Profielen van delinquente jongeren en bijpassende interventies
Een onderzoek naar een betere afstemming tussen delinquente jongeren en interventies in Amsterdam
PI Research, maart 2009 Dr. M.J. Noom Drs. M.C.A.E. van der Veldt Drs. M.A.T. van Houdt Prof. Dr. N.W. Slot
Colofon
Amsterdam, maart 2009 PI Research Postbus 366 Hettenheuvelweg 16 1101 BN Amsterdam ZO 020 650 15 00
In opdracht van: Gemeente Amsterdam, DMO en OOV
Met dank aan: Alle betrokkenen die hun medewerking hebben verleend aan de raadplegingen en informatieverstrekking.
Auteurs: Dr. M (Marc) is senior onderzoeker PI Research, drs. M.C.A.E. (Marie-Christine) van der Veldt is senior onderzoeker PI Research, M.A.T. (Mathilde) van Houdt MSc is junior onderzoeker bij PI Research, en prof.dr. N.W. (Wim) Slot is directeur van PI Research. © 2009 PI Research, auteursrecht voorbehouden.
2
Inhoudsopgave
1
Samenvatting
5
2
Inleiding
25
3
Theoretisch kader
27
3.1
Wat-werkt-principes
27
3.2
Kwaliteitscriteria Ministerie van Justitie
28
3.3
Conclusie
29
4
Risico- en beschermingsfactoren
31
4.1
Aanpak
31
4.2
Risico- en beschermingsfactoren
31
4.3
Conclusie
40
5
Profielen
41
5.1
Aanpak
41
5.2
Literatuuronderzoek profielen
41
5.3
Uitgangspunten
45
5.4
Hoofdprofielen
46
5.4.1 Dimensie late starters versus vroege starters ....................................................... 47 5.4.2 Dimensie niet-gewelddadig gedrag versus gewelddadig gedrag .......................... 49 5.4.3 Beslisboom van het model..................................................................................... 50
5.5
Beschrijving hoofdprofielen
52
5.5.1 Hoofdprofiel I: Late niet-gewelddadige starters ..................................................... 54 5.5.2 Hoofdprofiel II: Late gewelddadige starters ........................................................... 55 5.5.3 Hoofdprofiel III: Vroege niet-gewelddadige starters .............................................. 57 5.5.4 Hoofdprofiel IV: Vroege gewelddadige starters ..................................................... 58
5.6
Subprofielen
60
5.6.1 Psychopathologie .................................................................................................. 60 5.6.2 Alcohol/drugs problematiek ................................................................................... 61 5.6.3 LVG-problematiek .................................................................................................. 61 5.6.4 Zedenproblematiek ................................................................................................ 61 5.6.5 Verdere differentiatie ............................................................................................. 62
5.7 6
Aandachtspunten
64
Overzicht van profielen en passende (inter)nationale interventies
65
6.1
Aanpak
65
6.2
Overzicht interventies voor jeugdige delinquenten
65
6.3
Beschrijving interventies voor jeugdige delinquenten
66
6.4
Overzicht van profielen en bijpassende interventies
80
6.5
Conclusie
85
7
Vergelijking van huidig aanbod en passende (inter)nationale interventies
87
7.1
Aanpak
87
7.2
Overzicht Amsterdamse aanbod van interventies
87
7.3
Overzicht van profielen en huidige aanbod interventies
95
7.4
Overzicht van profielen en wenselijk aanbod van interventies
101
7.5
Conclusie
110
8
Conclusie
111
9
Literatuur
113
10 Bijlage: Reacties van deskundigen
4
115
1
Samenvatting
Aanleiding voor het onderzoek De aanleiding voor dit onderzoek was de wens van de Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling (DMO) en de Directie Openbare Orde en Veiligheid (OOV) van de Gemeente Amsterdam om een betere afstemming te realiseren tussen enerzijds het delinquente gedrag van Amsterdamse jongeren en anderzijds de interventies voor deze doelgroep. Daartoe zijn twee stappen gezet. De eerste stap was om de groep jongeren zo goed mogelijk te beschrijven, resulterend in betekenisvolle profielen. De tweede stap was om bij deze profielen effectieve en veelbelovende interventies te zoeken. Tot nu toe werd in Amsterdam de volgende indeling aangehouden: risicojongeren, first offenders, lichtcriminele jongeren, en harde kern jongeren. Daarbij werd uitgegaan van de gedachte dat er een opwaartse beweging plaatsvindt van risicojongeren naar de harde kern. Er is geconstateerd dat deze benadering te eenvoudig is. Deze benadering is alleen gebaseerd op de ernst van het delinquente gedrag. Het is noodzakelijk een meer genuanceerde indeling te maken, waarbij niet alleen uitgegaan wordt van de ernst van het delinquente gedrag, maar waarbij meer rekening gehouden wordt met de inhoud van het delinquente gedrag. Deze nieuwe profielen kunnen dan als uitgangspunt dienen om te bekijken of het huidige aanbod van interventies hierbij past, of er nieuwe interventies bij gezocht moeten worden, en of er nog lege plekken over blijven.
Onderzoeksvragen Vanuit deze achtergrond zijn de volgende onderzoeksvragen geformuleerd: 1. Wat is de achtergrond (risico- en beschermende factoren) van de Amsterdamse jongeren van 12 tot en met 24 jaar die tot de risicogroep behoren en van de jongeren die met politie/justitie in aanraking zijn gekomen vanwege het plegen van een delict? 2. Welke profielen van Amsterdamse risico/probleemjongeren zijn op basis van bovenstaande achtergronden en op basis van (internationaal) literatuuronderzoek te maken? 3. Welke (in Nederland of in het buitenland) effectief gebleken interventies (op de domeinen gezin, school, publiek) voor de jongeren met deze verschillende profielen zijn toepasbaar in Amsterdam? 4. Op welke punten komen de huidige Amsterdamse interventies al of niet overeen met de interventies per profiel zoals bij punt 3 omschreven?
Theoretisch kader De theoretische basis van dit onderzoek bestaat uit de “wat-werkt-principes”: het risicoprincipe, het behoefteprincipe, het responsiviteitsprincipe, het professionaliteitsprincipe en het integriteitsprincipe (Andrews & Bonta, 1994; Andrews, 1995; Thomas, 2004; Van Heerwaarden & Slump, 2004; Van der Laan, 2004). Deze principes geven aan welke voorwaarden interventies moeten voldoen om effectief te kunnen zijn. Het risicoprincipe houdt in dat een effectieve interventie afgestemd moet zijn op het recidiverisico van een jongere. Het behoefteprincipe houdt in dat een effectieve interventie moet ingrijpen op de dynamische (i.e. veranderbare) factoren, die mede hebben bijgedragen aan het criminele gedrag. Het responsiviteitsprincipe houdt in dat een effectieve interventie rekening houdt met de kenmerken van het individu. Het responsiviteitsprincipe is uitgewerkt in het zoeken van de afstemming tussen de jongere en de interventie: het zoeken van de juiste balans tussen de vraag van de jongere en het aanbod van de hulpverlener. Het professionaliteitsprincipe houdt in dat voor een effectieve interventie er naast aandacht voor risico, behoefte en responsiviteit ook aandacht is voor een professionele houding van de hulpverleners. Het integriteitsprincipe, ten slotte, houdt in dat een interventie wordt uitgevoerd zoals bedoeld, en dat dit gepaard gaat met regelmatige metingen om te kijken of dat inderdaad het geval is. Deze “wat-werkt-principes” zijn uitgewerkt in de 10 kwaliteitscriteria, die door de Erkenningscommissie Gedragsinterventies Justitie van het Ministerie van Justitie zijn opgesteld. Het eerste criterium is theoretische onderbouwing. Dit houdt in dat de interventie gebaseerd is op een expliciet veranderingsmodel waarvan de werking wetenschappelijk is aangetoond. Het tweede criterium is de selectie van justitiabelen. Dit betekent dat het type jongere waarop de interventie zich richt duidelijk gespecificeerd en geselecteerd wordt. Het derde criterium is de gerichtheid op dynamische criminogene factoren. De interventie moet gericht zijn op het beïnvloeden van veranderbare risicofactoren die samenhangen met het criminele gedrag. Het vierde criterium is de aanwezigheid van effectieve (behandel)methoden. Er moeten (behandel)methoden toegepast worden die aantoonbaar effectief of veelbelovend zijn. Het vijfde criterium is een gerichtheid op vaardigheden en beschermende factoren. De aanpak moet mede gericht zijn op het leren van praktische, sociale en probleemoplossende vaardigheden. Het zesde criterium heeft te maken met fasering, intensiteit en duur. De intensiteit en duur van de interventie moeten aansluiten bij de problematiek van de deelnemer. De interventie moet niet te licht of te zwaar zijn voor het gepleegde delict. Het zevende criterium is betrokkenheid en motivatie. Betrokkenheid van de deelnemer bij de interventie en motivatie voor deelname moeten worden bevorderd en gestimuleerd. Het achtste criterium is continuïteit. Er moeten duidelijke verbindingen zijn tussen de interventie en de totale begeleiding van de jongere. Het negende criterium is het criterium van interventie-integriteit. Dit houdt in dat de gedragsinterventie wordt uitgevoerd zoals bedoeld. Het tiende criterium ten slotte heeft betrekking op deze evaluatie. Een doorlopende evaluatie geeft inzicht in de effectiviteit van de interventie.
6
Onderzoeksvraag 1: risico- en beschermingsfactoren De eerste onderzoeksvraag luidde: Wat is de achtergrond (risico- en beschermende factoren) van de Amsterdamse jongeren van 12 tot en met 24 jaar die tot de risicogroep behoren en van de jongeren die met politie/justitie in aanraking zijn gekomen vanwege het plegen van een delict? Om goed inzicht te krijgen in de oorzaken en achtergronden van delinquent gedrag bij jongeren is een uitgebreid overzicht gegeven van risicofactoren (factoren die het risico op het vertonen van delinquent gedrag vergroten) en beschermingsfactoren (factoren die het risico op het vertonen van delinquent gedrag verkleinen). Bij dit overzicht is onderscheid gemaakt in verschillende periodes: 1.) rond de geboorte; 2.) de voorschoolse periode; 3.) de basisschoolperiode; 4.) de adolescentie; en 5.) de vroege volwassenheid. Daarnaast is onderscheid gemaakt in verschillende domeinen: 1.) het individu; 2.) het gezin; 3.) de leeftijdgenoten; 4.) de school; en 5.) de buurt. In de meeste gevallen gaat het om factoren met een bipolaire dimensie: het gaat om waarbij risico en bescherming de uiteinden vormen van dezelfde dimensie. Zo vormt bijvoorbeeld een veilige gehechtheid tussen ouder en kind een bescherming tegen het vertonen van ongewenst gedrag, terwijl een onveilige gehechtheid een risico vormt voor het ontstaan van ongewenst gedrag. In verschillende tabellen zijn alle tot nu toe bekende risico- en beschermingsfactoren weergegeven.
Onderzoeksvraag 2: profielen van risico/probleemjongeren De tweede onderzoeksvraag luidde: Welke profielen van Amsterdamse risico/probleemjongeren zijn op basis van bovenstaande achtergronden en op basis van (internationaal) literatuuronderzoek te maken? Door middel van enerzijds een theoretische analyse van de verzamelde literatuur en anderzijds een analyse van de praktijk is nagegaan welke profielen het beste de Amsterdamse situatie beschrijven. Ten aanzien van delinquent gedrag zijn op dit moment twee ontwikkelingspsychologische modellen leidend: het ontwikkelingspadenmodel van Moffit (1993) en het trajectenmodel van Loeber, Stouthamer-Loeber, Huizinga, & Thornberry, (1999). Uit ontwikkelingspsychologisch onderzoek van Moffitt (1993) en Aguilar, Sroufe, Egeland, & Carlson (2000) komt naar voren dat er drie typen jeugdige delinquenten te onderscheiden zijn. Ten eerste het Childhood Limited type („lastige kinderen‟). Deze jongeren zijn tijdens de kindertijd gestart met antisociaal gedrag, maar stoppen daarmee tijdens de pubertijd/adolescentie. Deze jongeren gaan gebruik maken van de ontwikkelingskansen die zich aandienen en staken hun antisociale/delinquente gedrag. Ten tweede het Adolescent Onset type („late starters‟). Deze jongeren beginnen tijdens de adolescentie met het plegen van delicten. De delicten zijn aanvankelijk nog niet zo ernstig, maar kunnen wel ernstig worden. Ten derde het Lifetime Persistent type („vroege starters‟). Deze jongeren plegen veel en vaak ook ernstige delicten. Het antisociale gedrag en de vaardigheidstekorten zijn al in de vroege jeugd ontstaan en er is vaak een onvermogen om gehechtheidrelaties aan te gaan.
7
Bij de vroege starters zijn het vooral individuele en gezinskenmerken die bepalend zijn. Bij de late starters is de invloed van deviante vrienden meer bepalend. Vroege starters zijn (op latere leeftijd) in hun gedrag het moeilijkst te beïnvloeden. Late starters zijn meer vatbaar voor interventies. Het onderscheid tussen vroege en late starter is niet zozeer te herleiden op de leeftijdgrens maar zegt meer over het ontwikkelingsverloop naar het delinquente gedrag toe. Een jongere is een vroege starter wanneer het gedrag zich al op de basisschool manifesteerde. Dit gaat dan niet zozeer om ernstig delinquent gedrag op jonge leeftijd, maar om externaliserend en agressief gedrag waarvan het bekend is dat het later delinquent gedrag voorspelt. Behalve onderscheid naar leeftijd waarop jeugdigen met antisociaal en delinquent gedrag beginnen, is er ook onderscheid in het soort van antisociaal en delinquent gedrag. Loeber e.a. (1999) hebben in een groot en langdurig longitudinaal onderzoek aangetoond dat er drie ontwikkelingspaden naar (ernstige) jeugdcriminaliteit te onderscheiden zijn. Bijna alle jongeren die ernstige delicten plegen, zijn ooit begonnen met lichte gedragsproblemen en regelovertredingen. Daarentegen ontwikkelt slechts een deel van de kinderen en jongeren met lichte gedragsproblemen of regelovertredingen zich tot plegers van ernstige delicten. Het eerste traject is een traject van openlijk probleemgedrag, dat begint met lichte agressie (pesten) waarna fysieke vechtpartijen volgen die op hun beurt tot ernstige vormen van geweld (verkrachtingen, berovingen) kunnen leiden. Vaardigheden die vaak ontbreken zijn impulscontrole, onderhandelen, omgaan met kritiek en het hanteren van lastige sociale situaties. Het tweede traject is een traject van heimelijk probleemgedrag vóór de leeftijd van 15 jaar waarbij een reeks lichte vormen van heimelijk delinquent gedrag (bijvoorbeeld winkeldiefstal) gevolgd wordt door schade aan eigendommen (brandstichting of vandalisme) en matige (fraude, zakkenrollen) tot ernstige vormen van delinquent gedrag (autodiefstal en inbraak). Vaardigheden die vaak ontbreken zijn „nee‟ zeggen tegen groepsdruk, „nee‟ zeggen tegen verleidingen (van diefstal) en het vinden en het behouden van adequate vrijetijdsbesteding. Het derde traject is een traject van autoriteitsconflicten vóór de leeftijd van 12 jaar waarbij sprake is van een opeenvolging van halsstarrig gedrag, ernstige ongehoorzaamheid en het vermijden van autoriteit (spijbelen, tot diep in de nacht wegblijven en weglopen). Vaardigheden die bij jongeren met gezagontwijkend gedrag vaak ontbreken, zijn bijvoorbeeld gezag accepteren, onderhandelen, „nee‟ zeggen tegen verleidingen, omgaan met kritiek, conflicten oplossen en impulscontrole. Deze twee theorieën hebben de basis gevormd voor twee dimensies die ten grondslag liggen aan de profielen. Voor de eerste dimensie van de profilering van delinquente jongeren is aansluiting gezocht bij het ontwikkelingsverloop van het delinquente gedrag bij de jongeren volgens Moffitt. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in twee categorieën. De eerste categorie binnen deze dimensie bestaat uit late starters. Dat zijn jongeren, die in de adolescentie om verschillende redenen na hun 12e levensjaar begonnen zijn met het vertonen van delinquent gedrag. De leeftijdgrens is hierbij niet heel strikt, een twaalfjarige die voorheen geen problematisch gedrag heeft vertoond kan tevens een late starter zijn. In de vroege kindertijd was bij late starters nog geen sprake van
8
antisociaal gedrag, of werd dit door beschermende factoren, zoals bijvoorbeeld goed ouderlijk toezicht, ingeperkt. De tweede categorie bestaat uit vroege starters. Deze jongeren beginnen al op vroege leeftijd (voor het 12e jaar) met externaliserend, agressief en licht delinquent gedrag en laten dat structureel zien gedurende hun jeugd. Het zijn jongeren, die al op zeer jonge leeftijd in hun ontwikkeling afwijkend gedrag vertonen. Het is vaak zelfs zo dat voor de geboorte van deze jongeren al sprake was van een neurologische afwijking. Hoe de neurologische afwijking zich vertaalt naar delinquent gedrag wordt echter bepaald door hoe omgevingsfactoren het tot uiting laten komen (Moffitt, 1993a). Vroege starters hebben al vroeg in hun jeugd te maken gehad met diverse risicofactoren. Deze risicofactoren hangen met elkaar samen, versterken elkaar en zorgen er gezamenlijk voor dat het delinquent gedrag vroeg tot ontwikkeling komt en in stand blijft. Het zijn tevens de jongeren, waarbij uit onderzoek gebleken is dat deze de grootste kans hebben om ook als volwassene verder te gaan met delinquent gedrag.
De tweede dimensie van de profilering van delinquente jongeren bestaat uit een globale typering van het delinquente gedrag. Deze dimensie is geïnspireerd op (maar niet identiek aan) de theorie van Loeber. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in twee categorieën. De eerste categorie binnen deze dimensie bestaat uit niet-gewelddadig delinquent gedrag. Het gaat hierbij om delinquent gedrag waarbij interpersoonlijk geweld nauwelijks een rol speelt, zoals bijvoorbeeld winkeldiefstal, schade aan eigendommen (brandstichting of vandalisme) en matige (fraude, zakkenrollen) tot ernstige vormen van delinquent gedrag (autodiefstal en inbraak). Bij deze vormen van delinquent gedrag ligt de nadruk meer op materiële vormen van delinquent gedrag. De tweede categorie bestaat uit gewelddadig delinquent gedrag, dit wil zeggen fysiek gewelddadig gedrag. Het gaat hierbij om delinquent gedrag waarbij geweld tegen andere personen centraal staat, zoals bedreiging, vechtpartijen en ernstige vormen van geweld zoals verkrachtingen en berovingen. Bij deze vormen van delinquent gedrag gaat het om interpersoonlijke vormen van delinquentie. Het combineren van deze twee dimensies is tot uitdrukking gekomen in de volgende vier hoofdprofielen: Ontwikkelingsverloop Late starters
Vroege starters
I
III
II
IV
Type delinquent gedrag Niet-gewelddadig delinquent gedrag Gewelddadig delinquent gedrag
9
Hoofdprofiel I: Late niet-gewelddadige starters De jongeren in profiel 1 zijn in de adolescentie na het 12e levensjaar gestart met delinquent gedrag. Hun ontwikkeling tot aan de adolescentie is redelijk voorspoedig verlopen. Ze hebben weinig probleemgedrag laten zien en zijn in principe niet eerder met de politie in aanraking gekomen. Tijdens de adolescentie begint de ontwikkeling problematisch te worden. Vaak hebben er negatieve ingrijpende levensgebeurtenissen plaatsgevonden (zoals scheiding, overlijden dierbare, trauma). Ouders houden minder toezicht op hun kind en het kind weet niet goed met de vrije tijd om te gaan. Deze factoren verhogen het risico op delinquent gedrag, dat in het algemeen laat start. Dit delinquente gedrag bestaat vooral uit niet-gewelddadige delicten zoals fraude, diefstal, inbraak, zakkenrollen, vandalisme, en brandstichting.
Hoofdprofiel II: Late gewelddadige starters Ook de jongeren in profiel 2 zijn in de adolescentie rond het 12e levensjaar gestart met hun delinquente gedrag. Hun ontwikkeling tot aan de adolescentie is redelijk voorspoedig verlopen. Ze hebben weinig probleemgedrag laten zien en zijn in principe niet eerder met de politie in aanraking gekomen. Tijdens de adolescentie begint de ontwikkeling problematisch te worden. Vaak hebben er negatieve ingrijpende levensgebeurtenissen plaatsgevonden (zoals scheiding, overlijden dierbare, trauma). Ouders houden minder toezicht op hun kind en het kind weet niet goed met de vrije tijd om te gaan. Deze factoren verhogen het risico op delinquent gedrag, dat in het algemeen laat start. Daar bovenop is kenmerkend voor jongeren in dit profiel dat ze een gebrekkige impulscontrole laten zien. Het is voor hen moeilijk hun agressie te beheersen. Daarbij hebben de jongeren gebrekkige empathische vermogens: ze kunnen zich moeilijk inleven in anderen. Bovendien komt bij deze jongeren regelmatig voor dat ze streng bestraft worden door hun ouders, vaak ook op fysieke wijze. Deze factoren verhogen het risico op delinquent gedrag dat vooral bestaat uit gewelddadige delicten zoals bedreiging, vechtpartijen en ernstige vormen van geweld zoals verkrachtingen en berovingen.
Hoofdprofiel III: Vroege niet-gewelddadige starters De jongeren in profiel 3 hebben al vanaf de basisschoolperiode te maken gehad met problematisch en / of delinquent gedrag. Er is vaak van jongs af aan sprake geweest van hechtingsproblematiek, zodat er slechts een gebrekkige band is ontstaan tussen ouder en kind. Door deze gebrekkige band hebben ouders onvoldoende grip ontwikkeld op hun kind. De ouders zijn meestal slecht in staat hun kinderen te disciplineren. Dat heeft al vroeg geleid tot een gebrekkige gewetensontwikkeling: de jongeren hebben nauwelijks een besef van goed en kwaad. Bovendien komt regelmatig psychopathologie bij de ouders voor, wat hen ook belemmert in hun opvoedingstaken. Deze factoren verhogen het risico op delinquent gedrag, dat zijn wortels al vroeg in de kindertijd heeft. Dit delinquente gedrag bestaat vooral uit nietgewelddadige delicten zoals fraude, diefstal, inbraak, zakkenrollen, vandalisme, en brandstichting.
10
Hoofdprofiel IV: Vroege gewelddadige starters De jongeren in profiel 4 hebben al vanaf de basisschoolperiode te maken gehad met problematisch en / of delinquent gedrag.. Er is vaak van jongs af aan sprake geweest van hechtingsproblematiek, zodat er slechts een gebrekkige band is ontstaan tussen ouder en kind. Door deze gebrekkige band hebben ouders onvoldoende greep ontwikkeld op hun kind. De ouders zijn meestal slecht in staat hun kinderen te disciplineren. Dat heeft al vroeg geleid tot een gebrekkige gewetensontwikkeling: de jongeren hebben nauwelijks een besef van goed en kwaad. Bovendien komt regelmatig psychopathologie bij de ouders voor, wat hen ook belemmert in hun opvoedingstaken. Deze factoren verhogen het risico op delinquent gedrag, dat zijn wortels al vroeg in de kindertijd heeft. Daar bovenop is kenmerkend voor jongeren in dit profiel dat ze een gebrekkige impulscontrole laten zien. Het is voor hen moeilijk hun agressie te beheersen. Daarbij hebben de jongeren gebrekkige empathische vermogens: ze kunnen zich moeilijk inleven in anderen. Bovendien komt bij deze jongeren regelmatig voor dat ze streng bestraft worden door hun ouders, vaak ook op fysieke wijze. Deze factoren verhogen het risico op delinquent gedrag dat vooral bestaat uit gewelddadige delicten zoals bedreiging, vechtpartijen en ernstige vormen van geweld zoals verkrachtingen en berovingen.
Het is duidelijk dat voor een aantal subgroepen specifieke interventies nodig en beschikbaar zijn. Dit maakt het nodig om deze subgroepen apart zichtbaar te maken in subprofielen. Het uitgangspunt daarbij is dat door middel van de vier hoofdprofielen de eerste indeling tot stand komt. Bij het hoofdprofiel hoort een aanbod van interventies dat ingezet kan worden. Als blijkt dat er binnen een hoofdprofiel een specifiek probleem aan de orde is, dat in de reguliere interventies niet goed behandeld kan worden, dan komt de betreffende jongere in een subprofiel terecht.
Subprofiel psychopathologie Psychopathologie is op te delen in psychosociale problematiek en psychiatrische problematiek. Bij psychosociale problematiek gaat het om psychische problematiek met een sociale achtergrond, zoals depressiviteit en eenzaamheid. Bij psychiatrische problematiek gaat het om persoonlijkheidsstoornissen, zoals angsten en schizofrenie. Van psychopathologie is bekend dat het een rol kan spelen in het ontstaan en voortbestaan van jeugddelinquentie. Het kan daarom nodig zijn om daar in een behandeling specifiek aandacht aan te besteden. Als deze problematiek aan de orde is, dan is het meestal niet mogelijk om daar in de reguliere behandeling aandacht aan te besteden, of is de problematiek te ernstig en heeft dat intensieve aandacht nodig. Voor deze jongeren is het dan belangrijk dat naast de reguliere behandeling apart aandacht besteed kan worden aan de psychopathologie. Dat zal dan in de meeste gevallen gebeuren in de vorm van aanvullende jeugdzorg of GGZ.
11
Subprofiel alcohol/drugs problematiek Met betrekking tot alcohol- en drugsproblematiek is te zeggen dat het vaak een contra-indicatie is voor de meeste behandelingen: de meeste interventies zullen niet aanslaan indien er sprake is van een grote alcohol- en/of drugsproblematiek. Dat maakt het noodzakelijk om voor deze jongeren een oplossing te vinden voor hun alcohol- of drugsprobleem, voordat een reguliere interventie met betrekking tot het delinquente gedrag ingezet kan worden.
Subprofiel LVG-problematiek Jongeren met LVG-problematiek zijn extra kwetsbaar. Enerzijds beschikken ze over minder bagage om zich in de maatschappij staande te houden en zijn ze daarom extra vatbaar voor risicofactoren. Anderzijds zullen ze minder baat hebben bij de reguliere interventies, omdat deze onvoldoende aansluiten bij hun intellectuele vermogens. Om beide redenen is het belangrijk hen als subgroep te benaderen. Op deze manier heeft men meer oog voor de specifieke achtergronden van hun delictgedrag en voor de speciale vereisten die gesteld worden aan een interventie voor deze subgroep.
Subprofiel zedenproblematiek Zedenproblematiek wordt als subprofiel onderscheiden, omdat zedendelicten een specifieker patroon van risicofactoren laten zien, dan de meeste andere vormen van delictgedrag. Dit patroon van risicofactoren vraagt ook om een specifiekere vorm van interventie, enerzijds aansluitend bij normbesef rondom seksualiteit en anderzijds aansluitend bij de risicofactoren die hebben bijgedragen tot het zedendelict.
Onderzoeksvraag 3: profielen met bijpassende interventies De derde onderzoeksvraag luidde: Welke (in Nederland of in het buitenland) effectief gebleken interventies voor de jongeren met deze verschillende profielen zijn toepasbaar in Amsterdam? Door middel van een literatuurstudie is nagegaan welke nationale en internationale effectieve en veelbelovende interventies er beschikbaar zijn voor de doelgroep. In dat kader zijn de volgende interventies besproken: Agressieregulatie op Maat; Agressieregulatie Training (ART); Behavioural parent training (BPT); Brains 4 Use; Buitenprogramma Work-Wise; Dialectische Gedragstherapie bij Delinquente Adolescenten; Equip; Functional Family Therapy (FFT); Halt; In Control!; Leren van Delict; Multidimensional Treatment Foster Care (MTFC); Multi Systeem Therapie (MST); Nieuwe Perspectieven bij Terugkeer (NPT); Out of the Circle (OTC); Problem Solving Skills Training (PSST); Residentieel Gedragstherapeutisch Behandelingsprogramma (RGB); Sociale Vaardigheden op Maat; Teaching Family Home (TFH); Tools4U; Washington State Aggression Replacement Training.
12
Van elk van de interventies is een korte omschrijving gegeven met een verantwoording in welk profiel de interventie toepasbaar is. Voor een schematisch overzicht, zie Tabel 1.1.
Onderzoeksvraag 4: vergelijking van het huidige aanbod met het ideale aanbod De vierde onderzoeksvraag luidde: Op welke punten komen de huidige Amsterdamse interventies al dan niet overeen met de interventies per profiel zoals bij onderzoeksvraag 3 beschreven? Naar aanleiding hiervan is geïnventariseerd binnen welke profielen de gemeente Amsterdam (DMO / OOV) een dekkend aanbod van interventies in huis heeft. Daarbij is allereerst het huidige aanbod besproken: Acht tot acht arrangement; De Uitdaging; En Nu Iets Positiefs (ENIP); Herstelbemiddeling; Intensieve Traject Begeleiding (ITB); Functional Family Parole Services (FFPS); Functional Family Therapy (FFT); Nieuwe Perspectieven (NP); Nieuwe Perspectieven Preventief (NPP); Nieuwe Perspectieven bij Terugkeer (NPT); Resocialisatie en Begeleiding (R&B); Schakelprogramma. Vervolgens is bekeken wat vanuit het perspectief van het profiel het ideale aanbod zou zijn. Daarbij is een overzicht gegeven van wat er van het huidige aanbod ingezet kan worden, welke aandachtspunten er zijn bij het huidige aanbod, welk nieuw aanbod ingezet zou kunnen worden, en welke aanbod nog ontwikkeld zou moeten worden. Voor een schematisch overzicht, zie Tabel 1.1.
Analyse huidig aanbod
Acht tot Acht Arrangement Het Van Acht tot Acht Arrangement heeft een zeer breed karakter, en is op te vatten als een paraplu, waaronder andere onderdelen ingezet worden. In principe past de aanpak bij profiel I, en kan het vooral vanuit een preventieve insteek ingezet worden. Er zijn veel aandachtspunten bij de aanpak. De verbeterpunten zijn: een betere omschrijving van probleemgedrag, een betere omschrijving van de risicofactoren waar de interventie op ingrijpt, een betere omschrijving van de methodiek en het uitvoeren van effectiviteitsonderzoek. Continuering is mogelijk als aan deze verbeterpunten tegemoet is gekomen. De Uitdaging Deze interventie is vanwege het lichte karakter inzetbaar bij profiel I, maar er zijn wel veel aandachtspunten bij deze interventie. De verbeterpunten zijn: een betere omschrijving van het probleemgedrag, een betere omschrijving van de risicofactoren waar de interventie op ingrijpt, een betere omschrijving van de methodiek en het uitvoeren van effectiviteitsonderzoek. Continuering is mogelijk als aan deze verbeterpunten tegemoet is gekomen.
13
En Nu Iets Positiefs (ENIP) Deze interventie is vanwege het lichte karakter inzetbaar bij profiel I, maar er zijn wel veel aandachtspunten bij deze interventie. Verbeterpunten zijn: een betere omschrijving van probleemgedrag, een betere omschrijving van de risicofactoren waar de interventie op ingrijpt, een betere omschrijving van de methodiek en het uitvoeren van effectiviteitsonderzoek. Continuering is mogelijk als aan deze verbeterpunten tegemoet is gekomen. Functional Family Therapy (FFT) Deze interventie is inzetbaar bij profiel II, III en IV. De interventie is goed onderbouwd en uitgewerkt in de beschrijving. Een belangrijk verbeterpunt is de afbakening van de doelgroep. Op dit moment loopt een procedure bij de Erkenningscommissie van het Ministerie van Justitie, nadat een eerdere aanvraag afgewezen is. Daarnaast wordt op dit moment effectiviteitsonderzoek uitgevoerd. Continuering is wenselijk. Functional Family Therapy Parole Services (FFPS) FFPS is niet zozeer een interventie, als wel een vorm van casemanagement, die inzetbaar is bij profiel I, II, III en IV. Continuering is wenselijk. Herstelbemiddeling Deze aanpak kan aanvullend ingezet worden ter voorbereiding op of als vervolg op een interventie, echter met een beperking tot profiel I en II. Verbeterpunten zijn: een betere omschrijving van de methodiek en het uitvoeren van effectiviteitsonderzoek. Continuering is mogelijk als aan deze verbeterpunten tegemoet is gekomen. Intensieve Traject Begeleiding Deze interventie is inzetbaar bij profiel III en IV. Verbeterpunten zijn: een betere omschrijving van probleemgedrag, een betere afbakening van de doelgroep, een betere omschrijving van de risicofactoren waar de interventie op ingrijpt, en het uitvoeren van effectiviteitsonderzoek. Continuering is mogelijk als aan deze verbeterpunten tegemoet is gekomen. Nieuwe Perspectieven (NP) Deze interventie kan ingezet worden bij profiel I, II, III en IV. Op dit moment vindt evaluatieonderzoek plaats. Continuering is wenselijk. Nieuwe Perspectieven Preventief (NPP) Deze interventie is vanwege het lichte karakter inzetbaar bij profiel I, maar er zijn wel veel aandachtspunten bij deze interventie. Verbeterpunten zijn: een betere omschrijving van het probleemgedrag, een betere omschrijving van de methodiek en het uitvoeren van effectiviteitsonderzoek. Continuering is mogelijk als aan deze verbeterpunten tegemoet is gekomen.
14
Nieuwe Perspectieven bij Terugkeer (NPT) Deze interventie is inzetbaar bij profiel I, II, III en IV. Continuering is wenselijk. Resocialisatie en Begeleiding (R&B) Deze interventie is inzetbaar bij profiel I en II, maar er zijn wel veel aandachtspunten bij deze interventie. Verbeterpunten zijn: een betere omschrijving van probleemgedrag, een betere omschrijving van de risicofactoren waar de interventie op ingrijpt, een betere omschrijving van de methodiek en het uitvoeren van effectiviteitsonderzoek. Continuering is mogelijk als aan deze verbeterpunten tegemoet is gekomen.
Analyse wenselijk aanbod voor de hoofdprofielen
Behavioral Parent Training (BPT) Deze interventie is inzetbaar bij profiel I, II, III en IV, als er geen gezinsgerichte interventie wordt ingezet. Deze interventie wordt aangeraden als uitbreiding op het huidige aanbod, omdat de interventie goed is onderbouwd en speciaal geschikt is als aanvullende interventie voor ouders van delinquente jongeren. EQUIP Voor deze interventie wordt uiteindelijk niet aanbevolen om een variant te maken die inzetbaar zou zijn buiten de setting waar EQUIP normaal ingezet wordt. Het vergt waarschijnlijk teveel aanpassingen, waardoor er van het oorspronkelijke programma niet veel overblijft. Halt Deze interventie is inzetbaar bij profiel I. Op dit moment wordt de methodiek theoretisch onderbouwd en verbeterd. Later zal een erkenningsprocedure bij de Erkenningscommissie van het Ministerie van Justitie opgestart worden. Multi Systeem Therapie (MST) Deze interventie is inzetbaar bij profiel II, III en IV. De methodiek is uitgebreid theoretisch onderbouwd en de methodiek is goed uitgewerkt. Op dit moment wordt effectiviteitsonderzoek uitgevoerd. Op dit moment loopt een erkenningsprocedure bij de Erkenningscommissie van het Ministerie van Justitie. Problem Solving Skills Training (PSST) Deze interventie wordt niet aanbevolen op te nemen in het aanbod, omdat er teveel vragen zijn over doelgroep, probleemgedrag en risicofactoren. Deze vragen moeten eerst opgelost worden, voordat een uitspraak gedaan kan worden over eventuele aanvulling. Teaching Family Home (TFH) Deze interventie is inzetbaar bij profiel III en IV. Verbeterpunten zijn: een betere omschrijving van probleemgedrag, een betere omschrijving van de risicofactoren waar de interventie op ingrijpt, en het uitvoeren van effectiviteitsonderzoek. Deze
15
interventie wordt aangeraden als uitbreiding op het huidige aanbod, omdat het een intensieve gezinsinterventie is, die inzetbaar is bij ernstige problematiek. Tools4U Deze interventie is inzetbaar bij profiel I en II. Aan deze interventie wordt de voorkeur gegeven boven “Sociale Vaardigheden op Maat”. Tools4U wordt aangeraden als uitbreiding op het huidige aanbod, omdat het een interventie is die een stevige theoretische en methodische basis heeft en flexibel aan te passen is aan de behoeften van de jongere. Washington State Aggression Regulation Training (WSART) Deze interventie is inzetbaar bij profiel II en IV. Aan deze interventie wordt de voorkeur gegeven boven “Agressieregulatie op Maat” en “Agressieregulatie Training”. WSART wordt aangeraden als uitbreiding op het huidige aanbod, omdat de methodiek het beste uitgewerkt is en de methodiek het beste aan te passen is naar de context waarin de methodiek ingezet wordt.
Analyse wenselijk aanbod voor de subprofielen
Psychopathologie Voor de behandeling van psychopathologie is het nodig om reguliere jeugdzorg en/of de GGZ in te zetten. Alcohol/drugs problematiek Voor deze problematiek wordt voorgesteld om Brains 4 Use zodanig aan te passen dat het aanvullend inzetbaar is op de overige interventies van profiel I, II, III en IV. Daarbij zal de inzet moeten zijn dat alcohol/drugs problematiek eerst aangepakt moet worden, voordat andere interventies ingezet kunnen worden. LVG problematiek Bij de niet-gewelddadige profielen I en III wordt voorgesteld om een aangepaste vorm van Functional Family Therapy in te zetten. Deze aangepaste vorm moet nog wel ontwikkeld worden. Bij de gewelddadige profielen II en IV wordt voorgesteld om de interventie In Control! in te zetten, omdat die goed aansluit bij de doelgroep. Daarnaast wordt aangeraden om een programma gericht op het ontwikkelen van een toekomstperspectief, zoals Nieuwe Perspectieven (NP) te ontwikkelen in een speciale variant voor LVG-jongeren. Dat kan dan een aanbod zijn voor LVGjongeren, waar niet direct een gezinsinterventie voor de hand ligt, maar waar het werken aan een opleiding, baan en huisvesting belangrijk zijn.
Zedenproblematiek Bij zedenproblematiek is er een programma in beeld dat op dit moment ontwikkeld wordt: Out of the Circle (OTC). Deze interventie kan over enige tijd een erkenning
16
krijgen van de Erkenningscommissie. Dit is echter niet met zekerheid te zeggen omdat jeugdige zedendelinquenten een zeer moeilijke doelgroep voor interventie is.
Voor Tabel 1.1 geldt de volgende legenda: Kolom “Interventie”: * = deels effectief / veelbelovend / in theorie effectief / voorlopig erkend ** = effectief / erkend Kolom “H/W”: H = Huidig aanbod W = Wenselijk aanbod Kolom “C/A”: C = Continuering is wenselijk A = Continuering is mogelijk na aanpassingen Kolom “I/S”: I = Interventie vooral geschikt voor incidenteel delinquent gedrag S = Interventie vooral geschikt voor structureel delinquent gedrag Kolom “Z/A”: Z = Interventie vooral geschikt om zelfstandig in te zetten A = Interventie vooral geschikt om aanvullend (in combinatie met andere interventies) in te zetten Kolom “V/G”: V = Interventie vooral ingezet in vrijwillig kader G = Interventie vooral ingezet in gedwongen kader
17
Tabel 1.1: Schematisch overzicht van profielen met huidig en wenselijk aanbod van interventies, geordend naar de dimensie incidenteel / structureel Profiel I: Late niet-gewelddadige starters Profiel Risicofactoren Hoofd negatieve levenservaringen; gebrekkige monitoring / toezicht ouders; gebrekkige vrijetijdsbesteding; negatief zelfbeeld; internaliserend probleemgedrag
Sub
Psycho-pathologie Alcohol/drugs LVG-problematiek
Interventie Acht tot Acht Arrangement De Uitdaging ENIP Halt* Herstelbemiddeling Nieuwe Perspectieven Preventief (NPP) Functional Family Parole Services (FFPS) Nieuwe Perspectieven bij Terugkeer (NPT)** Tools4U** Behavioural Parent Training (BPT)** Nieuwe Perspectieven (NP) Resocialisatie en Begeleiding (R&B)
H/W H H H W H H
C/A A A A A A
Risicofactoren waarop interventie is gericht Schoolverzuim Geen discipline, geen ritme, gebrekkige sociale vaardigheden Niet specifiek omschreven In principe alle risicofactoren Tekort aan empathie / moreel besef bij bekennende verdachten Breed aantal risicofactoren die per jongere verschillen
I/S I I I I I I
Z/A Z Z A Z Z+A Z
V/G V V+G V+G G G G
H
C
Niet specifiek omschreven
I+S
Z
G
H
C
Negatieve denkpatronen, vaardigheden en gedrag, geen dagbesteding
I+S
Z+A
G
W W
-
Cognitieve en sociale vaardigheidstekorten Inadequate opvoedingsvaardigheden
I+S S
A A
V+G V
H H
C A
S S
Z+A Z
G G
Aanvullende jeugdzorg/GGZ Brains 4 Use* Functional Family Therapy (FFT)*
H W W
-
I+S I+S I+S
Z+A A Z
V+G G V+G
Nieuwe Perspectieven (NP)
W
-
Breed aantal risicofactoren die per jongere verschillen Onverschilligheid, gevoel buiten gesloten te worden op meerdere gebieden: thuis, school en op straat, gevoelig voor groepsprocessen en radicalisering, tegenslagen op school, een verminderd zelfvertrouwen, een defensieve houding, passiviteit en of ontkennende houding In principe alle risicofactoren Drugs- en alcoholgebruik, uitval van school en werk Psychische problemen en (licht verstandelijke) beperkingen van de jongere zelf, gebruik alcohol en drugs, problemen in gezins- en opvoedingssituatie, leerprestaties en gedrag op school, vrije tijdsbesteding en omgaan met antisociale vrienden en kennissen, een negatief ontwikkelingsperspectief, politie- en justitiecontacten. Breed aantal risicofactoren die per jongere verschillen
I+S
Z+A
G
Profiel II: Late gewelddadige starters Profiel Risicofactoren Hoofd negatieve levenservaringen; gebrekkige monitoring / toezicht ouders; gebrekkige vrijetijdsbesteding; gebrekkige impulscontrole / agressie-regulatie; geringe empathische vermogens; veelvuldig (fysiek) straffen ouders; psychiatrische en gedragsproblematiek; weinig sociale binding; afwezigheid vader
Interventie Herstelbemiddeling Functional Family Therapy (FFT)*
H/W H H
C/A A C
Nieuwe Perspectieven bij Terugkeer (NPT)** Functional Family Parole Services (FFPS) WSART* Tools4U** Behavioural Parent Training (BPT)** Intensieve Traject Begeleiding (ITB) Multi System Therapy (MST)* Nieuwe Perspectieven (NP) Resocialisatie en Begeleiding (R&B)
H
Sub
Aanvullende jeugdzorg/GGZ Brains 4 Use* In Control!* Nieuwe Perspectieven (NP) Out of the Circle (OTC)
Psycho-pathologie Alcohol/drugs LVG-problematiek Zeden-problematiek
I/S I I+S
Z/A A Z+A
V/G G V+G
C
Risicofactoren waarop interventie is gericht Tekort aan empathie / moreel besef bij bekennende verdachten Psychische problemen en (licht verstandelijke) beperkingen van de jongere zelf, gebruik alcohol en drugs, problemen in gezins- en opvoedingssituatie, leerprestaties en gedrag op school, vrije tijdsbesteding en omgaan met antisociale vrienden en kennissen, een negatief ontwikkelingsperspectief, politie- en justitiecontacten. Negatieve denkpatronen, vaardigheden en gedrag, geen dagbesteding
I+S
Z+A
G
H
C
Niet specifiek omschreven
I+S
Z
G
W W W
-
Agressieregulatie Cognitieve en sociale vaardigheidstekorten Inadequate opvoedingsvaardigheden
I+S I+S S
Z+A A A
V+G V+G V
H
A
S
Z
G
W H H
C A
S S S
Z Z+A Z
V+G G G
H W W W W
-
Gebrek aan vrijetijdsbesteding, persoonlijkheids- en gedragskenmerken, leerprestaties en gedrag op school, problemen in de gezinssituatie Breed aantal risicofactoren die per jongere verschillen Breed aantal risicofactoren die per jongere verschillen Onverschilligheid, gevoel buiten gesloten te worden op meerdere gebieden: thuis, school en op straat, gevoelig voor groepsprocessen en radicalisering, tegenslagen op school, een verminderd zelfvertrouwen, een defensieve houding, passiviteit en of ontkennende houding In principe alle risicofactoren Drugs- en alcoholgebruik, uitval van school en werk Lage impulscontrole en agressief gedrag Breed aantal risicofactoren die per jongere verschillen
I+S I+S I+S I+S I+S
Z+A A Z Z+A Z
V+G G V+G G G
19
Profiel III: Vroege niet-gewelddadige starters Profiel Hoofd
Sub
20
Risicofactoren gebrekkige gewetensontwikkeling; hechtingsproblematiek; psychopathologie bij de ouders; gebrekkige disciplinering door ouders; beperkte sociale vaardigheden; omgang met oudere groepen; weinig binding met de maatschappij
Psycho-pathologie Alcohol/drugs LVG-problematiek
Interventie Functional Family Parole Services (FFPS) Functional Family Therapy (FFT)*
H/W H
C/A C
Risicofactoren waarop interventie is gericht Niet specifiek omschreven
I/S I+S
Z/A Z
V/G G
H
C
I+S
Z+A
V+G
Nieuwe Perspectieven bij Terugkeer (NPT)** Behavioural Parent Training (BPT)** Intensieve Traject Begeleiding (ITB) Multi System Therapy (MST)* Multidimensional Treatment Foster Care (MTFC)* Nieuwe Perspectieven (NP) Teaching Family Home (TFH)** Aanvullende jeugdzorg/GGZ Brains 4 Use* Functional Family Therapy (FFT)*
H
C
Psychische problemen en (licht verstandelijke) beperkingen van de jongere zelf, gebruik alcohol en drugs, problemen in gezins- en opvoedingssituatie, leerprestaties en gedrag op school, vrije tijdsbesteding en omgaan met antisociale vrienden en kennissen, een negatief ontwikkelingsperspectief, politie- en justitiecontacten. Negatieve denkpatronen, vaardigheden en gedrag, geen dagbesteding
I+S
Z+A
G
W
-
Inadequate opvoedingsvaardigheden
S
A
V
H
A
Z
G
W W
-
Gebrek aan vrijetijdsbesteding, persoonlijkheids- en gedragskenmerken, S leerprestaties en gedrag op school, problemen in de gezinssituatie Breed aantal risicofactoren die per jongere verschillen S Groepsdruk, antisociale denkpatronen, geen dagbesteding S
Z Z
V+G V+G
H W
C -
Breed aantal risicofactoren die per jongere verschillen Plegen van delicten onder groepsdruk
S S
Z+A Z
G V+G
H W W
-
I+S I+S I+S
Z+A A Z
V+G G V+G
Nieuwe Perspectieven (NP)
W
-
In principe alle risicofactoren Drugs- en alcoholgebruik, uitval van school en werk Psychische problemen en (licht verstandelijke) beperkingen van de jongere zelf, gebruik alcohol en drugs, problemen in gezins- en opvoedingssituatie, leerprestaties en gedrag op school, vrije tijdsbesteding en omgaan met antisociale vrienden en kennissen, een negatief ontwikkelingsperspectief, politie- en justitiecontacten. Breed aantal risicofactoren die per jongere verschillen
I+S
Z+A
G
Profiel IV: Vroege gewelddadige starters Profiel Hoofd
Sub
Risicofactoren gebrekkige gewetensontwikkeling; hechtingsproblematiek; psychopathologie bij de ouders; gebrekkige disciplinering door ouders; gebrekkige impulscontrole / agressieregulatie; geringe empathische vermogens; veelvuldig (fysiek) straffen door ouders; ontwikkelingsachterstanden vanaf jonge leeftijd; ernst. psychiatrische of gedragsproblematiek; narcistische trekken in persoonlijkheid; zwakke communicatievaardigheden in het gezin; aanwezigheid van buurtbendes Psycho-pathologie Alcohol/drugs LVG-problematiek Zeden-problematiek
Interventie Functional Family Parole Services (FFPS) Functional Family Therapy (FFT)*
H/W H
C/A C
Risicofactoren waarop interventie is gericht Niet specifiek omschreven
I/S I+S
Z/A Z
V/G G
H
C
I+S
Z+A
V+G
Nieuwe Perspectieven bij Terugkeer (NPT)** WSART* Behavioural Parent Training (BPT)** Intensieve Traject Begeleiding (ITB)
H
C
Psychische problemen en (licht verstandelijke) beperkingen van de jongere zelf, gebruik alcohol en drugs, problemen in gezins- en opvoedingssituatie, leerprestaties en gedrag op school, vrije tijdsbesteding en omgaan met antisociale vrienden en kennissen, een negatief ontwikkelingsperspectief, politie- en justitiecontacten. Negatieve denkpatronen, vaardigheden en gedrag, geen dagbesteding
I+S
Z+A
G
W W
-
Agressieregulatie Inadequate opvoedingsvaardigheden
I+S S
Z+A A
V+G V
H
A
S
Z
G
Leren van Delict* Multi System Therapy (MST)* Nieuwe Perspectieven (NP) Teaching Family Home (TFH)**
W W H W
C -
Gebrek aan vrijetijdsbesteding, persoonlijkheids- en gedragskenmerken, leerprestaties en gedrag op school, problemen in de gezinssituatie Cognitieve vertekening, gebrekkige impulscontrole Breed aantal risicofactoren die per jongere verschillen Breed aantal risicofactoren die per jongere verschillen Plegen van delicten onder groepsdruk
S S S S
Z+A Z Z+A Z
V+G V+G G V+G
Aanvullende jeugdzorg/GGZ Brains 4 Use In Control! Nieuwe Perspectieven (NP) Out of the Circle (OTC)
H W W W W
-
In principe alle risicofactoren Drugs- en alcoholgebruik, uitval van school en werk Lage impulscontrole en agressief gedrag Breed aantal risicofactoren die per jongere verschillen
I+S I+S I+S I+S I+S
Z+A A Z Z+A Z
V+G G V+G G G
21
De keuze voor een model met twee dimensies, namelijk de ontwikkelingspsychologische achtergrond van het delinquente gedrag en de inhoudelijke invulling van het delinquente gedrag, biedt een prettig houvast om een globale indeling te maken in verschillende typen delinquente jongeren. Het is immers vooral voor de interventie van belang om in te grijpen op de oorsprong en de invulling van het delinquente gedrag. Er is ook gebleken dat na een dergelijke globale indeling er onmiddellijk behoefte is aan een aantal specifiekere subtypen, die anders teveel in een globale typering zouden verdwijnen. Het huidige model is een groeimodel, waarbij in de praktijk zal blijken of het aangepast moet worden, en zo ja, in welke richting. Vooralsnog is uit onze analyse gebleken dat het een robuust model is en zowel voor beleid als voor de praktijk een instrument kan zijn om inzicht te verschaffen in de te verwachten vragen naar hulpverlening en het beschikbare aanbod.
Inzicht in een betekenisvolle en dekkende typologie van jeugdige delinquenten in Amsterdam is een noodzakelijke eerste stap geweest om een globale indeling in verschillende doelgroepen te creëren. Vervolgens is het een belangrijke exercitie gebleken om per profiel bijpassende effectieve of veelbelovende interventies te zoeken. Daarna is het huidige aanbod van interventies geanalyseerd. De verbinding tussen de profielen en de interventies heeft een staalkaart opgeleverd, die ondersteunend kan zijn bij het organiseren van zorg voor jongeren. Zo kan gestimuleerd worden dat er voor de jongeren in Amsterdam een aanbod van interventies ontstaat, dat zo goed mogelijk past bij de hulpvraag die deze jongeren hebben.
23
24
2
Inleiding
De aanleiding voor dit onderzoek was de wens van de Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling (DMO) en de Directie Openbare Orde en Veiligheid (OOV) van de Gemeente Amsterdam om een betere afstemming te realiseren tussen enerzijds het delinquente gedrag van Amsterdamse jongeren en anderzijds de interventies voor deze doelgroep. Daartoe zijn twee stappen gezet. De eerste stap was om de groep jongeren zo goed mogelijk te beschrijven, resulterend in betekenisvolle profielen. De tweede stap was om bij deze profielen effectieve en veelbelovende interventies te zoeken. In dit onderzoeksrapport is het resultaat van beide stappen uitgewerkt. De wens voor een betere afstemming tussen het delinquente gedrag en de interventie wordt ondersteund door twee belangrijke uitgangspunten voor effectieve jeugdhulpverlening: het behoeftebeginsel en het risicobeginsel (“What works”: Andrews & Bonta, 1994; Andrews, 1995; Van Heerwaarden & Slump, 2004; Van der Laan, 2004). Het behoeftebeginsel houdt in dat een interventie gericht dient te zijn op de risicofactoren die direct verband houden met het (potentiële) delinquente gedrag. Het risicobeginsel houdt in dat bij delinquente jongeren met een hoog risico op recidive een intensievere interventie zal moeten worden toegepast dan bij jongeren met een laag risico op recidive. Een juiste afstemming tussen enerzijds de intensiteit en de duur van de interventie en anderzijds de kans op recidive bepaalt mede het effect van de interventie. Het is dus van belang om zowel qua inhoud als qua intensiteit van de hulpverlening een interventie te kiezen die zo goed mogelijk past bij de betreffende jongere. Tot nu toe werd in Amsterdam de volgende indeling aangehouden: risicojongeren, first offenders, lichtcriminele jongeren, en harde kern jongeren. Daarbij werd uitgegaan van de gedachte dat er een opwaartse druk plaatsvindt van risicojongeren naar de harde kern. Er is geconstateerd dat deze benadering te eenvoudig is. Deze benadering is alleen gebaseerd op de ernst van het delinquente gedrag. Het is noodzakelijk een meer genuanceerde indeling te maken, waarbij niet alleen uitgegaan wordt van de ernst van het delinquente gedrag, maar waarbij meer rekening gehouden wordt met de achtergronden (risico- en beschermende factoren) en de oorzaken van het delinquente gedrag. Het doel van het onderzoek is gespecificeerd in de volgende vier onderzoeksvragen: 1. Wat is de achtergrond (risico- en beschermende factoren) van de Amsterdamse jongeren van 12 tot en met 24 jaar die tot de risicogroep behoren en van de jongeren die met politie/justitie in aanraking zijn gekomen vanwege het plegen van een delict? 2. Welke profielen van Amsterdamse risico/probleemjongeren zijn op basis van bovenstaande achtergronden en op basis van (internationaal) literatuuronderzoek te maken?
25
3. Welke (in Nederland of in het buitenland) effectief gebleken interventies (op de domeinen gezin, school, publiek) voor de jongeren met deze verschillende profielen zijn toepasbaar in Amsterdam? 4. Op welke punten komen de huidige Amsterdamse interventies al of niet overeen met de interventies per profiel zoals bij punt 3 omschreven?
De kern van dit project is dus gebaseerd op de uitgangspunten dat het nodig is om een goede typering van de doelgroep te realiseren, en dat aan deze typering adequate interventies gekoppeld moeten worden. In hoofdstuk 3 is de theoretische basis van dit onderzoek weergegeven. In hoofdstuk 4 worden de risico- en beschermingsfactoren m.b.t. jeugdcriminaliteit beschreven. In hoofdstuk 5 is de uitwerking van de profielen beschreven. In hoofdstuk 6 is een overzicht gemaakt van de profielen met bijpassende (inter)nationale interventies. In hoofdstuk 7 wordt het Amsterdamse aanbod van interventies geanalyseerd aan de hand van het overzicht in het voorafgaande hoofdstuk. In hoofdstuk 8 worden de bevindingen samengevat, conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan.
26
3
Theoretisch kader
Een aantal theoretische uitgangspunten ligt ten grondslag aan het onderzoek naar profielen van delinquente jeugdigen in Amsterdam en de bijpassende effectieve en veelbelovende interventies. Deze theoretische kaders worden hier beschreven. In de eerste paragraaf worden de “wat-werkt-principes” beschreven. In de tweede paragraaf worden de erkenningscriteria van het Ministerie van Justitie beschreven. Ten slotte wordt in de laatste paragraaf de conclusie beschreven.
3.1
Wat-werkt-principes In dit rapport staan de “wat-werkt-principes” centraal: het risicoprincipe, het behoefteprincipe, het responsiviteitsprincipe, het professionaliteitsprincipe en het integriteitsprincipe (Andreus & Bonta, 1994; Andrews, 1995; Thomas, 2004; Van Heerwaarden & Slump, 2004; Van der Laan, 2004). Deze principes geven aan welke voorwaarden interventies moeten voldoen om effectief te kunnen zijn. Deze principes vormen de algemene theoretische onderbouwing, die leidend is geweest voor het onderzoek naar betekenisvolle profielen van de risico- en probleemjeugd in Amsterdam. De principes worden hieronder beschreven. Het risicoprincipe houdt in dat een effectieve interventie afgestemd moet zijn op het recidiverisico van een jongere. Jongeren, bij wie het recidiverisico laag is, zouden geen of een zeer lichte interventie moeten krijgen. Jongeren met een gemiddeld recidiverisico zouden een interventie van beperkte omvang moeten krijgen. Jongeren met een hoog recidiverisico zouden een intensieve en langdurige interventie moeten krijgen, inclusief nazorg om terugval te voorkomen. Het behoefteprincipe houdt in dat een effectieve interventie moet ingrijpen op de dynamische (i.e. veranderbare) factoren, die mede hebben bijgedragen aan het criminele gedrag. Voor het profielenonderzoek betekent dit dat voor zowel de profielen als voor de bijbehorende interventies gekeken moet worden naar risico- en beschermingsfactoren die direct verband houden met het delinquente gedrag. Het responsiviteitsprincipe houdt in dat een effectieve interventie rekening houdt met de kenmerken van het individu. Er wordt geen standaard aanpak voorgesteld, maar de interventie moet aangepast kunnen worden aan wat er voor deze jongere mogelijk is. In een interventie wordt er dus niet alleen gekeken naar wat er idealiter ingezet zou moeten worden (een aanbodgerichte aanpak), maar er wordt ook rekening gehouden met de mogelijkheden en onmogelijkheden van de jongere (een vraaggerichte aanpak). Als er bij de jongere beperkingen te verwachten zijn in het omgaan met de materie zoals die in een interventie wordt aangeboden, dan schiet de interventie zijn doel voorbij. Het responsiviteitsprincipe is uitgewerkt in het zoeken van de afstemming tussen de jongere en de interventie: het zoeken van de juiste balans tussen de vraag van de jongere en het aanbod van de hulpverlener.
27
Het professionaliteitsprincipe houdt in dat voor een effectieve interventie er naast aandacht voor risico, behoefte en responsiviteit ook aandacht is voor een professionele houding van de hulpverleners. De kennis, ervaring, vaardigheden en persoonlijke kenmerken van de medewerkers zijn belangrijke factoren die mede van invloed zijn op het resultaat van een interventie. Uitvoerders van een interventie moeten gedegen zijn opgeleid en in staat zijn om de interventie aan te passen aan individuele behoeften en mogelijkheden van de jongere. Binnen de organisatie waar ze werkzaam zijn moeten ze intervisie en supervisie krijgen. Het integriteitsprincipe, ten slotte, houdt in dat een interventie wordt uitgevoerd zoals bedoeld, en dat dit gepaard gaat met regelmatige metingen om te kijken of dat inderdaad het geval is. Het personeel is daarbij ook voldoende getraind om de interventie uit te voeren zoals deze bedoeld is. Pas als er een hoge mate van integriteit bereikt is, is het mogelijk om de interventie te evalueren. Het heeft immers geen zin een interventie te evalueren, als deze (nog) niet uitgevoerd wordt zoals de interventie bedoeld is.
3.2
Kwaliteitscriteria Ministerie van Justitie Het Ministerie van Justitie heeft op basis van bovengenoemde beginselen tien kwaliteitscriteria opgesteld, die door de Erkenningscommissie Gedragsinterventies Justitie gebruikt worden bij de beoordeling van gedragsinterventies. De tien kwaliteitscriteria worden hier genoemd, omdat het theoretische ondersteuning biedt voor de ontwikkeling van de profielen en de selectie van interventies. Het eerste criterium is theoretische onderbouwing. Dit houdt in dat de interventie gebaseerd is op een expliciet veranderingsmodel waarvan de werking wetenschappelijk is aangetoond. Voor dit onderzoek is in de theoretische en empirische literatuur gezocht naar zoveel mogelijk ondersteuning voor de profielen. Het tweede criterium is de selectie van justitiabelen. Dit betekent dat het type jongere waarop de interventie zich richt duidelijk gespecificeerd en geselecteerd wordt. Het derde criterium is de gerichtheid op dynamische criminogene factoren. De interventie moet gericht zijn op het beïnvloeden van veranderbare risicofactoren die samenhangen met het criminele gedrag. Het vierde criterium is de aanwezigheid van effectieve (behandel)methoden. Er moeten (behandel)methoden toegepast worden die aantoonbaar effectief of veelbelovend zijn. Het vijfde criterium is een gerichtheid op vaardigheden en beschermende factoren. De aanpak moet mede gericht zijn op het leren van praktische, sociale en probleemoplossende vaardigheden. Het zesde criterium heeft te maken met fasering, intensiteit en duur. De intensiteit en duur van de interventie moeten aansluiten bij de problematiek van de deelnemer. De interventie moet niet te licht of te zwaar zijn voor het gepleegde delict. Als de interventie te licht of te zwaar is, dan schiet het zijn doel voorbij. Het zevende criterium is betrokkenheid en motivatie. Betrokkenheid van de deelnemer bij de interventie en motivatie voor deelname moeten worden bevorderd en gestimuleerd.
28
Het achtste criterium is continuïteit. Er moeten duidelijke verbindingen zijn tussen de interventie en de totale begeleiding van de jongere. Het negende criterium is het criterium van interventie-integriteit. Dit houdt in dat de gedragsinterventie wordt uitgevoerd zoals bedoeld. Het tiende criterium ten slotte heeft betrekking op deze evaluatie. Een doorlopende evaluatie geeft inzicht in de effectiviteit van de interventie.
3.3
Conclusie De “wat-werkt-principes” en de kwaliteitscriteria hebben geholpen enerzijds bij het ontwikkelen van de profielen van de Amsterdamse risico-/probleemjeugd en anderzijds bij het zoeken naar (inter)nationaal bekende interventies en het beoordelen van de beschikbare interventies in Amsterdam. De belangrijkste principes en criteria ten behoeve van dit project zijn die uitgangspunten geweest, die te maken hebben met een goede afstemming tussen de jongere en de doelgroep. Op het macroniveau van de stad Amsterdam moet er een zoveel mogelijk dekkend overzicht komen van types delinquente jongeren aan de ene kant en mogelijke interventies aan de andere kant. Op het mesoniveau van de instelling moet duidelijk zijn op welk(e) type(s) delinquente jongeren men zich richt met welke interventies. Op het microniveau van de jongere moet duidelijk zijn welke risico- en beschermingsfactoren in beeld zijn en welke interventie daar het beste bij past. In het volgende hoofdstuk wordt nu beschreven welke factoren in de jongere, in het gezin, en in de bredere omgeving van vrienden en school in relatie staan tot de ontwikkeling van delinquent gedrag.
29
4
Risico- en beschermingsfactoren
4.1
Aanpak De eerste onderzoeksvraag luidde: Wat is de achtergrond (risico- en beschermende factoren) van de Amsterdamse jongeren van 12 tot en met 24 jaar die tot de risicogroep behoren en van de jongeren die met politie/justitie in aanraking zijn gekomen vanwege het plegen van een delict? Door middel van literatuuronderzoek is inzicht verkregen in de risico- en beschermingsfactoren die in beeld zijn bij deze doelgroep. De nationale en internationale literatuur met betrekking tot risico- en beschermingsfactoren van delinquente jongeren is in kaart gebracht. Daartoe zijn databronnen als PsychInfo, PiCarta en de Nederlandse Centrale Catalogus (NCC) gebruikt. De verzamelde literatuur is verwerkt in dit hoofdstuk. Als in dit rapport wordt gesproken over de adolescentie, dan wordt daarmee de periode van 12 tot 18 jaar bedoeld. Als wordt gesproken over de puberteit, dan wordt daarmee in dit rapport de periode van 14 tot 17 jaar bedoeld. Bij de leeftijd vanaf 18 tot en met 24 jaar wordt gesproken over jongvolwassenen.
4.2
Risico- en beschermingsfactoren Risicofactoren worden omschreven als factoren die samenhangen met een latere toename of voortzetting van delinquent gedrag van jongeren. Beschermende factoren worden omschreven als factoren die samenhangen met een latere afwezigheid of afname van delinquent gedrag bij jongeren. Risico- en beschermende factoren mogen niet met oorzaken gelijkgesteld worden, maar zijn meestal signalen die op de mogelijke werkzaamheid van causale processen wijzen (Loeber, Slot, & Sergeant, 2001). Onderzoek heeft aangetoond dat een opeenstapeling van risicofactoren, ook wel risicocumulatie genoemd, de kans op latere problemen aanzienlijk vergroot. Alhoewel de aanwezigheid van een enkele risicofactor op zich niet tot delinquent gedrag leidt, vergroot een combinatie van risicofactoren wel de kans op ernstige jeugddelinquentie. Daarbij is nauwelijks van belang welke risicofactoren of welke combinaties er optreden: het aantal bepaalt de kans dat een kind problemen krijgt. Bij geen of één risicofactor is er nauwelijks een verhoogde kans op problemen, maar wanneer het aantal verder toeneemt, dan nemen navenant ook de (latere) problemen toe. Met name bij de aanwezigheid van vier of meer risicofactoren neemt de kans op problematisch functioneren cumulatief toe (Rutter, 1978; Hermanns, 2005). Ook de combinatie van en de interactie tussen factoren speelt een rol (Rutter, 1978). Zo kunnen sommige gedragingen die het gevolg zijn van blootstelling aan risicofactoren, op hun beurt een risicofactor zijn in het verdere leven van een kind. Bij het bestuderen van literatuur is allereerst een publicatie van het WODC van groot belang. Recentelijk heeft het WODC (Van der Laan & Blom, 2006) een rapport uitgebracht met als titel Jeugddelinquentie: risico’s en bescherming. In deze publicatie is niet alleen nagegaan in welke mate zelfgerapporteerde delicten
31
voorkomen in een representatieve onderzoeksgroep van 1460 Nederlandse jongeren in de leeftijd van 10 tot en met 17 jaar, maar is ook onderzocht welke relaties er zijn tussen delinquentie en risico- en beschermende factoren. Hierbij is er vanuit gegaan dat factoren zowel een risicocomponent als een beschermende component kunnen hebben. Factoren zijn in drie delen opgesplitst: een risico-, een neutraal en een beschermend deel. Dit houdt in dat een hoog niveau van deze factor een beschermende werking heeft, een gemiddeld niveau van deze factor heeft een neutrale werking (= geen), en een laag niveau van deze factor brengt een risico met zich mee. Bijvoorbeeld bij communicatievaardigheden is te veronderstellen dat een hoog niveau van communicatievaardigheden tussen de gezinsleden kan functioneren als een beschermende factor tegen delinquent gedrag. Een gemiddeld niveau van communicatie in het gezin heeft een neutrale werking: het is beschermend noch risicoverhogend. Een laag niveau van communicatievaardigheden is op te vatten als een risicofactor: het verhoogt de kans dat jongeren delinquent gedrag gaan vertonen. Uit het onderzoek blijkt overigens dat het merendeel van de factoren die aan delinquentie zijn gerelateerd zowel een risico- als beschermende component hebben. Je kunt hierbij denken aan prosociaal gedrag, hyperactief gedrag, aandachtsproblemen en bepaalde opvoedingsstijlen van ouders zoals disciplinering. Een hoge mate van prosociaal gedrag bijvoorbeeld is een beschermingsfactor, een lage mate van prosociaal gedrag is een risicofactor. Omgekeerd is een hoge mate van hyperactief gedrag een risicofactor en is een lage mate van hyperactief een beschermingsfactor. Er zijn echter ook unieke risico- of beschermende factoren. Zo heeft bijvoorbeeld alcohol- en drugsgebruik alleen een risicocomponent: het gebruik van deze middelen is een risicofactor, maar het niet gebruiken ervan is geen beschermingsfactor. In het algemeen concluderen Van der Laan en Blom (2006) dat risico- en beschermende factoren nauwelijks seksespecifiek zijn. Dezelfde factoren verklaren in ongeveer dezelfde mate het delinquente gedrag van jongens en meisjes. Dit staat overigens los van de bevinding dat jongens in het algemeen meer delinquent gedrag vertonen dan meisjes, en dat sommige allochtone groepen oververtegenwoordigd zijn. Er zijn ook maar weinig verschillen in risico- en beschermingsfactoren tussen autochtone en allochtone jongeren. Dit betekent dat bij autochtone en allochtone jongeren in het algemeen dezelfde factoren van invloed zijn. In een zeer recent onderzoek van Junger-Tas (2008) wordt naar voren gebracht dat etniciteit zelf weinig verklarende waarde heeft als het gaat om delinquentie. De buurt waarin een jongere opgroeit wordt daarentegen in direct verband gebracht met het delinquent gedrag van jongeren die er wonen. Een buurt met veel criminaliteit en drugsgebruik geeft opgroeiende jongeren de boodschap af dat het om normale verschijnselen gaat. De meeste verschillen zijn er naar leeftijd. Bij jongeren in de vroege adolescentieperiode zijn minder risico- en beschermende factoren voor delinquentie dan bij jongeren in de periode van midden adolescentie. Bovendien is er een cumulatief effect van risico- en beschermingsfactoren. Naarmate de ernst van delinquentie toeneemt, is het percentage jongeren dat per saldo op minder domeinen bescherming en op meer domeinen risico‟s heeft hoger. Wanneer per saldo het
32
aantal domeinen met beschermende componenten af- en met risicocomponenten toeneemt, stijgt het percentage zwaar delinquente jongeren. In een zeer recente publicatie van Loeber, Slot, Van der Laan en Hoeve (2008) is een uitgebreid overzicht gegeven vanuit verschillende disciplines wat er bekend is over de omvang, aard, en psychosociale oorzaken van jeugddelinquentie en over de preventie en behandeling ervan. In deze publicatie staan twee belangrijke tabellen. Tabel 4.1 geeft een overzicht van het optreden van beschermende factoren vanaf de geboorte tot de vroege volwassenheid. Tabel 4.2 geeft een overzicht van het optreden van risicofactoren vanaf de geboorte tot de vroege volwassenheid. In de tabellen wordt een overzicht gegeven van de verschillende beschermende respectievelijk risicofactoren in opeenvolgende leeftijdsperioden en het cumulatieve effect die deze kunnen hebben. Daarbij zijn de volgende domeinen onderscheiden: individueel, gezin, leeftijdsgenoten, school en buurt. In de vroege kinderjaren spelen vooral individuele en gezinsfactoren een rol. Naarmate een kind ouder wordt gaan factoren die te maken hebben met psychische- en psychiatrische problemen leeftijdsgenoten, school en de buurt steeds meer een rol spelen. In de tabellen 4.1.a tot en met 4.1.e zijn de beschermende factoren voor de jongere van de geboorte tot de vroege volwassenheid beschreven. De aanwezigheid van deze factoren verkleint de kans op het ontwikkelen van delinquent gedrag. Bij een groot aantal factoren gaat het om bipolaire dimensies: het positieve uiteinde van de schaal biedt een bescherming, het negatieve uiteinde van de schaal betekent een risico. Het cumulatieve effect zit in de continuïteit en de opstapeling van factoren: beschermende factoren uit de vroege kindertijd blijven doorlopen en worden aangevuld met nieuwe beschermende factoren. De meeste beschermende factoren op het gezinsniveau hebben hun aanvang zo tussen de 0 en 4 jaar. Afhankelijk van de leeftijd verandert de uitingsvorm van deze beschermende factoren. Zo is het bijvoorbeeld bij disciplinering van belang dat dit leeftijdsadequaat en consequent gebeurt.
33
Tabel 4.1.a
Individuele beschermende factoren
1. Rond de
2. Voorschoolse
3. Basisschool-
geboorte
periode
periode
Factoren:
Normaal tot hoog IQ
4. Adolescentie
volwassenheid
Voortzetting
Voortzetting
Voortzetting
Voortzetting
individuele factoren
individuele factoren
individuele factoren
individuele factoren
1 plus nieuwe
1 + 2 plus nieuwe
1 + 2 + 3 plus
1 + 2 + 3 + 4 plus
factoren:
factoren:
nieuwe factoren:
nieuwe factoren:
Geen ontwikkelings-
Geen sociaal
Verwachting gepakt
Heeft werk of volgt
achterstanden
isolement
te worden bij
opleiding
crimineel gedrag Makkelijk
Geen taalproblemen
temperament
Goede sociale
Goede
vaardigheden
arbeidskwalificaties
Geen blootstelling
Aanwezigheid
Geen „denkfouten‟
aan giftige stoffen
schuldgevoel
samenhangend met
voor de geboorte
agressie
Geen complicaties
Afwezigheid
Goede
zwangerschap en/of
ongevoelig gedrag
leerprestaties
Geen problemen
Negatieve houding
Hoge
rondom de geboorte
t.o.v.
schoolmotivatie
geboorte
probleemgedrag Geen impulsief /
Negatieve houding
gewaagd gedrag
t.o.v. criminaliteit
Geen aandachts-
Negatieve houding
problemen
t.o.v. drugsgebruik
Goede
Positieve
vaardigheden m.b.t.
levenservaringen
plannen, vooruitkijken en problemen oplossen Geen verzet tegen discipline Groeiende vaardigheden / talenten In staat toekomst te plannen
34
5. Vroege
Tabel 4.1.b
Beschermende gezinsfactoren
1. Rond de
2. Voorschoolse
3. Basisschool-
geboorte
periode
periode
Factoren:
4. Adolescentie
5. Vroege volwassenheid
Voortzetting
Voortzetting
Voortzetting
Voortzetting
gezinsfactoren 1
gezinsfactoren 1 + 2
gezinsfactoren 1 + 2
gezinsfactoren 1 + 2
plus nieuwe
plus nieuwe
+3
+3+4
factoren:
factoren:
Midden tot hoge
Consistente
Ondersteuning door
sociaal-
opvoeding /
ouders
economische status
disciplinering
Klein gezin
Weinig fysieke straf
Geen werkeloosheid Geen of afhankelijkheid
kindermishandeling
van uitkering
en / of verwaarlozing
Geen
Geen afwijkend
gezinscriminaliteit
gedrag broertjes en zusjes
Geen
Geen of weinig
psychopathologie
verandering van
ouders
verzorgers
Geen drugsgebruik
Weinig stress
ouders
ouders
Gemiddeld tot hoog
Sociale
onderwijsniveau
betrokkenheid
ouders Geen
Goede relatie tot
tienermoederschap
partner
Tweeoudergezin
Negatieve houding ouders t.o.v. probleemgedrag Aanwezigheid andere ondersteunende volwassenen
35
Bij de beschermende factoren op het gebied van leeftijdgenoten, school en buurt ligt het accent op de basisschoolperiode en de adolescentie. Tabel 4.1.c
Beschermende factoren bij leeftijdgenoten
1. Rond de
2. Voorschoolse
3. Basisschool-
geboorte
periode
periode
Factoren:
Tabel 4.1.d
4. Adolescentie
5. Vroege volwassenheid
Voortzetting
Voortzetting
Voortzetting
factoren
factoren
factoren
leeftijdgenoten 2
leeftijdgenoten 2 + 3
leeftijdgenoten 2 + 3
plus nieuwe
plus nieuwe
+ 4 plus nieuwe
factoren:
factoren:
factoren:
Goede relaties met
Lage criminaliteit
Meeste vrienden
Huwelijk met
leeftijdgenoten
van leeftijdgenoten
bezoeken school
prosociale partner
Niet gepest worden
Weinig drugsgebruik Geen bende-
Gering aantal
door leeftijdgenoten
seksuele partners
lidmaatschap
Beschermende schoolfactoren
1. Rond de
2. Voorschoolse
3. Basisschool-
geboorte
periode
periode Factoren:
4. Adolescentie
5. Vroege volwassenheid
Voortzetting schoolfactoren 3 plus nieuwe factoren:
Lage mate van afwijkend gedrag op school Sterke schoolmotivatie
Tabel 4.1.e
Beschermende buurtfactoren
1. Rond de
2. Voorschoolse
3. Basisschool-
geboorte
periode
periode Factoren:
Goede buurt Weinig buurtcriminaliteit Verhuizing naar betere buurt
36
4. Adolescentie
5. Vroege volwassenheid
Voortzetting
Voortzetting
buurtfactoren 3
buurtfactoren 3 + 4
In de tabellen 4.2.a tot en met 4.2.e zijn de risicofactoren beschreven De aanwezigheid van deze factoren op individueel niveau vergroot de kans op het ontwikkelen van delinquent gedrag. Ook hier gaat het bij de meeste factoren om bipolaire dimensies: het positieve uiteinde van de schaal biedt een bescherming, het negatieve uiteinde van de schaal betekent een risico. Ook hier is er sprake van een cumulatief effect in de continuïteit en de opstapeling van factoren: risicofactoren uit de vroege kindertijd blijven doorlopen en worden aangevuld met nieuwe risicofactoren. Tabel 4.2.a
Individuele risicofactoren
1. Rond de
2. Voorschoolse
geboorte
periode
Factoren:
Laag IQ
3. Basisschoolperiode
Voortzetting individuele Voortzetting individuele
Voortzetting
Voortzetting
factoren 1 plus nieuwe
factoren 1 + 2 plus
individuele
individuele
factoren:
nieuwe factoren:
factoren 1 + 2 +
factoren 1 + 2 +
3 plus nieuwe
3 + 4 plus
factoren:
nieuwe factoren:
Zwaar
Werkloosheid
Ontwikkelings-
Taalproblemen
emotionaliteit
Sociaal isolement
drugsgebruik Zwakke sociale
Drugshandel
vaardigheden
Blootstelling aan
Gebrek aan
„Denkfouten‟
giftige stoffen voor
schuldgevoel
samenhangend met
de geboorte Complicaties
5. Vroege volwassenheid
achterstanden Negatieve
4. Adolescentie
Wapengebruik
agressie Ongevoelig gedrag
Zwakke leerprestaties
zwangerschap en/of
Maken van slachtoffers
geboorte Problemen rondom
Positieve houding t.o.v.
de geboorte
probleemgedrag
Lage schoolmotivatie
Impulsief / gewaagd
Positieve houding t.o.v.
gedrag
criminaliteit
Aandachtsproblemen
Positieve houding t.o.v. drugsgebruik
Zwakke vaardigheden
Negatieve
m.b.t. plannen,
levenservaringen
vooruitkijken en problemen oplossen Verzet tegen discipline
Zwak in plannen van toekomst Vroege puberteit / rijpheid (m.n. bij meisjes)
37
Bij de risicofactoren in het gezin is eveneens te zien dat die al vroeg kunnen starten, en hun doorgang kunnen vinden in de basisschoolperiode en de adolescentie. Het is overigens ook goed om te realiseren dat risicofactoren uit de eerste kolom ook pas op latere leeftijd naar voren kunnen komen. Een lage sociaal-economische status bijvoorbeeld kan vanaf de geboorte in het gezin een rol spelen, maar kan zich door omstandigheden ook pas tijdens de basisschoolperiode manifesteren. Tabel 4.2.b
Risicofactoren in het gezin
1. Rond de geboorte
Factoren:
2. Voorschoolse
3. Basisschool-
periode
periode Voortzetting
Voortzetting
Voortzetting
gezinsfactoren 1 plus
gezinsfactoren 1 +
gezinsfactoren 1 +
gezinsfactoren 1 +
nieuwe factoren:
2 plus nieuwe
2+3
2+3+4
Lage sociaal-
Niet-consistente
Zwakke relatie en
economische status
opvoeding /
communicatie
disciplinering
ouders-kind
Groot gezin
Fysieke straf
Gering toezicht
Werkeloosheid of
Kindermishandeling
Lage ambities
afhankelijkheid van
en / of verwaarlozing
m.b.t. kind
uitkering Afwijkend gedrag broertjes en zusjes Psychopathologie
Opeenvolging van
ouders
meerdere verzorgers
Drugsgebruik ouders
Zware stress ouders
Laag onderwijsniveau
Sociaal isolement
ouders Tienermoederschap
Slechte relatie tot partner
Eenoudergezin
Positieve houding ouders t.o.v. probleemgedrag
38
5. Vroege volwassenheid
Voortzetting
factoren:
Gezinscriminaliteit
4. Adolescentie
Ten aanzien van de risicofactoren bij leeftijdgenoten, school en buurt ligt de nadruk op de basisschoolperiode, doorlopend in de adolescentie. Tabel 4.2.c
Risicofactoren bij leeftijdgenoten
1. Rond de
2. Voorschoolse
3. Basisschool-
geboorte
periode
periode
Factoren:
Tabel 4.2.d
4. Adolescentie
5. Vroege volwassenheid
Voortzetting factoren Voortzetting factoren Voortzetting factoren leeftijdgenoten 2
leeftijdgenoten 2 + 3
leeftijdgenoten 2 + 3
plus nieuwe
plus nieuwe
+4
factoren:
factoren:
Afwijzing door
Criminaliteit van
Buurtbendes
leeftijdgenoten
leeftijdgenoten
Pesten en gepest
Drugsgebruik door
worden
leeftijdgenoten
Risicofactoren op school
1. Rond de
2. Voorschoolse
3. Basisschool-
geboorte
periode
periode Factoren:
4. Adolescentie
5. Vroege volwassenheid
Voortzetting schoolfactoren 3
Hoge mate van afwijkend gedrag op school Zwakke schoolorganisatie
Tabel 4.2.e
Risicofactoren in de buurt
1. Rond de
2. Voorschoolse
3. Basisschool-
geboorte
periode
periode Factoren:
4. Adolescentie
5. Vroege volwassenheid
Voortzetting
Voortzetting
buurtfactoren 3
buurtfactoren 3 + 4
Achterstandswijk Veel buurtcriminaliteit
39
Ten aanzien van bovengenoemde overzichten van beschermings- en risicofactoren zijn in onderzoek vijf bevindingen gedaan, die van belang zijn voor het bepalen en beoordelen van interventies (Loeber, Slot, Van der Laan & Hoeve, 2008): (1) Vroege start: kinderen die al heel jong crimineel en voortdurend probleemgedrag vertonen, ontwikkelen zich vaker dan late starters tot chronische, ernstige en gewelddadige misdadigers. (2) Leeftijdcriminaliteitscurve: in de late kindertijd en vroege adolescentie is het aantal wetsovertreders laag, in de midden- tot late adolescentie wordt een top bereikt, en vervolgens treedt een vermindering op. (3) Aanbod bepaalt reactie: een hoger aantal risicofactoren maakt de kans op de ontwikkeling tot een serieuze misdadiger groter en omgekeerd. (4) Bufferprincipe: hoe hoger het aantal beschermende factoren, des te groter de kans dat deze een buffer vormen tegen de negatieve invloed van risicofactoren. (5) Ongelijke verdeling risico- en beschermende factoren: beschermende factoren zijn vooral aanwezig tijdens de kinderjaren; het aantal risicofactoren neemt toe van kindertijd tot adolescentie.
4.3
Conclusie In dit hoofdstuk is aangesloten bij de meest recente literatuur, waarin geprobeerd is om zoveel mogelijk risico- en beschermingsfactoren ten aanzien van de ontwikkeling van delinquent gedrag bij jongeren in kaart te brengen. Deze exercitie is nodig geweest om verschillende redenen. Ten eerste biedt het informatie over de redenen waarom jongeren delinquent gedrag vertonen. Daarmee biedt het aanknopingspunten om een categorisering voor verschillende typen jongeren mee te onderbouwen. Ten tweede biedt het de mogelijkheid om na het ontwikkelen van de categorisering de risicofactoren te herleiden naar de profielen. Op deze manier is het mogelijk diepgang te geven aan de profielen en aan te geven welke risicofactoren typerend zijn voor welk profiel. Ten derde biedt het een aanknopingspunt voor een juiste koppeling met een interventie. Te allen tijde moet een interventie aansluiten bij de risico- en beschermingsfactoren die samenhangen met het delinquente gedrag. Dat betekent dat binnen elk profiel altijd nog gekeken moet worden naar welke risicoen beschermingsfactoren specifiek bij een jongere in beeld zijn: de uiteindelijke keuze voor één van de mogelijke interventies binnen een profiel is gebaseerd op de aanwezige risico- en beschermingsfactoren bij de individuele casus. In het volgende hoofdstuk wordt nu een typering van delinquente jongeren voorgesteld, die gebaseerd is op de achtergrond en de inhoud van het delinquente gedrag. Daarbij komen niet alle risico- en beschermingsfactoren terug, maar wel degene die het belangrijkst zijn omdat ze het meest onderscheidend zijn tussen de voorgestelde profielen.
40
5
Profielen
5.1
Aanpak De tweede onderzoeksvraag luidde: Welke profielen van Amsterdamse risico/probleemjongeren zijn op basis van bovenstaande achtergronden en op basis van (internationaal) literatuuronderzoek te maken? Door middel van enerzijds een theoretische analyse van de verzamelde literatuur en anderzijds een analyse van de praktijk is nagegaan welke profielen het beste de Amsterdamse situatie beschrijven. De opzet voor de tweede onderzoeksvraag bestond uit twee stappen. De eerste stap bestond uit een theoretische analyse van het verzamelde materiaal. Dit houdt in dat gezocht werd naar theoretisch zinvolle profielen van jongeren. Deze profielen zijn gedeeltelijk gebaseerd op het probleemgedrag, gedeeltelijk gebaseerd op risicoen/of beschermingsfactoren en gedeeltelijk gebaseerd op een longitudinaal ontwikkelingsperspectief. De tweede stap hield in dat een vertaalslag gemaakt is van de ontwikkelde profielen naar de Amsterdamse situatie. Daartoe is een raadpleging van deskundigen georganiseerd. Met vertegenwoordigers uit de praktijk is bediscussieerd of de profielen een weerspiegeling vormen van de situatie in Amsterdam. De deskundigen waren medewerkers van o.a. de Ketenunits, de netwerken 12+, Halt, BJA, Politie, Spirit, de Bascule, Jellinek, Zeehoeve en VSV/ leerplicht/RMC, en de JGZ.
5.2
Literatuuronderzoek profielen Ten aanzien van delinquent gedrag bij jongeren zijn op dit moment twee ontwikkelingspsychologische modellen leidend: het ontwikkelingspadenmodel van Moffit (1993) en het trajectenmodel van Loeber, Stouthamer-Loeber, Huizinga, & Thornberry, (1999). Uit ontwikkelingspsychologisch onderzoek van Moffitt (1993) en Aguilar, Sroufe, Egeland, & Carlson (2000) komt naar voren dat er drie typen jeugdige delinquenten te onderscheiden zijn (zie ook figuur 5.1): 1. Het Childhood Limited type („lastige kinderen‟) betreft jeugdigen die gestart zijn met antisociaal gedrag, maar daarmee stoppen tijdens de pubertijd/adolescentie. Deze jongeren gaan gebruik maken van de ontwikkelingskansen die zich aandienen en staken hun antisociale/delinquente gedrag. Om deze „terugkeer naar het rechte pad‟ te bespoedigen, blijkt het leren „plannen‟ en het besteden van aandacht aan de keuze van vrienden en partners van groot belang te zijn. 2. Het Adolescent Onset type („late starters‟) begint later met het plegen van delicten. De delicten zijn aanvankelijk nog niet zo ernstig. Bij deze jongeren moet snel worden ingegrepen, waarbij vooral geprobeerd moet worden de contacten met delinquente leeftijdgenoten te verminderen en positieve bindingen met leeftijdgenoten en volwassenen te versterken.
41
3. Het Lifetime Persistent type („vroege starters‟) pleegt veel en vaak ook ernstige delicten. Het antisociale gedrag en de vaardigheidstekorten zijn al in de vroege jeugd ontstaan en er is vaak een onvermogen om gehechtheidrelaties aan te gaan. Dit type is het meest resistent tegen behandeling. Volwassenen (eind twintig) die in hun jeugd tot dit type behoorden plegen drie- tot vijfmaal meer geweldsdelicten dan volwassenen met van het Adolescent Onset type (Moffitt, Caspi, Harrington & Milne, 2002). Bij de vroege starters zijn het vooral individuele en gezinskenmerken die bepalend zijn. Bij de late starters is de invloed van deviante vrienden meer bepalend. Vroege starters zijn (op latere leeftijd) in hun gedrag het moeilijkst te beïnvloeden. Late starters zijn meer vatbaar voor interventies. Het onderscheid tussen vroege en late starter is niet zozeer te herleiden op de leeftijdgrens maar zegt meer over het ontwikkelingsverloop naar het delinquente gedrag toe. Een jongere is een vroege starter wanneer het gedrag zich al op de basisschool manifesteerde. Dit gaat dan niet zozeer om ernstig delinquent gedrag op jonge leeftijd, maar om externaliserend en agressief gedrag waarvan het bekend is dat het later delinquent gedrag voorspelt.
Figuur 5.1: Vroege en late starters (Moffitt, 1993; Aguilar, Sroufe, Egeland & Carlson, 2000) 1 0
Vroege starters
7%
antisociaal en delinquent gedrag
9
8
3%
7
Lastige kinderen
te La
6
rs te r a st
5
4
20% 3
70%
2
1
0
1
2
0
3
2
4
4
5
6
6
7
8
10 Leeftijd
8
9
12
1 0
14
1 1
1 2
16
1 3
18
Behalve onderscheid naar leeftijd waarop jeugdigen met antisociaal en delinquent gedrag beginnen, is er ook onderscheid in het soort van antisociaal en delinquent gedrag. Loeber e.a. (1999) hebben in een groot en langdurig longitudinaal onderzoek aangetoond dat er drie ontwikkelingspaden naar (ernstige) jeugdcriminaliteit te onderscheiden zijn. Bijna alle jongeren die ernstige delicten plegen, zijn ooit begonnen met lichte gedragsproblemen en regelovertredingen. Daarentegen ontwikkelt slechts een deel van de kinderen en jongeren met lichte gedragsproblemen of regelovertredingen zich tot plegers van ernstige delicten. De drie ontwikkelingstrajecten zijn:
42
1. Het eerste traject is een traject van openlijk probleemgedrag, dat begint met lichte agressie (pesten) waarna fysieke vechtpartijen volgen die op hun beurt tot ernstige vormen van geweld (verkrachtingen, berovingen) kunnen leiden. Vaardigheden die vaak ontbreken zijn impulscontrole, onderhandelen, omgaan met kritiek en het hanteren van lastige sociale situaties. Veel agressieve jongeren schrijven anderen ten onrechte agressieve bedoelingen toe terwijl ze hun eigen agressie stelselmatig onderschatten. Een veel voorkomende risicofactor in de omgeving is het ontbreken van sociale ondersteuning. Dit openlijke probleemgedrag brengt de samenleving de meeste schade toe. 2. Het tweede traject is een traject van heimelijk probleemgedrag vóór de leeftijd van 15 jaar waarbij een reeks lichte vormen van heimelijk delinquent gedrag (bijvoorbeeld winkeldiefstal) gevolgd wordt door schade aan eigendommen (brandstichting of vandalisme) en matige (fraude, zakkenrollen) tot ernstige vormen van delinquent gedrag (autodiefstal en inbraak). Vaardigheden die vaak ontbreken zijn „nee‟ zeggen tegen groepsdruk, „nee‟ zeggen tegen verleidingen (van diefstal) en het vinden en het behouden van adequate vrijetijdsbesteding. Risicofactoren in de omgeving van de jongere zijn bijvoorbeeld gebrekkig of inadequaat ouderlijk toezicht, weinig geld, weinig mogelijkheden tot adequate vrijetijdsbesteding, veel delinquente jongeren in de directe omgeving en problemen op school. 3. Het derde traject is een traject van autoriteitsconflicten vóór de leeftijd van 12 jaar waarbij sprake is van een opeenvolging van halsstarrig gedrag, ernstige ongehoorzaamheid en het vermijden van autoriteit (spijbelen, tot diep in de nacht wegblijven en weglopen). Vaardigheden die bij jongeren met gezagontwijkend gedrag vaak ontbreken, zijn bijvoorbeeld gezag accepteren, onderhandelen, „nee‟ zeggen tegen verleidingen, omgaan met kritiek, conflicten oplossen en impulscontrole. Risicofactoren in de omgeving van de jongere zijn bijvoorbeeld gebrekkig of inadequaat ouderlijk toezicht, veel delinquente jongeren in de directe omgeving en problemen op school.
Slechts een kleine groep jongeren, vooral die met hardnekkige gedragsproblemen, bereikt het meest ernstige niveau van het traject. De drie trajecten kunnen in een piramide weergegeven worden (figuur 5.2).
43
Figuur 5.2: Ontwikkelingspaden naar (ernstig) delinquent gedrag (Loeber e.a., 1999)
GEWELD (verkrachting, bero ving)
FYSIEK VECHTEN (schop pen slaan , alleen; of in een g ro ep )
MINDER ERNSTIGE AGRESSIE
ERNSTIGE MISDAAD (au tod iefstal inb raak)
VRIJ ERNSTIGE DELINQUENTIE (fraude,zakkenrollen)
BESCHADIGINGVAN GOEDEREN (vandalisme,
VERMIJDEN bran dstichting) v an AUTORIMINDER ERNSTIGE HEITEITSPERSONEN MELIJKE PROBLEMEN
(pestig , lastigvallen)
(sp ijb elen , weglop en , ‘s avon ds laat op straat )
Openlijk traject
ERNSTIGE ONGEHOORZAAMHEID
(win keld iefstal, vaak lieg en)
Heimelijk traject (voor het 15e jaar)
Halsstarrige weerspannigheid
Traject met autoriteitsconflicten (voor het 12e jaar)
Als een jongere, naarmate hij ouder wordt, volhardt op een deviant ontwikkelingstraject, worden de delicten ernstiger. Jongeren kunnen in meerdere trajecten tegelijkertijd verblijven. De piramidevorm duidt er op dat de aantallen jongeren die zich op de deviante trajecten voortbewegen kleiner worden als het om ernstigere delicten gaat. Deze delicten worden doorgaans op latere leeftijd gepleegd. Men kan de ernst van een individuele deviante ontwikkeling afmeten aan de hand van een aantal dimensies van het model. Als een jongere in meerdere deviante trajecten verblijft is dat ernstig. Als een jongere vroeger dan gebruikelijk een bepaald traject ingaat, dan is dat eveneens ernstig. Hetzelfde geldt voor een sneller doorlopen van de trajecten. Voor de begeleiding of behandeling van een delinquente jongere maakt het verschil met welke type delinquente jongere (Moffit, 1993) en welk ontwikkelingstraject (Loeber e.a. 1999) we te maken hebben. Een goede analyse van de achtergronden en de risicofactoren is van belang, zodat een betere risicotaxatie gemaakt kan worden waarop de verdere begeleiding/behandeling afgestemd wordt. Daarnaast heeft het onderscheid in verschillende typen delinquente jongeren en ontwikkelingstrajecten gevolgen voor de te verwachten uitkomsten. Naarmate jongeren vroeger gestart zijn, zich op meer ontwikkelingspaden begeven en/of verder doorgeschoten zijn wat betreft de ernst van het ontwikkelingspad, is het moeilijker het gedrag te veranderen, en is een intensieve behandeling des te meer noodzakelijk.
44
Risicofactoren en beschermende factoren. Uit longitudinaal onderzoek is gebleken dat de beste voorspellers van toekomstig antisociaal gedrag zijn: (1) de voorgeschiedenis van het huidige antisociale gedrag, en (2) de aard en de omvang van het huidige antisociale gedrag. Dat betekent echter niet dat op basis van deze voorspellers volledig te voorspellen is hoe het probleemgedrag van een jeugdige zich gaat ontwikkelen. Een cumulatie van risico‟s maakt de prognose somberder, terwijl de aanwezigheid van beschermende factoren het afglijden naar ernstiger vormen van probleemgedrag kan voorkomen. Bij het ontwikkelen van de profielen moet aandacht besteed worden aan de invloed van risico´s en beschermende factoren. Daarbij wordt onder andere gebruik gemaakt van de resultaten van het WODC onderzoek van Van der Laan en Blom (2006) waarin voor het eerst voor Nederlandse delinquente jongeren verbanden worden gelegd tussen risico- en beschermende factoren en antisociaal gedrag. Deze modellen zijn een belangrijke inspiratiebron geweest voor de ontwikkeling van profielen van Amsterdamse risico/probleemjongeren. Er is gebleken dat het belangrijk is om het longitudinale perspectief in de profielen tot uitdrukking te laten komen. Dit impliceert dat de profielen niet alleen moeten verwijzen naar het actuele (potentiële) probleemgedrag, maar dat dit gedrag ook in een longitudinaal kader geplaatst moet worden. Voor de inzet van een passende interventie is het immers van wezenlijk belang om te weten of het probleemgedrag een manifestatie is van een voorbijgaande ontwikkeling (bijvoorbeeld “puberaal” probleemgedrag), of dat er sprake is van structureel antisociaal gedrag dat kan uitmonden in criminaliteit op volwassen leeftijd.
5.3
Uitgangspunten Waarom is het nodig profielen van delinquente jongeren in Amsterdam te onderscheiden? Er kunnen doelen op drie niveaus gedefinieerd worden. Op macroniveau is het van belang dat beleidsmakers inzicht hebben in de subgroepen van delinquente jongeren. Deze profielen zijn nodig om reliëf te geven aan de doelgroep, zodat vervolgens de doelgroep specifieker in kaart gebracht kan worden. Daarna kan beoordeeld worden of er voor elk van de subgroepen een toereikend aanbod van interventies in de regio aanwezig is. Dit kan aanleiding zijn om het aanbod van interventies aan te passen. Als er voor een bepaalde groep jongeren teveel soorten interventies zijn, dan kan een keuze gemaakt worden. Als er voor een bepaalde groep jongeren een interventie ontbreekt, dan kan er naar gestreefd worden om deze interventie aan het aanbod in Amsterdam toe te voegen. Op mesoniveau is het van belang dat instellingen zich ervan bewust worden welke subgroepen van delinquente jongeren te onderscheiden zijn en op welke subgroep de instelling zich richt. Als de doelgroep van de instelling breed is, dan moet er ook een breed palet van interventies beschikbaar zijn. Als de doelgroep van de instelling smal is, dan kan het de instelling helpen om een specifiek aanbod van interventies te kiezen en aan te bieden. Op microniveau is het van belang dat bij een individuele jongere een juiste beoordeling gemaakt wordt van de subgroep waartoe hij of zij behoort en welke
45
risico- en beschermingsfactoren er in beeld zijn. Op basis van deze informatie moet dan een passend aanbod van hulpverlening gedaan kunnen worden. Tot nu toe werd in Amsterdam de volgende indeling aangehouden: risicojongeren, first offenders, licht criminele jongeren en de harde kern. Daarbij werd uitgegaan van de gedachte dat er een opwaartse druk plaats vindt van risicojongeren naar de harde kern. Er is geconstateerd dat deze benadering te eenvoudig is. Deze benadering is alleen gebaseerd op de ernst van het delinquente gedrag. Het is nodig een meer genuanceerde indeling te maken, waarbij niet alleen uitgegaan wordt van de ernst van het delinquente gedrag, maar waarbij meer rekening gehouden wordt met de achtergronden en de oorzaken van het delinquente gedrag. Op basis van het theoretisch kader in het vorige hoofdstuk kan nu een aantal uitgangspunten geformuleerd worden. Deze uitgangspunten hebben de basis gevormd voor de definiëring van de profielen. Ten eerste is het van belang bij de definiëring van profielen rekening te houden met het ontwikkelingsverloop van het delinquente gedrag, in aansluiting op de theorie van Moffitt. Het is van belang na te gaan of het om delinquent gedrag gaat dat structureel vertoond wordt, of dat het om delinquent gedrag gaat dat incidenteel vertoond wordt. Delinquent gedrag dat structureel vanaf jonge leeftijd vertoond wordt, heeft een andere interventie nodig dan delinquent gedrag dat incidenteel op een bepaalde leeftijd naar voren is gekomen. Ten tweede is het van belang rekening te houden met het soort delinquent gedrag, in aansluiting op de theorie van Loeber. Het is van belang te bekijken of het om openlijke vormen van delinquent gedrag gaat, die tot uitdrukking komen in uitingen van agressie en geweld, of dat het om meer heimelijke vormen van delinquent gedrag gaat, zoals vermogensdelicten en vandalisme. Openlijke vormen van delinquent gedrag, waarbij interpersoonlijke agressie een belangrijk rol speelt, hebben een andere interventie nodig dan heimelijke vormen van delinquent gedrag, waarbij geld en goederen een belangrijke rol spelen. Ten derde is het nodig om bij de typering van delinquente jongeren rekening te houden met achterliggende risico- en beschermingsfactoren. Eerder is beschreven dat het voor een effectieve interventie noodzakelijk is om aansluiting te zoeken bij specifieke risico- en beschermingsfactoren. Daartoe is het nodig rekening te houden met factoren zoals psychiatrische problematiek, alcohol- en drugsgebruik en LVGproblematiek. Ten vierde is een belangrijk uitgangspunt dat de definiëring van profielen een verbinding tussen jongeren en effectieve/veelbelovende interventies mogelijk moet maken. Dit uitgangspunt is impliciet opgenomen in de eerdere drie uitgangspunten, maar wordt hier nog eens geëxpliciteerd.
5.4
Hoofdprofielen Alvorens ingegaan wordt op de onderscheiden profielen is het goed om aan te geven wat wij onder een profiel verstaan. Een profiel is een typering van een risicopopulatie op basis van factoren en kenmerken waarvan in empirisch onderzoek is aangetoond dat zij in een causale dan wel mediërende relatie staan tot het ontstaan, het verergeren en het in stand houden van antisociaal gedrag. Daarbij maken we
46
onderscheid tussen zogenaamde hoofdprofielen en subprofielen. De hoofdprofielen zijn gebaseerd op de twee dimensies die hieronder beschreven worden, en zijn uitgewerkt in vier hoofdprofielen. Daarnaast zijn er binnen elk hoofdprofiel een aantal subprofielen onderscheiden, om specifieke subgroepen, waarvoor extra aandacht nodig is, zichtbaar te maken. De uitgangspunten zoals genoemd in de vorige paragraaf hebben geresulteerd in de volgende indeling in hoofdprofielen voor delinquente jongeren in Amsterdam.
5.4.1
Dimensie late starters versus vroege starters Voor de eerste dimensie van de profilering van delinquente jongeren is aansluiting gezocht bij het ontwikkelingsverloop van het delinquente gedrag bij de jongeren volgens Moffitt. Conform het eerste uitgangspunt wordt hier onderscheid gemaakt naar de mate waarin het delinquente gedrag structureel van aard is. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in twee categorieën. De eerste categorie binnen deze dimensie bestaat uit late starters. Dat zijn jongeren, die in de adolescentie om verschillende redenen na hun 12e levensjaar begonnen zijn met het vertonen van delinquent gedrag. De leeftijdgrens is hierbij niet heel strikt, een twaalfjarige die voorheen geen problematisch gedrag heeft vertoond kan tevens een late starter zijn. In de vroege kindertijd was bij late starters nog geen sprake van antisociaal gedrag, of werd dit door beschermende factoren, zoals bijvoorbeeld goed ouderlijk toezicht, ingeperkt. Caspi & Moffitt (1995) stellen dat het antisociale gedrag van late starters voortkomt uit een (algemene) poging van adolescenten om hun autonomie en onafhankelijkheid te benadrukken. Daarvoor worden „volwassen‟ kenmerken gebruikt als drinken, roken en seksueel actief zijn gebruikt. Ook blijkt bij late starters de factor „invloed van leeftijdgenoten‟ die hen op het slechte pad brengt een belangrijke rol te spelen. Uit onderzoek is gebleken dat het delinquente gedrag van late starters meestal van voorbijgaande aard is, mits er op de juiste wijze geïntervenieerd wordt. Van der Laan & Blom (2006) merken op dat bij late starters gezinsproblematiek en benarde persoonlijke omstandigheden, mogelijk in combinatie met risicofactoren die later tot ontwikkeling komen, een aanleiding vormen om delinquent gedrag te gaan vertonen. De aard en omvang van dit delinquente gedrag is relatief minder ernstig en de delinquente periode is minder omvangrijk dan die van jongeren die op jeugdiger leeftijd beginnen met het plegen van delicten. De late starters uit hun onderzoeksgroep vertonen minder openlijk probleemgedrag dan vroege starters, hebben verhoudingsgewijs meer stressvolle levensgebeurtenissen meegemaakt, maar presteren over het algemeen goed op school. De tweede categorie bestaat uit vroege starters. Deze jongeren beginnen al op vroege leeftijd (voor het 12e jaar) met externaliserend, agressief en licht delinquent gedrag en laten dat structureel zien gedurende hun jeugd. Het zijn jongeren, die al op zeer jonge leeftijd in hun ontwikkeling afwijkend gedrag vertonen. Het is vaak zelfs zo dat voor de geboorte van deze jongeren al sprake was van een neurologische afwijking. Hoe de neurologische afwijking zich vertaalt naar delinquent gedrag wordt echter bepaald door hoe omgevingsfactoren het tot uiting laten komen (Moffitt, 1993a). Vroege starters hebben al vroeg in hun jeugd te maken gehad met
47
diverse risicofactoren. Deze risicofactoren hangen met elkaar samen, versterken elkaar en zorgen er gezamenlijk voor dat het delinquent gedrag vroeg tot ontwikkeling komt en in stand blijft. Het zijn tevens de jongeren, waarbij uit onderzoek gebleken is dat deze de grootste kans hebben om ook als volwassene verder te gaan met delinquent gedrag. Degenen die vroeg beginnen met het delinquente gedrag hebben kennelijk meer moeite om weer te stoppen dan degenen die laat beginnen. Vroege starters plegen meer, zwaardere, en meer verschillende delicten dan late starters. Deze groep vertoont vaak de ernstigste problematiek en is het moeilijkste te veranderen. De vroege starters uit het onderzoek van Van der Laan en Blom (2006) hebben allen een gemiddeld tot beneden gemiddeld IQ en het merendeel heeft een onvoldoende ontwikkeld geweten. Zij vertonen vrijwel allemaal openlijk probleemgedrag. Bijna alle vroege starters hebben een gehandicapte of langdurig zieke ouder en hebben verscheidene wisselingen in hun woonsituatie meegemaakt. Hun ouders hebben regelmatig ruzie, gebruiken vaak geweld tegen hun kinderen en hanteren een inconsistent strafbeleid. De meeste vroege starters spijbelen regelmatig en hebben vaak conflicten met school- en klasgenoten. De helft van hen is op de basisschool door medeleerlingen gepest, waarvan het merendeel zelfs zeer regelmatig. Vroege starters staan al op jonge leeftijd op veel verschillende terreinen aan risicovolle omstandigheden bloot. Moffitt onderscheidt nog een categorie: lastige kinderen, oftewel vroege stoppers. Hierbij gaat het om kinderen die gedurende de kindertijd delinquent gedrag vertoond hebben, maar die aan het begin van de adolescentie – mede als gevolg van verbeterende omstandigheden – op de weg terug zijn en een afname laten zien van het delinquente gedrag. Bij het construeren van de profielen zijn de “lastige kinderen” buiten beschouwing gelaten omdat het hierbij gaat om een zeer kleine groep. Aangezien deze kinderen rond het begin van de adolescentie stoppen met het vertonen van delinquent gedrag maken zij geen deel uit van de doelgroep van dit onderzoek. Als het gaat om een kwantificering van deze dimensie, dan kan het volgende gezegd worden. Uit Amerikaans onderzoek van Moffitt komt naar voren dat ongeveer 70% van de jongeren tussen 12 en 18 weinig antisociaal en delinquent gedrag laten zien. Ongeveer 20% van de jongeren zijn te classificeren als “late starter” en ongeveer 7% van de jongeren zijn te classificeren als “vroege starter”. De resterende 3% zijn “lastige kinderen”, maar die worden in dit model buiten beschouwing gelaten. Dat komt er op neer dat de verhouding “late starter” : “vroege starter” ongeveer uit komt op een verhouding van 3 : 1. In percentages uitgedrukt betekent dat ongeveer 75% van de delinquente jongeren te typeren is als “late starter”, en dat ongeveer 25% te typeren is als “vroege starter”. Bij deze kwantificering moeten twee kanttekeningen gemaakt worden. Ten eerste gaat het om Amerikaanse cijfers en zal in de praktijk moeten blijken in hoeverre de Amsterdamse cijfers daarmee overeenstemmen. In Nederlands onderzoek komen overigens vergelijkbare cijfers naar voren (Loeber, Slot & Sergeant, 2001). Ten tweede kunnen de percentages slechts gedeeltelijk vertaald worden naar omvang, omdat jongeren meerdere keren per jaar een delict kunnen plegen. Daarmee kunnen dezelfde jongeren meerdere keren in het systeem voorkomen. Uit dezelfde onderzoeken komt naar voren dat de vroege starters (oftewel de persistente jeugddelinquenten) verantwoordelijk zijn voor 60-70% van de gehele jeugdcriminaliteit.
48
5.4.2
Dimensie niet-gewelddadig gedrag versus gewelddadig gedrag De tweede dimensie van de profilering van delinquente jongeren bestaat uit een globale typering van het delinquente gedrag. Deze dimensie is geïnspireerd op (maar niet identiek aan) de theorie van Loeber. Conform het tweede uitgangspunt is het van belang rekening te houden met het soort delinquent gedrag. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in twee categorieën. De eerste categorie binnen deze dimensie bestaat uit niet-gewelddadig delinquent gedrag. Het gaat hierbij om delinquent gedrag waarbij interpersoonlijk geweld nauwelijks een rol speelt, zoals bijvoorbeeld winkeldiefstal, schade aan eigendommen (brandstichting of vandalisme) en matige (fraude, zakkenrollen) tot ernstige vormen van delinquent gedrag (autodiefstal en inbraak). Bij deze vormen van delinquent gedrag ligt de nadruk meer op materiële vormen van delinquent gedrag. De tweede categorie bestaat uit gewelddadig delinquent gedrag, dit wil zeggen fysiek gewelddadig gedrag. Het gaat hierbij om delinquent gedrag waarbij geweld tegen andere personen centraal staat, zoals bedreiging, vechtpartijen en ernstige vormen van geweld zoals verkrachtingen en berovingen. Bij deze vormen van delinquent gedrag gaat het om interpersoonlijke vormen van delinquentie. Het onderscheid tussen niet-gewelddadig gedrag en gewelddadig gedrag is niet altijd eenvoudig. Er is een grijs gebied van gedragingen, die zowel een gewelddadige als een niet-gewelddadige invulling kunnen hebben. Diefstal van een tas of portemonnee kan op zichzelf staan en dan is het niet een gewelddadig delict. Gaat de diefstal gepaard met bedreiging en/of agressief gedrag, dan is het wel een gewelddadig delict. Bovendien is het de vraag welk gedrag gewelddadig is en welk gedrag niet: het is een continue dimensie van bijvoorbeeld een tas pakken, naar een tas ruw afpakken, naar een tas onder bedreiging afpakken, naar iemand omduwen en de tas afpakken, naar iemand in elkaar slaan en de tas afpakken. Bij de uiteinden van de dimensie zal het niet moeilijk zijn dit te classificeren als gewelddadig of niet gewelddadig gedrag. In het midden van de dimensie zal er vaker een individuele afweging gemaakt moeten worden of bijvoorbeeld de diefstal van een tas als een (niet-gewelddadig) vermogensdelict wordt opgevat of als een geweldsdelict. Bij deze afweging moet centraal staan wat de gevolgen van het delinquente gedrag zijn geweest. Als er vooral materiële consequenties zijn van het delinquente gedrag, dan kan het als een niet-gewelddadig delict worden beschouwd. Als de interpersoonlijke consequenties sterker zijn, dan is er sprake van een gewelddadig delict. Een kwantificering van deze dimensie is daarmee eveneens lastiger, omdat het onderscheid tussen gewelddadig en niet-gewelddadig delinquent gedrag minder evident is. In Nederlands onderzoek lopen de percentages uiteen van 10% tot 30%. Voor het huidige model gaan we daarom uit van de middelste schatting, namelijk 20%. Ook hier moeten de kanttekeningen geplaatst worden, zoals in paragraaf 5.4.1 genoemd. Een gerichte registratie zal moeten aangeven of deze schatting klopt.
49
5.4.3
Beslisboom van het model Samenvattend, uit bovenstaande is gebleken dat er twee dimensies zijn, die belangrijk zijn voor een beoordeling van de ernst en de achtergrond van het (potentieel) delinquente gedrag bij jongeren. Voor een juiste beoordeling van het delinquente gedrag van jongeren is het belangrijk om te bekijken of de jongere al van jongs af aan problematisch gedrag laat zien, of dat het problematische gedrag pas tijdens de adolescentie begonnen is. Vervolgens is het van belang om te kijken op welke wijze het problematische gedrag tot uitdrukking komt: komt het problematische gedrag tot uitdrukking in niet-gewelddadige vormen van delinquent gedrag of komt het tot uitdrukking in gewelddadige vormen van delinquent gedrag. Zo bezien is de beoordeling te presenteren als een beslisboom:
Wanneer is de jongere gestart met delinquent en/of problematisch gedrag?
Laat
Vroeg
(tijdens de adolescentie; 12+)
Welke uitingsvorm heeft
Welke uitingsvorm heeft
het delinquente gedrag?
het delinquente gedrag?
Niet-gewelddadig
50
(tijdens de kindertijd; 12-)
Gewelddadig
Niet-gewelddadig
Gewelddadig
Het combineren van deze twee dimensies is tot uitdrukking gekomen in de volgende vier hoofdprofielen: Tabel 5.1
Hoofdprofielen van risico/probleemjongeren
Ontwikkelingsverloop Late starters
Vroege starters
I
III
II
IV
Type delinquent gedrag Niet-gewelddadig delinquent gedrag Gewelddadig delinquent gedrag
Per profiel zijn er mogelijke kenmerken en risicofactoren te noemen die (a) additioneel een beter zicht bieden op de aard van de populatie en (b) nadere aanknopingspunten bieden voor een keuze voor de elementen waaruit een interventie zou moeten bestaan. Voor beide afzonderlijke dimensies zijn in paragraaf 5.4.1 en 5.4.2 schattingen gegeven over de relatieve omvang. Met behulp van een fictief rekenmodel zijn de schattingen van beide afzonderlijke dimensies gecombineerd tot schattingen van de vier hoofdprofielen. In tabel 5.2 zijn de percentages van de dimensies bij de “rijtotalen” en de “kolomtotalen” ingevoerd. Vervolgens zijn de rij- en kolompercentages teruggerekend tot de celpercentages bij I, II, II en IV. Met de kanttekeningen die voor beide dimensies afzonderlijk gemaakt zijn, komen we tot de volgende schattingen: 60% van de delinquente jongeren valt in profiel I, 15% in profiel II, 20% in profiel III en 5% in profiel IV. Ook hier zal uit vervolgonderzoek moeten blijken in welke mate deze schattingen kloppen. Tabel 5.2
Schattingen van de omvang van de hoofdprofielen
Ontwikkelingsverloop
Rijtotalen
Late starters
Vroege starters
Niet-gewelddadig
I
III
delinquent gedrag
60 (60%)
20 (20%)
II
IV
delinquent gedrag
15 (15%)
5 (5%)
20 (20%)
Kolomtotalen
75 (75%)
25 (25%)
100 (100%)
Type delinquent gedrag
Gewelddadig
80 (80%)
51
5.5
Beschrijving hoofdprofielen In de literatuur is de dimensie late starters versus vroege starters uitvoerig beschreven. Ook de dimensie niet-gewelddadig versus gewelddadig komt uit onderzoek naar voren. Op basis van deze literatuur kunnen nu per profiel mogelijke risicofactoren worden beschreven. Uit de literatuur blijken vaak dezelfde risicofactoren bij elk profiel van toepassing te kunnen zijn, alleen het tijdstip waarop de risicofactor optreedt of de ernst ervan bepaalt of een jongere in profiel vroeg of laat of niet-gewelddadig of gewelddadig terecht komt. Een lage sociaal economische status (SES) is bijvoorbeeld zowel bij de vroege starters als bij de late starters een risicofactor. Echter, bij een late starter hoeft er in de kindertijd nog geen sprake te zijn geweest van een lage SES, maar is deze situatie ontstaan door bepaalde omstandigheden (ziekte ouders, werkloosheid ouders). Bij de profielen is daarom getracht om de meest onderscheidende risicofactoren in kaart te brengen en die factoren waarvan vast staat dat ze in dat profiel een grote rol spelen. Kortom, bij alle hoofdprofielen kunnen alle risico- en beschermingsfactoren zoals beschreven in hoofdstuk 4 een rol spelen, maar alleen de meest onderscheidende factoren zijn genoemd. Vervolgens wordt elk hoofdprofiel getypeerd aan de hand van de volgende achtergrondkenmerken: sekse en etniciteit. Op basis van de literatuur wordt aangegeven waar een relatieve over- of ondervertegenwoordiging te verwachten is van jongens of meisjes en de meest voorkomende etnische groepen. Door registratie van deze en andere achtergrondkenmerken zal na verloop van tijd een specifiekere beschrijving van de achtergrondkenmerken van de hoofdprofielen gegeven kunnen worden. Daarna wordt elk hoofdprofiel getypeerd met betrekking tot de vereisten die in het algemeen aan de bijbehorende interventies gesteld worden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt naar vijf kenmerken van interventies: inhoud (steunend, educatief, herstructurerend), focus (één of enkele risicofactoren versus meerdere risicofactoren), context (individueel, gezin, meerdere contexten), intensiteit (duur, frequentie) en plaats in het traject (op zichzelf staand versus nazorg). Deze vereisten gelden “in principe”: in het algemeen zijn dit vereisten waar een interventie binnen een profiel aan zou moeten voldoen, maar in het individuele geval kan daarvan afgeweken worden. Deze afwijking moet dan wel expliciet gemotiveerd worden. In paragraaf 5.6 worden per hoofdprofiel enkele subprofielen onderscheiden. Binnen elk hoofdprofiel zijn subgroepen te onderscheiden, die zich kenmerken door de sterke aanwezigheid van een bepaald soort problematiek, waar specifieke aandacht voor nodig is. Het gaat hierbij om jongeren met psychopathologische problematiek (hier opgevat als de aanwezigheid van psychosociale problemen zoals depressiviteit en/of psychiatrische problemen zoals persoonlijkheidsstoornissen), alcohol/drugsproblematiek en LVG-problematiek. Daarnaast wordt binnen de gewelddadige hoofdprofielen een extra subprofiel onderscheiden met betrekking tot zedenproblematiek. Zoals hierboven beschreven staat, is de kennis op dit moment nog niet zover dat duidelijk is welke risicofactoren exclusief bij een profiel horen. Dat komt omdat op dit moment in de literatuur nog geen onderzoek gedaan is naar het hier voorgestelde
52
model. Vervolgonderzoek met dit model als uitgangspunt zal op termijn meer inzicht moeten bieden in een specifieker overzicht van risicofactoren per profiel. Voor dit moment is er naar analogie van de beslisboom in paragraaf 5.4 een vergelijkbare beslisboom op te stellen met betrekking tot bijbehorende risicofactoren:
Zijn de volgende risicofactoren in beeld?
Negatieve ingrijpende levenservaringen
Gebrekkige gewetensontwikkeling
Gebrekkige monitoring ouders
Hechtingsproblematiek
Gebrekkige vrijetijdsbesteding
Psychopathologie bij de ouders Gebrekkige disciplinering door ouders
Zo ja, dan is er een
Zo ja, dan is er een
grotere kans op een late start
grotere kans op een vroege start
(tijdens de adolescentie; 12+)
(tijdens de kindertijd; 12-)
Zijn de volgende
Zijn de volgende
risicofactoren in beeld?
risicofactoren in beeld?
Gebrekkige impulscontrole
Gebrekkige impulscontrole
Geringe empathische vermogens
Geringe empathische vermogens
Veelvuldig (fysiek) straffen door ouders
Veelvuldig (fysiek) straffen door ouders
Zo nee,
Zo ja,
Zo nee,
Zo ja,
dan een grotere
dan een grotere
dan een grotere
dan een grotere
kans op
kans op
kans op
kans op
niet-gewelddadig
gewelddadig
niet-gewelddadig
gewelddadig
delinquent gedrag
delinquent gedrag
delinquent gedrag
delinquent gedrag
53
Bovenstaand schema laat zien dat er dus altijd overlap is tussen de profielen in risicofactoren, maar dat elk profiel een unieke combinatie van risicofactoren heeft. Bovengenoemde risicofactoren zijn met een grotere mate van zekerheid te koppelen aan de vier profielen en zijn in de volgende paragrafen toegelicht. Er zijn enkele risicofactoren aan de profielen toegevoegd, die een minder exclusieve relatie hebben met het betreffende profiel. Risicofactoren uit hoofdstuk 4, die niet terugkomen in hoofdstuk 5 kunnen (nog) niet exclusief bij één van de vier profielen geplaatst worden. Vervolgonderzoek naar de betreffende profielen zal meer zekerheid moeten bieden over exclusieve en overlappende risicofactoren bij de profielen. Een andere beperking is de situatie waarbij er sprake is van een cumulatie van risicofactoren. In dat geval kan de optelsom van aanwezige risicofactoren tot een ernstigere vorm van het probleemgedrag, dan op grond van de afzonderlijke risicofactoren verwacht zou kunnen worden. Dat zou kunnen betekenen, dat een jongere ingedeeld zou moeten worden bij een ander profiel.
5.5.1
Hoofdprofiel I: Late niet-gewelddadige starters De jongeren in profiel 1 zijn in de adolescentie na het 12e levensjaar gestart met delinquent gedrag. Hun ontwikkeling tot aan de adolescentie is redelijk voorspoedig verlopen. Ze hebben weinig probleemgedrag laten zien en zijn in principe niet eerder met de politie in aanraking gekomen. Tijdens de adolescentie begint de ontwikkeling problematisch te worden. Vaak hebben er negatieve ingrijpende levensgebeurtenissen plaatsgevonden (zoals scheiding, overlijden dierbare, trauma). Ouders houden minder toezicht op hun kind en het kind weet niet goed met de vrije tijd om te gaan. Deze factoren verhogen het risico op delinquent gedrag, dat in het algemeen laat start. Dit delinquente gedrag bestaat vooral uit niet-gewelddadige delicten zoals fraude, diefstal, inbraak, zakkenrollen, vandalisme, en brandstichting. Risicofactoren Gemiddeld zijn er in dit profiel minder risicofactoren aan de orde, of staan er relatief meer beschermingsfactoren tegenover de risicofactoren. Daarnaast treden de risicofactoren later op of uiten ze zich later dan bij de vroeg starters. Een overzicht van de belangrijkste risicofactoren met betrekking tot een late start van delinquent gedrag: o
Individu: negatieve ingrijpende levenservaringen (zoals scheiding, overlijden dierbare, trauma);
o
Gezin: gebrekkige monitoring / toezicht door ouders
o
Leeftijdgenoten: gebrekkige vrijetijdsbesteding
Daarnaast kunnen de volgende risicofactoren een rol spelen specifiek met betrekking tot dit profiel: o
54
Individu: negatief zelfbeeld, internaliserend probleemgedrag
Achtergrondkenmerken Op basis van literatuur zijn de volgende uitspraken te doen over relatieve oververtegenwoordiging: o
Er zijn relatief meer meisjes (±25-35%) in dit profiel.
o
Er zijn relatief meer Turkse (±10-15%) en Surinaamse (±15-20%) jongeren in dit profiel.
Interventies Het gedrag van de jongeren in dit profiel is redelijk goed beïnvloedbaar, omdat de ontwikkeling in de eerste 12 jaar relatief goed verlopen is. Daarmee is er een redelijke basis gelegd, waar een interventie goed op kan teruggrijpen (Loeber e.a., 2001). De jongeren zijn daarom in het algemeen gevoelig voor interventies. Een overzicht van de vereisten voor een interventie bij dit profiel:
5.5.2
o
Inhoud: educatief (informatie geven) / steunend (training).
o
Focus: gericht op één of enkele risicofactoren, waaronder negatieve ingrijpende levenservaringen (zoals scheiding, overlijden dierbare, trauma), gebrekkige monitoring / toezicht door ouders, gebrekkige vrijetijdsbesteding, negatief zelfbeeld, internaliserend probleemgedrag.
o
Context: individueel, indien nodig gezin.
o
Intensiteit: een extensievere aanpak met betrekking tot duur, frequentie van contact en invulling.
o
Traject: op zichzelf staand, indien nodig nazorg.
Hoofdprofiel II: Late gewelddadige starters Ook de jongeren in profiel 2 zijn in de adolescentie rond het 12e levensjaar gestart met hun delinquente gedrag. Hun ontwikkeling tot aan de adolescentie is redelijk voorspoedig verlopen. Ze hebben weinig probleemgedrag laten zien en zijn in principe niet eerder met de politie in aanraking gekomen. Tijdens de adolescentie begint de ontwikkeling problematisch te worden. Vaak hebben er negatieve ingrijpende levensgebeurtenissen plaatsgevonden (zoals scheiding, overlijden dierbare, trauma). Ouders houden minder toezicht op hun kind en het kind weet niet goed met de vrije tijd om te gaan. Deze factoren verhogen het risico op delinquent gedrag, dat in het algemeen laat start. Daar bovenop is kenmerkend voor jongeren in dit profiel dat ze een gebrekkige impulscontrole laten zien. Het is voor hen moeilijk hun agressie te beheersen. Daarbij hebben de jongeren gebrekkige empathische vermogens: ze kunnen zich moeilijk inleven in anderen. Bovendien komt bij deze jongeren regelmatig voor dat ze streng bestraft worden door hun ouders, vaak ook op fysieke wijze. Deze factoren verhogen het risico op delinquent gedrag dat vooral bestaat uit gewelddadige delicten zoals bedreiging, vechtpartijen en ernstige vormen van geweld zoals verkrachtingen en berovingen.
55
Risicofactoren Gemiddeld zijn er in dit profiel minder risicofactoren aan de orde, of er staan relatief meer beschermingsfactoren tegenover de risicofactoren. Een overzicht van de belangrijkste risicofactoren met betrekking tot een late start van delinquent gedrag: o
Individu: negatieve ingrijpende levenservaringen (zoals scheiding, overlijden dierbare, trauma).
o
Gezin: gebrekkige monitoring / toezicht door ouders.
o
Leeftijdgenoten: gebrekkige vrijetijdsbesteding.
Een overzicht van de belangrijkste gewelddadigheid van delinquent gedrag:
risicofactoren
met
o
Individu: gebrekkige impulscontrole / agressieregulatie.
o
Individu: geringe empathische vermogens.
o
Gezin: veelvuldig (fysiek) straffen door ouders.
betrekking
tot
de
Daarnaast kunnen de volgende risicofactoren een rol spelen specifiek met betrekking tot dit profiel: o
Individu: psychiatrische en gedragsproblematiek (schizofrenie, antisociale persoonlijkheidsstoornis).
o
Individu: weinig sociale binding.
o
Gezin: afwezigheid vader.
Achtergrondkenmerken Op basis van de literatuur zijn de volgende uitspraken te doen over relatieve oververtegenwoordiging: o
Er zijn relatief meer jongens (±75-85%) in dit profiel.
o
Er zijn relatief meer Marokkaanse (±20-30%), Creoolse (±10-20%) en Antilliaanse (±10-20%) jongeren in dit profiel.
Interventies Het gedrag van de jongeren in dit profiel is redelijk goed beïnvloedbaar, omdat de ontwikkeling in de eerste 12 jaar relatief goed verlopen is. Daarmee is er een redelijke basis gelegd, waar een interventie goed op kan teruggrijpen (Loeber, Slot & Sergeant, 2001). De jongeren zijn daarom in het algemeen gevoelig voor interventies. Een overzicht van de vereisten voor een interventie bij dit profiel:
56
o
Inhoud: steunend (training) / herstructurerend (hulpverlening).
o
Focus: gericht op één of enkele risicofactoren, waaronder negatieve ingrijpende levenservaringen (zoals scheiding, overlijden dierbare, trauma), gebrekkige monitoring / toezicht door ouders, gebrekkige vrijetijdsbesteding,
gebrekkige impulscontrole / agressieregulatie, gering empathisch vermogen, veelvuldig (fysiek) straffen door ouders, psychiatrische en gedragsproblematiek (schizofrenie, antisociale persoonlijkheidsstoornis), weinig sociale binding, afwezigheid vader.
5.5.3
o
Context: individueel, indien nodig gezin.
o
Intensiteit: een extensievere aanpak met betrekking tot duur, frequentie van contact en invulling.
o
Traject: op zichzelf staand, indien nodig nazorg.
Hoofdprofiel III: Vroege niet-gewelddadige starters De jongeren in profiel 3 hebben al vanaf de basisschoolperiode te maken gehad met problematisch en / of delinquent gedrag. Er is vaak van jongs af aan sprake geweest van hechtingsproblematiek, zodat er slechts een gebrekkige band is ontstaan tussen ouder en kind. Door deze gebrekkige band hebben ouders onvoldoende grip ontwikkeld op hun kind. De ouders zijn meestal slecht in staat hun kinderen te disciplineren. Dat heeft al vroeg geleid tot een gebrekkige gewetensontwikkeling: de jongeren hebben nauwelijks een besef van goed en kwaad. Bovendien komt regelmatig psychopathologie bij de ouders voor, wat hen ook belemmert in hun opvoedingstaken. Deze factoren verhogen het risico op delinquent gedrag, dat zijn wortels al vroeg in de kindertijd heeft. Dit delinquente gedrag bestaat vooral uit nietgewelddadige delicten zoals fraude, diefstal, inbraak, zakkenrollen, vandalisme, en brandstichting. Risicofactoren Gemiddeld zijn er in dit profiel meer risicofactoren aan de orde, en er staan relatief minder beschermingsfactoren tegenover de risicofactoren. Een overzicht van de belangrijkste risicofactoren met betrekking tot een vroege start van delinquent gedrag: o
Individu: gebrekkige gewetensontwikkeling.
o
Individu: hechtingsproblematiek.
o
Gezin: psychopathologie bij de ouders.
o
Gezin: gebrekkige disciplinering door ouders.
Daarnaast kunnen de volgende risicofactoren een rol spelen specifiek met betrekking tot dit profiel: o
Individu: beperkte sociale vaardigheden.
o
Leeftijdgenoten: omgang met oudere groepen.
o
Overig: weinig binding met de maatschappij.
57
Achtergrondkenmerken Op basis van de literatuur zijn de volgende uitspraken te doen over relatieve oververtegenwoordiging: o
Er zijn relatief meer meisjes (±25-35%) in dit profiel.
o
Er zijn relatief meer Turkse (±10-15%) en Surinaamse (±15-20%) jongeren in dit profiel.
Interventies Het gedrag van de jongeren in dit profiel is moeilijk beïnvloedbaar. De jongeren hebben in het algemeen een lange geschiedenis van probleemgedrag, dat zich al of niet in (waargenomen) delicten geuit heeft. De jongeren hebben van jongs af aan geen stabiele basis meegekregen met een duidelijk overzicht van normen en waarden. De jongeren hebben in het algemeen moeite met het aangaan van relaties en laten zich daarom nauwelijks door anderen bijsturen in hun gedrag. De jongeren zijn daarom in het algemeen minder gevoelig voor interventies (Loeber, Slot & Sergeant, 2001). Een overzicht van de vereisten voor een interventie bij dit profiel:
5.5.4
o
Inhoud: herstructurerend (hulpverlening).
o
Focus: gericht op meerdere risicofactoren, waaronder gebrekkige gewetensontwikkeling, hechtingsproblematiek, psychopathologie bij de ouders, gebrekkige disciplinering door ouders, beperkte sociale vaardigheden, omgang met oudere groepen, en weinig binding met de maatschappij.
o
Context: gezinsgericht, indien nodig breder.
o
Intensiteit: een intensievere aanpak met betrekking tot duur, frequentie van contact en invulling.
o
Traject: op zichzelf staand inclusief nazorg.
Hoofdprofiel IV: Vroege gewelddadige starters De jongeren in profiel 4 hebben al vanaf de basisschoolperiode te maken gehad met problematisch en / of delinquent gedrag.. Er is vaak van jongs af aan sprake geweest van hechtingsproblematiek, zodat er slechts een gebrekkige band is ontstaan tussen ouder en kind. Door deze gebrekkige band hebben ouders onvoldoende greep ontwikkeld op hun kind. De ouders zijn meestal slecht in staat hun kinderen te disciplineren. Dat heeft al vroeg geleid tot een gebrekkige gewetensontwikkeling: de jongeren hebben nauwelijks een besef van goed en kwaad. Bovendien komt regelmatig psychopathologie bij de ouders voor, wat hen ook belemmert in hun opvoedingstaken. Deze factoren verhogen het risico op delinquent gedrag, dat zijn wortels al vroeg in de kindertijd heeft. Daar bovenop is kenmerkend voor jongeren in dit profiel dat ze een gebrekkige impulscontrole laten zien. Het is voor hen moeilijk hun agressie te beheersen. Daarbij
58
hebben de jongeren gebrekkige empathische vermogens: ze kunnen zich moeilijk inleven in anderen. Bovendien komt bij deze jongeren regelmatig voor dat ze streng bestraft worden door hun ouders, vaak ook op fysieke wijze. Deze factoren verhogen het risico op delinquent gedrag dat vooral bestaat uit gewelddadige delicten zoals bedreiging, vechtpartijen en ernstige vormen van geweld zoals verkrachtingen en berovingen. Risicofactoren Gemiddeld zijn er in dit profiel meer risicofactoren aan de orde, en er staan relatief minder beschermingsfactoren tegenover de risicofactoren. Een overzicht van de belangrijkste risicofactoren met betrekking tot een vroege start van delinquent gedrag: o
Individu: gebrekkige gewetensontwikkeling.
o
Individu: hechtingsproblematiek.
o
Gezin: psychopathologie bij de ouders.
o
Gezin: gebrekkige disciplinering door ouders.
Een overzicht van de belangrijkste gewelddadigheid van delinquent gedrag:
risicofactoren
met
o
Individu: gebrekkige impulscontrole / agressieregulatie.
o
Individu: gering empathisch vermogen.
o
Gezin: veelvuldig (fysiek) straffen door ouders.
betrekking
tot
de
Daarnaast kunnen de volgende risicofactoren een rol spelen specifiek met betrekking tot dit profiel: o
Individu: ontwikkelingsachterstanden vanaf jonge leeftijd.
o
Individu: ernstige psychiatrische of gedragsproblematiek.
o
Individu: narcistische trekken in persoonlijkheid.
o
Gezin: zwakke communicatievaardigheden in het gezin.
o
Leeftijdgenoten: de aanwezigheid van buurtbendes.
Achtergrondkenmerken Op basis van de literatuur zijn de volgende uitspraken te doen over relatieve oververtegenwoordiging: o
Er zijn relatief meer jongens (±75-85%) in dit profiel.
o
Er zijn relatief meer Marokkaanse (±20-30%), Creoolse (±10-20%) en Antilliaanse (±10-20%) jongeren in dit profiel.
Interventies Het gedrag van de jongeren in dit profiel is moeilijk beïnvloedbaar. De jongeren hebben in het algemeen een lange geschiedenis van probleemgedrag, dat zich al of
59
niet in (waargenomen) delicten geuit heeft. De jongeren hebben van jongs af aan geen stabiele basis meegekregen met een duidelijk overzicht van normen en waarden. De jongeren hebben in het algemeen moeite met het aangaan van relaties en laten zich daarom nauwelijks door anderen bijsturen in hun gedrag. De jongeren zijn daarom in het algemeen minder gevoelig voor interventies (Loeber, Slot & Sergeant, 2001). Een overzicht van de vereisten voor een interventie bij dit profiel:
5.6
o
Inhoud: herstructurerend (hulpverlening).
o
Focus: gericht op meerdere risicofactoren, waaronder gebrekkige gewetensontwikkeling, hechtingsproblematiek, psychopathologie bij de ouders, gebrekkige disciplinering door ouders, gebrekkige impulscontrole / agressieregulatie, gering empathisch vermogen, veelvuldig (fysiek) straffen door ouders, ontwikkelingsachterstanden vanaf jonge leeftijd, ernstige psychiatrische of gedragsproblematiek, narcistische trekken in persoonlijkheid, zwakke communicatievaardigheden in het gezin en de aanwezigheid van buurtbendes.
o
Context: gezinsgericht en op de bredere context.
o
Intensiteit: een intensievere aanpak met betrekking tot duur, frequentie van contact en invulling.
o
Traject: op zichzelf staand inclusief nazorg.
Subprofielen Het is duidelijk dat voor een aantal subgroepen specifieke interventies nodig en beschikbaar zijn. Dit maakt het nodig om deze subgroepen apart zichtbaar te maken in subprofielen. Het uitgangspunt daarbij is dat door middel van de vier hoofdprofielen de eerste indeling tot stand komt. Bij het hoofdprofiel hoort een aanbod van interventies dat ingezet kan worden. Als blijkt dat er binnen een hoofdprofiel een specifiek probleem aan de orde is, dat in de reguliere interventies niet goed behandeld kan worden, dan komt de betreffende jongere in een subprofiel terecht. Deze subprofielen worden nu hieronder besproken. In tabel 5.3 is een schematisch overzicht te zien met de hoofdprofielen en de subprofielen.
5.6.1
Psychopathologie Psychopathologie is op te delen in psychosociale problematiek en psychiatrische problematiek. Bij psychosociale problematiek gaat het om psychische problematiek met een sociale achtergrond, zoals depressiviteit en eenzaamheid. Bij psychiatrische problematiek gaat het om persoonlijkheidsstoornissen, zoals angsten en schizofrenie. Van psychopathologie is bekend dat het een rol kan spelen in het ontstaan en voortbestaan van jeugddelinquentie. Het kan daarom nodig zijn om daar in een behandeling specifiek aandacht aan te besteden. Als deze problematiek aan de orde is, dan is het meestal niet mogelijk om daar in de reguliere behandeling aandacht
60
aan te besteden, of is de problematiek te ernstig en heeft dat intensieve aandacht nodig. Voor deze jongeren is het dan belangrijk dat naast de reguliere behandeling apart aandacht besteed kan worden aan de psychopathologie. Dat zal dan in de meeste gevallen gebeuren in de vorm van aanvullende jeugdzorg. Voor elk van de vier hoofdprofielen is een subprofiel “psychopathologie” onderscheiden, waarbij in het volgende hoofdstuk een bijbehorende interventie gepresenteerd zal worden.
5.6.2
Alcohol/drugs problematiek Met betrekking tot alcohol- en drugsproblematiek is te zeggen dat het vaak een contra-indicatie is voor de meeste behandelingen: de meeste interventies zullen niet aanslaan indien er sprake is van een grote alcohol- en/of drugsproblematiek. Dat maakt het noodzakelijk om voor deze jongeren een oplossing te vinden voor hun alcohol- of drugsprobleem, voordat een reguliere interventie met betrekking tot het delinquente gedrag ingezet kan worden. Bij elk van de vier hoofdprofielen is een subprofiel “alcohol/drugs problematiek” onderscheiden, waarbij in het volgende hoofdstuk een bijbehorende interventie gepresenteerd zal worden.
5.6.3
LVG-problematiek Jongeren met LVG-problematiek zijn extra kwetsbaar. Enerzijds beschikken ze over minder bagage om zich in de maatschappij staande te houden en zijn ze daarom extra vatbaar voor risicofactoren. Anderzijds zullen ze minder baat hebben bij de reguliere interventies, omdat deze onvoldoende aansluiten bij hun intellectuele vermogens. Om beide redenen is het belangrijk hen als subgroep te benaderen. Op deze manier heeft men meer oog voor de specifieke achtergronden van hun delictgedrag en voor de speciale vereisten die gesteld worden aan een interventie voor deze subgroep. Bij elk van de vier hoofdprofielen is daarom een subprofiel “LVG-problematiek” onderscheiden, waarbij in het volgende hoofdstuk een bijbehorende interventie gepresenteerd zal worden.
5.6.4
Zedenproblematiek Zedenproblematiek wordt als subprofiel onderscheiden, omdat zedendelicten een specifieker patroon van risicofactoren laten zien, dan de meeste andere vormen van delictgedrag. Dit patroon van risicofactoren vraagt ook om een specifiekere vorm van interventie, enerzijds aansluitend bij normbesef rondom seksualiteit en anderzijds aansluitend bij de risicofactoren die hebben bijgedragen tot het zedendelict. Bij de twee gewelddadige hoofdprofielen is daarom een subprofiel “zedenproblematiek” onderscheiden, waarbij in het volgende hoofdstuk een bijbehorende interventie gepresenteerd zal worden.
61
Tabel 5.3
Hoofdprofielen en subprofielen van risico/probleemjongeren
Start delict
Invulling delict
Hoofdprofiel en subprofiel
Laat
Niet gewelddadig
Hoofdprofiel I: niet-gewelddadige, late starter Subprofielen bij I
Psychopathologie Alcohol/drugs problematiek LVG-problematiek
Gewelddadig
Hoofdprofiel II: gewelddadige, late starter Subprofielen bij II
Psychopathologie Alcohol/drugs problematiek LVG-problematiek Zedenproblematiek
Vroeg
Niet gewelddadig
Hoofdprofiel III: niet-gewelddadige, vroege starter Subprofielen bij III
Psychopathologie Alcohol/drugs problematiek LVG-problematiek
Gewelddadig
Hoofdprofiel IV: gewelddadige, vroege starter Subprofielen bij IV
Psychopathologie Alcohol/drugs problematiek LVG-problematiek Zedenproblematiek
5.6.5
Verdere differentiatie Naast bovengenoemde problematieken zijn er nog verdere differentiaties te onderscheiden, die wel van belang zijn voor de koppeling met interventies, maar die niet tot uitdrukking komen in afzonderlijke subprofielen. Ten eerste zal binnen elk profiel een juiste koppeling met interventies afhankelijk zijn van de specifieke risicofactoren. Dat betekent dat binnen het hoofdprofiel verschillende interventies genoemd zullen worden als mogelijk vervolg, maar dat de uiteindelijke keuze daartussen bepaald zal worden door de specifieke aanwezigheid van risicofactoren binnen dat profiel. Als bijvoorbeeld bij een jongere uit profiel II (late starters met gewelddadig gedrag) de belangrijkste risicofactoren binnen de jongere liggen, dan ligt een agressieregulatie training voor de hand. Als bij die jongere echter de belangrijkste risicofactoren in het gezin liggen, dan ligt een gezinsinterventie meer voor de hand. Binnen elk profiel zal er dus enige variatie zijn in het mogelijk bijpassende aanbod van interventies, omdat binnen elk profiel variatie zal zijn in welke van de risicofactoren aanwezig zijn en omdat binnen elk profiel variatie zal zijn
62
in de mate waarin een risicofactor aanwezig is. Voor elk van de jongeren binnen een profiel zal specifieke diagnostiek moeten bepalen welke risicofactoren en welke beschermingsfactoren in welke mate in beeld zijn en welke interventie daar het beste bijpast. Ten tweede is het van belang binnen elk profiel aandacht te hebben voor de mate waarin het delinquente gedrag incidenteel of structureel van aard is, ongeacht of het een vroege of late starter betreft. Als er sprake is van een eerste delict, of als er veel tijd ligt tussen het huidige delict en een eerder delict, dan is het delinquente gedrag incidenteel van aard. Als er sprake is van meerdere delicten en deze delicten volgen relatief snel op elkaar, dan is het delinquente gedrag structureel van aard. Als het delinquente gedrag van de jongere incidenteel van aard is, dan ligt een minder intensieve interventie voor de hand, dan wanneer het delinquente gedrag van de jongere meer structureel van aard is. Bij een jongere uit profiel I die voor het eerst een licht delict pleegt, zonder aanwezigheid van grote achterliggende risicofactoren, dan valt bijvoorbeeld aan Halt te denken. Heeft een jongere uit profiel I al vaker een delict gepleegd, dan valt bijvoorbeeld aan Functional Family Therapy (FFT) te denken. Ook hier geldt dat binnen elk profiel variatie zal zijn in het mogelijke aanbod van interventies afhankelijk van de mate waarin het delinquente gedrag structureel is. Voor elk van de jongeren binnen een profiel zal specifieke diagnostiek moeten bepalen of er sprake is van een eerste overtreding, van een beperkt aantal delicten of van een structureel patroon van delinquent gedrag. Ook dit element zal meegenomen moeten worden in de uiteindelijke keuze voor een bijpassende interventie. Het is op dit moment onmogelijk om een compleet dekkend overzicht te maken van alle risico- en beschermingsfactoren, inclusief de mate waarin het delinquente gedrag structureel is en daarbij in een één-op-één relatie bijbehorende interventies. Dat betekent concreet dat bij de stap van profiel naar bijpassende interventie twee aanvullende aspecten in overweging genomen moeten worden: (1) welke risico- en beschermingsfactoren zijn in beeld; en (2) is er sprake van incidenteel of structureel delinquent gedrag? Dat betekent voor de diagnostische procedures van instellingen die met deze jongeren werken, dat deze voldoende informatie moeten opleveren met betrekking tot deze twee aspecten. Er is nadrukkelijk voor gekozen om etniciteit niet tot uitdrukking te laten komen in verschillende subprofielen. In de eerste plaats is het uitgangspunt om bij de indeling van jongeren niet uit te gaan van de etniciteit, maar van de achterliggende problematiek. De gedachte is dat niet de etniciteit zelf, maar de achterliggende risicofactoren – die overigens samen kunnen hangen met een bepaalde etniciteit – het uitgangspunt moeten zijn voor de koppeling met een interventie. Als het bijvoorbeeld om Marokkaanse jongeren gaat die gewelddadige delicten vertonen, dan moet niet hun Marokkaanse identiteit de aanleiding zijn om een bepaalde interventie in te zetten, maar de achterliggende risicofactoren, die samenhangen met het gewelddadige gedrag. In de tweede plaats is het uitgangspunt wel dat bestaande (effectieve of veelbelovende) interventies aangepast kunnen worden voor verschillende etnische subgroepen. Als een Antilliaanse jongere een delict heeft gepleegd en het is nodig het gezin te betrekken bij de interventie, dan zal in eerste instantie gedacht moeten worden aan bijvoorbeeld Functional Family Therapy (FFT),
63
die aangepast is voor de Antilliaanse doelgroep, dan aan een speciale interventie voor alle Antilliaanse jongeren.
5.7
Aandachtspunten Het is belangrijk een aantal aandachtspunten bij dit model te benoemen. Ten eerste is het goed om te realiseren dat elk indelingscriterium afbakeningsproblemen met zich meebrengt. Bij een onderscheid in twee categorieën (vroege of late starter; nietgewelddadig of gewelddadig) is er zelden sprake van een dichotoom onderscheid, maar zijn er altijd grensgevallen, die zowel in de ene categorie als in de andere categorie zouden kunnen vallen. Bij gebruik van dit model in de praktijk moet dit model niet star gehanteerd worden, maar moet er de mogelijkheid zijn om achteraf een toewijzing te wijzigen, als nieuwe inzichten tot een andere toewijzing leiden. Dat betekent dat de profielen niet als deterministisch, maar als probabilistisch gezien moeten worden. Met andere woorden, bij een toewijzing van jongeren aan één van de profielen is het altijd mogelijk om achteraf op basis van nieuwe informatie de toewijzing te wijzigen. Ten tweede, zoals al eerder gezegd, is het van belang om de profielen van achtergrondinformatie te voorzien. Door bij registratie en rapportage aandacht te vragen voor het achterliggende profiel, is het mogelijk de achtergrondkenmerken (bijv. sekse, etniciteit, LVG, enz.) van de profielen zichtbaar te maken en vervolgens te kwantificeren. Daarnaast wordt het ook mogelijk om risicofactoren per profiel in kaart te brengen, en daarmee het beeld van de profielen verder te preciseren. Ten derde is het model een groeimodel. Dat houdt in dat in de loop der jaren op basis van eerder genoemde registratie en op basis van praktijkervaring het model verder aangepast en verfijnd kan worden. Niet voorkomende (sub)profielen kunnen worden geschrapt, nieuwe (sub)profielen kunnen worden toegevoegd, afhankelijk van de behoefte.
64
6
Overzicht van profielen en passende (inter)nationale interventies
6.1
Aanpak De derde onderzoeksvraag luidde: Welke (in Nederland of in het buitenland) effectief gebleken interventies voor de jongeren met deze verschillende profielen zijn toepasbaar in Amsterdam? Door middel van een literatuurstudie is nagegaan welke nationale en internationale effectieve en veelbelovende interventies er beschikbaar zijn voor de doelgroep. In paragraaf 6.2 worden eerst alle interventies opgesomd voor de doelgroep die internationaal en nationaal de erkenning effectief dan wel deels effectief hebben gekregen. Daarna volgt in paragraaf 6.3 een korte beschrijving van alle interventies. Tot slot wordt in paragraaf 6.4 een overzicht gegeven van de profielen en bijpassende interventies.
6.2
Overzicht interventies voor jeugdige delinquenten Uit literatuuronderzoek is een aantal interventies naar voren gekomen, die ingezet kunnen worden voor delinquente jongeren. Hierbij is een selectie gemaakt van interventies die in één van onderstaande categorieën vallen: * = deels effectief / veelbelovend / in theorie effectief / voorlopig erkend ** = effectief / erkend Deze indeling is gebaseerd op internationale literatuur over interventies en op twee Nederlandse databanken van interventies: de Databank Effectieve Interventies (DEI) van het Nederlands Jeugdinstituut en de databank van de Erkenningscommissie Gedragsinterventies Justitie. Beide databanken geven verschillende benamingen aan erkenning. Voor beiden komt het erop neer dat er een duidelijk verschil is tussen interventies die gedeeltelijk een erkenning hebben en de interventies die volledig erkend zijn. Een volledig erkende interventie voldoet aan alle kwaliteitscriteria van de Erkenningscommissie en is bewezen effectief. Een deels erkende gedragsinterventie voldoet nog niet aan alle kwaliteitscriteria, maar krijgt van de Erkenningscommissie twee jaar de tijd om zich verder te ontwikkelen. Daarnaast blijkt uit diverse meta-analyses, reviews en besprekingsartikelen dat de volgende interventies werken bij jongeren met ernstige gedragsstoornissen of antisociaal gedrag en jongeren met antisociaal en delinquent gedrag (en hun ouders of de gezinnen waar zij uitkomen) (Boendermaker, e.a., 2007; Boendermaker e.a., 2005; Konijn, e.a., 2003; Boendermaker, Van der Veldt & Booy, 2003; Bartels, Schuursma & Slot, 2001).
65
Internationale en nationale interventies Agressieregulatie op Maat** Agressieregulatie Training (ART)** Behavioural parent training (BPT)** Brains 4 Use* Buitenprogramma Work-Wise* Dialectische Gedragstherapie bij Delinquente Adolescenten* Equip* Functional Family Therapy (FFT)* Halt* In Control!* Leren van Delict* Multidimensional Treatment Foster Care (MTFC)* Multi Systeem Therapie (MST)* Nieuwe Perspectieven bij Terugkeer (NPT)** Out of the Circle (OTC) Problem Solving Skills Training (PSST)** Residentieel Gedragstherapeutisch Behandelingsprogramma (RGB)** Sociale Vaardigheden op Maat** Teaching Family Home (TFH)** Tools4U** Washington State Aggression Replacement Training (WSART)* NB. Bovengenoemde interventie Out of the Circle is niet effectief bevonden door de Erkenningscommissie maar komt het dichts bij de doelgroep van jeugdige zedendelinquenten. Bij de beschrijving ervan wordt hier nader op ingegaan.
6.3
Beschrijving interventies voor jeugdige delinquenten Hieronder worden bovengenoemde interventies beschreven. Per interventie is het volgende beschreven: de doelgroep, het probleemgedrag, de risicofactoren waar de interventie zich op richt en een typering van de aanpak. Tot slot volgt een conclusie.
66
Hierbij is voor elke interventie nagegaan binnen welk profiel deze toegepast zou kunnen worden. De afweging hierbij is gebaseerd op ons beschikbare informatie over de interventies. Allereerst is nagegaan of er voldoende informatie aanwezig was om een interventie wel of niet te plaatsen. Hierbij is ook nagegaan of er al dan niet sprake is van (aangetoonde) effectiviteit van de interventie. Soms kan een interventie slechts bij één profiel ingezet worden, soms kan een interventie bij meerdere profielen ingezet worden. Soms was de informatie te beperkt om een betrouwbare keuze te kunnen maken. De interventies staan op alfabetische volgorde. De interventies zijn verschillend van karakter. Sommige interventies zijn individueel van aard, andere worden groepsgewijs aangeboden. Sommige interventies zijn ingevuld als therapie, andere als een vaardigheidstraining. Sommigen zijn bedoeld als primaire interventie voor delinquent gedrag in het algemeen, andere zijn bedoeld als aanvullende interventie voor specifieke problematiek zoals alcohol of drugs. Sommige interventies worden ingezet direct nadat een jongere een delict gepleegd heeft, andere interventies zijn bedoeld als nazorg om naderhand te voorkomen dat een jongere terugvalt in het oude gedrag. Sommige interventies zijn bedoeld voor jongeren in detentie of in een JJI, andere interventies kunnen ingezet worden onafhankelijk van de situatie waarin de jongere verkeert. De meeste interventies zijn gericht op jongeren, een aantal richt zicht op de ouders. Bij de toewijzing van interventies aan profielen is geen rekening gehouden met deze verschillen. Op inhoudelijke gronden is gekeken op welke problematiek de interventie ingrijpt en daarmee bij welk profiel de interventie past. Dat betekent dat de interventies niet zonder meer voor elke jongere in een profiel toepasbaar zijn, maar dat rekening gehouden moet worden met de context van de interventie. Datzelfde geldt overigens voor de risico- en beschermingsfactoren waar een interventie op ingrijpt en voor de mate waarin het delinquente gedrag incidenteel of structureel van aard is.
-
Agressieregulatie op Maat o
Doelgroep: jongeren in de leeftijd van 16-21 jaar.
o
Probleemgedrag: forse agressieregulatie problematiek die reactieve en/of proactieve agressie vertonen.
o
Risicofactoren: gebrekkige impulscontrole, agressief gedrag.
o
Typering van de aanpak: het primaire doel van de interventie is het verbeteren van de zelfregulatie van een jongere met een forse agressieproblematiek om zo de kans op recidive te verkleinen. De interventie maakt gebruik van een cognitieve gedragsmatige aanpak met dramatherapeutische technieken, waarbij voortdurend aandacht is voor het motiveren en het vergroten van het geloof in eigen kunnen om zo de leerbaarheid te vergroten. Er wordt gewerkt aan het verminderen van stress en agressieve gevoelens, beheersingsvaardigheden, impulscontrole, het vergroten van het zelfinzicht, inzicht in oorzaken van het gedrag en het veranderen van disfunctionele cognities. Ook wordt gewerkt aan het verbeteren van de zelfcontrole, de wijze van informatieverwerking, het richten van de aandacht en het verminderen van negatieve interactiecirkels tussen
67
de jongeren en ouders. Aan de hand van fictieve en zelfingebrachte probleemsituaties worden het oplossen van problemen en gedragsalternatieven geoefend. Voor het aanleren van nieuw gedrag worden rollenspelen, imitatie, modeling en positieve bekrachtiging gebruikt. o
-
Agressie Regulatie Training (ART) o
Doelgroep: jongeren van 12-18 jaar. De jongeren hebben één of meerdere delicten gepleegd. Geschikt voor jongeren met een IQ > 85.
o
Probleemgedrag: agressief gedrag. Er moet sprake zijn geweest van agressie en/of wapengebruik en het risico op delictherhaling is matig tot hoog.
o
Risicofactoren: gebrekkige impulscontrole / agressieregulatie. Jongeren met sociale vaardigheidstekorten, problemen met boosheidscontrole en morele ontwikkelingsachterstand komen in aanmerking voor ART.
o
Typering van de aanpak: ART is een cognitief gedragstherapeutische interventie. Middels het trainen van sociale vaardigheden, het aanleren van cognitieve controle en het wijzigen van morele regels kan het programma het risico van crimineel gedrag verminderen. De ART wordt aangeboden als groepstraining voor vier tot negen deelnemers. De interventie is gericht zowel op pro- als reactieve agressie.
o
Conclusie: Deze interventie is in te zetten bij profiel II en IV. Deze interventie is expliciet bedoeld voor gewelddadig gedrag en de mechanismen die aan dit gedrag ten grondslag liggen.
-
68
Conclusie: deze interventie is in te zetten bij profiel II en IV. Deze interventie is expliciet bedoeld voor agressief gedrag en de mechanismen die aan dit gedrag ten grondslag liggen.
Behavioural Parent Training (BPT) o
Doelgroep: ouders van jongeren in de leeftijd van 12-18 jaar.
o
Probleemgedrag: ernstige gedragsproblemen met daarnaast het plegen van delicten.
o
Risicofactoren: niet beschreven in beschikbare informatie.
o
Typering van de aanpak: het doel van de training is om ouders te leren hun kind meer aangepast gedrag bij te brengen. Ze leren allereerst het onderkennen en het signaleren van het probleemgedrag. Vervolgens krijgen ouders technieken aangereikt om het probleemgedrag te helpen veranderen. Ze leren manieren om gewenst gedrag te belonen, hoe ze ongewenst gedrag licht en passend kunnen straffen en hoe ze moeten onderhandelen en afspraken kunnen maken met hun kind. Thuis wordt het geleerde in de praktijk gebracht. Oudertrainingen blijken effectiever te zijn bij ouders met pubers en jongere kinderen dan bij ouders met adolescenten. De intensiteit
en duur van de oudertrainingen lopen uiteen, variërend van twaalf sessies gedurende drie maanden tot een intensieve begeleiding van een jaar. o
-
Conclusie: Deze interventie is aanvullend in te zetten voor ouders, wanneer het nodig is de opvoedingsvaardigheden van hen te ondersteunen. Deze interventie is niet noodzakelijk wanneer al sprake is van een gezinsgerichte interventie. Deze interventie kan aanvullend of als nazorg ingezet worden bij de profielen I, II, III, en VI.
Brains 4 Use o
Doelgroep: jongeren die zijn opgenomen in een justitiële jeugdinrichting.
o
Probleemgedrag: delinquent gedrag.
o
Risicofactoren: drugs- en alcoholgebruik, uitval van school en werk.
o
Typering van de aanpak: de interventie beoogt de kans op recidive te verminderen door het terugdringen van drugs- en alcoholgebruik. Brains 4 Use is gericht op het verminderen van de kans op uitval op school of werk als gevolg van middelengebruik en het voorkomen van schadelijke gevolgen voor het sociaal-emotioneel welbevinden en de gezondheid van de jongeren. Er wordt gebruik gemaakt van cognitief gedragstherapeutische principes en van het transtheoretische model van Prochaska en DiClemente. Het is een individueel programma bestaande uit twaalf wekelijkse gesprekken.
o
Conclusie: Brains 4 Use is een programma dat aanvullend is in te zetten wanneer bij de jongere sprake is van alcohol- en drugsgebruik. Bij de jongere hangt het middelengebruik samen met andere problemen. Op dit moment wordt dit programma alleen binnen een JJI ingezet. Deze interventie is echter ook geschikt om buiten JJI‟s in te zetten. Deze interventie kan ingezet worden bij het subprofiel “alcohol-/drugsproblematiek”.
-
Buitenprogramma Work-Wise o
Doelgroep: jongeren in de leeftijd van 15-23 jaar.
o
Probleemgedrag: niet bekend.
o
Risicofactoren: niet bekend.
o
Typering van de aanpak: Het buitenprogramma Work-Wise is gericht op het begeleiden van jongeren voor, tijdens en na hun terugkeer in de maatschappij vanuit een (justitiële) jeugdinrichting. Doel is het behouden van een passende opleiding, stage of werkplek. Het programma is ook gericht op wonen, het sociale netwerk en vrijetijdsbesteding. Een „gemiddeld‟ WorkWise traject kent vier fasen. Per fase leert een jongere steeds meer (arbeids)vaardigheden. Ook leert de jongere (beroeps)keuzes maken en wordt hij of zij geholpen bij het vinden (en hóuden) van een baan of het volgen van een studie. In eerste instantie is men gericht op het halen van een vakdiploma. Heeft de jongere zijn scholingstraject afgerond, dan is een
69
stageplek of baan het volgende doel. Altijd wordt een speciaal nazorgplan opgesteld, dat zorgt voor begeleiding als de jongere eenmaal weer buiten de justitiële inrichting is. Een Work-Wise traject staat niet op zichzelf, maar wil juist onderdeel zijn in een samenwerkende keten. Die keten begint al voordat een jongere een inrichting of instelling binnenkomt, en eindigt nadat een jongere de instelling heeft verlaten. Daarom wordt nauw samen gewerkt met ketenpartners als de reclassering en/of bureaus jeugdzorg. Maar ook scholen, werkgevers en gemeenten zijn belangrijke partners in de keten die moet zorgen voor succesvolle resocialisatie van de jongeren. o
-
70
Conclusie: Het buitenprogramma Work-Wise is een paraplu voor een breed scala aan mogelijke interventies. Daarmee heeft het meer het karakter van case-management, dan dat er sprake is van een methodiek. Om die reden is het niet mogelijk om Work-Wise in één van de profielen te plaatsen.
Dialectische Gedragstherapie bij Delinquente Adolescenten (DGT-A) o
Doelgroep: jongeren in de leeftijd van 12-24 jaar die tenminste vier maanden in een JJI verblijven.
o
Probleemgedrag: jongeren met crimineel gedrag gedragsstoornissen of (para)suïcidaal gedrag vertonen.
o
Risicofactoren: problemen in de emotieregulatie, vertekende en disfunctionele cognities, verminderde zelfcontrole, gebrekkige impulscontrole en beheersingsvaardigheden, afwezig sociale cognitie en probleemoplossende vaardigheden en negatieve gevoelens.
o
Typering van de aanpak: de DGT-A is een cognitieve gedragstherapie, bestaande uit individuele therapie, een geprotocolleerde groepstraining waarin vaardigheden worden getraind, het Terugvalpreventieprogramma en Intervisie (tussen de therapeuten). De interventie duurt 16 weken. Het doel van DGT-A is het verkleinen van de kans op recidive door het verminderen van emotieregulatie, vertekende en disfunctionele cognities, het verbeteren van de zelfcontrole, de impulscontrole en beheersingsvaardigheden, het verbeteren van de sociale cognitie en probleemoplossende vaardigheden en het verminderen van negatieve gevoelens. Verder het aanleren van vaardigheden om conflicten te hanteren. Bij adolescenten wordt ook de omgeving betrokken.
o
Conclusie: Deze interventie pakt de factoren die samenhangen met het delinquente gedrag op brede schaal aan. DGT-A is geschikt wanneer sprake is van behoorlijke problematiek. Wat precies het delinquente gedrag van de jeugdigen inhoud is niet beschreven in de beschikbare informatie. Daarom kan geen goede afweging gemaakt worden voor welke profielen de interventie wel geschikt is en voor welke niet.
die
ernstige
-
Equip o
Doelgroep: jongeren in de leeftijd van 12-20 jaar.
o
Probleemgedrag: antisociale gedragsproblemen en of delinquent gedrag, onverantwoordelijk gedrag, anderen misleiden en uitlokken, stelen, liegen, baldadig zijn.
o
Risicofactoren: cognitieve vertekeningen, tekorten in morele ontwikkeling, egocentrisme, geen schuldgevoel, problemen met autoriteit, negatief zelfbeeld, snel beledigd zijn, goedgelovig zijn, alcohol en drugsgebruik.
o
Typering van de aanpak: een groepstherapeutisch programma dat gericht is op het doorbreken van het egocentrisme en het aanleren van verantwoordelijkheid voor eigen handelen. Centraal in de theorievorming rond Equip staan het sociaal-informatie-verwerkingsmodel (SIP) van Crick en Dodge en de ontwikkelingstheorie van het moreel besef van Kohlberg. De wijze waarop er met de jongere wordt gewerkt is de zogenoemde „peerintervention‟, een groepsmethodiek waarbij de dynamiek en positieve invloed van groepsgenoten wordt gebruikt om de morele ontwikkeling en de cognitieve vaardigheden van de jongere te bevorderen. Het EQUIPprogramma voorziet zowel de jongeren als de begeleiders in een gemeenschappelijke taal. Equip is een programma dat volgens een vast protocol wordt uitgevoerd. Eerst wordt gewerkt aan een positieve groepscultuur in een aantal Wederzijdse Hulpbijeenkomsten (WH). De kern van het programma bestaat uit drie onderdelen: Omgaan met agressie, sociale vaardigheden en het nemen van sociaal morele beslissingen. Elk onderdeel bestaat uit tien sessies.
o
Conclusie: Equip is gezien de intensieve aanpak waarschijnlijk te zwaar voor profiel I. Bovendien wordt dit programma vaak binnen JJI‟s ingezet. Deze interventie kan goed ingezet worden bij de profielen II, III, en IV.
-
Functional Family Therapy (FFT) o
Doelgroep: jongeren in de leeftijd van 11-18 jaar en hun gezinnen.
o
Probleemgedrag: ernstige gedragsstoornissen, waaronder delinquentie, die tot uiting komen in heftig antisociaal gedrag en oppositioneel gedrag, waarbij sprake is van veiligheidsrisico‟s voor de jongere zelf of zijn omgeving.
o
Risicofactoren: psychische problemen en (licht verstandelijke) beperkingen van de jongere zelf, gebruik alcohol en drugs, problemen in gezins- en opvoedingssituatie, leerprestaties en gedrag op school, vrije tijdsbesteding en omgaan met antisociale vrienden en kennissen, een negatief ontwikkelingsperspectief, politie- en justitiecontacten.
o
Typering van de aanpak: deze gezinstherapie is gericht op het veranderen van de interacties tussen gezinsleden, het verbeteren van het functioneren van de individuele leden van het gezin en van het gezin als geheel. Omdat de leden van gezinnen met gedragsgestoorde kinderen elkaar vaker beschuldigen, defensief reageren op elkaar en elkaar minder steunen,
71
probeert de behandelaar de onderlinge communicatiepatronen te veranderen. In de therapie leren gezinsleden te verduidelijken welk gedrag zij van elkaar verwachten, elkaar positief te bekrachtigen, problemen constructief te bespreken en gezamenlijk oplossingen voor problemen te vinden. FFT kent drie fasen: de verbindings- en motiveringsfase, de gedragsveranderingsfase en de generalisatiefase. De therapie is van korte duur. Gezinnen met matige problemen kunnen volstaan met acht tot twaalf zittingen. Bij zware problematiek kunnen ruim 30 zittingen nodig zijn. o
-
Halt o
Doelgroep: jongeren in de leeftijd van 12-18 jaar.
o
Probleemgedrag: vernieling, diefstal, overlast met vuurwerk.
o
Risicofactoren: in principe gericht op alle risicofactoren.
o
Typering van de aanpak: jongeren kunnen rechtzetten wat zij fout hebben gedaan, zonder dat zij in aanraking komen met justitie. De jongeren zijn door de politie voor de eerste keer aangehouden.
o
Conclusie: De methodiek van Halt wordt op dit moment opnieuw ontwikkeld en beschreven, daarbij is aandacht besteed aan bovengenoemde punten. Halt is gericht op lichte problematiek. Halt is niet geschikt voor structurele delinquenten die vanaf jonge leeftijd delicten hebben gepleegd. Deze interventie is niet geschikt voor geweldsdelicten en hierdoor alleen te plaatsen in profiel I (het lichtste profiel).
-
72
Conclusie: FFT is een breed inzetbare interventie. FFT is inzetbaar bij korte en langdurende problematiek, en dus ook inzetbaar bij de vroege starters die gewelddadige delicten plegen. FFT is te gebruiken voor LVG-ers: voor hen moet er echter wel een aangepaste interventie ontwikkeld worden. Deze interventie kan ingezet worden bij de profielen II, III, en IV.
In Control! o
Doelgroep: jongeren in de leeftijd van 12-21 jaar.
o
Probleemgedrag: agressief delinquent gedrag.
o
Risicofactoren: gebrekkige impulscontrole en agressief gedrag.
o
Typering van de aanpak: de gedragsinterventie In Control! is bedoeld voor jongens die (reactief) agressieve delicten hebben gepleegd. De interventie wordt door een trainer gedragsdeskundige en een trainer PMT-er gegeven en is gestoeld op agressieregulatie- en ontspanningstechnieken, sociale vaardigheidstraining en cognitieve gedragstherapie. Gezien het intelligentieniveau (TIQ en/of VIQ> 70) en de leerstijl van de doelgroep ligt de nadruk op „doen en ervaren‟ in plaats van op „praten over‟. Er wordt gebruik gemaakt van rollenspellen en sport- en speloefeningen. Na twee individuele gesprekken vinden 19 bijeenkomsten plaats, waarvan 17
groepsbijeenkomsten (6 deelnemers) en twee tussentijdse individuele bijeenkomsten. De persoonlijk begeleiders/mentoren en de ouders worden intensief bij de training betrokken. o
-
Conclusie: In Control is geschikt voor jongens met beperkte intellectuele vermogens en agressieve problematiek. Deze interventie is met name geschikt voor LVG-jongeren in de profielen II en VI.
Leren van Delict o
Doelgroep: jongeren in de leeftijd van 14-23 jaar in een JJI.
o
Probleemgedrag: gewelddadig delinquent gedrag.
o
Risicofactoren: o.a. cognitieve vertekeningen, gebrekkige impulsbeheersing.
o
Typering van de aanpak: het betreft een cognitief gedragsmatige interventie voor jongeren die een gewelddadig delict hebben gepleegd en hiervoor in een justitiële jeugdinrichting zijn geplaatst. De jongeren hebben een matig tot hoog risico op recidive en zijn ook vaak betrokken bij gewelddadige incidenten in de inrichting. Leren van Delict heeft als doel dit risico te verlagen door jongeren (1) inzicht in de eigen delictketen te laten krijgen, (2) minder irrationele gedachten, vijandige attitudes en cognitieve vertekeningen te laten hebben, (3) verantwoordelijkheid voor eigen gedrag en gevolgen hiervan te laten nemen en (4) een uitgebreider repertoire van gedrags- en sociaalcognitieve vaardigheden te laten gebruiken. Een gedragswetenschapper voert, deels samen met de mentor, de interventie uit met individuele jongeren. Leren van Delict omvat drie fasen. In de eerste fase vindt de delictanalyse plaats tijdens wekelijkse bijeenkomsten. In de tweede fase staat gedragsverandering centraal (twee bijeenkomsten per week), waaraan ook de mentoren deelnemen. Fase 1 en 2 duren 14 tot 18 weken. In de derde fase volgt de jongere opfrissessies op momenten dat hij te maken krijgt met veranderingen in zijn leefsituatie, zoals op verlof gaan of naar een open inrichting of naar huis gaan.
o
Conclusie: Leren van Delict is geschikt voor forse agressieproblematiek met een hoog recidiverisico. Deze interventie is geschikt voor profiel IV.
-
Multidimensional Treatment Foster Care (MTFC) o
Doelgroep: jongeren in de leeftijd van 12-18 jaar. De jongeren moeten ten minste drie delicten hebben gepleegd, waarvan één ernstig.
o
Probleemgedrag: jongeren met ernstig antisociaal gedrag en antisociale denkpatronen, een bovengemiddeld of hoog recidive risico en een IQ boven de 70. Het antisociale gedrag kan gecombineerd worden met oppositioneel opstandig gedrag, internaliserende problemen of andere vormen van psychiatrische problemen. Een uithuisplaatsing is aan de orde.
o
Risicofactoren: dagbesteding.
o.a.
groepsdruk,
antisociale
denkpatronen,
geen
73
o
Typering van de aanpak: jongeren worden voor de duur van zes tot twaalf maanden in een opvoedgezin geplaatst bij speciaal daarvoor getrainde opvoedouders. Daarnaast krijgt de jongere van een team begeleiding waarbij actief gewerkt wordt aan gedragsverandering. Door middel van deze intensieve begeleiding en een beloningssysteem op basis van de sociale leertheorie wordt de jongere goed gedrag aangeleerd. Het gaat om gedwongen hulpverlening in het kader van een schorsing voorlopige hechtenis, een vervroegde voorwaardelijke vrijheidstelling, een voorwaardelijke veroordeling jeugddetentie of PIJ of een gedragsmaatregel (strafrechtelijk kader). MTFC kan ook ingezet worden voor onder toezicht gestelde jongeren met een machtiging uithuisplaatsing, die tenminste drie delicten hebben gepleegd, waarvan één ernstig.
o
Conclusie: MTFC is niet geschikt bij zware agressieve problematiek en ernstige psychiatrische problematiek. MTFC is wel geschikt voor jongeren met een IQ vanaf 70. Op basis van de beschikbare informatie is moeilijk aan te geven waar de grenzen liggen. De interventie is mogelijk inzetbaar bij profiel III. MTFC wordt uitgevoerd door het Leger des Heils. MTFC wordt momenteel alleen in de regio Arnhem uitgevoerd. Vanaf januari 2009 wordt het ook in Utrecht en Rotterdam aangeboden. De verwachting is dat dit programma zich over heel Nederland zal verspreiden.
-
74
Multi Systeem Therapie (MST) o
Doelgroep: jongeren in de leeftijd van 12-18 jaar.
o
Probleemgedrag: ernstige gedragsproblemen en delinquent gedrag.
o
Risicofactoren: breed aantal risicofactoren die per jongere verschillen.
o
Typering van de aanpak: bij MST gaat men ervan uit dat een gedragsstoornis veroorzaakt wordt en in stand blijft door factoren in het gezin, de familie, de school, de omgang met leeftijdgenoten en de buurt. De behandeling dient zich dus ook op al die gebieden (systemen) te richten. Er wordt daarom een pakket van veelal gedragstherapeutische interventies ingezet gericht op het gezin van een jeugdige, de jeugdige zelf en als dat nodig is op de school, vriendengroep, buurt of verdere familie. Afhankelijk van de factoren die in een individueel geval het probleemgedrag in stand houden, worden er interventies uitgekozen om toe te passen. Zo kan een jongere bijvoorbeeld deelnemen aan een training in agressiebeheersing of probleemoplossende vaardigheden, terwijl de ouders getraind worden in opvoedingsvaardigheden en leerkrachten op school geadviseerd worden (en indien nodig getraind) in hun aanpak van de jongere. Ook kan - samen met de ouders - worden geprobeerd de jongere in contact te brengen met een nieuwe vriendengroep. Hoewel MST verschillende behandeltechnieken omvat, is het meer dan het louter samen nemen van technieken. De behandeling is gericht op onderlinge gerelateerde systemen en de wijze waarop deze elkaar beïnvloeden.
o
Conclusie: MST is inzetbaar voor de „zwaardere‟ problematiek, zowel met als zonder agressieve component. Deze interventie is geschikt voor de profielen
III, en IV, en kan bij ernstige problemen met een gezinscomponent ook bij profiel II ingezet worden.
-
Nieuwe Perspectieven bij Terugkeer (NPT) o
Doelgroep: jongeren in de leeftijd van 16-23 jaar.
o
Probleemgedrag: delictgedrag dat samenhangt met denkpatronen, gedragsproblemen en vaardigheidstekorten.
o
Risicofactoren: negatieve denkpatronen, vaardigheden en gedrag, geen dagbesteding.
o
Typering van de aanpak: NPT is gericht op het voorkomen van recidive, de verbetering of aanpassing van delictgerelateerde denkpatronen, gedragingen en vaardigheden, de verbetering of aanpassing van alle overige kenmerken en omstandigheden van de jongere en zijn omgeving die herhaling van het delictgedrag bevorderen of de criminogene factoren denkpatronen, gedrag en vaardigheden in negatieve zin bevorderen. Hierbij valt te denken aan: het verkrijgen en behouden van huisvesting en werk/opleiding en bijpassende vaardigheden, het creëren van een niet-delinquente vrienden-/ kennissenkring, adequaat kunnen omgaan met peer-pressure, verbetering van communicatievaardigheden tussen de jongere en zijn/haar ouders, vaardigheden voor het ontwerpen/ bijstellen van huisregels voor de jongere en zijn/ haar ouders, verbetering van de affectieve relaties in het gezin. NPT is niet geschikt voor jongeren met een IQ lager dan 75 of met ernstige psychiatrische problematiek en of zware drugsproblematiek. Dit omdat de jongeren begeleid worden naar zelfstandig wonen.
o
Conclusie: NPT is een nazorgtraject voor jongeren die in detentie hebben gezeten. Deze interventie is inzetbaar bij alle profielen.
-
antisociale
Out of the Circle (OTC) o
Doelgroep: adolescente jongens met zedenproblematiek, precieze leeftijd onbekend.
o
Probleemgedrag: zedenproblematiek. aanranding en verkrachting
o
Risicofactoren: zelf misbruikt, vertonen van seksueel overschrijdend gedrag, gebrekkige impulscontrole, eigen gedrag goedpraten, slechte thuissituatie, groepsdruk, geen empatisch vermogen, gebrekkige morele ontwikkeling.
o
Typering van de aanpak: door middel van een groepstherapie wordt getracht om irrationele en automatische gedachten te veranderen.
o
Conclusie: Deze interventie is kortgeleden afgewezen door de Erkenningscommissie. De hier boven geschreven doelgroep en typering van de aanpak zijn dan ook niet met alle zekerheid te stellen omdat de interventie nog in ontwikkeling is. In heel Nederland is geen effectieve interventie
Seksueel
gewelddadig
gedrag;
75
beschikbaar voor jeugdige zedendelinquenten. In een aantal justitiële jeugdinrichtingen is er wel sprake van een aanbod voor deze jongeren maar geen is onderzocht op effectiviteit. Omdat bij Out of the Circle getracht is de beste ingrediënten van de verschillende aanpakken opeen te stapelen kan dit mogelijk binnen afzienbare tijd een effectieve interventie worden voor deze jongeren. Deze interventie komt dus het dichtste bij de opdracht en is daarom wel meegenomen in dit verslag. Er is weinig onderzoek gedaan naar effectiviteit van behandelingen voor jeugdige zedendelinquenten. Het aanbod dat in Nederland is en de theoretische onderbouwing ervan is dan ook gebaseerd op onderzoek bij volwassenen. Dergelijk onderzoek is moeilijk te generaliseren naar de leeftijd van 12 – 24 jaar. Cognitieve gedragstherapie moet volgens onderzoek in elk geval deel uit maken van de behandeling van deze jongeren. Hier kan in de toekomst bij het zoeken naar een passende interventie rekening mee worden gehouden.
-
Problem Solving Skills Training (PSST) o
Doelgroep: niet specifiek omschreven.
o
Probleemgedrag: jongeren met gedragproblemen.
o
Risicofactoren: niet bekend.
o
Typering van de aanpak: een groepstraining die de interpersoonlijke cognitieve probleemoplossende vaardigheden van de deelnemers bevordert. Getracht wordt om de denkprocessen die de jongere toepast bij het reageren op interpersoonlijk verkeer te veranderen. Prosociaal gedrag wordt bevorderd door directe bekrachtiging en modelgedrag. Daarbij maken de trainers gebruik van spelletjes, rollenspelen, oefeningen, schoolse activiteiten en verhalen. In toenemende mate wordt het geleerde in de praktijk toegepast (Konijn e.a., 2003).
o
Conclusie: PSST is een tamelijk algemene interventie: het aanleren van probleemoplossende vaardigheden. Bij de meeste jeugdige criminelen moet meer ingezet worden. Deze interventie is geschikt voor het lichtste profiel I (in combinatie met een andere interventie). Omdat de informatie afkomstig is uit een internationaal overzicht van Konijn e.a. (2003) zijn er geen gegevens beschikbaar over leeftijd, probleemgedrag en risicofactoren.
-
76
Residentieel Gedragstherapeutisch Behandelingsprogramma (RGB) o
Doelgroep: jongeren in de leeftijd van 13-17 jaar die in een residentiële setting verblijven.
o
Probleemgedrag: ernstig antisociaal gedrag.
o
Risicofactoren: niet bekend vanuit de beschikbare informatie.
o
Typering van de aanpak: het hoofddoel is het leren van vaardigheden aan jongeren zodat zij de taken waarvoor ze nu en in de toekomst staan op een adequate wijze kunnen vervullen. Daarnaast is het een doel om
hulpverleners een gemeenschappelijk kader te bieden voor de behandeling van antisociaal gedrag. Middels operante conditionering tracht men gewenst gedrag uit te lokken en inadequaat gedrag te ontmoedigen en af te leren. M.b.v. een rijke dagelijkse routine creëren de groepsleiders situaties waarin een beroep gedaan wordt op de vaardigheden van de jongeren, hierop volgt dan een positieve of negatieve bekrachtiging. D.m.v. observatie van concreet gedrag maken groepsleiders een analyse van de vaardigheden en tekorten van de jongeren. Het verblijf op de groep kent drie fasen. De overgang naar een volgende fase wordt bepaald door de mate waarin een jongere gewenst gedrag laat zien. o
-
Conclusie: Dit programma is een interventie in het kader van een residentiële setting. In dit geval is het niet vertaalbaar naar een opzet buiten de residentiële setting. Het is daarom niet te verbinden met de profielen.
Sociale Vaardigheden op Maat o
Doelgroep: jongeren in de leeftijd van 14-21 jaar.
o
Probleemgedrag: probleemgedrag dat o.a. voortkomt uit het onvermogen tot zelfstandig en adequaat hanteren van lastige sociale situaties.
o
Risicofactoren: afwezigheid / verminderde sociale vaardigheden.
o
Typering van de aanpak: de interventie biedt de mogelijkheid om, afhankelijk van de problematiek en het recidiverisico van de jongere een algemene sociale vaardigheidstraining aan te bieden en/of een training gericht op conflicthantering en/of het vergroten van de assertiviteit.
o
Conclusie: SVM is een brede interventie. Deze kan het beste in combinatie met andere interventies ingezet worden. Deze interventie is niet geschikt voor structurele en gewelddadige delinquenten. De interventie is goed in te zetten bij de niet-gewelddadige profielen I en III.
-
Teaching Family Home (TFH) o
Doelgroep: 12-18 jaar.
o
Probleemgedrag: ernstige gedragsproblematiek en zwaar delinquent gedrag.
o
Risicofactoren: o.a. plegen van delicten onder groepsdruk.
o
Typering van de aanpak: een zeer intensieve interventie voor delinquente jongens die reeds enkele malen recidiveerden. Een belangrijke risicofactor hierbij is contact met andere delinquente jongeren, door plaatsing in een pleeggezin (een zogeheten “teaching family”) is hiervan minder sprake. Getracht wordt alle factoren die verband houden met de gedragsproblemen te veranderen. De jeugdige wordt in een prosociaal systeem gebracht, waar gewenst gedrag consistent wordt bekrachtigd, een heldere structuur is, duidelijke grenzen worden gesteld en intensief op de jeugdige wordt toegezien. De getrainde opvoedouders (die beiden full-time als
77
trainer/therapeut werkzaam zijn) zijn gedegen getraind in de principes voor gedragsverandering volgens de sociale leertheorie. Pleegouders helpen de jeugdige bij het ontwikkelen van vaardigheden, het vermijden van contacten met andere delinquente jongeren. De natuurlijke ouders volgen een oudertraining om het werk van de pleegouders te kunnen voortzetten zodra hun kind weer thuis komt. Ook de leerkracht wordt betrokken bij de poging om zowel thuis als op school de gedragsproblemen te laten afnemen. Uiteindelijk zijn de jongens in staat weer terug te keren naar huis en naar hun reguliere school. o
-
Conclusie: TFH is een intensieve gezinsinterventie. Deze interventie is in te zetten bij profiel III en IV (de vroege starters).
Tools4U o
Doelgroep: jongeren in de leeftijd van 12-18 jaar die één of meer delicten gepleegd hebben, zoals diefstal, openlijke geweldpleging, diefstal in vereniging/inbraak en mishandeling en vernieling (IQ > 85).
o
Probleemgedrag: Tools4U is bedoeld voor jongeren met een beperkt aantal risicofactoren en vaardigheidstekorten die één of meerdere delicten hebben gepleegd. De plusvariant is geïndiceerd als de jongeren < 15 jaar is en/of ouders problemen hebben met monitoring en tekorten ervaren in probleemoplossingvaardigheden.
o
Risicofactoren: vaak spelen risicofactoren mee als het problematisch functioneren op school, een niet-adequate vrijetijdsbesteding, de invloed van delinquente en problematisch functionerende leeftijdsgenoten, problemen in het contact met ouders en alcohol- en/of drugsgebruik. Dit zijn risicofactoren waarvan bekend is dat ze, met name in combinatie met elkaar, ertoe bijdragen dat jongeren opnieuw delicten plegen.
o
Typering van de aanpak: de jongeren leren cognitieve en sociale vaardigheden om voor hen risicovolle situaties op een prosociale wijze op te lossen. Het doel is om de kans op delictherhaling te verminderen. De training richt zich op het compenseren van cognitieve en sociale vaardigheidstekorten van de jongere die een rol hebben gespeeld bij de delictpleging en op het versterken van zijn of haar protectieve vaardigheden. De Tools4U training kent drie fasen. Kennismaking, informatieverzameling en bewustwording (2 bijeenkomsten), training van vaardigheden (zes tot tien bijeenkomsten) en afsluiting. Tools4U is niet bedoeld voor jongeren die al op jeugdige leeftijd begonnen zijn met antisociaal gedrag (de vroege starters) en/of jongeren die in meerdere deviante trajecten verblijven. Zij hebben een intensievere aanpak nodig. Tools4U en Tools4U-plus is, mits tijdig ingezet, bij uitstek geschikt voor de late starters, mits de delicten niet te ernstig zijn. Het aantal vaardigheidstekorten en andere risicofactoren is zodanig dat het trainen van vaardigheden voldoende is. De training is afdoende voor de „lastige pubers‟. Tools4U kan het „nodige zetje‟ geven waardoor een jongere verdere criminele
78
activiteiten voor gezien houdt. Kenmerkend voor Tools4U is de gerichte analyse van individuele vaardigheidstekorten: de inhoud en het niveau van de training wordt afgestemd op de vaardigheidstekorten die bij zijn/haar delict een rol hebben gespeeld en het leerniveau en de leefomstandigheden van de jongere. Doordat de training individueel wordt uitgevoerd, kan de trainer de te leren vaardigheden en de concreetheid van de stapjes van de vaardigheden afstemmen op de vaardigheidstekorten en het leerniveau van de jongere. De trainer oefent de vaardigheden in situaties die voor de betreffende jongere (met het oog op voorkoming van recidive) relevant zijn. Wanneer een jongere een „eenvoudige‟ vaardigheid niet beheerst die essentieel is voor het leren van een meer complexe vaardigheid, begint de trainer met de eenvoudige vaardigheid. Bij al deze technieken is de jongere voortdurend actief: hij denkt na, beantwoord vragen en oefent de vaardigheden. o
-
Conclusie:Tools4U gaat specifiek in op het trainen van sociale vaardigheden. De interventie is minder geschikt voor vroege starters, omdat daar in het algemeen een bredere aanpak nodig is. De interventie kan het beste ingezet worden bij de late starters: profiel I en II.
Washington State Aggression Replacement Training (WSART) o
Doelgroep: jongeren in de leeftijd van 12-18 jaar die één of meer delicten hebben gepleegd waarin agressie een rol speelt.
o
Probleemgedrag: agressief probleemgedrag.
o
Risicofactoren: gebrekkig sociale vaardigheden, gebrekkige impulscontrole en gebrekkig moreel redeneren.
o
Typering van de aanpak: de intensieve groepstraining is gericht op het leren van sociale vaardigheden en cognitieve controle bij gevoelens van boosheid en het wijzigen van cognitieve vervormingen ('denkfouten') en morele regels. De WSART beoogt het risico op agressief of crimineel gedrag te verminderen middels het trainen van sociale vaardigheden, het aanleren van cognitieve zelfcontrole, het wijzigen van cognitieve vervormingen en het verhogen van het niveau van moreel redeneren. De WSART maakt gebruik van leertheoretische en cognitief-gedragstherapeutische principes en technieken. De WSART bestaat uit diverse onderdelen. Na de intake volgen de modules Sociale Vaardigheden, boosheidscontroletraining en Moreel Redeneren (elk tien bijeenkomsten). De WSART wordt ook intramuraal uitgevoerd. De Washington State versie van de ART is bewerkt voor toepassing in Nederland (Spanjaard, Brown & Polak, 2008). WSART bestaat uit verschillende onderdelen. Na een intake, waarin kennis wordt gemaakt, vragenlijsten worden ingevuld, doelen worden vastgesteld, het delict wordt doorgesproken en een kosten-batenanalyse wordt gemaakt, volgen drie modules: (1) sociale vaardigheden, (2) boosheidscontroletraining, (3) moreel redeneren. Elke module bestaat uit tien wekelijkse bijeenkomsten. Huiswerkopdrachten worden gebruikt om het oefenen en het toepassen van geleerde vaardigheden in het dagelijks leven te bevorderen.
79
o
6.4
Conclusie: Deze agressietraining richt zich op problemen in de agressieregulatie, waaronder het verbeteren van de impulscontrole. Deze interventie is in te zetten bij de gewelddadige profielen II en IV.
Overzicht van profielen en bijpassende interventies Op de volgende pagina‟s is aan de hand van de beschreven interventies een overzicht gemaakt van de profielen en bijpassende effectieve en veelbelovende interventies. Het overzicht is gemaakt op basis van de informatie die beschikbaar was over de interventies aangaande het probleemgedrag, de risicofactoren en de inhoud van de aanpak. Waar een interventie zich op richt is bepalend voor de koppeling. Hieronder volgt een schematische weergave van de profielen met de daarbij passende interventies.
80
Tabel 6.1: Schematisch overzicht van profielen met toepasbare interventies Profiel I: Late niet-gewelddadige starters Subcategorie
Interventie
Risicofactoren waarop interventie is gericht
Hoofdprofiel
Behavioural Parent Training (BPT) Halt Nieuwe Perspectieven bij Terugkeer (NPT) Problem Solving Skills Training (PSST) Sociale vaardigheden op Maat Tools4U Aanvullende jeugdzorg
Inadequate opvoedingsvaardigheden
Incidentie van delinquent gedrag Structureel
In principe alle risicofactoren Negatieve denkpatronen, vaardigheden en gedrag, geen dagbesteding
Incidenteel Incidenteel / structureel
Niet beschreven in beschikbare informatie
Incidenteel / structureel
Afwezigheid / verminderde sociale vaardigheden Cognitieve en sociale vaardigheidstekorten In principe alle risicofactoren
Incidenteel Incidenteel / structureel Incidenteel / structureel
Drugs- en alcoholgebruik, uitval van school en werk
Incidenteel / structureel
Groepsdruk, antisociale denkpatronen, geen dagbesteding
Structureel
Subprofiel
Psychopathologie Alcohol/drugs Brains 4 Use problematiek LVGMultidimensional Treatment problematiek Foster Care (MTFC)
81
Profiel II: Late gewelddadige starters Subcategorie
Interventie
Risicofactoren waarop interventie is gericht
Hoofdprofiel
Agressieregulatie op Maat Agressie Regulatie Training (ART) Behavioural Parent Training (BPT) EQUIP
Gebrekkige impulscontrole, agressief gedrag Gebrekkige impulscontrole, sociale vaardigheidstekorten, problemen met boosheidcontrole en morele ontwikkelingsachterstand Inadequate opvoedingsvaardigheden
Functional Family Therapy (FFT)
Subprofiel
82
Multi System Therapy (MST) Nieuwe Perspectieven bij Terugkeer (NPT) Tools4U Washington State Agression Replacement Training (WSART) Aanvullende jeugdzorg
Psychopathologie Alcohol/drugs Brains 4 Use problematiek LVGIn Control! problematiek ZedenOut of the Circle problematiek
Incidentie van delinquent gedrag Incidenteel / structureel Incidenteel / structureel Structureel
Cognitieve vertekeningen, tekorten in morele ontwikkeling, egocentrisme, geen schuldgevoel, problemen met autoriteit, negatief zelfbeeld, snel beledigd zijn, goedgelovig zijn, alcohol en drugsgebruik Psychische problemen en (licht verstandelijke) beperkingen van de jongere zelf, gebruik alcohol en drugs, problemen in gezins- en opvoedingssituatie, leerprestaties en gedrag op school, vrije tijdsbesteding en omgaan met antisociale vrienden en kennissen, een negatief ontwikkelingsperspectief, politie- en justitiecontacten Breed aantal risicofactoren die per jongere verschillen Negatieve denkpatronen, vaardigheden en gedrag, geen dagbesteding
Structureel
Cognitieve en sociale vaardigheidstekorten Gebrekkige sociale vaardigheden, gebrekkige impulscontrole en gebrekkig moreel redeneren In principe alle risicofactoren
Incidenteel / structureel Incidenteel / structureel
Drugs- en alcoholgebruik, uitval van school en werk
Incidenteel / structureel
Gebrekkige impulscontrole en agressief gedrag
Incidenteel / structureel
Incidenteel / structureel
Structureel Incidenteel / structureel
Incidenteel / structureel
Zelf misbruikt, vertonen van seksueel overschrijdend gedrag, gebrekkige Incidenteel / structureel impulscontrole, eigen gedrag goedpraten, slechte thuissituatie, groepsdruk, geen empatisch vermogen, gebrekkige morele ontwikkeling
Profiel III: Vroege niet-gewelddadige starters Subcategorie
Interventie
Risicofactoren waarop interventie is gericht
Hoofdprofiel
Behavioural Parent Training (BPT) EQUIP
Inadequate opvoedingsvaardigheden
Functional Family Therapy (FFT)
Subprofiel
Multidimensional Treatment Foster Care (MTFC) Multi System Therapy (MST) Nieuwe Perspectieven bij Terugkeer (NPT) Sociale Vaardigheden op Maat Teaching Family Home (TFH) Aanvullende jeugdzorg
Psychopathologie Alcohol/drugs Brains 4 Use problematiek LVGMultidimensional Treatment problematiek Foster Care (MTFC)
Incidentie van delinquent gedrag Structureel
Cognitieve vertekeningen, tekorten in morele ontwikkeling, egocentrisme, geen schuldgevoel, problemen met autoriteit, negatief zelfbeeld, snel beledigd zijn, goedgelovig zijn, alcohol en drugsgebruik Psychische problemen en (licht verstandelijke) beperkingen van de jongere zelf, gebruik alcohol en drugs, problemen in gezins- en opvoedingssituatie, leerprestaties en gedrag op school, vrije tijdsbesteding en omgaan met antisociale vrienden en kennissen, een negatief ontwikkelingsperspectief, politie- en justitiecontacten Groepsdruk, antisociale denkpatronen, geen dagbesteding
Structureel
Breed aantal risicofactoren die per jongere verschillen Negatieve denkpatronen, vaardigheden en gedrag, geen dagbesteding
Structureel Incidenteel / structureel
Afwezigheid / verminderde sociale vaardigheden Plegen van delicten onder groepsdruk In principe alle risicofactoren
Incidenteel Structureel Incidenteel / structureel
Drugs- en alcoholgebruik, uitval van school en werk
Incidenteel / structureel
Groepsdruk, antisociale denkpatronen, geen dagbesteding
Structureel
83
Incidenteel / structureel
Structureel
Profiel IV: Vroege gewelddadige starters Subcategorie
Interventie
Risicofactoren waarop interventie is gericht
Hoofdprofiel
Agressieregulatie op Maat Agressie Regulatie Training (ART) Behavioural Parent Training (BPT) EQUIP
Gebrekkige impulscontrole, agressief gedrag Gebrekkige impulscontrole, sociale vaardigheidstekorten, problemen met boosheidcontrole en morele ontwikkelingsachterstand Niet beschreven in beschikbare informatie
Functional Family Therapy (FFT)
Subprofiel
84
Leren van Delict Multi System Therapy (MST) Nieuwe Perspectieven bij Terugkeer (NPT) Teaching Family Home (TFH) Washington State Agression Replacement Training (WSART) Aanvullende jeugdzorg
Psychopathologie Alcohol/drugs Brains 4 Use problematiek LVGIn Control! problematiek ZedenOut of the Circle problematiek
Incidentie van delinquent gedrag Incidenteel / structureel Incidenteel / structureel Structureel
Cognitieve vertekeningen, tekorten in morele ontwikkeling, egocentrisme, geen schuldgevoel, problemen met autoriteit, negatief zelfbeeld, snel beledigd zijn, goedgelovig zijn, alcohol en drugsgebruik Psychische problemen en (licht verstandelijke) beperkingen van de jongere zelf, gebruik alcohol en drugs, problemen in gezins- en opvoedingssituatie, leerprestaties en gedrag op school, vrije tijdsbesteding en omgaan met antisociale vrienden en kennissen, een negatief ontwikkelingsperspectief, politie- en justitiecontacten Cognitieve vertekeningen, gebrekkige impulscontrole Breed aantal risicofactoren die per jongere verschillen Negatieve denkpatronen, vaardigheden en gedrag, geen dagbesteding
Structureel
Plegen van delicten onder groepsdruk Gebrekkige sociale vaardigheden, gebrekkige impulscontrole en gebrekkig moreel redeneren In principe alle risicofactoren
Incidenteel / structureel Incidenteel / structureel
Drugs- en alcoholgebruik, uitval van school en werk
Incidenteel / structureel
Gebrekkige impulscontrole en agressief gedrag
Incidenteel / structureel
Zelf misbruikt, vertonen van seksueel overschrijdend gedrag, gebrekkige impulscontrole, eigen gedrag goedpraten, slechte thuissituatie, groepsdruk, geen empatisch vermogen, gebrekkige morele ontwikkeling
Incidenteel / structureel
Incidenteel / structureel
Incidenteel / structureel Structureel Incidenteel / structureel
Incidenteel / structureel
6.5
Conclusie Op basis van de beschikbare informatie is een overzicht gemaakt van de profielen en bijpassende interventies. Veel interventies zijn breed inzetbaar en worden ook breed ingezet (voor jongeren uit alle profielen), omdat hun doelgroep, probleemgedrag en/of risicofactoren weinig specifiek omschreven zijn. Voor de huidige analyse hebben we geprobeerd ons een zo goed mogelijk beeld te vormen van deze aspecten. Enerzijds heeft dat te maken met opvattingen over de reële situatie van een interventie, anderzijds heeft dat te maken met opvattingen over de wenselijke situatie van een interventie. In bovenstaand overzicht staat het resultaat van deze afwegingen. Het is de uitwerking van de wens om een betere afstemming te realiseren van doelgroep, probleemgedrag en aanwezige risicofactoren enerzijds en beschikbare interventies anderzijds. De volgende stap is nu om dit overzicht te vergelijken met het huidige aanbod in Amsterdam. Dat zal in het volgende hoofdstuk aan de orde komen.
85
86
7
Vergelijking van huidig aanbod en passende (inter)nationale interventies
7.1
Aanpak De vierde onderzoeksvraag luidt: Op welke punten komen de huidige Amsterdamse interventies al dan niet overeen met de interventies per profiel zoals bij onderzoeksvraag 3 beschreven? Naar aanleiding hiervan is geïnventariseerd binnen welke profielen de gemeente Amsterdam (DMO / OOV) een dekkend aanbod van interventies in huis heeft.
7.2
Overzicht Amsterdamse aanbod van interventies In deze paragraaf volgt een overzicht van het aanbod van Amsterdamse interventies. Het gaat hierbij alleen om de interventies die door DMO / OOV worden gefinancierd. Het is dus niet een dekkend overzicht van alle interventies die in Amsterdam beschikbaar zijn. Per interventie is de doelgroep, het probleemgedrag (bijv. gewelddadig), de risicofactoren en een typering van de aanpak (met daarbij de duur van de interventie en risicofactoren) beschreven. Een aantal van deze interventies, te weten, FFT, MST en NPT is al in hoofdstuk 6 beschreven. In dit hoofdstuk worden deze niet opnieuw beschreven. Per interventie volgt tot slot een conclusie.
Bij de beoordeling wordt dezelfde indeling als in hoofdstuk 6 aangehouden: * = deels effectief / veel belovend / in theorie effectief / voorlopig erkend ** = effectief / erkend
In Amsterdam worden door DMO / OOV de volgende interventies gefinancierd: Acht tot acht arrangement De Uitdaging En Nu Iets Positiefs (ENIP) Herstelbemiddeling Intensieve Traject Begeleiding (ITB) Functional Family Parole Services (FFPS) Functional Family Therapy (FFT)* Nieuwe Perspectieven (NP)
87
Nieuwe Perspectieven Preventief (NPP) Nieuwe Perspectieven bij Terugkeer (NPT)** Resocialisatie en Begeleiding (R&B) Schakelprogramma
-
88
Acht tot acht arrangement o
Doelgroep: probleemjongeren in de leeftijd van 12 tot 23 jaar die dreigen te ontsporen. Het accent ligt op de jongere groep (12-16 jaar). Het gaat daarbij met name om jongeren met onvoldoende kansen om hun talenten te ontwikkelen (door een niet zorgzame of onmachtige thuissituatie) waardoor het risico op ontsporen aanwezig is. Ook jongeren die al één of enkele contacten (overlastmeldingen en dergelijke) met de politie hebben gehad komen in aanmerking. Het gaat daarbij om de zogenaamde „lichte‟ groep. De aanpak is primair preventief van aard.
o
Probleemgedrag: risico- en crimineel gedrag
o
Risicofactoren: schoolverlating. Deze risicofactor komt naar voren in de beschikbare informatie. Voor de rest zijn er geen risicofactoren omschreven.
o
Typering van de aanpak: Allereerst is er een screening. Hierin wordt gedifferentieerd naar leeftijd en risicoprofiel (waaronder (dreigend) schoolverlaten, jeugdigen met beginnend crimineel gedrag, LVG, psychiatrische-, gedrags- en andere stoornissen, radicalisering, etc.). Er wordt altijd een gezinsanalyse gemaakt, waarbij de GGD een leidende rol speelt. De screening is er mede op gericht na te gaan welke belemmeringen zich in de gezinssituatie voordoen. De geselecteerde jongeren worden onder verantwoordelijkheid gesteld van coaches („interventie-werkers‟) in een verhouding van één op maximaal acht jongeren. De coaches begeleiden en controleren deze jongeren gedurende de gehele dag (8.00 tot 20.00 uur). Door de intensieve begeleiding is de kans kleiner dat een jongere een delict kan gaan plegen. De coaches onderhouden een zeer intensief contact met jongere, gezin/ouders, school, werk, politie/justitie, etc. Een randvoorwaarde voor het welslagen van de aanpak en het voorkomen van uitval is dat politie/justitie een stringent „lik op stuk beleid‟ hanteren, indien een jongere (of zijn ouders) hier aanleiding toe geven. Hiernaast kenmerkt de aanpak zich door het bieden van toekomstperspectief voor de deelnemende jongeren. Een positieve insteek staat voorop, de aanpak houdt een kans in voor iedere jongere die er in participeert. Onderdelen binnen het van acht tot acht aanbod zijn onder andere onderwijs, huiswerk, sport, vrije tijdsbesteding, werk. De relevante instellingen worden hiervoor bij de aanpak betrokken. De aanpak kenmerkt zich door een „aanpak op maat‟. Iedere jongere (en het gezin) krijgt een „eigen‟, op maat gesneden, van Acht tot acht arrangement. Ouders worden nadrukkelijk betrokken bij de aanpak en gewezen op hun
verantwoordelijkheid. Juist in de uren dat hun kind niet in het arrangement verblijft moeten zij hun verantwoordelijkheid steviger oppakken en zo hun bijdrage leveren aan het welslagen van de interventie. Zo nodig worden de ouders geholpen om de avonduren te structureren. Uitgangspunt is dat de ouders verantwoordelijk zijn. o
-
Conclusie: Het Van Acht tot Acht Arrangement heeft een zeer breed karakter, en is op te vatten als een paraplu, waaronder andere onderdelen ingezet worden. In principe past de aanpak bij profiel I, en kan het vooral vanuit een preventieve insteek ingezet worden. Het lijkt niet geschikt om bij “zwaardere jongens” in te zetten (vroege starters en/of gewelddadige jongeren).
De Uitdaging o
Doelgroep: jongeren in de leeftijd tussen ongeveer 18 en 21 jaar.
o
Probleemgedrag: (licht) crimineel gedrag, meervoudige problematiek. Geen misdrijven tegen het leven, zedendelict of drugshandel.
o
Risicofactoren: geen discipline, geen ritme of sociale vaardigheden.
o
Typering van de aanpak: het project is gericht op resocialisatie van jongeren met meervoudige problematiek en wil voorkomen dat jongeren doorstromen naar de harde kern. Licht-criminele jongeren worden uit hun eigen omgeving gehaald en in een militaire omgeving met een zeer strakke discipline geplaatst waar hen werkritme en nuttige vaardigheden bijgebracht worden. Naast de fysieke activiteiten volgen de jongeren ook „gewone‟ lessen zoals computervaardigheden of sociale vaardigheden. Disciplinering, arbeidsoriëntatie en arbeidstoeleiding zijn de centrale elementen van de aanpak. De militaire context werkt afschrikkend bij Marokkaanse jongeren. Niet geschikt voor jongeren die veroordeeld zijn voor drugshandel of een zedendelict.
o
Conclusie: De interventie wordt ingezet wanneer nog geen sprake is van zware problematiek en moet het doorstromen naar zwaardere vormen van criminaliteit voorkomen. De jongeren krijgen vrij algemene vaardigheden aangeleerd die hen van het criminele pad moeten houden. Hierdoor kan deze interventies niet bij zware agressieve problematiek ingezet worden en niet bij de vroege starters. Hierdoor is De Uitdaging het best toe te passen in profiel I.
-
En Nu Iets Positiefs (ENIP) o
Doelgroep: jongeren in de leeftijd van 15-23 jaar, met een uiteenlopende achtergrond en kan gaan om first offenders en licht criminele jongeren, harde kern jongeren, meerplegers, jongeren die werkloos en/of een opleiding volgen.
o
Probleemgedrag: het geven van overlast op straat, ongemotiveerd zijn.
o
Risicofactoren: niet specifiek omschreven.
89
o
Typering van de aanpak: het doel is om Amsterdamse jongeren die de aansluiting met school, scholing of werk hebben verloren of dreigen te verliezen te motiveren voor en toe te leiden naar werk en/of scholing of anderszins naar een zinvolle maatschappelijke participatie. Er wordt zowel op individuele als op groepsbasis gewerkt aan het realiseren van deze doelstelling. Naast een aantal groepssessies heeft elke jongere een aantal momenten/gesprekken met de projectleiding en begeleiders om te bekijken hoe zijn situatie is en welke vervolgstappen ondernomen kunnen worden. Ook vindt een aantal themasessies plaats, waarbij actuele maatschappelijke onderwerpen worden belicht en waarbij gewerkt wordt aan de verbetering van sociale competenties van de jongeren. Was men aanvankelijk gericht op Amsterdamse jongeren met een Marokkaanse achtergrond, inmiddels worden jongeren met een Turkse, Surinaamse en Antilliaanse achtergrond steeds meer en meer betrokken bij het project. Deelnemende jongeren halen oude en tweedehands spullen op bij scholen, bedrijven, ziekenhuizen en knappen deze tijdens werkavonden op. De opgeknapte goederen worden door de jongeren zelf, nadat zij het project goed hebben doorlopen, afgeleverd in Marokko. Binnen de nazorg richt ENIP zich op het begeleiden van jongeren naar werk/scholing en naar een positieve invulling van de vrije tijd.
o
Conclusie: Deze interventie wordt ingezet wanneer jongeren overlast geven en is bedoeld om hen van de straat te houden. ENIP heeft een brede doelgroepomschrijving maar gezien datgene wat ingezet wordt is het niet geschikt om in te zetten bij problemen die al op jonge leeftijd zijn ontstaan en bij zware problematiek. Daarom is ENIP een lichte interventie en meer gericht op begeleiding dan op het veranderen van gedrag. Als er een keuze gemaakt moet worden voor een profiel dan komt het neer op profiel I.
-
Functional Family Therapy (FFT)* o
-
90
Voor een beschrijving, zie hoofdstuk 6.
Functional Family Parole Services (FFPS) o
Doelgroep: jongeren van gemiddeld 16 jaar. Van first offender tot veelpleger, en schoolverzuimers.
o
Probleemgedrag: delinquent gedrag.
o
Risicofactoren: niet specifiek omschreven.
o
Typering van de aanpak: het betreft een gezinsgerichte methodiek voor casemanagement uitgevoerd vanuit de jeugdreclassering. De basis van de interventie ligt in de systeemtheorie. De rol van de ouders is hierbij even groot als de rol van de delinquente jongere. Bij de ouders is sprake van een inadequate opvoeding. Er wordt geleerd om met elkaar en met elkaars problemen op een adequate wijze om te gaan. De eerste stap in FPPS betreft het invullen van een risico-taxatie-instrument. Daarna volgt de eerste
fase: motiveren en verbinden. In de tweede fase leren de gezinsleden ander gedrag aan. De rol van de reclasseerder is beperkt in deze fase. De werkelijke gedragsverandering wordt bereikt met trainingen of therapieën die een derde partij verzorgt. In de derde fase moet het gezin de gedragsveranderingen zelf zien vol te houden. De reclasseerder kijkt of het lukt, en lost eventueel knelpunten op. Verder motiveert hij alleen nog maar. o
-
Conclusie: bij FFPS is geen sprake van een interventie maar gaat het om casemanagement waarbinnen verschillende interventies aangeboden kunnen worden. Zodoende kan FFPS binnen alle profielen voor komen.
Herstelbemiddeling o
Doelgroep: jongeren in de leeftijd van 14-17 jaar, die meestal in Nederland zijn geboren. Iets meer dan een kwart van de jongeren heeft een andere etnische achtergrond. Wat betreft het type dader blijkt het voor meer dan de helft van de zaken te gaan om first offenders, jongeren die nog niet in aanraking zijn geweest met de politie. Een op de drie daders is al eerder in aanraking geweest met de politie. Daarnaast is er in twee op de vijf zaken sprake van een delict waarbij meerdere daders betrokken zijn.
o
Probleemgedrag: kleine criminaliteit maar ook de zwaardere strafzaken, zoals poging tot doodslag of diefstal met een forse schade.
o
Risicofactoren: tekort aan empathie/moreel besef bij bekennende verdachten.
o
Typering van de aanpak: bij herstelbemiddeling is er door middel van een tussenpersoon een confrontatie tussen dader en slachtoffer. Het hele gezin wordt hierbij betrokken. Herstelbemiddeling kan volgens de beschrijving ingezet worden bij alle strafbare feiten. De meeste projecten zijn begonnen met eenvoudige zaken om ervaring op te bouwen in het bemiddelen. De dader gaat bij Herstelbemiddeling daadwerkelijk in gesprek met het slachtoffer. De afstand tussen beiden wordt op deze manier verkleind, dit biedt voor het slachtoffer genoegdoening. Voor de dader betekent het herstelgesprek dat deze verantwoordelijkheid moet nemen voor zijn/haar handelen, waardoor inzicht ontstaat in waarom het gedrag niet door de beugel kan. Dit is een eerste en noodzakelijke stap om toekomstig wangedrag te voorkomen.
o
Conclusie: Bij herstelbemiddeling wordt de dader geconfronteerd met het slachtoffer en dit kan de dader motiveren om zijn gedrag te veranderen. Herstelbemiddeling kan op zichzelf staan en kan plaatsvinden in combinatie met een andere interventie. Herstelbemiddeling kan daarom nuttig zijn binnen profiel I en II. Bij de zwaardere profielen III en IV, waar er reeds een lange geschiedenis aan problematiek bestaat, lijkt de interventie te lichten zou er met een intensievere interventie ingegrepen moeten worden.
91
-
Intensieve Traject Begeleiding (ITB) o
Doelgroep: jongeren in de leeftijd van 17-25 jaar. Officieel: jongeren van 12 tot en met 24 jaar met een behoorlijk uitgebreid strafrechtelijk verleden waarbij de laatste delicten detentiewaardig zijn.
o
Probleemgedrag: structureel crimineel gedrag.
o
Risicofactoren: gebrek aan vrijetijdsbesteding, persoonlijkheids- en gedragskenmerken, leerprestaties en gedrag op school, problemen in de gezinssituatie.
o
Typering van de aanpak: ITB is van begeleiding naar gedragsverandering, toezicht en trainingen, gericht op Marokkaanse harde kern jongeren, potentieel jeugdige veelplegers. Uit de raadsonderzoeken blijkt veelal dat de jongeren slecht contact hebben met hun ouders en dat ze geen adequate vrijetijdsbesteding hebben. Het programma is bedoeld als „een laatste kans‟.
o
Conclusie: Deze interventie is gericht op jongeren die voortdurend delictgedrag vertonen: vroege starters. Veel problemen hebben hun oorsprong in het gezin. De interventie is een laatste kans voor de jongeren, dit wil zeggen dat er al veel gepasseerd is. ITB is daardoor met name in te zetten bij de profielen II, III en IV.
-
92
Nieuwe Perspectieven (NP) o
Doelgroep: jongeren in de leeftijd van 12-23 jaar.
o
Probleemgedrag: meervoudige problematiek en meerdere, actuele, politie/justitie contacten (tenminste twee keer in aanraking zijn gekomen met politie/justitie). Structureel crimineel gedrag.
o
Risicofactoren: breed aantal risicofactoren die per jongere verschillen.
o
Typering van de aanpak: centraal binnen de begeleiding staat het netwerk van de jongere. De jongere die in problemen verkeert wordt opgezocht en geholpen in zijn eigen omgeving. Daarbij wordt zowel gebruik gemaakt van het persoonlijk netwerk van de jongere (familie, vrienden en andere contacten) als van het netwerk van voorzieningen. De begeleiding is gericht op het versterken van de mogelijkheden van de jongere. Via intensieve begeleiding gedurende een periode van tien tot twaalf weken proberen de interventiemedewerkers van Nieuwe Perspectieven om jongeren voldoende aanknopingspunten te bieden, waardoor zij hun leven weer op orde krijgen. Jongeren worden begeleid naar een zinvolle dagbesteding, zoals werk, stage of school, maar ook vrijetijdsbesteding. Daarnaast wordt gewerkt aan een beter contact met de familie en het voorkomen dat de jongere opnieuw in aanraking komt met de politie.
o
Conclusie: Nieuwe perspectieven is een traject dat inzetbaar is voor jongeren uit alle profielen. Door de flexibele opzet is goed aan te sluiten bij de specifieke behoeften van de jongere. Nieuwe perspectieven is een interventie gericht op het versterken van het toekomstperspectief. Voor de lichtere
profielen I en II kan dit een op zichzelf staand aanbod zijn. Voor de zwaardere profielen III en IV is het aanvullend in te zetten naast een ander aanbod.
-
Nieuwe Perspectieven Preventief (NPP) o
Doelgroep: jongeren in de leeftijd van 8-18 jaar.
o
Probleemgedrag: Risico tot crimineel gedrag.
o
Risicofactoren: breed aantal risicofactoren die per jongere verschillen.
o
Typering van de aanpak: gericht op jongeren die vallen onder de definitie van 'first offenders'/ risicojongeren. Centraal staat het bieden van een nieuw maatschappelijk perspectief aan jongeren. Hierbij gaat het om school, werk of een combinatie van beide. Er worden geen nieuwe voorzieningen gecreëerd, maar er wordt aangesloten op bestaande structuren en initiatieven. Binnen NPP wordt gezinsgericht gewerkt. Naast de jongere staat het gezin centraal, met name bij het bieden van ondersteuning bij ontwikkelingstaken.
o
Conclusie: deze interventie is gericht op jongeren die voor het eerst delict plegen. Daarom is deze interventie niet geschikt voor de vroege starters. NPP is alleen bij profiel I te zetten.
-
Nieuwe Perspectieven bij Terugkeer (NPT) o
-
Voor een beschrijving, zie hoofdstuk 6.
Resocialisatie en Begeleiding (R&B) o
Doelgroep: gericht op jongens in de leeftijd van 12-18 jaar. Niet voor jongens met ernstige psychische problemen, een deel heeft wel soortgelijke problemen of ADHD.
o
Probleemgedrag: meervoudige problematiek en meerdere, actuele politiecontacten, het geven van overlast, hinderlijk gedrag, hanggedrag, het plegen van delicten in groepsverband. Persoongebonden problemen en problemen in de omgeving: van ontwikkelingspsychologisch tot situationeel en van relationele problemen tot praktische problemen. Structureel crimineel gedrag.
o
Risicofactoren: onverschilligheid, gevoel buiten gesloten te worden op meerdere gebieden: thuis, school en op straat, misschien met uitzondering van vrienden die hetzelfde gedrag vertonen. De jongens hebben het gevoel dat de maatschappij tegen hen is, zijn gevoelig voor groepsprocessen en radicalisering. Daarnaast kan sprake zijn van tegenslagen op school, een verminderd zelfvertrouwen, een defensieve houding, passiviteit en of ontkennende houding. De jongere gaat de straat op doordat sprake is van slechte huisvesting, zo komt hij in aanraking met drugs, wat verder uitloopt op een ongezond leven, schulden en geen verblijfsstatus.
93
o
Typering van de aanpak: Niet voor jongens met een sterke verslaving. Met deze interventie wordt geprobeerd de jongere een nieuw maatschappelijk perspectief te bieden. Hierbij gaat het om school, werk of een combinatie van beide. Er wordt gewerkt aan: gezin, sociaal netwerk, school en werk, vrienden en vrijetijdsbesteding, huisvesting, financiën en gezond leven. Een traject duurt gemiddeld ruim vijf maanden. De duur is sterk afhankelijk van de individuele jongere. De fases bestaan uit: kennismaking, verbindingsfase met nadruk op binding, verbindingsfase met nadruk op concrete doelen, afrondingsfase met loslaten en terugvalpreventie, nazorg Beware Watch Out. Er zijn steeds meer jongeren met een relatief lage intelligentie die bij R&B terecht komen, voor hen zou speciale begeleiding binnen R&B moeten komen.
o
Conclusie: R&B is te licht voor vroege starters. Ook hier wordt een maatschappelijk perspectief geboden. Delicten worden gepleegd in groepsverband en gezien het soort problematiek en delicten gaat het hierbij om late starters. Hierdoor is R&B in te zetten voor profielen I en II, voor de vroege starters is meer nodig.
-
94
Schakelprogramma o
Doelgroep: Marokkaanse jongeren die bij de ketenunit binnenkomen
o
Probleemgedrag: crimineel gedrag en gedragsproblemen
o
Risicofactoren: niet bekend
o
Typering van de aanpak: Voor elke jongeren wordt vastgesteld wat de criminogene factoren, de individuele psychopathologie en de gezinsproblematiek (huisbezoek) zijn. Vervolgens worden jongeren met een laag, middelhoog of hoog risicoprofiel naar trajecten toe geleid. Met de jongere en zijn opvoeders wordt een individueel plan van aanpak gemaakt, waarbij concrete doelen worden gesteld. Het maatwerk wordt mede gerealiseerd doordat tijdens de behandeling kan worden geschakeld tussen de verschillende interventies en behandelingen. Er wordt geschakeld tussen: lichte en intensieve aanpak; een individuele en groepsgerichte aanpak; een aanpak gericht op de jongere of op het gehele gezinssysteem; vrijwillige hulp of hulp met dwang en drang.
o
Conclusie: Het Schakelprogramma is evenals enkele andere programma‟s op te vatten als een paraplu, waaronder specifieke interventies ingezet worden. Als organisatorisch raamwerk staat het dus op zichzelf. Als het gaat om de afzonderlijke onderdelen, dan zijn die afzonderlijk te beoordelen op de mate waarin ze bij een profiel in te zetten zijn.
7.3
Overzicht van profielen en huidige aanbod interventies Naar analogie van hoofdstuk 6 is op de volgende pagina‟s een overzicht geschetst van de profielen en het huidige aanbod van interventies bij DMO / OOV. Dit overzicht is gemaakt op basis van de informatie die beschikbaar was over de interventies aangaande het probleemgedrag, de risicofactoren en de inhoud van de aanpak. Waar een interventie zich op richt is bepalend voor de koppeling. Hieronder volgt een schematische weergave van de profielen met de daarbij passende interventies uit het huidige aanbod.
95
Tabel 7.1: Schematisch overzicht van profielen met huidige aanbod van interventies Profiel I: Late niet-gewelddadige starters Subcategorie
Interventie
Risicofactoren waarop interventie is gericht
Hoofdprofiel
Acht tot Acht De Uitdaging ENIP Functional Family Parole Services (FFPS) Herstelbemiddeling Nieuwe Perspectieven (NP) Nieuwe Perspectieven Preventief (NPP) Nieuwe Perspectieven bij Terugkeer (NPT) Resocialisatie en Begeleiding (R&B)
Niet specifiek omschreven Geen discipline, geen ritme, gebrekkige sociale vaardigheden Niet specifiek omschreven Niet specifiek omschreven
Incidentie van delinquent gedrag Incidenteel Incidenteel Incidenteel Incidenteel / structureel
Tekort aan empathie / moreel besef bij bekennende verdachten Breed aantal risicofactoren die per jongere verschillen Breed aantal risicofactoren die per jongere verschillen
Incidenteel Structureel Incidenteel
Negatieve denkpatronen, vaardigheden en gedrag, geen dagbesteding
Incidenteel / structureel
Onverschilligheid, gevoel buiten gesloten te worden op meerdere gebieden: thuis, school en op straat, gevoelig voor groepsprocessen en radicalisering, tegenslagen op school, een verminderd zelfvertrouwen, een defensieve houding, passiviteit en of ontkennende houding In principe alle risicofactoren
Structureel
Subprofiel
Aanvullende jeugdzorg/GGZ Psychopathologie Alcohol/drugs problematiek LVGproblematiek
Incidenteel / structureel
96
Profiel II: Late gewelddadige starters Risicofactoren waarop interventie is gericht
Subcategorie
Interventie
Hoofdprofiel
Functional Family Parole Services Niet specifiek omschreven (FFPS) Functional Family Therapy (FFT) Psychische problemen en (licht verstandelijke) beperkingen van de jongere zelf, gebruik alcohol en drugs, problemen in gezins- en opvoedingssituatie, leerprestaties en gedrag op school, vrije tijdsbesteding en omgaan met antisociale vrienden en kennissen, een negatief ontwikkelingsperspectief, politie- en justitiecontacten Tekort aan empathie / moreel besef bij bekennende verdachten Herstelbemiddeling Intensieve Traject Begeleiding Gebrek aan vrijetijdsbesteding, persoonlijkheids- en gedragskenmerken, (ITB) leerprestaties en gedrag op school, problemen in de gezinssituatie Breed aantal risicofactoren die per jongere verschillen Nieuwe Perspectieven (NP) Nieuwe Perspectieven bij Negatieve denkpatronen, vaardigheden en gedrag, geen dagbesteding Terugkeer (NPT) Resocialisatie en Begeleiding Onverschilligheid, gevoel buiten gesloten te worden op meerdere gebieden: (R&B) thuis, school en op straat, gevoelig voor groepsprocessen en radicalisering, tegenslagen op school, een verminderd zelfvertrouwen, een defensieve houding, passiviteit en of ontkennende houding Aanvullende jeugdzorg/GGZ In principe alle risicofactoren
Subprofiel
Psychopathologie Alcohol/drugs problematiek LVGproblematiek Zedenproblematiek
97
Incidentie van delinquent gedrag Incidenteel / structureel Incidenteel / structureel
Incidenteel Structureel Structureel Incidenteel / structureel Structureel
Incidenteel / structureel
Profiel III: Vroege niet-gewelddadige starters Risicofactoren waarop interventie is gericht
Subcategorie
Interventie
Hoofdprofiel
Functional Family Parole Services Niet specifiek omschreven (FFPS) Functional Family Therapy (FFT) Psychische problemen en (licht verstandelijke) beperkingen van de jongere zelf, gebruik alcohol en drugs, problemen in gezins- en opvoedingssituatie, leerprestaties en gedrag op school, vrije tijdsbesteding en omgaan met antisociale vrienden en kennissen, een negatief ontwikkelingsperspectief, politie- en justitiecontacten Intensieve Traject Begeleiding Gebrek aan vrijetijdsbesteding, persoonlijkheids- en gedragskenmerken, (ITB) leerprestaties en gedrag op school, problemen in de gezinssituatie Breed aantal risicofactoren die per jongere verschillen Nieuwe Perspectieven (NP) Nieuwe Perspectieven bij Negatieve denkpatronen, vaardigheden en gedrag, geen dagbesteding Terugkeer (NPT) Aanvullende jeugdzorg/GGZ In principe alle risicofactoren
Subprofiel
98
Psychopathologie Alcohol/drugs problematiek LVGproblematiek
Incidentie van delinquent gedrag Incidenteel / structureel Incidenteel / structureel
Structureel Structureel Incidenteel / structureel Incidenteel / structureel
Profiel IV: Vroege gewelddadige starters Risicofactoren waarop interventie is gericht
Subcategorie
Interventie
Hoofdprofiel
Functional Family Parole Services Niet specifiek omschreven (FFPS) Functional Family Therapy (FFT) Psychische problemen en (licht verstandelijke) beperkingen van de jongere zelf, gebruik alcohol en drugs, problemen in gezins- en opvoedingssituatie, leerprestaties en gedrag op school, vrije tijdsbesteding en omgaan met antisociale vrienden en kennissen, een negatief ontwikkelingsperspectief, politie- en justitiecontacten Intensieve Traject Begeleiding Gebrek aan vrijetijdsbesteding, persoonlijkheids- en gedragskenmerken, (ITB) leerprestaties en gedrag op school, problemen in de gezinssituatie Breed aantal risicofactoren die per jongere verschillen Nieuwe Perspectieven (NP) Nieuwe Perspectieven bij Negatieve denkpatronen, vaardigheden en gedrag, geen dagbesteding Terugkeer (NPT) Aanvullende jeugdzorg/GGZ In principe alle risicofactoren
Subprofiel
Psychopathologie Alcohol/drugs problematiek LVGproblematiek Zedenproblematiek
99
Incidentie van delinquent gedrag Incidenteel / structureel Incidenteel / structureel
Structureel Structureel Incidenteel / structureel Incidenteel / structureel
7.4
Overzicht van profielen en wenselijk aanbod van interventies In hoofdstuk 6 is een overzicht gegeven van de profielen en het beschikbare (inter)nationale aanbod van interventies. In de voorafgaande paragrafen van hoofdstuk 7 is een overzicht gegeven van de profielen en het huidige aanbod van interventies van DMO / OOV. In deze paragraaf worden nu beide gegevens samengevoegd. Allereerst wordt per interventie een slotconclusie gepresenteerd over de plaats in het model en verbeterpunten. Vervolgens wordt per profiel een overzicht gepresenteerd van het uiteindelijk wenselijk aanbod.
Analyse huidig aanbod Acht tot Acht Arrangement Het Van Acht tot Acht Arrangement heeft een zeer breed karakter, en is op te vatten als een paraplu, waaronder andere onderdelen ingezet worden. In principe past de aanpak bij profiel I, en kan het vooral vanuit een preventieve insteek ingezet worden. Er zijn veel aandachtspunten bij de aanpak. De verbeterpunten zijn: een betere omschrijving van probleemgedrag, een betere omschrijving van de risicofactoren waar de interventie op ingrijpt, een betere omschrijving van de methodiek en het uitvoeren van effectiviteitsonderzoek. Continuering is mogelijk als aan deze verbeterpunten tegemoet is gekomen. De Uitdaging Deze interventie is vanwege het lichte karakter inzetbaar bij profiel I, maar er zijn wel veel aandachtspunten bij deze interventie. De verbeterpunten zijn: een betere omschrijving van het probleemgedrag, een betere omschrijving van de risicofactoren waar de interventie op ingrijpt, een betere omschrijving van de methodiek en het uitvoeren van effectiviteitsonderzoek. Continuering is mogelijk als aan deze verbeterpunten tegemoet is gekomen. En Nu Iets Positiefs (ENIP) Deze interventie is vanwege het lichte karakter inzetbaar bij profiel I, maar er zijn wel veel aandachtspunten bij deze interventie. Verbeterpunten zijn: een betere omschrijving van probleemgedrag, een betere omschrijving van de risicofactoren waar de interventie op ingrijpt, een betere omschrijving van de methodiek en het uitvoeren van effectiviteitsonderzoek. Continuering is mogelijk als aan deze verbeterpunten tegemoet is gekomen. Functional Family Therapy (FFT) Deze interventie is inzetbaar bij profiel II, III en IV. De interventie is goed onderbouwd en uitgewerkt in de beschrijving. Een belangrijk verbeterpunt is de afbakening van de doelgroep. Op dit moment loopt een procedure bij de Erkenningscommissie van het Ministerie van Justitie, nadat een eerdere aanvraag afgewezen is. Daarnaast wordt op dit moment effectiviteitsonderzoek uitgevoerd. Continuering is wenselijk.
101
Functional Family Therapy Parole Services (FFPS) FFPS is niet zozeer een interventie, als wel een vorm van casemanagement, die inzetbaar is bij profiel I, II, III en IV. Continuering is wenselijk. Herstelbemiddeling Deze aanpak kan aanvullend ingezet worden ter voorbereiding op of als vervolg op een interventie, echter met een beperking tot profiel I en II. Verbeterpunten zijn: een betere omschrijving van de methodiek en het uitvoeren van effectiviteitsonderzoek. Continuering is mogelijk als aan deze verbeterpunten tegemoet is gekomen. Intensieve Traject Begeleiding (ITB) Deze interventie is inzetbaar bij profiel III en IV. Verbeterpunten zijn: een betere omschrijving van probleemgedrag, een betere afbakening van de doelgroep, een betere omschrijving van de risicofactoren waar de interventie op ingrijpt, en het uitvoeren van effectiviteitsonderzoek. Continuering is mogelijk als aan deze verbeterpunten tegemoet is gekomen. Nieuwe Perspectieven (NP) Deze interventie kan ingezet worden bij profiel I, II, III en IV. Op dit moment vindt evaluatieonderzoek plaats. Continuering is wenselijk. Nieuwe Perspectieven Preventief (NPP) Deze interventie is vanwege het lichte karakter inzetbaar bij profiel I, maar er zijn wel veel aandachtspunten bij deze interventie. Verbeterpunten zijn: een betere omschrijving van het probleemgedrag, een betere omschrijving van de methodiek en het uitvoeren van effectiviteitsonderzoek. Continuering is mogelijk als aan deze verbeterpunten tegemoet is gekomen. Nieuwe Perspectieven bij Terugkeer (NPT) Deze interventie is inzetbaar bij profiel I, II, III en IV. Continuering is wenselijk. Resocialisatie en Begeleiding (R&B) Deze interventie is inzetbaar bij profiel I en II, maar er zijn wel veel aandachtspunten bij deze interventie. Verbeterpunten zijn: een betere omschrijving van probleemgedrag, een betere omschrijving van de risicofactoren waar de interventie op ingrijpt, een betere omschrijving van de methodiek en het uitvoeren van effectiviteitsonderzoek. Continuering is mogelijk als aan deze verbeterpunten tegemoet is gekomen.
102
Analyse wenselijk aanbod voor de hoofdprofielen Behavioral Parent Training (BPT) Deze interventie is inzetbaar bij profiel I, II, III en IV, als er geen gezinsgerichte interventie wordt ingezet. Deze interventie wordt aangeraden als uitbreiding op het huidige aanbod, omdat de interventie goed is onderbouwd en speciaal geschikt is als aanvullende interventie voor ouders van delinquente jongeren. EQUIP Voor deze interventie wordt uiteindelijk niet aanbevolen om een variant te maken die inzetbaar zou zijn buiten de setting waar EQUIP normaal ingezet wordt. Het vergt waarschijnlijk teveel aanpassingen, waardoor er van het oorspronkelijke programma niet veel overblijft. Halt Deze interventie is inzetbaar bij profiel I. Op dit moment wordt de methodiek theoretisch onderbouwd en verbeterd. Later zal een erkenningsprocedure bij de Erkenningscommissie van het Ministerie van Justitie opgestart worden. Multi Systeem Therapie (MST) Deze interventie is inzetbaar bij profiel II, III en IV. De methodiek is uitgebreid theoretisch onderbouwd en de methodiek is goed uitgewerkt. Op dit moment wordt effectiviteitsonderzoek uitgevoerd. Op dit moment loopt een erkenningsprocedure bij de Erkenningscommissie van het Ministerie van Justitie. Problem Solving Skills Training (PSST) Deze interventie wordt niet aanbevolen op te nemen in het aanbod, omdat er teveel vragen zijn over doelgroep, probleemgedrag en risicofactoren. Deze vragen moeten eerst opgelost worden, voordat een uitspraak gedaan kan worden over eventuele aanvulling. Teaching Family Home (TFH) Deze interventie is inzetbaar bij profiel III en IV. Verbeterpunten zijn: een betere omschrijving van probleemgedrag, een betere omschrijving van de risicofactoren waar de interventie op ingrijpt, en het uitvoeren van effectiviteitsonderzoek. Deze interventie wordt aangeraden als uitbreiding op het huidige aanbod, omdat het een intensieve gezinsinterventie is, die inzetbaar is bij ernstige problematiek. Tools4U Deze interventie is inzetbaar bij profiel I en II. Aan deze interventie wordt de voorkeur gegeven boven “Sociale Vaardigheden op Maat”. Tools4U wordt aangeraden als uitbreiding op het huidige aanbod, omdat het een interventie is die een stevige theoretische en methodische basis heeft en flexibel aan te passen is aan de behoeften van de jongere.
103
Washington State Aggression Regulation Training (WSART) Deze interventie is inzetbaar bij profiel II en IV. Aan deze interventie wordt de voorkeur gegeven boven “Agressieregulatie op Maat” en “Agressieregulatie Training”. WSART wordt aangeraden als uitbreiding op het huidige aanbod, omdat de methodiek het beste uitgewerkt is en de methodiek het beste aan te passen is naar de context waarin de methodiek ingezet wordt.
Analyse wenselijk aanbod voor de subprofielen Psychopathologie Voor de behandeling van psychopathologie is het nodig om reguliere jeugdzorg en/of de GGZ in te zetten. Alcohol/drugs problematiek Voor deze problematiek wordt voorgesteld om Brains 4 Use zodanig aan te passen dat het aanvullend inzetbaar is op de overige interventies van profiel I, II, III en IV. Daarbij zal de inzet moeten zijn dat alcohol/drugs problematiek eerst aangepakt moet worden, voordat andere interventies ingezet kunnen worden. LVG problematiek Bij de niet-gewelddadige profielen I en III wordt voorgesteld om een aangepaste vorm van Functional Family Therapy in te zetten. Deze aangepaste vorm moet nog wel ontwikkeld worden. Bij de gewelddadige profielen II en IV wordt voorgesteld om de interventie In Control! in te zetten, omdat die goed aansluit bij de doelgroep. Daarnaast wordt aangeraden om een programma gericht op het ontwikkelen van een toekomstperspectief, zoals Nieuwe Perspectieven (NP) te ontwikkelen in een speciale variant voor LVG-jongeren. Dat kan dan een aanbod zijn voor LVGjongeren, waar niet direct een gezinsinterventie voor de hand ligt, maar waar het werken aan een opleiding, baan en huisvesting belangrijk zijn. Zedenproblematiek Bij zedenproblematiek is er een programma in beeld dat op dit moment ontwikkeld wordt: Out of the Circle (OTC). Deze interventie kan over enige tijd een erkenning krijgen van de Erkenningscommissie. Dit is echter niet met zekerheid te zeggen omdat jeugdige zedendelinquenten een zeer moeilijke doelgroep voor interventie is.
In Tabel 7.2 is een weergave gepresenteerd van het uiteindelijke overzicht met huidig aanbod en aanvullingen op het aanbod. Daarmee is een dekkend aanbod ontstaan voor de problematiek in Amsterdam, met die kanttekening dat een aantal interventies nog aangepast moeten worden in de hier voorgestelde richting.
104
Voor Tabel 7.2 geldt de volgende legenda: Kolom “Interventie”: * = deels effectief / veelbelovend / in theorie effectief / voorlopig erkend ** = effectief / erkend Kolom “H/W”: H = Huidig aanbod W = Wenselijk aanbod Kolom “C/A”: C = Continuering is wenselijk A = Continuering is mogelijk na aanpassingen Kolom “I/S”: I = Interventie vooral geschikt voor incidenteel delinquent gedrag S = Interventie vooral geschikt voor structureel delinquent gedrag Kolom “Z/A”: Z = Interventie vooral geschikt om zelfstandig in te zetten A = Interventie vooral geschikt om aanvullend (in combinatie met andere interventies) in te zetten Kolom “V/G”: V = Interventie vooral ingezet in vrijwillig kader G = Interventie vooral ingezet in gedwongen kader
105
Tabel 7.2: Schematisch overzicht van profielen met huidig en wenselijk aanbod van interventies, geordend naar de dimensie incidenteel / structureel Profiel I: Late niet-gewelddadige starters Profiel Risicofactoren Hoofd negatieve levenservaringen; gebrekkige monitoring / toezicht ouders; gebrekkige vrijetijdsbesteding; negatief zelfbeeld; internaliserend probleemgedrag
Sub
Psycho-pathologie Alcohol/drugs LVG-problematiek
Interventie Acht tot Acht Arrangement De Uitdaging ENIP Halt* Herstelbemiddeling Nieuwe Perspectieven Preventief (NPP) Functional Family Parole Services (FFPS) Nieuwe Perspectieven bij Terugkeer (NPT)** Tools4U** Behavioural Parent Training (BPT)** Nieuwe Perspectieven (NP) Resocialisatie en Begeleiding (R&B)
H/W H H H W H H
C/A A A A A A
Risicofactoren waarop interventie is gericht Schoolverzuim Geen discipline, geen ritme, gebrekkige sociale vaardigheden Niet specifiek omschreven In principe alle risicofactoren Tekort aan empathie / moreel besef bij bekennende verdachten Breed aantal risicofactoren die per jongere verschillen
I/S I I I I I I
Z/A Z Z A Z Z+A Z
V/G V V+G V+G G G G
H
C
Niet specifiek omschreven
I+S
Z
G
H
C
Negatieve denkpatronen, vaardigheden en gedrag, geen dagbesteding
I+S
Z+A
G
W W
-
Cognitieve en sociale vaardigheidstekorten Inadequate opvoedingsvaardigheden
I+S S
A A
V+G V
H H
C A
S S
Z+A Z
G G
Aanvullende jeugdzorg/GGZ Brains 4 Use* Functional Family Therapy (FFT)*
H W W
-
I+S I+S I+S
Z+A A Z
V+G G V+G
Nieuwe Perspectieven (NP)
W
-
Breed aantal risicofactoren die per jongere verschillen Onverschilligheid, gevoel buiten gesloten te worden op meerdere gebieden: thuis, school en op straat, gevoelig voor groepsprocessen en radicalisering, tegenslagen op school, een verminderd zelfvertrouwen, een defensieve houding, passiviteit en of ontkennende houding In principe alle risicofactoren Drugs- en alcoholgebruik, uitval van school en werk Psychische problemen en (licht verstandelijke) beperkingen van de jongere zelf, gebruik alcohol en drugs, problemen in gezins- en opvoedingssituatie, leerprestaties en gedrag op school, vrije tijdsbesteding en omgaan met antisociale vrienden en kennissen, een negatief ontwikkelingsperspectief, politie- en justitiecontacten. Breed aantal risicofactoren die per jongere verschillen
I+S
Z+A
G
106
Profiel II: Late gewelddadige starters Profiel Risicofactoren Hoofd negatieve levenservaringen; gebrekkige monitoring / toezicht ouders; gebrekkige vrijetijdsbesteding; gebrekkige impulscontrole / agressie-regulatie; geringe empathische vermogens; veelvuldig (fysiek) straffen ouders; psychiatrische en gedragsproblematiek; weinig sociale binding; afwezigheid vader
Interventie Herstelbemiddeling Functional Family Therapy (FFT)*
H/W H H
C/A A C
Nieuwe Perspectieven bij Terugkeer (NPT)** Functional Family Parole Services (FFPS) WSART* Tools4U** Behavioural Parent Training (BPT)** Intensieve Traject Begeleiding (ITB) Multi System Therapy (MST)* Nieuwe Perspectieven (NP) Resocialisatie en Begeleiding (R&B)
H
Sub
Aanvullende jeugdzorg/GGZ Brains 4 Use* In Control!* Nieuwe Perspectieven (NP) Out of the Circle (OTC)
Psycho-pathologie Alcohol/drugs LVG-problematiek Zeden-problematiek
I/S I I+S
Z/A A Z+A
V/G G V+G
C
Risicofactoren waarop interventie is gericht Tekort aan empathie / moreel besef bij bekennende verdachten Psychische problemen en (licht verstandelijke) beperkingen van de jongere zelf, gebruik alcohol en drugs, problemen in gezins- en opvoedingssituatie, leerprestaties en gedrag op school, vrije tijdsbesteding en omgaan met antisociale vrienden en kennissen, een negatief ontwikkelingsperspectief, politie- en justitiecontacten. Negatieve denkpatronen, vaardigheden en gedrag, geen dagbesteding
I+S
Z+A
G
H
C
Niet specifiek omschreven
I+S
Z
G
W W W
-
Agressieregulatie Cognitieve en sociale vaardigheidstekorten Inadequate opvoedingsvaardigheden
I+S I+S S
Z+A A A
V+G V+G V
H
A
S
Z
G
W H H
C A
S S S
Z Z+A Z
V+G G G
H W W W W
-
Gebrek aan vrijetijdsbesteding, persoonlijkheids- en gedragskenmerken, leerprestaties en gedrag op school, problemen in de gezinssituatie Breed aantal risicofactoren die per jongere verschillen Breed aantal risicofactoren die per jongere verschillen Onverschilligheid, gevoel buiten gesloten te worden op meerdere gebieden: thuis, school en op straat, gevoelig voor groepsprocessen en radicalisering, tegenslagen op school, een verminderd zelfvertrouwen, een defensieve houding, passiviteit en of ontkennende houding In principe alle risicofactoren Drugs- en alcoholgebruik, uitval van school en werk Lage impulscontrole en agressief gedrag Breed aantal risicofactoren die per jongere verschillen
I+S I+S I+S I+S I+S
Z+A A Z Z+A Z
V+G G V+G G G
107
Profiel III: Vroege niet-gewelddadige starters Profiel Hoofd
Sub
108
Risicofactoren gebrekkige gewetensontwikkeling; hechtingsproblematiek; psychopathologie bij de ouders; gebrekkige disciplinering door ouders; beperkte sociale vaardigheden; omgang met oudere groepen; weinig binding met de maatschappij
Psycho-pathologie Alcohol/drugs LVG-problematiek
Interventie Functional Family Parole Services (FFPS) Functional Family Therapy (FFT)*
H/W H
C/A C
Risicofactoren waarop interventie is gericht Niet specifiek omschreven
I/S I+S
Z/A Z
V/G G
H
C
I+S
Z+A
V+G
Nieuwe Perspectieven bij Terugkeer (NPT)** Behavioural Parent Training (BPT)** Intensieve Traject Begeleiding (ITB) Multi System Therapy (MST)* Multidimensional Treatment Foster Care (MTFC)* Nieuwe Perspectieven (NP) Teaching Family Home (TFH)** Aanvullende jeugdzorg/GGZ Brains 4 Use* Functional Family Therapy (FFT)*
H
C
Psychische problemen en (licht verstandelijke) beperkingen van de jongere zelf, gebruik alcohol en drugs, problemen in gezins- en opvoedingssituatie, leerprestaties en gedrag op school, vrije tijdsbesteding en omgaan met antisociale vrienden en kennissen, een negatief ontwikkelingsperspectief, politie- en justitiecontacten. Negatieve denkpatronen, vaardigheden en gedrag, geen dagbesteding
I+S
Z+A
G
W
-
Inadequate opvoedingsvaardigheden
S
A
V
H
A
Z
G
W W
-
Gebrek aan vrijetijdsbesteding, persoonlijkheids- en gedragskenmerken, S leerprestaties en gedrag op school, problemen in de gezinssituatie Breed aantal risicofactoren die per jongere verschillen S Groepsdruk, antisociale denkpatronen, geen dagbesteding S
Z Z
V+G V+G
H W
C -
Breed aantal risicofactoren die per jongere verschillen Plegen van delicten onder groepsdruk
S S
Z+A Z
G V+G
H W W
-
I+S I+S I+S
Z+A A Z
V+G G V+G
Nieuwe Perspectieven (NP)
W
-
In principe alle risicofactoren Drugs- en alcoholgebruik, uitval van school en werk Psychische problemen en (licht verstandelijke) beperkingen van de jongere zelf, gebruik alcohol en drugs, problemen in gezins- en opvoedingssituatie, leerprestaties en gedrag op school, vrije tijdsbesteding en omgaan met antisociale vrienden en kennissen, een negatief ontwikkelingsperspectief, politie- en justitiecontacten. Breed aantal risicofactoren die per jongere verschillen
I+S
Z+A
G
Profiel IV: Vroege gewelddadige starters Profiel Hoofd
Sub
Risicofactoren gebrekkige gewetensontwikkeling; hechtingsproblematiek; psychopathologie bij de ouders; gebrekkige disciplinering door ouders; gebrekkige impulscontrole / agressieregulatie; geringe empathische vermogens; veelvuldig (fysiek) straffen door ouders; ontwikkelingsachterstanden vanaf jonge leeftijd; ernst. psychiatrische of gedragsproblematiek; narcistische trekken in persoonlijkheid; zwakke communicatievaardigheden in het gezin; aanwezigheid van buurtbendes Psycho-pathologie Alcohol/drugs LVG-problematiek Zeden-problematiek
Interventie Functional Family Parole Services (FFPS) Functional Family Therapy (FFT)*
H/W H
C/A C
Risicofactoren waarop interventie is gericht Niet specifiek omschreven
I/S I+S
Z/A Z
V/G G
H
C
I+S
Z+A
V+G
Nieuwe Perspectieven bij Terugkeer (NPT)** WSART* Behavioural Parent Training (BPT)** Intensieve Traject Begeleiding (ITB)
H
C
Psychische problemen en (licht verstandelijke) beperkingen van de jongere zelf, gebruik alcohol en drugs, problemen in gezins- en opvoedingssituatie, leerprestaties en gedrag op school, vrije tijdsbesteding en omgaan met antisociale vrienden en kennissen, een negatief ontwikkelingsperspectief, politie- en justitiecontacten. Negatieve denkpatronen, vaardigheden en gedrag, geen dagbesteding
I+S
Z+A
G
W W
-
Agressieregulatie Inadequate opvoedingsvaardigheden
I+S S
Z+A A
V+G V
H
A
S
Z
G
Leren van Delict* Multi System Therapy (MST)* Nieuwe Perspectieven (NP) Teaching Family Home (TFH)**
W W H W
C -
Gebrek aan vrijetijdsbesteding, persoonlijkheids- en gedragskenmerken, leerprestaties en gedrag op school, problemen in de gezinssituatie Cognitieve vertekening, gebrekkige impulscontrole Breed aantal risicofactoren die per jongere verschillen Breed aantal risicofactoren die per jongere verschillen Plegen van delicten onder groepsdruk
S S S S
Z+A Z Z+A Z
V+G V+G G V+G
Aanvullende jeugdzorg/GGZ Brains 4 Use In Control! Nieuwe Perspectieven (NP) Out of the Circle (OTC)
H W W W W
-
In principe alle risicofactoren Drugs- en alcoholgebruik, uitval van school en werk Lage impulscontrole en agressief gedrag Breed aantal risicofactoren die per jongere verschillen
I+S I+S I+S I+S I+S
Z+A A Z Z+A Z
V+G G V+G G G
109
7.5
Conclusie De analyse voor de afstemming tussen de profielen en de interventies is in drie stappen gedaan. Allereerst is het toepasbare (inter)nationale aanbod van interventies voor delinquente jongeren verdeeld over de vier profielen. Vervolgens is het huidige Amsterdamse aanbod van interventies voor delinquente jongeren verdeeld over de vier profielen. Ten slotte is het toepasbare aanbod vergeleken met het huidige aanbod, en heeft dat geresulteerd in een wenselijk aanbod. In tabel 7.2 is het eindresultaat van de analyse gepresenteerd. Daar staat het overzicht van interventies per profiel. Uit de informatie in paragraaf 7.3 en 7.4 is af te leiden in welke gevallen het gaat om een mogelijke continuering van het huidige aanbod, in welke gevallen het gaat om een aanvulling op het huidige aanbod (de witte plekken) en in welke gevallen het gaat om een aanbod dat gerealiseerd moet worden door het aanpassen van bestaande interventies (de grijze plekken). Het uiteindelijke overzicht is een dekkend aanbod van interventies voor jongeren binnen de profielen in Amsterdam. Het is goed om te realiseren dat het in een aantal gevallen nodig is een combinatie van interventies in te zetten. De combinaties zijn niet in kaart gebracht, omdat het aantal mogelijke combinaties zeer groot is. Bij de uiteindelijke keuze voor één of meerdere interventies zullen de behoeftes van het gezin centraal staan. Zo is het bijvoorbeeld mogelijk dat NP wordt ingezet om een toekomstperspectief te creëren, waarbij FFT of MST aanvullend wordt ingezet om het gezin te helpen om op een adequate manier met het problematische gedrag om te gaan. Er is een expertmeeting georganiseerd met een aantal deskundigen uit het beleid en de praktijk in Amsterdam. Op deze expertmeeting konden de deskundigen reageren op het voorgestelde model van profielen en bijbehorende interventies. In een bijlage van dit rapport is een overzicht gegeven van de reacties uit deze bijeenkomst.
110
8
Conclusie
De keuze voor een model met twee dimensies, namelijk de ontwikkelingspsychologische achtergrond van het delinquente gedrag en de inhoudelijke invulling van het delinquente gedrag, biedt een prettig houvast om een globale indeling te maken in verschillende typen delinquente jongeren. Het is immers vooral voor de interventie van belang om in te grijpen op de oorsprong en de invulling van het delinquente gedrag. Er is ook gebleken dat na een dergelijke globale indeling er onmiddellijk behoefte is aan een aantal specifiekere subtypen, die anders teveel in een globale typering zouden verdwijnen. Het huidige model is een groeimodel, waarbij in de praktijk zal blijken of het aangepast moet worden, en zo ja, in welke richting. Vooralsnog is uit onze analyse gebleken dat het een robuust model is en zowel voor beleid als voor de praktijk een instrument kan zijn om inzicht te verschaffen in de te verwachten vragen naar hulpverlening en het beschikbare aanbod. Het is gebleken dat het niet eenvoudig was om via de risicofactoren de link te leggen tussen de profielen enerzijds en de interventies anderzijds. Aan de ene kant heeft dat te maken met het gegeven dat de profielen nieuw zijn en dat er derhalve onvoldoende informatie is over welke risicofactoren bij deze profielen horen. Er is nog nauwelijks onderzoek voorhanden, dat gegevens oplevert dat aansluit bij deze profielen. Aan de andere kant heeft dat te maken met het gegeven dat bij de meeste interventies onvoldoende gespecificeerd wordt op welke risicofactoren de interventie ingrijpt. Sommige factoren worden geëxpliciteerd, andere factoren worden niet geëxpliciteerd, maar dan blijkt uit de methodiekbeschrijving impliciet dat er op ingegrepen wordt. En dan is er nog de mogelijkheid dat onbewust risicofactoren behandeld worden, zonder dat dat de bedoeling was van de interventie. Dit alles maakt het moeilijk om een definitieve uitspraak te doen over of alle risicofactoren gedekt zijn. Het lijkt een betere strategie te zijn om te kijken of met de beoogde interventies een breed palet aan mogelijkheden gecreëerd is, waarbij het waarschijnlijk is dat verschillende domeinen van risicofactoren (individueel, gezin, school, werk/opleiding) aan de orde komen. In hoofdstuk 7 is gebleken dat er relatief veel aanbod is voor de late starters en relatief weinig voor de vroege starters. Dat heeft geresulteerd in een relatief groter aantal suggesties voor uitbreiding van de hulpverlening voor vroege starters. Daarnaast is er door het model specifieke aandacht gerealiseerd voor de mate van gewelddadigheid van het delinquente gedrag, met een bijbehorend aanbod van hulpverlening. Ook is gebleken dat veel interventies nog onvoldoende duidelijkheid bieden over het te behandelen probleemgedrag, de doelgroep, de te behandelen risicofactoren, de theoretische achtergrond en de empirische evidentie. Deze onduidelijkheid heeft de analyse van de interventies en de match met de profielen bemoeilijkt.
111
Inzicht in een betekenisvolle en dekkende typologie van jeugdige delinquenten in Amsterdam is een noodzakelijke eerste stap geweest om een globale indeling in verschillende doelgroepen te creëren. Vervolgens is het een belangrijke exercitie gebleken om per profiel bijpassende effectieve of veelbelovende interventies te zoeken. Daarna is het huidige aanbod van interventies geanalyseerd. De verbinding tussen de profielen en de interventies heeft een staalkaart opgeleverd, die ondersteunend kan zijn bij het organiseren van zorg voor jongeren. Zo kan gestimuleerd worden dat er voor de jongeren in Amsterdam een aanbod van interventies ontstaat, dat zo goed mogelijk past bij de hulpvraag die deze jongeren hebben.
112
9
Literatuur
Aguilar, B., Sroufe, L.A., Egeland, B. & Carlson, E. (2000). Distinguishing the earlyonset/persistent and adolescent-onset antisocial behavior types: From birth to 16 years. Development and Psychopathology, 12, 109 – 132. Andrews, D.A. (1995). The psychology of criminal conduct and effective treatment. In: J. McGuire (Ed.) What works: reducing reoffending, guidelines from research and practice (p. 35-62). Chichester: Wiley. Andrews, D.A. & Bonta, J. (1994). The Psychology of Criminal Conduct. Cincinnati, Ohio: Anderson Publishing. Caspi, A. & Moffitt, T.E. (1995). The continuity of maladaptive behavior: From description to understanding in the study of anti-social behavior. In D. Cicchetti & D. Cohen (Eds.). Manual of developmental psychopathology. New York: Wiley Ezinga, M.A.J., Weerman, F.M., Westenberg, M., & Bijleveld, C.C.J.H. (2006). De relatie tussen stadia in de persoonlijkheidsontwikkeling en delinquent gedrag in de vroege adolescentie. Tijdschrift voor Criminologie, 48, 259-274. Flouri, E.F. & Kallis, C. (2007). Adverse life events and psychopathology and prosocial behavior in late adolescence : Testing and timing, specificity, accumulation, gradient, and moderation of contextual risk. Journal of American academic child adolescent psychiatry, 46, 12 Heerwaarden, Y. van & Slump, G.J. (2004). Programma-evaluatie Sociale vaardigheidstraining en taakstraf seksualiteit. Amsterdam: DSP-groep. Heiden-Attema, N. van der & Bol, N.W. (2000). Moeilijke jeugd. Risico- en protectieve factoren en de ontwikkeling van delinquent gedrag in een groep risicojongeren. Den Haag: Wetenschappelijk Onderzoek en Documentatiecentrum. Hermanns, J. Öry, F., Schrijvers, G., Junger, M., & Blom, M. (2005). Helpen bij opgroeien en opvoeden:eerder, sneller en beter. Een advies over vroegtijdige signalering en interventies bij opvoed- en opgroeiproblemen. Utrecht: Julius Centrum Laan, P.H. van der (2004). Over straffen, effectiviteit en erkenning. De wetenschappelijke onderbouwing van preventie en strafrechtelijke interventie. Justitiële verkenningen, 30, 31-48. Laan, A.M. van der, & Blom, M. (2006). Jeugddelinquentie: Risico’s en bescherming (WODC reeks Onderzoek en Beleid, No. 245). Den Haag: Boom Juridische Uitgevers. Loeber, R., & Slot, W. (2007). Serious and violent juvenile delinquency: An update. In M. Tonry, & C. Bijleveld (Eds.), Crime and Justice in the Netherlands (vol. 35, pp. 503-592). Chicago: The University of Chicago Press. Loeber, R., Slot, N.W., Laan, P. van der & Hoeve, M (Eds.) In Press. Tomorrow’s Criminals: The Development of Child Delinquency and effective interventions. London: Ashgate.
113
Loeber, R., Wei, E., Stouthamer-Loeber, M., Huizinga, D., & Thornberry, T. (1999). Behavioral antecedents to serious and violent juvenile offending: Joint analyses from the Denver Youth Survey, Pittsburgh Youth Study, and the Rochester Development Study. Studies in Crime and Crime Prevention, 8, 245-263. Loeber, R., Slot, N.W., & Sergeant, J.A. (2001). Ernstige en gewelddadige jeugddelinquentie. Omvang, oorzaken en interventies. Houten: Bohn Stafleu van Loghum Moffitt, T. E. (1993). Adolescence-limited and life-cycle-persistent antisocial behavior: A developmental taxonomy. Psychology Review, 100, 674-701. Moffitt, T.E., Caspi, A., Harrington, H. & Milne, B.J. (2002). Males on the life-coursepersistent and adolescence-limited pathways: Follo-up at age 26 years. Development and Psychopathology, 14, 179 – 201.
Junger-Tas, J., Steketee, M., & Moll, M. (2008). Achtergronden van jeugddelinquentie en middelengebruik. Utrecht: Verweij-Jonker Instituut Rutter, M. (1978). Family, area and school influences in the genesis of conduct disorders. In: L.A. Hersov, M.Berger & D. Schaffer (Eds.). Agression and anti-social behavior in childhood and adolescence. London:Pergamom Press Silverthorn, P., Frick, P., & Reynolds, R. (2001). Timing of onset and correlates of severe conduct problems in adjudicated girls and boys. Journal of psychopathology and behavioural assessment, 23, 3
114
10
Bijlage: Reacties van deskundigen
Inleiding Gedurende het profielenonderzoek is veelvuldig gebruik gemaakt van de kennis en ervaring van Amsterdamse deskundigen. Zij hadden allen vanuit hun eigen werkgebied veel praktische kennis en ervaring te bieden voor de ontwikkeling en relevantie van de profielen en de daarbij behorende interventies. Door middel van een raadpleging met deskundigen is bij de afronding van het onderzoek stilgestaan bij de inhoud en resultaten van het onderzoek: de profielen, de bijbehorende subprofielen en de toewijzing van de interventies aan de profielen. Deze expertmeeting is tot stand gekomen in het kader van reflectie, evaluatie en relevantie voor de Amsterdamse „praktijk‟. De uitkomsten van deze expertmeeting zijn verwerkt in deze bijlage.
Inhoud De profielen zijn volgens de deskundigen over het algemeen een verbetering op de voorgaande indeling die met name op de ernst van het delict gebaseerd waren. Het profielenonderzoek sluit volgens de deskundigen aan op de huidige gedachtegang over „what works‟ en effectiviteit van interventies. Hier zal in het werkveld de komende jaren steeds meer op gefocust worden. Wel is bij de profielen, de subprofielen en de toegewezen interventies sprake van een ontwikkelingsmodel. De praktijk moet nog laten zien hoe groot de groepen zijn die binnen de profielen en subprofielen zijn en of de beschreven interventies relevant zijn en bij de juiste profielen horen. Zo zal er in de toekomst verfijning plaatsvinden van het model. Een aantal kanttekeningen zijn er te plaatsen bij en aanvullingen te maken op het profielenonderzoek. Zo maakt etniciteit geen deel uit van de subprofielen. Voor de praktijk en om stigmatisering te voorkomen is het beter om jongeren niet op basis van hun culturele achtergrond in te delen. Daarnaast draagt niet een bepaalde etniciteit bij aan het probleem- en delinquent gedrag maar bepaalde risicofactoren. Zo is bijvoorbeeld het „Marokkaan zijn‟ niet een risicofactor voor delinquent gedrag maar het feit dat ouders een lage controle hebben over het kind. Dergelijke risicofactoren zijn niet alleen te herleiden op één etniciteit maar zijn ook binnen andere culturen van voorspellende waarde. Aanbieders van interventies dienen volgens de deskundigen wel rekening te houden met verschillende etniciteiten, zo kan een instelling gebruik maken van een heterogeen team. Zo wordt het team een afspiegeling van de doelgroep. Tevens blijft er volgens de deskundigen een grijs gebied tussen de vroege en late starters, dit wil zeggen dat het soms lastig is om te bepalen wanneer de jongere begonnen is met het delinquente gedrag. Dat terwijl instellingen zo snel mogelijk aan de slag willen gaan met een jongere. Goede registratie van het verleden van de
115
jongere is dus noodzakelijk om een goed beeld te krijgen over de start van het probleem- en delinquent gedrag. Instellingen zelf moeten volgens de deskundigen naar aanleiding van het profielenonderzoek leren hoe ze hun interventie moeten inzetten. Zo moeten ze werken aan specifieke doelgroepbeschrijving en laten zien op welke risicofactoren ze inzetten. Bij veel interventies is dit alles te breed omschreven. Ook moeten instellingen leren om interventies te combineren. Nu komen jongeren nog terecht binnen verschillende stromingen en krijgen ze steeds weer een ander aanbod. Ketenpartners moeten volgens de deskundigen hier rechtlijniger in worden zodat per individuele jongere een specifiek pakket van interventies geboden kan worden. Dit zal de komende jaren veel tijd en energie en inzet kosten van alle betrokkenen. Uit het profielenonderzoek blijkt dat er weinig bekend is over effectieve interventies voor jongeren met psychopathologie, dit aanbod wordt door de deskundigen gemist. Voor deze groep jongeren is het huidige aanbod niet dekkend genoeg. In de toekomst moet hier meer onderzoek naar worden gedaan en dienen dergelijke interventies een plek te krijgen binnen het huidige aanbod. De LVG-jongeren zijn volgens de deskundigen een specifieke groep binnen de problematiek in Amsterdam. Veel huidige interventies zijn momenteel nog niet aangepast voor deze groep jongeren waardoor velen van hen recidiveren. Het zou volgens de deskundigen mooi zijn wanneer een aantal interventies „LVG-proof‟ wordt gemaakt. Er zijn ontwikkelingen gaande om MST en Tools4U aan te passen voor LVG-jongeren. Verder loopt er een traject om Nieuwe Perspectieven en Nieuwe Perspectieven bij Terugkeer aan te passen voor de LVG-groep. Deze aanpassing wordt op dit moment uitgevoerd door Spirit in samenwerking met WSG en AvM. Daarnaast is goede nazorg volgens de deskundigen noodzakelijk voor deze jongeren, omdat ze anders terugvallen in hun oude gedrag. De deskundigen hebben nog een aantal suggesties gedaan over mogelijke aanvullingen in het aanbod van interventies. Volgens de experts kunnen deze toegevoegd worden aan het aanbod of kunnen deze in de toekomst een nuttige aanvulling bieden op het aanbod. Het gaat om de volgende interventies:
MDFT (Multi Dimensionele Familie Therapie). Deze interventie richt zich op jongeren met meervoudig probleemgedrag. Dit gedrag kan zich uiten in combinaties van zaken als misbruik of afhankelijkheid van alcohol en/of drugs (= verslavingsproblematiek), delinquentie, psychische of gedragsstoornissen, spijbelen, weglopen, gewelddadigheid, zich isoleren, gevaar zoeken. Deze interventie is door onderzoek als effectief bevonden, momenteel wordt deze beoordeeld op geschiktheid voor opname in de databank voor effectieve jeugdinterventies. Triple P. Het algemene doel van Triple P is de preventie van (ernstige) emotionele- en gedragsproblemen bij kinderen door het bevorderen van competent ouderschap en zelfvertrouwen van ouders. Triple P beoogt: Competenter opvoedingsgedrag bij het omgaan met gedrags- en faseproblemen, minder gebruik van dwingende en negatieve
116
disciplinevormen, betere communicatie over opvoedingskwesties tussen ouders onderling en tussen ouders en kind en minder opvoedingsstress. Triple P is bedoeld voor ouders met kinderen in de leeftijd van 0-16 jaar, de kinderen / jongeren hebben ernstige gedragsproblemen. In Nederland worden in een proefimplementatie alle vijf interventieniveaus getest. Deze proefimplementatie richt zich alleen op ouders van kinderen 0-12 jaar. Deze interventie is zodoende niet meegenomen in het onderzoeksverslag. Deze interventie kan in de toekomst wellicht aanvullend preventief ingezet worden. Cova / Cova + (voor deelnemers met een IQ tussen 70 – 90). Cova staat voor training Cognitieve vaardigheden. Bij de training worden vaardigheden aangeleerd zodat deelnemers in staat zijn pro-sociaal te denken en te handelen: zelfbeheersing, automatische gedachten omzetten, emoties herkennen en uitdrukken, verplaatsen in anderen, oplossingen bedenken en evalueren en assertieve vaardigheden kunnen toepassen. De Cova is erkend door de Erkenningscommissie van justitie. Officieel richt deze training zich op volwassen gedetineerden. Bij het effectiviteitsonderzoek was binnen de onderzoeksgroep ook sprake van 18 tot 24 jarigen. Deze interventie zou dus bij de doelgroep van het profielenonderzoek bij de leeftijd vanaf 18 jaar ingezet kunnen worden. Dadergroep Huiselijk Geweld. Deze interventie is gericht op volwassenen vanaf 18 jaar (en jongeren op wie het volwassen strafrecht van toepassing is) die ten gevolge van een strafbaar feit in aanraking zijn gekomen met politie/justitie. De oorsprong van het gewelddadig gedrag is te herleiden op huiselijk geweld. Kinderen die opgroeien in een sfeer van huiselijk geweld vertonen aanzienlijk vaker probleemgedrag. Deze interventie probeert dit gedrag te doorbreken, het leert daders (meestal mannen) samen te leven met anderen zonder zich gewelddadig te gedragen. Over de effectiviteit van deze interventie is door PI Research niks gevonden, wellicht kan het aanvullend ingezet worden voor de jongeren met een leeftijd vanaf 18 jaar oud.
Naast dit alles is het belangrijk te benadrukken dat in dit onderzoeksverslag een ideaalbeeld geschetst is van wat bij bepaalde problematiek het beste in te zetten is. BPT wordt bijvoorbeeld wel gezien als ideale oudertraining, maar in de praktijk is het volgens de deskundigen handiger om bestaande Nederlandse interventies in te zetten (bijvoorbeeld Triple P). Het kost immers veel tijd, energie en geld om een interventie vanuit Amerika te “importeren”. Gebruik maken van Nederlandse (effectieve of veelbelovende) interventies kan dan een goed alternatief zijn. In het kader van oudertrainingen moet ook genoemd worden dat ook dit beschreven is in het kader van een ontwikkelingsmodel. In dit onderzoeksverslag is de oudertraining BPT ook toegewezen aan de late starters maar de toekomst moet hierover uitsluitsel geven. De ervaring leert namelijk dat de ouders van de late starters zelden komen opdagen bij trainingen. MST is in de tabellen van dit onderzoeksverslag niet terug te vinden binnen het subprofiel van zedenproblematiek. In Amerika wordt volgens de deskundigen MST
117
echter al wel ingezet voor jeugdige zedendelinquenten, deze ontwikkeling moet in de gaten worden gehouden. Wellicht kan MST in Nederland ook effectief zijn voor deze jongeren. NPP kan volgens de deskundigen wellicht ook bij de profielen III (en IV) ingezet worden, als nuttig instrument bij jonge daders om de situatie snel in kaart te brengen. Het zou in dat kader goed zijn om opnieuw de kijken naar de doelen en de doelgroep van deze interventie. Verder is door de deskundigen aangegeven dat in de interventies het werken met beschermende factoren een expliciete plaats moet krijgen. Interventies zijn tot nu toe nog teveel gericht op de risicofactoren. In Amsterdam is naast de beschreven interventies volgens de deskundigen structurele laagdrempelige zorg nodig. Dat betekent bijvoorbeeld dat (probleem)gezinnen makkelijk en vrijblijvend gebruik kunnen maken van een gezinsvoogd. Daarnaast is interventie in combinatie met dagbesteding nodig. Veel jongeren komen volgens de deskundigen in de problemen door een gebrek aan nuttige dagbesteding. Ten slotte is er volgens de deskundigen behoefte aan een structuur van continue monitoring en begeleiding van problematische gezinnen. Gezinnen moeten niet alleen gedurende een behandeling gevolgd worden, maar ook daarna in de gaten gehouden worden om terugval (en daarmee recidive) te voorkomen.
118