Prognoase Fryslân 2013 Trendprognoase Befolking en Húshâldens
Doel van dit rapport: Inzicht bieden in actuele demografische verwachtingen.
Prognose Fryslân 2013 Trendprognose Bevolking en Huishoudens
Colofon
Besluit: Gedeputeerde Staten van Fryslân, vastgesteld in GS-vergadering van 12 maart 2013
Rapport: Marco Smulders, afdeling Beleids- en Geo-Informatie
In opdracht van: Afdeling Stêd en Plattelân, Provincie Fryslân
Uitgave: Provincie Fryslân Postbus 20120 8900 HM Leeuwarden
Overname van cijfers is toegestaan mits bron vermeld wordt: Prognose Fryslân 2013, Provincie Fryslân
Prognose Fryslân 2013
bladzijde 2 van 60
Samenvatting Eens per 2 à 3 jaar brengt de provincie een actuele Bevolkings- en Huishoudensprognose uit. In deze prognoses zijn de actuele trends en inzichten ten aanzien van geboorte, sterfte, migratie en huishoudensvorming doorgerekend naar de toekomst. Dit gebeurt op gemeentelijk niveau met de huidige bevolkingsopbouw en huishoudenssamenstelling van de gemeente(n) als basis. De prognose bevat voorspellingen op provinciaal, regionaal en gemeentelijke niveau ten aanzien van de bevolkingsopbouw, huishoudenssamenstelling en woningbehoefte. De prognoses op gemeentelijk niveau zijn evenwel slechts indicatief vanwege de relatief grote onzekerheden. Veronderstellingen De vorige Provinciale Prognose is begin 2010 verschenen (Prognose Fryslân 2009-2030). Ten opzichte van deze prognose zijn in de Prognose 2013 de aannames ten aanzien van vruchtbaarheid en huishoudensvorming nagenoeg hetzelfde gehouden en ten aanzien van levensverwachting opgehoogd. Dit is in lijn met de Nationale CBS-prognose 2010-2060 en de Nationale Huishoudensprognose 2011-2060 (ook van het CBS). Dit resulteert er in dat het verwacht aantal geboorten in de Prognose 2013 ongeveer op hetzelfde niveau ligt als in vorige prognose, rond de 7.000 per jaar. Het aantal sterfgevallen zal ondanks de verhoogde levensverwachting komende decennia verder blijven stijgen van zo’n 5.500 sterfgevallen per jaar nu naar meer dan 8.300 personen per jaar in 2040. In de Prognose 2013 ligt het aantal sterfgevallen zo’n 100 tot 200 lager dan in vorige prognose. De natuurlijke aanwas (geboorte minus sterfte) ligt per saldo dus juist iets hoger dan in de vorige prognose, met name op de langere termijn na 2020. Rond 2027 zal de natuurlijke aanwas negatief worden. Dan sterven er meer mensen dan er kinderen geboren worden. Ten aanzien van de migratie is dezelfde methodiek gehanteerd als bij de vorige prognose. Dit impliceert dat de voor de prognose verwachte migratiesaldi (binnenlands en buitenlands) afgeleid zijn uit de migratiesaldi uit het nabije verleden (nu de periode 2002-2011, bij de vorige prognose wat dit 1999-2008), eventueel gecorrigeerd voor ‘verstorende’ invloeden van asielzoekers binnen de CBS-statistieken. Met name het drie jaar verschuiven van de analyseperiode heeft in veel gemeenten gezorgd voor een lagere trend en daarmee ook tot lagere migratieverwachtingen voor de toekomst. Provinciaal gezien vertrekken jaarlijks zo’n 150 personen meer (naar andere provincies en buitenland) dan in vorige prognose. Daarnaast zijn er in de jaren 2010 en 2011 per saldo ook nog eens 1.400 migranten meer vertrokken uit Fryslân dan in vorige prognose was voorzien. Dat werkt uiteraard door in de verwachte bevolkingsontwikkeling. Prognose bevolking en huishoudens Volgens de nieuwe Prognose 2013 zal het aantal inwoners in Fryslân nog tot 2025 toenemen met een kleine 7.000 personen tot 654.000 inwoners. De groei vlakt daarbij wel steeds verder af en zal vanaf 2025 dus overgaan in krimp. In 2040 zal het inwonertal naar verwachting afgenomen zijn tot iets meer dan 641.000 inwoners. De top van het aantal inwoners alsmede de groei van het aantal inwoners over de periode 2010 tot 2020 ligt circa 2.500 mensen lager dan in de vorige prognose. Dit verschil wordt voor een groot deel verklaard doordat de migratiesaldi in 2010 en 2011 veel lager zijn uitgevallen dan in vorige prognose was verwacht. Daarnaast is de migratie ook in toekomstige jaren wat lager ingeschat. In de periode 2020 tot 2030 is de bevolkingsgroei juist provinciaal weer iets hoger dan in vorige prognose. Dit komt met name doordat de verhoogde levensverwachting dan wat sterker door gaat werken en resulteert in lagere sterftecijfers.
Prognose Fryslân 2013
bladzijde 3 van 60
Het aantal huishoudens groeit iets langer door dan het aantal inwoners, maar zal rond 2030 het maximum van 303.000 huishoudens hebben bereikt. In de periode 2010 tot 2030 komen er derhalve nog zo’n 22.000 huishoudens bij. In 2040 zal het aantal huishoudens afgenomen zijn tot 299.600 huishoudens. In de vorige prognose werd het maximaal haalbare aantal huishoudens nog op 305.000 gesteld. In de Prognose 2013 is dit aantal dus 2.000 huishoudens lager ingeschat. Dit wordt hoofdzakelijk veroorzaakt doordat er minder mensen via migratie bij komen. De prognose van de bevolking uitgesplitst naar leeftijdsgroepen laat zien dat er vooral een toename van het aantal ouderen valt te verwachten. Het aantal 65-plussers zal tot 2040 met zo’n 70% groeien tot meer dan 180.000 mensen. De groep 50 tot 65 jarigen zal eerst nog wat toenemen maar later fors afnemen. Alle jongere leeftijdsgroepen nemen tot 2040 alleen maar af in aantal. Er is aldus sprake van vergrijzing en ontgroening. Een en ander betekent ook dat de omvang van de beroepsbevolking tussen 2010 en 2030 af zal nemen van circa 300.000 tot 279.000 (7% afname). Hierbij is overigens nog gerekend met een AOW-grens van 65 jaar. De prognose van de huishoudens uitgesplitst naar soorten huishoudens laat zien dat er met name groei van het aantal alleenstaanden wordt verwacht. Tot 2030 zal het aantal alleenstaanden geleidelijk aan groeien van 95.000 in 2012 tot 115.000 huishoudens in 2040. De totale groei van het aantal huishoudens in Fryslân komt dus vrijwel alleen voor rekening van de groei van het aantal alleenstaande huishoudens. Het betreft daarbij voor een groot deel oudere alleenstaanden. Het aantal samenwonenden zonder (inwonende) kinderen neemt eerst nog wat toe, maar op langere termijn sterker af. Het aantal gezinnen met kinderen neemt licht af. Prognose woningbehoefte en tehuisbevolking Naast bevolking en huishoudens wordt binnen de prognose ook een voorspelling gedaan voor de toename van de woningvraag. Hieruit valt hoofdzakelijk de kwantitatieve vraag af te leiden, al valt ook uit de ontwikkeling van de leeftijdsgroepen en de soorten huishoudens deels een kwalitatieve vraag/opgave af te leiden. De toename van de woningbehoefte gaat vrijwel gelijk op met de toename van het aantal huishoudens. In de periode 2010 tot 2030 zouden er nog zo’n 22.0000 woningen bij moeten komen. Daarnaast zal in diezelfde periode ook de tehuisbevolking toenemen met 3.000 plaatsen. Dit betreft hoofdzakelijk mensen met een zwaardere zorgvraag. Lichtere vormen van zorg worden geëxtramuraliseerd en zal door de mensen zelf geregeld moeten worden binnen hun eigen woning en woonomgeving. Regionale en gemeentelijke uitkomsten prognose In de samenvatting hiervoor is eigenlijk alleen ingegaan op de ontwikkelingen en verwachtingen op provinciale schaal. Regionaal en gemeentelijk heeft de prognose uiteraard ook tot andere uitkomsten geleid. Een exacte vergelijking is regionaal niet goed te maken vanwege de gewijzigde regionale indeling (nu indeling Streekagenda’s, vorige prognoses woningmarktregio’s) en de gemeentelijke herindeling van Súdwest Fryslân, maar op hoofdlijnen komt het erop neer dat de Prognose Fryslân 2013 voor de regio’s Zuidoost en Zuidwest lager uit is uitgevallen dan vorige prognose. Voor de regio’s Noordoost en Noordwest juist iets hoger. Bij de regio Noordwest komt dit evenwel alleen door een hogere prognose voor de gemeente Leeuwarden. Het overige deel van Noordwest komt juist iets lager uit. Het gemeentelijke schaalniveau brengt, vanwege de beperkte bevolkingsomvang van de Friese gemeenten, meer onzekerheden met zich mee. In de bijlagen van de rapportage worden weliswaar ook gemeentelijke uitkomsten weergegeven, maar daarbij geldt wel de waarschuwing dat ze slechts een indicatieve trendmatige richting aangeven.
Prognose Fryslân 2013
bladzijde 4 van 60
Inhoud
1
Inleiding …………………………………………………………………
7
2
Prognoses en prognosemodellen ....………………………………
9
Het IPB-Primos model Alternatieve prognoses Onzekerheden
9 9 10
De veronderstellingen ………………………………………………..
13
Inleiding Natuurlijke aanwas Migratie Huishoudenvorming en individualisering
13 13 16 22
Prognose bevolking …………………………………………………
25
Inwonertal Leeftijdsgroepen
25 29
Prognose huishoudens …………..…………………………………
37
Aantal huishoudens Huishoudens naar leeftijd Huishoudens naar soort Institutionele huishoudens - Tehuisbevolking Woningbehoefte
37 41 42 43 44
2.1 2.2 2.3
3 3.1 3.2 3.3 3.4
4 4.1 4.2
5 5.1 5.2 5.3 5.4 5.5
Bijlagen B.1 B.2 B.3 B.4 B.5 B.6 B.7
Asielzoekerscentra Onderbouwing migratieveronderstellingen Doorgerekende migratiesaldi per gemeente Prognose bevolking per gemeente (indicatief) Prognose huishoudens per gemeente (indicatief) Prognose woningbehoefte per gemeente (indicatief) Prognose tehuisbevolking per gemeente (indicatief)
Prognose Fryslân 2013
47 48 50 51 53 58 59
bladzijde 5 van 60
Prognose Fryslân 2013
bladzijde 6 van 60
1
Inleiding
De provincie Fryslân rekent veelal jaarlijks een nieuwe bevolkings- en huishoudensprognose door. Eens per twee à drie jaar brengt de provincie hierover een rapportage naar buiten. Daarmee wordt een actueel beeld van de trendmatig te verwachten bevolkings- en huishoudensontwikkeling gepresenteerd. Uit de huishoudenontwikkeling valt ook de kwantitatieve woningbehoefte af te leiden. Door een continu proces van monitoring en eventuele aanpassing van de veronderstellingen kan zo steeds tijdig worden ingespeeld op nieuwe trends en ontwikkelingen. Zo hebben we de verwachtingen ten aanzien van de Friese bevolkingsgroei de laatste provinciale prognoses (sinds 2004) steeds verder naar beneden bij moeten stellen als gevolg van teruglopende buitenlandse migratie. De laatste officieel gepubliceerde provinciale bevolkingsprognose dateert van januari 2010 1. Ten opzichte van die prognose komt voorliggende prognose provinciaal iets lager uit, voor een deel ook als gevolg de beperkte groei in 2010 en 2011. Voor gedetailleerd inzicht in de kwalitatieve woningbehoefte heeft de provincie in het verleden regelmatig een Woningbehoefteonderzoek (Wobof) uitgevoerd 2. Het laatste inzicht is van 2007 en is niet meer bruikbaar. In 2012 is ambtelijk aan de gemeenten en woningcorporaties voorgelegd of er behoefte is aan een nieuw Wobof. Daar zagen partijen geen meerwaarde in. Wel zal een woningmarktanalyse uitgevoerd kunnen worden. Daarbij kunnen eventueel ook uitkomsten van het in 2012 uitgevoerde landelijke WoON-onderzoek betrokken worden (op COROP-niveau) en eventueel aangevuld met een uit te zetten enquête (beperkter van opzet dan het Wobof). In 2013 wordt duidelijk of en hoe dit opgepakt wordt. In deze rapportage wordt voor de verschillende componenten van de bevolkings- en huishoudensontwikkeling inzicht gegeven in de feitelijke ontwikkeling in de afgelopen jaren en de verwachtingen voor de toekomst. De prognose geeft daarbij een beeld van wat er zou gebeuren als geboorte, sterfte, binnenlandse en buitenlandse migratie en huishoudenvorming (overgang tussen typen huishoudens) zich (hoofdzakelijk) trendmatig zouden voortzetten. De uitkomsten geven dus niet het provinciale beleid weer. Wel kan een indruk worden verkregen van de beleidsinspanning die nodig is om een taak- of doelstelling te realiseren door vergelijking van de trendmatige ontwikkeling met de beleidsmatig gewenste ontwikkeling. Alvorens in hoofdstukken 4 en 5 op de uitkomsten van de prognose in te gaan, wordt in hoofdstuk 2 eerst ingegaan op het gehanteerde IPB-Primos model en twee andere prognosemodellen. In hoofdstuk 3 komen de veronderstellingen aan bod die aan de basis liggen van de prognose. In hoofdstuk 4 zijn vervolgens de uitkomsten qua bevolkingsontwikkeling gepresenteerd en in hoofdstuk 5 de verwachte huishoudenontwikkeling en de daaruit af te leiden woningbehoefte. Per onderwerp worden de uitkomsten daarbij eerst op provinciaal niveau belicht om daarna af te dalen naar regionaal niveau. In tegenstelling tot voorgaande prognoses, wordt nu aangehaakt bij de indeling van de plattelandsgebieden, c.q. de streekagenda’s (zie ook figuur 1.1).
1
Prognose Fryslân 2009-2030. Het laatste Wobof is in april 2007 uitgevoerd. De uitkomsten zijn terug te vinden in “De woningmarkt in Fryslân 2007-2016”. Wel zijn de uitkomsten inmiddels niet meer bruikbaar doordat de crisis op de woningmarkt de woonwensen van mensen veranderd zal hebben. Ook de erbij gebruikte bevolkingsprognose is met het verschijnen van voorliggende prognose minder actueel geworden.
2
Prognose Fryslân 2013
bladzijde 7 van 60
Figuur 1.1 Regionale indeling plattelandsgebieden
Op provinciaal en regionaal schaalniveau kunnen de ontwikkelingen als autonome trendmatige ontwikkelingen beschouwd worden. Met een zekere bandbreedte kan de richting van de verwachte ontwikkelingen prima voorspeld worden. Het gemeentelijke schaalniveau brengt, vanwege de beperkte bevolkingsomvang van de Friese gemeenten, meer onzekerheden met zich mee. In de bijlagen worden weliswaar ook gemeentelijke uitkomsten weergegeven, maar daarbij geldt wel de waarschuwing dat ze slechts een indicatieve trendmatige richting aangeven. De prognose-uitkomsten worden binnen de provinciale organisatie gebruikt door diverse beleidssectoren, bijvoorbeeld ruimtelijke ordening, wonen, verkeer en vervoer, economie, recreatie, onderwijs en cultuur. Behalve intern worden de provinciale prognoses ook gebruikt door externe partijen die werkzaam zijn binnen deze beleidsvelden. In voorliggende rapportage wordt niet in gegaan op de gevolgen van de demografische ontwikkelingen voor deze specifieke beleidsvelden. Binnen het provinciale traject “Fan mear nei better” en bijvoorbeeld ook de uitwerking van de Streekagenda’s wordt hier nader bij stil gestaan.
Prognose Fryslân 2013
bladzijde 8 van 60
2 2.1
Prognoses en prognosemodellen Het IPB-Primos model
Voor het opstellen van voorliggende Prognose Fryslân 2013 is gebruik gemaakt van het IPB-Primos model (versie 2011). Het IPB-Primos model is een “verdeel”-model. Het model vertaalt nationale CBSprognoses voor bevolking en huishoudens naar gemeentelijk schaalniveau. Hierbij wordt gekeken naar specifieke kenmerken van elke gemeente ten opzichte van het landelijke beeld. Hetzelfde geldt voor processen rondom individualisering en relatievorming. Ook daarin verschillen gemeenten (trendmatig) van elkaar en genereert het model - consistent met de CBS-prognose - een gemeentespecifieke verwachting voor de toekomst. Daarbij wordt vanzelfsprekend gecorrigeerd voor gemeentelijke verschillen in leeftijdsopbouw en analyseert het model derhalve “zuivere” verschillen tussen gemeenten. Rondom de migratieverwachting gaat het proces iets anders. De veronderstellingen ten aanzien van buitenlandse en binnenlandse migratie worden buiten het model om berekend en vervolgens ingevoerd in het model om de prognose mee door te rekenen. Daarbij zal het model er wel altijd voor zorgen dat de nationale totalen gelijk blijven aan genoemde nationale CBS-prognose. Dit betekent dat een “plus” in de ene gemeente dus gecompenseerd zal worden met een “min” in één of enkele andere gemeenten (buiten Fryslân). Zoals hierboven dus al gesteld is, zijn de nationale CBS-prognoses uitgangspunt bij de totstandkoming van de Prognose 2013. Een groot deel van de CBS-verwachtingen (vruchtbaarheid, levensverwachting, huishoudensvorming) wordt overgenomen bij de doorrekening van de Provinciale Prognose. Wel dient bedacht te worden dat ook het CBS rondom de prognose (ruime) onzekerheidsmarges aangeeft en dat ook het CBS haar prognoses regelmatig bijstelt. Sinds het verschijnen van de vorige prognose (Prognose Fryslân 2009-2030) zijn er enkele relevante prognoses door het CBS verschenen: 1. de Bevolkingsprognose 2010-2060 (december 2010) 2. de Huishoudensprognose 2011-2060 (april 2011) 3. de Bevolkingsprognose 2012-2060 (december 2012)3 Deze laatste prognose is niet expliciet in het gebruikte IPB-model verwerkt. Impliciet is met de uitkomsten wel rekening gehouden bij het vaststellen van de migratieveronderstellingen.
2.2
Alternatieve prognoses
De meeste provincies maken voor hun eigen provincie prognoses op gemeentelijk niveau. Daarnaast zijn er nog twee instanties die prognoses maken op gemeentelijk schaalniveau (ook met de landelijke verwachtingen uit de actuele nationale CBS-prognose als basis). Primos ABF Research uit Delft maakt al bijna 30 jaar bevolkingsprognoses in opdracht van het ministerie van BZK (voorheen VROM). Hiervoor heeft ABF het zogenaamde Primos-model ontwikkeld. Het door de provincies gebruikte IPB-Primos model is hiervan een afgeleide met de mogelijkheid om alternatieve veronderstellingen door te rekenen. In november 2011 is Primos 2011 verschenen en in oktober van vorig jaar Primos 2012. In de “even” jaren stelt ABF hun Primos-prognose beperkt bij op basis van de dan verschenen Kernprognose. Primos 2012 verschilt dan ook weinig ten opzichte van Primos 2011. Er wordt met name uitgegaan van een lager bouwprogramma. Als in voorliggende rapportage een vergelijking gemaakt wordt met Primos, dan is dat met Primos 2011.
3
In december 2011 is ook nog de zogenaamde Kernprognose 2011-2060 gemaakt. Hierin zijn de verwachtingen ten aanzien van een aantal kernvariabelen voor de korte termijn bijgesteld. Met het verschijnen van de Bevolkingsprognose 2012-2060, waarin meer variabelen voor zowel korte als lange termijn, is de Kernprognose minder relevant geworden. Prognose Fryslân 2013
bladzijde 9 van 60
Pearl Het CBS maakt sinds enkele jaren in samenwerking met het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) gemeentelijke prognoses met behulp van het Pearl-model. In oktober 2011 is hiervan een vierde versie beschikbaar gekomen (Regionale prognose 2011-2040, CBS/PBL). In het vervolg van de rapportage wordt op diverse plekken een vergelijking gemaakt met deze Pearl 2011-prognose. Pearl, Primos en IPB-Primos zijn alle drie “verdeel”-modellen gebaseerd op nationale CBSverwachtingen en randtotalen. Er kan niet zonder meer gesteld worden dat het ene model beter of slechter is dan het andere is. De modellen kennen elk hun eigen techniek en genereren daardoor op zich al verschillende uitkomsten. Daarnaast wordt het verschil in uitkomsten ook voor een belangrijk deel bepaald door de gehanteerde (migratie)veronderstellingen. Er is namelijk één fundamenteel verschil in de totstandkoming van de Pearl-prognose en Primos-prognose enerzijds en de Provinciale Prognose anderzijds: CBS/PBL en ABF stemmen hun migratieveronderstellingen (groten)deels af op een verwacht woningbouwprogramma. Als in een gemeente relatief veel gebouwd wordt is het daarbij niet per definitie zo dat dat meer migratie oplevert (dat hangt ook af van de bouwprogramma’s in omliggende gemeenten). Als echter in een gemeente niet of te weinig gebouwd gaat worden, beperkt dat wél de verwachte migratie. Deze benadering wijkt af van de totstandkoming van de Provinciale Prognose, die toch vooral gebaseerd is op trendextrapolatie van migratiecijfers uit het verleden (zie hoofdstuk 3). Daarbij dient wel beseft te worden dat die migratiecijfers ook deels afhankelijk zijn geweest van woningbouwprogramma’s. Voor beide insteken valt iets te zeggen, maar ook kleven aan beide benaderingen onzekerheden. Bij de prognoses van CBS/PBL en ABF is het de vraag of de verwachte woningbouwprogramma’s actueel zijn en ook in hoeverre ze gerealiseerd gaan worden (sluiten de plannen kwalitatief wel aan bij de vraag van - met name – doorstromers?) en dus of de prognoses realistisch zijn, met name ook in krimgpgebieden. Anderzijds is het bij de aanpak via trendmatige extrapolatie de vraag of de trend voortgezet zal worden of dat juist een trendbreuk op zal gaan treden. Gezien dergelijke onzekerheden is het voor de gebruiker zeker zinvol om de uitkomsten van de verschillende prognoses te vergelijken en daarbij ook (kritisch) naar de onderliggende (migratie)veronderstellingen te kijken.
2.3
Onzekerheden
Bevolkingsprognoses kennen uiteraard onzekerheden. Hoewel het gebruikte IPB-Primos model een kwalitatief goed model is, is het wel een model en daarmee dus per definitie een beperkte afspiegeling van de werkelijkheid. Daarnaast is er altijd enige mate van onzekerheid over de juistheid van de gemaakte veronderstellingen ten aanzien van vruchtbaarheid, levensverwachting, migratie en huishoudenontwikkeling. In het algemeen geldt dat de onzekerheden groter zijn naarmate verder in de toekomst gekeken wordt, maar ook naarmate het schaalniveau lager wordt (hoe kleiner het inwonertal hoe groter de onzekerheidsmarges rondom de prognose) en naarmate er specifieker op groepen (bijvoorbeeld ontwikkeling van het aantal kinderen) ingezoomd wordt. Voorliggende prognose beschrijft de richting waarin bevolking en huishoudens zich zal ontwikkelen indien ontwikkelingen zich trendmatig voort zullen zetten. We noemen dit daarom ook wel een trendprognose. Deze trendberekening is hoofdzakelijk gebaseerd op informatie en kennis over het (nabije) verleden. Er is dus geen rekening gehouden met eventuele effecten van nieuw of gewijzigd beleid op de binnenlandse migratie (bijvoorbeeld nieuwe woningbouwafspraken, pilots Fryslân Woonprovincie uit het Streekplan 4). Ook een eventuele (her)opening van een asielzoekerscentrum is niet in de berekeningen meegenomen en dient in die zin als een trendbreuk gezien te worden; de locatie van zo’n centrum valt immers niet te voorspellen. Ook een eventuele sluiting van een asielzoekerscentrum valt qua moment niet te voorspellen, dus daar is ook geen rekening mee gehouden.
4
Overigens gaat het bij de pilots Landelijk Wonen om kleine aantallen “extra” woningen zodat het effect op de bevolkingsontwikkeling in de pilot-fase minimaal zal zijn. Prognose Fryslân 2013
bladzijde 10 van 60
Bandbreedte Rondom de verwachte migratieontwikkelingen bestaan relatief grote onzekerheidsmarges. Bij de vorige prognose hebben we door middel van bandbreedtes op provinciaal en regionaal niveau inzicht gegeven in deze onzekerheden ten aanzien van de trendmatig bepaalde toekomstige migratiesaldi. In voorliggende rapportage is dat niet opnieuw gedaan omdat er in de praktijk bij de vorige prognose niet of nauwelijks mee gewerkt is (behoudens dat er kennis van genomen is). De ordes van grootte van de bandbreedte zouden bij de Prognose 2013 hetzelfde zijn als bij de vorige prognose. Dat impliceert bijvoorbeeld dat het verwachte inwonertal in 2030 zo’n 12.000 inwoners hoger of 8.000 inwoners lager uit zou 5 kunnen vallen dan de Prognose. Uitgedrukt in percentages gaat het dan om 2% hoger of 2% lager . Doordat dan ook de jaarlijkse toename van de bevolking hoger of lager kan uitvallen, zal het omslagpunt van groei naar krimp ook pas in 2030 aan de orde zijn of al in 2017. Op provinciaal en regionaal niveau is deze bandbreedte redelijk aan te geven 6, maar op gemeentelijk niveau zijn de onzekerheden zo groot dat het presenteren van een bandbreedte voor de meeste gemeenten niet zinvol zou zijn. Ontwikkelingen in de ene gemeente kunnen de ontwikkelingen in nabije gemeenten remmen of juist aansporen; hierdoor kan met name de binnenlandse migratie variëren. Het is moeilijk te voorspellen op welke wijze dat zal gebeuren. Zoals gezegd: hoe lager het schaalniveau, hoe groter de onzekerheden en dus hoe groter de bandbreedte. Dit geldt in grote mate bij de gemeenten waar een AZC gevestigd is of kort geleden gesloten is. Bij de volgende gemeenten is de onzekerheid relatief groot: • Het Bildt (AZC zal wellicht in 2013 of 2014 sluiten, er zal een nieuwe (lagere) trend ontstaan) • Smallingerland (AZC is hier nog open, maar in- en uitstroom valt moeilijk te voorspellen. Instroom van asielzoekers betekent bovendien niet direct woningbehoefte, bij sluiting zou een lagere trend ontstaan) • Tytsjerksteradiel (AZC is hier nog open, locatie is in het najaar van 2012 een gezinslocatie geworden voor opvang van uitgeprocedeerde gezinnen met minderjarige kinderen, bij sluiting zou een lagere trend ontstaan). • Ooststellingwerf (AZC is hier nog maar kort geleden gesloten, er zal zich nog een nieuwe trend moeten ontwikkelen) • Dongeradeel (AZC is hier nog maar kort geleden gesloten, er zal zich nog een nieuwe trend moeten ontwikkelen) • Sûdwest Fryslân (gemeente bestaat pas sinds 2011, trends moeten gebaseerd worden op voormalige individuele gemeenten, waar bovendien tijdelijk AZC’s zijn geweest). In hoofdstuk 3 wordt nader stil gestaan bij de methode die gehanteerd is om de migratietrends te bepalen en hoe daarbij gecorrigeerd is voor ‘verstorende’ invloeden van asielzoekers binnen de migratiestatistieken . Voor meer inzicht in deze bandbreedtes wordt verwezen naar het rapport Prognose Fryslân 2009-2030.
5
Het is goed te beseffen dat ook het CBS in haar Nationale prognoses bandbreedtes aan geeft. Daarbij gaat het in 2030 zelfs om circa 3% in het 67%-interval en tot zelfs 7% in het 95%-interval. 6 Waarmee overigens niet gezegd is dat de ontwikkelingen 100% zeker binnen de bandbreedte zullen vallen. Er kunnen immers trendbreuken optreden. Prognose Fryslân 2013
bladzijde 11 van 60
Prognose Fryslân 2013
bladzijde 12 van 60
3 3.1
De veronderstellingen Inleiding
Om tot een bevolkings- en huishoudensprognose te komen dient een aantal stappen doorlopen te worden. Het proces begint bij het bepalen en doorrekenen van de veronderstellingen ten aanzien van de natuurlijke aanwas en de migratie. Nadat op deze manier de verwachte ontwikkeling van de bevolking bepaald is, maakt het model een prognose van de huishoudenpositie van alle personen. Daarbij zijn de te verwachten huishoudenovergangen (en daarmee ook de verwachte individualisering) de belangrijkste input. Vervolgens kan uit de ontwikkeling van het aantal particuliere huishoudens de kwantitatieve woningbehoefte afgeleid worden. In dit hoofdstuk worden de gehanteerde veronderstellingen toegelicht. Ze zijn - behoudens de migratie – veelal afgestemd op de veronderstellingen uit de nationale CBS-prognose 2010-2060 en de nationale CBS Huishoudensprognose 2011-2060 7.
3.2
Natuurlijke aanwas
De natuurlijke aanwas wordt bepaald door de som van twee componenten: het aantal geboorten minus het aantal sterften. In de prognose is uitgegaan van de door het CBS verwachte ontwikkeling van de vruchtbaarheid en levensverwachting. Belangrijke constatering daarbij is dat de levensverwachting in de CBS-prognose 2010-2060 behoorlijk wat hoger ligt dan in die van 2008-2050. 3.2.1 Geboorte De verwachtingen voor het aantal geboortes hangt enerzijds samen met het (verwachte) aantal vrouwen in de vruchtbare leeftijd en anderzijds met hoeveel kinderen deze vrouwen (gemiddeld) naar verwachting zullen krijgen (het vruchtbaarheidscijfer). Tijdens de geboortegolf na de Tweede Wereldoorlog lag het vruchtbaarheidscijfer in Nederland nog boven de 3 kinderen per vrouw. Dit zakte rond 1965 snel in tot iets boven de 1,5 kind per vrouw in de jaren ‘80. Na weer een stijging in de tweede helft van de jaren negentig stabiliseert het gemiddeld kindertal in Nederland zich de laatste jaren zo rond de 1,7 à 1,75 kinderen per vrouw (zie figuur 3.1). De schommelingen hangen samen met de schommelingen in het consumentenvertrouwen. Met name jonge vrouwen stellen het krijgen van kinderen uit bij economische tegenwind. De recente daling van het vruchtbaarheidscijfer hangt daar waarschijnlijk ook mee samen en zal dus naar verwachting van tijdelijke aard zijn. In alle CBS-prognoses sinds 2000 wordt verwacht dat de vruchtbaarheid de komende decennia stabiel zal blijven. Het CBS gaat daarbij telkens uit van een gemiddeld aantal kinderen van 1,75 per vrouw. Aangezien het vruchtbaarheidscijfer stabiel wordt verondersteld, zal het verloop van het aantal geboorten hetzelfde verloop kennen als het verwachte verloop van het aantal vrouwen in de vruchtbare leeftijd. Hierdoor kan het geboortecijfer dus schommelingen vertonen. Volgens de CBS-prognose 2010-2060 zal het jaarlijks aantal geboorten in Nederland tot 2050 naar verwachting tussen de 180.000 en 191.000 schommelen. Dit is gemiddeld zo’n 3.000 geboorten per jaar meer dan in de CBS-prognose 2008-2010. In recent verschenen CBS-prognose 2012-2060 is de verwachting weer iets naar beneden bijgesteld. Voortdurende bijstelling van het verwacht aantal geboorten hangt met name samen met de bijgestelde verwachtingen ten aanzien van migratie, waardoor het aantal vrouwen in de vruchtbare leeftijd anders wordt.
7
Voor de Prognose Fryslân 2009-2030 waren de nationale CBS-prognose 2008-2050 en nationale Huishoudensprognose 2009-2050 de basis. Prognose Fryslân 2013
bladzijde 13 van 60
Gemiddeld kindertal per vrouw 2,1 2 1,9 1,8 1,7 1,6
Nederland Fryslân
1,5 1,4 1988
1992
1996
2000
2004
2008
2012
Figuur 3.1 Ontwikkeling gemiddeld kindertal per vrouw (vruchtbaarheid)
Het vruchtbaarheidscijfer in Fryslân ligt traditioneel gezien hoger dan het landelijk gemiddelde: de laatste jaren iets boven 1,9 kinderen per vrouw. Er worden jaarlijks iets meer dan 7.000 kinderen in Fryslân geboren (zie figuur 3.2). Uiteraard zijn er tussen gemeenten wel verschillen in vruchtbaarheid. In de periode 2007-2011 was het gemiddeld kindertal het laagst in de gemeenten Leeuwarden (1,59) en Franekeradeel (1,86) en het hoogst in Gaasterlân-Sleat (2,40) en Ferwerderadiel (2,35)8. In de prognose wordt uit gegaan van gelijkblijvende gemeentelijke vruchtbaarheidsverschillen. Voor Fryslân wordt het gemiddeld aantal kinderen per vrouw derhalve ook stabiel gehouden op ongeveer 1,9. Met een gemiddeld kindertal van 1,9 ligt ook in Fryslân de vruchtbaarheid op een niveau waarmee de huidige en toekomstige generaties zichzelf niet vervangen. Daarvoor moet het vruchtbaarheidscijfer tenminste op circa 2,1 liggen. Ondanks een stabiel vruchtbaarheidscijfer zal het aantal geboorten in Fryslân de komende jaren licht dalen van 7.000 nu naar zo’n 6.780 geboorten in 2014. Daarna treedt weer een stijging op tot 7.090 geboorten in 2028, daarna zal een geleidelijke daling ingezet worden tot zo’n 6.350 geboorten per jaar in 2050. Dit komt hoofdzakelijk doordat ook het aantal vrouwen in de vruchtbare leeftijd dan geleidelijk aan kleiner wordt. Voor de korte termijn (tot 2023) ligt het aantal geboorten iets lager dan in de Prognose Fryslân 2009-2030, maar voor de langere termijn weer iets hoger. De verschillen zijn echter minimaal.
3.2.2 Sterfte De gemiddelde levensverwachting is de laatste jaren flink aan het toenemen doordat bijvoorbeeld de overlevingskans van hart- en vaatziekten steeds groter wordt. Verwacht wordt dat de levensverwachting de komende decennia verder zal toenemen. Voor de sterfte is ook de levensverwachting volgens de CBS-prognose 2010-2060 als basis gehanteerd. In deze prognose ligt de levensverwachting in 2050 voor mannen op 83,7 (ongeveer een half jaar hoger dan in de CBS-prognose van 2008). Voor vrouwen ligt de levensverwachting in 2050 op 86,6 (ongeveer één jaar hoger dan in vorige CBS-prognose). In de recent verschenen CBS-prognose 2012-2060 neemt de levensverwachting geleidelijk aan nog meer toe. In 2050 ligt de levensverwachting voor zowel mannen als vrouwen nog weer 2 jaar hoger (op respectievelijk 85,7 en 88,5 jaar). Hier is in voorliggende prognose nog geen rekening mee gehouden, maar dit heeft ook met name pas na 2030 tot effect dat het aantal stergevallen wat lager zal liggen. 8
De (voormalige) gemeente(n) van Sûdwest Fryslân zijn buiten beschouwing gelaten omdat hier vanwege de herindeling geen gemiddelde over 2007-2011 van bepaald kan worden. De eilandgemeenten zijn vanwege de grote schommelingen buiten beschouwing gelaten. Prognose Fryslân 2013
bladzijde 14 van 60
Ondanks de verhoogde levensverwachting zal het aantal sterfgevallen de komende jaren sterk toenemen als gevolg van de vergrijzing. Op dit moment sterven in Nederland jaarlijks circa 135.000 personen. In 2020 zal dit aantal volgens de CBS-prognose 2010-2060 opgelopen zijn tot 151.000 en in 2030 zelfs al tot 180.000 in 2050. Het verwacht aantal sterfgevallen ligt hiermee overigens wat lager dan de CBSprognose 2008-2050. Ook in Fryslân zal ondanks de verhoogde levensverwachting het aantal sterfgevallen verder stijgen. De laatste jaren ligt dit aantal rond de 5.500 personen per jaar, maar in 2020 ligt dit aantal op 6.325. Daarna zal het verder stijgen tot iets meer dan 8.335 personen in 2040. Ook daarna zal het sterftecijfer nog enkele jaren verder stijgen, maar zo rond 2045 is het hoogtepunt bereikt en zal het aantal sterfgevallen weer gaan afnemen. De verwachtingen qua sterfte liggen hiermee in de Prognose 2013 zo’n 100 tot 200 sterfgevallen per jaar lager dan in vorige prognose. De levensverwachting is niet in alle gemeenten hetzelfde. Ook is de leeftijdsopbouw in gemeenten verschillend, zodat het aantal sterfgevallen verschilt per gemeente. In de gemeenten Harlingen, Weststellingwerf en Gaasterlân-Sleat is het aantal sterfgevallen nu relatief groot en in de gemeenten Leeuwarderadeel en Boarnsterhim juist relatief laag. Naar de toekomst toe krijgt Leeuwarderadeel overigens met een sterke vergrijzing en daarmee een flinke toename in het aantal sterfgevallen te maken. In Boarnsterhim zal dit minder het geval zijn omdat de leeftijdsopbouw evenwichtiger is.
Natuurlijke aanwas Fryslân 12.000
Geboorte (CBS) Sterfte (CBS) Natuurlijke aanwas Natuurlijke aanwas Natuurlijke aanwas Natuurlijke aanwas
11.000 10.000 9.000 8.000
(CBS) Pearl 2011 Primos 2011 Prognose 2013
Aantal personen
7.000 6.000 5.000 4.000 3.000 2.000
2040
2035
2030
2025
2020
2015
2010
2005
2000
1995
1990
1985
1980
-1.000
1975
0
1970
1.000
-2.000 Figuur 3.2 Ontwikkeling en prognose geboorte, sterfte en natuurlijke aanwas Fryslân 1970-2040
Prognose Fryslân 2013
bladzijde 15 van 60
3.2.3 Van een geboorteoverschot naar een sterfteoverschot Doordat het aantal geboorten in Fryslân licht afneemt en het aantal sterfgevallen verder groeit, moet er per saldo rekening gehouden worden met een afnemende natuurlijke groei. Het huidige geboorteoverschot ligt in Nederland op circa 50.000 personen. Dit zal komende decennia snel afnemen en zal rond 2045 ongeveer op 0 liggen, daarna neemt het weer licht toe. Ook in Fryslân is er provinciaal gezien nog sprake van een geboorteoverschot van circa 1.400 personen per jaar. Verwacht wordt dat de natuurlijke groei in Fryslân rond 2026 negatief zal worden en dat het geboorteoverschot daarmee dus een sterfteoverschot wordt. Er overlijden dan jaarlijks meer mensen dan dat er kinderen worden geboren. In figuur 3.2 is de verwachte ontwikkeling qua natuurlijke aanwas weergegeven. Er is op provinciaal niveau weinig verschil met de Primos 2011 verwachtingen. Wel is te zien dat de natuurlijke aanwas volgens de 9 Pearl 2011-prognose voor Fryslân wat positiever is ingeschat . Zowel de vruchtbaarheid als de levensverwachting verschilt per gemeente. Daardoor is ook de ontwikkeling van de natuurlijke aanwas in elke gemeente anders. Er zijn in Fryslân enkele gemeenten die op dit moment al te maken hebben met een sterfteoverschot. Vanwege het lage aantal geboorten in 2011 hadden de gemeenten Harlingen, Ooststellingwerf, Weststellingwerf, Tytsjerksteradiel en de eilanden Terschelling, Vlieland en Schiermonnikoog in 2011 een sterfteoverschot. Voor de gemeenten Harlingen, Weststellingwerf en de eilandgemeenten is dit overigens in de jaren vóór 2011 ook al regelmatig voorgekomen. Je kunt aldus wel spreken van een structurele sterfteoverschot in deze gemeenten. Eventuele bevolkingsgroei zal in deze gemeenten dus alleen nog voortkomen uit migratie.
3.3
Migratie
De bevolkingsgroei als gevolg van migratie wordt op nationaal niveau volledig bepaald door het buitenlandse migratiesaldo (het saldo van immigratie minus emigratie). De buitenlandse migratie is moeilijker te voorspellen dan die van geboorte en sterfte. Immigratie en emigratie hangen namelijk samen met tal van onzekere factoren, zoals het toekomstige migratie- en asielbeleid, de aantrekkelijkheid van Nederland voor migranten, de migratieontwikkelingen en het migratiebeleid in omliggende landen, en economische en politieke ontwikkelingen in Nederland en de herkomstlanden. Zo is de instroom van asielzoekers de laatste jaren plotseling nogal fors afgenomen, zowel in Nederland als in Fryslân. Bij de migratie in Fryslân speelt ook de binnenlandse migratie tussen gemeenten een rol. Enerzijds is er daarbij sprake van een redelijk stabiele migratiestroom over langere afstand. Voor een belangrijk deel betreft dit interregionale migratie richting de 40 grotere ‘steden’ van Nederland waar de Hogescholen en Universiteiten zijn gesitueerd. Anderzijds is er sprake van binnenlandse migratie over kortere afstanden. Deze vindt meestal tussen gemeenten in dezelfde woningmarktregio plaats en kent een wat grilliger trend. Zowel de statistiek van de buitenlandse migratie als de binnenlandse migratie is de laatste twee decennia beïnvloed door de instroom en uitstroom van asielzoekers (zie ook bijlage 2). Mede daarom zijn in voorgaande provinciale prognoses correcties voor de (sluiting van) asielzoekerscentra toegepast. De wijze waarop dat in voorliggende prognose is gedaan is in essentie dezelfde als de wijze waarop dat in de Prognose Fryslân 2009-2030 is gedaan. De migratieontwikkelingen op gemeentelijk niveau zijn op grond van migratiecijfers naar nationaliteit geanalyseerd. Hierdoor kan de ‘verstorende’ invloed van de (tijdelijke) aanwezigheid van asielzoekerscentra in de migratiestatistieken goed gecorrigeerd worden. In de volgende paragrafen wordt dit verder toegelicht.
3.3.1 Buitenlandse migratie Het nationale buitenlands migratiesaldo wordt bepaald door het aantal personen dat zich vanuit het buitenland in Nederland vestigt (immigranten) te verminderen met het aantal personen dat uit Nederland vertrekt (emigranten). Het patroon van de buitenlandse migratie is redelijk constant in zijn regionale differentiatie. De grote steden (met name in de Randstad) vangen de meeste immigranten op. Daarnaast zijn er afgelopen decennia veel asielmigranten in diverse opvanglocaties verspreid over het land terecht 9
Dit komt met name doordat het door CBS/PBL gebruikte Pearl-model op iets andere wijze tot gemeentespecifieke vruchtbaarheidscijfers en levensverwachting komt dan het IPB-Primos en het Primos-model. Prognose Fryslân 2013
bladzijde 16 van 60
gekomen (met name in de plattelandsprovincies, en dus ook in Fryslân). In 2000 werd een hoogtepunt bereikt. Er kwamen per saldo 57.000 mensen Nederland binnen (vooral asielmigranten). De afgelopen jaren is het buitenlandse vestigingsoverschot echter flink teruggelopen. In 2005-2006 was er zelfs sprake van forse vertrekoverschotten. Er vertrokken in die jaren per saldo jaarlijks circa 30.000 meer mensen naar het buitenland dan dat er vanuit het buitenland naar Nederland kwamen. Dit had onder andere te maken met de lagere economische groei in ons land en de vreemdelingenwet, die het moeilijker maakt voor buitenlanders om zich in Nederland te vestigen. Dat het snel om kan slaan bleek wel uit het feit dat er sinds 2008 weer sprake is van vestigingsoverschotten van tussen de 25.000 en 35.000 personen (hoofdzakelijk door een oplopende immigratie). Vanaf 2009 is het saldo echter weer aan het afnemen. Nationale veronderstellingen De buitenlandse migratie blijkt voor het CBS moeilijk te voorspellen en de nationale CBS-prognoses worden op dit punt dan ook regelmatig bijgesteld. In de CBS-prognose 2010-2060 zijn nieuwe aannames gedaan voor het aantal immigranten en emigranten in de komende decennia. Zowel het aantal immigranten als het aantal emigranten is naar boven bijgesteld. Op langere termijn wordt van een buitenlands vestigingsoverschot van zo’n 17.000 personen uitgegaan (144.000 immigranten versus 127.000 emigranten). Dit is zo’n 3.000 personen hoger dan in de CBS-prognose 2008-2050. Belangrijke constatering is wel dat de toekomstige migratieoverschotten naar verhouding steeds meer zullen bestaan uit arbeidsmigranten en steeds minder uit asielmigranten. Dit is van belang in relatie tot de spreiding van de migratie over Nederland. Asielmigranten worden bij binnenkomst via spreidingsbeleid van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (willekeurig) in asielzoekerscentra geplaatst (in het verleden ook relatief veel in Fryslân). Pas bij één van de vervolgstappen zijn ze vrij om zich naar eigen keuze ergens te vestigen. Arbeidsmigranten vestigen zich meer autonoom in de stedelijke regio’s omdat daar de werkgelegenheid is. Fryslân is daardoor voor slechts kleine aantallen arbeidsmigranten interessant. In voorliggende prognose is hiermee rekening gehouden. In de volgende paragrafen wordt dit toegelicht. In de recent verschenen CBS-prognose 2012-2060 zijn zowel immigratie als emigratie voor Nederland verder verhoogd. Per saldo ligt het migratiesaldo in deze prognose nog weer iets hoger (ook omdat de zogenaamde overige correcties van circa +5.000 personen per jaar nu niet meer apart worden onderscheiden (en de mgiratiestatistieken dus nu inclusief alle correcties zijn). Overigens maakt het voor de totstandkoming van voorliggende Prognose 2013 niet uit welke nationale verwachtingen er exact bestaan voor immigratie en emigratie. Deze werken namelijk niet direct door in het model of de aannames. Er is namelijk met de gemeentelijke trend in de feitelijke migratiecijfers in de periode 2002-2011 gerekend en dus niet met verwachtingen van het CBS. Ontwikkelingen in Fryslân Ook in Fryslân heeft de buitenlandse migratie afgelopen decennia een grillig verloop gekend. Na een grote toestroom van migranten in de tweede helft van de jaren negentig, is de toestroom helemaal ingezakt en zijn in de periode 2004-2006 zelfs vertrekoverschotten te zien geweest. Mede daardoor zijn er in Fryslân nog slechts 3 asielzoekerscentra geopend (Drachten, Burgum en Sint Annaparochie). Voor deze laatste heeft het COA ook al plannen voor sluiting (zie ook bijlage 1). Sinds 2007 is er nationaal en ook in Fryslân sprake geweest van een herstel van het buitenlands vestigingsoverschot. In figuur 3.3 is te zien dat de schommelingen in het buitenlands migratiesaldo hoofdzakelijk bepaald worden door de migratie van niet-Nederlanders. De migratiestatistiek van Nederlanders kent een stabielere trend. Niet alle Friese gemeenten kennen overigens een buitenlands vestigingsoverschot. Het zijn met name de stedelijke gemeenten en de gemeenten waar een asielzoekerscentrum aanwezig is, die vestigingsoverschotten kennen.
Prognose Fryslân 2013
bladzijde 17 van 60
Buitenlands migratiesaldo Fryslân 1990-2011 5.000 Buitenlands migratiesaldo (incl. adm. corr.)
4.000
Saldo Nederlanders Saldo niet-Nederlanders
3.000
2.000
1.000
2012
2010
2008
2006
2004
2002
2000
1998
1996
1994
1992
1990
0
-1.000
-2.000 Figuur 3.3 Ontwikkeling buitenlands migratiesaldo naar nationaliteit Fryslân 1990-2011
3.3.2 Binnenlandse migratie Het binnenlands migratiesaldo wordt bepaald door de verhuisbewegingen binnen Nederland. Tussen de gemeenten vindt migratie van personen plaats in de vorm van vertrek uit en vestiging in gemeenten. Het binnenlands migratiesaldo is op nationale schaal daarom logischerwijs gelijk aan 0. Voor individuele provincies, regio’s en gemeenten kan het binnenlands migratiesaldo zowel positief als negatief zijn. Dit wordt onder meer ingegeven door de aanwezigheid van arbeidsplaatsen en/of studiemogelijkheden. Als die er beperkt zijn trekken mensen weg uit een regio of gemeente. Ook de aantrekkelijkheid van het woonklimaat is van invloed op de aantrekkingskracht van een regio of gemeente. Op lokale schaal kan ook het beleid van gemeente en woningcorporaties een rol spelen in relatie tot de beschikbaarheid van woningen. Ontwikkelingen in Fryslân De provincie Fryslân kent al decennia lang een binnenlands vertrekoverschot: er vertrekken meer mensen dan dat er zich vestigen. Gemiddeld hebben zich in de periode 2002-2011 jaarlijks 10.250 personen gevestigd in Fryslân (vanuit andere provincies) en zijn er gemiddeld 11.375 personen vertrokken naar andere provincies. Dit heeft dus geresulteerd in een gemiddeld binnenlands vertrekoverschot van -1.125 personen per jaar. De vertrekoverschotten varieerden in de periode 2002-2011 tussen de -500 tot -1700 personen (zie figuur 3.4). Het is overigens niet zo dat alle Friese gemeenten een binnenlands vertrekoverschot kennen. Met name de stedelijke gemeenten en de gemeenten in het zuidoosten van de provincie kennen vestigingsoverschotten. In figuur 3.4 is ook te zien dat er sinds 1990 een structureel vertrekoverschot van niet-Nederlanders bestaat. Dit is hoofdzakelijk veroorzaakt door asielzoekers die op gegeven moment een (tijdelijke) verblijfsvergunning hebben gekregen en niet veel later de provincie hebben verlaten om zich in een andere provincie te vestigen (zie bijlage 2 voor een toelichting). Vóór 1995 hebben per saldo ook redelijk wat Nederlanders de provincie verlaten. In de periode 1995 tot en met 2003 was er juist een periode met
Prognose Fryslân 2013
bladzijde 18 van 60
vestigingsoverschotten van Nederlanders, maar sinds 2004 is eigenlijk sprake van een structureel vertrekoverschot van Nederlands richting andere provincies.
Binnenlands migratiesaldo Fryslân 1990-2011 1.500 1.000 500
2012
2010
2008
2006
2004
2002
2000
1998
1996
1994
1992
-500
1990
0
-1.000 -1.500 Binnenlands migratiesaldo
-2.000
Saldo Nederlanders Saldo niet-Nederlanders
-2.500 Figuur 3.4 Ontwikkeling binnenlands migratiesaldo naar nationaliteit Fryslân 1990-2011
3.3.3 Migratieveronderstellingen Uit analyse van migratiecijfers naar nationaliteit is gebleken dat er (vooral op gemeenteniveau) een samenhang bestaat tussen de buitenlandse vestigingsoverschotten van niet-Nederlanders en de binnenlandse vertrekoverschotten van niet-Nederlanders. Bij veel gemeenten vertonen deze migratiestromen bovendien sterke samenhang met de (tijdelijke) aanwezigheid van asielzoekerscentra. Trendextrapolatie van deze – door AZC’s beïnvloede – migratiestatistieken zou geen plausibele prognose genereren. Ook in voorgaande provinciale prognoses is daarom vaak gecorrigeerd voor (sluitingen van) asielzoekerscentra. De wijze van correctie is in de Prognose 2013 op vergelijkbare wijze gedaan als in vorige prognose. Methode Zoals gesteld verwacht het CBS voor Nederland een iets hogere buitenlandse migratiesaldo. Het gaat daarbij vooral om meer arbeids- en studiemigratie en in mindere mate om een toename in asielmigratie. Arbeidsmigranten komen naar verwachting in kleine aantallen naar Fryslân en eventuele asielmigranten kunnen nog slechts in de 3 geopende asielzoekerscentra terecht. Bovendien is uit analyse van de migratiestromen naar nationaliteit wel gebleken dat een groot deel van de asielzoekers op enig moment via de binnenlandse migratie onze provincie weer verlaat. In de prognose 2009 is de verwachting al uitgesproken dat het herstel van 2007-2008 zich in Fryslân niet veel verder door zou gaan zetten. Deze verwachting is uitgekomen. Na 2009 is het buitenlands migratiesaldo weer afgenomen. Om te komen tot de prognose is onderscheid gemaakt in vier categorieën gemeenten. Per categorie is een specifieke methode toegepast om te komen tot de veronderstellingen voor de buitenlandse en binnenlandse migratie. Daarbij is in bepaalde gemeenten de trend bepaald in de migratiestromen van Nederlanders en niet-Nederlanders sámen (totaal saldo) en in andere gemeenten naar de trends in de aparte migratiestromen van Nederlanders en niet-Nederlanders. De trend is daarbij bepaald op basis van ontwikkelingen in de laatste tien jaar (2002-2011). Dit heeft geresulteerd in een (gewogen) gemid-
Prognose Fryslân 2013
bladzijde 19 van 60
deld binnenlands saldo en een (gewogen) gemiddeld buitenlandse saldo. Beide waarden worden vanaf 2012 als rechte horizontale lijn naar de toekomst doorgetrokken. Deze methodiek is vergelijkbaar met de aanpak bij de prognose van 2009. Wel is de periode waarop de trend gebaseerd is 3 jaar opgeschoven. Dit heeft voor behoorlijk wat gemeenten tot lagere migratieverwachtingen (en dus ook prognoseuitkomsten) geleid. Dit is met name het geval voor gemeenten die in de periode 1999-2001 hogere migratiesaldi kenden dan de periode 2009-2011. Dit is echter inherent aan het uitgangspunt dat recentere jaren meer de prognose bepalen dan jaren uit het “verre” verleden. Daarbij dient ook nog aangetekend te worden dat het model waarmee de prognose doorgerekend wordt, als startjaar 2010 heeft. Voor de jaren 2010 en 2011 zijn daarom bij benadering de feitelijke binnenlandse en buitenlandse migratiesaldi van die jaren ingevoerd. Overigens is wel goed te beseffen dat deze feitelijke migratiesaldi over 2 jaar bezien in totaal 1.400 personen lager lag dan in vorige prognose nog verwacht werd. In bijlage 2 wordt gedetailleerder ingegaan op de totstandkoming van de veronderstellingen. De hierboven beschreven aanpak om te komen gemeentelijke migratieveronderstellingen resulteert in de verwachting dat het totaalsaldo van migratie (buitenland plus binnenland) provinciaal gezien in 2012 op zo’n -190 personen ligt en dit geleidelijk aan stijgt tot -100 personen in 2040. Dit is het saldo van een verwacht stabiel buitenlands vestigingsoverschot van rond de + 500 personen per jaar en een binnenlands vertrekoverschot dat van circa -690 in 2012 afneemt tot -600 in 2040. In figuren 3.5, 3.6 en 3.7 is te zien hoe deze niveaus zich verhouden tot de migratiesaldi in afgelopen decennia. Wel dient daarbij beseft te worden dat de statistiek over het verleden feitelijke cijfers betreft (zonder correctie voor asielzoekers) en dat de prognosewaarden wel mede tot stand zijn gekomen via correcties voor asielzoekers. Ook is in de grafieken weergegeven welke ontwikkelingen volgens de Pearl 2011-prognose en de Primos 2011-prognose worden verwacht. De verschillen tussen de drie prognoses zijn provinciaal gezien beperkt. De verschillen zijn op regionaal en gemeentelijk niveau groter. Vergeleken met vorige prognose worden lagere migratiewaarden verwacht. Het gaat om zo’n 100 tot 200 personen minder. Ook is de verhouding tussen het buitenlands en het binnenlands saldo daarbij wat gewijzigd. In bijlage 3 zijn de doorgerekende migratiesaldi per regio en gemeente weergegeven.
Migratiesaldo totaal Fryslân 1990-2040 4.000
Migratiesaldo totaal Prognose 2013 Pearl 2011 Primos 2011
3.000 2.000 1.000
2040
2035
2030
2025
2020
2015
2010
2005
2000
1995
1990
0 -1.000 -2.000 -3.000 Figuur 3.5 Ontwikkeling en prognose migratiesaldo (totaal) Fryslân 1990-2040
Prognose Fryslân 2013
bladzijde 20 van 60
Buitenlands Migratiesaldo Fryslân 1990-2040 4.000 Buitenlands saldo (CBS)
3.500
Prognose 2013
3.000
Pearl 2011 2.500
Primos 2011
2.000 1.500 1.000 500 2040
2035
2030
2025
2020
2015
2010
2005
2000
1995
-500
1990
0
-1.000 -1.500 Figuur 3.6 Ontwikkeling en prognose buitenlands migratiesaldo Fryslân 1990-2040
Binnenlands Migratiesaldo Fryslân 1990-2040 2.500 Binnenlands saldo (CBS)
2.000
Prognose 2013 1.500
Primos 2011
1.000
Pearl 2011
500 2040
2035
2030
2025
2020
2015
2010
2005
2000
1995
-500
1990
0
-1.000 -1.500 -2.000 -2.500
Figuur 3.7 Ontwikkeling en prognose binnenlands migratiesaldo Fryslân 1990-2040
Prognose Fryslân 2013
bladzijde 21 van 60
3.4
Huishoudenvorming en individualisering
Het proces van huishoudenvorming en individualisering verloopt ingewikkelder dan de processen van geboorte en sterfte. Geboorte en sterfte maken deel uit van de processen die leiden tot veranderingen in omvang en samenstelling van de huishoudens, maar er zijn nog veel meer processen. Bovendien is er een zekere samenhang tussen al die processen, hetgeen de huishoudenvorming compliceert. Er zijn zes huishoudenposities te onderscheiden: 1. alleenstaand 2. een ouder gezin 3. samenwonend zonder kinderen 4. samenwonend met kinderen 5. overig hoofd huishouden 6. in tehuis Er zijn diverse overgangen tussen het ene en andere huishouden mogelijk. De belangrijkste processen die voor dynamiek zorgen zijn het uit huis gaan van kinderen, het gaan samenwonen van alleenstaanden en het gaan scheiden van samenwonenden. Nationale veronderstellingen Sinds 2000 is het aandeel alleenstaande huishoudens in de Nederland toegenomen van 32,6% naar 36,8% in 2012. Bij jongere leeftijdsgroepen hing dit samen met uitstel van (langdurige) relatievorming. Bij middelbare leeftijden speelde een rol dat een groeiend aantal stellen koos voor “ongehuwd samenwonen” in plaats van een huwelijk of geregistreerd partnerschap. Dit soort relaties zijn minder stabiel zodat het aantal alleenstaanden gegroeid is. Bij hogere leeftijdsgroepen speelt een rol dat ouderen tot hogere leeftijd zelfstandig blijven wonen. De toenemende vergrijzing met meer sterfgevallen heeft daarnaast ook invloed op het aantal alleenstaanden (verweduwing). Hier staat tegenover dat het aandeel samenwonende huishoudens tussen 1995 en 2012 gedaald is van 61,1% naar 55,9%. In grote lijnen zijn de ontwikkeling bij samenwonenden complementair aan die bij de alleenstaanden. In Fryslân zijn de ontwikkelingen vergelijkbaar. Het CBS verwacht in de Huishoudensprognose 2011-2060 dat verhoudingsgewijs meer mensen een tijd lang zelfstandig willen wonen voordat ze gaan samenwonen, dat minder mensen hertrouwen en dat meer mensen kiezen voor ongehuwd samenwonen. Ook gaat het CBS er vanuit dat de extramuralisering van de tehuisbevolking nog een tijd doorzet (d.w.z. de kans dat een oudere zelfstandig blijft wonen, neemt verder toe. Al deze ontwikkelingen leiden ertoe dat in de toekomst steeds meer mensen alleenstaand door het leven gaan: de zogenaamde individualisering of ook wel gezinsverdunning genoemd. In figuur 3.8 is te zien dat het gemiddeld aantal personen per huishouden de komende 30 jaar in Fryslân naar verwachting nog verder zal afnemen van 2,25 nu naar circa 2,1 in 2040. Op de woningbehoefte heeft dit een (sterk) ophogende werking.
Prognose Fryslân 2013
bladzijde 22 van 60
Figuur 3.8 Prognose gemiddeld aantal personen per huishouden Fryslân 2010-2040
Het is overigens niet zo dat de individualisering in alle gemeenten even sterk op zal treden. Dit is afhankelijk van de leeftijdsopbouw en huishoudensamenstelling in elke gemeente. Via een analyse over de periode 2000-2009 is vastgesteld in welke mate bepaalde huishoudenovergangen in bepaalde gemeenten meer of minder voorkomen dan het landelijke gemiddelde. Het model neemt dit mee in de (gemeentelijke) prognoses. Bovendien zijn de ontwikkelingen nationaal geijkt op de verwachtingen volgens de Huishoudensprognose 2011-2060 van het CBS. Tehuisbevolking Er bestaat een directe relatie tussen de ontwikkeling van de woningbehoefte en de behoefte aan instellingsplaatsen (i.c. de tehuisbevolking). Het zijn als het ware communicerende vaten. Als van overheidswege wordt bepaald dat de instroom in tehuizen naar beneden zou moeten, dan hangt hier eigenlijk direct aan vast dat er een grotere woningbehoefte in de reguliere markt zal ontstaan (al dan niet met ondersteuning vanuit zorgsteunpunten of mantelzorg). Vanuit woningmarktperspectief blijft deze samenhang vaak wat onderbelicht omdat de instellingsplaatsen vaak door zorgpartijen worden ontwikkeld en de reguliere woningbouw door woningcorporaties, projectontwikkelaars en particulieren. Daarbij geldt ook binnen de zorgwereld een heel ander financieringskader, waardoor het vaak gescheiden ‘markten’ zijn. Door de verdergaande extramuralisering, het teruglopen van de woningbouwprogramma’s, de toenemende aandacht voor het financieringsvraagstuk van de vergrijzing (bezuinigingen in de AWBZ) en ook de komst van de BAG (Basisregistratie Adressen en Gebouwen) – waarin bij zowel woningen als tehuizen nadrukkelijk wordt gesproken over verblijfsobjecten met een woonfunctie - ontstaat er steeds meer aandacht voor de specifieke huisvestingsopgave van ouderen (met een zorgvraag). In deze paragraaf wordt hier daarom, meer dan in voorgaande prognoses, expliciet bij stil gestaan. Dit is namelijk op termijn wel relevant om de woningbouwafspraken over de woningbouwruimte (die in beginsel alleen over de woningvoorraad gaan) tegen het licht te houden. Te meer daar de praktijk van extramuralisering qua tempo niet altijd spoort met de ambities (welke weer doorvertaling hebben gekregen in de veronderstellingen voor de prognose).
Prognose Fryslân 2013
bladzijde 23 van 60
Voor Prognose 2013 zijn verwachtingen ten aanzien van extramuralisering dezelfde als hetgeen het CBS hanteert in de Huishoudensprognose 2011-2060. Dit impliceert dat er tussen 2010 en 2020 een afname van de kans om naar een tehuis te verhuizen is doorgevoerd. Vanaf 2020 is deze kans stabiel gehouden vanuit de gedachte dat er grenzen zijn aan de mogelijk daling van het aantal mensen in deel van de instituties (zoals tehuizen voor lichamelijk en geestelijk gehandicapten en psychiatrische inrichtingen). Overigens wil de afname van de kans om naar een instelling te verhuizen nog niet zeggen dat er minder instellingsplaatsen nodig zijn. Juist doordat het aantal ouderen en juist ook het aantal alleenstaande ouderen toeneemt, zal de behoefte aan instellingsplaatsen toenemen. Het CBS gaat in haar huishoudensprognose van 2011 uit van een verdubbeling van het aantal plaatsen van 210.000 nu naar 420.000 in 2060. In hoofdstuk 4 worden de uitkomsten voor Fryslân nader toegelicht.
Prognose Fryslân 2013
bladzijde 24 van 60
4
Prognose bevolking
In dit hoofdstuk wordt de verwachte bevolkingsontwikkeling volgens de Prognose Fryslân 2013 uiteen gezet. Daarbij worden de uitkomsten gepresenteerd in vergelijking tot de recent verschenen prognoses Pearl 2011 en Primos 2011. Ook wordt soms een vergelijking gemaakt met de uitkomsten van de provinciale prognose van 2009.
4.1
Ontwikkeling inwonertal
In afgelopen 50 jaar is het aantal inwoners van Fryslân met zo’n 35% gegroeid. In 1960 telde de provincie 478.000 inwoners. In de twintig jaar daarna nam dit aantal toe tot bijna 584.000 in 1980. Nog weer twintig jaar later was in 2000 het aantal 624.000 Friezen bereikt en op 1 januari 2012 was het inwonertal van de provincie 647.214. Analyse van de jaarlijkse groeicijfers maakt duidelijk dat de groei niet altijd even constant is geweest. In de periode 1965-1980 is het inwonertal snel toegenomen, terwijl de provincie eind jaren tachtig nauwelijks meer groeide. In de jaren negentig vond weliswaar een herstel plaats, maar wanneer de trends zich onveranderd door gaan zetten zal het inwonertal van Fryslân komende decennia minder hard groeien. Het inwonertal zal met een kleine 7.000 inwoners groeien tot circa 654.000 in 2025. Daarna zal er provinciaal gezien sprake zijn van (structurele) krimp van de bevolking. In 2040 zal het inwonertal naar verwachting afgenomen zijn tot iets meer dan 641.000 inwoners. De Prognose 2013 komt provinciaal gezien op hoofdlijnen overeen met de laatste Primos-prognose (Primos 2011). De Prognose 2013 ligt een paar honderd inwoners boven de Primos-verwachting. De Pearl-prognose 2011 van CBS/PBL is een stuk positiever over de bevolkingsontwikkeling. Terwijl Primos en ook de Prognose 2013 een maximaal aantal inwoners rond 2025 verwachten, blijft volgens Pearl 2011 de provincie nog doorgroeien tot 2032. Daarna zal ook volgens die prognose het inwonertal af gaan nemen. In onderstaande figuren is de verwachte (jaarlijkse) ontwikkeling volgens de verschillende prognoses weergegeven op provinciaal en regionaal niveau (exclusief de Waddeneilanden). Regionaal gezien zijn de verschillen tussen de drie prognoses groter dan provinciaal. In vergelijking met de vorige provinciale prognose is de Prognose 2013 qua verwacht inwonertal iets lager uitgekomen. De Prognose Fryslân 2009-2030 voorspelde een maximum aantal inwoners van 656.700 in 2025. Deze verwachting ligt met 654.000 inwoners nu dus 2.500 inwoners lager. Dit verschil is overigens voor een groot deel al te verklaren doordat de vorige prognose voor de jaren 2010 en 2011 samen al 1.400 personen te hoog ingeschat was. Op de langere termijn (na 2025) verwacht de Prognose 2013 overigens wel iets meer groei dan vorige prognose. Dit komt met name door de verhoogde levensverwachting.
Prognose Fryslân 2013
bladzijde 25 van 60
Ontwikkeling inwonertal Fryslân 1975-2040 680.000 Inwonertal CBS (feitelijk) 660.000
Prognose 2013 Primos 2011
640.000
Pearl 2011
620.000 600.000 580.000 560.000
2040
2035
2030
2025
2020
2015
2010
2005
2000
1995
1990
1985
1980
1975
540.000
Figuur 4.1 Ontwikkeling en prognose inwonertal Fryslân 1975-2040
Ontwikkeling inwonertal (jaarlijks) Fryslân 1975-2040 8.000 Bevolkingsontwikkeling Prognose 2013 Primos 2011 Pearl 2011
7.000 6.000
Aantal personen
5.000 4.000 3.000 2.000 1.000
2040
2035
2030
2025
2020
2015
2010
2005
2000
1995
1990
1985
1980
-1.000
1975
0
-2.000 -3.000 Figuur 4.2 Ontwikkeling en prognose jaarlijkse bevolkingsgroei Fryslân 1975-2040
In figuren 4.3 tot en met 4.6 is de jaarlijks te verwachten groei voor 4 plattelandsgebieden in beeld gebracht. De Waddeneilanden zijn buiten beschouwing gelaten.
Prognose Fryslân 2013
bladzijde 26 van 60
Ontwikkeling Bevolking Noordoost 1986-2040 1.000 Bevolking [aantal] Prognose 2013 Primos 2011 Pearl 2011
800 600
200 2040
2034
2028
2022
2016
2010
2004
1998
-200
1992
0 1986
Aantal personen
400
-400 -600 -800
-1.000
Figuur 4.3 Ontwikkeling en prognose jaarlijkse bevolkingsgroei Noordoost 1986-2040
Ontwikkeling Bevolking Noordwest 1986-2040 2.500 Bevolking [aantal] Prognose 2013 Primos 2011 Pearl 2011
2.000
Aantal personen
1.500 1.000 500
2040
2034
2028
2022
2016
2010
2004
1998
1992
-500
1986
0
-1.000
Figuur 4.4 Ontwikkeling en prognose jaarlijkse bevolkingsgroei Noordwest 1986-2040
Prognose Fryslân 2013
bladzijde 27 van 60
Ontwikkeling Bevolking Zuidoost 1986-2040 2.500 Bevolking [aantal] Prognose 2013 Primos 2011 Pearl 2011
2.000
Aantal personen
1.500 1.000 500
2040
2034
2028
2022
2016
2010
2004
1998
1992
-500
1986
0
-1.000
Figuur 4.5 Ontwikkeling en prognose jaarlijkse bevolkingsgroei Zuidoost 1986-2040
Ontwikkeling Bevolking Zuidwest 1986-2040 1.600 Bevolking [aantal] Prognose 2013 Primos 2011 Pearl 2011
1.400 1.200
800 600 400 200 2040
2034
2028
2022
2016
2010
2004
1998
-200
1992
0 1986
Aantal personen
1.000
-400 -600
Figuur 4.6 Ontwikkeling en prognose jaarlijkse bevolkingsgroei Zuidwest 1986-2040
In figuren 4.7 en 4.8 is op ditzelfde regionale niveau de verwachte relatieve bevolkingsontwikkeling in volgens de uitkomsten van de Prognose Fryslân 2013 op kaart gezet. Het gaat om de periode 20102020 en 2020-2030. Hieruit valt te concluderen dat in 2020 in Noordoost, Noordwest en de Eilanden het inwonertal naar verwachting een paar procent lager zal zijn dan anno 2010. In de tien jaar daarna zal de bevolkingsgroei in alle regio’s verder teruglopen. In bijlage 4 zijn de absolute toenames en afnames in de verschillende decennia weergegeven. Dit is ook op gemeentelijk niveau gepresenteerd, maar bedacht dient te worden dat die prognoses slechts indicatief zijn.
Prognose Fryslân 2013
bladzijde 28 van 60
Toename bevolking 2010-2020 [%] Prognose Fryslân 2013 < -4,0 -4,0 < -2,0 -2,0 < 0,0 0,0 < 2,0
-6,3
>= 2,0 -1,7
2,6
1,2 1,3
Bron: Prognose Fryslân 2013, Provincie Fryslân
Figuur 4.7 Prognose relatieve groei bevolking regionaal 2010-2020 Toename bevolking 2020-2030 [%] Prognose Fryslân 2013 < -4,0 -4,0 < -2,0 -2,0 < 0,0 0,0 < 2,0
-7,3
>= 2,0 -3,6
1,9
0,9 0,3
Bron: Prognose Fryslân 2013, Provincie Fryslân
Figuur 4.8 Prognose relatieve groei bevolking regionaal 2020-2030
4.2
Ontwikkeling leeftijdsgroepen
In figuur 4.9 is via de bevolkingspiramides van 2010 en 2030 te zien hoe de bevolkingsopbouw in Fryslân in twintig jaar verandert. De babyboomgeneratie schuift door naar boven in de piramide. Dit impliceert dat we komende decennia met een versnelde vorm van vergrijzing te maken krijgen. Belangrijke constatering is echter wel dat deze generatie op enig moment ook zal komen te overlijden en dat het aandeel 65 plussers op de totale bevolking dan weer af zal nemen. Rond 2050 zal de figuur er meer als een rechte koker uit zien. Prognose Fryslân 2013
bladzijde 29 van 60
0
0 50 0
4. 50 0 4.0 00 3.5 00 3. 00 0 2.5 00 2.0 00 1. 50 0 1.0 00 50 0
0
0 50 0 1.0 00 1.5 00 2.0 00 2. 50 0 3.0 00 3.5 00 4. 00 0 4.5 00 5.0 00 5. 50 0
1.0 00 1. 50 0 2.0 00 2.5 00 3. 00 0 3.5 00 4.0 00 4. 50 0 5.0 00 5.5 00
5.5 00 5. 00 0 4.5 00 4.0 00 3. 50 0 3.0 00 2.5 00 2. 00 0 1.5 00 1.0 00 50 0 00
00
5.0
5.5
Figuur 4.9 Leeftijdsopbouw Friese bevolking 2010 en 2030 (prognose)
Veranderingen in de omvang van de leeftijdsgroepen zijn een indicatie voor de te verwachten invloeden op de verschillende (beleids)sectoren. Figuur 4.10 geeft de prognose van de bevolking uitgesplitst naar leeftijdgroepen. Tot 2030 nemen de leeftijdsgroepen tot 50 jaar in aantal af en daarna stabiliseren ze zich. Voor de 0 tot 15-jarigen is die afname tot 2030 ruim 10.000 personen. De groep jongeren van 15 tot 25 jaar neemt eveneens met 10.000 personen af. De 25 tot 50-jarigen nemen in absolute aantallen het sterkst af, namelijk met 30.000 personen. De groep 50 tot 65 jaar groeit eerst een aantal jaren om vanaf 2020 af te nemen. In 2040 zal deze groep zo’n 30.000 personen kleiner in omvang zijn dan in 2010. Het aantal 65 plussers zal naar verwachting het sterkst toenemen. Van 115.000 in 2012 tot meer dan 180.000 personen in 2040. Daarna zal de groep weer af gaan nemen.
Prognose Fryslân 2013
bladzijde 30 van 60
Figuur 4.10 Prognose omvang leeftijdsgroepen Fryslân 2010-2040
4.2.1 Ouderen Het aantal ouderen in Fryslân zal dus fors toenemen. Tot 2040 zal het aantal 65 plussers met bijna 70% groeien. In figuur 4.11 is binnen de groep ouderen onderscheid gemaakt naar 10-jarige leeftijdsklassen. Daaruit valt op te maken dat de 65-74 jarigen op korte termijn het meest in aantal toenemen (van ruim 59.000 personen nu naar 80.000 personen in 2020). Op wat langere termijn zal met name het aantal 7584 jarigen groeien. Neemt niet weg dat ook de groep 85 plussers relatief gezien behoorlijk groeit. Er wordt ook wel gesproken over de dubbele vergrijzing. Naast dat er relatief gezien meer 65 plussers in de samenleving komen, neemt ook het aandeel 85 plussers binnen de groep ouderen toe.
Prognose Fryslân 2013
bladzijde 31 van 60
Figuur 4.11 Prognose omvang oudere leeftijdgroepen Fryslân 2010-2040
De vergrijzing zal niet in alle gemeenten even snel gaan. Dit is mede afhankelijk van de leeftijdsopbouw van de huidige bevolking, de geboortecijfers en de migratieontwikkelingen. In figuren 4.12 en 4.13 is per gemeente het aandeel 65 plussers in 2010 weergegeven en in 2030.
Prognose Fryslân 2013
bladzijde 32 van 60
Figuur 4.12 Aandeel 65-plussers per gemeente 2010 Aandeel 65 plussers 2030 [%] Prognose Fryslân 2013 < 15 15 < 20 20 < 25 25 < 30 >= 30
Figuur 4.13 Prognose aandeel 65-plussers per gemeente 2030 (indicatief)
Prognose Fryslân 2013
bladzijde 33 van 60
4.2.2 Jongeren Naast de vergrijzing is er ook een zekere ontgroening aan de gang. Het aandeel jongeren binnen de totale bevolking neemt af. In figuur 4.14 is voor de leeftijdgroepen tot 30 jaar weergegeven welke ontwikkeling verwacht wordt. Het aantal 0 tot 4 jarigen blijft vrijwel stabiel tot 2040. De basisgeneratie van het basisonderwijs (4 tot en met 11 jarigen + 30% van de 12 jarigen) zal komende 10 jaar afnemen van circa 67.000 in 2010 tot circa 58.000 in 2020. Dit is provinciaal gezien een afname van 13%. Regionaal en gemeentelijk zal dit percentage soms hoger uitvallen. Het aantal kinderen in de middelbare schoolleeftijd (basisgeneratie VO) zal voorlopig redelijk stabiel blijven, maar zo rond 2018 zo’n 5.000 personen afnemen. De groep jongeren (20 tot 30 jarigen) zal tot 2025 licht groeien, maar daarna met zo’n 10.000 personen afnemen tot ongeveer 65.000 personen in 2040.
Figuur 4.14 Prognose aantal jongeren 2010-2040
Hoewel alle Friese gemeenten met ontgroening te maken hebben, is dit proces niet in elke gemeente even sterk. In de meeste gemeenten neemt het aantal jongeren af en groeit het aantal ouderen. In sommige gemeenten groeit ook het aantal jongeren nog wat (wel minder dan het aantal ouderen). In figuur 4.15 is per gemeente een beeld geschetst van de ontwikkeling van het aantal kinderen tot 15 jaar in de periode 2010-2030. Daarin valt op dat er in Leeuwarden nog bijna 20% groei te verwachten valt terwijl in buurgemeente Leeuwarderadeel, maar ook op de Waddeneilanden een forse afname van het aantal jongeren te verwachten valt. Trendmatig gezien valt daar een afname van 30% of meer te verwachten. Eigenlijk valt in alle gemeenten een afname te verwachten. Leeuwarden is de enige uitzondering als gevolg van de relatief jonge leeftijdsopbouw.
Prognose Fryslân 2013
bladzijde 34 van 60
Figuur 4.15 Prognose (procentueel) aantal 0-14 jarigen per gemeente 2010-2030 (indicatief)
4.2.3 De beroepsbevolking Naast de ouderen en de jongeren wordt nog stil gestaan bij de leeftijdsgroep die getypeerd wordt als de beroepsbevolking. Bij het IPB-Primos model waar de prognose mee doorgerekend is, is ook een module aangeschaft waarmee de ontwikkeling van de beroepsbevolking doorgerekend kan worden. Hoewel inmiddels duidelijk is dat de AOW-grens verder opgeschoven gaat worden, is er in het model nog uit gegaan van mensen in de leeftijd van 15 tot 65 jaar die in principe beschikbaar zijn voor het arbeidsproces. Volgens de prognose neemt de omvang van de beroepsbevolking tot 2030 af van circa 300.000 in 2010 tot 279.000 in 2030 (7% afname). Daarbij zijn trends als toenemende arbeidsparticipatie onder vrouwen en onder 55-plussers meegerekend. Indien van de huidige participatiegraden uitgegaan zou worden, dan zou de afname groter zijn geweest. In figuur 4.16 is per gemeente weergegeven hoe de omvang van de beroepsbevolking zich zal ontwikkelen in de periode 2010-2030. Er is een aantal gemeenten waar in deze periode enige groei te verwachten is (Leeuwarden en Heerenveen), maar in de meeste gemeenten neemt de beroepsbevolking in omvang af, soms wel met meer dan 20%. Naast dat de beroepsbevolking in aantal personen af zal nemen, zal deze ook verouderen. De gemiddelde leeftijd van werknemers zal toenemen.
Prognose Fryslân 2013
bladzijde 35 van 60
Figuur 4.16 Prognose (procentueel) omvang beroepsbevolking per gemeente 2010-2030 (indicatief)
Prognose Fryslân 2013
bladzijde 36 van 60
5
5.1
Prognose huishoudens
Aantal huishoudens
Omdat er een proces van individualisering en gezinsverdunning gaande is, zal het aantal huishoudens naar verhouding nog wat meer en langer toenemen dan het aantal inwoners 10. De bijgestelde groei van het Friese inwonertal resulteert desalniettemin toch ook in iets lagere verwachting ten aanzien van het maximum aantal huishoudens in Fryslân. In figuur 5.1 is te zien dat het aantal huishoudens toe zal nemen van ruim 281.000 in 2010 naar circa 303.000 in 2030. Daarna zal het aantal huishoudens gaan afnemen tot een aantal van 299.600 in 2040. De ontwikkeling van het aantal huishoudens ligt op het hoogtepunt rond 2030 zo’n 2.000 huishoudens onder de verwachtingen van de prognose van 2009.
Ontwikkeling aantal huishoudens Fryslân 1995-2040 340.000 Huishoudens CBS (feitelijk) 320.000
Prognose 2013 Primos 2011
300.000
Pearl 2011
280.000 260.000 240.000 220.000
2040
2035
2030
2025
2020
2015
2010
2005
2000
1995
200.000
Figuur 5.1 Ontwikkeling en prognose aantal huishoudens Fryslân 1995-2040
In figuur 5.2 is de jaarlijkse toename van het aantal huishoudens weergegeven. Dit is met name relevant in relatie tot de ontwikkeling van de woningvoorraad. Indien het aantal huishoudens groeit, zal ook de woningvoorraad verder moeten groeien om iedereen te kunnen huisvesten. De komende jaren zal het aantal huishoudens nog jaarlijks met circa 1.600 huishoudens groeien, maar na 2016 neemt de jaarlijkse groei geleidelijk verder af. In 2020 is de groei naar verwachting 1.240 huishoudens en vanaf 2030 zal het aantal huishoudens al af gaan nemen. Regionaal en gemeentelijk verschilt de huishoudenontwikkeling uiteraard wel als gevolg van verschillen in huishoudenssamenstelling in de huidige situatie en de trendmatige te verwachten bevolkingsontwikkeling en huishoudensovergangen.
10
In bijlage 5 is een figuur opgenomen waarin een vergelijking is gemaakt tussen de relatieve groei van het aantal inwoners en van het aantal huishoudens. Prognose Fryslân 2013
bladzijde 37 van 60
Ontwikkeling aantal huishoudens (jaarlijks) Fryslân 1995-2040 4.000 Huishoudensontwikkeling Prognose 2013 3.000
Primos 2011
Aantal huishoudens
Pearl 2011 2.000
1.000
2040
2035
2030
2025
2020
2015
2010
2005
2000
1995
0
-1.000 5.2 Ontwikkeling en prognose (jaarlijks) aantal huishoudens Fryslân 1995-2040
In figuren 5.3 tot en met 5.6 is de jaarlijks te verwachten groei voor 4 plattelandsgebieden in beeld gebracht. De Waddeneilanden zijn buiten beschouwing gelaten.
Ontwikkeling Huishoudens Noordoost 1995-2040 800 Huishoudens CBS (feitelijk) Prognose 2013 Primos 2011 Pearl 2011
600
200
2040
2035
2030
2025
2020
2015
2010
2005
-200
2000
0 1995
Aantal huishoudens
400
-400 -600
Figuur 5.3 Ontwikkeling en prognose (jaarlijks) aantal huishoudens Noordoost 1995-2040
Prognose Fryslân 2013
bladzijde 38 van 60
Ontwikkeling Huishoudens Noordwest 1995-2040 1.500 Huishoudens CBS (feitelijk) Prognose 2013 Primos 2011 Pearl 2011
1.300 1.100
700 500 300
2040
2035
2030
2025
2020
2015
2010
-300
2005
-100
2000
100 1995
Aantal huishoudens
900
-500
Figuur 5.4 Ontwikkeling en prognose (jaarlijks) aantal huishoudens Noordwest 1995-2040
Ontwikkeling Huishoudens Zuidoost 1995-2040 1.400 Huishoudens CBS (feitelijk) Prognose 2013 Primos 2011 Pearl 2011
1.200
800 600 400 200 2040
2035
2030
2025
2020
2015
2010
2005
-200
2000
0 1995
Aantal huishoudens
1.000
-400
Figuur 5.5 Ontwikkeling en prognose (jaarlijks) aantal huishoudens Zuidoost 1995-2040
Prognose Fryslân 2013
bladzijde 39 van 60
Ontwikkeling Huishoudens Zuidwest 1995-2040 1.000 Huishoudens CBS (feitelijk) 800
Prognose 2013 Primos 2011 Pearl 2011
400 200
2040
2035
2030
2025
2020
2015
2010
2005
-200
2000
0 1995
Aantal huishoudens
600
-400
Figuur 5.6 Ontwikkeling en prognose (jaarlijks) aantal huishoudens Zuidwest 1995-2040
De ontwikkeling van het aantal huishoudens is (net als het inwonertal) niet in alle regio’s gelijk. In figuren 5.7 en 5.8 is in tabel weergegeven welke ontwikkeling wordt verwacht voor de verschillende regio’s in de periode 2010-2020 en 2020-2030. De komende 10 jaar wordt in alle regio’s nog een toename van het aantal huishoudens verwacht. Deze groei is over het algemeen wel lager dan afgelopen decennia. Kijken we naar de periode 2020-2030 dan valt op dat de regio’s Noordoost en Waddeneilanden in die periode een afname van het aantal huishoudens kan verwachten. Overigens dient beseft te worden dat wanneer Leeuwarden buiten de regio Noordwest gelaten zou worden, dat dan de verwachte groei in de regio Noordwest (excl. Leeuwarden) een stuk lager is. Toename huishoudens 2010-2020 [%] Prognose Fryslân 2013 < 0,0 0,0 < 2,0 2,0 < 4,0 4,0 < 6,0
4,8
>= 6,0 2,5
6,6
5,0 6,0
Bron: Prognose Fryslân 2013, Provincie Fryslân
Figuur 5.7 Prognose relatieve groei aantal huishoudens regionaal 2010-2020
Prognose Fryslân 2013
bladzijde 40 van 60
Figuur 5.8 Prognose relatieve groei aantal huishoudens regionaal 2020-2030
5.2
Huishoudens naar leeftijd
Ten aanzien van de leeftijdsopbouw van de hoofden van huishoudens is de verwachting dat met name de wat oudere huishoudens het sterkst in omvang gaan toenemen. Uit figuur 5.9 blijkt dat de grootste groei te verwachten valt bij de huishoudens van 65 jaar en ouder. Deze groep neemt de komende 30 jaar met zo’n 50.000 huishoudens toe tot meer dan 120.000 huishoudens. Het aantal jongere huishoudens tot zo’n 40 jaar (waaronder starters) zal qua omvang nauwelijks veranderen. De middengroep van 40 tot 55 jaar zal daarentegen tot circa 2025 met zo’n 20.000 huishoudens afnemen tot een omvang van 63.000 huishoudens. De groep 55 tot 65 jarigen neemt eerst geleidelijk aan toe met zo’n 8.000 huishoudens en dan vanaf 2027 wat sneller weer af tot 42.000 huishoudens in 2040.
Prognose Fryslân 2013
bladzijde 41 van 60
Figuur 5.9 Prognose aantal huishoudens naar leeftijd 2010-2040
5.3
Huishoudens naar soort
Zoals bij een verouderende bevolking mag worden verwacht, neemt hoofdzakelijk het aantal alleenstaande huishoudens toe (zie figuur 5.10). De totale groei van het aantal huishoudens in Fryslân komt vrijwel alleen voor rekening van de groei van het aantal alleenstaanden. Het aantal alleenstaanden zal geleidelijk aan groeien van 93.000 huishoudens nu tot 115.000 huishoudens in 2040. Het aantal samenwonende huishoudens zonder kinderen zal eerst nog wat groeien, maar na 2022 af gaan nemen. De traditionele gezinnen (samenwonend met kinderen) nemen in omvang licht af. Deels ook omdat daar door echtscheidingen alleenstaande huishoudens met kinderen (1-ouder gezinnen) voor in de plaats komen. In bijlage 5 is de ontwikkeling van de leeftijdsopbouw van de verschillende huishoudensoorten weergegeven.
Prognose Fryslân 2013
bladzijde 42 van 60
Figuur 5.10 Prognose aantal huishoudens naar soort 2010-2040
5.4
Institutionele huishoudens - tehuisbevolking
Naast de hiervoor beschreven particuliere huishoudens bestaan er ook nog institutionele huishoudens. Een klein gedeelte van de bevolking woont in een institutioneel huishouden. Het gaat dan om verpleegen verzorgingshuizen, psychiatrisch ziekenhuizen, instellingen voor verstandelijk gehandicapten, internaten of gevangenissen. In de praktijk gaat het voor het merendeel om mensen in tehuizen, vandaar dat vaak in algemene zin over tehuisbevolking wordt gesproken. In Fryslân woont ca. 1,5% van de bevolking in institutionele huishoudens (in Nederland ligt dit aandeel op 1,3%). In absolute zin gaat het om ca 8.600 Friezen. Qua leeftijdsgroep ligt het zwaartepunt bij de oudste leeftijdsgroepen: 57% van de tehuisbevolking is 75 jaar of ouder, 36% van de tehuisbevolking is zelfs 85 jaar of ouder. Naar de toekomst toe neemt de vergrijzing van de bevolking verder toe. Hoewel er ook een duidelijke tendens gaande is dat ouderen langer zelfstandig (moeten) blijven wonen en daarmee dus de kans steeds kleiner wordt om op oudere leeftijd naar een tehuis te verhuizen, betekent dit niet dat in absolute zin de behoefte aan instellingsplaatsen zal gaan dalen. Juist omdat de groep ouderen absoluut gezien fors groeit (zie ook paragraaf 4.2) neemt de behoefte aan instellingsplaatsen in Fryslân met ruim 5.000 plaatsen toe tot bijna 14.000 plaatsen in 2040. Deze groei zit voor ongeveer 20% in de leeftijdsgroepen onder de 75 jaar, maar voor het merendeel dus in de oudere leeftijdsgroepen (zie figuur 5.11). In het algemeen kan ook gesteld worden dat de mensen die in de toekomst in tehuizen zullen wonen een grotere zorgvraag zullen hebben dan de mensen die tegenwoordig in tehuizen wonen. De toelatingseisen qua zorgzwaartepakketten worden van rijkswege steeds verder aangescherpt. Er zal hierdoor een verschuiving plaats vinden van het verzorgd wonen richting het beschermd wonen. Met andere woorden, de huidige vraag naar verzorgingshuizen zal verschuiven naar een vraag naar verpleeghuizen. Er zal een overschot aan verzorgingshuisplaatsen ontstaan.
Prognose Fryslân 2013
bladzijde 43 van 60
Figuur 5.11 Prognose omvang tehuisbevolking naar leeftijd 2010-2040
5.5
Woningbehoefte
Als afgeleide van de hiervoor besproken huishoudensprognose is (via het IPB-Primos model) ook een berekening gemaakt van de trendmatig te verwachten ontwikkeling van de woningbehoefte. Met name een verwachte toename of afname van de woningvraag is interessant voor het woningbouwbeleid van de provincie, regio’s, gemeenten en andere partijen die binnen de woningmarkt opereren (denk aan woningcorporaties, ontwikkelaars, zorgpartijen). Globaal gezien gaat de ontwikkeling van de woningbehoefte gelijk op met de ontwikkeling van het aantal huishoudens: voor elk extra huishouden moet er (netto) één extra woning aan de voorraad toegevoegd worden. Dit gaat echter niet 100% op, omdat er bijvoorbeeld in meer of mindere mate huishoudens zijn die niet in de normale woningvoorraad gehuisvest zijn. Denk bijvoorbeeld aan huishoudens die in woonboten, woonwagens, studentenkamers en verzorgings- en verpleeghuizen wonen. Omdat dit met name ook binnen de alleenstaande huishoudens het geval is, loopt de verwachte toename van de woningbehoefte enkele procenten achter bij de verwachte ontwikkeling van de huishoudens. In relatie tot het woonbeleid dient met name gekeken te worden naar de toename (of afname) van de woningbehoefte. In figuur 5.12 is de jaarlijks te verwachten toename van de woningvraag (provinciaal) weergegeven. Bedacht dient te worden dat dit een trendmatig berekende ontwikkeling van de woningbehoefte is (met een correctie voor AZC-invloeden). Er kunnen uiteraard onvoorziene trendbreuken op gaan treden en soms worden dergelijke trendbreuken zelfs door beleidsmaatregelen nagestreefd. We kunnen concluderen dat provinciaal gezien de woningbehoefte zal groeien van circa 276.000 in 2012 tot 295.450 in 2030. Daarna neemt de woningvraag weer geleidelijk af. De jaarlijkse groei neemt aldus geleidelijk aan af. Tot 2016 gaat het nog om circa 1.500 à 1.600 woningen per jaar, maar dit loopt daarna geleidelijk aan af naar 1.000 woningen in 2022 en naar uiteindelijk naar 0 in 2030. Vanaf dat moment hoeft de Friese woningvoorraad niet verder te groeien (ervan uitgaande dat in de tussenliggen-
Prognose Fryslân 2013
bladzijde 44 van 60
de jaren naar behoefte wordt gebouwd). Er ontstaat (in theorie) dan zelfs een overschot. Op regionaal niveau ligt dit omslagpunt soms al eerder. In Noordoost bijvoorbeeld al rond 2025. Op gemeentelijk niveau ligt het omslagpunt in sommige gemeenten nog eerder. De crisis heeft er na 2008 voor gezorgd dat de woningbouw fors is ingezakt. Er zijn in 2009, 2010 en 2011 gemiddeld jaarlijks maar zo’n 1.225 woningen bij gekomen (zie figuur 5.13). 2012 en 2013 zullen waarschijnlijk nog lager uitvallen. De oorzaak hiervoor is niet zonder meer aan te geven en is complex van consumentenvertrouwen, financieringsbeleid van banken, commerciële belangen van marktpartijen, etc. Feit is wel dat de woningvraag in al deze jaren in principe hoger lag. Als er echter onvoldoende woningen aan de voorraad toegevoegd worden dan stagneert de doorstroming en dan zoeken met name starters alternatieve woonruimte in niet zelfstandige woonruimten (door bijvoorbeeld bij iemand in te gaan wonen of door langer thuis te blijven wonen). In principe houden deze huishoudens nog wel een woningvraag die zich op later moment nog zal manifesteren. Het kan ook zo zijn dat starters in andere woningmarkten (buiten Fryslân) zich hebben gevestigd, al dan niet mede als gevolg van dat elders ook meer werkgelegenheid is of het studieaanbod groter is.
Ontwikkeling (jaarlijks) woningvoorraad en -behoefte Fryslân 4.500 Nieuwbouw + overige toevoegingen (feitelijk) Onttrekkingen (feitelijk) Netto toename woningvooraad (feitelijk, incl. adm corr.) Prognose 2013 Primos 2011 Pearl 2011 *
4.000 3.500 3.000 2.500 2.000 1.500 1.000 500
2040
2035
2030
2025
2020
2015
2010
2005
2000
-500
1995
0
-1.000 Figuur 5.12 Ontwikkeling toename woningvoorraad en prognose woningbehoefte 1995-2040 * De Pearl-prognose kent formeel geen prognose van de woningbehoefte, maar hier is de aanname gedaan dat de woningbehoefte 97,5% is van de toename van het aantal huishoudens.
Woningbouwafspraken (beleid) In 2009 heeft de provincie met de verschillende woningmarktregio’s nieuwe woningbouwafspraken voor de periode 2008 tot 2016 gemaakt. Deze afspraken hebben betrekking op een zekere planologische woningbouwruimte voor woningbouw op uitleglocaties (afgeleid van een netto basisprogramma). De provinciale prognose van 2007 heeft aan de basis gelegen van deze afspraken. In algemene zin kan gesteld worden dat de verwachte huishoudens- en woningbehoefteontwikkeling in voorliggende prognose iets lager is dan in de prognoses van 2007 en 2009. Het gaat om zo’n 1.500 woningen over de periode 2010-2020 In 2012-2013 worden de gemaakte afspraken herijkt, waarbij voorliggende prognose als basis dient.
Prognose Fryslân 2013
bladzijde 45 van 60
Bijlagen
Prognose Fryslân 2013
bladzijde 46 van 60
Bijlage 1
Asielzoekerscentra
Bij de trendextrapolatie van de migratiesaldi in de Friese gemeenten is een correctie toegepast op jaren van aanwezigheid van een asielzoekerscentrum in deze gemeente. Voor de trendberekening is in de AZC-jaren met name gekeken naar de migratie van Nederlanders en is de migratie van nietNederlanders buiten beschouwing gelaten. In onderstaande tabel is per AZC-gemeente de periode weergegeven dat er opvanglocatie(s) open waren. Soms is er sprake geweest van een tijdelijke sluiting van een locatie, waarna het centrum weer heropend is (Ooststellingwerf 2005, Wûnseradiel 2004). Gemeente Ameland Boarnsterhim Dongeradeel Franekeradeel Harlingen Heerenveen Het Bildt Kollumerland c.a. Leeuwarden Lemsterland Menameradiel Ooststellingwerf Opsterland Skarsterlân Smallingerland Súdwest Fryslan Bolsward Sneek Wûnseradiel Wymbritseradiel Terschelling Tytsjerksteradiel Vlieland Weststellingwerf
Prognose Fryslân 2013
AZC-jaren 1998-2003 1993-2003 1995-2009 1998-2005 1998-2005 1996-2004 2003-heden 1995-2003 1990-2004 2002-2006 2000-2002 1995-2010 1995-2002 1991-2003 1995-heden 1999-2004 1996-2003 1994-2008 1998-2002 1994-2002 1993-heden 1998-2003 2001-2005
bladzijde 47 van 60
Bijlage 2
Onderbouwing migratieveronderstellingen
Migratie is in algemene zin moeilijk te voorspellen. Toch kan op basis van trends uit het nabije verleden een voorspelling gedaan worden voor de toekomst. Om te komen tot bruikbare voorspellingen zijn de migratieontwikkelingen in afgelopen decennia uitgebreid geanalyseerd. Daaruit blijkt onder meer dat er (op gemeentelijk niveau) sterke samenhang bestaat tussen de statistieken van de buitenlandse en binnenlandse migratie van niet-Nederlanders. Met name in de Friese plattelandsgemeenten (waar tijdelijk een AZC is geweest) is de samenhang tussen het buitenlands vestigingsoverschot van nietNederlanders en het binnenlands vertrekoverschot van niet-Nederlanders sterk. In de jaren dat in een gemeente een AZC geopend was vestigden zich relatief veel buitenlandse migranten in die gemeente; tegelijkertijd verlieten ook veel van die migranten via de binnenlandse migratie de gemeente weer. Ter illustratie is in onderstaande figuur op provinciaal niveau de samenhang tussen het buitenlands saldo van niet-Nederlanders en het binnenlands saldo van niet-Nederlanders weergegeven.
Samenhang buitenlands en binnenlands saldo nietNederlanders 5.000 4.000
Buitenlands Migratiesaldo Niet-Nederlands
3.000
Binnenlands Migratiesaldo Niet-Nederlands
2.000 1.000
2012
2010
2008
2006
2004
2002
2000
1998
1996
1994
1992
1990
-1.000
1988
0
-2.000 -3.000 Figuur B2.1 Samenhang buitenlands en binnenlands saldo niet-Nederlanders
Deze samenhang komt voort uit de wijze waarop asielmigranten (moeten) worden geregistreerd door gemeenten (en daarmee ook door het CBS). Een asielzoeker komt na binnenkomst in Nederland in de meeste gevallen eerst in een asielzoekerscentrum terecht. Zodra een asielzoeker daar langer dan een half jaar zit (of zodra hij of zij statushouder wordt), dan kan hij of zij ingeschreven worden in de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA) van de betreffende gemeente. Op dat moment wordt deze persoon (pas) als asielmigrant beschouwd en in de CBS-statistieken als immigrant geteld (= buitenlandse migratie). Wordt hij of zij later naar een ander AZC in een andere gemeente over geplaatst of vindt hij of zij reguliere woonruimte in een andere gemeente, dan registreert het CBS dit als een verhuizing tussen gemeenten (= binnenlandse migratie). Vertrekt de asielmigrant weer naar het buitenland en wordt dit op juiste manier bij de gemeente gemeld dan is er sprake van emigratie. Vertrekt hij of zij naar het buitenland zonder dit te melden, dan zal de gemeente daar pas enige tijd later achter komen en dan zal dit via een administratieve correctie bij het emigratiecijfer opgeteld worden11. 11
Bij de administratieve correcties gaat het hoofdzakelijk om mensen die in de praktijk wel het land hebben verlaten (maar zich niet formeel hebben uitgeschreven uit de gemeente). Het is wel zo zuiver om dus met emigratiecijfers inclusief administratieve correcties te rekenen. Dat doet het meeste recht aan de werkelijke in- en uitstroom van personen. Prognose Fryslân 2013
bladzijde 48 van 60
Omdat de asielzoekerscentra in de meeste Friese gemeenten inmiddels gesloten zijn, valt niet direct een grote instroom van buitenlandse migranten in deze gemeenten te verwachten. In de 3 gemeenten waar nog wel een AZC open is, is dit waarschijnlijker. Zoals in hoofdstuk 3 is gesteld zijn vier categorieën gemeenten onderscheiden. In onderstaande tabel is per categorie de methode toegelicht. Daar waar gesproken wordt over een gewogen gemiddelde over een periode van 10 jaar (2002-2011), dan wordt bedoeld dat de laatste 5 jaar van die periode en dubbel gewicht hebben gekregen ten opzichte van de eerste 5 jaar. Op die manier is rekening gehouden met een zekere oplopende of aflopende trendontwikkeling en komt dit het meest in de buurt bij de logaritmische regressie-methodiek zoals die in voorgaande provinciale prognose is gebruikt. Hier is nu niet voor gekozen omdat we naar de toekomst toe trendlijnen als rechte lijnen (zonder groei of krimp) willen extrapoleren (op het niveau van het gewogen gemiddelde) en dezelfde werkwijze willen hanteren als in de Prognose Fryslân 2009-2030.
1
2
3
4
Type gemeente Gemeenten die nooit een AZC hebben gehad: Leeuwarderadeel, Littenseradiel, Achtkarspelen, Dantumadiel, Ferwerderadiel, Gaasterlân-Sleat. Gemeenten die enkele jaren een AZC hebben gehad, maar dat inmiddels gesloten is: Boarnsterhim, Leeuwarden, Menameradiel, Dongeradeel, Kollumerland c.a., Franekeradeel, Harlingen, Heerenveen, Opsterland, Skarsterlân, Súdwest Fryslân (voormalige gemeenten), Lemsterland, Ooststellingwerf, Weststellingwerf. Gemeenten die een AZC hebben dat nog geopend is: Het Bildt Smallingerland Tytsjerksteradiel
Eilandgemeenten: Ameland, Schiermonnikoog, Terschelling, Vlieland.
Buitenlands migratiesaldo Trendextrapolatie gewogen gemiddeld totaal saldo ‘02-‘11.
Binnenlands migratiesaldo Trendextrapolatie gewogen gemiddeld totaal saldo ‘02-‘11.
- Trendextrapolatie gemiddeld saldo niet-Nederlanders in post-AZC jaren. - Trendextrapolatie gewogen gemiddeld saldo Nederlanders ‘02-‘11.
- Trendextrapolatie gemiddeld saldo niet-Nederlanders in postAZC jaren - Trendextrapolatie gewogen gemiddeld saldo Nederlanders ‘02-‘11.
- Trendextrapolatie gewogen - Trendextrapolatie gewogen gemiddeld saldo nietgemiddeld saldo nietNederlanders ‘02-‘11 (indien Nederlanders ‘02-‘11 (indien AZC na ’02 geopend is, is AZC na ’02 geopend is, is vanaf vanaf openingsjaar gerekend). openingsjaar gerekend). - Trendextrapolatie gewogen - Trendextrapolatie gewogen gemiddeld saldo Nederlangemiddeld saldo Nederlanders ders ‘‘02-‘11. ‘‘02-‘11. Buitenlands + binnenlands saldo dusdanig bepalen en doorrekenen dat prognose toename aantal huishoudens op lichte groei uit komt. Er mag namelijk slechts beperkt woningen bijgebouwd worden op de eilandgemeenten zodat het plausibeler is om voor deze gemeenten een beleidsmatige prognose door te rekenen.
In bijlage 3 zijn de migratiesaldi zoals die via bovenstaande methode per gemeente tot stand zijn gekomen, weergegeven. Met deze saldi is de provinciale prognose tot stand gekomen.
Prognose Fryslân 2013
bladzijde 49 van 60
Bijlage 3
Doorgerekende migratiesaldi per gemeente
In onderstaande tabel zijn de migratiesaldi weergegeven zoals die voor de jaren in de periode 20122030 als input hebben gediend voor de doorrekening in het IPB-Primos model (horizontale trendlijn naar de toekomst toe). Na 2030 zijn de aannames, behoudens voor de Waddengemeenten, hetzelfde als in de periodes 2012-2020 en 2020-230. Omdat het IPB-Primos model als startjaar van het rekenproces 2010hanteert, zijn voor de jaren 2010 en 2011 de feitelijke migratiesaldi als invoerwaarden gehanteerd. Er is daarbij wel een kleine aanpassing op deze feitelijke waarden toegepast teneinde de geprognosticeerde bevolkingsaantallen voor 1-1-2011 en 1-1-2012 exact overeen te laten komen met de feitelijke bevolkingsaantallen op die meetmomenten. Aanpassing van de migratiesaldi was nodig om de foute prognoses voor natuurlijke aanwas in die jaren te compenseren.
Achtkarspelen Ameland Boarnsterhim Dantumadiel Dongeradeel Ferwerderadiel Franekeradeel Gaasterlân-Sleat Harlingen Heerenveen het Bildt Kollumerland c.a. Leeuwarden Leeuwarderadeel Lemsterland Littenseradiel Menameradiel Ooststellingwerf Opsterland Schiermonnikoog Skarsterlân Smallingerland Súdwest Fryslân Terschelling Tytsjerksteradiel Vlieland Weststellingwerf Fryslân Noordoost Noardwest (excl. Lwd) Zuidoost Zuidwest
Prognose Fryslân 2013
Gemiddeld jaarlijks buitenlands migratiesaldo ’12-‘20 ’20-‘30 0 0 2 2 -5 -5 1 1 -6 -6 -3 -3 32 32 0 0 11 11 11 11 4 4 3 3 212 212 -5 -5 4 4 -6 -6 4 4 10 10 -10 -10 1 1 19 19 61 61 -2 -2 4 4 161 161 0 0 -9 -9 494 494 156 156 35 35 63 63 21 21
Gemiddeld jaarlijks binnenlands migratiesaldo ’12-‘20 ’20-‘30 -146 -146 -19 -28 -51 -51 -69 -69 -100 -100 -44 -44 -49 -49 -22 -22 71 71 154 154 -51 -51 -82 -82 68 68 -47 -47 -23 -23 -38 -38 -87 -87 -49 -49 42 42 6 -2 -36 -36 0 0 19 19 -10 8 -137 -137 -11 -7 66 66 -662 -621 -578 -578 -252 -252 213 213 -62 -62
Gemiddeld jaarlijks Migratiesaldo totaal ’12-‘20 ’20-‘30 -146 -146 -26 -17 -56 -56 -68 -68 -106 -106 -47 -47 -17 -17 -22 -22 82 82 165 165 -47 -47 -79 -79 280 280 -52 -52 -19 -19 -44 -44 -83 -83 -39 -39 32 32 -1 7 -17 -17 61 61 17 17 -6 12 24 24 -11 -7 57 57 -168 -127 -422 -422 -217 -217 276 276 -41 -41
bladzijde 50 van 60
Bijlage 4
Prognose Fryslân 2013
Prognose bevolking per gemeente (indicatief)
bladzijde 51 van 60
Bevolking - Prognose Fryslân 2013 ‘10-'20 ‘20-'30 2010
2011
2012
2020
2030
2040
Achtkarspelen
28.088
28.123
28.091
27.786
26.938
25.732
-302
-848
-1.206
Dantumadeel
19.283
19.310
19.264
18.668
17.758
16.443
-615
-910
-1.315
Dongeradeel
24.409
24.292
24.284
24.049
23.366
22.112
-360
-683
-1.254
Ferwerderadeel Kollumerland c.a. Tytsjerksteradiel
abs
abs
‘30-'40 abs
8.839
8.864
8.837
8.650
8.156
7.470
-189
-494
-686
13.005
12.930
12.906
12.399
11.463
10.093
-606
-936
-1.370
32.237
32.178
32.164
32.212
31.640
30.272
-25
-572
-1.368
125.861
125.697
125.546
123.764
119.321
112.122
-2.097
-4.443
-7.199
Boarnsterhim
19.357
19.298
19.380
19.454
19.455
19.264
97
1
-191
Franekeradeel
20.597
20.755
20.512
20.525
20.343
19.685
-72
-182
-658
Harlingen
15.809
15.878
15.844
16.160
16.037
15.310
351
-123
-727
Het Bildt
10.908
10.937
10.798
10.614
10.311
9.930
-294
-303
-381
Leeuwarden
94.073
94.838
95.321
100.159
106.496
111.637
6.086
6.337
5.141
Leeuwarderadeel
10.435
10.377
10.332
9.924
9.126
8.025
-511
-798
-1.101
Littenseradiel
10.924
10.998
10.925
10.792
10.379
9.413
-132
-413
-966
Noordoost
Menameradiel
13.748
13.774
13.773
13.358
12.674
11.567
-390
-684
-1.107
Noordwest
195.851
196.855
196.885
200.986
204.821
204.831
5.135
3.835
10
Heerenveen
43.418
43.454
43.514
44.738
46.172
47.041
1.320
1.434
869
Ooststellingwerf
26.235
26.004
25.858
25.481
24.643
23.054
-754
-838
-1.589
Opsterland
30.039
29.991
29.952
30.460
30.955
30.830
421
495
-125
Smallingerland
55.271
55.436
55.456
56.767
58.043
58.489
1.496
1.276
446
25.829 180.792
25.846 180.731
25.780 180.560
25.540 182.986
24.736 184.549
23.155 182.569
-289 2.194
-804 1.563
-1.581 -1.980
Gaasterlan-sleat
10.303
10.225
10.194
9.948
9.368
8.496
-355
-580
-872
Lemsterland
13.623
13.621
13.564
13.748
13.644
13.272
125
-104
-372
Skarsterlan
27.289
27.376
27.520
27.749
27.766
27.128
460
17
-638
Súdwest Fryslân
82.250
82.445
82.634
83.697
84.793
84.599
1.447
1.096
-194
133.465
133.667
133.912
135.142
135.571
133.495
1.677
429
-2.076
3.501
3.503
3.526
3.321
3.038
2.742
-180
-283
-296
942
957
932
856
788
680
-86
-68
-108
Terschelling
4.733
4.721
4.748
4.481
4.217
3.920
-252
-264
-297
Vlieland
1.160
1.151
1.105
1.023
930
850
-137
-93
-80
10.336
10.332
10.311
9.681
8.973
8.192
-655
-708
-781
646.305
647.282
647.214
652.559
653.235
641.209
6.254
676
-12.026
Weststellingwerf Zuidoost
Zuidwest Ameland Schiermonnikoog
Waddeneilanden Fryslân
* gemeentelijke uitkomsten van de prognose zijn indicatief
De bevolkingsaantallen voor de jaren 2011 en 2012 komen overeen met de feitelijke CBS-statistiek.
Prognose Fryslân 2013
bladzijde 52 van 60
Bijlage 5
Prognose Fryslân 2013
Prognose huishoudens per gemeente (indicatief)
bladzijde 53 van 60
Huishoudens - Prognose Fryslân 2013 Achtkarspelen
‘10-'20
‘20-'30
‘30-'40
abs
abs
abs
2010
2011
2012
2020
2030
2040
11.355
11.393
11.438
11.626
11.578
11.074
271
-48
-504
Dantumadeel
7.586
7.647
7.673
7.765
7.497
6.987
179
-268
-510
Dongeradeel
10.130
10.122
10.163
10.456
10.408
9.862
326
-48
-546
Ferwerderadeel
3.597
3.620
3.617
3.621
3.518
3.206
24
-103
-312
Kollumerland c.a.
5.228
5.219
5.243
5.242
4.873
4.231
14
-369
-642
Tytsjerksteradiel
13.376
13.309
13.342
13.826
14.080
13.599
450
254
-481
Noordoost
51.272
51.310
51.476
52.536
51.954
48.959
1.264
-582
-2.995
8.211
8.191
8.280
8.752
9.253
9.158
541
501
-95
Franekeradeel
8.797
8.921
8.837
9.201
9.302
9.012
404
101
-290
Harlingen
6.979
7.047
7.077
7.566
7.753
7.438
587
187
-315
Boarnsterhim
Het Bildt
4.649
4.689
4.645
4.804
4.741
4.406
155
-63
-335
48.414
48.831
49.163
52.100
55.724
59.123
3.686
3.624
3.399
Leeuwarderadeel
4.143
4.168
4.190
4.324
4.130
3.587
181
-194
-543
Littenseradiel
4.314
4.374
4.364
4.582
4.539
4.086
268
-43
-453
Leeuwarden
Menameradiel
5.679
5.726
5.755
5.865
5.807
5.313
186
-58
-494
Noordwest
91.186
91.947
92.311
97.194
101.249
102.123
6.008
4.055
874
Heerenveen
19.481
19.506
19.566
20.712
21.905
22.583
1.231
1.193
678
Ooststellingwerf
11.179
11.129
11.158
11.581
11.485
10.975
402
-96
-510
Opsterland
12.149
12.221
12.232
12.737
13.216
13.165
588
479
-51
Smallingerland
23.957
24.022
24.065
25.135
26.019
26.120
1.178
884
101
Weststellingwerf Zuidoost
10.936 77.702
11.022 77.900
11.029 78.050
11.404 81.569
11.482 84.107
10.956 83.799
468 3.867
78 2.538
-526 -308
Gaasterlan-sleat
4.267
4.221
4.217
4.324
4.268
3.931
57
-56
-337
Lemsterland
5.695
5.731
5.740
5.965
6.043
5.850
270
78
-193
Skarsterlan
11.186
11.279
11.383
12.060
12.557
12.302
874
497
-255
Súdwest Fryslân
35.111
35.316
35.506
37.284
38.636
38.312
2.173
1.352
-324
Zuidwest
56.259
56.547
56.846
59.633
61.504
60.395
3.374
1.871
-1.109
Ameland
1.522
1.537
1.562
1.581
1.536
1.384
59
-45
-152
469
497
484
486
501
453
17
15
-48
2.100
2.151
2.228
2.258
2.209
2.084
158
-49
-125
550
553
535
537
509
440
-13
-28
-69
4.641
4.738
4.809
4.862
4.755
4.361
221
-107
-394
281.060
282.442
283.492
295.794
303.569
299.637
14.734
7.775
-3.932
Schiermonnikoog Terschelling Vlieland Waddeneilanden Fryslân
* gemeentelijke uitkomsten van de prognose zijn indicatief
De huishoudensaantallen voor de jaren 2011 en 2012 betreffen prognosewaarden en kunnen derhalve afwijken van de feitelijke CBS-statistiek.
Prognose Fryslân 2013
bladzijde 54 van 60
Het aantal huishouden neemt niet alleen relatief maar ook in absolute cijfers meer toe dan de bevolking. Dit heeft alles te maken met de voortgaande individualisering. In figuur B5.1 is deze procentuele groei weergegeven. Daaruit blijkt ook dat het inwonertal vanaf 2025 provinciaal zal gaan afnemen en dat het aantal huishoudens pas na 2030 zal gaan dalen.
Figuur B5.1 Ontwikkeling en prognose relatieve groei aantal inwoners en huishoudens 2000-2040
Prognose Fryslân 2013
bladzijde 55 van 60
Prognose Fryslân 2013
bladzijde 56 van 60
Prognose Fryslân 2013
bladzijde 57 van 60
Bijlage 6
Prognose Woningbehoefte per gemeente (indicatief)
Woningbehoefte - Prognose Fryslân 2013 Achtkarspelen
‘10-'20
‘20-'30
‘30-'40
abs
abs
abs
2010
2011
2012
2020
2030
2040
11.265
11.301
11.343
11.516
11.469
10.968
251
-47
-501
Dantumadeel
7.540
7.605
7.632
7.715
7.435
6.927
175
-280
-508
Dongeradeel
10.034
10.026
10.065
10.349
10.294
9.752
315
-55
-542
Ferwerderadeel
3.562
3.584
3.580
3.584
3.479
3.168
22
-105
-311
Kollumerland c.a.
5.188
5.179
5.202
5.196
4.824
4.178
8
-372
-646
Tytsjerksteradiel
12.969
12.899
12.928
13.391
13.644
13.183
422
253
-461
Noordoost
50.558
50.594
50.750
51.751
51.145
48.176
1.193
-606
-2.969
7.930
7.906
7.995
8.461
8.964
8.883
531
503
-81
Franekeradeel
8.745
8.872
8.784
9.145
9.232
8.926
400
87
-306
Harlingen
6.910
6.976
7.001
7.472
7.638
7.321
562
166
-317
Boarnsterhim
Het Bildt
4.423
4.461
4.417
4.564
4.503
4.179
141
-61
-324
44.907
45.291
45.633
48.636
52.207
55.504
3.729
3.571
3.297
Leeuwarderadeel
4.103
4.129
4.152
4.282
4.079
3.535
179
-203
-544
Littenseradiel
4.273
4.333
4.324
4.538
4.491
4.040
265
-47
-451
Leeuwarden
Menameradiel
5.622
5.670
5.700
5.806
5.742
5.249
184
-64
-493
Noordwest
86.913
87.638
88.006
92.904
96.856
97.637
5.991
3.952
781
Heerenveen
19.375
19.390
19.441
20.572
21.761
22.425
1.197
1.189
664
Ooststellingwerf
10.666
10.613
10.634
11.035
10.934
10.455
369
-101
-479
Opsterland
11.923
11.994
12.003
12.507
12.988
12.950
584
481
-38
Smallingerland
23.842
23.903
23.942
24.985
25.848
25.949
1.143
863
101
Weststellingwerf Zuidoost
10.935 76.741
11.017 76.917
11.020 77.040
11.365 80.464
11.410 82.941
10.855 82.634
430 3.723
45 2.477
-555 -307
Gaasterlan-sleat
4.189
4.143
4.140
4.243
4.181
3.846
54
-62
-335
Lemsterland
5.473
5.508
5.515
5.735
5.815
5.633
262
80
-182
Skarsterlan
11.039
11.132
11.234
11.888
12.358
12.087
849
470
-271
Súdwest Fryslân
34.675
34.874
35.059
36.782
38.104
37.773
2.107
1.322
-331
Zuidwest
55.376
55.657
55.948
58.648
60.458
59.339
3.272
1.810
-1.119
Ameland
911
922
944
944
906
786
33
-38
-120
Schiermonnikoog
461
488
475
476
491
443
15
15
-48
2.070
2.121
2.197
2.230
2.186
2.056
160
-44
-130
512
514
496
498
469
402
-14
-29
-67
3.954
4.045
4.112
4.148
4.052
3.687
194
-96
-365
273.542
274.851
275.856
287.915
295.452
291.473
14.373
7.537
-3.979
Terschelling Vlieland Waddeneilanden Fryslân
* gemeentelijke uitkomsten van de prognose zijn indicatief
Prognose Fryslân 2013
bladzijde 58 van 60
Bijlage 7
Prognose Tehuisbevolking per gemeente (indicatief)
Tehuisbevolking – Prognose Fryslân 2013 2010
2011
2012
2020
2030
2040
240
240
250
270
330
370
Dantumadeel
250
250
260
300
370
Dongeradeel
360
350
340
330
360
Achtkarspelen
Ferwerderadeel Kollumerland c.a. Tytsjerksteradiel
'10-'20
'20-'30
'30-'40
abs
abs
abs
30
60
40
440
50
70
70
390
-30
30
30
90
90
90
110
150
190
20
40
40
200
200
200
260
390
550
60
130
160
490
500
510
580
700
820
90
120
120
1.630
1.630
1.650
1.850
2.300
2.760
220
450
460
140
140
140
120
140
150
-20
20
10
Franekeradeel
420
430
430
500
710
900
80
210
190
Harlingen
530
540
530
580
710
790
50
130
80
Noordoost Boarnsterhim
Het Bildt
110
120
120
100
80
50
-10
-20
-30
Leeuwarden
990
1.030
1.000
1.060
1.210
1.310
70
150
100
Leeuwarderadeel
220
220
220
260
330
380
40
70
50
Littenseradiel
100
100
110
150
200
270
50
50
70
Menameradiel
40
40
40
50
70
100
10
20
30
Noordwest
2.550
2.620
2.590
2.820
3.450
3.950
270
630
500
Heerenveen
390
390
390
430
540
640
40
110
100
Ooststellingwerf
490
470
410
230
130
80
-260
-100
-50
Opsterland
500
490
480
560
750
910
60
190
160
Smallingerland
880
900
920
1.070
1.280
1.470
190
210
190
Weststellingwerf Zuidoost
410 2.670
410 2.660
430 2.630
500 2.790
640 3.340
800 3.900
90 120
140 550
160 560
Gaasterlan-sleat
130
130
130
150
190
210
20
40
20
60
50
50
90
190
310
30
100
120
Lemsterland Skarsterlan
210
220
230
290
420
580
80
130
160
Súdwest Fryslân
1.250
1.250
1.270
1.320
1.610
1.910
70
290
300
Zuidwest
1.650
1.650
1.680
1.850
2.410
3.010
200
560
600
30
40
30
20
30
20
-10
10
-10
0
0
0
0
0
0
0
0
0
Terschelling
50
50
50
50
60
70
0
10
10
Vlieland
20
20
20
40
40
60
20
0
20
100
110
100
110
130
150
10
20
20
8.600
8.670
8.650
9.420
11.630
13.770
820
2.210
2.140
Ameland Schiermonnikoog
Waddeneilanden Fryslân
* gemeentelijke uitkomsten van de prognose zijn indicatief
Prognose Fryslân 2013
bladzijde 59 van 60
Prognose Fryslân 2013
bladzijde 60 van 60
Prognoase Fryslân 2013 Trendprognoase Befolking en Húshâldens
Doel van dit rapport: Inzicht bieden in actuele demografische verwachtingen.