het project heeft betrekking op de herontwikkeling van de locatie Becx, Heike 16 te Vessem. Op deze locatie in het buitengebied is momenteel een transportbedrijf gevestigd. Omdat een grootschalige vestiging van een transportbedrijf in het buitengebied niet gewenst is, wordt het transportbedrijf verplaatst naar de Zuidrand van het bedrijventerein Meerheide III. Op de vrijkomende locatie is Becx voornemen om 3 woningen te realiseren. Graafwerkzaamheden voor de sloop van het huidige transportbedrijf en de geplande nieuwbouw, kunnen eventueel aanwezige archeologische waarden verstoren. Naar verwachting tot ca. 1 meter onder het Pagina 2 van 21
PvE Proefsleuven Heike 16 Vessem, 13-11-2008 versie 1.0
Selectiebesluit (alleen na IVO)
maaiveld. Door IJzerman en Van Sprèw Landschappers en Adviseurs Ruimtelijke Ordening is in 2006 een archeologische toets uitgevoerd. Uit dit onderzoek blijkt dat er een vervolgonderzoek noodzakelijk is in de vorm proefsleuven. Het plangebied heeft een hoge archeologische verwachting volgens de IKAW. De archeologische verwachting dient getoetst te worden door middel van een karterend en waarderend proefsleuvenonderzoek. De uitkomsten van dit onderzoek leiden tot een selectieadvies (waardering en selectie) door het uitvoerende bedrijf aan de opdrachtgever en het bevoegd gezag. Het selectiebesluit (over vrijgave, opgraven of behoud in situ) is voorbehouden aan het bevoegd gezag, in deze de gemeente Eersel.
2. Resultaten van het dusver uitgevoerde onderzoek plangebied Archeologische toets Uitvoerder IJzerman & Van Sprèw Uitvoeringsperiode 2006 Uitvoeringsmethode Archeologietoets Publicatie IJzerman & van Sprèw, 2006: archeologietoets locatie Becx te Vessem, gemeente Eersel. Bewaarplaats van vondsten en documentatie Nog nvt Resultaten: landschappelijke en aardwetenschappelijke context Huidig Transportbedrijf en weiland. grondgebruik; Ter plaatse van het transportbedrijf zal naar verwachting de bodem in enige mate (sub) recente zijn verstoord. In hoeverre dit het geval is, is echter niet bekend. Verder zijn er ingrepen en geen aanwijzingen voor bodemverstoringen (saneringen of ontgronding). verstoringen NAP-hoogte 22.5 m + NAP Grondwatertrap VI maaiveld FysiekLandschappelijk gezien ligt Vessem op een langgerekte dekzandrug met aan de landschappelijke, west- en zuidwestzijde het beekdal van de Kleine Beerze. Het plangebied ligt net geologische, op de flank van de dekzandrug met in het westen de overgang naar het beekdal. geomorfologische Tot in de eerste helft van de vorige eeuw werden de relatief droge en vruchtbare en bodemkundige gronden op de dekzandrug voornamelijk gebruikt als akker terwijl de direct langs kenmerken het beekdal gelegen zone in gebruik was als hooi- of weiland. Meer naar het westen van de beek liggen minder vruchtbare zandgronden die omstreeks 1900 nog bedekt waren met uitgestrekte heidevelden (Landschotse Heide). Het plangebied is verder bedekt door een hoge enkeerdgrond (zie bijlage 3 en 4). Cultuurlandschap Het onderzoeksgebied ligt in het Zuid-Nederlandse zandgebied in de gemeente Eersel. Het plangebied maakt deel uit van het esdorpenlandschap van de pelijke en historischmiddelhoge zandgronden en kenmerkt zich door de afwisseling van geografische dekzandruggen met akkers, beekdalen, heide en bosgebieden. De overgang van kenmerken de dekzandrug naar de lager gelegen natte vlakten en beekdalen vormden de ideale bewoningsplaats. De lager gelegen gronden en beekdalen fungeerden als hooi- en graslanden en de hogere delen van de dekzandrug waren bestemd voor beweiding met schapen en het steken van plaggen. Rond de dorpen ontstonden grote aaneengesloten akkercomplexen (essen) welke bemest werden met een mengsel van heideplaggen, stalmest en bosstrooisel. Deze dorpen liggen op de overgang van het zandplateau naar de kleinere beekdalen. Toen de akkerdorpen vol raakten, vestigden de jonge boeren zich aan de rand van de akkers, waardoor een krans van kleine gehuchten rondom de bouwlandcomplexen ontstond. Het agrarisch landschap was in deze tijd zeer gesloten, door beplanting met eikenbosjes in de lagere beekdalen en rond de erven. In de 14de eeuw ontstonden tal van kleinere, uit enkele hoeven bestaande nederzettingen.
Pagina 3 van 21 PvE Proefsleuven Heike 16 Vessem, 13-11-2008 versie 1.0
Het plangebied Heike 16 bestaat uit een bebouwingslint op een splitsing van oude wegen (Heikesestraat en Heike), dat ontstaan is tussen 1840 en 1900. Op de kaart van 1832 is er geen bebouwing aanwezig, maar op de Bonnekaart van 1905 is er in de uiterste zuidhoek, op de splitsing van de twee wegen, een huis gebouwd. De historische kaarten laten zien dat we hier te maken hebben met een omsloten akkergebied. Kleinschalige akkers met hakhoutwallen en heggen, verdeeld in blokvormige en kleinschalige langwerpige akkertjes. Resultaten: perioden en sites Regionale archeologische context
Uit het plangebied zijn in Archis geen monumenten, waardevolle terreinen of waarnemingen bekend. Uit de omgeving van het plangebied zijn wel waarnemingen bekend die duiden op menselijke aanwezigheid in deze omgeving voor de perioden van het laat paleolithicum, het mesolithicum, het neolithicum, bronstijd, ijzertijd, late middeleeuwen en nieuwe tijd. Binnen een straal van 500 m gaat het om mogelijke nederzettingsterreinen uit de late prehistorie en Middeleeuwen. Op de flank van de dekzandrug van Vessem naar het beekdal van de Kleine Beerze werden resten van vuurstenen werktuigen uit het Mesolithicum – Neolithicum – Bronstijd en om scherven aardewerk uit de Vroege en Late Middeleeuwen aangetroffen op een akker (Archis waarnemingsnr 14767 en 44947). Bij een booronderzoek door RAAP op een akker langs het beekdal werden ook middeleeuwse scherven aangetroffen (Archis waarnemingsnr 49624).
Tegenover het plangebied is een archeologisch vooronderzoek in de vorm van proefsleuven door de Grontmij uitgevoerd in 2007. Of het onderzoek daadwerkelijk ook is uitgevoerd en wat de resultaten zijn, is niet bekend. Verder zijn in Vessem nog diverse archeologische onderzoeken uitgevoerd, veelal booronderzoeken zonder vervolg. In 2008 is echter een opgraving uitgevoerd bij de Flinkert (in het noordoosten van Vessem) door het ADC Archeoprojecten, waarbij een oppervlak van 3.900 m² is onderzocht. De opgraving heeft ruim 650 grondsporen, overwegend paalkuilen, aan het licht gebracht, waarschijnlijk uit de late IJzertijd/Romeinse Tijd. Daarnaast zijn een greppel en twee kuilen aangetroffen. Uit de paalkuilen kunnen minstens vijf gebouwstructuren worden gedestilleerd bestaande uit vier huisplattegronden en één spieker. Er is slechts een zeer geringe hoeveelheid mobiele vondsten aangetroffen, overwegend aardewerk, en voor het merendeel is dat niet afkomstig uit grondsporen, maar uit de bouwvoor. Verder zijn vijf grondsporen bemonsterd op verkoold materiaal ten behoeve van botanisch onderzoek en C14-datering. Aard en Onbekend. Aard en ouderdom van de vindplaats dienen te worden vastgesteld op ouderdom van de basis van het proefsleuvenonderzoek. vindplaats Gaafheid en De gaafheid en conservering van een eventuele vindplaats is onbekend en dient conservering te worden vastgesteld aan de hand van het proefsleuvenonderzoek. (structuren, sporen, paleoecologische resten) Begrenzing en Onbekend. Begrenzing en oppervlakte van de vindplaats dienen te worden oppervlakte van vastgesteld aan de hand van het proefsleuvenonderzoek. de totale vindplaats (dus ook buiten het plangebied) Begrenzing en Onbekend. Begrenzing en oppervlakte van de vindplaats dienen te worden oppervlakte van vastgesteld aan de hand van het proefsleuvenonderzoek. (het deel van) de vindplaats binnen het plangebied
Pagina 4 van 21 PvE Proefsleuven Heike 16 Vessem, 13-11-2008 versie 1.0
Archeologische Onbekend. Stratigrafie en diepte van de vondstlagen dienen te worden stratigrafie en vastgesteld aan de hand van het proefsleuvenonderzoek. De verwachte diepte van diepteligging van de sporen bedraagt ca. 50 – 100 cm –mv. vondstlagen Archeologische verwachting op basis van het vooronderzoek Algemeen
Op basis van de uitgevoerde archeologietoets geldt voor het plangebied een hoge verwachting voor het aantreffen van vindplaatsen vanaf het mesolithicum tot en met de middeleeuwen. Specifiek dient rekening gehouden te worden met bewoningsgporen uit de late prehistorie en resten van akkers uit de Volle en Late Middeleeuwen. Archeologische resten kunnen in de top van het dekzand worden verwacht op 0,50 tot 1 m onder maaiveld. Structuren en Er is een kans op het aantreffen van sporen van bewoning en infrastructuur, sporen ontginningssporen bestaande uit spitsporen, greppels, kuilen en karrensporen (off-site). Artefacten: De verwachting met betrekking tot het aantreffen van anorganische artefacten is anorganisch laag tot matig. De conservering van kwetsbaar materiaal zoals metaal en aardewerk zal matig/ fragmentarisch zijn. Vuursteen en natuursteen kan goed geconserveerd zijn. Artefacten: De verwachting met betrekking tot het aantreffen van organische artefacten is organisch laag. De conservering van kwetsbare vondstcategorieën zoals hout en bot zal alleen in dieper liggende sporen matig tot goed zijn. Paleo-ecologische De verwachting is dat paleo-ecologische alleen in verkoolde toestand of onder het resten grondwaterniveau bewaard zullen zijn gebleven. Hierbij moet gedacht worden aan verkoolde zaden, houtskool en verbrand bot. Verder botmateriaal, hout, pollen en zaden. Deze hebben dan een hoge waarde en dienen zorgvuldig onderzocht te worden. Complexiteit De complexiteit van het archeologisch onderzoek is standaard. Zowel op technisch als inhoudelijk en logistiek niveau zijn er vooralsnog geen factoren bekend, die het proefsleuvenonderzoek gecompliceerd zullen maken. 3. Vraagstelling onderzoek Onderzoekskader, relatie Het onderzoek past binnen de vraagstellingen zoals die verwoord zijn in de met NOA, synergie hoofdstukken 17, 18 en 22 van de NOaA. De Kempenregio kent een lange traditie van archeologisch onderzoek. Door de jaren is steeds meer informatie aan het licht gekomen over de rijke geschiedenis, zoals die zich binnen de huidige gemeentegrenzen heeft afgespeeld. Door de intensieve opgravingen in één regio te concentreren, hetgeen een belangrijke doelstelling vanaf het begin was (het 'Kempenproject'), ontstond vrij snel een basaal beeld van de variatie aan nederzettingen, kerken, kapellen en elitewoonplaatsen. Zo zijn bij verschillende opgravingen onder meer sporen van bewoning en grafbestel vanaf de Bronstijd tot en met de Volle Middeleeuwen aangetroffen. Het landschap waarin de mensen gedurende de bewoningsperiode woonden is op diverse wijzen ingericht en gebruikt. De nalatenschap van deze inrichting en het gebruik daarvan geeft ons weer de mogelijkheid inzicht te krijgen in het leef- en denkpatroon van de bewoners gedurende de late prehistorie en de Middeleeuwen. De vraagstellingen bij dit thema beslaan een breed geheel, van nederzetting tot begravingen. De aandacht bij het onderzoek naar het natuurlijke landschap is met name gericht op de niet door de mens beïnvloede omgeving c.q. die aspecten van de natuur die uiteindelijk het menselijk handelen hebben beïnvloed. Bij dit onderzoeksthema staat de ontstaanswijze van het gebied centraal. Er kan namelijk naast de landschappelijke ligging van de vindplaatsen ook een beeld van de ruimere regio verkregen te worden. Onderzoeksvragen Algemeen: 1. Zijn er archeologische resten (sporen, structuren, vondsten) in de bodem aanwezig, of zijn er aanwijzingen dat deze hier verwacht
Pagina 5 van 21 PvE Proefsleuven Heike 16 Vessem, 13-11-2008 versie 1.0
mogen worden? 2. Indien het onderzoek geen archeologische resten of beperkte archeologische fenomenen (bijvoorbeeld alleen losse vondsten) oplevert, welke verklaring is hiervoor dan te geven? Is er (bijvoorbeeld) sprake van: aantoonbare afwezigheid van bewoning en / of actief landgebruik, verstoring van antropogene aard, beperking van de archeologische waarnemingsmogelijkheden door bodemprocessen, beperking van de archeologische waarnemingsmogelijkheden door werk- of weersomstandigheden? Gaafheid en conservering van de vindplaatsen 1. In welke lagen, zones of gebieden bevinden zich gave en goed geconserveerde archeologische resten of waar zijn ze te verwachten? 2. Wat is de mate van conservering en gaafheid van de archeologische resten? Perioden en sites 1. Indien er archeologische resten aanwezig zijn, kunnen er binnen de vindplaats aparte sites onderscheiden worden, en zo ja, op welke gronden? 1 2. Wat is de begrenzing en de ruimtelijke spreiding, zowel in horizontale als verticale zin, van de sites en wat is de onderlinge samenhang? 3. Wat is per archeologische site in het onderzoeksgebied: a. de ligging (inclusief diepteligging) en begrenzing b. de geologische en/of bodemkundige eenheid c. de omvang (inclusief verticale dimensies) d. aard /complextype / functie e. de samenstelling van de archeologische resten (grondsporen en mobilia) f. de vondst- en spoordichtheid g. de stratigrafie h. de ouderdom, periodisering, typechronologische classificatie 4. Zijn er aanwijzingen voor landgebruik (off-site-patronen) in de zin van wegen, percelering, akkers, grondstofwinning, vennen, etc? 5. Zijn er aanwijzingen voor agrarische en/of ambachtelijke activiteiten? Zo ja, waaruit blijkt dat en welke kenmerken zijn hieraan naar analogie van vraag 3 aan te geven? 6. Kunnen meerdere bewoningsfasen onderscheiden worden? Zo ja in welke mate zijn deze aaneensluitend? 7. Wanneer en waarom zijn de sites en de vindplaats in zijn geheel verlaten of in onbruik geraakt? Landschap en bodem 1. Wat is de fysieklandschappelijke ligging van de sites (geologie, bodemkunde, geomorfologie, afstand tot water, reliëf)? 2. Wat is de paleo-ecologische context van het onderzoeksgebied? Liggen in de omgeving locaties die voor pollenanalyse bemonsterd kunnen worden? 3. Kan aan de hand van archeologisch vondstmateriaal uit het 13-11-2008 1
Met vindplaats wordt in algemene zin bedoeld een locatie waar sporen of vondsten aangetroffen zijn. Onder site wordt hier verstaan een clustering van structuren, sporen en vondsten die in tijd, ruimte en complextype bij elkaar horen. Sites kunnen zich op meerdere niveaus manifesteren (bijvoorbeeld nederzetting, erf, individueel gebouw). Op het laatste niveau kan beter van structuren of fenomenen gesproken worden.
Pagina 6 van 21 PvE Proefsleuven Heike 16 Vessem, 13-11-2008 versie 1.0
Aanbevelingen
Beperkingen 4. Veldwerk Onderzoeksmethode
Strategie
esdek een uitspraak worden gedaan over de ouderdom en/of de vorming van dit esdek? 3. Welke postdepositionele processen hebben zich afgespeeld en wat is het effect daarvan? 4. Wat is de invloed van het gevormde esdek op de archeologische niveaus? Dekt het esdek alle sporen af of zijn er ook sporen gegraven vanuit of door het esdek? Op basis van het uitgevoerde onderzoek wordt door de uitvoerende archeologische instantie in de rapportage een waardering gegeven, conform de KNA bijlage Waarderen van vindplaatsen die leidt tot een selectieadvies. In dit selectieadvies wordt aangegeven: 1. welke aangetroffen archeologische sporen behoudenswaardig zijn; daarbij mag een nuancering worden toegepast, zoals op de archeologische monumentenkaart gebruikelijk is (van waarde, hoge waarde, zeer hoge waarde). 2. welke aanbevelingen te geven zijn met betrekking tot de bij vervolgonderzoek toe te passen strategieën, methoden en technieken (zowel opgravingen als uitvoeringsbegeleiding); hierbij mogen uitspraken worden gedaan over de trefkansen op nog niet onderzochte delen van het terrein volgens de systematiek van de IKAW (lage, middelhoge, hoge trefkans). 3. welke aanbevelingen te geven zijn met betrekking tot te nemen behoudsmaatregelen. Het selectiebesluit is voorbehouden aan het bevoegd gezag. geen
Voor de beantwoording van de hierboven geformuleerde vragen is gekozen voor een karterend en waarderend veldonderzoek door middel van proefsleuven. Inzicht moet worden verkregen in onder andere de aan- of afwezigheid en gaafheid van grondsporen en vondstconcentraties en de aanof afwezigheid en conservering van paleo-ecologische resten. Het archeologisch onderzoek wordt uitgevoerd door middel van een proefsleuvenonderzoek op de plaats(en) waar het oorspronkelijke bodemprofiel verstoord wordt. In dit plangebied leiden vooral de nieuwbouwactiviteiten tot aanmerkelijke verstoring. Andere grondwerkzaamheden zijn het planten van bomen, de aanleg van kabels en leidingen en het aanleggen van ontsluitingswegen. Het proefsleuvenonderzoek bestaat uit de aanleg van 7 proefsleuven in het ca. 2 ha grote onderzoeksgebied volgens bijgevoegd puttenplan (bijlage 2). De proefsleuven zijn 4 meter breed en worden zo veel mogelijk verspreid over het onderzoeksgebied aangelegd. De proefsleuven hebben een lengte die varieert van 45 tot 80 m met een noord-zuid en een oost-west oriëntatie. Het totale oppervlakte van de werkputten bedraagt daarmee 2.000 m² (ca 10%). Aangezien het puttenplan indicatief is getekend, is aanpassing in het veld aan de reële onderzoekssituatie toegestaan. De strategie mag ook worden aangepast als dat nodig is om de onderzoeksvragen te beantwoorden. De exacte locatie van de sleuven wordt door de seniorarcheoloog in het veld bepaald op basis van de terreinomstandigheden. Optioneel kan er 400 m² extra worden ingezet indien van belang en noodzakelijk voor een goede waardestelling. Deze vierkante meters worden alleen ingezet na goedkeuring door het bevoegde gezag/opdrachtgever (eventueel in samenspraak met de betrokken seniorarcheoloog). Alle veldwerkzaamheden moeten volgens de richtlijnen van de KNA, versie Pagina 7 van 21
PvE Proefsleuven Heike 16 Vessem, 13-11-2008 versie 1.0
Fysisch-geografisch onderzoek
Methoden en technieken
3.1 (specifiek protocol IVO en bijlage III) en de onderzoekseisen van de provincie Noord-Brabant t.b.v. proefsleuven worden uitgevoerd. Onderstaande voorwaarden zijn een aanvulling hierop. Het fysisch-geografisch onderzoek bestaat uit het bestuderen van de profielopbouw door een fysisch geograaf met een specialisatie in zandgronden. Van de werkputten in het westelijk deel en in het oostelijk deel wordt in ieder geval één lengteprofiel aan de hand van kolomopnamen gedocumenteerd en geanalyseerd en de NAP-hoogte bepaald. Het profiel dient minimaal de bodemopbouw (bodemkundig en lithografisch) vanaf het maaiveld tot minimaal 0,5 m onder het niveau waarop sporen zichtbaar zijn gedocumenteerd te worden. De 2 lengteprofielen worden beschreven en getekend middels kolomopnames om de 20 meter. Bij afwijkende patronen in de bodemopbouw of grondsporen in de putwand (te denken valt aan locale depressies, restanten van oud loopvlak et cetera) wordt het hele profiel getekend en gefotografeerd (schaal 1:20). De profielen worden beschreven en getekend op basis van archeologica, textuur, kleur, structuur en lithostratigrafie. Bij afwijkende patronen in de bodemopbouw of grondsporen in de putwand wordt het hele profiel getekend en gefotografeerd (schaal 1:20). 1. De aanleg van de proefsleuven en het trekken van het vlak dient door een ervaren archeoloog (tenminste niveau KNA Archeoloog) geleid te worden. De aanleg van het eerst vlak gebeurt in aanwezigheid van de Senior KNA Archeoloog (conform KNA wijzigingsblad nr. 2). De aanleg van het vlak geschiedt laagsgewijs tot een tussenvlak, ca 20-25 cm boven het beoogde opgravingsvlak. Het beoogde vlak is het eerste goed leesbare niveau onder het esdek. De bouwvoor wordt gescheiden gehouden van de overige grond en als laatste teruggestort. Tijdens het afgraven van zowel de bovengrond als ook de bodemhorizonten zal aandacht moeten worden besteed aan het zichtbaar worden van sporen en vondsten. Al dergelijke vondsten en sporen dienen te worden gedocumenteerd voordat verder wordt gegraven naar een mogelijk dieper sporenvlak. Indien vuursteen, spikkels houtskool of crematieresten worden getraceerd, moet de locatie als blok blijven staan. Het ‘tussenvlak’ wordt belopen met een metaaldetector en afgezocht op aanlegvondsten. Hierbij dient speciaal aandacht te worden geschonken aan vuursteenartefacten van soms klein formaat. Vervolgens wordt het vlak verdiept tot op het niveau waarop sporen duidelijk leesbaar zijn. De diepte van de werkput en het aantal aan te leggen vlakken is afhankelijk van de aangetroffen stratigrafie. 2. Het archeologisch leesbare vlak wordt geschaafd, gefotografeerd, ingekrast, beschreven en getekend op schaal 1:50. NAP-waarden worden gemeten in één raai in het midden van de sleuf met intervallen van 5 meter, alsook van het maaiveld langs één van de lange zijden van een proefsleuf. 3. Zowel tijdens de aanleg als de afwerking dienen de (tussen)vlakken systematisch en vlakdekkend met een professionele metaaldetector te worden afgezocht. De vulling uit de gecoupeerde sporen en de stort wordt ook nagezocht met de metaaldetector. 4. Er worden foto’s gemaakt van de algemene situatie, waaronder terrein en omgeving bij aanvang van het werk, de vlakken, de profielen, de grondsporen in het vlak en de coupes. Tevens worden er van belangwekkende en/of kwetsbare vondsten op de plaats van aantreffen foto’s gemaakt. Ten behoeve van publicatie of expositie worden ook actie- of illustratieve foto’s gemaakt. 5. Bij het aantreffen van archeologische resten die, gezien de initiële verwachting, niet verwacht werden, wordt de opdrachtgever zo spoedig
Pagina 8 van 21 PvE Proefsleuven Heike 16 Vessem, 13-11-2008 versie 1.0
mogelijk op de hoogte gesteld. Structuren en grondsporen Om tot een goede waardering van de vindplaats te komen, dienen sporen selectief te worden gecoupeerd en afgewerkt om de kwaliteit en conservering van de sporen te kunnen inschatten. Waar mogelijk en relevant voor de onderzoeksvragen worden monsters genomen voor 14C of dendrochronologische dateringen en voor botanisch onderzoek. Sporen uit de Steentijd dienen te worden gezeefd over een maaswijdte van 3 mm. Artefacten: (an)organisch Vondsten dienen verzameld te worden per context (spoor), laag, vlak òf bij bijzondere vondsten als puntlocatie. Stortvondsten worden per sleuf verzameld en geregistreerd. Sporen uit de Steentijd dienen te worden gezeefd over een maaswijdte van 3 mm. Aanleg- en vlakvondsten (geen metaal of vuursteen) worden bij geringe hoeveelheden verzameld per proefsleuf. Indien duidelijke concentraties vondsten worden aangetroffen, dan per concentratie of in vakken van 5 x 4 meter. Metaalvondsten en vuursteenvondsten worden vanaf het tussenvlak (laatste 20 à 30 cm boven het spoorniveau) tijdens het laagsgewijs verdiepen individueel ingemeten (X, Y, Z-waarden) en verzameld. Vanaf het maaiveld tot aan het tussenvlak kunnen deze vondstcategorieën per sleuf worden verzameld. De verschillende vondstcategorieën worden apart verpakt zodat de conditie van het materiaal zo optimaal mogelijk blijft en op een vondstenlijst geregistreerd. Registratie en inventarisatie van het vondstmateriaal gebeurt direct na afronding van het veldwerk. Alle aangetroffen kwetsbare materiaalgroepen, die relevant zijn voor het archeologisch onderzoek dienen volgens de leidraad ‘Eerste Hulp bij kwetsbaar vondstmateriaal’ van het SIKB (2006) te worden geborgen en gedocumenteerd. Bij bijzonder kwetsbare vondsten wordt direct een specialist geconsulteerd. Paleo-ecologische resten Ten behoeve van een waardestelling van de archeologische resten worden monsters genomen uit ecologisch veelbelovende sporen (veel houtskool, extreem goede conservering in natte omstandigheden). Verwerking en karakterisering van de diverse monsters wordt door specialisten uitgevoerd. Randvoorwaarden De provincie stelt eisen aan de werkwijze en aan de rapportage van het archeologische vooronderzoek, te weten: Minimumeisen Provincie Noord-Brabant voor waarderend archeologisch vooronderzoek in de vorm van proefsleuven t.b.v. van het opsporen van archeologische nederzettingen (jan 2007) Beperkingen geen 5. Uitwerking en conservering Analyse fysische-geografie De analyse van de fysisch-geografische informatie gebeurt zoveel mogelijk in het veld. De verzamelde gegevens dienen zodanig te worden uitgewerkt dat de landschappelijke context en de bodemopbouw van de vindplaats kunnen worden bepaald. Structuren en grondsporen Alle relevante vondsten, sporen en structuren worden geanalyseerd, gedocumenteerd en vastgelegd in een gegevensbestand (databestand en rapport). Structuren worden apart beschreven in een structurenlijst waarbij wordt ingegaan op hun aard en datering, evenals sporen met een bepaalde maar onduidelijke samenhang. De opgegraven sporen worden zoveel mogelijk toegeschreven aan structuren en/of bepaalde spoorcategorieën. Vondstmateriaal Per vondstcategorie per vondstnummer per object wordt een determinatie gegeven. Uitgangspunten: • Aardewerk: determinatie per periode, eventueel op type. • Natuursteen: determinaties op gesteentesoort en op werktuig/gebruikstype. Pagina 9 van 21 PvE Proefsleuven Heike 16 Vessem, 13-11-2008 versie 1.0
• •
Metaal: op metaalsoort, zo mogelijk op artefacttype en periode. Bewerkt hout (artefacten en constructiehout): determinatie op houtsoort, artefacttype, beschrijving van bewerkingssporen, eventueel datering. • Bot: determinatie op diersoort, botelement, artefacttype, eventueel datering. Vondsten uit de bouwvoor en losse vondsten van de stort of het vlak worden oppervlakkig bekeken en slechts bij bijzondere vondsten nader beschreven en geanalyseerd. Paleo-ecologische resten Paleo-ecologische resten (incl. zadenmonsters) worden na het veldwerk, op grond van de kwetsbaarheid, onmiddellijk overgedragen aan de specialist ter bepaling van de kwaliteit en het archeologisch potentieel. Dierlijk botmateriaal: determinatie op soort, botelement, gecalcineerd ja/nee. Beeldrapportage Na evaluatie van het veldwerk wordt in overleg met het bevoegd gezag (objecttekeningen, foto’s, bepaald welke objecten getekend of gefotografeerd worden. kaarten, e.d.) Alle sporen en structuren worden afgebeeld op een alle-sporen-kaart voorzien van het landelijke coördinatengrid. Daarnaast wordt per periode een overzichtskaart gemaakt van alle sporen en structuren. Conservering geselecteerd Het gesorteerde en geanalyseerde materiaal wordt zo verpakt dat het materiaal stabiel kan worden opgeslagen in het provinciaal depot. Bij bijzonder kwetsbare vondsten wordt een specialist geraadpleegd. Metaalvondsten en vondsten van organisch materiaal dienen, voorzover behoudenswaardig, geconserveerd te worden. De behoudenswaardigheid wordt in overleg met de bevoegde overheid vastgesteld. Van onherkenbare voorwerpen (roestklompen) worden ter vaststelling van de behoudenswaardigheid röntgenopnamen gemaakt. Beperkingen geen 6. Rapportage en deponering Te leveren product De volgende producten dienen te worden geleverd: • Een basisrapport (eindrapport) • De onderzoeksdocumentatie van het veldonderzoek, zowel analoog als digitaal (overgedragen aan het Provinciaal Depot voor Bodemvondsten Noord-Brabant) • De vondsten van het veldonderzoek (overgedragen aan het Provinciaal Depot voor Bodemvondsten Noord-Brabant) • De ARCHIS-melding, de melding bij het landelijke Centrale Informatie Systeem voor de Nederlandse archeologie Inhoud eindrapport Het onderzoeksrapport dient te voldoen aan de KNA, versie 3.1 en aan de “Minimumeisen Provincie Noord-Brabant m.b.t. de rapportage van archeologisch vooronderzoek in de vorm van proefsleuven (januari 2007)”. Het onderzoeksrapport moet in een heldere taal en voor een breed publiek worden geschreven. In een bijlage wordt een verklarende woordenlijst opgenomen. Nota Bene: in de rapportage dient rekening te worden gehouden met de volgens de NOaA vereiste terminologie voor de Middeleeuwen. In tabellen kunnen de Archis-aanduidingen LMEA en LMEB gebruikt worden. In teksten dient gesproken te worden van Volle en Late Middeleeuwen (respectievelijk 1050-1250; 1250 – 1500). Verschijning en Het eindrapport wordt gepubliceerd in de rapportagereeks van de oplaag eindrapport opdrachtnemer in een oplage van minimaal dertien stuks. Hiervan zijn vijf rapporten bestemd voor de opdrachtgever, één voor de adviseur van het bevoegd gezag (SRE), één voor het Provinciaal Depot Bodemvondsten, Noord-Brabant, één voor de gemeente Eersel, één voor de SRE, twee voor de RACM, één voor de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag, één voor de lokale Pagina 10 van 21 PvE Proefsleuven Heike 16 Vessem, 13-11-2008 versie 1.0
Deponering
Beperkingen
heemkundekring en één voor de Archeologische Vereniging Kempen- en Peelland. Na goedkeuring van het rapport door het bevoegd gezag en de opdrachtgever zullen vondsten en documentatie (ook digitaal) door de uitvoerder worden overgedragen aan het Provinciaal Depot Bodemvondsten Noord-Brabant in ’sHertogenbosch. Voor het deponeren van de vondsten gelden de richtlijnen van het provinciaal depot Noord-Brabant (www.erfgoedbrabant.nl/docs/aanleveringsvoorwaarden.doc). -
7. Randvoorwaarden Het onderzoek dient te worden uitgevoerd conform de richtlijnen KNA 3.1 en voorliggend PvE. Het onderzoek staat onder leiding van een Senior KNA Archeoloog. Zij/hij heeft aantoonbare ervaring met projectbeheersing, opgraven en schrijven en redigeren; daarnaast heeft zij/hij aantoonbare ervaring met opgravingen op de zandgronden van Zuid-Nederland, aan te tonen middels CV en publicatielijst. Het veldteam bestaat minimaal uit twee personen: een uitvoerend projectleider (Senior KNA archeoloog) en een KNA Archeoloog/Senior veldtechnicus. De graafwerkzaamheden worden uitgevoerd door een kraanmachinist met aantoonbare ervaring op de zandgronden. Een fysisch geograaf met een specialisatie in zandgronden of een archeoloog met relevante fysisch-geografische ervaring wordt ingezet voor de interpretatie van de bodemprofielen. De materiaalanalyses worden uitgevoerd door specialisten met aantoonbare ervaring op het gebied van materiële cultuur, botanische en archeozoölogische resten uit de te verwachten perioden. Uitvoeringsperiode Het exacte tijdstip van uitvoering van het onderzoek wordt in overleg met de opdrachtgever bepaald. en opleveringstermijn Minimaal een week van tevoren dient het bevoegd gezag op de hoogte te veldwerk worden gesteld van de daadwerkelijke start van het veldwerk. Opdrachtnemer verricht de melding bij de RACM. Uitvoeringscondities De opdrachtgever zorgt voor de toegankelijkheid van het onderzoeksterrein veldwerk en voor gelegenheid tot het plaatsen van een schaftwagen/directiekeet, een container voor opslag van materiaal en een chemisch toilet. De opdrachtgever verzorgt de contacten met andere belanghebbenden. Tenzij door de opdrachtgever nadere bepalingen zijn gesteld, worden de putten tijdens of onmiddellijk na het onderzoek gedicht en aangereden volgens met de opdrachtgever gemaakte afspraken. Vrijwilligers mogen uitsluitend deelnemen aan het veldwerk na toestemming van de opdrachtgever en de uitvoerder. Personele randvoorwaarden
Kwaliteitsbewaking, toezicht, overleg en
De opdrachtnemer verzorgt het meetsysteem en de inrichting van het terrein. Het veiligheidsplan wordt door de uitvoerder als bijlage bij de offerte aangeleverd en door de opdrachtgever bij het startgesprek aangevuld met locaal relevante gegevens. De archeologisch uitvoerder doet de KLICmelding, indien de gegevens niet voorhanden zijn bij de opdrachtgever. De opdrachtgever geeft indien gewenst ook kopieën van de milieurapporten. Door de uitvoerder worden borden ‘verboden toegang’ geplaatst. Risicovolle plekken zoals proefputten worden afgezet. Gevaarlijke situaties in het terrein moeten aan het einde van de werkdag opgeruimd zijn. De uitvoerder neemt preventieve maatregelen tegen inbraak en vandalisme. Opgravingdocumentatie en waardevolle vondsten mogen niet onbeheerd in de keten achterblijven. Bij het startgesprek wordt de toestand en de toegankelijkheid van het terrein geïnspecteerd en wordt kennis gemaakt met belanghebbenden (gebruikers van te betreden percelen). De Senior KNA Archeoloog van het uitvoerende bedrijf houdt toezicht op de werkzaamheden en is hierbij eindverantwoordelijk. Hij/zij is verantwoordelijk
Pagina 11 van 21 PvE Proefsleuven Heike 16 Vessem, 13-11-2008 versie 1.0
evaluatie
voor de kwaliteit van het onderzoek en de te doorlopen processtappen. Indien belangwekkende zaken worden aangetroffen die niet in het PvE zijn voorzien vindt overleg plaats met het bevoegd gezag. Indien substantieel van het PvE afgeweken dient te worden, bijvoorbeeld bij het aantreffen van onverwachte sporen en structuren, of indien een geringer deel van het onderzoeksterrein kan worden onderzocht, of indien een groter of ander deel dient te worden onderzocht, is hiervoor schriftelijk toestemming vereist van het bevoegd gezag, eventueel in de vorm van een geparafeerd gespreksverslag. Het benutten van stelposten kan alleen na schriftelijke opdracht van de opdrachtgever. Meerwerk kan alleen worden verricht, nadat het is opgedragen door de opdrachtgever.
Afstemming tussen de opdrachtgever en de opdrachtnemer vindt plaats op de volgende momenten: 1. Uiterlijk vijf werkdagen voor aanvang van het veldwerk vindt een startgesprek plaats tussen de betrokken projectleiders, waarbij de strategie op basis van plan van aanpak, offerte, overeenkomst en de uitvoeringsplanning wederzijds bevestigd wordt. 2. Tijdens het veldwerk vindt regelmatig overleg plaats, waarbij het weekrapport wordt besproken en de voortgang van de werkzaamheden wordt geëvalueerd. 3. Na beëindiging van het veldwerk wordt het evaluatierapport opgesteld. Hieruit blijkt wat is aangetroffen tijdens het onderzoek, wat de behoudenswaardigheid is en wat moet worden uitgewerkt om de onderzoeksvragen te beantwoorden. Op basis van de evaluatie wordt bepaald of het programma van eisen voor de uitwerking en rapportage moet worden aangepast. Dit wordt vastgelegd in het gespreksverslag. Aanpassing van het programma van eisen kan leiden tot aanpassing van de offerte en de overeenkomst. Indien de wijziging van het programma van eisen leidt tot inhoudelijke afwijking van het eerder goedgekeurde programma van eisen of tot aanzienlijke kwantitatieve verandering is toestemming van het bevoegd gezag vereist. Selectieprocedure Het resultaat van het veldonderzoek is een rapport met een waardering en tijdens het veldwerk een inhoudelijk (selectie-)advies, aan de hand waarvan een selectiebesluit (i.h.b. bij genomen kan worden. Dit betekent, dat de veldactiviteiten uitgevoerd worden archeologische tot het niveau waarop deze beslissing gefundeerd genomen kan worden. begeleiding) Voorstellen over het wel of niet onderzoeken van sporen, worden bij het werkoverleg aan de orde gesteld, en zo nodig voorgelegd aan het bevoegd gezag. Dit speelt in het bijzonder bij gecompliceerde fenomenen, zoals graven en waterputten, waarbij besloten kan worden deze pas bij een eventuele opgraving op te graven. Uitvoeringsperiode Direct na afloop van het veldwerk wordt begonnen met de uitwerking. Uiterlijk uitwerking; twee weken na afloop van het veldwerk is het evaluatierapport opgesteld. Het opleveringstermijn evaluatierapport wordt digitaal geleverd aan de opdrachtgever en het (concept)eindrapport bevoegd gezag. Binnen drie maanden na goedkeuring van het evaluatierapport en de eventuele aanpassing van het programma van eisen en de opdracht wordt het concept-eindrapport vervaardigd. De conceptversie van het eindrapport wordt in tweevoud geleverd (opdrachtgever, gemeente). Toetsing van het concept-eindrapport aan het programma van eisen gebeurt door het bevoegd gezag en eventueel diens adviseur. Correcties worden verwerkt in het eindrapport. Na uiterlijk acht weken levert de opdrachtnemer het definitieve rapport. Van deze planning kan in overleg worden afgeweken, in het bijzonder wanneer laboratoriumanalyse (14C-onderzoek) meer tijd vraagt. Termijn overdracht Gelijktijdig met het leveren van het definitieve rapport wordt de ARCHISPagina 12 van 21 PvE Proefsleuven Heike 16 Vessem, 13-11-2008 versie 1.0
van vondsten, monsters en documentatie
Procedure toetsing eindproduct door bevoegd gezag
melding verricht. Vondsten en monsters zullen conform KNA 3.1 en volgens de eisen van de provincie Noord-Brabant overgedragen worden. Uiterlijk 2 maanden na het versturen van het definitieve rapport worden vondsten en bijbehorende documentatie overgedragen aan het provinciaal depot. Uiterlijk 4 weken na het versturen van het definitieve rapport zal een digitale versie van de documentatie verstuurd worden naar de Provincie Noord-Brabant. Het bevoegd gezag en diens adviseur toetst of de bij het concept gemaakte opmerkingen in het eindrapport verwerkt zijn. Na goedkeuring van het definitieve rapport door het bevoegd gezag is het project beëindigd. Het selectiebesluit wordt door het bevoegd gezag aan de opdrachtgever medegedeeld. Indien van toepassing zullen ook bewijzen van overdracht van vondsten en documentatie worden aangeboden.
8. Wijzigingen na evaluatie Wijzigingen tijdens het Als bij de ontsluiting van het terrein, tijdens het veldwerk of bij de veldwerk en na uitwerking van de veldgegevens blijkt dat het opgestelde PvE niet evaluatie veldwerk aansluit op de aanwezige situatie, dient het PvE te worden aangepast of aangevuld. Pas na goedkeuring van het gewijzigde PvE door het bevoegd gezag kan het veldwerk/uitwerking worden vervolgd. Wijzigingen aan het puttenplan of de in dit PvE geformuleerde onderzoeksstrategie worden door de Senior KNA Archeoloog besproken met de opdrachtgever. Deze bepaalt in samenspraak met het bevoegde gezag, welke wijzigingen kunnen worden doorgevoerd. Ook alle afwijkingen van de standaardmethode worden besproken. Kleine wijzigingen worden vastgelegd in de verslagen van werkoverleg en in de week- en/of dagrapporten, evenals in het evaluatierapport. De uitvoerder staat te allen tijde ter beschikking om de opdrachtgever en het bevoegd gezag van informatie en advies te voorzien. 9. Literatuur en bijlagen Literatuur
Lijst van bijlagen
• •
Archis 2 RACM Diepenveen-Jansen, M. / J. Kaarsemaker, 2004: Publicatiewijzer voor de archeologie, Amsterdam (Themata 1). • Enckevort, H. van, T. de Groot, H. Hiddink & W. Vos, 2006: De Romeinse tijd in het Midden-Nederlandse rivierengebied en het ZuidNederlandse dekzand- en lössgebied, Amersfoort (NOaA hoofdstuk 18). • Gerritsen, F., P. Jongste & L. Theunissen, 2006: De late prehistorie in Noord-, Oost- en Zuid-Nederland en het rivierengebied, Amersfoort (NOaA hoofdstuk 17). • Bont, Ch. De (1993): ‘…Al het werkwaardige in bonte afwisseling…’ Een historische geografie van Midden- en Oost-Brabant, Waalre. • Hakvoort, A./F.P. Kortlang, 2005: Aanvullend verslag inventariserend veldonderzoek plangebied Kerkebogten, gemeente Eersel (Zuidnederlandse Archeologische Notities 29), Amsterdam. • Lascaris, M., 2004: Verslag inventariserend veldonderzoek plangebied Kerkebogten, gemeente Eersel, (Zuidnederlandse Archeologische Notities 10), Amsterdam. • Ijzerman & Van Sprew, 2006: archeologietoets locatie Becx te Vessem. • Melsen, J. Th. M., 1989: Grepen uit de vroegste geschiedenis van Eersel, Duizel en Steensel, In A. Dams, F.J.P. Huijbregts en J. Spoorberg Eersel, Duizel, Steensel Drie zaligheden, Hapert. - Figuur 1: topografische kaart en inrichtingsplan Heike - Figuur 2: puttenplan op topkaart
Pagina 13 van 21 PvE Proefsleuven Heike 16 Vessem, 13-11-2008 versie 1.0
- Figuur 3: Bodemkaart - Figuur 4: Geomorfologie - Figuur 5: IKAW Archis - Bijlage 1: Onderzoekseisen provincie Noord-Brabant
Pagina 14 van 21 PvE Proefsleuven Heike 16 Vessem, 13-11-2008 versie 1.0
Figuur 1: Inrichtingsplan en topokaart Heike te Vessem
Pagina 15 van 21 PvE Proefsleuven Heike 16 Vessem, 13-11-2008 versie 1.0
Figuur 2: Puttenplan waarderend en karterend proefsleuvenonderzoek onderzoeksgebied Heike 16
Pagina 16 van 21 PvE Proefsleuven Heike 16 Vessem, 13-11-2008 versie 1.0
Figuur 3: Bodemkaart Heike 16
Pagina 17 van 21 PvE Proefsleuven Heike 16 Vessem, 13-11-2008 versie 1.0
Figuur 4: Geomorfologie Heike 16
Pagina 18 van 21 PvE Proefsleuven Heike 16 Vessem, 13-11-2008 versie 1.0
Figuur 5: Kaart van Indicatieve Archeologische Waarden met archeologische vindplaatsen en locaties uitgevoerd archeologisch onderzoek Heike 16
Pagina 19 van 21 PvE Proefsleuven Heike 16 Vessem, 13-11-2008 versie 1.0
Bijlage 1: Minimumeisen provincie Noord-Brabant Minimumeisen Provincie Noord-Brabant t.b.v. de rapportage van archeologisch vooronderzoek in de vorm van PROEFSLEUVEN Het opgravingsrapport bevat alle archeologische informatie op basis waarvan een selectiebesluit kan plaatsvinden. Het rapport bevat in ieder geval de volgende onderdelen: - paragraaf waarin staat vermeldt wat soort plan het betreft, welke ontwikkelingen er gaan plaatsvinden en tot welke diepte verstoring gaat plaatsvinden en in welke fase van de planprocedure het plan zich bevindt; - overzichtskaart - met landelijke coördinaten - met begrenzingen plangebied (1:25.000); - paragraaf met de vraagstelling en de doelstelling van het archeologisch onderzoek. De volgende vragen dienen in ieder geval beantwoordt te worden: 1. wat is de aard, omvang, kwaliteit en verloop van de archeologische sporen en sporenclusters? 2. wat is de datering van de archeologische vondsten en tot welke vondsttypen of vondstcategorieën behoren zij? 3. uit welke periode dateren de sporen? 4. wat is de relatie met de omgeving? 5. wanneer zijn de archeologische sites als woonplaats in onbruik geraakt? 6. en eventueel bij aanwezigheid van enkeerdgronden, wanneer is het esdek aangelegd? - paragraaf (verantwoording) methode en technieken; - paragraaf eerder gedane archeologische vondsten in plangebied of nabijheid van plangebied; - overzichtskaart - met landelijke coördinaten - met locatie van de proefsleuven, waarop de hoofdstructuren van de archeologische sites herkenbaar staan aangegeven; - kaart van het plangebied waarop 1) het areaal van de archeologische sites staan aangegeven, 2) het areaal van verstoorde bodemprofielen in het plangebied staat aangeven en 3) het gebied staat aangeven (inclusief reden) dat niet toegankelijk voor onderzoek was; - de resultaten van het onderzoek dienen te worden geleverd in de vorm van een standaardrapport inclusief vlaktekeningen (zie hieronder) en profieltekeningen en inclusief vondstenlijsten (zie hieronder), sporenlijsten (zie hieronder) en monsterlijsten; - de vlaktekeningen van de proefsleuven - met landelijke coördinaten – waarop de grondsporen (uitgesplitst naar periode) herkenbaar staan afgebeeld inclusief hun nummer; - vondstenlijst waarin per archeologisch artefact (AF) staat aangegeven 1) het spoor waarin het AF is aangetroffen, 2) de conserveringstoestand van het AF (verbrand, vorstschade, geërodeerd, etc.), 3) de determinatie, 4) de datering van het AF en 5) een beschrijving van het AF (lengtexbreedtexhoogte, baksel/materiaal, versiering, bewerkingsporen, etc.). Ten overvloede merken wij op dat niet te determineren metaalklompen of klompen van metaaloxide die in een archeologisch context worden gevonden worden geröntgend ter screening van de inhoud. - sporenlijst waarin staat aangegeven 1) het soort spoor, 2) de (conserverings-)toestand van het spoor, 3) de datering van spoor en 4) en welke vondstnummers er in aanwezig zijn. - paragraaf van vindplaatsbeschrijvingen met daarin in ieder geval de volgende thema’s: de omvang en ligging, de datering, de vondstomstandigheden, de aard van de vondsten, de conservering en de diepteligging. - een waardering van de sites volgens de KNA (zie tabel); - paragraaf conclusies en aanbevelingen over de evt. noodzakelijke bescherming of het mogelijk vervolgonderzoek. N.B. - alle gebruikte afkortingen in het rapport, velden in tabellen en objecten (vlakken/lijnen/punten) in kaarten worden verklaard. - de archeologische objecten en opgravingsdocumentatie dienen aanvullend op de KNA, conform de eisen van de het Provinciaal Depot Bodemvondsten Noord-Brabant te worden aangeleverd zoals geformuleerd in het document Eisen ten behoeve van aanlevering van vondsten en onderzoeksdocumentatie, Provinciaal Depot Bodemvondsten Noord-Brabant (www.erfgoedbrabant.nl/docs/aanleveringsvoorwaarden.doc). Ten overvloede merken wij op dat ook grondsporen (inclusief sloten, verdedigingslinies, schansen, etc.) en vondsten uit de Nieuw Tijd (tot 1800) gedocumenteerd en gewaardeerd dienen te worden.
Pagina 20 van 21 PvE Proefsleuven Heike 16 Vessem, 13-11-2008 versie 1.0
Onderzoekseisen* Provincie Noord-Brabant voor waarderend archeologisch vooronderzoek in de vorm van PROEFSLEUVEN t.b.v. het opsporen van archeologische nederzettingen. Waarden
Criteria
Methode van onderzoek - Parameters
Terreinbezoek Beleving
Schoonheid
- Zichtbaarheid vanaf het maaiveld als landschapselement; vorm en structuur; relatie met omgeving.
Literatuuronderzoek Herinnerings-waarde Fysieke kwaliteit
Gaafheid
-Verbondenheid historische gebeurtenis en/of associatie met toegeschreven kwaliteit of betekenis
Proefsleufmethode (dekkingsgraad van ca 10%)**: Het (leesbaar) opgravingsvlak wordt direct onder de bouwvoor of het esdek aangelegd en in geval er een esdek aanwezig is wordt de onderste laag van deze in het onderzoek betrokken. - Aanwezigheid van soort en intactheid bodemprofiel - Aanwezigheid sporen: antropogene resp. biochemische laag of residu
Verzamelen van mobilia per grondspoor en per laag. Relevante grondsporen worden gecoupeerd. - Aanwezigheid mobilia die kunnen duiden op antropogene aanwezigheid in het verleden - Ruimtelijke relatie tussen mobilia en sporen
Conservering
Onderzoek van archeologische mobilia in relatie met grondsporen. Sporen worden met troffel doorzocht: - Conservering artefacten (metaal/overig) - Conservering organisch materiaal (paleo-ecologische resten)
Database analyse AMK en ARCHIS Inhoudelijke kwaliteit
Zeldzaamheid
- Het aantal vergelijkbare bekende terreinen uit dezelfde periode binnen dezelfde archeoregio.
Literatuuronderzoek en database analyse AMK en ARCHIS Informatiewaarde
- Opgraving/onderzoek van vergelijkbare terreinen binnen dezelfde archeoregio (minder/meer dan 5 jaar geleden; volledig/partieel)
Database analyse AMK en ARCHIS Ensemblewaarde
- Synchrone context (voorkomen van monumenten uit dezelfde periode binnen de micro-regio) - Diachrone context (voorkomen van monumenten uit opeen volgende perioden binnen de micro-regio)
Analyse Cultuurhistorische Waardenkaart - Landschappelijke context (fysisch- en historisch-geografische gaafheid van het comtemporaine landschap)
Cartografisch onderzoek (bodemkaart en historische kaart) - Aanwezigheid van contemporaine organische sedimenten in de directe omgeving
Literatuuronderzoek en database analyse AMK en ARCHIS Representativiteit
- Kenmerkendheid voor een bepaald gebied en/of periode
* Deze eisen geven een beknopte weergave van de onderzoekseisen conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) en een minimale invulling aan de KNA voor wat betreft waarderend archeologisch vooronderzoek. ** Indien met een dekkingsgraad van 5% wordt gewerkt dient er met de volgende methode gewerkt te worden. Onderbroken proefsleufmethode met een halve fase verspringing: Parallelle proefsleufsegmenten regelmatig verspreid over het plangebied. Hierbij worden in raaien intervalsgewijs proefsleufsegmenten gegraven en deze gegraven proefsleufstroken verspringen ten opzichte van elkaar. De verhouding lengte proefsleufsegment : intervallengte verhoudt zich 1: 1. Voor 0,84 ha onderzoeksgebied zou dit bijvoorbeeld kunnen betekenen dat om de 20m proefsleufsegmenten van 2 breed en een lengte van 30m worden gegraven en dat de intervallengte 30m bedraagt (dekkingsgraad van ca 5%). Deze onderzoeksmethode is de minimale onderzoeksmethode voor het opsporen van archeologische nederzettingen vanaf het Neolithicum. Voor het opsporen van andere archeologische nederzettingen bijvoorbeeld uit het Paleo- en Mesolithicum gelden andere methoden en technieken (Zie waarderingseisen Booronderzoek). Voor grafveldenonderzoek geldt in een aantal gevallen een verdichte methode. Proefsleuven van één graafbak breed (1,5m) om de 15m gegraven. Laagsgewijs verdiepen met graafmachine en alert zijn op archeologische mobilia (vuursteen, houtskool en/of crematieresten. Indien vuursteen, spikkels houtskool of crematieresten worden getraceerd, dan de locatie als bult laten staan. Locatie vervolgens met schep schavenderwijs verdiepen.
Pagina 21 van 21 PvE Proefsleuven Heike 16 Vessem, 13-11-2008 versie 1.0