Proefverslag 310 HET GESCHEIDEN VOEREN VAN SLACHTKUIKENOUDERDIEREN - TURBOVOER, MEEL, KRUIMEL
(proef PMB-29; Hypeco-II; PV-310; Y1991)
auteurs: ir. H.P. Stappers dr. H.A. Vahl
september 1991
Inleiding Het gescheiden voeren van de hanen en de hennen heeft in de praktijk op veel bedrijven ingang gevonden. De bevruchting, vooral in het laatste deel van de legperiode, is daardoor verbeterd. Op het ogenblik is nog onvoldoende bekend tot welk niveau de hanen beperkt kunnen worden, met andere woorden bij welk lichaamsgewicht houden de huidige fokhanen een hoog bevruchtingspercentage tot het einde toe vol. Ook is nog onvoldoende bekend of de fokhanen op een aangepast hanenvoer, met minder Ca en eiwit, tot betere bevruchtingsresultaten in staat zijn. Van belang is verder te weten hoeveel voer de huidige moederdieren tijdens de leg minimaal nodig hebben en bij welk voerniveau de eiproductie daalt. Vanaf de productietop tot het einde van de leg nemen moederdieren gemiddeld ruim een halve kilo in gewicht toe. Dit is veel vergeleken met hennen van lichte legrassen, die meestal maar zo'n 200 g groeien na de productietop. In de praktijk worden de moederdieren in hoofdzaak op basis van legpercentage gevoerd. Zo rond de productietop wordt de voergift echter vaak tijdelijk verhoogd, in de hoop nog een hogere top te krijgen. De hennen worden dan onnodig zwaar, waardoor de hoeveelheid onderhoudsvoer voor de rest van de legperiode ook onnodig wordt verhoogd. Actueel is verder de toegenomen belangstelling voor het pelleteren van het foktoomvoer, met name om het voer als mogelijke infectiebron voor Salmonella uit te sluiten en ook om de discussie daaromheen naar de achtergrond te dringen. Tot nu toe is nog weinig ervaring opgedaan met geperst voer bij slachtkuikenmoederdieren, vandaar dat in dit onderzoek ook de vergelijking meelkruimel is opgenomen. Bij leghennen en ook slachtkuikenmoederdieren is de laatste jaren onderzoek verricht naar factoren die het eigewicht en de eisamenstelling kunnen beïnvloeden. Vooral het verhogen van het eigewicht in de eerste fase van de leg is bij slachtkuikenmoederdieren economisch aantrekkelijk, omdat daardoor het aantal broedeieren per hen kan worden verhoogd. Eén broedei brengt immers ruim 25 ct méér op dan een te klein ei dat voor de consumptie bestemd wordt. Door het toepassen van fasenvoedering kan aan de eigewicht-verhogende factoren speciaal aandacht worden geschonken.
Proefopzet Doel van de proef 1. Het eigewicht verhogen in de eerste fase van de leg via een voer met extra eiwit, zetmeel, linolzuur en fosfor (turbovoer). 2. Het vergelijken van het effect van meel en kruimel. 3. De invloed nagaan van het gescheiden voeren van hanen en hennen, waarbij de gescheiden gevoerde hanen sterk worden gerantsoeneerd.
4. De invloed nagaan van een speciaal hanenvoer, dat minder Ca en eiwit bevat. 5. De invloed nagaan van verschillende rantsoeneringsniveaus bij de hennen in de tweede fase van de legperiode, namelijk na 30 weken.
Proefbehandelingen voermethode
eerste fase
tweede fase
23 t/m 30 weken
31 t/m 59 weken
voer
voer
groei g/d/d
hennen
hanen
hennen
hanen
hennen
1. gescheiden
A
H
A
H
0,5
2. gescheiden
A
H
A
H
1,25
3. gescheiden
A
H
A
H
2,0
4. gescheiden
A
A
A
A
2,0
5. samen kr
A
A
A
A
2,0
6. samen m
Am
Am
Am
Am
2,0
7. samen kr
B
B
A
A
2,0
8. samen m
Bm
Bm
Am
Am
2,0
voersoort: A = normaal foktoomvoer (kruimel): controle Am = normaal foktoomvoer (meel) B = turbovoer (kruimel) Bm = turbovoer (meel) H = hanenvoer (kruimel) Het turbovoer bevatte: extra eiwit, zetmeel en linolzuur, een laag Ca-gehalte en een hoog bP-gehalte. Tabel 1
Samenstelling en berekende gehalten van de proefvoeders
diermeel destructievet erwten 44 % zetmeel luzerne 15 % re
foktoomvoer
turbovoer
hanenvoer
A
B
H
3
-
-
4,35
-
0,35
5
-
9,30
2,50
2,50
4
maïsvoermeel USA-vetarm
-
-
10
maïsglutenvoer < 20 % re
7,50
5,50
-
25
59
42,70
sojabonen getoost
-
-
1,10
sojaolie
-
1,42
-
5,10
18,23
-
-
-
10
tapioca 66 % zetm.
11,15
-
16,78
tarwe
13,50
-
-
maïs
sojaschroot I/U 48 % re tarwegries
tarwegries
5
-
-
vismeel 66 % re
2
2
2
zonneblschr. 33 % re
7
2,30
1,25
lysine 78 %
-
-
0,07
7,60
6,35
0,70
-
0,65
-
0,30
1,05
0,75
1
1
1
100,00
100,00
100,00
vocht
111
117
126
as
124
110
56
re
157
178
121
linolzuur
krijt methioninepremix (393) monocalciumfosfaat legpremix (LF 81)
totaal
berekende gehaltes (g/kg):
13,6
20,7
12,8
rvet
72
45
34
rc
48
33
48
Ca
35,3
30,0
8,3
P
5,9
6,4
5,7
Na
1,9
1,6
1,4
zetmeel
363
396
478
verteerbaar lysine
5,7
7,2
4,5
verteerbaar methionine
3,3
4,3
2,7
verteerbaar meth.+cyst.
5,3
6,7
4,3
beschikbaar P
3,6
4,3
3,6
K
7,1
7,4
6,7
2776
2775
2775
OE-leg, kcal/kg
Voor zowel het foktoomvoer als het turbovoer was de samenstelling van het kruimel- en meelvoer gelijk.
Proefdieren + 2100 Hypeco II-moederdieren + 240 Hypeco-fokhanen
32 afdelingen, elk met 60 hennen en 6 hanen. 8 reserve-afdelingen, elk met + 20 hennen en 6 hanen.
Opfok: 0 t/m 18 weken uitbesteed via CPI/Hypeco op een opfokbedrijf te Wierden. De dieren werden gerantsoeneerd volgens Hypeco-normen. Entingen geschiedden in overleg met De Schothorst.
Proefperiode geboren:
11 april 1989
18 weken: 59 weken:
14 augustus (ontvangst op De Schothorst) 29 mei 1990 (einde proef)
Voersysteem De hennen ontvingen, zoals gebruikelijk op De Schothorst, het voer uit ronde voertonnen. Om de hanen uit deze bakken te weren, werd een vlakke gril boven de voeropening geplaatst met doorlaatopeningen van 5 x 5 cm (systeem van proefbedrijf Delden). De hanen, die apart werden gevoerd, ontvingen het voer in Laco-driepoots-hanenbakken, die in de hoogte verstelbaar waren (hoogte + 45 cm).
Voerschema Van 18 t/m 22 weken ontvingen alle dieren opfokmeel II (praktijksamenstelling). Het sturen van de gewichtstoename van de hennen na 30 weken geschiedde op basis van de formule van Grimbergen - Stappers: gr. voer = 25 G + 2,5 ΔG + 0,96 E + 1,6 (20-T) + 24 G
= kg lichaamsgewicht
ΔG E
= g groei/hen/dag = g eimassa/hen/dag
T
= ° C temperatuur in het hok
Het sturen van de voeropname van de hennen van 18 t/m 30 weken gebeurde op de gebruikelijke wijze, namelijk: 19e week 20e week
83 g 88 g
21e week 22e week
90 g 93 -> 111 (3 g/d/d toename)
23e week 24e week
114 -> 132 (3 g/d/d toename) 135 -> 145 (3 g/d/d toename tot 145 g)
De hennen ontvingen deze 145 g voer per dag tot dat het legpercentage 60% bedroeg. Daarna steeg de voeropname met 0,5 g per 1% leg meer tot de productietop. Deze top viel rond de 30e week. Het berekende OE-gehalte van alle voeders bedroeg 2775 kcal, dus ook dat van de meelvoeders. Normaal bevatten de meelvoeders 2825 kcal, dus 50 kcal meer. Door het pelleteren ligt de OE van de kruimel gemiddeld + 50 kcal hoger. Om de OE-opname van meelen kruimelvoer gelijk te houden, moest van het meelvoer 1,8% meer worden verstrekt. Vanaf 22 weken werd daarom bij behandeling 6 en 8 (meelgroepen) de hoeveelheid voer met een factor 1,018 vermenigvuldigd. De apart gevoerde fokhanen werden als volgt beperkt gevoerd: 19e week 20e week
100 g 105 g
21e week 22e week
115 g 125 g
23e week
135 g
Na 23 weken werd deze 135 g gehandhaafd. Voor de hanen, die samen met de hennen uit dezelfde voerbakken mochten eten, werd de verstrekte hoeveelheid voer gelijk gesteld aan die van de hennen.
Verlichting In de 19e en 20e week ontvingen de dieren 10 uur licht per etmaal. In de 21e week werd de daglengte op 14 uur gebracht. Deze 14 uur werd gehandhaafd tot het einde van de proef. Het licht ging aan om 3 uur 's morgens en uit om 5 uur 's middags.
Proefmetingen
1. Voeropname van hanen en hennen, uitval. 2. Eigewicht (ook kleiner dan 50 g), aantal eieren. 3. Broedresultaten vanaf 26 weken; 1x per week door Cobroed (150 eieren/w. per afdeling). 4. Eisamenstelling op 30 weken bij de behandelingen 5 t/m 8, 20 eieren per behandeling. 5. Lichaamsgewicht van hanen en hennen op 20, 30, 40, 50 en 59 weken. 6. Analyses proefvoeders: re, rc, rv, zetmeel, linolzuur, Ca, P en vocht. 7. Tijdens de leg elke 9 à 10 weken bloedtiteronderzoek.
Resultaten en discussie De proef had een goed verloop. De productietop bedroeg 81,5%. De uitval bij de hennen was 5,1% en bij de hanen 10,6%. De belangrijkste oorzaken van uitval waren leucosecomplex 22,3%, buikvliesontsteking 15,5% en leverruptuur 12,4%. De analyse-uitkomsten van de proefvoeders staan in tabel 2. Tabel 2
Analyse-uitkomsten van de proefvoeders (g/kg) controlevoer
turbovoer
hanenvoer
A
Am
B
Bm
H
kruimel
meel
kruimel
meel
kruimel
n=11
n=10
n=2
n=2
n=4
vocht
111
109
117
116
123
re
155
155
174
178
119
rv
69
69
45
45
36
rc
52
51
39
38
48
zetmeel
351
349
374
369
454
linolzuur
10,0
9,9
15,4
15,4
8,9
Ca
33,7
34,8
28,1
29,2
8,7
P
5,8
5,8
6,5
6,7
5,6
De analyse-uitkomsten stemden goed overeen met de berekende gehalten. Alleen de zetmeelgehalten en linolzuurgehalten kwamen gemiddeld lager uit. Het linolzuurgehalte heeft betrekking op de nieuwe tabelcijfers.
Eerste fase De proefuitkomsten van de 1e fase (23 t/m 30 weken) staan in tabel 3. Tabel 3
Proefuitkomsten 1e fase (23 t/m 30 weken) gescheiden gevoerd
samen gevoerd
normaal (kruimel)
normaal
turbo
AH
AH
AH
AA
kruim.
meel
kruim.
meel
ksv
1
2
3
4
5
6
7
8
0,05
hennen,20 w.
1979
1987
1990
1980
1960
1983
1956
1965
48
30 w.
2907
2901
2893
2885
2870
2879
2902
2899
45
hanen,20 w.
2615
2591
2590
2573
2773
2740
2640
2740
228
30 w.
3613
3562
3701
3545
4068
3951
4093
4259
186
lichaamsgewicht (g)
voeropname pr dag (g) 23 t/m 30 w. hennen
146,7 147,1
147,6 147,6
147,2
149,1
147,9 149,5
0,7
hanen
135,0 135,0
135,0 135,0
147,2
149,1
147,9 149,5
0,5
50 % leg, dagen
170,5 171,1
169,5 171,5
171,8
169,5
168,8 170,3
2,2
prod. top %
78,4
83,7
81,6
84,3
82,6
76,9
85,0
79,8
4,4
leg % 23 t/m 30 w.
62,7
64,3
66,8
67,0
64,0
62,0
69,2
63,2
4,4
eigew. 23 t/m 30 w (g)
52,0
52,1
51,4
52,0
51,8
52,1
52,6
53,6
0,7
< 50 g
13,0
10,5
12,6
11,0
11,1
10,2
10,2
8,0
3,4
> 50 g
26,9
30,5
29,7
31,7
29,9
29,3
33,5
32,1
4,2
eigew. vers (g)
55,4
55,6
57,3
58,3
0,7
eigew. gekookt (g)
54,0
54,4
56,0
56,9
0,6
% schaal t.o.v gekookt gewicht
10,9
10,9
10,7
10,9
0,7
% wit "
59,2
59,5
59,4
59,4
1,3
% dooier "
29,9
29,6
29,9
29,8
1,6
wit/dooier-verh.
1,98
2,01
1,99
2,00
0,15
eieren per hen1)
eisamenstelling 30 w.:
bevruchtings-%
94,4
94,7
93,1
92,6
94,9
92,9
93,0
93,7
2,7
86,8
86,9
85,5
85,1
86,2
83,7
83,9
85,9
3,1
vitale kuikens van de inleg %
1) Het aantal eieren kleiner en groter dan 50 g had betrekking op de periode van 22 t/m 31 weken. Na de 30e week kwamen er nog enkele te kleine eieren voor.
Om zeker te zijn dat alle eieren het minimum broedeigewicht zullen bereiken, verdient het aanbeveling in de praktijk de eerste fase iets langer te kiezen dan 30 weken, bijv. tot 32 weken.
Effect turbovoer Het turbovoer verhoogde het eigewicht gemiddeld met 1,2 g en gaf per hen 3,2 broedeieren meer. Een deel van dit grotere aantal broedeieren werd veroorzaakt door een iets hoger legpercentage. De eisamenstelling veranderde niet wezenlijk. Het schaalpercentage en de wit/dooier-verhouding bleven gelijk. Het hogere eigewicht werd dus verkregen door een evenredige toename van zowel wit, dooier als eischaal. Het turbovoer had geen invloed op de broedresultaten. De bevruchting, de uitkomst en de vitaliteit van de kuikens was goed bij alle proefgroepen. Het turbovoer gaf naast een iets hoger legpercentage ook een iets hoger lichaamsgewicht. Een verklaring voor dit hogere lichaamsgewicht zou kunnen zijn, dat de hennen met het normale foktoomvoer veel meer vet kregen aangeboden dan dat ze in het ei konden aanzetten. De vetopname bedroeg immers 10,6 g per hen per dag en de vetaanzet in de eieren bedroeg slechts 3,1 g per hen per dag. Dit betekent dat veel meer dan de helft van het opgenomen vet niet werd gebruikt voor vetaanzet en dus niet voor de gebruikelijke opwaardering in aanmerking kwam. Bij het turbovoer bedroeg de gemiddelde vetopname 6,7 g per hen per dag en de aanzet in de eieren 3,4 g. Hier was de overmaat aan vet dus duidelijk minder groot. Een betere benutting van de energie uit het turbovoer zou dus kunnen leiden tot een grotere gewichtstoename van de hennen. De voeropname was immers gelijk. In een proef met leghennen op de batterij (PLC-28, PV-311), waar ad libitum werd gevoerd, werd eenzelfde effect gezien. Daar gaf
een vetrijk voer een hogere voeropname en bleef desondanks het lichaamsgewicht gelijk. Het achterblijven van het legpercentage in de eerste fase van de leg bij de behandelingen op normaal foktoomvoer zou kunnen wijzen op een gering eiwittekort. In deze periode vertoonden de hennen, naast het stijgen van de eiproductie, ook nog een flinke lichaamsgroei.
Effect meel-kruimel Opvallend was dat het legpercentage bij de meelgroepen minder hoog piekte dan bij de kruimelgroepen. Het eigewicht was daarentegen juist hoger bij de meelgroepen.
Effect van het gescheiden voeren De hanen die gescheiden werden gevoerd, ontvingen vanaf de 23e week steeds 135 g voer per dag. Dit was beduidend minder dan de hoeveelheid die de niet-gescheiden gevoerde hanen opnamen. Op 30 weken waren deze laatsten dan ook al een halve kilo zwaarder. Van een overgewicht was echter nog geen sprake, want de bevruchting was goed.
Tweede fase De proefuitkomsten van de 2e fase (31 t/m 59 weken) staan in tabel 4. Tabel 4
Proefuitkomsten 2e fase (31 t/m 59 weken) gescheiden gevoerd
samen gevoerd
voersoort
AH
AH
AH
AA
AA
AmAm
AA
AmAm
ksv
daggroei
0,5
1,25
2,0
2,0
2,0
2,0
2,0
2,0
behand.
1
2
3
4
5
6
7
8
0,05
voer/hen/dag (g)
144,7
148,7
150,0
151,8
150,1
151,0
151,0
152,7
2,7
voer/haan/dag (g)
135,0
135,0
135,0
135,0
150,1
151,0
151,0
152,7
1,5
hennen 40 w.
3139
3214
3207
3221
3142
3169
3165
3173
57
hanen 40 w.
3823
3980
3998
3778
4559
4420
4491
4723
180
leg %
70,9
74,4
72,9
76,2
75,1
70,9
72,8
71,2
5,8
eigewicht (g)
58,9
59,1
58,7
59,2
58,8
59,5
59,5
60,2
0,7
bevruchtings-%
92,9
92,8
92,9
93,8
94,4
94,7
94,5
93,8
3,4
87,0
87,9
88,0
88,0
88,4
89,2
89,2
88,0
3,3
voer/hen/dag (g)
141,9
147,0
149,4
150,5
149,2
151,9
148,7
152,0
3,3
voer/haan/dag (g)
135,0
135,0
135,0
135,0
149,2
151,9
148,7
152,0
2,1
hennen 50 w.
3354
3450
3509
3532
3372
3430
3371
3467
101
hanen 50 w.
4071
4129
4248
4088
4853
4677
4813
5003
210
leg %
63,3
65,0
62,9
64,3
63,4
62,3
61,2
62,2
5,3
eigewicht (g)
63,0
63,4
63,1
63,6
63,2
64,0
63,4
64,0
0,7
bevruchtings-%
91,2
90,9
92,7
93,0
93,8
91,8
92,1
90,4
5,3
83,7
84,0
86,7
85,6
86,3
84,8
84,7
84,1
5,1
31 t/m 40 w.
gewicht (g):
vitale kuikens v. inleg %
41 t/m 50 w.
gewicht (g):
vitale kuikens v. inleg %
51 t/m 59 w.
voer/hen/dag (g)
139,2
144,3
147,1
147,9
147,3
149,2
147,3
150,9
3,3
voer/haan/dag (g)
135,0
135,0
135,0
135,0
147,3
149,2
147,3
150,9
2,2
hennen 59 w.
3365
3551
3643
3654
3409
3506
3447
3601
133
hanen 59 w.
4315
4309
4440
4145
4919
4800
5084
5140
323
leg %
56,2
55,9
53,1
53,1
55,3
52,9
54,3
54,5
5,0
eigewicht (g)
65,5
66,1
65,6
66,5
65,4
66,5
65,6
66,3
0,8
bevruchtings-%
91,3
89,3
89,9
89,8
85,0
85,6
86,2
86,1
5,0
78,9
77,9
79,1
77,0
73,6
73,9
74,0
75,5
4,9
voer/hen/dag (g)
143,1
146,9
148,6
149,6
148,6
150,4
148,9
151,4
1,5
voer/haan/dag (g)
135,0
135,0
135,0
135,0
148,6
150,4
148,9
151,4
1,5
uitval hennen %
6,8
5,9
4,0
3,6
4,4
2,9
7,2
6,0
3,4
uitval hanen %
8,3
16,6
12,5
12,5
4,2
5,7
16,7
8,3
15,0
leg %
63,5
65,3
64,1
65,4
64,7
62,3
64,5
63,0
4,3
eieren per hen
164,6
169,1
166,1
169,5
167,6
161,4
167,1
163,3
11,1
bevruchtings-%
92,2
91,6
92,1
92,4
91,9
91,3
91,5
90,8
3,8
83,9
84,1
85,0
84,2
83,8
83,3
83,3
83,4
3,5
gewicht (g):
vitale kuikens v. inleg %
23 t/m 59 w.
vitale kuikens v. inleg %
AH: A was het voer voor de hennen; H het voer voor de hanen.
Effect meel-kruimel Om dit effect goed te kunnen beoordelen, moeten de behandelingen 5 + 7 met 6 + 8 worden vergeleken. De belangrijkste uitkomsten van die vergelijking staan in tabel 5. Tabel 5
Het effect van meel en kruimel op de proefresultaten tijdens 2e fase van de leg (31 t/m 59 w.) kruimel
meel
beh. 5+7
beh. 6+8
hennen 30 w.
2886
2889
hennen 59 w.
3428
3554
hanen 30 w.
4081
4105
hanen 59 w.
5002
4970
legpercentage 31 t/m 59 w.
63,7
62,3
eigewicht 31 t/m 59 w.
62,6
63,4
voer per hen per dag 31 t/m 59 w.
148,9
151,3
bevruchtingspercentage 31 t/m 40 w.
94,5
94,3
bevruchtingspercentage 41 t/m 50 w.
93,0
91,1
bevruchtingspercentage 51 t/m 59 w.
85,6
85,9
bevruchtingspercentage 27 t/m 59 w.
91,7
91,1
vitale kuikens v. inleg % 31 t/m 59 w.
82,7
82,6
significant
lichaamsgewicht (g)
*
*
De hennen op het meelvoer werden geleidelijk aan zwaarder dan die op het kruimelvoer. Ook het eigewicht was gedurende de hele legperiode hoger. Het legpercentage was in de 2e fase bijna gelijk. De 50 kcal OE-winst, die wij aan het pelleteren hadden toegeschreven en waarvoor gecorrigeerd werd door 1,8% minder voer te verstrekken, is waarschijnlijk iets overschat in deze proef. Het kruimelvoer gaf iets natter strooisel. Het voer was namelijk iets sneller op. Met de waterrantsoenering had daar rekening mee moeten worden gehouden. In onze proefstal was het echter niet mogelijk voor elk proefhokje apart de drinktijd te regelen. De broedresultaten werden niet beïnvloed door de structuur van het voer.
Effect van het gescheiden voeren Om dit effect te kunnen beoordelen moeten de behandelingen 4 en 5 met elkaar worden vergeleken. De belangrijkste uitkomsten van die vergelijking staan in tabel 6. Tabel 6
Het effect van het gescheiden voeren en rantsoeneren van de hanen hanen
hanen
beperkt
onbeperkt
(gescheiden gevoerd)
(niet gescheiden gevoerd)
beh. 4
beh. 5
30 weken
3545
4068
**
40 weken
3778
4559
**
50 weken
4088
4853
**
59 weken
4145
4919
**
voer/haan/dag (g) 31 t/m 59 w.
135,0
148,9
**
lichaamsgewicht hennen 59 w. (g)
3654
3409
**
voer/hen/dag (g) 31 t/m 59 w.
150,1
148,9
eieren per hen 31 t/m 59 w.
131,8
131,8
31 t/m 40 w.
93,8
94,4
41 t/m 50 w.
93,0
93,8
51 t/m 59 w.
89,8
85,0
31 t/m 40 w.
88,0
88,4
41 t/m 50 w.
85,6
86,3
51 t/m 59 w.
77,0
73,6
sign.
lichaamsgewicht hanen (g):
bevruchtingspercentage:
*
vitale kuikens van inleg (%):
De beperkt gevoerde hanen waren op 59 weken 774 g lichter. Een gunstig effect van dit lagere gewicht op het bevruchtingspercentage was alleen aanwezig in het laatste gedeelte van de legperiode. Wij hebben de indruk, op grond van de tot nu toe door ons uitgevoerde proeven en ook op basis van gegevens uit de praktijk, dat de bevruchting achteruit gaat als de hanen het gewicht van + 5 kg naderen en zeker als ze er overheen gaan. Het treden en ook het voltooien van de paring gaat dan minder goed. De hennen van de niet-gescheiden gevoerde behandeling waren op 59 weken 245 g lichter. De hoeveelheid voer die de hennen kregen toegediend, was bij beide behandelingen praktisch gelijk. Dit betekent dat de hanen, die samen met de hennen konden eten, meer voer hebben opgenomen dan de hennen. De aanname dat een fokhaan evenveel voer opneemt als een hen in productie, bleek niet te kloppen. Op basis van het lichaamsgewicht, in vergelijking met de behandelingen 1 en 2 waar een sterkere voederbeperking werd toegepast, kan worden geschat dat de hennen zeker 4 g minder voer hebben opgenomen dan werd gedoseerd. Dat zou betekenen dat de hanen + 40 g voer per dag méér hebben opgenomen (10 hennen op 1 haan), namelijk + 190 g per dag.
Het gescheiden voeren van de hennen had geen negatief effect op het legpercentage. De gril was zo groot dat geen beschadiging optrad aan ogen, kam en lellen.
Effect van het speciale hanenvoer In 1987 zijn bij Hypeco I-ouderdieren verschillende hanenvoeders getest, die varieerden in eiwitgehalte en die allemaal een laag Cagehalte hadden. De resultaten met deze speciale hanenvoeders waren niet beter dan die met het normale foktoomvoer (PV-254). Omdat de hanen op de speciale hanenvoeders toen verschillend gerantsoeneerd werden en de hanen op het foktoomvoer met de hennen konden mee-eten, was een eerlijke vergelijking niet goed mogelijk. In deze proef is daarom het speciale hanenvoer getest bij de gescheiden gevoerde hanen, die namelijk allemaal evenveel voer kregen (tabel 7). Tabel 7
Het effect van het speciale hanenvoer normaal
speciaal
foktoomvoer
hanenvoer
beh. 3
beh. 4
gewicht hanen (g)
59 w.
4145
4440
voer/haan/dag (g)
23-59 w.
135
135
59 w.
3654
3643
eieren per hen
23-59 w.
169,5
166,1
bevruchtingspercentage
26-59 w.
92,4
92,1
percentage afleverbare
26-59 w.
84,2
85,0
gewicht hennen (g)
sign.
*
kuikens (van de inleg)
De hanen op het normale foktoomvoer bleven in gewicht achter. Een verklaring hiervoor kan zijn dat de energie uit het voer iets minder goed werd benut, namelijk om de volgende twee redenen: 1. Vanwege het negatieve effect van het hoge Ca-gehalte op de vetvertering. Kalk kan met vetzuren, vooral de verzadigde, onoplosbare zepen vormen die niet kunnen worden verteerd. Het normale foktoomvoer bevatte meer Ca en vet dan het speciale hanenvoer. 2. Vanwege de opwaardering van de OE van vet met 15%. In de Veevoedertabel is de OE van vet voor leghennen met 15% verhoogd, omdat opgenomen vet dat voor vetaanzet wordt gebruikt (dooiervet), efficiënter wordt benut dan koolhydraten. Koolhydraten, die bestemd worden voor vetaanzet, moeten in de lever eerst worden omgebouwd tot vet en dat kost energie. Fokhanen, die geen dooiervet vormen, hebben dus eerder een overmaat aan vet dan de hennen. Het normale foktoomvoer bevatte ruim tweemaal zoveel vet dan het speciale hanenvoer. De bevruchting en het aantal afleverbare kuikens werd echter niet negatief beïnvloed. Een iets lichtere fokhaan is eerder een voordeel dan een nadeel. De angst dat door het hoge Ca-gehalte en het hoge eiwitgehalte nattere mest zou ontstaan, met als gevolg cloaca-bevuiling en lagere bevruchting, bleek ongegrond.
Effect van de extra voederbeperking bij de hennen Bij de behandelingen 1, 2 en 3 werd met behulp van de formule van Grimbergen-Stappers de gewichtstoename van de hennen na 30 weken gestuurd. Deze formule is gebaseerd op balansstudies en respiratie-onderzoek. Gestreefd werd naar een groei van respectievelijk 0,5; 1,25 en 2 g per hen per dag. Deze daggroei werd echter ruim overschreden (tabel 8). Tabel 8
Effect van de verschillen in gewichtstoename van de hennen in de periode van 31 t/m 59 weken
nagestreefde daggroei (g) 0,5
1,25
2,0
beh. 1
beh. 2
beh. 3
gewicht hennen (g)
30 w.
2907
2901
2893
gewicht hennen (g)
59 w.
3365
3551
3643
groei (g)
31 t/m 59 w.
458
650
750
daggroei
31 t/m 40 w.
3,3
4,5
4,5
daggroei
41 t/m 50 w.
3,1
3,4
4,3
daggroei
51 t/m 59 w.
0,2
1,6
2,1
daggroei
31 t/m 59 w.
2,3
3,2
3,7
voer/hen/dag (g)
31 t/m 59 w.
141,7
146,8
148,9
leg-%
31 t/m 59 w.
63,5
65,1
63,0
bevruchtings-%
31 t/m 59 w.
91,8
91,0
91,8
31 t/m 59 w.
83,2
83,3
84,6
afleverbare kuikens % van inleg
De werkelijke daggroei werd met het vorderen van de leeftijd geleidelijk minder. Dit heeft te maken met de aard van de aanzet. In het eerste deel van de legperiode heeft nog weefsel- en spiergroei plaats, bestaande uit + 20% eiwit en + 80% water. In het laatste deel van de legperiode vindt overwegend vetaanzet plaats. Dit vraagt veel meer energie. Immers 1 g eiwit bevat 5,7 kcal en 1 g vet bevat 9,3 kcal. Daar komt nog bij dat de hennen met het vorderen van de legperiode steeds kaler worden, waardoor steeds meer lichaamswarmte door uitstraling via de huid verloren gaat. De factor 2,5 ΔG in de formule geldt dus niet voor de gehele legperiode, en is voor de eerste helft van de legperiode te hoog. In een volgende proef, waar het thema voederbeperking bij hennen opnieuw aan de orde komt, moet deze factor dus aan het leeftijdstraject worden aangepast. Interessant was dat de extra voerbeperking van 7,2 g voer (beh. 1 ten opzichte van 3) niet geleid heeft tot een negatief effect op de eiproductie en de broedresultaten. Deze 7,2 g per dag betekende een besparing van 1,5 kg voer per hen over de gehele legperiode. Waarschijnlijk kan er nog meer voer worden bespaard, want de hennen groeiden in de periode van 31 t/m 59 weken nog ruim 450 g. Vergeleken met leghennen is dat erg veel. Het is van belang te weten waar de ondergrens ligt, dus dat voerniveau waarbij de keuze voor behoud van groei nog niet ten koste gaat van de eiproductie. Opvallend was verder dat de hanen van de behandelingen 1, 2 en 3, alhoewel ze evenveel voer kregen toegediend, niet even zwaar waren. Ze waren lichter naarmate de hennen strenger werden gerantsoeneerd. Dit betekent, dat de scheiding van de voeropname via het voedersysteem niet voor 100% is geslaagd.
Samenvatting In een proef met ruim 2000 Hypeco-II slachtkuikenmoederdieren werd de invloed nagegaan van verschillende voederhoeveelheden op de prestaties van de hennen en die van de hanen. De belangrijkste uitkomsten zijn hier in het kort samengevat. 1. Een turbovoer van 23 t/m 30 weken, dat extra eiwit, extra zetmeel, extra linolzuur, extra P en minder Ca bevatte, verhoogde het eigewicht met 1,2 g. Het aantal broedeieren (>50 g) steeg daardoor met 3,2 stuks. De eisamenstelling en de broedresultaten werden door het turbovoer niet wezenlijk beïnvloed. 2. De vergelijking meel-kruimel viel ten gunste van de kruimel uit. Het legpercentage was gedurende de eerste fase van de legperiode iets beter. Het strooisel werd op het kruimelvoer iets natter, maar dit had geen negatief effect op de broedresultaten. De hennen op het kruimelvoer bleven in gewicht iets achter. Dit betekent dat de 50 kcal OE-winst, die aan het pelleteren wordt toegeschreven, in deze proef iets te hoog was ingeschat. 3. Een apart hanenvoer met minder eiwit en minder Ca gaf geen betere bevruchting. D e hanen werden wel iets zwaarder, waarschijnlijk door een betere energiebenutting (Ca/vet-effect). 4. De hanen die via gescheiden voedering sterk werden gerantsoeneerd, bereikten een eindgewicht van 4,1 kg. De onbeperkt gevoerde hanen wogen toen 4,9 kg. Bij de gerantsoeneerde hanen was aan het einde van de legperiode (51 t/m 59 w.) de
bevruchting + 5% beter. De onbeperkt gevoerde hanen, die qua voeropname gelijk werden gesteld aan de hennen, hadden echter méér opgenomen. Dit ging ten koste van de opname van de hennen. Deze bleven daardoor in gewicht achter. 5. Een extra voerbeperking van 7,2 g per hen per dag na 30 weken had geen negatief effect op het legpercentage en de broedresultaten. Het gaf in totaal een besparing van 1,5 kg voer per hen.