praktisch handboek voor provincierecht
Praktisch handboek voor provincierecht Auteurs G. Anthierens, bestuursdirecteur provinciebestuur West-Vlaanderen D. De Muynck, bestuursdirecteur provinciebestuur Oost-Vlaanderen S. Desmet, financieel beheerder provinciebestuur Oost-Vlaanderen J. Dujardin, erestadssecretaris Gent en docent Vrije Universiteit Brussel T. Roosen, bestuurssecretaris griffie provinciebestuur Limburg W. Somers, directeur binnenlands bestuur Limburg R. Van Loock, directeur Vereniging van de Vlaamse Provincies J. Van Nieuwenhove, staatsraad en vrijwillig wetenschappelijk medewerker K.U. Leuven L. Vansummeren, adviseur griffie provinciebestuur Limburg K. Vanwinckelen, attaché FOD Binnenlandse Zaken provinciaal gouvernement Limburg Algemene coördinatie R. Van Loock, directeur Vereniging van de Vlaamse Provincies
2010
Technische nota In het Praktisch Handboek voor Provincierecht werd, omwille van de vlottere leesbaarheid, afgezien van de vermeldingen hij/zij, hem/haar of zijn/ haar. Het is echter evident dat de woorden ’hij’, ‘hem’, ‘zijn’ genderneutraal zijn en hiermee zowel vrouwen als mannen bedoeld worden. Behoudens andere vermelding wordt in de marge steeds verwezen naar de artikelen uit het Provinciedecreet. Elk hoofdstuk word kort ingeleid door een sythese. In de tekst van elk hoofdstuk worden de belangrijkste aandachtspunten aangeduid met het symbool in de kantlijn. De gecoördineerde versie van het Provinciedecreet, alsook de reeds gepubliceerde uitvoeringsbesluiten en omzendbrieven kunt u raadplegen op de website van de VVP: www.vlaamseprovincies.be, provincierecht, wetgevend kader. De tekstinhoud van het voorliggend boek werd afgesloten op 1 juni 2010. Nieuwe inhoudelijke evoluties zullen via de VVP-website ter beschikking worden gesteld.
D/2010/0147/62 ISBN 978 90 4860 566 8 Bestelcode: 202 101 322
Niets van deze uitgave, zelfs gedeeltelijk, mag openbaar gemaakt worden, gereproduceerd worden, vertaald of aangepast, onder enige vorm ook, hierin begrepen fotokopie, microfilm, bandopname of plaat, of opgeslagen worden in een geautomatiseerd gegevensbestand behoudens uitdrukkelijke en voorafgaande toestemming van de uitgever. © die Keure Kleine Pathoekeweg 3 8000 Brugge Tel. 050/47.12.72 Fax 050/33.51.54 E-mail:
[email protected] Internet: www.diekeure.be
109056
Woord vooraf Toen op 9 december 2005 het Provinciedecreet een feit werd, namen we het initiatief om de artikels van het decreet in een juridische context te situeren. De eerste editie van het Praktisch Handboek voor Provincierecht zag in 2006 het licht. De nieuwe publicatie werd ten zeerste gewaardeerd. Ook al omwille van het feit dat er niet echt veel over het provinciaal bestuursniveau wordt gepubliceerd. Ondertussen is het Provinciedecreet zowel inhoudelijk als naar toepassing sterk geëvolueerd. Heel wat artikels werden aangepast en een reeks van uitvoeringsbesluiten en omzendbrieven werden gepubliceerd. De tijd was dus rijp om een tweede editie uit te werken. Het concept van de eerste editie werd behouden. Alle artikels van het Provinciedecreet komen aan bod waardoor ze op een systematische wijze verduidelijkt worden en in de juiste context worden geplaatst. Waar nodig wordt er naar aanverwante wetgeving verwezen. Toch zijn in de tweede editie ook enkele nieuwigheden opgenomen. Het boek begint met een inleidend hoofdstuk waarbij de juridische en bestuurlijke evolutie van het provinciaal bestuursniveau in Vlaanderen geschetst wordt. Uiteraard komt de onderlinge relatie tussen de overheden waarbij de mate van ‘autonomie’, ‘subsidiariteit’ en ‘decentralisatie’ sleutelbegrippen zijn, in het daglicht te staan. Ongetwijfeld staat de inhoud van dit hoofdstuk in relatie met de huidige politieke realiteit van het zoeken naar een optimalisatie van bestuurlijk Vlaanderen. Bijzonder vernieuwend aan de tweede editie is tevens de specifieke zorg die besteed is aan de overgang tussen enerzijds de hoofdstukken die betrekking hebben op de provinciale organen en het mandaat van provinciemandataris en anderzijds de hoofdstukken die voornamelijk toelichting geven over de decretale bevoegdheden van de provincies. Deze overgang wordt inhoudelijk uitgewerkt door het accent te leggen op de algemene principes van de provinciale organisatie en het management. In die zin is het Praktisch Handboek voor Provincierecht verder uitgegroeid tot een handig en degelijk werkinstrument zowel voor de provinciemandataris als voor de ambtenaar. Maar het is ook een bron van informatie voor al diegenen die geïnteresseerd zijn, niet alleen in de provinciale instellingen maar ook in het bestuurlijk landschap van Vlaanderen. De Vereniging van de Vlaamse Provincies is de auteurs en de uitgever ten zeerste erkentelijk voor het geleverd werk. Namens de Vereniging van de Vlaamse Provincies Raymond VAN LOOCK Directeur
Hilde BRUGGEMAN Voorzitter
V
i nhoud
Woord vooraf
V
Inhoudstafel
VII
I Provincies in Vlaanderen
1
3
1 2 3 4
Provincies in de Belgische Grondwet Bevoegdheid van het Vlaamse Gewest met betrekking tot de provincies in Vlaanderen Bevoegdheden van de provincies in Vlaanderen Territorium van de provincies
5 8 12
II Provincieraadsverkiezingen
13
15 15 16 16 17 17 18 18 18 20 23 23 24 25 25 26 26 26 26 26 27
1 2
Voorbereiding van de provincieraadsverkiezingen A Tijdstip van de verkiezingen B Kiezers en verkozenen a Voorwaarden om kiesgerechtigd te zijn b Kiezerslijsten c Verkiesbaarheidsvoorwaarden d Aantal te verkiezen provincieraadsleden C De aanloopperiode naar de verkiezingen a De bureaus b De kandidaatstelling D Het opstellen van het stembiljet a De lijstenvereniging b Het stembiljet E De oproepingsbrief F De getuigen De eigenlijke kiesverrichtingen A De stemming a De stemming b Stemmen bij volmacht c Het uitbrengen van een geldige stem d Sluiten van de stemming B Tellen van de stemmen, zetelverdeling en afkondiging van de uitslag a Tellen van de stemmen in het stemopnemingsbureau b Samenvoeging in het kantonhoofdbureau c Zetelverdeling in het districtshoofdbureau en in het centraal arrondissementsbureau d Aanwijzing van de verkozen kandidaten en de opvolgers e Werkwijze bij geautomatiseerde stemming f Afkondiging van de uitslag C Geldigverklaring van de verkiezing
27 27 28 28 30 32 32 33
VII
inh o u d
VIII
III De provincieraad, de deputatie, de provinciegouverneur
35
37 37 37 37 39 39 40 41 43 45 46 48 49 50 51 52 52 53 53 53 54 54 55 56 56 56 59 60 60 62 63 63 66 68 68 69 69 70 71 73 73 73 74 77
1 2 3 4 5 6
Aantal leden A Provincieraad B Deputatie C Welk bevolkingscijfer? Aanstelling A Provincieraad a Installatie nieuwe provincieraad b Opvolgers c Voorzitter B Deputatie a Voordracht b Verkiezing c Vormvereisten d Stemming e Gedeputeerde van rechtswege f Taalkennis g Rangorde Eedaflegging A Draagwijdte B Provincieraadsleden C Gedeputeerden D Eedformule E Taal Verhindering en plaatsvervanging A Provincieraadsleden a Wanneer verhindering en plaatsvervanging? b Wie vervangt? B Voorzitter a Wanneer verhindering en plaatsvervanging? b Wie vervangt? C Gedeputeerden a Wanneer verhindering en plaatsvervanging? b Wie vervangt? Afstand van het mandaat A Uitdrukkelijke afstand van mandaat B Stilzwijgende afstand van mandaat a Provincieraadsleden b Gedeputeerden C Afstand wegens onverenigbaarheid Onverenigbaarheden A Begrip B Provincieraadsleden a Onverenigbare ambten b Bloed- of aanverwantschap
i nhoud
C Gedeputeerden 7 Duur en einde van het mandaat A Duur B Einde van het mandaat a Overlijden b Het verstrijken van de termijn c Het ontslag d Verval van het mandaat wegens de ondertekening van meer dan één voordrachtakte e Vernietiging van de verkiezing wegens een gebrek aan kennis van de bestuurstaal f Vervallenverklaring ingevolge het verlies van de verkiesbaarheidsvoorwaarden g Vervallenverklaring wegens onverenigbaarheid h Huwelijk of het afleggen van een verklaring van wettelijke samenwoning met een ander lid van de provincieraad i De tuchtrechtelijke afzetting C Continuïteit a Provincieraadsleden b Voorzitter c Gedeputeerden 8 Politiek verlof A Privésector a Provincieraadsleden b Gedeputeerden B Openbare sector a Ambtenaren b Onderwijs 9 Tucht en aansprakelijkheid A Tucht a Toepassingsgebied - Bevoegde overheid b Soorten tuchtstraffen c Rechten van de verdediging d Gevolgen B Aansprakelijkheid a Vrijwillige of verplichte tussenkomst van de overheid in een rechtszaak b Burgerrechtelijke aansprakelijkheid c Aansprakelijkheid voor geldboeten 10 Geldelijke regeling A Provincieraadsleden a Presentiegelden b Vergoeding voor reiskosten c Andere onkostenvergoedingen d Compensatie bij inkomensverlies
80 82 82 82 83 83 84 85 86 87 89 91 91 92 92 92 93 94 94 94 95 95 95 97 99 99 99 100 100 101 102 103 103 105 107 107 107 109 109 110
IX
inh o u d
e Aansprakelijkheids- en rechtsbijstandsverzekering f Ongevallenverzekering B Gedeputeerden a Vergoeding b Begrenzing bijkomende bezoldigingen op basis van een openbare functie c Uittredingsvergoeding d Pensioen e Vertrouwenspersoon gedeputeerde f Aansprakelijkheidsverzekering 11 Eretitels, onderscheidingstekens en ambtskledij A Provincieraadsleden B Gedeputeerden a Algemeen b Eretitels c Onderscheidingstekens d Ambtskledij 12 Provinciegouverneur A Benoeming, ambtskenmerken en woonplaats B Eedaflegging C Plaatsvervanger D Onverenigbaarheden a In toepassing van het Provinciedecreet b In toepassing van andere wetgeving E Duur en einde F Tucht en aansprakelijkheid a Tucht b Aansprakelijkheid G Geldelijk statuut
IV Werking van de provincieraad en de deputatie
X
1
112 112 112 113 113 114 114 114 114 115 115 115 115 115 116 116 117 117 118 118 119 119 119 120 121 121 121 121 123
Prerogatieven en verplichtingen 125 A Provincieraadsleden 125 a Algemene prerogatieven 125 b Recht op bijstand door een vertrouwenspersoon 126 c Initiatiefrecht inzake de bijeenroeping van de provincieraad 128 d Recht om de agenda van de provincieraad aan te vullen 128 e Recht van inzage 128 f Bezoekrecht aan de provinciale diensten en inrichtingen en aan de autonome provinciebedrijven 134 g Vraagrecht 135 h Beroep bij de Raad van State 136 B Deputatie 137
i nhoud
2 3 4 5 6 7 8
Bijeenroeping A Provincieraad a Aantal vergaderingen en data b Bevoegdheid tot bijeenroeping c Wijze van oproeping d Bekendmaking van de provincieraadsvergaderingen aan het publiek B Deputatie a Gewone en buitengewone vergaderingen b Vormvereisten Plaats A Provincieraad B Deputatie Agenda A Provincieraad a Vaststelling van de agenda b Voorafgaand onderzoek van de agendapunten c Behandeling van de agenda B Deputatie Openbaarheid A Provincieraad a Principiële openbaarheid b Verbod tot openbaarheid B Deputatie Voorzitterschap A Provincieraad a Wie? b Taak c Bureau B Deputatie Beraadslaging en stemming A Quorum a Provincieraad b Deputatie B Wijze van stemmen a Provincieraad b Deputatie C Besluitvorming a Provincieraad b Deputatie Verbodsbepalingen A Verbod tot deelname aan beraadslaging en stemming a Algemene verbodsbepaling van de artikelen 27, §§ 1, 1° en 3, 51 en 85 van het Provinciedecreet b Nemo iudex in causa sua (Verbod rechter en partij te zijn in eigen zaak)
139 139 139 140 143 146 147 147 148 150 150 150 152 152 152 156 158 159 160 160 160 161 163 164 164 164 164 166 166 167 167 167 168 169 169 172 172 173 174 176 176 177 179
XI
inh o u d
c Vaststelling of goedkeuring van de jaarrekening van een instantie waaraan men rekenschap verschuldigd is of waarvan men tot het uitvoerend orgaan behoort d Verbod tot deelname aan de gunning van overheids opdrachten e Verbodsbepalingen indien de deputatie zetelt als administratief rechtscollege B Andere verbodsbepalingen a Verbod om op te treden als advocaat of notaris b Verbod om op te treden als afgevaardigde of deskun dige van een vakorganisatie in het bijzonder onderhan delingscomité of het hoog overlegcomité van de provincie c Verbod om een overeenkomst te sluiten of deel te nemen aan een opdracht voor aanneming van werken, leveringen en diensten, verkoop of aankoop 9 Notulen A Inhoud a Provincieraad b Deputatie B Redactie - goedkeuring a Provincieraad b Deputatie 10 Huishoudelijk reglement A Provincieraad B Deputatie 11 Fracties en commissies A Fracties B Commissies 12 Deontologische codes
V Algemene principes voor de provinciale organisatie en het management
XII
1 2 3 4 5
Nieuw Publiek Management (NPM) De onderlinge samenhang van de managementinstrumenten in het Provinciedecreet A Managementinstrumenten B Theoretisch raamwerk voor de onderlinge samenhang C De onderlinge samenhang van managementinstru menten in het Provinciedecreet Het managementteammodel of diensthoofdenmodel Organogram De provinciegriffier A Rechtspositie B Opdrachten
180 181 182 183 183 184 185 188 188 188 190 191 192 193 195 195 197 199 199 200 203
205 207 209 209 211 211 213 217 218 218 219
i nhoud
6 De financieel beheerder A Rechtspositie B Opdrachten
222 222 222
VI Bevoegdheden
225
227 227 227 228 230 230 231 231 233 234 234 235 237 237 237 238 241 242 242 243 244 245 246 246 246 248 248 248 249 249 249 252 255 256 257 257 259 260
1 2 3 4
Algemene bevoegdheidsomschrijving van de provinciale bestuursorganen A De provincieraad a Volheid van bevoegdheid b Opdrachten van provinciaal belang c Opdrachten van algemeen belang B De deputatie a Toegewezen en voorbehouden bevoegdheden b Opdrachten van provinciaal belang c Opdrachten van algemeen belang d Opdrachten als administratief rechtscollege C Andere bestuursorganen D Schematisch overzicht van de mogelijkheden tot delegatie Juridische instrumenten voor de beleidsvoering A Soorten rechtshandelingen B Eenzijdige rechtshandelingen C Overeenkomsten D Participatie aan rechtspersonen Personeel A Rechtspositieregeling provinciepersoneel a Statuut b Deontologische code B Personeelsformatie C Personeelsbeheer D Bijzondere aandachtspunten rechtspositieregeling a De aanstelling b Het mandaatstelsel c Het salaris d De jaarlijkse vakantiedagen e De feestdagen f Het omstandigheidsverlof g Tucht h Evaluatie Financieel beheer A Strategische meerjarenplanning B Provinciebudget a Begripsbepaling b Procedure opmaak budget c Voorlopige twaalfden
XIII
inh o u d
XIV
5 6
d Budgetwijzigingen en interne kredietaanpassingen e Inhoud van het budget C Budgethouderschap en uitvoering van het budget a Begripsbepaling b De uitvoering van het budget c De rapportering D Boekhouding en rekeningen a De boekhouding b De jaarrekening c De beheersrekeningen van de rekenplichtigen E Provinciebelastingen a Algemeen b De wettelijkheid van de provinciebelasting c De vestiging van de provinciebelastingen d De invordering van de provinciebelastingen e De bezwaarprocedure F Provinciefonds G Het BTW-statuut van de provincies a Basisprincipe b Uitzonderingen Provinciaal patrimonium A Algemeen a Daden van beschikking b Daden van beheer B Openbaar en privaat domein a Principe b Privatieve ingebruikneming c Vergunningen C Overzicht verrichtingen onroerend patrimonium a Aankoop b Verkoop c Ruil d Erfpacht en opstal e Schenkingen en legaten f Verhuring en verpachting D Bestuurlijk toezicht E Opmaken van akten met betrekking tot onroerende goederen van de provincies Overheidsopdrachten A Algemeen a Wetgeving b Toepassingsgebied c Beginselen B Ontwerpfase C Gunningsfase D Uitvoeringsfase
262 263 267 267 268 276 277 277 278 285 286 286 286 288 291 292 293 294 295 295 297 297 297 298 299 299 299 300 300 300 300 301 301 302 302 303 303 304 304 304 305 306 306 308 309
i nhoud
7 8 9
E Overheidsopdrachten en budgethouderschap F Bestuurlijk toezicht Politionele bevoegdheden A Provincieraad a Algemene verordenende bevoegdheid b Bijzondere verordenende bevoegdheid B Deputatie C Provinciegouverneur a Inhoud b Subsidiariteit c Uitvoeringsbevoegdheid d Verordenende bevoegdheid e Opvorderingsrecht f Coördinerende rol Akten van de provincie A Notulen, reglementen, verordeningen en beslissingen B Briefwisseling, akten en contracten C Andere stukken D Specifieke bevoegdheden tot ondertekening E Versturen en ontvangen van briefwisseling Rechtsgedingen A Instellen rechtsvordering B Het voeren van de rechtsgedingen C Verschijning in rechte van de provincie
310 310 311 311 311 314 315 315 316 317 317 318 320 323 325 325 326 326 326 327 328 328 330 332
VII Openbaarheid, formele motiveringsplicht en participatie van de burger 335
1 2 3
Openbaarheid van bestuur A Actieve openbaarheid van bestuur B Passieve openbaarheid van bestuur a Recht op inzage, afschrift en uitleg b Recht op verbetering of aanvulling van bestuurs documenten De formele motivering van de bestuurshandelingen A Toepassingsgebied van de formele motiveringsplicht B Draagwijdte van de formele motiveringsverplichting C Kennisgeving van de beslissing en van de formele motivering D Uitzonderingen op de verplichting tot formele motivering Participatie van de burger A Verzoekschriften aan de provincieraad B Voorstellen van burgers C Adviesraden D De provinciale volksraadpleging E De klachtenbehandeling
337 337 338 338 345 346 346 347 349 349 350 350 351 352 353 356
XV
inh o u d
XVI
VIII Verzelfstandiging - deelname aan rechtspersonen
359
361 362 362 362 362 362 363 363 363 363 363 364 364 365 365 366 367 367 367 367 367 368 368
1 2 3
Inleiding De intern verzelfstandigde agentschappen A Begrip B Oprichtingsbesluit a Opsomming beleidsuitvoerende taken b Beschrijving operationele autonomie C Beheersovereenkomst a Afsluiten van de beheersovereenkomst b Inhoud c Evaluatie d Duur D Financieel beheer en externe audit a Financieel beheer b Externe audit c Overgangsregeling E Inwerkingtreding – Overgangsbepalingen Externe verzelfstandiging A Algemene bepalingen a Begrip b Taak van provinciaal belang - wettelijk vermoeden c Vormen d Oprichting en evaluatie e Onverenigbaarheden f Materiële relatie tussen de provincie en haar agentschappen g Publiekrechtelijk statuut B Het autonoom provinciebedrijf a Oprichting b Statuten c Beheersovereenkomst d Raad van bestuur e Dagelijks bestuur f Financieel beheer en externe audit g Personeel h Specifieke bevoegdheden i Openbaarheid j Ontbinding en vereffening C Het extern verzelfstandigd agentschap in privaatrechtelijke vorm a Begrip b Oprichting c Provinciale vertegenwoordiging d Samenwerkingsovereenkomst e Financieel beheer en externe audit D Inwerkingtreding – Overgangsbepalingen
369 369 369 369 370 370 372 373 374 375 375 375 376 376 376 376 377 377 377 378
i nhoud
4
Deelname aan rechtspersonen A Algemeen a Grondwettelijk kader b Principe B Algemene rechtsvormen a Vereniging, stichting, vennootschappen met sociaal oogmerk b Andere vennootschappen – Publiek-private samenwerking c Beperkingen d Inventaris C Bijzondere vormen a Principes b Toepassing
379 379 379 379 379 379 380 380 380 380 380 381
IX De provincies en de hogere overheid
383
385 385 385 385
1 2
Bestuurlijk toezicht A Autonomie en bestuurlijk toezicht B Regeling voor de provincies van het Vlaams Gewest a Toepassingsgebied b Bevoegdheid voor de organisatie van het bestuurlijk toezicht c Bevoegdheid voor de uitoefening van het bestuurlijk toezicht d Algemene toezichtregeling ingevolge het Provincie decreet van 9 december 2005 Externe audit A Begripsbepaling B Het Rekenhof
386 386 386 399 399 400
XVII
Deel I
Provincies in Vlaanderen
Hoofdstuk 1
Provincies in de Belgische Grondwet
Hoofdstuk 2
Bevoegdheid van het Vlaamse Gewest met betrekking tot de provincies in Vlaanderen
Hoofdstuk 3
Bevoegdheden van de provincies in Vlaanderen
Hoofdstuk 4
Territorium van de provincies
HOOFDSTUK 1
1
Deel I
Provincies in de Belgische Grondwet
Provincies zijn territoriaal gedecentraliseerde besturen. De Grondwet garandeert de provinciale autonomie. Provincies zijn bevoegd om de uitsluitend provinciale belangen te regelen. Een belangrijk tegengewicht voor deze provinciale autonomie, is het bestuurlijk toezicht.
De gecoördineerde Belgische Grondwet somt tien provincies op als administratieve indeling van het Vlaamse Gewest en van het Waalse Gewest. Het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad behoort tot geen enkele provincie. De provincies zijn niet enkel een administratieve gebiedsomschrijving. Ze zijn ook publiekrechtelijke rechtspersonen.
Art. 5 Gw.
De Grondwet voorziet in een drieledig centraal bestuursniveau: de federale staat, de gewesten en de gemeenschappen. De binnenlandse bestuurlijke organisatie wordt verder vormgegeven via een territoriale decentralisatie op twee bestuursniveaus: provincies en gemeenten. Essentieel voor het concept van territoriale decentralisatie is het beschermen van de provinciale en gemeentelijke autonomie. Voor de provincies betekent dit dat de uitsluitend provinciale belangen door de provincieraden worden geregeld volgens de beginselen bij de Grondwet vastgesteld. Kenmerkend voor de provincies als territoriaal gedecentraliseerd bestuur, is ook de rechtstreekse verkiezing van de leden van de provincieraden. Ook de bevoegdheid van de provincieraden om provinciebelastingen en retributies in te voeren, past in dit concept. De mogelijkheid tot controle door de burgers is verzekerd via de verplichting tot openbaarheid van de vergaderingen van de provincieraden binnen de bij de wet gestelde grenzen en de openbaarheid van de provinciale begrotingen en rekeningen. Dit onverminderd de grondwettelijk gegarandeerde openbaarheid van bestuursdocumenten en de regel dat provinciale verordeningen en besluiten slechts verbindend zijn na bekendmaking.
Art. 32, 41, 162, 170, 173 en 190 Gw.
Provinciale autonomie is echter een relatief begrip. De Grondwet voorziet dat een wet of een decreet tal van zaken kan regelen met betrekking tot de provincies. Bijvoorbeeld: - het grondgebied indelen in een groter aantal provincies of gebieden aan de indeling in provincies onttrekken; - de onderverdelingen van de provincies vaststellen; - de grenzen van de provincies wijzigen of corrigeren; - de aanwezigheid van personen van verschillend geslacht organiseren in de deputaties; - de regeling van de provinciale volksraadplegingen; - de regeling van de provinciale instellingen en de decentralisatie van bevoegdheden naar die instellingen;
Art. 5, 6, 7, 11bis, 41, 162 Gw.
Provincies in de Belgische Grondwet
3
De e l I
H OOFDSTUK 1
- de vereniging van provincies, zonder dat toegestaan kan worden dat meerdere provincieraden samen beraadslagen. Een belangrijke correctie op de provinciale autonomie, is het bestuurlijk (of administratief) toezicht. Naast de toezichthoudende overheid, is ook de federale wetgevende macht bevoegd om te beletten dat de wet wordt geschonden of het algemeen belang geschaad. De hoven en rechtbanken ten slotte, passen provinciale verordeningen en besluiten enkel toe in zoverre ze met de wetten overeenstemmen.
Art. 159 en 162 Gw.
4
Provincies in de Belgische Grondwet
HOOFDSTUK 2
2
Deel I
Bevoegdheid van het Vlaamse Gewest met betrekking tot de provincies in Vlaanderen
De gewesten zijn bevoegd voor de samenstelling, organisatie, bevoegdheid en werking van de provinciale instellingen. Het Vlaamse en het Waalse gewest maken elk een eigen Provinciedecreet.
De vijfde staatshervorming heeft een ruime bevoegdheidsoverdracht aan de gewesten met zich meegebracht betreffende de lokale en provinciale besturen. De gewesten zijn sinds 1 januari 2002, onder meer bevoegd voor de samenstelling, organisatie, bevoegdheid en werking van de provinciale en de gemeentelijke instellingen en van de instellingen van de agglomeraties en de federaties van gemeenten. Met andere woorden: de gewesten zijn bevoegd voor de organieke wetgeving van provincies en gemeenten. De gewesten zijn ook bevoegd voor volgende aangelegenheden met betrekking tot de provincies in Vlaanderen: - het wijzigen of corrigeren van de grenzen van provincies; - de verkiezing van de organen van provincies met inbegrip van de controle op de verkiezingsuitgaven; - de verenigingen van provincies; - de algemene financiering van provincies; - de financiering van de opdrachten die provincies moeten uitvoeren in de tot de bevoegdheid van de gewesten behorende aangelegenheden; - het administratief toezicht op de provincies.
Art. 6, § 1, VIII bijzondere wet hervorming instellingen
Volgens de memorie van toelichting bij het Provinciedecreet, heeft de Vlaamse regering het ontwerp van Provinciedecreet uitgewerkt op basis van de volgende algemene inhoudelijke principes: - deregulering en afstemming van regels voor provincies, gemeenten en OCMW’s; - meer autonomie; - ruimte voor maatwerk; - vereenvoudiging. Een eerste principe is het maximaal op elkaar afstemmen van de organieke kaders voor de gemeenten, provincies en OCMW’s. De Vlaamse regering maakte de uitdrukkelijke keuze om de principes die aan de grondslag lagen van het eerder goedgekeurde gemeentedecreet, “zoveel als mogelijk” ook van toepassing te maken op de provincies en later ook op de OCMW’s. Ook bij de latere wijzigingen van het Provinciedecreet bleef deze keuze gehand-
Bevoegdheid van het Vlaamse Gewest met betrekking tot de provincies in Vlaanderen
5
De e l I
H OOFDSTUK 2
haafd. De Vlaamse Adviesraad voor Bestuurszaken gaat maar ten dele akkoord met dit uitgangspunt. In het briefadvies van 26 november 2008 over het voorontwerp van decreet tot wijziging van het Provinciedecreet, stelt deze Raad dat de afstemming zou moeten gebeuren “waar mogelijk” in plaats van “zoveel mogelijk”. De Raad wijst op de belangrijke verschillen tussen provincies en gemeenten. Niet enkel op het vlak van de aard van het bestuur (provinciegouverneur, verkiezingen in districten…) maar ook op het vlak van de eigen cultuur en historie. Een tweede principe is het geven van grotere autonomie aan de provincies. De Vlaamse regering wijst in de memorie van toelichting naar het kerntakendebat en naar het subsidiariteitsprincipe. Provincies dragen in hoofdorde zelf de verantwoordelijkheid voor de organisatie en de financiering van hun democratisch bestuur. Verantwoording moet afgelegd worden tegenover de burgers, niet alleen via de verkiezingen, maar evenzeer via hun fiscaliteit. Tijdens het kerntakendebat werd het principe van de subsidiariteit als uitgangspunt gehanteerd voor de verdeling van de bevoegdheden: zaken die een lager bestuursniveau doelmatig kan verrichten, mogen niet door een hoger niveau ter hand genomen worden. Ondanks dit principe van subsidiariteit, blijkt het aandeel van de provinciale en lokale overheden in de totale uitgaven van de overheidssector relatief beperkt te zijn. Uit gegevens van Dexia blijken de Vlaamse gemeenten in 2007 gemiddeld 1.189 EUR aan courante uitgaven per inwoner te hebben begroot. De Vlaamse provincies klokten af op een gemiddelde van 136 EUR per inwoner. Beide bedragen zijn zonder het personeel van het gesubsidieerd onderwijs. Als Vlaanderen dan in 2008 een initiële begroting heeft ingediend van ongeveer 23.000 miljoen EUR voor 6,1616 miljoen inwoners, dan blijkt de Vlaamse overheid ongeveer 3.700 EUR per inwoner te begroten. Ander interessant cijfermateriaal dat geciteerd wordt om een pleidooi voor subsidiariteit te ondersteunen, zijn internationale vergelijkingen van het macro-economisch gewicht van de uitgaven van de lokale sector (provincies, gemeenten, OCMW en politiezones) in % van het bbp. België blijkt dan een vrij laag decentralisatieniveau te hebben. Het gewicht van de uitgaven van de lokale overheid beliep in 2007 slechts 6,7 % van het bbp in België tegen gemiddeld 12,5 % in de Europese Unie. Een derde algemeen principe is de ruimte voor maatwerk. De Vlaamse regering verduidelijkt in de memorie van toelichting, dat zij geen uniform organisatiemodel wil vastleggen. Elke provincie kan, rekening houdend met de concrete noden en behoeften, op eigen maat de specifieke invullingen van de basisregels organiseren. Er is sprake van meer mogelijkheden voor zelfregulering, onder meer via een uitgebreide reglementerende bevoegdheid van de provincieraad en de mogelijkheden tot delegatie en bevoegdheidsverdeling tussen de provincieraad en de deputatie en tussen de deputatie en de administratie.
6
Bevoegdheid van het Vlaamse Gewest met betrekking tot de provincies in Vlaanderen
HOOFDSTUK 2
Deel I
Het vierde en laatste principe is dit van de vereenvoudiging. De Vlaamse regering kondigde in de memorie van toelichting bij het Provinciedecreet onder meer aan dat de controle- en rapporteringstructuren in het kader van sectoraal beleid zullen doorgelicht worden.
Bevoegdheid van het Vlaamse Gewest met betrekking tot de provincies in Vlaanderen
7
De e l I
3
H OOFDSTUK 3
Bevoegdheden van de provincies in Vlaanderen
Provincies zijn bevoegd voor de regeling van de provinciale belangen. Zij verlenen ook medewerking aan de uitvoering van wetten en decreten, via de medebewindstaken. Enkel als dit bij decreet uitdrukkelijk is bepaald, kunnen de provincies de medewerking van de gemeenten regelen.
Art. 2 en 3
Het Provinciedecreet beschrijft de plaats van provincies in het binnenlands overheidsbestuur: ze zijn het intermediair bestuursniveau tussen het Vlaamse en het gemeentelijke niveau. De algemene doelstelling van de provincies is om op het provinciale niveau bij te dragen tot het welzijn van de burgers en tot de duurzame ontwikkeling van het provinciale gebied. Ze verzekeren daartoe een burgernabije, democratische, transparante en doelmatige uitoefening van de provinciale bevoegdheden; burgerparticipatie en openheid van bestuur moeten daartoe bijdragen. De memorie van toelichting bij het Provinciedecreet verduidelijkt dat dit een opdracht- of intentieverklaring is, die geenszins subjectieve rechten creëert in hoofde van de burgers. Over de bevoegdheden van de provincies als intermediair bestuursniveau bevat het Provinciedecreet drie uitgangspunten: - de provincies zijn bevoegd voor de regeling van de provinciale belangen; de provincies kunnen zelf oordelen over wat zij van provinciaal belang achten, op voorwaarde dat die materies hen niet door of krachtens de Grondwet, wetten of decreten zijn onttrokken; - de provincies oefenen bevoegdheden uit die hen door of krachtens de wet of het decreet zijn toevertrouwd; dit zijn taken van algemeen belang of met andere woorden medebewindstaken ter uitvoering van het beleid van de hogere overheden; - de provincies kunnen tenslotte de medewerking van de gemeenten regelen, maar enkel in die gevallen waarin dit bij decreet uitdrukkelijk is bepaald; dit heeft betrekking op de mogelijkheid om gemeenten concrete uitvoeringsopdrachten toe te vertrouwen ter uitvoering van het eigen provinciaal beleid of met andere woorden een soort gemeentelijk medebewind te organiseren. Er is tot nog toe geen toepassing gemaakt van deze mogelijkheid. Deze bepaling doet trouwens geen afbreuk aan de mogelijkheid voor provincies en gemeenten om op vrijwillige basis overeenkomsten te sluiten waarbij beleidsinitiatieven op mekaar worden afgestemd. Het begrip provinciaal belang wordt vanuit drie invalshoeken nader omschreven en afgebakend. Namelijk ten eerste via het begrip bovenlokale takenbehartiging, ten tweede via het begrip ondersteunende taken en ten derde via het begrip gebiedsgerichte samenwerking.
8
Bevoegdheden van de provincies in Vlaanderen
HOOFDSTUK 3
Deel I
Provinciale belangen kunnen ten eerste betrekking hebben op bovenlokale takenbehartiging. Het begrip “bovenlokaal” wordt afgebakend ten overstaan van het lokale bestuursniveau: een taakbehartiging is bovenlokaal als ze het lokaal gemeentelijk belang overstijgt. Het begrip “bovenlokaal” wordt ook afgebakend ten overstaan van het centrale bestuursniveau: de bovenlokale taakbehartiging moet streekgericht blijven en moet gericht zijn op realisaties binnen de grenzen van het grondgebied van de provincie. Tijdens het kerntakendebat is een duidelijk onderscheid gemaakt met intergemeentelijke samenwerking en met gedeconcentreerde, al dan niet verzelfstandigde, Vlaamse diensten. Deze zijn hulpstructuren respectievelijk van de gemeenten en van de Vlaamse overheid. Deze hulpstructuren kunnen niet dienen om verdelings- of keuzevraagstukken van bovenlokale aard te beslechten. Ze mogen enkel dienen voor de doelmatige uitoefening van welomschreven taken van gemeentelijk of Vlaams belang. Van bovenlokale taakbehartiging is er onder meer sprake als meerdere gemeenten uit de provincie de effecten van de beleidsmaterie ondervinden, of als er sprake is van belangentegenstelling tussen gemeenten waarover een beslissing moet worden genomen die een verdelingsvraagstuk inhoudt, of ten slotte als het gaat om een beslissingsbevoegdheid als beroepsinstantie. Een tweede vorm van provinciale belangenbehartiging, zijn de ondersteunende taken op verzoek van andere overheden. Denk daarbij in de eerste plaats aan de ondersteuning van de lokale besturen. Deze ondersteuning moet gericht zijn op de versterking van de bestuurskracht van de lokale besturen en is daarom tijdelijk van aard. Ook de vrijwillige ondersteuning van het beleid van de centrale overheden valt onder deze vorm van provinciale belangenbehartiging. Een derde en laatste toepassing van het provinciaal belang, is het nemen van initiatieven met het oog op gebiedsgerichte samenwerking tussen besturen in een regio. Het samenwerken tussen de besturen is noodzakelijk en krijgt de laatste jaren steeds meer aandacht. Ook andere relevante partners dan besturen, worden procesmatig samengebracht en integrerend ingezet om te komen tot oplossingen voor maatschappelijk complexe problemen. Er is gepoogd om in artikel 2 van het Provinciedecreet een opening te maken naar een vorm van interbestuurlijke samenwerking. Er is in dit artikel van het Provinciedecreet immers sprake van samenwerkingsverbanden met of zonder rechtspersoonlijkheid om die gebiedsgerichte samenwerking tussen besturen in een regio te realiseren. Deze mogelijkheid is gelimiteerd binnen de grenzen die vastgelegd moeten worden door de Vlaamse regering. Er mag bovendien geen afbreuk gedaan worden aan het decreet van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking. Tot nieuwe specifieke toepassingen van interbestuurlijke samenwerkingsverbanden met rechtspersoonlijkheid heeft deze bepaling nog niet geleid. De omschrijving van het begrip provinciaal belang in artikel 2 van het Provinciedecreet, is bijna letterlijk overgenomen van de profielschets van de provincies in het bestuursakkoord uit april 2003 tussen het Vlaams, het
Bevoegdheden van de provincies in Vlaanderen
9
De e l I
H OOFDSTUK 3
provinciaal en het lokaal bestuursniveau omtrent een effectief en burgergericht overheidsbestuur in Vlaanderen. Dit bestuursakkoord legde toen de conclusies vast van het zogenaamde kerntakendebat dat van december 2001 tot april 2003 gevoerd werd tussen de drie rechtstreeks verkozen overheidsniveaus. Het kerntakendebat had als doel te komen tot een duidelijke verdeling van bevoegdheden en taken tussen de drie bestuursniveaus. Zo zou de overheid transparanter kunnen worden voor de burger. De discussie over een nieuw profiel voor de provincies in Vlaanderen is echter veel ouder dan het kerntakendebat. Het kerntakendebat kon voortbouwen op de stevige fundamenten van het eindrapport dat de Commissie Bestuurlijke Organisatie (CBO) in april 1997 had afgeleverd (met een addendum in januari 1998). Het kerntakendebat is geen eindpunt. Vlaanderen in Actie (ViA) is een project van de Vlaamse regering om Vlaanderen tegen 2020 naar de top 5 van Europese regio’s te leiden. Een slagkrachtige overheid is essentieel om dit te kunnen bereiken. De Vlaamse regering heeft in 2008 de Commissie Efficiënte en Effectieve Overheid in het leven geroepen. Deze commissie is een denktank en visiegroep die een bijdrage moet leveren op het vlak van performantie, efficiëntie en effectiviteit. Eén van de doelstellingen om te komen tot een slagkrachtige overheid, is het vereenvoudigen van de verschillende bestuurslagen en -vormen. De vraag naar een interne staatshervorming klinkt steeds luider. De Vlaamse provincies zijn van oordeel dat zo’n interne staatshervorming moet vertrekken van een decentralisatie naar de twee rechtstreeks verkozen bestuursniveaus, namelijk de provincies en de gemeenten, vanuit het subsidiariteitsprincipe. De provincies kanten zich tegen de “verrommeling” van het intern bestuur in Vlaanderen. De laatste jaren zijn meer en meer semibestuurlijke circuits opgericht tussen de Vlaamse, provinciale en gemeentelijke bestuursniveaus. Die extra bestuursvormen kregen overheidstaken toegewezen. Deze institutionele “verrommeling” leidt tot teveel besluitvorming buiten de verkozen raden. Daarnaast vinden de provincies dat er ook gewerkt moet worden aan een juridisch draagvlak voor interbestuurlijke samenwerking tussen de verschillende bestuursniveaus. Veel maatschappelijke problemen zijn immers te complex om door één bestuursniveau opgelost te kunnen worden. Artikel 2 van het Provinciedecreet belast de provincies niet enkel met opdrachten van provinciaal belang, maar ook met taken van algemeen belang. De provincies oefenen bevoegdheden uit die hen door of krachtens de wet of het decreet zijn toevertrouwd. Dat zowel de federale overheid, als het gewest en de gemeenschap, een beroep kunnen doen op de provincies voor het zogenaamde medebewind, ligt trouwens vast in artikel 6, § 1, VIII, tweede lid van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming van de instellingen en in artikel 46 van de gewone wet van 9 augustus 1980 tot hervorming van de instellingen.
10
Bevoegdheden van de provincies in Vlaanderen
HOOFDSTUK 3
Deel I
De opdeling van de provinciale bevoegdheden in opdrachten van provinciaal belang enerzijds en opdrachten van algemeen belang, houdt een zeker gevaar in. De indruk zou kunnen ontstaan dat als wetten en decreten geen specifieke opdrachten toevertrouwen aan provinciale organen, er sprake is van een grote beleidsvrijheid of -ruimte voor de provincies om autonoom zaken te regelen. Terwijl als wetten en decreten daarentegen wel een specifieke bevoegdheid geven aan provinciale organen, dit een gesloten taakstelling is, met weinig beleidsvrijheid of -ruimte. De realiteit is anders. Enerzijds kunnen wetten of decreten sommige zaken zo gedetailleerd regelen, zonder enige opdracht voor provincies, dat er helemaal geen ruimte meer overblijft voor provinciaal beleid. En anderzijds kan een wet of een decreet aan de provincies een opdracht geven tot het opmaken van (beleids-)plannen of reglementen met zoveel beleidsruimte, dat er eerder sprake is van een positieve kwalificatie van een materie als van provinciaal belang, dan van medebewind.
Bevoegdheden van de provincies in Vlaanderen
11
De e l I
4
H OOFDSTUK 4
Territorium van de provincies
De provinciegrenzen liggen juridisch vast via de grenzen van de gemeenten die tot een provincie behoren.
De territoriale afbakening van de huidige provincies in Vlaanderen gaat terug tot het Franse Bewind. Bij decreet van 31 augustus 1795 (14 fructidor An III) werd ons land door de Franse bezetter ingedeeld in negen departementen. Via de fundamentele wet van 1815 uit de Nederlandse periode, zijn de provinciegrenzen tot in onze huidige rechtsorde doorgedrongen. Het territorium van de provincies blijkt beschreven als een opsomming van gemeenten. De provinciegrenzen zijn dus een aaneenschakeling van stukken gemeentegrenzen waar deze palen aan gemeenten die buiten de provincie liggen of aan de landsgrens.
12
Territorium van de provincies
Deel II
Provincieraadsverkiezingen
Hoofdstuk 1
Voorbereiding van de provincieraadsverkiezingen
Hoofdstuk 2
De eigenlijke kiesverrichtingen
HOOFDSTUK 1
Deel I I
Artikel 162 van de Grondwet schrijft voor dat de leden van de provincieraden en van de gemeenteraden rechtstreeks verkozen worden. De vierde staatshervorming van 2001 hevelde de bevoegdheid inzake de organieke wetgeving voor de lokale besturen over naar de gewesten. Volgens art. 6, § 1, VIII, 4° van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming van de instellingen regelen de gewesten “de verkiezing van de provinciale, gemeentelijke en binnengemeentelijke organen, alsook van de organen van agglomeraties en federaties van gemeenten”. De gewesten zijn daardoor sinds 1 januari 2002 bevoegd voor onder meer het vaststellen van de verkiezingsregels. Een aantal belangrijke beginselen vindt men terug in het Provinciedecreet, maar de meeste regels met betrekking tot de provincieraadsverkiezingen komen nog steeds voor in federale wetgeving, met name de Provinciekieswet en het kieswetboek. Het kieswetboek heeft betrekking op de verkiezingen voor het federale parlement, maar in de Provinciekieswet wordt herhaaldelijk verwezen naar het kieswetboek. De Provinciekieswet bevat de substantiële regels en werd door de Vlaamse decreetgever reeds op talrijke punten gewijzigd. De federale overheid is bevoegd gebleven voor een aantal aspecten, waaronder vooral: - het stemrecht voor niet-Belgische onderdanen (artikel 8 Gw., al is die uitzondering thans enkel relevant voor de gemeenteraadsverkiezingen); - de bevoegdheid van de Raad van State inzake verkiezingsbetwistingen (artikel 160 Gw.); - de bijzondere regels, onder meer inzake verkiezingen, in de zgn. pacificatiewet van 9 augustus 1988.
1
A
Voorbereiding van de provincieraadsverkiezingen Tijdstip van de verkiezingen
De gewone verkiezingen van de provincieraden vinden plaats elke zes jaar, samen met de gemeenteraden en de districtsraden (artikel 6, § 1, Provinciedecreet, artikel 29 Provinciekieswet). Aangezien deze raden niet voortijdig ontbonden kunnen worden, zijn er geen voortijdige verkiezingen en worden de raden van alle provincies, gemeenten en districten in beginsel steeds op hetzelfde tijdstip verkozen. De gelijktijdige organisatie van deze verkiezingen heeft overigens tot gevolg dat een aantal aspecten, zoals de samenstelling van stembureaus en stemopnemingsbureaus gezamenlijk zijn voor die verkiezingen (artikelen 37bis e.v. Provinciekieswet).
Voorbereiding van de provincieraadsverkiezingen
Art. 6, § 1
15
De e l II
H OOFDSTUK 1
Er zijn twee mogelijke afwijkingen op het beginsel van de vaste verkiezing elke zes jaar, met name indien buitengewone verkiezingen worden gehouden voor een bepaalde raad of voor één of meer zetels van een bepaalde raad. Een eerste afwijking betreft de hypothese van nieuwe verkiezingen na ongeldigverklaring van de verkiezingen (artikel 32 Provinciekieswet) of na de vacature van een zetel waarbij geen opvolgers meer kunnen worden aangewezen én waarbij de provincieraad of de Vlaamse regering beslist om een buitengewone verkiezing te houden om het opengevallen mandaat in te vullen (artikel 36, tweede lid, Provinciekieswet).
B
Kiezers en verkozenen
a
Voorwaarden om kiesgerechtigd te zijn
Om kiesgerechtigd te zijn moet men Belg zijn, achttien jaar oud zijn, in de bevolkingsregisters van een gemeente van de betrokken provincie ingeschreven zijn en niet zijn uitgesloten van of geschorst in het kiesrecht (artikel 1 Provinciekieswet). Aan het nationaliteitsvereiste (dat ook wordt opgelegd door artikel 8 Gw.) moet voldaan zijn op de datum waarop de kiezerslijst wordt opgesteld. Voor de gemeenteraadsverkiezingen kunnen EU-onderdanen en andere vreemdelingen onder bepaalde voorwaarden ook het stemrecht verwerven, maar die regeling geldt niet voor de provincieraadsverkiezingen. Aan het leeftijdsvereiste moet pas zijn voldaan op de dag van de verkiezingen. Bij het opstellen van de kiezerslijst wordt daarmee rekening gehouden. Aan het woonplaatsvereiste moet voldaan zijn op de datum waarop de kiezerslijst wordt opgesteld. Dit vereiste wordt beoordeeld aan de hand van de inschrijving in het bevolkingsregister, maar het tegendeel kan worden aangetoond aan de hand van feitelijke elementen. De hoofdverblijfplaats is de plaats waar een gezin dat uit verschillende personen bestaat bijeenkomt, d.i. de plaats waar men zich met zijn gezin terugtrekt voor zijn privéleven, waar het centrum ligt van zijn gezinsleven en waar men, zo men een bedrijvigheid buitenshuis uitoefent, na het volbrengen van de daaraan verbonden taken regelmatig naar terugkeert en er verblijft. Indien zou blijken dat die hoofdverblijfplaats niet overeenstemt met de inschrijving in het bevolkingsregister, kan die inschrijving en dus ook de opname op de kiezerslijst worden betwist. De definitieve uitsluiting uit het kiesrecht wordt opgelegd aan personen die werden veroordeeld tot opsluiting of hechtenis. Het definitief karakter van die uitsluiting werd onlangs door het Europees Hof voor de rechten van de mens strijdig geacht met artikel 3 van het Eerste Protocol bij het EVRM. Die
16
Voorbereiding van de provincieraadsverkiezingen
HOOFDSTUK 1
Deel I I
verdragsbepaling geldt weliswaar niet voor lokale verkiezingen, maar indien de Belgische wetgever in de nabije toekomst dit definitief karakter van de uitsluiting voor parlementsverkiezingen inperkt, zal dat allicht ook doorwerken naar lokale verkiezingen. De tijdelijke schorsing van het kiesrecht heeft in de praktijk betrekking op twee gevallen, met name personen die worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van meer dan vier maanden enerzijds en de gerechtelijke onbekwaamverklaarden, de verlengde minderjarigen en de geïnterneerden anderzijds.
b
Kiezerslijsten
Voor een gewone provincieraadsverkiezing wordt de kiezerslijst gebruikt die is vastgesteld voor de gemeenteraadsverkiezingen. Omdat voor die laatste verkiezingen ook bepaalde EU-onderdanen en andere vreemdelingen het stemrecht kunnen verwerven, in tegenstelling tot de provincieraadsverkiezingen, worden zij op de kiezerslijst gemarkeerd met de letter “G” (EU-onderdanen) en “V” (andere vreemdelingen), zodat zij niet worden toegelaten tot de provincieraadsverkiezingen. In geval van een buitengewone verkiezing om een vacature in te vullen waarin niet kan worden voorzien door het aanstellen van een opvolger, stelt het college van burgemeester en schepenen de kiezerslijst vast op de dag van de beslissing van de provincieraad of van het besluit van de Vlaamse regering houdende bijeenroeping van het kiescollege. De vermelding op de kiezerslijst is geen formele voorwaarde om kiezer te zijn. Ook wie niet is ingeschreven op de kiezerslijst, kan tot de stemming worden toegelaten wanneer men bewijst aan de kiesvoorwaarden te voldoen. Wanneer men ten onrechte niet op de kiezerslijst is opgenomen, kan men bezwaar indienen bij het college van burgemeester en schepenen en nadien eventueel beroep instellen bij het hof van beroep, teneinde alsnog toegelaten te worden tot de stemming (zie de artikelen 1quater tot 1sexies van de Provinciekieswet). Deze procedure moet worden onderscheiden van de procedure met betrekking tot de betwisting van de kiesverrichtingen die nadien gevolgd kan worden voor de Raad voor Verkiezingsbetwistingen en de Raad van State (zie blz. 33).
c
Verkiesbaarheidsvoorwaarden
Overeenkomstig artikel van 23 van de Provinciekieswet moet men aan de volgende verkiesbaarheidsvoorwaarden voldoen om te kunnen verkozen worden als provincieraadslid en om het te blijven: met moet de Belgische nationaliteit hebben, achttien jaar oud zijn en in het bevolkingsregister van
Voorbereiding van de provincieraadsverkiezingen
17
De e l II
H OOFDSTUK 1
een gemeente van de provincie ingeschreven zijn. Daarenboven is men niet verkiesbaar indien men door een veroordeling ontzet is uit het recht om gekozen te worden en indien men van het kiesrecht is uitgesloten of geschorst in de uitoefening van het kiesrecht.
d
Aantal te verkiezen provincieraadsleden
Het aantal provincieraadsleden dat wordt verkozen is afhankelijk van het inwonersaantal van de betrokken provincie. Het aantal provincieraadsleden bedraagt 75 provincieraadsleden in provincies met minder dan 1.000.000 inwoners en 84 provincieraadsleden in provincies met meer dan 1.000.000 inwoners. Uiterlijk op 1 juni van het jaar waarin er provincieraadsverkiezingen plaatsvinden, stelt de Vlaamse regering bij besluit een lijst op van het aantal te verkiezen provincieraadsleden per provincie. Dit wordt gebaseerd op het inwonersaantal in de provincie op 1 januari van hetzelfde jaar.
Art. 5
Op 1 januari 2006 telden de provincies Antwerpen, Vlaams-Brabant, OostVlaanderen en West-Vlaanderen meer dan 1 miljoen inwoners, zodat hun provincieraden 84 leden omvatten. De provincie Limburg telde minder dan 1 miljoen inwoners, zodat de provincieraad er 75 leden omvat (besluit van de Vlaamse regering van 9 juni 2006 tot vaststelling van het aantal te verkiezen provincieraadsleden per provincie van het Vlaamse Gewest).
C
De aanloopperiode naar de verkiezingen
a
De bureaus
Voor de provincieraadsverkiezingen worden alle kiezers van de provincie per kiesdistrict ingedeeld in een kiescollege. Een administratief arrondissement omvat één of meer kiesdistricten. Een kiesdistrict bestaat op zijn beurt uit één of meer kieskantons. De indeling wordt bepaald door een besluit van de Vlaamse regering. In tegenstelling tot de verkiezingen voor het Europese en het federale Parlement en voor de Gemeenschaps- en Gewestparlementen bestond er tot 2010 voor de provincieraadsverkiezingen geen kiesdrempel van vijf procent. Dat betekent echter allerminst dat het voor kleine partijen gemakkelijker zou zijn om een zetel te bemachtigen: dat hangt in sterke mate af van het aantal zetels dat in elke kieskring wordt toegekend. Voor arrondissementen met zeer kleine kiesdistricten ligt de zgn. impliciete kiesdrempel (het aantal stemmen dat men moet behalen om een zetel in de wacht te slepen, zelfs met lijstenverbinding) beduidend hoger dan vijf procent.
18
Voorbereiding van de provincieraadsverkiezingen
HOOFDSTUK 1
Deel I I
In zijn arrest nr. 149/2007 heeft het Grondwettelijk Hof de bestaande indeling in kiesdistricten vernietigd (weliswaar pas voor wat betreft de eerstvolgende provincieraadsverkiezingen van 2012). Het Hof oordeelde dat kiesdistricten met slechts twee of drie zetels te klein zijn om in voldoende mate een evenredige vertegenwoordiging te bieden, zelfs rekening houdend met de aanvullende zetelverdeling bij lijstenverbinding (infra). Hierdoor ontstaat een discriminatie tussen grote en kleine kiesdistricten, zowel in hoofde van de kiezers (voor wat betreft het gewicht van hun stem) als in hoofde van de kandidaten (voor wat betreft hun kansen om verkozen te worden). De decreetgever moet uiterlijk tegen de volgende verkiezingen in 2012 voorzien in een nieuwe indeling die de evenredige vertegenwoordiging in voldoende mate in alle kiesdistricten waarborgt. In elk kiesdistrict wordt een aantal zetels verkozen voor de betrokken provincieraad. De zetels voor de provincieraad worden bijgevolg in principe over de lijsten (partijen) verdeeld voor elk kiesdistrict afzonderlijk, maar op dit beginsel bestaat een uitzondering, met name de aanvullende zetelverdeling voor onderling verbonden lijsten (lijstenverbinding of apparentering genaamd) (zie verder). Er worden verscheidene kiesbureaus opgericht die de kiesverrichtingen behartigen: - voor elk kiesdistrict een districtshoofdbureau; - voor elk kieskanton een kantonhoofdbureau (tenzij indien het samenvalt met een kiesdistrict); - stemopnemingsbureaus; - stembureaus. De stemopnemingsbureaus zijn belast met het opnemen van de stemmen van verscheidene stembureaus en zijn gevestigd in de hoofdplaats van het kieskanton. Ze beoordelen de geldigheid van de stemmen en totaliseren de stemmen per lijst en per kandidaat. Bij geautomatiseerde stemming zijn er geen stemopnemingsbureaus omdat het kantonhoofdbureau (of het gemeentelijk hoofdbureau, bij gelijktijdige gemeente- en provincieraadsverkiezingen) in dat geval instaat voor de stemopneming. Het kantonhoofdbureau is gevestigd in de hoofdplaats van het kieskanton. Zijn opdracht betreft zowel de voorbereiding van de verkiezing (onder meer de aanwijzing van voorzitters en bijzitters) als de totalisering van de stemmen voor het hele kieskanton. Het kantonhoofdbureau wordt voorgezeten door een magistraat. Het districtshoofdbureau is belast met de totalisering van de stemmen voor het hele kiesdistrict en de verdeling van de zetels en de aanwijzing van de verkozenen, met uitzondering van de zetels die bij lijstenverbinding worden toegewezen. Het districtshoofdbureau dat in de hoofdplaats van het admi-
Voorbereiding van de provincieraadsverkiezingen
19
De e l II
H OOFDSTUK 1
nistratief arrondissement zitting houdt, vervult bovendien, in het geval van lijstenverbinding, de rol van centraal bureau van het arrondissement, dat belast is met het ontvangen van de verklaringen van lijstenverbinding en met de aanwijzing van de zetels bij zetelverdeling. Het districtshoofdbureau heeft ook belangrijke voorbereidende taken, zoals: - ontvangen van de ingediende voordrachtsakten van kandidaten; - voorlopige afsluiting van de kandidatenlijsten en onderzoek van de regelmatigheid van lijsten en hun kandidaten; - de definitieve afsluiting van de kandidatenlijsten; - loting van de volgnummers van de lijsten; - opmaak van de stembiljetten en van het aanplakbiljet. Het districtshoofdbureau bestaat uit een voorzitter (een magistraat), een secretaris, vier bijzitters en vier plaatsvervangende bijzitters.
b
De kandidaatstelling 1° Waar, w anneer en hoe?
De voordrachten van de kandidaten worden ingediend op zaterdag de 29e of zondag de 28e dag voor de verkiezingen tussen 13 en 16 uur (artikel 11 Provinciekieswet). De kandidaatstelling gebeurt schriftelijk op een vooraf vastgesteld formulier. De voordrachtsakte moet ondertekend zijn, door ten minste vijftig kiezers van de provincie of door ten minste drie uittredende provincieraadsleden. De voordrachtsakte bevat voor elke kandidaat de naam, de voornaam, de geboortedatum, het rijksregisternummer, het geslacht, het beroep en de hoofdverblijfplaats. De vermelding van een persoon op de voordrachtsakte en de ondertekening volstaat; er is geen aparte bewilligingsakte van de kandidaat vereist. De voordrachtsakte bevat ook het letterwoord dat boven de kandidatenlijst op het stembiljet moet komen. Bij de voordracht dient tevens rekening te worden gehouden met een evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen op de kandidatenlijsten. Het verschil tussen het aantal mannelijke en vrouwelijke kandidaten op de lijst mag niet meer dan één bedragen. De eerste drie kandidaten mogen bovendien niet allemaal van hetzelfde geslacht zijn. Door de voordrachtsakte te ondertekenen verklaren de kandidaten dat zij de bepalingen over de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven zullen naleven. Zij verbinden er zich ook toe de uitgaven en de herkomst van de geldmiddelen aan te geven en de identiteit van de natuurlijke personen die giften van ten minste 125 euro hebben gedaan, te registreren. Eventueel kan als bijlage bij de voordrachtsakte een akte van fractievorming worden gevoegd. Dit omvat de mogelijkheid voor de kandidaat-raadsleden
20
Voorbereiding van de provincieraadsverkiezingen
HOOFDSTUK 1
Deel I I
die op eenzelfde lijst verkozen zijn, om ervoor te opteren om twee fracties te vormen, uiterlijk op de installatievergadering van de provincieraad. Op die wijze kunnen kartellijsten in de provincieraad toch afzonderlijke fracties vormen. Het spreekt vanzelf dat op eenzelfde lijst niet meer kandidaten mogen voorkomen dan er leden te kiezen zijn. Niemand kan tegelijk worden voorgedragen als kandidaat op twee of meer lijsten voor dezelfde provincieraad. Er moet niet worden voorzien in een lijst van kandidaat-opvolgers, in tegenstelling tot de parlementsverkiezingen, aangezien de eerste niet-verkozen kandidaten worden aangewezen als opvolgers (zie blz. 31). De ontvangst van de voordrachtsakten gebeurt door de voorzitter van het districtshoofdbureau. De voordrachtsakten kunnen ter plaatse worden geraadpleegd door de kandidaten en voordragende kiezers. Opmerkingen kunnen schriftelijk gericht worden aan de voorzitter van het districtshoofdbureau.
2 ° L i j s te nv erbinding (apparentering)
In de administratieve arrondissementen die meer dan één kiesdistrict omvatten, is er lijstenverbinding of apparentering mogelijk. Dit kan alleen gebeuren tussen lijsten met dezelfde benaming in verschillende kiesdistricten van hetzelfde administratief arrondissement. Hiervoor moet er een verklaring van lijstenverbinding worden ingediend bij de voorzitter van het centraal arrondissementsbureau op donderdag, de tiende dag voor de stemming, tussen 14 en 16 uur.
3 ° A f s l u iten v an de kandidatenlijsten
Op de zevenentwintigste dag voor de provincieraadsverkiezingen om 16 uur komt het districtshoofdbureau bijeen voor de voorlopige afsluiting van de kandidatenlijsten en het ermee gepaard gaande onderzoek naar de regelmatigheid van de voordrachten (artikel 12 van de Provinciekieswet). Er wordt nagegaan of de voordragende personen elk slechts één lijst steunen, of het aantal kandidaten niet groter is dan het aantal te begeven zetels, of voldaan is aan de vereisten met betrekking tot de evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen op de kandidatenlijsten en of alle kandidaten voldoen aan de verkiesbaarheidsvoorwaarden (zie blz. 17). Vooral de beoordeling van de verkiesbaarheidsvoorwaarden is niet eenvoudig. Het districtshoofdbureau moet over bewijzen inzake onverkiesbaarheid beschikken, vooraleer een kandidaat kan worden geweerd. Een kandidaat kan ambtshalve en zonder enige tussenkomst van tegenkandidaten worden
Voorbereiding van de provincieraadsverkiezingen
21
De e l II
H OOFDSTUK 1
geweerd wegens een vastgestelde onverkiesbaarheid, bijvoorbeeld indien een kandidaat niet voldoet aan de kiesvoorwaarden. In de praktijk zal het districtshoofdbureau doorgaans enkel optreden bij een betwisting. De voorzitter van het districtshoofdbureau heeft vooral een taak inzake de bewijslast van de onverkiesbaarheid: als er kandidaten, al dan niet na een bezwaarschrift, wegens onverkiesbaarheid kunnen worden geweerd, moet de voorzitter bij de voorlopige afsluiting van de kandidatenlijst het betrokken gemeentebestuur verzoeken een afschrift of een uittreksel van de beschikbare documenten toe te zenden, die meer informatie over de verkiesbaarheid van de kandidaten kunnen bevatten. Afgezien van de bovenvermelde verplichting heeft de voorzitter steeds het recht om tot onderzoek over te gaan. Na dit onderzoek stelt het districtshoofdbureau de voorlopige kandidatenlijst vast. Gemotiveerde bezwaarschriften tegen deze voorlopig vastgestelde lijst moeten de zesentwintigste dag voor de stemming tussen 13 en 16 uur ingediend worden. Zij kunnen worden ingediend door de personen die de aanvaarde of afgewezen lijsten hebben ingediend of, als zij afwezig zijn, door één van de kandidaten die op deze lijsten voorkomen. Op de vierentwintigste dag voor de provincieraadsverkiezingen tussen 14 en 16 uur kunnen bij de voorzitter van het districtshoofdbureau verbeterings- of aanvullingsakten of memories inzake ingediende bezwaren worden ingediend. Een verbeteringsakte is enkel ontvankelijk indien één of meer kandidaten afgewezen zijn of om materiële vergissingen recht te zetten (bv. ontbrekende handtekeningen). De volgorde van kandidaten mag niet meer worden gewijzigd, maar onverkiesbare kandidaten mogen vervangen worden. Op dezelfde dag komt het districtsbureau om 16 uur nogmaals bijeen (artikel 13 van de Provinciekieswet). Ook de indieners van de kandidatenlijsten, de kandidaten waarvan de verkiesbaarheid wordt betwist en getuigen zijn op deze vergadering aanwezig. Tijdens deze vergadering worden de bezwaren besproken en worden de betrokkenen gehoord. De kandidatenlijsten worden verbeterd waar nodig en het hoofdbureau sluit de kandidatenlijsten definitief af. Tegen de beslissing tot definitieve afsluiting van de kandidatenlijst is beroep mogelijk bij het hof van beroep (artikel 14 van de Provinciekieswet). Het beroep moet ingediend worden bij de definitieve afsluiting. Enkel de beslissingen van het districtshoofdbureau waarbij het de kandidaturen afwijst op basis van de onverkiesbaarheid van de kandidaten, zijn vatbaar voor beroep. Het hof van beroep beraadslaagt de twintigste dag voor de stemming om 10 uur. Na de uitspraak van het hof van beroep komt het districtshoofdbureau opnieuw samen op dezelfde dag om 18 uur om akte te nemen van de beslissing van het hof van beroep en eventueel de kandidatenlijst te wijzigen. Tegen het arrest van het hof van beroep staat geen rechtsmiddel meer open.
22
Voorbereiding van de provincieraadsverkiezingen
HOOFDSTUK 1
Deel I I
4 ° I nt re kking v an de kandidaatstelling en ov erlijden v a n e e n kandidaat
De intrekking van een kandidatuur is in de Provinciekieswet niet uitdrukkelijk geregeld. Er wordt echter aanvaard dat de intrekking enkel mogelijk is met instemming van de voordragende kiezers of provincieraadsleden en van alle andere kandidaten van dezelfde lijst. Wanneer een kandidaat overlijdt voor de dag van de stemming, komen zijn naamstemmen ten goede aan de lijst, maar kan hij zelf vanzelfsprekend niet verkozen worden. Indien de betrokkene nadien overlijdt, zal de eerste opvolger zijn plaats innemen (artikel 21bis van de Provinciekieswet).
D
Het opstellen van het stembiljet
a
De lijstenvereniging
Als er gelijktijdig provincie- en gemeenteraadsverkiezingen plaatsvinden, kunnen politieke partijen aan hun provinciale en gemeentelijke lijsten een gemeenschappelijk letterwoord en volgnummer geven (artikel 10 van de Provinciekieswet). Elke politieke formatie die in het Vlaams Parlement door ten minste drie leden vertegenwoordigd is, kan bij de Vlaamse regering een voorstel indienen tot lijstenvereniging met het oog op het verkrijgen van de bescherming van het letterwoord (d.i. de afkorting of naam van ten hoogste achttien karakters die bovenaan de lijst wordt vermeld) en het verkrijgen van een gemeenschappelijk volgnummer voor de lijsten die zij in de verscheidene kiesdistricten en provincies indienen. Het voorstel tot lijstenvereniging moet worden ondertekend door ten minste vijf parlementsleden die tot de betrokken politieke formatie behoren of, indien die formatie minder dan vijf leden telt, door alle parlementsleden van deze formatie. Een parlementslid mag slechts één enkel voorstel van lijstenvereniging ondertekenen. Het voorstel tot lijstenvereniging wordt de veertigste dag vóór de verkiezing, tussen 10 en 12 uur, aan de Vlaamse regering of aan diens gemachtigde overhandigd door een parlementslid-ondertekenaar. Diezelfde dag nog, onmiddellijk na het indienen van de voorstellen tot lijstenvereniging, houdt de Vlaamse minister van Binnenlands Bestuur een loting tot aanwijzing van de gemeenschappelijke gewestelijke volgnummers. Lijstenvereniging mag niet verward worden met lijstenverbinding of apparentering. Lijstenverbinding heeft betrekking op de aanvullende toewijzing van een aantal zetels op het niveau van een administratief arrondissement
Voorbereiding van de provincieraadsverkiezingen
23
De e l II
H OOFDSTUK 1
tussen onderling verbonden lijsten (in beginsel van éénzelfde politieke formatie) van verscheidene kiesdistricten (zie blz. 29).
b
Het stembiljet
Als er bij de voordrachtsakten een attest is gevoegd tot gebruik van een gemeenschappelijk volgnummer en het beschermd letterwoord van een politieke formatie, dan wordt dit letterwoord en (gewestelijk) volgnummer toegekend aan de betrokken kandidatenlijst. Voor de andere lijsten wordt nagegaan of het voorgestelde letterwoord niet overeenstemt met een letterwoord waarvan het gebruik beschermd of verboden is. Voor lijsten die niet overeenstemmen met een politieke formatie die over ten minste drie zetels beschikt in het Vlaams Parlement, bestaat er wel nog een mogelijkheid om een gemeenschappelijk volgnummer te krijgen voor alle lijsten van die politieke formatie die in éénzelfde provincie worden ingediend. De kandidaten of twee van de eerste drie kandidaten van de lijsten die ingediend zijn bij districtshoofdbureaus buiten de provinciehoofdplaats, kunnen de voorzitter van dat bureau vragen om hetzelfde volgnummer te krijgen als het volgnummer dat wordt toegekend aan één van de lijsten die werden ingediend in de provinciehoofdplaats (artikel 11, § 3 van de Provinciekieswet). Voor die aanvragen wordt door de voorzitter van het districtshoofdbureau van de provinciehoofdplaats op de vierentwintigste dag voor de stemming een loting gehouden om volgnummers toe te kennen aan deze lijsten. De provinciale volgnummers volgen op het laatste toegekende gewestelijke volgnummer. Voor de lijsten die geen gewestelijk of provinciaal volgnummer kunnen krijgen, wordt bij loting door elk districtshoofdbureau een volgnummer toegekend dat volgt op het laatste toegekende provinciale volgnummer. Het districtshoofdbureau stelt de vorm en de inhoud van het stembiljet vast volgens de via besluit van de Vlaamse minister vastgestelde richtlijnen. De voorzitter is verantwoordelijk voor het drukken van het stembiljet op het kiespapier dat via de gouverneur wordt geleverd. Het stembiljet heeft een groene kleur. Een alleenstaande kandidaat wordt geacht een (onvolledige) lijst te vormen op het stembiljet. In de kieskantons met geautomatiseerde stemming worden natuurlijk geen stembiljetten gedrukt. Via een internettoepassing worden de volledige lijsten ingevoerd in de centrale databank van de Vlaamse overheid. Die lijsten kunnen via dat informaticasysteem bekeken worden in hun definitieve vorm, precies zoals ze op de stemcomputers getoond zullen worden. De voorzitter van het districtshoofdbureau ondertekent die definitieve lay-out met zijn elektronische identiteitskaart. De Vlaamse overheid maakt vervolgens de
24
Voorbereiding van de provincieraadsverkiezingen
HOOFDSTUK 1
Deel I I
diskettes aan met de stemsoftware en kandidatenlijsten voor de stembureaus en de diskettes met de totalisatiesoftware voor het optellen van de stemmen van de verschillende stembureaus.
E
De oproepingsbrief
De oproepingsbrieven worden ten laatste vijftien dagen voor de stemming door het gemeentebestuur verstuurd aan elke kiezer. Als de oproepingsbrief niet kan worden bezorgd, dan wordt hij bewaard op het gemeentesecretariaat, waar de kiezer hem kan ophalen op de dag van de stemming tot op het middaguur. Het niet bij zich hebben van de oproepingsbrief is geen verhindering om te mogen stemmen, indien betrokkene zijn identiteit en hoedanigheid als kiezer kan bewijzen. Voor de provincieraadsverkiezingen hebben de oproepingsbrieven een witte kleur. Bij gelijktijdige gemeenteraadsverkiezingen krijgen kiezers met een andere nationaliteit dan de Belgische een blauwe oproepingsbrief, omdat zij enkel voor de gemeenteraad mogen stemmen en niet voor de provincieraad.
F
De getuigen
Er zijn verschillende soorten getuigen aanwezig bij verschillende verrichtingen inzake de provincieraadsverkiezingen. De getuigen zijn geen lid van de verscheidene kiesbureaus, maar worden aangewezen door de vertegenwoordigers van de kandidatenlijsten. Zij hebben een louter controlerende rol te vervullen bij de diverse werkzaamheden van de kiesbureaus. Zij maken dus geen deel uit van het kiesbureau en hun aanwezigheid is niet verplicht. Indien een getuige meent dat er een fout of onregelmatigheid is begaan, heeft hij het recht te eisen dat er een opmerking hierover wordt gemaakt in het proces-verbaal van het kiesbureau. Enkel getuigen die in het bezit zijn van hun aanstellingsbrief worden toegelaten tot de vergaderingen van de kiesbureaus. De getuigen moeten wel een eed afleggen.
Voorbereiding van de provincieraadsverkiezingen
25
De e l II
H OOFDSTUK 2
2
De eigenlijke kiesverrichtingen
A
De stemming
a
De stemming
Om 8 uur gaan de stembureaus open en kunnen de kiezers hun stemplicht vervullen. Ook de kiezers die een beslissing van het college van burgemeester en schepenen of van het hof van beroep kunnen voorleggen, waaruit blijkt dat zij op de kiezerslijst moeten zijn ingeschreven, kunnen hun stem uitbrengen. De identiteit van personen die ten onrechte niet vermeld stonden op de kiezerslijst, wordt genoteerd als zij een stem hebben uitgebracht. De voorzitter van het stembureau is belast met de ordehandhaving tijdens de kiesverrichtingen. In het wachtlokaal mogen enkel kiezers en kandidaten worden toegelaten. In het gedeelte waar gestemd wordt, worden alleen kiezers toegelaten, geen kandidaten (tenzij om zelf hun stem uit te brengen) en dit enkel voor de tijd die zij nodig hebben om hun stem uit te brengen. De voorzitter kan iedereen tot de orde roepen die de kiesverrichtingen verstoort of propaganda maakt in het stemlokaal zelf. Desnoods kan de voorzitter iemand laten verwijderen door de politiediensten, maar de betrokkene moet wel de mogelijkheid hebben zijn stem uit te brengen op regelmatige wijze.
b
Stemmen bij volmacht
In principe brengt een kiezer zelf persoonlijk zijn stem uit. Er bestaat een regeling met betrekking tot volmachten om te vermijden dat een door externe omstandigheden verhinderde kiezer zijn stemrecht zou verliezen. In de door artikel 9ter van de Provinciekieswet erkende gevallen kan die kiezer een andere kiezer een volmacht geven om in zijn plaats te stemmen. Het gaat onder meer om gevallen van ziekte of gebrekkigheid, beroeps- of dienstredenen, gedetineerden die nog over hun kiesrecht beschikken, verblijf in het buitenland. De volmachtgever kan een andere kiezer aanwijzen als gemachtigde; het hoeft dus niet om een familielid te gaan. De gemachtigde moet de oproepingsbrief van de volmachtgever bij zich hebben, alsook een ingevuld volmachtformulier en eventueel de vereiste stukken. Hij brengt zijn stem uit in het stembureau waar de volmachtgever had moeten stemmen.
c
Het uitbrengen van een geldige stem
Een kiezer brengt een geldige stem uit door ofwel het stemvak boven de lijst rood te kleuren of met de elektronische pen aan te stippen (lijststem), ofwel
26
De eigenlijke kiesverrichtingen
HOOFDSTUK 2
Deel I I
binnen éénzelfde lijst het stemvak naast één of meer kandidaten rood te kleuren of met de elektronische pen aan te stippen (naamstem). Als zowel een lijststem als één of meer naamstemmen worden uitgebracht op dezelfde lijst, wordt geen rekening gehouden met de lijststem. Niet geldig zijn: stembiljetten waarvan de vorm of afmetingen veranderd zijn, andere stembiljetten dan deze die door de wet mogen worden gebruikt, stembiljetten die binnenin een papier of een voorwerp bevatten of die de kiezer herkenbaar heeft gemaakt door er een teken, een tekst of een doorhaling op aan te brengen, stembiljetten waarop geen stem is uitgebracht (blanco stem) en stembiljetten waarop op verscheidene lijsten is gestemd (“panacheren”). Bij geautomatiseerde stemming kan men geen ongeldige stem uitbrengen omdat het systeem dat niet toelaat, maar er bestaat wel de mogelijkheid om een blanco stem uit te brengen voor wie zich met geen enkele lijst of kandidaat kan verenigen.
d
Sluiten van de stemming
De stembureaus sluiten om 14 uur in geval van manuele stemming en om 16 uur in geval van geautomatiseerde stemming. Mensen die zich op dat tijdstip nog in het stemlokaal bevinden, kunnen hun stem nog uitbrengen. Bij de sluiting van de stembureaus moeten een aantal formaliteiten worden vervuld, zoals het aantal opgedaagde kiezers verifiëren, de stembussen verzegelen, formulieren invullen, het proces-verbaal van het stembureau invullen en ondertekenen. Daarna worden de stembussen naar de stemopnemingsbureaus gebracht. Bij geautomatiseerde stemming zijn er geen stemopnemingsbureaus, maar worden de stukken (onder meer de diskette met de geregistreerde stemmen en de stembus met de magnetische stemkaarten) rechtstreeks naar het kantonhoofdbureau gebracht.
B Tellen van de stemmen, zetelverdeling en afkondiging van de uitslag
a
Tellen van de stemmen in het stemopnemingsbureau
Zodra een stemopnemingsbureau alle voor hem bestemde omslagen met stembiljetten of stembussen heeft ontvangen, begint het met de stemopneming. De stembiljetten worden gerangschikt per lijst waarop werd gestemd. Binnen elke lijst worden stembiljetten met lijststemmen en met een of meer naamstemmen apart gelegd. Per kandidaat wordt ook het aantal naamstemmen getotaliseerd.
De eigenlijke kiesverrichtingen
27
De e l II
H OOFDSTUK 2
Blanco of ongeldige stembiljetten worden apart gelegd, alsook de twijfelachtige stembiljetten. Het stemopnemingsbureau beslist welke stembiljetten geldig zijn en welke niet. Enkel de leden van het stemopnemingsbureau mogen de stemmen tellen, niet de getuigen, hoewel in de praktijk getuigen vaak “meewerken”. Al die totalen worden opgenomen in een tabel en genoteerd in het procesverbaal van het stemopnemingsbureau. Die tabellen worden nagekeken door de voorzitter van het kantonhoofdbureau en aan hem bezorgd.
b
Samenvoeging in het kantonhoofdbureau
Het kantonhoofdbureau schrijft per stemopnemingsbureau de volgende gegevens over op een verzamelstaat: het aantal in de stembussen aangetroffen stembiljetten, het aantal blanco of ongeldige stemmen, het aantal geldige stemmen, het aantal lijststemmen voor elke lijst, gerangschikt volgens het volgnummer, het totaal van de naamstemmen op elke lijst en voor iedere kandidaat van elke lijst het totaal van de naamstemmen. Het kantonhoofdbureau totaliseert voor het hele kanton al die rubrieken en voegt er het stemcijfer van elke lijst aan toe. Het stemcijfer is de som van de stembiljetten met lijststemmen en met naamstemmen op die lijst. Bij geautomatiseerde stemming, in geval van gelijktijdige verkiezingen van provincie- en gemeenteraad, gebeurt de verwerking van de diskettes met de stemresultaten, voor alle verkiezingen samen op het gemeentelijk hoofdbureau. De diskette bevat immers de resultaten van zowel de provincieraadsals de gemeenteraadsverkiezingen. c Zetelverdeling in het districtshoofdbureau en in het centraal arrondissementsbureau
Het districtshoofdbureau totaliseert de gegevens in de tabellen van de kantonhoofdbureaus. Het districtshoofdbureau verdeelt de zetels over de lijsten en wijst de verkozenen aan voor het geval dat er geen lijstenverbinding is (artikel 19 van de Provinciekieswet). Voor de zetelverdeling wordt het zgn. systeem-D’Hondt gebruikt. Volgens dat systeem wordt het stemcijfer van elke lijst achtereenvolgens door 1, 2, 3, enz. gedeeld en worden de zetels omgeslagen volgens dalende orde van de aldus berekende kiesquotiënten totdat alle te begeven zetels zijn toegekend. Voorbeeld Er zijn 11 zetels te verdelen in het kiesdistrict over vier kandidatenlijsten. In dit eenvoudige voorbeeld wordt er van uitgegaan dat er geen lijstenverbinding is.
28
De eigenlijke kiesverrichtingen
Deel I I
HOOFDSTUK 2
Stemcijfer
Lijst A 54.000
Lijst B 40.000
Lijst C 21.000
Lijst D 9.800
Deling door 1
54.000 (1e zetel)
40.000 (2e zetel)
21.000 (4e zetel)
9.800
Deling door 2
27.000 (3e zetel)
20.000 (5e zetel)
10.500 (10e zetel)
4.200
Deling door 3
18.000 (6e zetel)
13.333 (8e zetel)
7.000
Deling door 4
13.500 (7e zetel)
10.000 (11e zetel)
Deling door 5
10.800 (9e zetel)
8.000
Deling door 6
9.000
6.666
Lijst A krijgt 5 zetels, lijst B 4 zetels en lijst C 2 zetels. Lijst D krijgt geen zetel.
Wanneer gebruik werd gemaakt van de mogelijkheid tot lijstenverbinding, gebeurt de zetelverdeling en de aanwijzing van de verkozenen door het centraal arrondissementsbureau (artikel 20 van de Provinciekieswet). In dat geval stelt elk districtshoofdbureau een zgn. kiesdeler vast door het totaal aantal geldige stembiljetten uitgebracht in het district te delen door het aantal toe te kennen mandaten. De kiesdeler vertegenwoordigt het aantal stemmen dat nodig is voor een lijst om onmiddellijk recht te hebben op een zetel. De kiesdeler wordt per district afzonderlijk bepaald. Het districtshoofdbureau kent vervolgens de zetels toe die onmiddellijk aan de lijsten kunnen worden toegewezen. Dit gebeurt door het stemcijfer van elke lijst te delen door de kiesdeler. Het gehele gedeelte van dat quotiënt bepaalt het aantal zetels dat onmiddellijk, bij deze eerste verdeling, aan elke lijst toekomt. Elk districtshoofdbureau bezorgt deze resultaten aan het centraal arrondissementsbureau waaronder het ressorteert. De aanvullende verdeling van de resterende zetels van elk kiesdistrict gebeurt door het centraal arrondissementsbureau. Dat bureau maakt uit aan welke kiesdistricten en lijsten van de verscheidene lijstengroepen die resterende zetels toekomen, rekening houdende met de zetels die al onmiddellijk werden toegekend op het niveau van de verscheidene kiesdistricten. De stemcijfers van elke lijstengroep (d.i. de samengetelde stemcijfers van de onderling verbonden lijsten van de verscheidene kiesdistricten) worden achtereenvolgens gedeeld door 1, 2, 3, enz., net zoals bij de gewone zetelverdeling op het niveau van een kiesdistrict (indien er geen lijstenverbinding is). Omdat er rekening moet worden gehouden met de zetels die reeds onmiddellijk werden toegewezen, is de zo-even vermelde deling enkel van toepassing op lijstengroepen die nog geen enkele zetel hadden bekomen. Indien de betrokken lijstengroep al x zetels onmiddellijk kreeg toegewezen, wordt er gedeeld door x+1, x+2, enzovoort. De zetels die nog aanvullend kunnen worden toegewezen op het niveau van het arrondissement (m.a.w. de samengevoegde resterende zetels van de verscheidene kiesdistricten) worden vervolgens verdeeld over de lijstengroepen volgens dalende orde van de aldus berekende kiesquotiënten, totdat alle te begeven zetels zijn toegekend.
De eigenlijke kiesverrichtingen
29
De e l II
H OOFDSTUK 2
Er geldt wel een soort van kiesdrempel om in aanmerking te komen voor deze aanvullende zetelverdeling: de lijstengroep moet in ten minste één kiesdistrict een stemcijfer hebben behaald van ten minste 66 procent van de kiesdeler. Er moet ook nog worden aangestipt dat alleenstaande lijsten (van één kiesdistrict) waarmee geen lijsten verbonden zijn in andere kiesdistricten, evenzeer aan deze aanvullende zetelverdeling deelnemen, voor zover zij ten minste de drempel halen. Ten slotte moet nog worden bepaald in welke kieskring elke aanvullende zetel terechtkomt, om te weten welke individuele lijsten bijkomende zetels krijgen. De individuele lijsten krijgen daarbij voorrang. Vervolgens wordt binnen elke lijstengroep bepaald welke kiesdistricten het eerst in aanmerking komen aan de hand van de “niet vertegenwoordigde stemoverschotten”, d.i. de mate waarin elke lijst in elk kiesdistrict nog recht had op aanvullende zetels na de eerste verdeling binnen elk kiesdistrict. Dit is het gedeelte achter de komma van het quotiënt dat door het betrokken districtshoofdbureau voor de betrokken lijst werd berekend. De lijsten met de hoogste niet vertegenwoordigde stemoverschotten binnen elke lijstengroep komen in aanmerking voor de aanvullende zetels die aan de lijstengroep zijn toegekend, maar enkel voor zover in elk betrokken kiesdistrict het maximaal aantal zetels nog niet werd toegewezen.
d
Aanwijzing van de verkozen kandidaten en de opvolgers
Ten slotte moet worden bepaald welke kandidaten binnen elke lijst zijn verkozen. Deze zeteltoewijzing gebeurt door het districtshoofdbureau wanneer er geen lijstenverbinding geldt en door het centraal arrondissementsbureau (voor elk kiesdistrict afzonderlijk) in het andere geval. Voor elke lijst wordt een zgn. verkiesbaarheidscijfer bepaald door het stemcijfer van die lijst, vermenigvuldigd met het aantal zetels dat aan die lijst toekomt, te delen door hetzelfde aantal zetels, maar dan vermeerderd met één. De kandidaten die evenveel of meer naamstemmen hebben behaald dan het verkiesbaarheidscijfer, zijn rechtstreeks verkozen, uiteraard voor zover er zetels beschikbaar zijn. Vervolgens komen de kandidaten aan bod die dat verkiesbaarheidscijfer niet hebben behaald. Voor elke lijst wordt het aantal lijststemmen (stemmen die niet als naamstemmen kunnen worden beschouwd) vermenigvuldigd met het aantal zetels dat aan die lijst toekomt. Dat product wordt gedeeld door drie. Dit getal vormt een reserve die kan worden benut door de kandidaten die zelf niet genoeg naamstemmen hebben behaald om rechtstreeks verkozen te geraken. De kandidaten kunnen achtereenvolgens putten uit die reserve om hun naamstemmen aan te vullen tot het verkiesbaarheidscijfer en aldus een zetel te bemachtigen. Dit gebeurt wel volgens de volgorde van de kandidaten op de lijst en niet volgens het aantal naamstemmen dat zij hebben behaald. Dit betekent in de praktijk
30
De eigenlijke kiesverrichtingen
HOOFDSTUK 2
Deel I I
dat de volgorde op de lijst (de zgn. volgorde van voordracht) in belangrijke mate de kansen bepaalt om verkozen te worden, al is het niet onmogelijk om die volgorde te doorbreken, hetzij doordat men rechtstreeks verkozen is met een aantal naamstemmen dat het verkiesbaarheidscijfer bereikt of overschrijdt, hetzij doordat de reserve is uitgeput door kandidaten vooraan op de lijst en er nog zetels te begeven zijn. In dat laatste geval speelt immers enkel nog het aantal naamstemmen, maar uiteraard moeten er dan nog zetels beschikbaar zijn. In tegenstelling tot de verkiezingen voor het Europese en het federale Parlement en voor de Gemeenschaps- en Gewestparlementen bestaat er voor de provincieraadsverkiezingen geen systeem van apart verkozen kandidaat-opvolgers. De opvolgers worden verkozen uit de eerste niet-verkozen kandidaten. Daarvoor wordt opnieuw een reserve gehanteerd waaruit de kandidaten kunnen putten om het verkiesbaarheidscijfer te behalen. De hierboven beschreven verdeling wordt dus eigenlijk overgedaan, te beginnen met de eerste niet-verkozen kandidaat. Voorbeeld Kiesdistrict X: Lijst A (5 verkozenen) Aan de lijst toegekende zetels: 5 Stemcijfer: 54.000 Stembiljetten met lijststemmen: 24.000 Stembiljetten met één of meer naamstemmen: 30.000 Berekening van de reserve op basis van de lijststemmen 24.000 (= lijststemmen) x 5 (= aantal zetels) = 120.000 120.000 : 3 (=1/3 van de lijststemmen telt maar mee) = 40.000 Het verkiesbaarheidscijfer (d.i. het cijfer dat men moet halen om verkozen te zijn) bedraagt: 54.000 (= stemcijfer) x 5 (aantal behaalde zetels) = 270.000 270.000 : 6 (= aantal behaalde zetels + 1) = 45.000 Geen van de kandidaten heeft met zijn naamstemmen het verkiesbaarheidscijfer bereikt en is rechtstreeks verkozen. Alle kandidaten zullen bijgevolg de reserve moeten aanspreken, te beginnen met de eerste kandidaat op de lijst. Lijst A
naamstemmen
gebruikt uit reserve
totaal
Kandidaat A
40.000
5.000
45.000 (1)
Kandidaat B
15.000
30.000
45.000 (2) 45.000 (3)
Kandidaat C
42.000
3.000
Kandidaat D
5.000
2.000
Kandidaat E
10.000
7.000 (5) 10.000 (4)
De eigenlijke kiesverrichtingen
31
De e l II
H OOFDSTUK 2
Kandidaat F
5.000
Kandidaat G
6.000
40.000
45.000 (1) 6.000 (3)
Kandidaat H
8.000
8.000 (2)
Kandidaat I
200
200 (5)
Kandidaat J
1.000
1.000 (4)
De kandidaten A, B, C, E en D zijn verkozen. Merk op dat kandidaat E als vierde is verkozen door zijn hoger aantal naamstemmen en het feit dat de reserve is uitgeput vooraleer het aantal te verdelen zetels op was. De kandidaten F, H, G, J en I zijn opvolgers. Omdat na kandidaat F de reserve al was uitgeput, worden de overige kandidaten aangewezen volgens hun behaalde naamstemmen.
e
Werkwijze bij geautomatiseerde stemming
De hierboven beschreven werkwijze vermeldt de manuele manier van werken. Sinds de organisatie van de provincieraadsverkiezingen door de Vlaame overheid, gebeurt de zetelverdeling in alle gevallen volledig automatisch door een informaticasysteem. Zowel het kantonhoofdbureau (indien meerdere kieskantons per district) als het districtshoofdbureau (indien het district bestaat uit één kieskanton) voeren enkel de gegevens in in het informaticasysteem. Het centraal arrondissementsbureau moet geen gegevens invoeren. De berekening gebeurt volledig automatisch door het informaticasysteem, zodat noch het districtshoofdbureau, noch het centraal arrondissementsbureau (lijstenverbinding) zelf berekeningen moeten uitvoeren om zetels te verdelen of verkozenen aan te wijzen. De gedetailleerde zetelverdeling kan afgedrukt worden nadat alle gegevens van de districten zijn ingevoerd en maakt integraal deel uit van het procesverbaal. Na de ondertekening door het bureau van het papieren proces-verbaal zal de voorzitter het proces-verbaal ook elektronisch ondertekenen. Hierdoor krijgt de uitslag van de stemverrichting een officiële status.
f
Afkondiging van de uitslag
De voorzitters van het districtshoofdbureau of (in geval van lijstenverbinding) van het centraal arrondissementsbureau, kondigen de uitslag in het openbaar af. De stukken van de provincieraadsverkiezing worden binnen vijf dagen volgend op de verkiezing opgestuurd naar de provinciegriffier. Uittreksels van het proces-verbaal van de verkiezing worden aan de verkozenen gezonden.
32
De eigenlijke kiesverrichtingen
HOOFDSTUK 2
C
Deel I I
Geldigverklaring van de verkiezing
Na de volledige vernieuwing van de provincieraad komen de nieuw verkozen provincieraadsleden van rechtswege bijeen op een installatievergadering die plaatsvindt op de eerste werkdag van de maand december om 10 uur. Ingeval bezwaar werd ingediend tegen de provincieraadsverkiezing en als die vervolgens toch geldig werd verklaard, worden de nieuw verkozen provincieraadsleden door de uittredende voorzitter van de provincieraad bijeengeroepen op de installatievergadering binnen tien dagen na de dag waarop de uitslag van de verkiezing definitief is. Dit geldt ook indien er een nieuwe verkiezing heeft moeten plaatsvinden na de ongeldigverklaring van de verkiezing voor de provincieraad. Bezwaren inzake de overtreding van de wetgeving op de beperking en de controle op de verkiezingsuitgaven worden ingediend bij de Controlecommissie. Alleen kandidaten kunnen dergelijke bezwaren indienen. Andere bezwaren tegen de provincieraadsverkiezing worden ingediend bij de Raad voor Verkiezingsbetwistingen, een administratief rechtscollege dat in iedere provincie wordt opgericht. Alleen kandidaten kunnen bij de Raad voor Verkiezingsbetwistingen een bezwaar indienen binnen 40 dagen na dagtekening van het proces-verbaal waarin de uitslag werd vastgesteld. De Raad voor Verkiezingsbetwistingen kan de provincieraadsverkiezingen enkel ongeldig verklaren op grond van een bezwaar wegens onregelmatigheden die de zetelverdeling tussen de verschillende lijsten kunnen beïnvloeden. Daarnaast kan een kandidaat of een lijstaanvoerder van zijn mandaat vervallen worden verklaard door de Raad voor Verkiezingsbetwistingen als hij de bepalingen van de wetgeving op de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven niet heeft nageleefd. De Raad moet uitspraak doen over de verkiezingsbetwistingen binnen de 30 dagen na indiening van het bezwaar. Indien binnen die termijn geen uitspraak is gedaan, wordt het bezwaar als verworpen beschouwd en is de uitslag definitief. Bij ontstentenis van bezwaren gaat de Raad voor Verkiezingsbetwistingen enkel de juistheid na van de zetelverdeling en van de rangorde van de effectief verkozenen en opvolgers. Tegen beslissingen van de Raad voor Verkiezingsbetwistingen staat een beroep in volle rechtsmacht open bij de Raad van State, die uitspraak doet binnen een termijn van zestig dagen. Het beroep is enkel opschortend als het gericht is tegen een uitspraak van de Raad voor Verkiezingsbetwistingen die de verkiezingen ongeldig heeft verklaard of die de zetelverdeling heeft gewijzigd.
De eigenlijke kiesverrichtingen
33
Deel III
De provincieraad, de deputatie, de provinciegouverneur
Hoofdstuk 1
Aantal leden
Hoofdstuk 2
Aanstelling
Hoofdstuk 3
Eedaflegging
Hoofdstuk 4
Verhindering en plaatsvervanging
Hoofdstuk 5
Afstand van het mandaat
Hoofdstuk 6
Onverenigbaarheden
Hoofdstuk 7
Duur en einde van het mandaat
Hoofdstuk 8
Politiek verlof
Hoofdstuk 9
Tucht en aansprakelijkheid
Hoofdstuk 10
Geldelijke regeling
Hoofdstuk 11
Eretitels, onderscheidingstekens en ambtskledij
Hoofdstuk 12
Provinciegouverneur
HOOFDSTUK 1
1
Deel I II
Aantal leden
Het aantal provincieraadsleden bedraagt 75 in provincies met minder dan 1.000.000 inwoners en 84 in provincies met 1.000.000 inwoners of meer. Het hiervoor in aanmerking te nemen bevolkingscijfer is het cijfer op 1 januari van het jaar van de provincieraadsverkiezingen. Er zijn in elke provincie zes gedeputeerden.
A
Provincieraad
Luidens artikel 5 van het Provinciedecreet bestaat de provincieraad die de hele bevolking van de provincie vertegenwoordigt uit:
Art. 5
- 75 leden in provincies met minder dan 1.000.000 inwoners; - 84 leden in provincies met 1.000.000 inwoners of meer. De leden van de deputatie zijn daaronder begrepen, behalve indien zij niet als provincieraadslid werden verkozen wat voor de gedeputeerde van rechtswege (zie blz. 51) eventueel het geval kan zijn.
B
Deputatie
Overeenkomstig artikel 44, § 1 van het Provinciedecreet bestaat de deputatie uit zes leden. Ook de gedeputeerde van rechtswege is volwaardig lid van de deputatie (zie blz. 51).
C
Art. 44, § 1
Welk bevolkingscijfer?
Het bevolkingscijfer in aanmerking te nemen voor het vaststellen van het aantal provincieraadsleden is het aantal inwoners van de provincie, bepaald op basis van het aantal natuurlijke personen die op 1 januari van het jaar van de provincieraadsverkiezingen hun hoofdverblijfplaats hadden in de gemeenten van de desbetreffende provincie.
Art. 5, § 2
Deze bevolkingscijfers worden overeenkomstig artikel 1bis, vierde lid van de Provinciewet per gemeente en per provincie ten laatste op 1 mei van het jaar waarin de volledige vernieuwing van de provincieraden plaatsvindt, bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
Art. 1bis Prov. W.
Bij elke volledige vernieuwing van de provincieraden stelt de Vlaamse regering, op grond van artikel 5, § 2 van het Provinciedecreet een lijst op van het
Aantal leden
37
De e l II I
H OOFDSTUK 1
aantal te verkiezen provincieraadsleden per provincie, op basis van vermeld bevolkingscijfer. Voor de provincieraadsverkiezingen van 2006 is dit gebeurd bij besluit van de Vlaamse regering van 9 juni 2006. Dit besluit vermeldt het aantal provincieraadsleden in elke provincie. Overeenkomstig artikel 6, § 1, derde lid van het Provinciedecreet wordt bij elke volledige vernieuwing van de provincieraden de verdeling van het aantal provincieraadsleden over de kiesdistricten door de Vlaamse regering in overeenstemming gebracht met vermeld bevolkingscijfer. Daarbij telt ieder district zoveel keer een provincieraadslid als de provinciale deler in zijn bevolkingscijfer is begrepen. Die deler wordt verkregen door het bevolkingscijfer van de provincie te delen door het totaal van de toe te kennen zetels. Voor de provincieraadsverkiezingen van 2006 is de verdeling van het aantal provincieraadsleden over de kiesdistricten vastgesteld bij besluit van de Vlaamse regering van 9 juni 2006.
38
Aantal leden
HOOFDSTUK 2
2
A
Deel I II
Aanstelling Provincieraad
De aanstelling van de nieuwgekozen provincieraadsleden, dus de installatie van de nieuwe provincieraad, gebeurt van rechtswege op de eerste werkdag van de maand december om 10 uur die volgt op de provincieraadsverkiezingen.
De installatievergadering van de provincieraad wordt voorgezeten door de uittredende voorzitter tot de nieuwe voorzitter is verkozen. Onder zijn voorzitterschap gaat de provincieraad over tot het onderzoek van de geloofsbrieven. Het onderzoek van de geloofsbrieven bestaat erin dat de provincieraad nagaat of de gekozen kandidaten voldoen aan de verkiesbaarheidsvoorwaarden. Tijdens de installatievergadering verkiest de provincieraad door middel van een akte van voordracht onder de provincieraadsleden van Belgische nationaliteit een voorzitter. Deze akte van voordracht van een kandidaatvoorzitter moet worden ondertekend door meer dan de helft van de verkozenen op de lijsten die aan de verkiezingen deelnamen. Om ontvankelijk te zijn moet die akte van voordracht tevens ondertekend zijn door een meerderheid van de personen die op dezelfde lijst werden verkozen als de voorgedragen kandidaat. Bij akte van voordracht is er als zodanig geen stemming. Is de akte ontvankelijk dan wordt de voorgedragen kandidaatvoorzitter van de provincieraad verkozen verklaard. Als er geen ontvankelijke akte van voordracht is, dan wordt binnen de veertien dagen na de installatievergadering overgegaan tot verkiezing van de voorzitter. De provincieraadsleden kunnen alsdan voor de verkiezing van de voorzitter kandidaten voordragen middels een akte van voordracht. De kandidaat die de volstrekte meerderheid van de stemmen heeft behaald, is verkozen. Zo niet heeft een tweede stemronde plaats. Daarin wordt gestemd op de twee kandidaten die in de eerste stemronde de meeste stemmen hebben behaald. Na de verkiezing van de voorzitter, stelt de raad op basis van het huishoudelijk reglement zijn bureau samen. De installatie van opvolgers heeft plaats wanneer bij gebrek aan een titularis - om welke reden ook - een mandaat van provincieraadslid openstaat. De opvolger moet worden geïnstalleerd op de eerstvolgende vergadering van de provincieraad.
Aanstelling
39
De e l II I
Art. 6 en 7
H OOFDSTUK 2
a
Installatie nieuwe provincieraad
De aanstelling van de nieuwgekozen provincieraadsleden, dus de installatie van de nieuwe provincieraad, gebeurt van rechtswege op de eerste werkdag van de maand december om 10 uur die volgt op de provincieraadsverkiezingen. Elke dag van de week, behalve zaterdag, zondag en wettelijke en decretale feestdagen is een werkdag. Daar de provincieraden gekozen worden voor een termijn van zes jaar blijft de oude provincieraad dus in ieder geval in functie tot de installatie van de nieuwgekozen provincieraadsleden op de eerste werkdag van de maand december van het verkiezingsjaar. Het beroep bij de Raad van State tegen de geldigverklaring van de verkiezingen door de Raad voor Verkiezingsbetwistingen is niet opschortend, zodat de provincieraad ook in dat geval op die dag geïnstalleerd kan worden. Dit is niet het geval wanneer de Raad voor Verkiezingsbetwistingen de verkiezingen vernietigd heeft of de zetelverdeling gewijzigd heeft. Daar het beroep bij de Raad van State tegen die beslissing wel opschortend is, kan in voorkomend geval maar tot de installatie van de raad overgegaan worden na de uitspraak van de Raad van State. Om die reden voorziet artikel 7 dat wanneer op die datum de uitslag van de verkiezingen niet definitief is, de nieuwgekozen provincieraadsleden moeten worden bijeengeroepen binnen de tien dagen na de dag waarop de uitslag van de verkiezing of de zetelverdeling definitief is. Bij ongeldigverklaring van de verkiezingen is er dan bijeenroeping door de uittredende voorzitter binnen de tien dagen na de dag waarop de uitslag van de nieuwe verkiezing definitief is. Bij de geldigverklaring van de verkiezingen op grond van artikel 37/1 van de Provinciekieswet, hetzij ambtshalve, hetzij na bezwaar, gaat de Raad voor Verkiezingsbetwistingen de regelmatigheid van de kiesverrichtingen na, maar onderzoekt hij niet de geloofsbrieven van de gekozen provincieraadsleden en hun opvolgers. Dit is een bevoegdheid van de provincieraad.
Voor de goede orde roept de provinciegriffier de gekozen provincieraadsleden, ten minste acht dagen daarvoor, op voor de installatievergadering, zoals gezegd op de eerste werkdag van de maand december om 10 uur die volgt op de provincieraadsverkiezingen. De provinciegriffier verzendt de oproepingsbrieven aan alle gekozen provincieraadsleden. Dit betekent dat ook aan de gekozen provincieraadsleden die wensen afstand te doen van hun mandaat, een oproepingsbrief moet worden verzonden. De dagorde van de installatievergadering vermeldt, benevens het onderzoek van de geloofsbrieven en de eedaflegging van de provincieraadsleden, de verkiezing van de voorzitter en het bureau, de verkiezing van de gedeputeerden en hun eedaflegging. Tijdens de installatievergadering kunnen geen andere agendapunten worden besproken. Het laattijdig versturen van deze dagorde heeft ook geen gevolgen voor de rechtsgeldigheid van de beslissingen; de oproeping door de provinciegriffier is alleen maar ten informatieven titel.
40
Aanstelling
HOOFDSTUK 2
Deel I II
De installatievergadering wordt voorgezeten door de uittredende voorzitter tot de nieuwe voorzitter verkozen is. Indien de uittredende voorzitter niet kan voorzitten, wordt ze voorgezeten door een uittredend lid van de provincieraad dat opnieuw verkozen werd, en dat de hoogste anciënniteit als provincieraadslid bezit of, bij gelijke anciënniteit, door de oudste van hen. Onder zijn voorzitterschap gaat de provincieraad krachtens artikel 7, § 3 over tot het onderzoek van de geloofsbrieven. Het onderzoek van de geloofsbrieven bestaat erin dat de provincieraad nagaat of de gekozen kandidaten voldoen aan de verkiesbaarheidsvoorwaarden. De raad onderzoekt ook onmiddellijk de geloofsbrieven van de opvolgers die geïnstalleerd worden in de plaats van een gekozen provincieraadslid dat afstand heeft gedaan van zijn mandaat of wegens onverenigbaarheid niet kan zetelen. Tegen de beslissing van de provincieraad over de geloofsbrieven staat krachtens artikel 13 van het Provinciedecreet beroep open bij de Raad voor Verkiezingsbetwistingen. Na de verkiezing van de voorzitter (zie blz. 43), stelt de raad op basis van het huishoudelijk reglement zijn bureau samen. Krachtens artikel 8, § 5 van het Provinciedecreet moet elke fractie met ten minste drie leden wel in het bureau vertegenwoordigd zijn, en moet er ook minstens één ondervoorzitter gekozen worden. Daargelaten de bijzondere procedure voor de verkiezing van de voorzitter van de raad, worden de overige leden van het bureau verkozen overeenkomstig artikel 36 van het Provinciedecreet omtrent de verkiezing en voordracht van kandidaten.
b
Art. 8, § 5
Opvolgers
De installatie van opvolgers heeft plaats wanneer bij gebrek aan een titularis - om welke reden ook - een mandaat van provincieraadslid openstaat. Als opvolger moet worden geïnstalleerd de persoon die overeenkomstig artikel 21, § 2 van de Provinciekieswet als eerste opvolger is aangewezen voor de lijst waartoe het te vervangen provincieraadslid, dus het provincieraadslid wiens mandaat te begeven is, behoort. Kan de eerste opvolger niet geïnstalleerd worden, dan is het de tweede opvolger van deze lijst die moet opgeroepen worden enz. Bij gebrek aan opvolger voor een bepaalde lijst, voorziet artikel 36, tweede lid van de Provinciekieswet in de mogelijkheid om over te gaan tot een buitengewone verkiezing. In geen geval kan echter een opvolger behorend tot een andere lijst dan die van het te vervangen provincieraadslid als zodanig geïnstalleerd worden en nog minder een persoon die niet als opvolger verkozen is verklaard.
Aanstelling
41
De e l II I
H OOFDSTUK 2
De opvolger moet, krachtens artikel 36, eerste lid van de Provinciekieswet, worden geïnstalleerd op de eerstvolgende vergadering van de provincieraad. Dit houdt in dat wanneer gekozen provincieraadsleden niet kunnen zetelen wegens onverenigbaarheid of afstand hebben gedaan van hun mandaat, hun opvolgers reeds tijdens de installatie van de nieuwe provincieraad aangesteld worden. Heeft de installatie van de opvolger plaats tijdens de lopende zittijd, dan moet de voorzitter dit punt als eerste op de dagorde van de eerstvolgende provincieraadszitting inschrijven, zodat de opvolger nog kan deelnemen aan de bespreking van de overige agendapunten. Daarentegen kan de raad niet voortijdig tot een installatie van een opvolger overgaan, dit is vóór definitief vaststaat dat het desbetreffende mandaat te begeven is, bv. wanneer een gekozen provincieraadslid nog geen afstand heeft gedaan van zijn mandaat. Vooraleer tot de installatie van de opvolgers kan overgegaan worden, schrijft artikel 36, tweede lid van de Provinciekieswet een aanvullend onderzoek van de geloofsbrieven door de provincieraad voor. Dit onderzoek is aanvullend tegenover het onderzoek van de geloofsbrieven door de provincieraad bij de installatie van de raad. Uiteraard is er geen aanvullend onderzoek van de geloofsbrieven wanneer bij de installatievergadering zelf een opvolger de plaats inneemt van een gekozen provincieraadslid, om reden dat dit provincieraadslid zijn zetel niet inneemt of kan innemen. Bij de installatievergadering onderzoekt de provincieraad immers voorafgaand de geloofsbrieven van de provincieraadsleden en de opvolgers. De taak van de provincieraad bij het aanvullend onderzoek van de geloofsbrieven, zoals omschreven in artikel 36, tweede lid van de Provinciekieswet, bestaat erin dat de provincieraad een onderzoek verricht omtrent het behoud van de verkiesbaarheidsvereisten in hoofde van de opvolger. Dit houdt in dat de provincieraad nagaat of de opvolger sedert de geldigverklaring van de verkiezingen niet opgehouden heeft te voldoen aan de verkiesbaarheidsvereisten en of hij op het ogenblik van zijn aanstelling als provincieraadslid nog steeds aan die verkiesbaarheidsvereisten voldoet. Het is dus niet voldoende dat de opvolger bij zijn installatie aan de verkiesbaarheidsvereisten voldoet; vereist is daarenboven dat hij sedert zijn verkiezing daaraan ononderbroken heeft voldaan. Daar de provincieraad bij dit aanvullend onderzoek van de geloofsbrieven een beslissing moet nemen over het behoud van de verkiesbaarheidsvereisten ten aanzien van de opvolger, kan de provincieraad daarover enkel besluiten wanneer de meerderheid van zijn leden, zoals bepaald in artikel 26, eerste lid van het Provinciedecreet, aanwezig is.
42
Aanstelling
HOOFDSTUK 2
Deel I II
Tegen de beslissing van de provincieraad over dit aanvullend onderzoek staat krachtens artikel 13 van het Provinciedecreet beroep open bij de Raad voor Verkiezingsbetwistingen.
c
Voorzitter
Krachtens artikel 8 van het Provinciedecreet verkiest de provincieraad onder de provincieraadsleden van Belgische nationaliteit een voorzitter. De verkiezing gebeurt op de installatievergadering bij gezamenlijke akte van voordracht, dan wel binnen veertien dagen daaropvolgend in geval van afzonderlijke voordracht. Bij openvallen van het voorzitterschap, bv. door overlijden, ontslag of afzetting, wordt tot de nieuwe verkiezing overgegaan op de eerstvolgende vergadering van de provincieraad volgens dezelfde procedure.
Art. 8
Hierbij moet wel worden vermeld dat de akte van voordracht ook de einddatum van het mandaat van de voorgedragen voorzitter kan vermelden alsook de naam van degene(n) die hem zal (zullen) opvolgen gedurende de resterende tijd van het mandaat. Alsdan vindt ook de opvolging van rechtswege plaats ongeacht de reden waarom het mandaat een einde neemt.
1 ° A k te v an v oordr acht
De akte van voordracht van een kandidaat-voorzitter moet worden ondertekend door meer dan de helft van de verkozenen op de lijsten die aan de verkiezingen deelnamen. Om ontvankelijk te zijn moet die akte van voordracht tevens ondertekend zijn door een meerderheid van de personen die op dezelfde lijst werden verkozen als de voorgedragen kandidaat. Telt de lijst maar twee verkozenen dan volstaat de handtekening van één van hen. Niemand kan meer dan één akte van voordracht ondertekenen. Overtreding van dit verbod heeft in alle akten van voordracht de ongeldigheid tot gevolg van alle handtekeningen die in strijd met dit voorschrift werden geplaatst. Artikel 8, § 1, eerste lid in fine van het Provinciedecreet voorziet in een specifieke sanctie voor diegenen die meer dan één akte van voordracht ondertekenen. Een verkozene die toch meer dan één voordrachtakte ondertekent, kan voor de duur van de zittingsperiode van de provincieraad niet worden benoemd of verkozen als gedeputeerde, voorzitter van de provincieraad, voorzitter van een commissie en kan de provincie niet vertegenwoordigen of namens de provincie een mandaat bekleden in provinciaal extern verzelfstandigde agentschappen of andere verenigingen, stichtingen of vennootschappen. Als de betrokkene al een dergelijk mandaat bekleedt, vervalt dat van rechtswege.
Aanstelling
43
De e l II I
H OOFDSTUK 2
De akte wordt uiterlijk binnen acht dagen voor de installatievergadering van de provincieraad aan de provinciegriffier overhandigd. Bij akte van voordracht is er als zodanig geen stemming. Na de eedaflegging van de provincieraadsleden overhandigt de provinciegriffier de akte van voordracht aan de voorzitter van de installatievergadering. Luidens artikel 8, § 2 van het Provinciedecreet onderzoekt deze laatste alsdan de ontvankelijkheid van deze akte. Enkel de handtekeningen van de provincieraadsleden die eed hebben afgelegd, met inbegrip van de reeds beëdigde opvolgers, worden in aanmerking genomen. Is de akte ontvankelijk dan wordt de voorgedragen kandidaat-voorzitter van de provincieraad verkozen verklaard.
2° Afzonderlijke v oordr acht
Als er geen ontvankelijke akte van voordracht is, dan wordt binnen de veertien dagen na de installatievergadering overgegaan tot verkiezing van de voorzitter. De provincieraadsleden kunnen alsdan voor de verkiezing van de voorzitter kandidaten voordragen. Zij zijn daartoe evenwel niet verplicht. Hiervoor moet, luidens artikel 8, § 3, derde lid van het Provinciedecreet, een gedagtekende akte van voordracht bezorgd worden aan de provinciegriffier en wel uiterlijk drie dagen vóór de vergadering waarop de verkiezing van de voorzitter zal plaatshebben. Om ontvankelijk te zijn moet dergelijke akte van voordracht ten minste ondertekend zijn door een meerderheid van de personen die op de lijst met hetzelfde letterwoord werden verkozen als de voorgedragen kandidaat. Telt de lijst maar twee verkozenen dan volstaat de handtekening van één van hen. Het voorgaande sluit niet uit dat provincieraadsleden die gekozen zijn op een andere lijst de voordrachtakte mee ondertekenen. Niemand kan meer dan één akte van voordracht ondertekenen. Overtreding van dit verbod heeft in alle akten van voordracht de ongeldigheid tot gevolg van alle handtekeningen die in strijd met dit voorschrift werden geplaatst. Eveneens is de bovenvermelde sanctie van toepassing. Luidens artikel 8, § 3 van het Provinciedecreet is de kandidaat die de volstrekte meerderheid van de stemmen heeft behaald, verkozen. Zo niet heeft een tweede stemronde plaats. Daarin wordt gestemd op de twee kandidaten die in de eerste stemronde de meeste stemmen hebben behaald. Bij staking van stemmen in de eerste stemronde komt de kandidaat die bij de provincieraadsverkiezingen procentueel de meeste naamstemmen in verhouding tot het totale aantal geldig uitgebrachte stemmen in de kiesomschrijving heeft behaald in aanmerking voor de tweede stemronde. Bij deze herstem-
44
Aanstelling
HOOFDSTUK 2
Deel I II
ming is de kandidaat die de meerderheid van de stemmen heeft behaald verkozen tot voorzitter. Bij staking van stemmen in deze tweede stemronde is de kandidaat die bij de provincieraadsverkiezingen procentueel de meeste naamstemmen in verhouding tot het totale aantal geldig uitgebrachte stemmen in de kiesomschrijving heeft behaald, verkozen tot voorzitter. Daarnaast sluit dezelfde bepaling herstemming uit, wanneer er maar één kandidaat voor het te begeven mandaat is voorgedragen en deze kandidaat bij de eerste stembeurt niet de volstrekte meerderheid haalde; dan is zijn kandidatuur meteen verworpen. Als de naamstemmen bepalend zijn en de kandidaten een gelijk percentage aan naamstemmen hebben behaald, is alsdan de kandidaat verkozen van wie de lijst bij de provincieraadsverkiezingen procentueel de meeste stemmen in de kiesomschrijving heeft behaald.
Krachtens artikel 44, § 4 van het Provinciedecreet moet ieder die het mandaat van voorzitter van de provincieraad uitoefent of waarneemt beschikken over de kennis van de bestuurstaal die vereist is voor de uitoefening van het mandaat.
Art. 44, § 4
Door zijn verkiezing bestaat het vermoeden dat de voorzitter de vereiste taalkennis bezit. Een provincieraadslid kan met het oog op de weerlegging van dit vermoeden daartoe wel, overeenkomstig artikel 44, § 4 van het Provinciedecreet, een verzoek inleiden bij de Raad voor Verkiezingsbetwistingen.
B
Deputatie
Na de zesjaarlijkse vernieuwing van de raad verkiest de provincieraad de gedeputeerden voor een termijn van zes jaar onder de provincieraadsleden. De gedeputeerden worden verkozen op basis van een gezamenlijke akte van voordracht, dan wel voordracht van kandidaten voor het te begeven mandaat. De gezamenlijke akte van voordracht van de kandidaat-gedeputeerden moet ondertekend worden door meer dan de helft van de verkozenen op de lijsten die aan de verkiezingen deelnamen. Om ontvankelijk te zijn moet die gezamenlijke akte van voordracht voor elk van de kandidaatgedeputeerden tevens ondertekend zijn door een meerderheid van de personen die op dezelfde lijst werden verkozen als de voorgedragen kandidaten. Bij gezamenlijke akte van voordracht is er als zodanig geen stemming. Is deze akte ontvankelijk dan worden de voorgedragen kandidaat-gedeputeerden verkozen verklaard.
Aanstelling
45
De e l II I
H OOFDSTUK 2
Als er geen ontvankelijke gezamenlijke akte van voordracht is, wordt binnen de veertien dagen na de installatievergadering overgegaan tot afzonderlijke verkiezing. De provincieraadsleden kunnen alsdan voor de verkiezing van de gedeputeerden kandidaten voordragen. De kandidaten die de volstrekte meerderheid van stemmen hebben behaald, zijn verkozen. Zo niet heeft een tweede stemronde plaats. Daarin wordt gestemd op de twee kandidaten die in de eerste stemronde de meeste stemmen hebben behaald.
Behalve in voorkomend geval de gedeputeerde van rechtswege, verkiest de provincieraad de gedeputeerden onder de provincieraadsleden. Het prerogatief van de raad om de gedeputeerden te verkiezen naar zijn inzicht, wordt verder slechts beperkt door artikel 69, laatste lid van het Provinciedecreet dat bepaalt dat een afgezette gedeputeerde eerst na verloop van twee jaar opnieuw in die functie kan worden aangesteld. Hierbij moet wel worden vermeld dat de gezamenlijke akte van voordracht of de afzonderlijke akte van voordracht ook de einddatum van het mandaat van de voorgedragen gedeputeerde(n) kan vermelden alsook de naam van degene die hem (hen) zal (zullen) opvolgen gedurende de resterende tijd van het mandaat. Alsdan vindt ook de opvolging van rechtswege plaats ongeacht de reden waarom het mandaat een einde neemt.
Art. 45
Elk regelmatig verkozen provincieraadslid kan tot gedeputeerde verkozen worden; het is evenwel niet vereist dat dit provincieraadslid reeds de eed heeft afgelegd. Het mandaat van provincieraadslid wordt immers rechtstreeks door de kiezer verleend, daar waar de eedaflegging het provincieraadslid de bevoegdheid verleent om dit mandaat uit te oefenen. De stemmen uitgebracht op een regelmatig verkozen provincieraadslid dat de eed nog niet eerder had afgelegd, zijn derhalve geldig.
a
Voordracht
De gedeputeerden worden verkozen op basis van een gezamenlijke akte van voordracht, dan wel voordracht van kandidaten voor het te begeven mandaat.
1° Gezamenlijke akte v an v oordr acht
De gezamenlijke akte van voordracht van de kandidaat-gedeputeerden moet ondertekend worden door meer dan de helft van de verkozenen op de lijsten die aan de verkiezingen deelnamen. Om ontvankelijk te zijn moet die
46
Aanstelling
HOOFDSTUK 2
Deel I II
gezamenlijke akte van voordracht voor elk van de kandidaat-gedeputeerden tevens ondertekend zijn door een meerderheid van de personen die op dezelfde lijst werden verkozen als de voorgedragen kandidaten. Telt de lijst maar twee verkozenen, dan volstaat de handtekening van één van hen. Niemand kan meer dan één gezamenlijke akte van voordracht ondertekenen. Overtreding van dit verbod heeft in alle akten van voordracht de ongeldigheid tot gevolg van alle handtekeningen die in strijd met dit voorschrift werden geplaatst. Artikel 45, § 1, eerste lid in fine van het Provinciedecreet voorziet in een specifieke sanctie voor diegenen die meer dan één akte van voordracht ondertekenen. Een verkozene die toch meer dan één voordrachtakte ondertekent, kan voor de duur van de zittingsperiode van de provincieraad niet worden benoemd of verkozen als gedeputeerde, voorzitter van de provincieraad, voorzitter van een commissie en kan de provincie niet vertegenwoordigen of namens de provincie een mandaat bekleden in provinciaal extern verzelfstandigde agentschappen of andere verenigingen, stichtingen of vennootschappen. Als de betrokkene al een dergelijk mandaat bekleedt, vervalt dat van rechtswege. De gezamenlijke akte van voordracht wordt uiterlijk binnen acht dagen voor de installatievergadering van de provincieraad aan de provinciegriffier overhandigd. Deze bezorgt daarvan een afschrift aan de uittredende voorzitter van de raad. De gezamenlijke akte van voordracht is enkel ontvankelijk indien de voordracht betrekking heeft op personen van verschillend geslacht. De gezamenlijke akte kan tevens de einddatum van het mandaat van een kandidaatgedeputeerde vermelden, alsook de naam van diegene die hem zal opvolgen voor de resterende duurtijd van het mandaat.
2 ° A f z o n derlijke v oordr acht
Als er geen ontvankelijke gezamenlijke akte van voordracht is, wordt binnen de veertien dagen na de installatievergadering overgegaan tot afzonderlijke verkiezing. De provincieraadsleden kunnen alsdan voor de verkiezing van de gedeputeerden kandidaten voordragen. Zij zijn daartoe evenwel niet verplicht. Hiervoor moet, luidens artikel 45, § 3, derde lid van het Provinciedecreet, voor elk te begeven mandaat een gedagtekende akte van voordracht worden bezorgd aan de provinciegriffier en wel uiterlijk drie dagen vóór de vergadering waarop de verkiezing van de deputatie zal plaatshebben.
Aanstelling
Art. 45, § 3
47
De e l II I
H OOFDSTUK 2
Om ontvankelijk te zijn, moet de meerderheid van hen die verkozen zijn op dezelfde lijst als de voorgedragen kandidaat deze voordrachtakte hebben ondertekend. Telt de lijst maar twee verkozenen, dan volstaat de handtekening van één onder hen. Het voorgaande sluit niet uit dat provincieraadsleden die gekozen zijn op een andere lijst de voordrachtakte mee ondertekenen. Onverminderd de gezamenlijke akte van voordracht, kan geen enkele verkozene voor hetzelfde mandaat van gedeputeerde meer dan één voordrachtakte ondertekenen. Overtreding van dit verbod heeft in alle akten van voordracht de ongeldigheid tot gevolg van alle handtekeningen die in strijd met dit voorschrift werden geplaatst. Eveneens is de bovenvermelde sanctie van toepassing. Wanneer de schriftelijk voorgedragen kandidaturen niet volstaan om de deputatie volledig samen te stellen, kunnen op de zitting zelf nog mondeling kandidaten worden voorgedragen. Indien evenwel voor elk te begeven mandaat schriftelijk een kandidaat of kandidaten zijn voorgedragen, dan zijn ter zitting mondelinge voordrachten uitgesloten, zelfs indien voor een mandaat geen van de schriftelijk voorgedragen kandidaten de vereiste meerderheid bekomt. Het is dus strijdig met artikel 45, § 3 op de zitting mondeling kandidaten voor te dragen nadat de raad de schriftelijk voorgedragen kandidatu(u)r(en) voor een bepaald ambt van gedeputeerde heeft afgewezen. Niets belet overigens een afgewezen kandidaat voor hetzelfde ambt van gedeputeerde opnieuw schriftelijk aan de raad voor te dragen. Deze bepaling beoogt immers, voornamelijk bij de installatie van de nieuwe provincieraden, te vermijden dat provincieraadsleden hun partij of lijst de rug zouden toekeren om, meestal in ruil voor een mandaat van gedeputeerde, te zorgen voor een alternatieve meerderheid.
b
Verkiezing
Op grond van artikel 45, § 2 van het Provinciedecreet heeft bij gezamenlijke akte van voordracht de verkiezing van de gedeputeerden plaats in de installatievergadering die volgt op de vernieuwing van de provincieraad. Bij afzonderlijke akten van voordracht wordt krachtens artikel 45, § 3 van het Provinciedecreet binnen de veertien dagen na de installatievergadering overgegaan tot de verkiezing van de gedeputeerden. In elk ander geval heeft de verkiezing van de gedeputeerde, luidens artikel 50, § 1 van het Provinciedecreet, plaats binnen de twee maanden na het openvallen van de plaats, of bij gebreke van ontvankelijke gezamenlijke akte van voordracht binnen deze termijn, op de eerste daaropvolgende vergadering van de provincieraad.
Art. 45, § 2
Art. 50, § 1
48
Aanstelling
HOOFDSTUK 2
Deel I II
Naar verkiezingstijdstip is er dus een onderscheid tussen de aanstelling van de nieuwe gedeputeerden, na de zesjaarlijkse vernieuwing van de raad, gekozen voor een termijn van zes jaar en elk ander geval dat aanleiding geeft tot het openvallen van een mandaat van gedeputeerde, zoals overlijden, ontslag, vervallenverklaring of afzetting van een in dienst zijnde gedeputeerde. De bij de verkiezing in acht te nemen procedure is echter in beide gevallen identiek. Onder voorbehoud van een latere geldigverklaring van de verkiezingen, een ongeldigverklaring daarvan of een wijziging van de zetelverdeling, heeft de installatievergadering van de provincieraadsleden die volgt op de vernieuwing van de provincieraden zoals gezegd plaats op de eerste werkdag van de maand december van het verkiezingsjaar (zie blz. 40). Daarbuiten zal de raad binnen de twee maanden na het definitief openvallen van een mandaat van gedeputeerde overgaan tot de verkiezing van een opvolger. Bij ontslag van een gedeputeerde kan de raad die kennisgenomen heeft van dit ontslag evenwel in de opvolging voorzien van de ontslagnemende gedeputeerde vóór zijn mandaat een einde neemt, in zoverre de eedaflegging en de installatie van de nieuwe gedeputeerde niet plaatsheeft vóór de datum waarop het ontslag effectief ingaat. Alhoewel de voorzitter de verplichting heeft dit punt op de agenda in te schrijven, en de provincieraad verplicht is te voorzien in de opvolging van de ontslagnemende gedeputeerde binnen de twee maanden, bestaat de enige dwangmaatregel erin dat de toezichthoudende overheid een bijzonder commissaris zendt. Dit laatste zal eerder uitzonderlijk zijn, daar enerzijds een ontslagnemende gedeputeerde, luidens artikel 49 van het Provinciedecreet, zijn mandaat dient uit te oefenen tot de aanstelling van zijn opvolger en anderzijds artikel 50 van het Provinciedecreet betreffende de plaatsvervanging van een om welke reden ook verhinderde gedeputeerde steeds toepassing kan vinden.
c
Vormvereisten
Enerzijds zijn voor de verkiezingen van de deputatie de vormvoorschriften van toepassing die gelden voor elke beraadslaging en besluitvorming van de provincieraad (zie blz. 48) en deels hernomen zijn in artikel 45, § 3, vijfde lid van het Provinciedecreet. Anderzijds schrijft het zesde lid van dit artikel voor de herstemming een afwijkende regeling voor. De besprekingen en de verkiezing zelf van de gedeputeerden hebben plaats in openbare vergadering. Als evenwel in de discussie buitenstaanders of het privéleven van de provincieraadsleden ter sprake komen, moet de bespreking in besloten vergadering verdergezet worden. Discussies over de politieke opvattingen van de provincieraadsleden of over de handelingen die zij in of bij de uitoefening van hun ambt hebben gesteld, hebben daarentegen in openbare vergadering plaats.
Aanstelling
Art. 45, § 3
49
De e l II I
H OOFDSTUK 2
d
Stemming
Bij gezamenlijke akte van voordracht is er als zodanig geen stemming. Na de eedaflegging van de provincieraadsleden overhandigt de provinciegriffier de gezamenlijke akte van voordracht aan de voorzitter. Luidens artikel 45, § 2 onderzoekt de voorzitter alsdan de ontvankelijkheid van deze akte. Enkel de handtekeningen van de provincieraadsleden die de eed hebben afgelegd, met inbegrip van de reeds beëdigde opvolgers, worden in aanmerking genomen. Is de akte ontvankelijk dan worden de voorgedragen kandidaat-gedeputeerden verkozen verklaard en is het aantal gedeputeerden vastgelegd tot de eerstvolgende volledige vernieuwing van de provincieraad (zie blz. 48).
Art. 45, § 2
Bij afzonderlijke voordrachten is luidens artikel 45, § 3, vijfde lid van het Provinciedecreet de stemming zelf geheim en geschiedt ze in zoveel afzonderlijke stemronden als er gedeputeerden te kiezen zijn. Ongeldig is de verkiezing van alle gedeputeerden in één en dezelfde stemronde of in zoveel stemronden als er kandidaten zijn voor een beschikbare plaats, en uiteraard de verkiezing van meer gedeputeerden dan er mandaten te begeven zijn. Alle regelmatig verkozen provincieraadsleden die de eed hebben afgelegd, nemen deel aan deze stemming. De deelname van een onverkiesbaar provincieraadslid aan de verkiezing kan een grond tot nietigheid zijn, bijv. wanneer de stem van het onverkiesbaar provincieraadslid hierbij doorslaggevend is geweest. Een niet regelmatig samengestelde provincieraad kan evenmin geldig overgaan tot de verkiezing van de gedeputeerden. Artikel 27, § 1, 1° van het Provinciedecreet dat de provincieraadsleden verbiedt aan beraadslagingen en stemmingen deel te nemen waarbij zij een rechtstreeks en persoonlijk belang hebben, is hier niet van toepassing. Bij de uitoefening van een politiek recht is er immers geen sprake van zo’n belang. Als er geen ontvankelijke gezamenlijke akte van voordracht is, wordt binnen de veertien dagen na de installatievergadering overgegaan tot afzonderlijke verkiezing. Luidens artikel 45, § 3, zesde lid van het Provinciedecreet zijn kandidaten die de volstrekte meerderheid van stemmen hebben behaald, verkozen. Zo niet heeft een tweede stemronde plaats. Daarin wordt gestemd op de twee kandidaten die in de eerste stemronde de meeste stemmen hebben behaald. Bij staking van stemmen in de eerste stemronde komt de kandidaat die bij de provincieraadsverkiezingen procentueel de meeste naamstemmen in verhouding tot het totale aantal geldig uitgebrachte stemmen in de kiesomschrijving heeft behaald in aanmerking voor de tweede stemronde. Bij deze herstemming is de kandidaat die de meerderheid van de stemmen heeft behaald verkozen tot gedeputeerde. Bij staking van stemmen is de kandidaat die bij de provincieraadsverkiezingen procentueel de meeste naamstemmen in verhouding tot het totale aantal geldig uitgebrachte stemmen in de kiesomschrijving heeft behaald, verkozen tot gedeputeerde. Daarnaast sluit de-
50
Aanstelling
HOOFDSTUK 2
Deel I II
zelfde bepaling herstemming uit, wanneer er maar één kandidaat voor het te begeven mandaat is voorgedragen en deze kandidaat bij de eerste stembeurt niet de volstrekte meerderheid haalde; dan is zijn kandidatuur meteen verworpen. Voor het overige is bij herstemming artikel 36 van het Provinciedecreet dienovereenkomstig van toepassing. Als de naamstemmen bepalend zijn en de kandidaten een gelijk percentage aan naamstemmen in verhouding tot het totale aantal geldig uitgebrachte stemmen in de kiesomschrijving hebben behaald, is alsdan de kandidaat verkozen van wie de lijst bij de provincieraadsverkiezingen procentueel de meeste stemmen in verhouding tot het totale aantal geldig uitgebrachte stemmen in de kiesomschrijving heeft behaald. Hierbij dient nog aangetekend te worden dat bij schriftelijk voorgedragen kandidaturen enkel de stemmen uitgebracht op de voorgedragen kandidaten geldig zijn; stemmen uitgebracht op niet voorgedragen provincieraadsleden zijn ongeldig en worden bij de berekening van de vereiste meerderheid niet in aanmerking genomen. Hetzelfde geldt bij mondelinge voordracht van kandidaten, althans wanneer voorafgaandelijk aan de stemming de mondeling voorgedragen kandidaten uitdrukkelijk zijn aangegeven. Zijn er noch schriftelijk noch mondeling kandidaten voorgedragen, dan behouden de provincieraadsleden de vrije keuze om hun stem op gelijk welk provincieraadslid uit te brengen.
e
Gedeputeerde van rechtswege
Krachtens artikel 44, § 2 van het Provinciedecreet moet de deputatie uit personen van verschillend geslacht bestaan. Indien na de verkiezing van de deputatie dit college aldus niet rechtsgeldig is samengesteld, moet de laatst verkozen gedeputeerde in rang van rechtswege vervangen worden door het op dezelfde lijst verkozen provincieraadslid van het andere geslacht met procentueel de meeste naamstemmen in verhouding tot het totale aantal geldig uitgebrachte stemmen in de kiesomschrijving. Als verschillende provincieraadsleden van het andere geslacht procentueel een gelijk aantal naamstemmen hebben behaald, geniet het provincieraadslid dat de meeste naamstemmen heeft behaald voorrang onder die provincieraadsleden. Als er geen verkozen provincieraadslid van het andere geslacht op die lijst voorkomt, wordt die gedeputeerde vervangen door het niet-verkozen provincieraadslid van het andere geslacht met procentueel de meeste naamstemmen in verhouding tot het totale aantal geldig uitgebrachte stemmen in de kiesomschrijving op die lijst. Als verschillende niet-verkozen provincieraadsleden van het andere geslacht procentueel een gelijk aantal naamstemmen hebben behaald, geniet het provincieraadslid dat de meeste naamstemmen heeft behaald voorrang onder die provincieraadsleden.
Aanstelling
Art. 44, § 2
51
De e l II I
H OOFDSTUK 2
Artikel 44, § 2, derde lid van het Provinciedecreet voorziet nog in een specifieke regeling voor deze vervanging, wanneer de laatst verkozen gedeputeerde in rang bij de verkiezing van de provincieraadsleden verkozen werd op een lijst die maar één kandidaat bevat.
Art. 44, § 4
f
Taalkennis
Krachtens artikel 44, § 4 van het Provinciedecreet moet ieder die het mandaat van gedeputeerde uitoefent of waarneemt beschikken over de kennis van de bestuurstaal die vereist is voor de uitoefening van het mandaat. Door zijn verkiezing bestaat het vermoeden dat de gedeputeerde de vereiste taalkennis bezit. Een provincieraadslid kan met het oog op de weerlegging van dit vermoeden daartoe wel, overeenkomstig artikel 44, § 4 van het Provinciedecreet, een verzoek inleiden bij de Raad voor Verkiezingsbetwistingen.
Art. 45, § 4
g
Rangorde
Artikel 45, § 4 stelt dat de rang van de gedeputeerden bepaald wordt door de rangorde op de gezamenlijke akte van voordracht. Bij afzonderlijke verkiezing wordt de rang bepaald door de volgorde van de stemmingen, d.w.z. de orde waarin de gedeputeerden verkozen werden tijdens hun jongste verkiezing. De rangorde als gedeputeerde wordt dus niet vastgesteld op grond van de als gedeputeerde verworven dienstanciënniteit. De laatst verkozen gedeputeerde neemt bijgevolg rang in na degene die voor hem tot gedeputeerde werd verkozen, bv. bij overlijden van de eerste gedeputeerde wordt de dan gekozen gedeputeerde geen eerste gedeputeerde, maar wordt de tweede gedeputeerde automatisch eerste, en neemt de nieuwe gedeputeerde de allerlaatste rang in. De gedeputeerden die van rechtswege een andere gedeputeerde opvolgen wegens voorziene einddatum van het mandaat (zie blz. 51) of wegens gebrek aan personen van verschillend geslacht in de deputatie (zie blz. 51) nemen rang in naar volgorde van hun verkiezing of benoeming. De provincieraad kan de aldus bepaalde rangorde niet meer wijzigen. Evenmin kunnen de gedeputeerden zelf, bv. na onderling overleg, deze rangorde wijzigen. Uitzondering hierop is de mogelijkheid om krachtens artikel 50, § 1, derde lid, in een akte van voordracht van een gedeputeerde die tussentijds wordt verkozen aan te geven dat die de rangorde van zijn voorganger behoudt. Het Provinciedecreet verbindt aan deze rangorde geen prerogatieven.
52
Aanstelling
HOOFDSTUK 3
3
Deel I II
Eedaflegging
De installatie of aanstelling van de provincieraadsleden, zowel van de gekozen provincieraadsleden als in voorkomend geval van de opvolgers, bestaat in het afleggen van de voorgeschreven eed. Gedeputeerden leggen vooraleer hun ambt te aanvaarden dezelfde eed af. Het afleggen van de eed is een noodzakelijke voorwaarde voor de uitoefening van het mandaat of het ambt. De eedaflegging gebeurt in handen van de voorzitter in openbare vergadering van de provincieraad. Ze bestaat in het uitspreken van de voorgeschreven eedformule.
A
Draagwijdte
Art. 7
De installatie of aanstelling van de provincieraadsleden, zowel van de gekozen provincieraadsleden als in voorkomend geval van de opvolgers, bestaat in het afleggen van de bij artikel 7, § 3 van het Provinciedecreet voorgeschreven eed. De vertrouwenspersoon die een gehandicapt provincieraadslid bijstaat in de uitoefening van zijn mandaat, is evenwel niet gehouden tot de eedaflegging. Gedeputeerden leggen vooraleer hun ambt te aanvaarden dezelfde eed af. Het afleggen van de eed is een noodzakelijke voorwaarde voor de uitoefening van het mandaat of het ambt.
B
Provincieraadsleden
De provincieraadsleden, dus zowel de nieuwgekozen provincieraadsleden als eventuele opvolgers, leggen luidens artikel 7, § 3 van het Provinciedecreet de eed af in openbare vergadering in handen van de (uittredende) voorzitter van de provincieraad. De eed afgelegd in besloten vergadering is ongeldig en vatbaar voor nietigverklaring door de toezichthoudende overheid of de Raad van State. De voorzitter van de installatievergadering, d.w.z. de uittredende voorzitter, die herkozen is als provincieraadslid, legt de eed af in handen van het provincieraadslid dat de meeste anciënniteit bezit of bij gelijke anciënniteit in handen van de oudste onder hen. Wanneer de voorzitter nalaat de eed af te nemen, wordt de eed afgenomen door een gedeputeerde volgens hun rangorde.
Eedaflegging
53
De e l II I
H OOFDSTUK 3
Bij het voorgaande moet worden aangeduid dat bij de installatievergadering de uittredende voorzitter in regel de aftredende voorzitter is. Indien de uittredende voorzitter de installatievergadering niet kan voorzitten, wordt ze voorgezeten door een uittredend lid van de provincieraad dat opnieuw verkozen werd, en dat de hoogste anciënniteit als provincieraadslid bezit, of bij gelijke anciënniteit de oudste onder hen.
Zolang het provincieraadslid de eed niet heeft afgelegd kan het zijn functie niet opnemen en derhalve niet deelnemen aan de beraadslagingen van de raad. De eedaflegging is voor het provincieraadslid de eerste echte bestuurshandeling die het te verrichten heeft. De beëdiging van een provincieraadslid is niet het voorwerp van een beraadslaging door de provincieraad. Artikel 26, eerste lid van het Provinciedecreet dat voorschrijft dat de provincieraad enkel geldig kan beraadslagen en besluiten wanneer de meerderheid van de zittinghebbende leden aanwezig is, is bij de eedaflegging dus niet van toepassing.
C
Art. 46
Gedeputeerden
De eedaflegging van de gedeputeerden heeft plaats in openbare vergadering van de provincieraad. Dit gebeurt in regel in handen van de voorzitter. In de praktijk zal de gedeputeerde onmiddellijk na zijn verkiezing zijn eed afleggen in de provincieraad. Dit laatste is evenwel geen wettelijk voorschrift. Integendeel, artikel 46, § 2 van het Provinciedecreet bepaalt zelfs dat een gedeputeerde pas kan worden geacht zijn ambt niet te aanvaarden als hij na twee opeenvolgende uitnodigingen tot het afleggen van de eed te hebben ontvangen, zich zonder wettige reden daarvan onthoudt. De eed die een gedeputeerde aflegt in een latere vergadering is dus niet ongeldig. Het voorgaande geldt eveneens voor de gedeputeerde die in de loop van de zittijd van de raad verkozen wordt. Wel blijven overeenkomstig artikel 47 van het Provinciedecreet de uittredende gedeputeerden na een volledige vernieuwing van de provincieraad in functie tot de installatie van de nieuwe deputatie heeft plaatsgevonden.
Art. 7, 46
D
Eedformule
De eedaflegging bestaat in het uitspreken van de respectievelijk bij artikel 7, § 3 en 46, § 1 van het Provinciedecreet voorgeschreven eedformule: “lk zweer de verplichtingen van mijn mandaat trouw na te komen”. De voorgeschreven eedformule moet uitgesproken worden zonder toevoegingen of weglatingen, en zonder daarbij enig voorbehoud te maken, zo niet
54
Eedaflegging
HOOFDSTUK 3
Deel I II
zou de eedaflegging door de toezichthoudende overheid kunnen vernietigd worden. Bovendien kan de voorzitter weigeren een provincieraadslid te installeren wanneer het bij zijn eedaflegging niet de wettelijke eedformule gebruikt of voorbehoud maakt. Bij de eedaflegging is het gebruikelijk dat de eedformule rechtstaand, blootshoofds en met geheven en ontblote rechterhand uitgesproken wordt. De niet-naleving van deze vormelijkheden tast echter de geldigheid van de eedaflegging niet aan.
E
Taal
Daar de eedaflegging een bestuurshandeling is, mag zij in het Nederlands taalgebied, als handeling van een bestuurder, alleen in het Nederlands verricht worden. In het Nederlands taalgebied, zoals vastgesteld bij artikel 4 van de gecoördineerde Grondwet, is het Nederlands de officiële taal, en voor die bestuurders bovendien de enige bestuurstaal en dus de enige taal waarin zij de eed kunnen afleggen; afwijkingen van de regel — het Nederlands is de bestuurstaal — gelden immers enkel ten voordele en meestal op uitdrukkelijke aanvraag van de bestuurden, niet voor de bestuurders. Wanneer aldus voor de eedaflegging een bepaalde taal moet worden gebruikt, dan is het evenmin toegelaten de eed af te leggen in de twee talen.
Eedaflegging
55
De e l II I
H OOFDSTUK 4
4
A
Verhindering en plaatsvervanging Provincieraadsleden
Provincieraadsleden worden tijdelijk als verhinderd beschouwd en moeten vervangen worden indien: - zij om medische redenen gedurende drie opeenvolgende vergaderingen van de provincieraad afwezig zijn gebleven en niet in staat zijn om zelf een verzoek tot vervanging in te dienen; - zij geschorst zijn op grond van de overeenkomstige toepassing van artikel 85 quater § 2 van de Gemeentekieswet.
Art. 14
a
Wanneer verhindering en plaatsvervanging?
Artikel 14 van het Provinciedecreet geeft een aantal situaties aan waarin een provincieraadslid wegens een verwachte afwezigheid van lange duur als verhinderd moet of kan worden beschouwd en zich om die reden in de uitoefening van zijn mandaat moet of kan laten vervangen. De volgende categorieën kunnen ter zake onderscheiden worden:
1° Verplichte v er v anging w egens een v erhindering v an rechtsw ege en in gev al v an schorsing
Op grond van artikel 14, 1° en 3° van het Provinciedecreet moet er verplicht tot een tijdelijke vervanging overgegaan worden van: – het provincieraadslid dat om medische redenen gedurende drie opeenvolgende vergaderingen van de provincieraad afwezig is gebleven op de vergaderingen van de raad en dat niet in staat is om zelf een verzoek tot vervanging te richten tot de voorzitter van de provincieraad. Het betrokken provincieraadslid behoudt uiteraard wel zijn mandaat, maar moet vervangen worden vanaf de derde achtereenvolgende vergadering van de raad waarop hij afwezig is gebleven en dit zolang hij afwezig blijft; – het provincieraadslid dat geschorst is op grond van de overeenkomstige toepassing van artikel 85quater, § 2 van de Gemeentekieswet. De betrokkene moet vervangen worden gedurende de gehele periode waarin hij geschorst is.
56
Verhindering en plaatsvervanging
HOOFDSTUK 4
Deel I II
De provincieraad zal, alvorens hij overgaat tot de installatie van de plaatsvervanger, steeds akte moeten nemen van het bestaan van de verhindering. Na afloop van de verhindering moet de raad tevens kennisnemen van de beëindiging van de periode van verhindering. Bovendien moet de Vlaamse regering binnen 20 dagen in kennis gesteld worden van de aanvang van de plaatsvervanging en van de identiteit van de vervanger c.q. van de beëindiging van de plaatsvervanging.
2 ° D e v e r v anging op v erzoek w egens een bijzondere o o r z a a k v an v erhindering
Een provincieraadslid kan zich bovendien, luidens artikel 14, 1°, 2° en 4° van het Provinciedecreet, in de uitoefening van zijn mandaat laten vervangen: – indien hij om medische redenen, om studieredenen of wegens een verblijf in het buitenland gedurende een minimale termijn van twaalf weken niet aanwezig kan zijn op de vergaderingen van de provincieraad. Het betrokken provincieraadslid richt in dat geval een schriftelijk verzoek tot vervanging tot de voorzitter van de provincieraad. Bij het verzoek om vervanging wegens medische redenen moet een medisch attest van maximaal 15 dagen oud gevoegd worden, dat tevens de minimale termijn van afwezigheid om medische redenen aangeeft. Bij een verzoek tot vervanging om studieredenen of verblijf in het buitenland moet een attest gevoegd worden van de onderwijsinstelling of van de opdrachtgever. Het provincieraadslid geeft in de vermelde gevallen zelf het tijdstip aan waarop hij zijn vervanging wil laten ingaan en de duur van zijn afwezigheid, met dien verstande dat deze minimaal twaalf weken moet bedragen. Het verhinderd provincieraadslid moet tijdens de gehele periode van zijn afwezigheid vervangen worden.
– indien hij ouderschapsverlof wenst te nemen voor de geboorte of de adoptie van een kind. Het provincieraadslid dat ouderschapsverlof wenst te nemen moet een schriftelijk verzoek tot vervanging richten tot de voorzitter van de provincieraad. Hij wordt dan tijdelijk in de uitoefening van zijn mandaat vervangen, ten vroegste vanaf de zesde week voor de vermoedelijke datum van de geboorte of van de adoptie en dit tot op het einde van de negende week na de geboorte of adoptie. De gevraagde vervanging zal alleszins ten vroegste een einde nemen op het einde van de negende week na de geboorte of adoptie, ongeacht of de betrokken mandataris zich reeds heeft laten vervangen vanaf de zesde week vóór de geboorte of adoptie dan wel slechts later. Het provincieraadslid kan in deze situatie dan ook nooit vervroegd een einde stellen aan de vervanging. Hij kan echter wel vragen dat de vervanging na de negende week verlengd wordt met een periode die gelijk is aan deze gedurende welke hij het mandaat verder
Verhindering en plaatsvervanging
57
De e l II I
H OOFDSTUK 4
heeft uitgeoefend tijdens de periode van zes weken die de dag van de geboorte of adoptie voorafgingen. Om deze verlenging te verkrijgen moet het provincieraadslid echter opnieuw een schriftelijk verzoek richten tot de voorzitter. In geval van geboorte of adoptie van een meerling, kan het verlof bovendien op verzoek van het betrokken provincieraadslid verlengd worden met een periode van maximaal twee weken.
– indien hij omwille van palliatief verlof of omwille van verlof voor bijstand of verzorging van een zwaar ziek familielid tot en met de tweede graad of van een zwaar ziek gezinslid gedurende een minimale termijn van twaalf weken niet aanwezig kan zijn op de vergaderingen van de provincieraad. Het palliatief verlof betreft elke vorm van medische, sociale, administratieve of psychologische bijstand aan en verzorging van personen die lijden aan een ongeneeslijke ziekte en die zich in een terminale fase bevinden. Het begrip “zwaar ziek”, waarvan hierboven sprake, omvat elke ziekte of medische ingreep die door de behandelende arts als ernstig wordt beschouwd en waarbij de arts oordeelt dat elke vorm van sociale, familiale of emotionele bijstand of verzorging noodzakelijk is voor het herstel. Het verlof kan niet enkel genomen worden voor verzorging of bijstand aan een bloed- of aanverwant tot en met de tweede graad, doch ook voor bijstand aan of verzorging van een persoon waarmee de mandataris samenwoont doch die geen familie van hem is. Het provincieraadslid dat palliatief verlof of verlof voor verzorging of bijstand wenst te nemen richt een schriftelijk verzoek tot vervanging tot de voorzitter van de provincieraad. Bij het verzoek moet een verklaring op erewoord gevoegd worden waarin het provincieraadslid zich bereid verklaart om bijstand of verzorging te verlenen. De naam van de patiënt hoeft niet te worden vermeld.
De hierboven vermelde opsomming van gevallen waarin een provincieraadslid zich op zijn verzoek kan laten vervangen is limitatief. In geen enkel ander dan de geciteerde gevallen is er een plaatsvervanging mogelijk. Een provincieraadslid kan zich dus niet laten vervangen tijdens een kortstondige vakantie in het buitenland, tijdens een kortstondige ziekte, tijdens examens, enz.
In de drie vermelde gevallen is de vervanging bovendien louter facultatief: het provincieraadslid dat zich in een van de genoemde situaties bevindt kan zich laten vervangen, doch is daartoe geenszins verplicht. De keuze berust volledig bij hemzelf. Een vervangen provincieraadslid blijft trouwens titularis van het mandaat. Zodra de periode van vervanging verstreken is, heeft hij dus het recht om zijn mandaat opnieuw op te nemen en persoonlijk uit te oefenen. Een vervanging op verzoek mag nooit eerder gebeuren dan tijdens de eerste provincieraadszitting die volgt op deze waarop de titularis zelf als provincieraadslid geïnstalleerd werd.
58
Verhindering en plaatsvervanging
HOOFDSTUK 4
Deel I II
De provincieraad moet, alvorens hij overgaat tot de installatie van een plaatsvervanger, steeds akte nemen van het bestaan van de verhindering. De raad moet zich hierbij in principe beperken tot het louter kennisnemen van de mededeling van het provincieraadslid dat hij verhinderd is en van het verzoek van dit provincieraadslid om gedurende de periode van verhindering vervangen te worden. De provincieraad kan geen opportuniteitsoordeel uitspreken over de gevraagde vervanging en kan deze vervanging niet weigeren indien de bij artikel 14 van het Provinciedecreet gestelde voorwaarden vervuld zijn. Anders zal het echter zijn indien de raad moet vaststellen dat de bij artikel 14 gestelde voorwaarden niet vervuld zijn; in dat geval kan de raad weigeren in de vervanging van het provincieraadslid te voorzien.
De vervanging wordt slechts effectief op het ogenblik waarop de plaatsvervanger tijdens een openbare vergadering van de provincieraad de voorgeschreven eed heeft afgelegd. De Vlaamse regering moet van deze eedaflegging in kennis gesteld worden binnen 20 dagen, te rekenen vanaf de dag na deze van de eedaflegging. Bij het verstrijken van de periode van vervanging moet de provincieraad akte nemen van de beëindiging van de verhindering. Ook hiervan moet de Vlaamse regering in kennis gesteld worden binnen een periode van 20 dagen die ingaat de dag volgend op deze waarop de verhindering een einde nam.
b
Wie vervangt?
Tot de plaatsvervanging van een provincieraadslid moet steeds de eerste opvolger van zijn lijst worden opgeroepen. Slechts indien deze niet aan de verkiesbaarheidsvoorwaarden voldoet, zich in een situatie van onverenigbaarheid bevindt of zou verzaken aan de plaatsvervanging, kan de tweede opvolger van de lijst, en zo vervolgens, worden opgeroepen.
Art. 16
De plaatsvervanger geniet tijdens de periode van vervanging dezelfde rechten en prerogatieven als het provincieraadslid dat hij vervangt, tenminste binnen het strikte kader van de uitoefening van het mandaat van provincieraadslid. Zo houdt bv. de vervanging van een provincieraadslid niet in dat de plaatsvervanger de betrokkene tevens van rechtswege zou mogen vervangen in de uitoefening van het mandaat van gedeputeerde of het mandaat van voorzitter waarmee het betrokken provincieraadslid tevens bekleed is.
De plaatsvervanging verhindert ten slotte het recht van opvolging niet en doet geen afbreuk aan de rang van de plaatsvervanger als opvolger. Indien dus tijdens de duur van de plaatsvervanging door de eerste opvolger het mandaat van een effectief provincieraadslid van dezelfde lijst definitief vacant zou worden, dan komt het recht van opvolging aan de plaatsvervanger
Verhindering en plaatsvervanging
59
De e l II I
H OOFDSTUK 4
toe en moet daarna de tweede of volgende opvolger als tijdelijk plaatsvervanger geïnstalleerd worden.
B
Voorzitter
De voorzitter van de provincieraad wordt tijdelijk als verhinderd beschouwd om zijn mandaat uit te oefenen en moet vervangen worden indien: - hij als provincieraadslid als verhinderd wordt beschouwd en/of om zijn tijdelijke vervanging heeft gevraagd; - hij tuchtrechtelijk geschorst is in de uitoefening van zijn voorzittersmandaat. Zijn plaatsvervanger wordt in deze gevallen aangeduid door verkiezing. Is de voorzitter om een andere reden tijdelijk afwezig of moet hij afwezig blijven bij de beraadslaging en de besluitvorming over bepaalde aangelegenheden, dan wordt hij vervangen door de ondervoorzitter.
a
Wanneer verhindering en plaatsvervanging?
Buiten de gevallen waarin hij zich in de uitoefening van zijn mandaat van provincieraadslid kan laten vervangen of moet worden vervangen — en die voor de voorzitter tot gevolg hebben dat hij eveneens verhinderd moet geacht worden om zijn mandaat van voorzitter uit te oefenen — bestaan er voor de voorzitter enkele situaties waarin hij zich specifiek in de uitoefening van zijn mandaat van voorzitter kan of moet laten vervangen.
Art. 8, § 4
1° Verplichte v er v anging in gev al v an schorsing
Art. 69
Krachtens artikel 8, § 4 van het Provinciedecreet moet de voorzitter van de provincieraad verplicht tijdelijk in de uitoefening van dit mandaat vervangen worden indien hij tuchtrechtelijk geschorst is in de uitoefening van zijn mandaat van voorzitter. Een tuchtrechtelijke schorsing kan, op grond van artikel 69 van het Provinciedecreet, opgelegd worden wegens kennelijk wangedrag of grove nalatigheid (zie blz. 91). Een geschorste provincieraadsvoorzitter moet vervangen worden tijdens de gehele periode waarin hij geschorst is.
De provincieraad zal, alvorens hij overgaat tot de verkiezing van de plaatsvervanger van de geschorste voorzitter, akte moeten nemen van de schorsing of verhindering. Na afloop van de schorsing of verhindering – en bijge-
60
Verhindering en plaatsvervanging
HOOFDSTUK 4
Deel I II
volg van de periode van vervanging – zal de raad trouwens ook akte moeten nemen van de beëindiging van de periode van schorsing of verhindering.
2 ° D e v e r v anging w egens tijdelijke af w ezigheid of v e r h i n d ering
Art. 8, § 4
Luidens artikel 8, § 4, tweede lid van het Provinciedecreet moet de voorzitter verder ook bij een gewone tijdelijke afwezigheid of verhindering vervangen worden. Als een afwezigheid of verhindering in de zin van artikel 8, § 4, tweede lid moeten die gevallen aangemerkt worden waarin de voorzitter slechts tijdelijk afwezig is om elke andere dan de reeds hierboven vermelde redenen evenals die gevallen waarin hij afwezig moet blijven bij de beraadslaging en de besluitvorming over een bepaalde aangelegenheid omdat hij hierbij als betrokken partij geldt. Als een gewone tijdelijke afwezigheid of verhindering gelden o.m.: - de gevallen waarin de voorzitter, bij toepassing van artikel 27, § 1 van het Provinciedecreet, niet mag deelnemen aan een beraadslaging en stemming over aangelegenheden waarbij hij te nauw betrokken wordt geacht; - de gevallen waarin de voorzitter wegens jaarlijkse vakantie of kortstondige ziekte tijdelijk afwezig is en ook de gevallen waarin hij, om welke reden dan ook, kortstondig de provincieraadsvergadering wenst te verlaten. Kunnen daarentegen bv. niet als een afwezigheid of verhindering in de zin van artikel 8, § 4, tweede lid van het Provinciedecreet beschouwd worden: - de situatie waarin de voorzitter afwezig is wegens ouderschapsverlof; - de gevallen waarin de voorzitter gevraagd heeft om als provincieraadslid vervangen te worden omdat hij om medische redenen, studieredenen of verblijf in het buitenland gedurende minstens twaalf weken niet aanwezig kan zijn op vergaderingen van de provincieraad; - de situatie waarin de voorzitter geschorst is in de uitoefening van zijn voorzittersmandaat; - de periode begrepen tussen de beëindiging van het mandaat van de voorzitter en de installatie van de nieuwe voorzitter.
De voorzitter die tijdelijk afwezig of verhinderd is (of zal zijn) richt zijn verzoek tot vervanging tot de provincieraad. De raad moet vervolgens, op grond van artikel 8, § 4, laatste lid van het Provinciedecreet, akte nemen van het bestaan van de verhindering. Ook bij een tijdelijke afwezigheid of verhindering geldt als regel dat de voorzitter vervangen moet worden tijdens de gehele periode van afwezigheid of verhindering. Na afloop van die periode zal de provincieraad ook daarvan akte moeten nemen.
Verhindering en plaatsvervanging
61
De e l II I
H OOFDSTUK 4
De vervanging mag de periode van afwezigheid of verhindering nooit overschrijden. Zo zal de voorzitter die zich tijdens de behandeling van een bepaald agendapunt moet laten vervangen wegens zijn te nauwe betrokkenheid bij dat punt onmiddellijk na de afhandeling van dat agendapunt opnieuw de functie van voorzitter moeten opnemen.
Art. 8, § 4
b
Wie vervangt? 1° Bij een v erhindering v an rechtsw ege, een v er v anging op v erzoek w egens een bijzondere oorzaak v an v erhindering en in gev al v an schorsing
Indien de voorzitter vervangen moet worden omdat hij van rechtswege als verhinderd wordt beschouwd, omdat hij zelf om vervanging als provincieraadslid gevraagd heeft wegens een expliciet door het Provinciedecreet erkende bijzondere oorzaak van verhindering of omdat hij geschorst is, moet de plaatsvervanger worden aangeduid door middel van verkiezing overeenkomstig de regels die bij artikel 8, §§ 1 tot en met 3 van het Provinciedecreet vastgesteld zijn voor de verkiezing van de voorzitter van de provincieraad. Concreet betekent dit dus dat er tot de verkiezing van een waarnemende voorzitter moet overgegaan worden indien de voorzitter: - om medische redenen gedurende drie opeenvolgende vergaderingen van de provincieraad afwezig is gebleven op de raadsvergaderingen en niet in staat is om zelf om vervanging te vragen; - als provincieraadslid geschorst is op grond van de overeenkomstige toepassing van artikel 85quater, § 2 van de Gemeentekieswet; - zelf om zijn vervanging (ook als provincieraadslid) gevraagd heeft omdat hij om medische redenen, studieredenen of een verblijf in het buitenland gedurende minstens twaalf weken niet aanwezig kan zijn op de raadsvergaderingen, omdat hij ouderschapsverlof wenst te nemen of omdat hij omwille van palliatief verlof of verlof voor bijstand of verzorging de raadsvergaderingen gedurende minstens twaalf weken niet kan bijwonen; - tuchtrechtelijk geschorst is als voorzitter.
De verkiezing van de waarnemende voorzitter moet georganiseerd worden tijdens de eerstvolgende vergadering van de provincieraad. Tot op dat ogenblik moet het voorzitterschap worden waargenomen door de ondervoorzitter.
Art. 8, § 4
2° Bij een v er v anging w egens tijdelijke af w ezigheid of v erhindering
Indien de voorzitter slechts tijdelijk afwezig of verhinderd is (in de zin zoals bedoeld in artikel 8, § 4, tweede lid van het Provinciedecreet) of zich moet
62
Verhindering en plaatsvervanging
HOOFDSTUK 4
Deel I II
laten vervangen omdat hij bij een bepaalde aangelegenheid betrokken partij is, neemt de ondervoorzitter van de provincieraad het voorzitterschap waar.
C
Gedeputeerden
Gedeputeerden worden tijdelijk als verhinderd beschouwd en moeten vervangen worden indien: - zij om medische redenen tijdens drie opeenvolgende vergaderingen van de provincieraad afwezig zijn gebleven en niet in staat zijn om zelf een verzoek tot vervanging in te dienen; - zij tuchtrechtelijk geschorst zijn. Zij kunnen bovendien zelf om vervanging vragen indien: - zij om medische redenen, om studieredenen of wegens een verblijf in het buitenland gedurende een minimale termijn van twaalf weken niet aanwezig kunnen zijn op de vergaderingen van de provincieraad; - zij ouderschapsverlof wensen te nemen; - zij omwille van palliatief verlof of omwille van verlof voor bijstand of verzorging van zieke familie- of gezinsleden gedurende minstens twaalf weken de provincieraadsvergaderingen niet kunnen bijwonen. In de vermelde gevallen wordt bij verkiezing voorzien in de vervanging van de verhinderde gedeputeerde. Zijn gedeputeerden om andere redenen tijdelijk afwezig, dan kunnen zij vervangen worden door het provincieraadslid met de meeste anciënniteit van dezelfde lijst.
a
Wanneer verhindering en plaatsvervanging?
Bij toepassing van de artikelen 48, 50 en 69 van het Provinciedecreet kan of moet - naargelang het geval - een gedeputeerde zich in een aantal situaties in de uitoefening van zijn mandaat laten vervangen. Er kunnen ter zake drie categorieën onderscheiden worden:
1 ° Ve r p l ichte v er v anging w egens een v erhindering v an re c ht s w ege en in gev al v an schorsing
Een gedeputeerde wordt, op grond van de artikelen 48, 1° en 50, §§ 1 en 3 van het Provinciedecreet, geacht tijdelijk verhinderd te zijn om zijn mandaat van gedeputeerde uit te oefenen en moet bijgevolg verplicht vervangen worden: - indien hij om medische redenen tijdens drie opeenvolgende vergaderingen van de provincieraad afwezig is gebleven doch – bv. omdat hij in een co-
Verhindering en plaatsvervanging
Art. 48, 1° Art. 50, § 1 Art. 50, § 3
63
De e l II I
H OOFDSTUK 4
mateuze toestand verkeert – niet in staat is om zelf een verzoek tot vervanging te richten tot de voorzitter van de provincieraad. De betrokken gedeputeerde wordt dan als van rechtswege verhinderd beschouwd vanaf de derde opeenvolgende provincieraadsvergadering waarop hij afwezig is gebleven en moet vanaf dan ook vervangen worden voor de gehele duur van de schorsing; - indien hij bij toepassing van artikel 69 van het Provinciedecreet door de Vlaamse regering geschorst werd. Hij moet in dat geval in de uitoefening van zijn mandaat van gedeputeerde vervangen worden tijdens de gehele duur van de schorsing. Een gedeputeerde die als verhinderd wordt beschouwd en om die reden vervangen moet worden, behoudt uiteraard zijn mandaat. Hij wordt enkel tijdelijk in de onmogelijkheid geacht om zijn mandaat van gedeputeerde uit te oefenen, doch zodra de oorzaak van verhindering een einde heeft genomen kan hij de uitoefening van zijn mandaat opnieuw opnemen. Alvorens over te gaan tot de vervanging van de verhinderde of geschorste gedeputeerde moet de provincieraad akte nemen van het bestaan van de verhindering of de schorsing. Is de periode van verhindering of schorsing verstreken, dan zal de raad daar eveneens akte van moeten nemen.
Art. 48, 1° Art. 48, 2° Art. 48, 3°
2° De v er v anging op v erzoek w egens een bijzondere oorzaak v an v erhindering
Een gedeputeerde kan zich bovendien - doch is daar geenszins toe verplicht - luidens artikel 48, 1°, 2° en 3° van het Provinciedecreet laten vervangen: – indien hij om medische redenen, om studieredenen of wegens een verblijf in het buitenland gedurende een minimale termijn van twaalf weken niet aanwezig kan zijn op de vergaderingen van de provincieraad; De betrokken gedeputeerde richt in dat geval een schriftelijk verzoek tot vervanging tot de voorzitter van de provincieraad. Bij het verzoek om vervanging om medische redenen moet een medisch attest van maximaal 15 dagen oud gevoegd worden dat tevens de minimale termijn van afwezigheid om medische redenen aangeeft. Bij een verzoek tot vervanging om studieredenen of verblijf in het buitenland moet een attest gevoegd worden van de onderwijsinstelling of van de opdrachtgever. De gedeputeerde die vervangen wenst te worden bepaalt zelf de periode van vervanging, doch met dien verstande dat deze minstens twaalf weken moet duren.
– indien hij ouderschapsverlof wenst te nemen wegens de geboorte of de adoptie van een kind; De gedeputeerde die ouderschapsverlof wenst, moet een schriftelijk verzoek daartoe richten tot de voorzitter van de provincieraad.
64
Verhindering en plaatsvervanging
HOOFDSTUK 4
Deel I II
Hij wordt dan tijdelijk vervangen, ten vroegste vanaf de zesde week voor de vermoedelijke datum van de geboorte of van de adoptie en dit tot op het einde van de negende week na de geboorte of adoptie. De gevraagde vervanging kan alleszins ten vroegste een einde nemen op het einde van de negende week na de geboorte of adoptie, ongeacht of de betrokken gedeputeerde zich reeds heeft laten vervangen vanaf de zesde week vóór de geboorte, dan wel slechts later. Een vervroegde beëindiging van een ouderschapsverlof is dus niet mogelijk, maar het ouderschapsverlof kan op verzoek van de betrokken gedeputeerde wel verlengd worden met een periode die gelijk is aan deze gedurende welke het mandaat verder werd uitgeoefend tijdens de periode van zes weken vóór de dag van de geboorte of adoptie. Bij de geboorte of adoptie van een meerling, kan het verlof bovendien op vraag van de betrokken gedeputeerde verlengd worden met een periode van maximaal twee weken.
– indien hij omwille van palliatief verlof of omwille van verlof voor bijstand of verzorging van een zwaar ziek familielid tot en met de tweede graad of van een zwaar ziek gezinslid gedurende een minimale termijn van twaalf weken vervangen wenst te worden. Wat de draagwijdte van de begrippen betreft: zie blz. 58 Het verzoek tot vervanging omwille van palliatief verlof of verlof voor verzorging of bijstand moet gericht worden tot de voorzitter van de provincieraad. Bij het verzoek moet een verklaring op erewoord gevoegd worden waarin de gedeputeerde zich bereid verklaart om bijstand of verzorging te verlenen. De naam van de patiënt hoeft niet vermeld te worden. De gedeputeerde die om vervanging vraagt bepaalt zelf de duur ervan, doch met dien verstande dat de minimale duur twaalf weken moet bedragen.
In elk van de bovenvermelde gevallen is de vervanging louter facultatief. Elke gedeputeerde kan individueel en vrij beslissen of hij al dan niet van de vervangingsmogelijkheid gebruikmaakt. Maakt hij van deze mogelijkheid gebruik en is zijn verzoek rechtsgeldig, dan is de provincieraad verplicht in zijn vervanging te voorzien. De provincieraad is dus niet gerechtigd om te oordelen over de opportuniteit van een gevraagde vervanging of van de beëindiging ervan en a fortiori niet om een rechtsgeldig gevraagde vervanging te weigeren. Bij de beoordeling van de rechtsgeldigheid van een ingediend verzoek tot vervanging mag enkel rekening gehouden worden met de decretaal bepaalde voorwaarden en gevraagde bewijsstukken. Het komt niet aan de raad toe om de vervangingsmogelijkheden voor de gedeputeerden te beperken door bijkomende voorwaarden op te leggen. Zo ook moet het begrip “schriftelijk verzoek” waarmee de vervanging aangevraagd moet worden evolutief opgevat worden. Ook een verzoek bij e-mail kan als een schriftelijk verzoek in de zin van artikel 48 van het Provinciedecreet aangemerkt worden, op voorwaarde uiteraard dat het verzoek omkleed is met een geldige elektronische handtekening.
Verhindering en plaatsvervanging
65
De e l II I
H OOFDSTUK 4
Alvorens de raad overgaat tot de gevraagde vervanging, moet hij steeds akte nemen van het bestaan van de verhindering. Bij het verstrijken van de periode van vervanging moet hij bovendien akte nemen van de beëindiging van de verhindering.
Ook een gedeputeerde die gebruikmaakt van de mogelijkheid tot vervanging op verzoek blijft uiteraard titularis van zijn mandaat. Hij is trouwens gerechtigd om de titel van gedeputeerde te blijven voeren tijdens de periode waarin hij vervangen wordt.
Art. 50, § 2
3° De v er v anging w egens tijdelijke af w ezigheid
Luidens artikel 50, § 2 van het Provinciedecreet kan een gedeputeerde ten slotte ook vervangen worden bij een tijdelijke afwezigheid om andere dan een van de bovenvermelde redenen. Als voorbeelden van dergelijke tijdelijke afwezigheid kunnen vermeld worden: - een afwezigheid wegens ziekte voor een kortere periode dan 12 weken; - een afwezigheid tijdens de jaarlijkse vakantie; - een afwezigheid voor langere duur, doch om een andere reden dan de afwezigheid waarvoor een facultatieve vervanging mogelijk is.
Anders dan wanneer de voorzitter of de provinciegouverneur tijdelijk afwezig of verhinderd is, is de vervanging van een gedeputeerde die tijdelijk afwezig is slechts facultatief. Dit mag geen verwondering wekken omdat een gedeputeerde in principe geen persoonlijke bestuursbevoegdheid bezit en de deputatie als een collegiaal orgaan functioneert, waardoor de tijdelijke afwezigheid van een gedeputeerde doorgaans niet van aard is de werking van de deputatie te verstoren. Hieruit volgt dat er doorgaans slechts gebruik zal gemaakt worden van de vervangingsmogelijkheid die bij artikel 50, § 2 van het Provinciedecreet wordt geboden indien een tijdelijke afwezigheid van aard is om de werking van de deputatie te verstoren, bv. omdat ingevolge de afwezigheid of verhindering van meerdere gedeputeerden het aanwezigheidsquorum in de deputatie niet meer bereikt wordt.
Art. 50, § 1
b
Wie vervangt? 1° Bij een v erplichte v er v anging w egens een v erhindering v an rechtsw ege, een v er v anging op v erzoek w egens een bijzondere oorzaak v an v erhindering en in gev al v an schorsing.
Indien een gedeputeerde verplicht vervangen moet worden wegens het bestaan van een verhindering van rechtswege of indien hij zelf om een van de
66
Verhindering en plaatsvervanging
HOOFDSTUK 4
Deel I II
in artikel 48, 1°, 2° en 3° vermelde redenen om vervanging heeft verzocht of indien er tot vervanging moet worden overgegaan omdat de titularis geschorst is, moet de plaatsvervanger aangeduid worden door middel van verkiezing. Deze verkiezing moet gebeuren overeenkomstig de procedure die bij artikel 50, § 1 van het Provinciedecreet vastgesteld is voor de verkiezing van een gedeputeerde bij een tussentijdse vacature van een mandaat (zie blz. 48). Deze verkiezing moet georganiseerd worden binnen een periode van 2 maanden na het ontstaan van de verhindering. Tot op dat ogenblik moet het mandaat waargenomen worden door het provincieraadslid dat de gedeputeerde ook bij een tijdelijke afwezigheid vervangt (zie hierna).
2 ° B i j v er v anging w egens tijdelijke af w ezigheid Art. 50, § 2
Indien het wenselijk of opportuun wordt geacht te voorzien in de vervanging van een gedeputeerde die om een andere dan een van de hierboven vermelde redenen tijdelijk afwezig is, moet het provincieraadslid met de meeste anciënniteit van dezelfde lijst tot de vervanging worden geroepen. Bij een gelijke anciënniteit moet de voorkeur worden gegeven aan het provincieraadslid dat bij de laatste volledige vernieuwing van de provincieraad het hoogste percentage van naamstemmen in verhouding tot het totale aantal geldig uitgebrachte stemmen in de kiesomschrijving heeft behaald. Indien het provincieraadslid met de meeste anciënniteit de gedeputeerde niet kan vervangen, bv. omdat hij een te nauwe betrokkenheid vertoont bij de aangelegenheid waarover hij als plaatsvervangend gedeputeerde mee moet beraadslagen en besluiten, moet de vervanging gebeuren door een ander provincieraadslid in afdalende volgorde van anciënniteit. Bij gelijke anciënniteit wordt de vervanging gedaan door het provincieraadslid dat bij de verkiezingen procentueel de meeste naamstemmen heeft behaald in verhouding tot het totaal aantal geldig uitgebrachte stemmen in de kiesomschrijving.
Verhindering en plaatsvervanging
67
De e l II I
H OOFDSTUK 5
5
Afstand van het mandaat
Een afstand van mandaat kan het gevolg zijn van: - een uitdrukkelijke mededeling door een tot provincieraadslid, voorzitter of gedeputeerde verkozene dat hij het mandaat niet wenst te aanvaarden; - het feit dat een tot provincieraadslid of gedeputeerde verkozene weigert of nalaat de eed af te leggen; - het feit dat een tot provincieraadslid verkozene zich op het ogenblik van zijn geplande installatie in een situatie van onverenigbaarheid bevindt.
A
Uitdrukkelijke afstand van mandaat
Elke tot provincieraadslid, voorzitter of gedeputeerde gekozen kandidaat die dit mandaat niet wenst te aanvaarden heeft het recht om vóór zijn installatie afstand te doen van het mandaat. Dit principe wordt, wat de tot provincieraadslid verkozen kandidaten betreft, expliciet bevestigd in artikel 9 van het Provinciedecreet. Het blijkt bovendien wat de tot provincieraadsvoorzitter en gedeputeerde verkozen kandidaten betreft uit respectievelijk de artikelen 8, § 4 en 50, § 1 van het Provinciedecreet.
Art. 8, § 4 Art. 9 Art. 50, § 1
Om geldig te zijn moet de afstand van het mandaat van provincieraadslid schriftelijk meegedeeld worden aan de voorzitter van de provincieraad en moet hij vervolgens ter kennis gebracht worden van de provincieraad. Een mondeling meegedeelde afstand moet als onbestaand beschouwd worden. Concreet houdt het bovenvermelde in dat een tot provincieraadslid verkozen kandidaat, die bij gelegenheid van de algehele vernieuwing van de provincieraad afstand wenst te doen van zijn mandaat, dus de uittredende voorzitter van de installatievergadering schriftelijk in kennis zal moeten stellen van de afstand van mandaat. Tijdens de legislatuur moet elke afstand van mandaat rechtstreeks en schriftelijk meegedeeld worden aan de voorzitter van de provincieraad.
Wat de afstand van het mandaat van voorzitter en gedeputeerde betreft worden er decretaal geen vormvereisten vooropgesteld. Het spreekt echter voor zich dat ook deze afstand ter kennis moet worden gebracht van de provincieraad. Om interpretatiemoeilijkheden en latere betwistingen te voorkomen is het bovendien aangewezen dat ook de afstand van de mandaten van voorzitter en gedeputeerde schriftelijk wordt ingediend. Andere vormvereisten mogen daarentegen niet opgelegd worden; zo moet de afstand niet gemotiveerd worden en mag de kennisgeving ervan zowel verstuurd worden aan de voor-
68
Afstand van het mandaat
HOOFDSTUK 5
Deel I II
zitter van de provincieraad met het verzoek de raad ervan in kennis te stellen als aan de voorzitter overhandigd worden. De afstand van het mandaat van voorzitter of gedeputeerde kan zelfs ter zitting van de provincieraad neergelegd worden. De provincieraad is verplicht akte te nemen van elke hem ter kennis gebrachte afstand en er melding van te laten maken in de notulen. Hij is echter niet bevoegd om te beraadslagen en te besluiten over de aanvaarding of de weigering ervan. De kennisneming van de afstand door de provincieraad is een cruciaal ogenblik indien het een afstand van het mandaat van provincieraadslid betreft. Zolang de raad nog geen akte heeft genomen van de afstand kan deze immers nog eenzijdig herroepen worden door de betrokkene. Deze herroeping is niet aan vormvoorschriften onderworpen. Eenmaal wanneer de raad kennis heeft genomen van de geldig gedane afstand wordt deze echter definitief en kan hij niet meer ongedaan gemaakt worden, zelfs niet met instemming van de provincieraad. Bij betwistingen over de afstand van mandaat of de rechtsgeldigheid van een intrekking ervan kan het geschil aanhangig gemaakt worden bij de Raad voor Verkiezingsbetwistingen van de betrokken provincie. De Raad voor Verkiezingsbetwistingen doet uitspraak over de betwisting als administratief rechtscollege. Tegen de uitspraak van de Raad voor Verkiezingsbetwistingen staat beroep open bij de Raad van State binnen acht dagen na de kennisgeving van de uitspraak. Het beroep bij de Raad van State is niet opschortend.
B
Stilzwijgende afstand van mandaat
De afstand van het mandaat van provincieraadslid of gedeputeerde kan eveneens voortvloeien uit het feit dat de persoon die tot provincieraadslid of gedeputeerde verkozen werd nalaat of weigert de eed af te leggen.
a
Provincieraadsleden
Art. 7, § 4
Op grond van artikel 7, § 4 van het Provinciedecreet worden tot provincieraadslid verkozen kandidaten geacht stilzwijgend afstand te doen van het mandaat van provincieraadslid indien zij: – weliswaar aanwezig zijn op de installatievergadering, doch de eed niet afleggen. Deze hypothese omvat zowel de situatie waarin de betrokkene absoluut geen eed wil afleggen, als deze waarin hij wel bereid is tot eedaflegging, doch weigert de correcte, bij artikel 7, § 3 van het Provinciedecreet voorgeschreven eedformule uit te spreken. Ook de
Afstand van het mandaat
69
De e l II I
H OOFDSTUK 5
gevallen waarin de betrokkene weigert de eed af te leggen in de voorgeschreven taal of waarin hij slechts bereid is de eed onder voorbehoud af te leggen worden hier bedoeld;
– niet aanwezig waren op de installatievergadering en bovendien, na daar niettemin uitdrukkelijk toe te zijn opgeroepen, zonder geldige reden eveneens afwezig blijven op de eerste daaropvolgende vergadering van de provincieraad. De afwezigheid van de betrokkene kan enkel als een wettelijk vermoeden van afstand van mandaat worden aangezien indien behoorlijk is vastgesteld dat: - de betrokkene zowel tijdens de installatievergadering als de eerste daaropvolgende vergadering afwezig was; - hij de oproeping werkelijk heeft ontvangen. In de oproepingsbrief voor de tweede vergadering moet uitdrukkelijk gewag gemaakt worden van de eedaflegging. Om betwistingen te voorkomen kan het bovendien wenselijk zijn dat deze oproepingsbrief een weergave bevat van de tekst van artikel 7, § 4 van het Provinciedecreet, al bestaat daartoe geen decretale verplichting. Om dezelfde reden kan ook aanbevolen worden de oproeping voor de tweede vergadering alleszins bij aangetekende brief te bezorgen of deze persoonlijk aan de betrokkene te laten overhandigen tegen afgifte van een ontvangstbewijs; - de betrokkene niet door een geldige reden verhinderd was om beide vergaderingen van de provincieraad bij te wonen en er de eed te komen afleggen. De provincieraad oordeelt over de rechtsgeldigheid van de eventueel door de betrokkene aangevoerde redenen of, indien de betrokkene zelf geen reden meedeelt of daartoe niet in staat is, van de eventueel evidente reden. Hierbij geldt alleszins als principe dat het decretaal geponeerde vermoeden van afstand van mandaat geen toepassing vindt indien er sprake is van overmacht.
Indien er betwisting bestaat betreffende de rechtsgeldigheid van de toepassing van artikel 7, § 4 van het Provinciedecreet, dan kan het betrokken kandidaat-provincieraadslid de betwisting voorleggen aan de Raad voor Verkiezingsbetwistingen. Tegen de beslissing van de Raad voor Verkiezingsbetwistingen staat nog een niet-schorsend beroep open bij de Raad van State.
Art. 46, § 2
b
Gedeputeerden
Ook ten aanzien van de tot gedeputeerde verkozen personen kan het vermoeden van de stilzwijgende afstand van mandaat ingeroepen worden. Artikel 46, § 2 van het Provinciedecreet bepaalt immers dat een gedeputeerde die de eed na twee achtereenvolgende uitnodigingen niet aflegt geacht wordt zijn mandaat van gedeputeerde niet te aanvaarden. Ook in dit geval geldt dat met een absolute weigering tot eedaflegging de situatie moet worden gelijkgesteld waarin de betrokkene weigert de correcte eedformule uit te spreken
70
Afstand van het mandaat
HOOFDSTUK 5
Deel I II
of waarin hij weigert de eed af te leggen in de voorgeschreven taal of waarin hij een voorbehoud wenst te formuleren bij zijn eedaflegging. Het vermoeden kan bovendien slechts ingeroepen worden indien er zekerheid over bestaat dat: - de betrokkene tweemaal achtereenvolgens werd opgeroepen voor de eedaflegging; - de betrokkene de oproepingen ook werkelijk ontvangen heeft; - de betrokkene niet door een geldige reden verhinderd was om de eed af te leggen. Het decreet maakt er weliswaar geen gewag van dat het vermoeden niet intreedt indien de betrokkene door een geldige reden verhinderd was, doch vermits overmacht van rechtswege geldt verhindert dit de toepassing van het vermoeden.
Betwistingen over het inroepen van de stilzwijgende afstand van het mandaat van gedeputeerde kunnen aanhangig worden gemaakt bij de Raad voor Verkiezingsbetwistingen. Tegen de uitspraak van de Raad voor Verkiezingsbetwistingen staat binnen een termijn van 8 dagen na de kennisgeving ervan een niet-schorsend beroep open bij de Raad van State.
C
Afstand wegens onverenigbaarheid
De afstand van het mandaat van provincieraadslid kan ten slotte het gevolg zijn van het bestaan van een onverenigbaarheid. Verkozenen voor de provincieraad die zich op het ogenblik van hun geplande installatie als provincieraadslid in een situatie bevinden die onverenigbaar is met het lidmaatschap van de provincieraad kunnen niet alleen op dat ogenblik niet tot de eedaflegging worden toegelaten, doch worden luidens artikel 12, § 1 van het Provinciedecreet zelfs van rechtswege geacht afstand te doen van het mandaat. Het vermoeden zal enkel dan niet intreden indien de onverenigbaarheid haar oorzaak vindt in het uitoefenen van een met het mandaat van provincieraadslid onverenigbaar ambt of functie en de betrokkene kan aantonen ontslag te hebben genomen uit het onverenigbare ambt of functie.
Art. 12, § 1
Voor de toepassing van dit laatste is overigens niet vereist dat er – voor zover dit nodig zou zijn – door derden reeds formeel kennis werd genomen van het ontslag of dat dit reeds aanvaard zou zijn of dat de betrokkene reeds formeel ontslagen werd van een continuïteitsplicht. Het volstaat dat de betrokkene kan aantonen dat hij zelf reeds ontslag heeft genomen uit dat ambt. Brengt de betrokkene dat bewijs niet bij en bevindt hij zich op het ogenblik van zijn geplande installatie als provincieraadslid nog steeds in een situatie van onverenigbaarheid, dan vindt het vermoeden van rechtswege toepassing.
Afstand van het mandaat
71
De e l II I
H OOFDSTUK 5
Er kan in die situatie aan de betrokkene geen enkel uitstel toegestaan worden om hem de gelegenheid te geven zijn toestand alsnog te regulariseren. Het is bijgevolg evenmin nodig dat de voorzitter van de raad een verzoek richt tot de betrokkene waarbij deze laatste gevraagd wordt binnen een bepaalde termijn een keuze te maken tussen het mandaat en de hiermee onverenigbare functie. Integendeel, indien het bestaan van de onverenigbaarheid wordt vastgesteld en indien het betrokken kandidaat-raadslid geen bewijs bijbrengt dat hij ontslag heeft genomen uit de met het mandaat onverenigbare functie, wordt de afstand vermoed en kan er overgegaan worden tot de installatie van een opvolger.
Betwistingen met betrekking tot de toepassing van artikel 12, § 1 van het Provinciedecreet kunnen voor beslechting voorgelegd worden aan de Raad voor Verkiezingsbetwistingen, die op grond van artikel 13 van het Provinciedecreet bevoegd is om kennis te nemen van de geschillen met betrekking tot de afstand van mandaat. Tegen de uitspraak van de Raad voor Verkiezingsbetwistingen staat een niet-schorsend beroep open bij de Raad van State.
72
Afstand van het mandaat
HOOFDSTUK 6
6
A
Deel I II
Onverenigbaarheden Begrip
Een onverenigbaarheid belet de verkozene zijn ambt of mandaat uit te oefenen, hetzij omdat hij gelijktijdig een ander mandaat of ambt uitoefent, hetzij omdat hij bloed- of aanverwant is met een ander persoon die hetzelfde ambt of mandaat bekleedt, of daartoe geroepen is. De onverenigbaarheid onderscheidt zich van de onverkiesbaarheid doordat ze een kandidaat niet het recht ontneemt om tot een ambt verkozen te worden, maar hem wel belet dit ambt uit te oefenen wegens de bestaande onverenigbaarheid. Daarentegen kan een kandidaat die niet aan de verkiesbaarheidsvoorwaarden voldoet zelf niet verkozen worden; hij is onverkiesbaar (zie blz. 17). Daarnaast zijn er ook gevallen waarin een verkozene als verhinderd wordt beschouwd zijn mandaat uit te oefenen. De betrokkene kan het mandaat of ambt dus opnemen of verder bekleden - wat niet geldt bij situaties van onverenigbaarheid - maar niet uitoefenen, en dit zolang de situatie van verhindering blijft duren. Hij wordt dan vervangen (zie blz. 56). Ten slotte mogen onverenigbaarheden niet worden verward met de verbodsbepalingen die geenszins de uitoefening van het mandaat zelf beletten, maar wel verhinderen bepaalde handelingen te stellen bij de uitoefening van dit mandaat (zie blz. 176). Alleen de wet of het decreet kan onverenigbaarheden invoeren. Daar onverenigbaarheden het recht tot uitoefening van een openbaar mandaat beperken, moeten deze wettelijke bepalingen in strikte zin geïnterpreteerd worden. Onverenigbaarheden kunnen dus niet bij analogie uitgebreid worden.
B
Provincieraadsleden
In artikel 11 van het Provinciedecreet wordt een opsomming gegeven van de situaties die een verkozen provincieraadslid beletten zijn mandaat als provincieraadslid uit te oefenen. Enerzijds is het mandaat van provincieraadslid onverenigbaar met een aantal in artikel 11 vermelde andere mandaten, ambten of functies, waaronder dat van parlementslid of minister, magistraat of personeelslid van de provincie. Ook specifieke wetten bevatten trouwens nog bepalingen over onverenigbare ambten. Anderzijds stelt artikel 11 van het Provinciedecreet ook dat bloed- of aanverwanten tot en met de tweede graad of echtgenoten niet samen zitting mogen hebben in een zelfde provincieraad. Een voorrangsregel bepaalt wie in dergelijk geval mag zetelen in de raad.
Onverenigbaarheden
73
De e l II I
Art. 11
H OOFDSTUK 6
a
Onverenigbare ambten 1° In toepassing v an het Provinciedecreet
Personen die een van de volgende ambten of functies uitoefenen, kunnen geen lid zijn van de provincieraad: – de federale, Vlaamse of Europese parlementsleden en leden van de Vlaamse regering, de federale regering of van de Europese Commissie (art. 11, 1° van het Provinciedecreet); Opgemerkt kan worden dat er op gemeentelijk niveau geen gelijkaardige onverenigbaarheid geldt voor de verkozen gemeenteraadsleden. Een gemeenteraadslid dat lid is van de Europese Commissie wordt wel als verhinderd beschouwd om zijn mandaat van provincieraadslid uit te oefenen, voor zover het gemeenteraadslid hiertoe uitdrukkelijk verzoekt én voor de duur van de verhindering (zie art. 14, 5° van het Gemeentedecreet).
– de provinciegouverneurs, de gouverneur en de vicegouverneur van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad en de adjunct van de gouverneur van de provincie Vlaams-Brabant, de arrondissementscommissarissen en de adjunct-arrondissementscommissarissen voor zover hun ambtsgebied gelegen is in de provincie in kwestie (art. 11, 2°); – de magistraten, de plaatsvervangende magistraten en de griffiers bij de hoven en rechtbanken, de administratieve rechtscolleges en het Grondwettelijk Hof; deze bepaling herneemt de in desbetreffende wetgeving Gerechtelijk Wetboek, wetten Grondwettelijk Hof en Raad van State - reeds ingestelde onverenigbaarheden (art. 11, 3°); – de personeelsleden van de provincie in kwestie of van de provinciale extern verzelfstandigde agentschappen van de provincie (art. 11, 4°); Vallen onder deze onverenigbaarheid zij die als provincieraadslid in de provincie waar ze gekozen zijn een van de volgende ambten bekleden: - provinciegriffier of financieel beheerder; - andere provinciepersoneelsleden, in welke hoedanigheid ook, met name personeelsleden van het administratief en technische kader, personeelsleden van het provinciaal onderwijs en personeelsleden van de intern verzelfstandigde provinciale agentschappen. De onverenigbaarheid geldt ongeacht het dienstverband, statutair dan wel contractueel, waarin de personeelsleden zijn aangesteld en blijft bestaan voor provincieperso neelsleden die ten gevolge van hun administratieve toestand geen wedde of toelage van de provincie ontvangen. Dit is onder meer zo voor personeelsleden met voltijdse loopbaanonderbreking die enkel een onderbrekingsuitkering van de R.V.A. ontvangen, voor personeelsleden die wegens ontstentenis van betrekking ter beschikking zijn gesteld of in indisponibiliteit zijn geplaatst wegens ziekte en enkel een wachtgeld ontvangen en voor onderwijzend personeel ter beschikking gesteld wegens de regeling 55+;
74
Onverenigbaarheden
HOOFDSTUK 6
Deel I II
- personeelsleden van autonome provinciebedrijven en extern verzelfstandigde agentschappen in privaatrechtelijke vorm. Daarentegen is deze onverenigbaarheid niet van toepassing op: - personen die van de provincie in kwestie geen wedde ontvangen, maar een vergoeding die voortvloeit uit een schuldvordering gegrond op een algemeen geldende reglementering, zoals gepensioneerde personeelsleden van de provincie, genieters van een occasionele provinciale toelage, bijv. een bouwpremie; - personen die van de provincie enkel een vergoeding hebben ontvangen als terugbetaling voor gemaakte kosten en geenszins een bezoldiging voor verrichte prestaties; - personen die bezoldigd worden door een organisme onderscheiden van de provincie, bijvoorbeeld een intergemeentelijk samenwerkingsverband waaraan de provincie participeert of een instelling met eigen rechtspersoonlijkheid opgericht door de provincie in kwestie of waarin de provincie deelneemt of zich laat vertegenwoordigen; - personen die personeelslid zijn van een andere provincie dan deze waar ze als provincieraadslid gekozen zijn; - personen waarvan de echtgeno(o)t(e) personeelslid is van de provincie in kwestie.
– de personen die in een intermediair beleidsniveau van een andere lidstaat van de Europese Unie een ambt of mandaat uitoefenen dat gelijkwaardig is aan dat van provincieraadslid, voorzitter van de provincieraad, gedeputeerde of provinciegouverneur (art. 11, 5°). De gevolgen van de situatie van onverenigbaarheid waarin een verkozen provincieraadslid verkeert verschillen naargelang deze situatie zich voordoet op het ogenblik van de installatievergadering, dan wel later tijdens de uitoefening van zijn mandaat. Dit wordt geregeld in artikel 12 van het Provinciedecreet. Het verkozen provincieraadslid dat zich op het ogenblik van zijn installatie als provincieraadslid in een situatie bevindt die onverenigbaar is met het lidmaatschap van de provincieraad, kan de eed niet afleggen en wordt geacht afstand te doen van zijn mandaat, tenzij hij aantoont dat hij ontslag heeft genomen uit de met het mandaat van provincieraadslid onverenigbare functie (zie blz. 71). Indien de situatie van onverenigbaarheid zich voordoet na de installatie als provincieraadslid, kan aan het mandaat een einde worden gesteld door een vervallenverklaring (zie blz. 89).
2 ° I n to epassing v an andere w etgeving
Naast het Provinciedecreet bevatten ook een aantal bijzondere wetten, waarvan we hier de voornaamste aanhalen, bepalingen over onverenigbare ambten. – Op grond van de artikelen 293 en 300 van het Gerechtelijk Wetboek is het mandaat van provincieraadslid, dat een bij verkiezing verleend openbaar mandaat is, onverenigbaar met de ambten van de rechterlijke orde.
Onverenigbaarheden
75
De e l II I
H OOFDSTUK 6
Met ambten van de rechterlijke orde in de zin van vermelde artikelen worden bedoeld de werkende rechters — zowel beroeps- als lekenrechters, de plaatsvervangende rechters en raadsheren en de rechters in sociale zaken en in handelszaken — de leden van het parket, procureurs des Konings, leden van het arbeidsauditoraat en het krijgsauditoraat, en de griffiers. Artikel 11, 3° van het Provinciedecreet bevat een gelijkaardige bepaling. Krachtens artikel 353ter van het Gerechtelijk Wetboek is deze onverenigbaarheid eveneens van toepassing op de leden van het parketsecretariaat, op het personeel van de griffies, de parketsecretariaten, en de steundiensten, op de attachés in de dienst voor documentatie en overeenstemming der teksten bij het Hof van Cassatie.
– Een zelfde onverenigbaarheid is op grond van de desbetreffende organieke wetgeving van toepassing op de ambten van rechter, referendaris en griffier bij het Grondwettelijk Hof en leden van het administratief personeel van dit Hof (zie artikelen 44 en 48 van de Bijzondere Wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof) en, wat de Raad van State betreft, op de ambten van provincieraadslid, lid van het auditoraat, het coördinatiebureau en de griffie en de leden van het administratief personeel bij de Raad (zie artikelen 107 en 110 van de Gecoördineerde Wetten van 12 januari 1973 op de Raad van State). – Luidens artikel 85bis, § 5 van de Gemeentekieswet is er onder meer onverenigbaarheid tussen het lidmaatschap van de provincieraad en het lidmaatschap van de Raad voor Verkiezingsbetwistingen. Daar deze Raad een administratief rechtscollege is, geldt trouwens in dit geval eveneens artikel 11, 3° van het Provinciedecreet. – Op grond van artikel 134, 2° van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, is de hoedanigheid van personeelslid van het operationeel kader – politieambtenaren en hulpagenten van politie – van de federale en lokale politie onverenigbaar met de uitoefening van een openbaar mandaat, dus ook van provincieraadslid. Op grond van artikel 127 van de Politiewet mogen politieambtenaren en hulpagenten van politie zelfs geen kandidaat zijn voor een politiek mandaat. Er is evenwel geen onverenigbaarheid voor de personeelsleden van het administratief en logistiek kader van de federale en lokale politie met het mandaat van provincieraadslid.
– Op grond van artikel 19 van het Decreet van 17 juli 1991 betreffende de inspectie, dienst voor onderwijsontwikkeling en pedagogische begeleidingsdiensten, is er onverenigbaarheid tussen het mandaat van provincieraadslid en lid van de onderwijsinspectie of de inspectie voor de centra
76
Onverenigbaarheden
HOOFDSTUK 6
Deel I II
voor leerlingenbegeleiding, wanneer dit laatste mandaat uitgeoefend wordt op het grondgebied van de provincie. Leden van de inspectie kunnen echter wel provincieraadslid zijn in een provincie gelegen buiten hun ambtsgebied. – Luidens artikel 37bis, § 2 van de Bijzondere Wet tot hervorming der instellingen kunnen de rechtstreeks verkozen senatoren die een uitnodiging van het Vlaamse parlement, Waalse parlement of het parlement van de Franstalige Gemeenschap aanvaarden om betrokken te worden bij de werkzaamheden van die parlementen, geen bij verkiezing verleend provinciaal mandaat bekleden, dus geen provincieraadslid zijn. – Volgens artikel 60, § 2, tweede lid van de Gecoördineerde Wetten op het gebruik van talen in bestuurszaken, is het lidmaatschap van de Vaste Commissie voor Taaltoezicht onverenigbaar met het uitoefenen van om het even welk politiek mandaat. De leden van de Vaste Commissie van Taaltoezicht kunnen bijgevolg geen provincieraadslid zijn. – Krachtens artikel 2, 3° van het koninklijk besluit van 8 januari 2006 tot regeling van het statuut van de bijzondere veldwachters is de functie van bijzonder veldwachter onverenigbaar met een politiek mandaat, dus ook met het mandaat van provincieraadslid. – Naast de reeds hierboven vermelde toelaatbare cumulaties, bestaat er evenwel geen cumulatieverbod of onverenigbaarheid tussen: - provincieraadslid en burgemeester, schepen, gemeenteraadslid of voorzitter; - lid van het vast bureau of provincieraadslid van het OCMW; - provincieraadslid en ambtenaar van de federale of Vlaamse overheid of personeelslid van het gemeenschapsonderwijs; vermelde ambtenaren kunnen politiek verlof krijgen voor de uitoefening van hun mandaat als provincieraadslid; - provincieraadslid en personeelslid van een gemeentebestuur of OCMW, ook niet bijv. voor de decretale graden van gemeentesecretaris of financieel beheerder van de gemeente; - provincieraadslid en militairen in actieve dienst; - provincieraadslid en bedienaar van de eredienst.
b
Bloed- of aanverwantschap 1 ° Tot w elke gr aad?
Luidens artikel 11, 6° van het Provinciedecreet kunnen bloed- of aanverwanten tot en met de tweede graad of echtgenoten geen lid zijn van een zelfde provincieraad.
Onverenigbaarheden
Art. 11, 6°
77
De e l II I
H OOFDSTUK 6
Vooraleer artikel 11 nader toe te lichten, tekenen we hierbij nog aan dat de begrippen graad, bloed- en aanverwantschap waarvan sprake in dit artikel, moeten worden uitgelegd en verklaard volgens het burgerlijk recht, dus aan de hand van de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek, tenzij artikel 11 van het Provinciedecreet daarvan uitdrukkelijk afwijkt.
Naast echtgenoten mogen evenmin samen zitting hebben in de provincieraad de bloed- en aanverwanten tot en met de tweede graad: (schoon)vader en (schoon)zoon of (schoon)dochter; (schoon)moeder en (schoon)zoon of (schoon)dochter; stiefvader (-moeder) en stiefzoon of stiefdochter; grootvader (-moeder) en kleinzoon of kleindochter, ongeacht of het gaat om bloedof aanverwantschap; broers en zusters; halfbroers en halfzusters, schoonbroers en schoonzusters. Voor de toepassing van deze bepaling worden luidens artikel 11, tweede lid van het Provinciedecreet met echtgenoten gelijkgesteld, de personen die een wettelijk samenlevingscontract hebben afgesloten, d.w.z. de personen die overeenkomstig artikel 1475 van het Burgerlijk Wetboek een verklaring hebben afgelegd van wettelijke samenwoning. Bij het voorgaande moet evenwel nog rekening gehouden worden met het bepaalde in het laatste lid van artikel 11 van het Provinciedecreet. Deze bepaling stelt in de eerste plaats dat de onverenigbaarheid geacht wordt op te houden door het overlijden van de persoon door wie ze tot stand is gekomen. Voor de toepassing van de hierboven vermelde onverenigbaarheden wordt er dus in afwijking van het burgerlijk recht geacht geen aanverwantschap meer te bestaan tussen die aanverwanten waarvan de persoon die tussen hen aanverwantschap heeft doen ontstaan is overleden. In dezelfde zin wordt er krachtens deze bepaling geacht ook geen onverenigbaarheid te bestaan wanneer de persoon door wie de aanverwantschap is tot stand gekomen, uit de echt is gescheiden of de wettelijke samenleving heeft beëindigd.
Uiteraard houdt de onverenigbaarheid tussen echtgenoten en wettelijk samenwonenden op door echtscheiding, respectievelijk beëindiging van het wettelijks samenlevingscontract. In de tijd bekeken moeten de hierboven omschreven onverenigbaarheden bestaan op het ogenblik dat een als effectief lid of opvolger gekozen kandidaat als provincieraadslid geïnstalleerd wordt, dus bij zijn eedaflegging. Daarnaast vormt aanverwantschap die, zo luidt het laatste lid van artikel 11 van het Provinciedecreet, later – d.w.z. na hun installatie – tot stand komt
78
Onverenigbaarheden
HOOFDSTUK 6
Deel I II
tussen provincieraadsleden, voor die provincieraadsleden geen beletsel om hun begonnen mandaat voort te zetten en te voleinden. Deze bepaling maakt wel een uitzondering voor provincieraadsleden die ná hun installatie met elkaar huwen of een wettelijk samenlevingscontract afsluiten; dan geldt voor deze provincieraadsleden de onverenigbaarheid wel.
2 ° Vo o r r angsregeling
Wanneer er tussen provincieraadsleden een onverenigbaarheid bestaat wegens bloed- of aanverwantschap, huwelijk of – wegens gelijkstelling met huwelijk in deze context (zie supra) – wettelijk samenlevingscontract, zijn er drie manieren mogelijk om te kijken aan wie onder hen dan voorrang wordt gegeven om te zetelen in de raad: – Indien bloed- of aanverwanten in verboden graad of echtgenoten samen als effectief provincieraadslid verkozen worden, dan wordt de voorrang onder hen bepaald door de grootte van de quotiënten op grond waarvan de door hun verkregen zetels aan hun lijst zijn toegekend. – Als twee bloed- of aanverwanten in een verboden graad of twee echtgenoten worden gekozen, de ene tot effectief provincieraadslid en de andere tot opvolger, dan geldt, krachtens artikel 11, tweede lid van het Provinciedecreet, het verbod om zitting te nemen alleen voor de opvolger, tenzij de plaats waarvoor hij in aanmerking komt, is opengevallen voor de verkiezing van zijn bloed- of aanverwant of echtgenoot. Dit betekent dat indien later een vacature in de raad zou ontstaan, waarvoor dit opvolgend lid zou in aanmerking komen, hij wegens onverenigbaarheid met het zetelend lid niet kan worden geïnstalleerd. – Tussen opvolgers, hetzij bloed- of aanverwanten in verboden graad, hetzij echtgenoten, wordt de voorrang bepaald naar de tijdsorde waarin de vacatures ontstaan. De op grond van deze regels bepaalde voorrang is definitief. Is de betrokkene eenmaal geweerd wegens onverenigbaarheid, hetzij als echtgenoot, hetzij als bloed- of aanverwant in verboden graad, dan kan hij bij later wegvallen van de onverenigbaarheid, bijv. door het overlijden van het verwante provincieraadslid, niet meer geïnstalleerd worden. Dit geldt zowel voor de gekozen provincieraadsleden als voor de opvolgers. Bij onverenigbaarheid wegens bloed- of aanverwantschap, of tussen echtgenoten, is het dus uitsluitend het decreet dat bepaalt wie van de betrokkenen zal mogen zetelen. In tegenstelling tot de onverenigbaarheden wegens het
Onverenigbaarheden
79
De e l II I
H OOFDSTUK 6
uitoefenen van bepaalde ambten, bestaat hier uiteraard niet de mogelijkheid om van de onverenigbaarheid af te zien.
C
Gedeputeerden
De gedeputeerden zijn als provincieraadslid eveneens onderworpen aan de onverenigbaarheden zoals bepaald in artikel 11 van het Provinciedecreet. Daarnaast mogen echtgenoten of bloed- of aanverwanten tot en met de vierde graad evenmin samen deel uitmaken van de deputatie. Art. 47, tweede lid
De gedeputeerden zijn, daar zij uit de provincieraad “verkozen” worden, als provincieraadslid reeds onderworpen aan die onverenigbaarheden die gelden voor de provincieraadsleden. Een gedeputeerde die wegens één van deze onverenigbaarheden ophoudt deel uit te maken van de provincieraad, verliest uiteraard zijn mandaat van gedeputeerde. Artikel 47, tweede lid van het Provinciedecreet stelt de onverenigbaarheden vermeld in artikel 11 van het Provinciedecreet uitdrukkelijk van toepassing op de leden van de deputatie. Het ambt van gedeputeerde is dan ook bijv. onverenigbaar met het lidmaatschap van het federale, Vlaamse of Europese parlement en met het lidmaatschap van de Vlaamse regering, de federale regering of van de Europese Commissie (art. 11, 1° van het Provinciedecreet). Opgemerkt kan worden dat voor de uitvoerende mandaten op gemeentelijk vlak er eveneens een cumulverbod is opgelegd met het lidmaatschap van de Vlaamse of federale regering of van de Europese Commissie, zij het dat tussen de respectieve ambten geen onverenigbaarheid geldt. De schepen moet als verhinderd worden beschouwd en moet zich dus laten vervangen voor de duur van de verhindering (zie art. 48, 1° van het Gemeentedecreet). De verhindering geldt eveneens voor een schepen die het mandaat uitoefent van federaal, Vlaams of Europees parlementslid, evenwel enkel voor zover hij hier uitdrukkelijk om verzoekt (art. 48, 3° van het Gemeentedecreet).
Er geldt tevens een onverenigbaarheid tussen het ambt van gedeputeerde en dat van gouverneur. Dit volgt uit artikel 11, 2° van het decreet, eveneens van toepassing voor gedeputeerden. Anderzijds stelt art. 44, § 1, tweede lid van het Provinciedecreet dat provincieraadsleden, die echtgenoten zijn of bloed- of aanverwanten tot en met de vierde graad niet samen deel kunnen uitmaken van de deputatie. Personen die een wettelijk samenlevingscontract hebben afgesloten worden gelijkgesteld met echtgenoten.
Art. 44, § 1
80
Onverenigbaarheden
HOOFDSTUK 6
Deel I II
Er wordt nog aan toegevoegd dat aanverwantschap die tot stand komt tijdens de duur van het lidmaatschap, d.w.z. na de aanwijzing als gedeputeerden, geen onverenigbaarheid doet ontstaan. Dit is daarentegen wel zo in geval van huwelijk of samenlevingscontract tussen leden van de deputatie.
Bovendien zijn volgende ambten — alhoewel verenigbaar met de hoedanigheid van provincieraadslid — onverenigbaar met een mandaat als gedeputeerde: - krachtens artikel 7 van het koninklijk besluit van 24 september 1996 betreffende de Hoge Raad voor de Werkgelegenheid is het lidmaatschap van de Hoge Raad voor de Werkgelegenheid onverenigbaar met het ambt van gedeputeerde; - er is ook een cumulverbod tussen het ambt van gedeputeerde of van lid van het college dat de rechtsprekende taken van de deputatie uitoefent voor het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en dat van burgemeester of schepen bij een gemeente; in de relevante artikelen 48, 2° en 61 van het Gemeentedecreet wordt evenwel geen onverenigbaarheid ingesteld, maar wordt de techniek van de verhindering gehanteerd: de gemeenteraad neemt in dit geval akte van verhindering van de schepen of burgemeester die tevens lid is van de deputatie; dit heeft tot gevolg dat de schepen of burgemeester niet definitief zijn hoedanigheid van schepen of burgemeester verliest, maar zich moet laten vervangen en eventueel opnieuw zijn mandaat kan opnemen indien hij bijv. niet langer deel zou uitmaken van de deputatie.
Ten slotte kan worden aangetekend dat er geen onverenigbaarheid bestaat tussen het ambt van gedeputeerde en een mandaat van gemeenteraadslid.
Onverenigbaarheden
81
De e l II I
H OOFDSTUK 7
7
A
Duur en einde van het mandaat Duur
Zoals de provincieraadsleden worden ook de gedeputeerden gekozen voor een termijn van in principe zes jaar.
Art. 6 Art. 47
De uit de provincieraad gekozen gedeputeerden verliezen hun mandaat van gedeputeerde terzelfder tijd als zij ook hun mandaat van provincieraadslid verliezen. Dergelijke ambtsperiode is evenwel geen absolute regel. Enerzijds kan de uitoefening van het mandaat verkort worden als gevolg van een laattijdige installatie, bv. na herverkiezing wegens ongeldigverklaring van de verkiezing, of kan zij om diverse redenen een vroegtijdig einde nemen. Anderzijds kan zij echter ook de decretaal bepaalde termijn van zes jaar overschrijden ingevolge toepassing van het continuïteitsprincipe. Bovendien geldt het principe van de zesjarige ambtsperiode zeker niet voor de opvolger van een provincieraadslid, van de voorzitter of van een gedeputeerde, die immers slechts de termijn voleindigt van degene die hij opvolgt.
B
Einde van het mandaat
Het mandaat van provincieraadslid, gedeputeerde of voorzitter van de provincieraad neemt een einde door: - overlijden; - het verstrijken van de termijn; - vrijwillig ontslag; - de vervallenverklaring ingevolge het verlies van de verkiesbaarheidsvoorwaarden; - de vervallenverklaring wegens onverenigbaarheid; - huwelijk of het afleggen van een verklaring van wettelijke samenwoning met een ander lid van de provincieraad. Het mandaat van gedeputeerde en dit van voorzitter van de provincieraad neemt daarenboven een einde door: - het verval van het mandaat wegens de ondertekening van meer dan één voordrachtakte; - de vernietiging van de verkiezing van de betrokkene wegens een gebrek aan kennis van de bestuurstaal; - een tuchtrechtelijke afzetting.
82
Duur en einde van het mandaat
HOOFDSTUK 7
Deel I II
Aan het mandaat van provincieraadslid, voorzitter of gedeputeerde wordt op volgende wijzen een einde gesteld.
a
Overlijden
b
Het verstrijken van de termijn
Het mandaat van provincieraadslid en van gedeputeerde is een in wezen tijdelijk mandaat. Onverminderd de uitzonderingen die hierop krachtens een wet of decreet mogelijk zijn, worden de provincieraadsleden en de gedeputeerden, luidens de artikelen 6 en 47 van het Provinciedecreet, immers verkozen voor een ambtsperiode van in principe zes jaar. Het verstrijken van deze periode stelt dan ook een einde aan het mandaat.
Art. 6 Art. 47
Op het principe dat de provinciale mandaten begeven worden voor een periode van zes jaar bestaat evenwel een belangrijke uitzondering. De artikelen 8, §§ 1 en 3, 45, §§ 1 en 3 en 50, § 1 van het Provinciedecreet bepalen immers dat de akte van voordracht van een kandidaat-voorzitter en de gezamenlijke en de afzonderlijke akten van voordracht van de kandidaatgedeputeerden de einddatum van elk van deze mandaten kunnen bepalen. In dat geval kan op de akte van voordracht tevens de naam vermeld worden van de persoon of personen die de voorgedragen kandidaat zal/zullen opvolgen voor de resterende duur van het mandaat.
Art. 8, § 1 Art. 8, § 3 Art. 45, § 1 Art. 45, § 3 Art. 50, § 1
Het Provinciedecreet biedt bijgevolg de mogelijkheid om per voorgedragen kandidaat reeds meteen één of meerdere opvolgers te vermelden. Indien van deze mogelijkheid gebruik wordt gemaakt, moet de voordrachtakte dan ook telkens de einddatum vermelden van zowel het mandaat van de voorgedragen kandidaat als, voor zover van toepassing, dit van de opvolgers. Anderzijds laat het Provinciedecreet ook de mogelijkheid open om enkel de einddatum te vermelden van het mandaat van de voorgedragen kandidaat, zonder opgave van de naam van de opvolger.
Indien in de voordrachtakte gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid tot het vermelden van een einddatum, wordt de betrokken voorzitter of gedeputeerde dus reeds verkozen voor een kortere periode dan zes jaar. Zijn mandaat neemt dan ook van rechtswege een einde op de einddatum die in de voordrachtakte wordt vermeld. Maakt de voordrachtakte bovendien melding van de naam van de opvolger, dan gebeurt ook de opvolging van rechtswege door de persoon die in de voordrachtakte als opvolger wordt vermeld. Er moet hiervoor geen verkiezingsprocedure of voordrachtprocedure georganiseerd worden.
Duur en einde van het mandaat
83
De e l II I
H OOFDSTUK 7
Er kan trouwens aangetekend worden dat dezelfde opvolger het mandaat eventueel zelfs vervroegd kan opnemen, met name indien het mandaat een einde zou nemen vóór de in de voordrachtakte vermelde einddatum. Ook in dat geval vindt de opvolging van rechtswege plaats. Zou de persoon die in de akte van voordracht werd vermeld als opvolger het mandaat echter niet kunnen of wensen op te nemen, dan neemt de eerstvolgende opvolger van rechtswege vervroegd het mandaat op. Slechts indien de persoon die als laatste opvolger vermeld werd het mandaat niet kan opnemen of indien er in de voordrachtakte geen opvolger vermeld wordt, moet er een procedure georganiseerd worden met het oog op de verkiezing van een nieuwe voorzitter of gedeputeerde.
c
Het ontslag
Zowel de provincieraadsleden als de voorzitter en de gedeputeerden kunnen vóór het verstrijken van hun ambtsperiode eenzijdig een einde stellen aan hun mandaat door ontslag.
Art. 15 Art. 49
Het ontslag als provincieraadslid of als gedeputeerde moet schriftelijk ingediend worden bij de voorzitter van de provincieraad. Wenst de voorzitter zijn ontslag in te dienen, dan moet hij dit, eveneens schriftelijk, meedelen aan de ondervoorzitter. In de ontslagbrief moet geen motivering voor het ontslag opgegeven worden. De schriftelijke indiening van het ontslag geldt als een substantiële vormvereiste. Een mondeling meegedeeld ontslag moet dan ook nog als onbestaande beschouwd worden, zelfs indien de betrokkene zijn ontslag zou aankondigen tijdens een zitting van de provincieraad en er van de mededeling melding zou worden gemaakt in de notulen. Overigens moet het begrip “schriftelijk” evolutief geïnterpreteerd worden. Het ontslag kan ook bij e-mail ingediend worden op voorwaarde dat het voorzien is van een geldige elektronische handtekening.
Het ontslag kan alleen maar vrijwillig door de betrokkene zelf worden ingediend. Zelfs bij een systematische afwezigheid van een mandataris kan hij niet als ambtshalve ontslagnemend verklaard worden. Het ontslag als provincieraadslid of als gedeputeerde wordt definitief door het loutere feit van de ontvangst, door de voorzitter van de provincieraad, van de kennisgeving van het ontslag. Ook het ontslag als voorzitter wordt onherroepbaar zodra de ondervoorzitter de schriftelijke kennisgeving ervan ontvangen heeft. Een schriftelijke kennisgeving volstaat bijgevolg om rechtsgeldig ontslag te nemen, terwijl het loutere feit van de ontvangst van de kennisgeving volstaat om het ontslag als provin-
84
Duur en einde van het mandaat
HOOFDSTUK 7
Deel I II
cieraadslid, als gedeputeerde of als provincieraadsvoorzitter een definitief karakter te verlenen. Het bewijs van dit feit kan blijken uit de inschrijving van de kennisgeving van het ontslag in het register van de inkomende briefwisseling. Deze kennisgeving is immers een stuk dat, bij toepassing van artikel 183 van het Provinciedecreet, verplicht in het vermelde register moet worden ingeschreven. De voorzitter of de ondervoorzitter hebben bijgevolg geen enkele appreciatiebevoegdheid ten aanzien van het ingediende ontslag. Zij kunnen evenmin de ontvangst ervan weigeren, moeten niet op formele wijze kennisnemen van het ontslag om het een definitief karakter te verlenen en zijn niet verplicht de ontvangst van de kennisgeving van het ontslag te bevestigen. Er is a fortiori geen akteneming door de provincieraad vereist om het ontslag onherroepbaar te maken.
Het ontslag uit het mandaat van provincieraadslid zal tevens een einde stellen aan het mandaat van voorzitter en — tenminste voor zover de betrokkene uit de raad werd gekozen — aan dit van gedeputeerde vermits dit mandaat van rechtswege eindigt indien de betrokkene niet langer deel uitmaakt van de provincieraad. De ontslagnemende provincieraadsleden, de ontslagnemende gedeputeerden en de ontslagnemende voorzitter zijn verplicht de continuïteit van hun mandaat waar te nemen tot hun opvolger geïnstalleerd is, tenzij hun ontslag het gevolg is van een onverenigbaarheid. Indien er over het ontslag uit het mandaat van provincieraadslid, gedeputeerde of voorzitter van de provincieraad een betwisting ontstaat, dan kan het geschil aanhangig gemaakt worden bij de Raad voor Verkiezingsbetwistingen. De Raad voor Verkiezingsbetwistingen doet over de betwisting uitspraak als administratief rechtscollege. Tegen zijn uitspraak is binnen een termijn van 8 dagen na de kennisgeving ervan een beroep mogelijk bij de Raad van State. Dit beroep is niet schorsend.
d Verval van het mandaat wegens de ondertekening van meer dan één voordrachtakte De gedeputeerde en de voorzitter van de provincieraad verliezen eveneens hun mandaat vóór het verstrijken van de termijn ervan indien zij, terwijl zij reeds in functie zijn, méér dan één voordrachtakte ondertekenen voor een welbepaald mandaat of welbepaalde mandaten.
Art. 8, § 1 Art. 8, § 3 Art. 45, § 1 Art. 45, § 3
Op grond van de artikelen 8, §§ 1 en 3 en 45, §§ 1 en 3 van het Provinciedecreet vervalt het mandaat van de gedeputeerde en de provincieraadsvoorzitter immers van rechtswege voor de gehele verdere duur van de zittingsperiode van de provincieraad indien zij:
Duur en einde van het mandaat
85
De e l II I
H OOFDSTUK 7
- meer dan één gezamenlijke akte van voordracht van een kandidaat-voorzitter ondertekenen of, indien er geen ontvankelijke gezamenlijke voordrachtakte wordt ingediend, meer dan één afzonderlijke voordrachtakte ondertekenen; - meer dan één gezamenlijke akte van voordracht van kandidaat-gedeputeerden ondertekenen of, indien er een afzonderlijke verkiezing plaatsvindt, meer dan één afzonderlijke voordrachtakte per mandaat van gedeputeerde ondertekenen. Overigens stelt het ondertekenen van meer dan één voordrachtakte voor een van de vermelde mandaten niet enkel van rechtswege een einde aan het mandaat van gedeputeerde of voorzitter waarmee de betrokkene zou bekleed zijn. Ook het mandaat van commissievoorzitter dat de ondertekenaar reeds zou bekleden vervalt, net zoals zijn hoedanigheid van vertegenwoordiger van de provincie of van mandataris namens de provincie in provinciale extern verzelfstandigde agentschappen of andere verenigingen, stichtingen of vennootschappen. De ondertekening van meer dan één voordrachtakte heeft bovendien tot gevolg dat de betrokkene voor de gehele resterende duur van de zittingsperiode van de provincieraad niet kan worden benoemd of verkozen in een van de bovenvermelde mandaten of functies.
e Vernietiging van de verkiezing wegens een gebrek aan kennis van de bestuurstaal
Art. 44, § 4
Bij toepassing van artikel 44, § 4 van het Provinciedecreet moet ieder die het mandaat van gedeputeerde of van voorzitter van de provincieraad uitoefent of waarneemt, beschikken over de kennis van de bestuurstaal die vereist is voor de uitoefening van het mandaat. Artikel 44, § 4, tweede lid van het Provinciedecreet poneert echter het vermoeden dat de betrokken mandatarissen, precies door het feit van hun verkiezing, geacht worden de vereiste taalkennis te bezitten. Dit vermoeden kan evenwel worden weerlegd op verzoek van een provincieraadslid op basis van ernstige aanwijzingen, de bekentenis van de mandataris of de wijze waarop hij zijn mandaat uitoefent. De bewijslast dat het vermoeden niet strookt met de realiteit berust bijgevolg bij het provincieraadslid. De elementen die het provincieraadslid bijbrengt moeten alleszins overeenstemmen met de toestand zoals deze bestond op het ogenblik van de installatie of na de installatie van de gedeputeerde of de voorzitter, ook al zouden de aanwijzingen geput zijn uit feiten vóór de ambtsaanvaarding.
Het provincieraadslid dat het vermoeden van taalkennis in hoofde van de gedeputeerde of de voorzitter wil weerlegd zien, moet het verzoek tot weerleg-
86
Duur en einde van het mandaat
HOOFDSTUK 7
Deel I II
ging onder de vorm van een verzoekschrift indienen bij de Raad voor Verkiezingsbetwistingen. Indien de Raad voor Verkiezingsbetwistingen, die als administratief rechtscollege kennisneemt van het verzoek, van oordeel is dat het vermoeden van taalkennis is weerlegd, dan is de verkiezing van de betrokken mandataris vernietigd vanaf de dag van de kennisgeving van de beslissing van de Raad. Tegen de beslissing van de Raad voor Verkiezingsbetwistingen kan beroep ingesteld worden bij de Raad van State binnen acht dagen na de kennisgeving van de beslissing van de Raad voor Verkiezingsbetwistingen. Het beroep schort echter de uitspraak van de Raad voor Verkiezingsbetwistingen niet op. De gevolgen van een weerlegging van het vermoeden van taalkennis zijn verregaand: tot de algehele vernieuwing van de provincieraad kan de betrokkene niet opnieuw verkozen worden tot gedeputeerde of provincieraadsvoorzitter, noch een dergelijk mandaat waarnemen. Mandatarissen die de hetzij door de Raad voor Verkiezingsbetwistingen, hetzij in beroep door de Raad van State te hunnen opzichte uitgesproken weerlegging van het vermoeden van taalkennis miskennen maken zich bovendien schuldig aan een grove nalatigheid in de zin van artikel 69 van het Provinciedecreet. Het bovenvermelde houdt in dat de betrokken mandataris die, ondanks de weerlegging van het vermoeden van taalkennis, zijn mandaat verder blijft uitoefenen, door de Vlaamse regering bij wijze van tuchtmaatregel kan geschorst of afgezet worden (zie blz. 99).
f Vervallenverklaring ingevolge het verlies van de verkiesbaarheidsvoorwaarden
Art. 10 Art. 47
Krachtens artikel 10, § 1 van het Provinciedecreet moet het mandaat van een lid van de provincieraad voor vervallen verklaard worden indien de betrokkene tijdens zijn mandaat niet meer aan alle verkiesbaarheidsvoorwaarden voldoet. Ook de leden van de deputatie en de voorzitter van de provincieraad verliezen in dat geval hun mandaat. De vervallenverklaring van hun mandaat van provincieraadslid houdt immers voor de voorzitter en voor de leden van de deputatie die uit de raad gekozen werden steeds het verlies in van hun mandaat van voorzitter of gedeputeerde. Er moet hiervoor zelfs geen afzonderlijke procedure tot vervallenverklaring van de laatstvermelde mandaten ingesteld worden. Doch zelfs voor de buiten de raad benoemde leden van de deputatie houdt het niet langer voldoen aan de verkiesbaarheidsvoorwaarden het verval van het mandaat in, vermits artikel 47 van het Provinciedecreet artikel 10 van toepassing verklaart ten aanzien van de le-
Duur en einde van het mandaat
87
De e l II I
H OOFDSTUK 7
den van de deputatie. In dit geval is er dan wel een specifieke procedure tot vervallenverklaring uit het mandaat van gedeputeerde vereist.
Het verval van het mandaat bestaat slechts nadat de vervallenverklaring werd uitgesproken door de provincieraad of de Raad voor Verkiezingsbetwistingen of, in laatste instantie, door de Raad van State en nadat vervolgens van de uitspraak van het verval kennis werd gegeven. De vervallenverklaring tast dan ook de geldigheid niet aan van eerdere beslissingen van de provincieraad of de deputatie waaraan de betrokken mandataris nog heeft deelgenomen nadat hij reeds niet meer aan de verkiesbaarheidsvoorwaarden voldeed. Indien er zich feiten voordoen die het verval van het mandaat meebrengen moet het verval alleszins uitgesproken worden, ook indien de feiten die eraan ten grondslag liggen duidelijk kunnen vastgesteld worden en/of geen aanleiding geven tot betwisting. Zolang de vervallenverklaring niet werd uitgesproken en betekend, mag er dan ook nog niet in de opvolging van de betrokken mandataris worden voorzien. De bevoegdheid om het mandaat voor vervallen te verklaren komt principieel toe aan de provincieraad. De procedure voor de provincieraad kan ambtshalve door de raad worden ingezet, doch ook na ontvangst van een bezwaar van een ander provincieraadslid of van het Openbaar Ministerie. Alleszins moet de voorzitter van de provincieraad, van zodra hij kennis krijgt van bepaalde feiten die aanleiding kunnen geven tot het verval van een mandaat, onmiddellijk de betrokken mandataris met een brief die afgegeven wordt tegen ontvangstbewijs op de hoogte stellen van die feiten. Tezelfdertijd moet hij ook de Raad voor Verkiezingsbetwistingen in kennis stellen van die feiten, dit eveneens bij brief die tegen ontvangstbewijs afgegeven wordt. De provincieraad is vervolgens verplicht zich over de aangelegenheid uit te spreken binnen een termijn van 2 maanden nadat hij kennis heeft gekregen van de feiten die het verval van het mandaat met zich kunnen meebrengen. Artikel 10, tweede lid van het Provinciedecreet poneert in dit verband het onweerlegbare vermoeden dat de provincieraad wordt geacht kennis te hebben gekregen van de feiten vanaf de ontvangst van het bezwaar van het Openbaar Ministerie of van een provincieraadslid of vanaf de datum waarop de kennisgeving verzonden werd waarbij de voorzitter van de provincieraad de Raad voor Verkiezingsbetwistingen in kennis heeft gesteld van de feiten. Gelet op de bepalingen van artikel 184 van het Provinciedecreet moet de termijn van 2 maanden berekend worden vanaf de dag na deze waarop het bezwaar ontvangen werd of de kennisgeving verzonden werd en omvat hij alle dagen, zaterdagen, zondagen en feestdagen inbegrepen.
88
Duur en einde van het mandaat
HOOFDSTUK 7
Deel I II
De provincieraad is verplicht bij de kennisneming en de uitspraak over de aangelegenheid de beginselen van behoorlijk bestuur en inzonderheid het zorgvuldigheidsbeginsel in acht te nemen. Hij is ook verplicht de betrokken mandataris te horen. Indien de raad beslist tot vervallenverklaring van het mandaat, dan heeft deze uitspraak, luidens artikel 10, § 2 van het Provinciedecreet, slechts gevolg vanaf de kennisgeving ervan. Toch moet deze bepaling enigszins genuanceerd worden in zoverre het de betrokken mandataris zelf betreft. Weliswaar geldt de uitspraak tot vervallenverklaring ook ten aanzien van hemzelf slechts vanaf de betekening van de uitspraak, doch dit neemt niet weg dat de betrokkene reeds verplicht is zijn ambtsuitoefening te staken vanaf het ogenblik dat hij zelf kennis heeft van de oorzaak van het verval. Zou hij desondanks zijn mandaat nog verder blijven uitoefenen, dan stelt hij zich strafbaar met de straffen vermeld in artikel 262 van het Strafwetboek. Zelfs het feit dat de betrokkene nog niet in kennis werd gesteld van de uitspraak tot vervallenverklaring houdt geen verschoning in; zodra hij zelf op de hoogte is van de oorzaak van het verval moet hij zijn ambtsuitoefening staken. Tegen de uitspraak van de provincieraad kan bij verzoekschrift beroep worden ingesteld bij de Raad voor Verkiezingsbetwistingen, die immers op grond van artikel 13 van het Provinciedecreet bevoegd is uitspraak te doen over geschillen die rijzen in verband met het verval van het mandaat. In bepaalde gevallen zal de Raad voor Verkiezingsbetwistingen trouwens niet slechts als beroepsinstantie, doch zelfs in eerste aanleg kennisnemen van de aangelegenheid. Dit is het geval indien de provincieraad niet optreedt binnen twee maanden nadat hij kennis heeft gekregen van de feiten die het verval met zich kunnen meebrengen. De Raad voor Verkiezingsbetwistingen treedt in dat geval op in plaats van de provincieraad, hetzij op verzoek van een provincieraadslid of het Openbaar Ministerie, hetzij zelfs ambtshalve. Tegen de uitspraak van de Raad voor Verkiezingsbetwistingen staat steeds beroep open bij de Raad van State.
g Vervallenverklaring wegens onverenigbaarheid Bij toepassing van artikel 12, § 2 van het Provinciedecreet moet een provincieraadslid dat tijdens zijn mandaat in een met zijn mandaat onverenigbare situatie terechtkomt vervallen verklaard worden van zijn mandaat indien hij, binnen 15 dagen na een daartoe tot hem gericht verzoek van de voorzitter van de raad, geen einde stelt aan die situatie van onverenigbaarheid. Ook de leden van de deputatie en de voorzitter verliezen in dat geval hun mandaat.
Art. 12, § 2 Art. 12, § 3 Art. 47
De uitspraak waarbij hun mandaat van provincieraadslid voor vervallen verklaard werd houdt immers voor de leden van de deputatie die uit de raad gekozen werden en voor de voorzitter steeds tezelfdertijd het verlies in van hun mandaat van gedeputeerde of voorzitter.
Duur en einde van het mandaat
89
De e l II I
H OOFDSTUK 7
Doch ook de leden van de deputatie die buiten de raad gekozen werden zullen, indien zij in een situatie van onverenigbaarheid terechtkomen waaraan zij niet tijdig een einde stellen, door de provincieraad vervallen moeten verklaard worden van hun mandaat van gedeputeerde. Artikel 47 van het Provinciedecreet stelt artikel 12, §§ 2 en 3 immers van overeenkomstige toepassing op de leden van de deputatie.
Het verval van het mandaat heeft slechts gevolg nadat het werd uitgesproken door de provincieraad of de Raad voor Verkiezingsbetwistingen of, in laatste instantie, door de Raad van State en nadat van deze uitspraak kennis werd gegeven. De vervallenverklaring tast dan ook de geldigheid niet aan van eerdere beslissingen van de raad of de deputatie waaraan de betrokken mandataris nog heeft geparticipeerd nadat hij zich reeds in een toestand van onverenigbaarheid bevond. Anders dan het geval is indien een mandataris niet meer aan de verkiesbaarheidsvoorwaarden voldoet, zal de vaststelling dat een mandataris zich in een toestand van onverenigbaarheid bevindt echter niet noodzakelijk moeten leiden tot een vervallenverklaring. Artikel 12, § 2 kent de betrokken mandataris immers nog een termijn toe waarbinnen hij zelf eventueel nog het nodige kan doen om zijn toestand te regulariseren, bv. door ontslag te nemen uit de met zijn mandaat onverenigbare functie of omgekeerd, door schriftelijk zijn ontslag als provinciaal mandataris in te dienen. Met het oog hierop moet de voorzitter van de provincieraad, zodra hij van het bestaan van de onverenigbaarheid op de hoogte is, aan de betrokken mandataris een verzoek richten om een einde te stellen aan de toestand van onverenigbaarheid. Slechts indien de betrokken mandataris binnen een termijn van 15 dagen na het tot hem gerichte verzoek geen reëel einde stelt aan de situatie van onverenigbaarheid, moet de procedure tot vervallenverklaring gestart worden en zal – indien het bestaan van de onverenigbaarheid bewezen wordt geacht – de vervallenverklaring uitgesproken moeten worden. De bevoegdheid om kennis te nemen van de zaak, om uitspraak te doen over betwistingen in verband met het al dan niet bestaan van een toestand van onverenigbaarheid en om, indien hij het bestaan van de onverenigbaarheid bewezen acht, het mandaat voor vervallen te verklaren komt principieel toe aan de provincieraad. De procedure verloopt overeenkomstig de procedureregels die bij artikel 10 van het Provinciedecreet zijn voorgeschreven voor de vervallenverklaring wegens het niet langer voldoen aan de verkiesbaarheidsvoorwaarden (zie blz. 87). Een eventuele vervallenverklaring heeft slechts gevolg vanaf de kennisgeving van de uitspraak van het verval.
90
Duur en einde van het mandaat
HOOFDSTUK 7
Deel I II
Niettemin moet bovenvermeld principe enigszins genuanceerd worden. Bij toepassing van artikel 12, § 3 van het Provinciedecreet stelt een provincieraadslid of een lid van de deputatie – zelfs al heeft hij de kennisgeving van de uitspraak tot vervallenverklaring nog niet ontvangen – zich strafbaar met de straffen vermeld in artikel 262 van het Strafwetboek indien hij zijn mandaat blijft uitoefenen terwijl hij zelf kennis heeft van het bestaan van de oorzaak van verval.
h Huwelijk of het afleggen van een verklaring van wettelijke samenwoning met een ander lid van de provincieraad
Art. 11 Art. 47
In tegenstelling tot aanverwantschap die tussen twee provincieraadsleden of twee leden van de deputatie na hun installatie zou ontstaan, stelt het huwelijk of het afleggen van een verklaring van wettelijke samenwoning in de zin van artikel 1475 van het Burgerlijk Wetboek tussen twee provincieraadsleden of twee leden van de deputatie een einde aan het mandaat van een van beiden. Wie van beiden mag blijven zetelen wordt bepaald door de grootte van de quotiënten op grond waarvan de door hen behaalde zetels aan hun lijst werden toegekend, tenzij een van hen reeds vrijwillig ontslag zou hebben genomen, in welk geval aan de onverenigbaarheid uiteraard eveneens een einde komt. Is dit laatste echter niet het geval dan wordt de echtgenoot of samenwonende met het laagste quotiënt geacht zich in een situatie van onverenigbaarheid te bevinden en moet tegen hem de bij artikel 12, § 2 van het Provinciedecreet voorgeschreven procedure worden toegepast (zie ook punt g).
i
De tuchtrechtelijke afzetting
Art. 69
Op grond van artikel 69 van het Provinciedecreet kan de Vlaamse regering de gedeputeerden en de voorzitter van de provincieraad afzetten wegens kennelijk wangedrag of grove nalatigheid. Wat de procedure ter zake betreft kan verwezen worden naar blz. 99. Deze afzetting als tuchtmaatregel heeft een tweevoudige implicatie: niet alleen stelt zij met ingang van de betekening van de beslissing aan de betrokkene een onmiddellijk einde aan zijn mandaat, doch bovendien verhindert zij tijdens de eerstvolgende twee jaar – desgevallend zelfs over de lopende ambtsperiode heen – de nieuwe aanstelling van de betrokken mandataris in de functie van gedeputeerde of provincieraadsvoorzitter in welke provincie dan ook.
Duur en einde van het mandaat
91
De e l II I
H OOFDSTUK 7
Volledigheidshalve kan vermeld worden dat er ten aanzien van de provincieraadsleden geen tuchtmaatregelen kunnen genomen worden.
C
Continuïteit
Na een volledige vernieuwing van de provincieraad blijven de uittredende provincieraadsleden in functie tot de installatie van de meerderheid van de nieuwverkozen provincieraadsleden heeft plaatsgevonden. Ook de gedeputeerden en de provincieraadsvoorzitter moeten in functie blijven tot de installatie van hun opvolger heeft plaatsgevonden. De provincieraadsleden, de gedeputeerden en de provincieraadsvoorzitter zijn bovendien verplicht de continuïteit van hun functie te verzekeren na hun ontslagname, tenzij het ontslag het gevolg zou zijn van een onverenigbaarheid.
Art. 6, § 2 Art. 15
a
Provincieraadsleden
De provincieraadsleden die aftreden bij een volledige vernieuwing van de provincieraad, zijn verplicht in functie te blijven totdat de geloofsbrieven van hun opvolgers onderzocht zijn en de installatie van de meerderheid van de provincieraadsleden heeft plaatsgevonden. Ook de ontslagnemende provincieraadsleden moeten de continuïteit van hun mandaat waarnemen tot hun opvolger geïnstalleerd is, tenzij hun ontslag het gevolg is van een onverenigbaarheid. Tijdens de continuïteitsperiode behouden de betrokkenen de volheid van hun bevoegdheden. De continuïteitsverplichting geldt echter niet voor de provincieraadsleden die niet langer aan alle verkiesbaarheidsvoorwaarden voldoen of die zich in een situatie van onverenigbaarheid bevinden.
Art. 7, § 2
b
Voorzitter
Ook de uittredende voorzitter is bij een volledige vernieuwing van de provincieraad verplicht de continuïteit van zijn mandaat waar te nemen. Artikel 7, § 2 van het Provinciedecreet legt hem immers de verplichting op de installatievergadering voor te zitten en als voorzitter van de provincieraad op te treden tot een nieuwe voorzitter gekozen is.
92
Duur en einde van het mandaat
HOOFDSTUK 7
Deel I II
De continuïteitsplicht geldt tevens voor de ontslagnemende voorzitter, tenzij zijn ontslagname ingegeven zou zijn door het feit dat hij zich in een situatie van onverenigbaarheid bevindt.
c
Gedeputeerden
Art. 47 Art. 49
Op grond van artikel 47, eerste lid van het Provinciedecreet zijn de uittredende gedeputeerden na een volledige vernieuwing van de provincieraad verplicht in functie te blijven tot de installatie van de nieuwe deputatie heeft plaatsgevonden. Ook de ontslagnemende gedeputeerden zijn, op grond van artikel 49, tweede lid van het Provinciedecreet, verplicht hun mandaat te blijven uitoefenen totdat zij als gedeputeerden vervangen zijn, behalve indien hun ontslag het gevolg zou zijn van een onverenigbaarheid. Gelet op de bepalingen van artikel 262 van het Strafwetboek bestaat er uiteraard geen continuïteitsverplichting voor vervallen verklaarde gedeputeerden. Ook de geschorste en de afgezette gedeputeerden zijn niet tot de continuïteit verplicht. Totdat er in hun plaatsvervanging c.q. opvolging voorzien is worden zij vervangen door het provincieraadslid vermeld in artikel 50, § 2 van het Provinciedecreet.
Duur en einde van het mandaat
93
De e l II I
H OOFDSTUK 8
8
Politiek verlof
Wie een provinciaal mandaat uitoefent en in dienstverband werkzaam is hetzij in de privésector, hetzij in de openbare sector, heeft onder volgende voorwaarden recht op politiek verlof voor de uitoefening van zijn mandaat.
A
Privésector
Provincieraadsleden werkzaam in de privésector hebben recht op politiek verlof tijdens de dagen dat de provincieraad zitting heeft. Tijdens dit verlof behouden zij hun loon, maar er is wel een jaarlijkse terugvordering tot maximaal de helft van de ontvangen presentiegelden als provincieraadslid. Gedeputeerden tewerkgesteld in de privésector hebben geen recht op politiek verlof.
a
Provincieraadsleden
Voor de provincieraadsleden die werkzaam zijn in de privésector, geldt de wet van 19 juli 1976 tot instelling van een verlof voor de uitoefening van een politiek mandaat. Deze wet stelt werknemers uit de privésector in de mogelijkheid — het is echter geen verplichting — om een bepaald aantal dagen per maand van hun werk afwezig te blijven, met behoud van hun loon, voor de uitoefening van hun politiek mandaat. Deze wet is van openbare orde en er kan derhalve bij individuele overeenkomst niet van afgeweken worden. Naast een recht op politiek verlof, regelt voormelde wet ook nog de bescherming tegen eenzijdige beëindiging van de arbeidsovereenkomst wegens kandidaatstelling voor of uitoefening van een politiek mandaat. De duur van het verlof stemt overeen met de dagen waarop de provincieraad zitting heeft. Het provincieraadslid mag dit verlof enkel aanwenden voor opdrachten die rechtstreeks voortvloeien uit de uitoefening van zijn mandaat en moet bij de aanvang van zijn mandaat aan zijn werkgever daarvan het bewijs leveren. Zoals gezegd, behoudt het betrokken provincieraadslid tijdens zijn afwezigheid op het werk zijn normaal loon. Nochtans mag het politiek verlof voor de werknemers anderzijds geen verhoging van hun inkomsten inhouden. Daartoe zal de instelling waar de werknemer zijn mandaat uitoefent, hier dus de provincie, in de eerste plaats aan de werkgever van het provincieraadslid een bedrag terugbetalen,
94
Politiek verlof
HOOFDSTUK 8
Deel I II
overeenstemmend met het brutoloon vermeerderd met de werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid dat de werkgever tijdens de dagen van politiek verlof aan de betrokkene heeft betaald. Vervolgens zal de provincie deze terugbetalingen afhouden op de vergoedingen die de werknemer voor de uitoefening van zijn mandaat heeft ontvangen. Deze afhoudingen mogen evenwel niet meer bedragen dan de helft van de ontvangen vergoedingen. Voor de provincieraadsleden bestaan deze vergoedingen uit de presentiegelden die zij tijdens het beschouwde jaar hebben ontvangen. Jaarlijks zal de provincie van het provincieraadslid tot beloop van maximaal de helft van de ontvangen presentiegelden de door haar aan de werkgever gedane betalingen terugvorderen. Deze terugvordering is voor de provincie een verplichting.
Bij het voorgaande moet nog worden vermeld dat de voorzitter van de provincieraad onder dezelfde voorwaarden recht heeft op politiek verlof als de provincieraadsleden.
b
Gedeputeerden
De gedeputeerden tewerkgesteld in de privésector hebben geen recht op politiek verlof om hun mandaat uit te oefenen. De wetgever ging er daarbij vanuit dat dit mandaat een voltijdse activiteit inhield en op zich niet verenigbaar was met een betrekking in de privésector. Al evenmin heeft de gedeputeerde, in tegenstelling tot wat geldt voor gemeentelijke uitvoerende mandaten, de mogelijkheid om tijdens de uitoefening van zijn mandaat loopbaanonderbreking te nemen.
B
Openbare sector
Provincieraadsleden tewerkgesteld in een overheidsdienst hebben recht op twee dagen dienstvrijstelling per maand met behoud van wedde. Daarnaast hebben zij recht op vier dagen onbezoldigd facultatief politiek verlof per maand. De gedeputeerde wordt voltijds met onbezoldigd politiek verlof van ambtswege gezonden. Provincieraadsleden werkzaam in het onderwijs kunnen op hun verzoek een voltijds of deeltijds politiek verlof bekomen. Een gedeputeerde werkzaam in het onderwijs heeft voltijds politiek verlof van ambtswege.
a
Ambtenaren
Voor de provincieraadsleden en gedeputeerden werkzaam bij een federale overheidsdienst, een Vlaamse overheidsdienst of een dienst van een lokale overheid, is respectievelijk in de wet van 18 september 1986, het besluit
Politiek verlof
95
De e l II I
H OOFDSTUK 8
van de Vlaamse regering van 13 januari 2006 houdende de rechtspositieregeling van het personeel van de diensten van de Vlaamse overheid en het decreet van 14 maart 2003, een regelgeving uitgewerkt die hen toelaat van de dienst afwezig te blijven voor de uitoefening van hun politiek mandaat. Het door deze regelgeving ingestelde politiek verlof is voor de betrokken personeelsleden een recht. Vanzelfsprekend kunnen ze krachtens deze regelgeving slechts politiek verlof krijgen als ze de onverenigbaarheden naleven die op hen toepasselijk zijn (zie blz. 73 e.v.). Het toepassingsgebied van de wet van 18 september 1986 tot instelling van het politiek verlof voor de personeelsleden van de overheidsdiensten is ruim omschreven. Het omvat niet alleen de personeelsleden werkzaam bij de federale overheidsdiensten (FOD’s) en parastatalen, maar bv. ook de personeelsleden werkzaam bij het administratief en logistiek kader van de lokale of federale politie, en de VZW’s waarin de federale overheid een overwegend aandeel heeft. Ze is van toepassing op de vastbenoemde, stagedoende, tijdelijke en contractuele personeelsleden van deze diensten, ongeacht of ze deze functie voltijds of deeltijds uitoefenen. Voor de vastbenoemde, stagedoende, tijdelijke en contractuele personeelsleden van de diensten van de Vlaamse overheid is de regelgeving voor politiek verlof uitgewerkt in het besluit van de Vlaamse regering van 13 januari 2006 houdende de rechtspositieregeling van het personeel, ook genaamd Vlaams (raam)statuut personeel. Voor vastbenoemde, stagedoende, tijdelijke en contractuele personeelsleden in dienst bij provincies, gemeenten, OCMW’s, intergemeentelijke samenwerkingsverbanden of VZW’s waarin deze besturen een overwegend aandeel hebben, geldt het decreet van 14 maart 2003 houdende regeling van het politiek verlof voor de personeelsleden van de provincies, gemeenten, de agglomeraties van gemeenten en openbare centra voor maatschappelijk welzijn, alsook de openbare instellingen en publiekrechtelijke verenigingen die onder hun controle of toezicht vallen. In tegenstelling tot de wet van 14 september 1986, geldt deze regelgeving slechts voor deeltijdse personeelsleden waarvan de prestaties ten minste 80 % van de normale arbeidsduur bedragen. Niettemin worden deeltijdse personeelsleden waarvan de prestaties minder dan 80 % bedragen, met voltijds politiek verlof van ambtswege gezonden, voor de uitoefening van het ambt van gedeputeerde. De personeelsleden uit de onderwijssector zijn daarentegen uit het toepassingsgebied van vermelde regelgeving gelaten. Het politiek verlof voor deze personeelsleden is, zoals hierna besproken, geregeld in het Onderwijsdecreet IV van 28 april 1993. Voormelde regelgeving voorziet in dienstvrijstelling en facultatief politiek verlof voor provincieraadsleden en politiek verlof van ambtswege voor gedeputeerden.
96
Politiek verlof
HOOFDSTUK 8
Deel I II
De dagen van dienstvrijstelling zijn bezoldigd en hebben geen gevolgen voor de loopbaan van het personeelslid. Deze dagen afwezigheid hebben dus geen weerslag op de berekening van het rustpensioen en komen in aanmerking voor het bepalen van de geldelijke en statutaire anciënniteit. Het facultatief politiek verlof en het politiek verlof van ambtswege worden niet bezoldigd, maar zijn voor vastbenoemde personeelsleden gelijkgesteld met periodes van dienstactiviteit. De beschouwde periodes komen in aanmerking voor de berekening van de geldelijke dienstanciënniteit. In voorkomend geval worden zij voor de berekening van het rustpensioen in aanmerking genomen. Bij tijdelijke en contractuele personeelsleden is alsdan de uitvoering van de arbeidsovereenkomst geschorst. De periode van schorsing wordt echter wel in aanmerking genomen voor de bevordering tot een hogere wedde.
Voormelde regelgeving voorziet in een politiek verlof als volgt:
1 ° P rov i ncier aadsleden
Provincieraadsleden hebben recht op twee dagen dienstvrijstelling per maand. Daarnaast hebben zij recht op vier dagen facultatief politiek verlof per maand. Het betrokken personeelslid bekomt deze dienstvrijstelling op zijn aanvraag. Voor personeelsleden die onder toepassing vallen van de wet van 18 september 1986 is uitdrukkelijk bepaald dat dit recht op dienstvrijstelling kan worden overgedragen van de ene maand naar de andere, en is de dienstvrijstelling m.a.w niet gebonden aan de beschouwde maand. Voor de andere personeelsleden is dit laatste afhankelijk van de beslissing van hun leidend ambtenaar. In tegenstelling tot de privésector is er geen afhouding van de ontvangen bezoldiging tijdens de dagen van dienstvrijstelling op het presentiegeld dat het betrokken personeelslid als provincieraadslid heeft ontvangen.
2 ° G e d e puteerden
De gedeputeerde wordt voltijds met politiek verlof van ambtswege gezonden.
b
Onderwijs
De artikelen 29 tot en met 36 van het decreet van 28 april 1993 betreffende het onderwijs IV voorzien in een politiek verlof van ambtswege voor gedepu-
Politiek verlof
97
De e l II I
H OOFDSTUK 8
teerden die personeelslid zijn van het Gemeenschapsonderwijs of het gesubsidieerd onderwijs. Voor de uitoefening van een mandaat als provincieraadslid kan een politiek verlof op verzoek bekomen worden. Het decreet voorziet niet in een specifieke regeling voor de voorzitter van de provincieraad. Met personeelsleden zijn niet alleen bedoeld de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, maar ook de leden van het opvoedend hulppersoneel, het psychopedagogisch, sociaal en medisch personeel, en het technisch en administratief personeel tewerkgesteld in de onderwijsinrichtingen van het Gemeenschapsonderwijs en het gesubsidieerd onderwijs. Tevens geldt de regeling ook voor de leden van de onderwijsinspectie, van de dienst voor onderwijsontwikkeling en van de pedagogische begeleidingsdiensten. Met onderwijsinrichtingen zijn bedoeld de inrichtingen voor voorschools, lager en secundair onderwijs. Voor de hogescholen geldt de regeling voor het niet-onderwijzend personeel. Wat het onderwijzend personeel van de hogescholen betreft geldt de regeling bij wijze van overgang in afwachting van een specifieke regeling (artikel 315, § 1 i.s.m. artikel 366, I, decreet 13 juli 1994 op de hogescholen en B.Vl.Reg. 9 mei 1996). Voor de personeelsleden van de universiteiten is er vooralsnog geen regeling. Het politiek verlof ingesteld door het Onderwijsdecreet IV van 28 april 1993 geldt voor de vastbenoemde of tot de proeftijd met het oog op vaste benoeming toegelaten personeelsleden. Tijdelijke personeelsleden kunnen eveneens politiek verlof bekomen, voor zover dit verlof binnen hun aanstellingsperiode valt. Het door dit decreet ingesteld politiek verlof is voor de betrokken personeelsleden een recht. De gedeputeerde heeft voltijds politiek verlof van ambtswege. Dit politiek verlof van ambtswege vangt aan op de datum van de eedaflegging. Een provincieraadslid kan op verzoek voltijds of deeltijds politiek verlof bekomen. De nadere modaliteiten zijn geregeld in een besluit van de Vlaamse regering van 27 april 2007.
98
Politiek verlof
HOOFDSTUK 9
9
A
Deel I II
Tucht en aansprakelijkheid Tucht
Er bestaan geen tuchtrechtelijke bepalingen t.a.v. de provincieraadsleden. Enkel een gedeputeerde of voorzitter van de provincieraad kan een tuchtstraf opgelegd worden als de bij decreet omlijnde gronden kennelijk wangedrag of grove nalatigheid daartoe aanwezig zijn. Het Provinciedecreet schrijft slechts twee tuchtstraffen voor, m.n. de schorsing en de afzetting. Deze opsomming is limitatief. Alleen de Vlaamse regering is bevoegd tot het nemen van tuchtmaatregelen tegenover een gedeputeerde of een voorzitter van een provincieraad. Noch de provincieraad, noch de overige leden van de deputatie kunnen zo’n tuchtstraf uitspreken. Bij het tuchtonderzoek moet de betrokken gedeputeerde of voorzitter van een provincieraad op behoorlijke wijze zijn middelen van verdediging kunnen voordragen. Het besluit van de Vlaamse regering van 5 juni 2009 regelt dit tuchtonderzoek en voorziet daarbij in procedureregels die de onpartijdigheid voor de betrokken mandataris waarborgen. Noch de geschorste gedeputeerde of voorzitter van de provincieraad voor de duur van de schorsing, noch de afgezette gedeputeerde of voorzitter van de provincieraad kunnen hoe dan ook hun ambt verder uitoefenen. Zij mogen niet meer toegelaten worden tot de vergaderingen van de deputatie of het voorzitterschap van de provincieraad waarnemen. Bovendien kan de provincieraad een afgezette gedeputeerde of voorzitter van de provincieraad eerst na verloop van twee jaar in die functie herkiezen.
a
Art. 69
Toepassingsgebied - Bevoegde overheid
Er bestaan geen tuchtrechtelijke bepalingen t.a.v. de provincieraadsleden. Zij zijn rechtstreeks verkozen door de kiezer en moeten slechts aan de kiezer verantwoording afleggen. Hun optreden kan door de kiezer worden gesanctioneerd bij de volgende verkiezingen. In de politieke sfeer betekenen tuchtmaatregelen ten aanzien van mandatarissen een aanzienlijke sanctie. Een gedeputeerde of voorzitter van de provincieraad is een verkozen mandataris, terwijl een tuchtregeling principieel een dienstverband veronderstelt tussen de tuchtrechtelijke overheid en de leden van de groep op wie ze van toepassing is. Een gedeputeerde of voorzitter van de provincieraad kan dan ook enkel een tuchtstraf opgelegd worden als de bij decreet omlijnde gronden kennelijk wangedrag of grove nalatigheid daartoe aanwezig zijn. Welke feiten als zodanig dienen gekwalificeerd te worden, bepaalt het decreet niet. Met het inschrijven van deze begrippen in het Provinciedecreet heeft de decreetgever - de gronden zijn overgenomen van de nieuwe Gemeentewet - duidelijk de bedoeling de uitoefening van het tuchtrecht op gekozen mandatarissen te Tucht en aansprakelijkheid
99
De e l II I
H OOFDSTUK 9
beperken tot welbepaalde zwaarwichtige feiten. Ofschoon de tuchtrechtelijke overheid vermag de feiten te appreciëren die naar haar oordeel het uitspreken van een tuchtstraf rechtvaardigen, moeten deze van zodanige omvang zijn dat zij in hoofde van de betrokkene een kennelijk wangedrag of grove nalatigheid uitmaken in de zin die de wetgever daaraan heeft willen geven, m.a.w. de door de tuchtrechtelijke overheid weerhouden feiten moeten de uitgesproken tuchtstraf kunnen dragen. Zowel feiten begaan tijdens de uitoefening van het ambt, als daarbuiten kunnen aanleiding geven tot een tuchtstraf. Uiteraard zullen feiten begaan in de uitoefening van het ambt de overheid eerder nopen tot het instellen van een tuchtprocedure. De deputatie als zodanig kan niet het voorwerp uitmaken van een tuchtstraf. De gedeputeerden kunnen echter wel zo nodig individueel geroepen worden om, onder disciplinair oogpunt, verantwoordelijk gesteld te worden voor handelingen van het college. Krachtens artikel 69, eerste lid van het Provinciedecreet is de Vlaamse regering bevoegd voor het opleggen van een tuchtstraf aan een gedeputeerde of een voorzitter van de provincieraad.
Art. 69
b
Soorten tuchtstraffen
Artikel 69 van het Provinciedecreet schrijft slechts twee tuchtstraffen voor, m.n. de schorsing en de afzetting. Deze opsomming is limitatief. Het besluit waarbij de Vlaamse regering een gedeputeerde of een voorzitter van een provincieraad een waarschuwing, berisping of blaam oplegt, zou met machtsoverschrijding genomen zijn. In dezelfde zin is de Vlaamse regering er niet toe gerechtigd een gedeputeerde of een voorzitter van een provincieraad te schorsen bij ordemaatregel, bv. in afwachting van het instellen van een tuchtrechtelijk onderzoek of een strafrechtelijke uitspraak. Daartegenover staat dat de Vlaamse regering, zonder tot eigenlijke tuchtmaatregelen te komen, gerechtigd is een gedeputeerde of een voorzitter van een provincieraad te berichten dat bepaalde gedragingen of handelingen af te keuren zijn en hem aan te manen om tot een beter begrip van zijn ambtsverplichtingen te komen en zich daarnaar te gedragen. Alleen de Vlaamse regering is bevoegd tot het nemen van tuchtmaatregelen tegenover een gedeputeerde of een voorzitter van een provincieraad. Noch de provincieraad, noch de overige leden van de deputatie kunnen zo’n tuchtstraf uitspreken. Niets echter belet de raad of de andere gedeputeerden aan de Vlaamse regering de feiten mee te delen die naar hun oordeel het nemen van een tuchtmaatregel rechtvaardigen en haar te verzoeken een tuchtstraf uit te spreken.
Art. 69
c
Rechten van de verdediging
Bij het tuchtonderzoek moet de betrokken gedeputeerde of voorzitter van een provincieraad op behoorlijke wijze zijn middelen van verdediging kunnen voordragen. Deze waarborg heeft de decreetgever in artikel 69 van het Provinciedecreet ingeschreven met de woorden “de betrokken persoon wordt vooraf gehoord”. 100
Tucht en aansprakelijkheid
HOOFDSTUK 9
Deel I II
Het besluit van de Vlaamse regering van 5 juni 2009 regelt dit tuchtonderzoek en voorziet daarbij in procedureregels die de onpartijdigheid voor de betrokken mandataris waarborgen. In de eerste plaats is het de provinciegouverneur die, in opdracht van de Vlaamse regering, het tuchtonderzoek voert en daarvan een tuchtverslag opstelt voor de tuchtoverheid de Vlaamse regering. Indien de provinciegouverneur van oordeel is dat een tuchtsanctie moet worden opgelegd doet hij een voorstel aan de Vlaamse regering. Benevens het horen van de betrokkene in zijn verweermiddelen tijdens een hoorzitting, waarop de betrokken mandataris zich door een raadsman kan laten bijstaan, en waarvan proces-verbaal wordt opgemaakt, stelt vermeld besluit de betrokken mandataris ook in de gelegenheid om zijn verdediging naar behoren voor te bereiden. Daartoe moet hij ten minste éénentwintig dagen voor de hoorzitting bij aangetekend schrijven worden opgeroepen met onder meer vermelding van de ten laste gelegde feiten en de overweging van de tuchtstraf, en de mogelijkheid tot inzage van het tuchtdossier. Tevens heeft hij het recht om een schriftelijk verweer in te dienen tot op de dag van de hoorzitting en kan hij verzoeken om getuigen te horen. Tegen de beslissing van de Vlaamse regering waarbij een schorsing of afzetting wordt uitgesproken, kan de betrokken mandataris een beroep tot nietigverklaring instellen bij de Raad van State, of in voorkomend geval in het kader van een administratief kort geding bij de Raad van State een verzoekschrift indienen tot schorsing van de uitvoering van de tuchtstraf. Het beroep tot nietigverklaring schort de uitvoering van de tuchtstraf niet op.
d
Gevolgen
Noch de geschorste gedeputeerde of voorzitter van de provincieraad voor de duur van de schorsing, noch de afgezette gedeputeerde of voorzitter van de provincieraad kunnen hoe dan ook hun ambt verder uitoefenen. Zij mogen niet meer toegelaten worden tot de vergaderingen van de deputatie of het voorzitterschap van de provincieraad waarnemen. Bij schorsing wordt de wedde toegekend aan de mandataris die de geschorste gedeputeerde vervangt. De geschorste of afgezette mandataris die zijn ambt toch verder zou blijven uitoefenen is strafbaar krachtens artikel 262, eerste lid van het Strafwetboek. Daar de schorsing of afzetting enkel betrekking heeft op het ambt van gedeputeerde of voorzitter van de provincieraad, behoudt de betrokkene evenwel zijn hoedanigheid van provincieraadslid en kan hij bijgevolg geldig deelnemen aan de beraadslagingen van de provincieraad. Bovendien kan de provincieraad, luidens het laatste lid van artikel 69 van het Provinciedecreet, een afgezette gedeputeerde of voorzitter van de provincieraad eerst na verloop van twee jaar in die functie herkiezen. Tucht en aansprakelijkheid
101
De e l II I
H OOFDSTUK 9
Deze bepaling geldt niet enkel voor de lopende zittijd van de provincieraad, maar ook — in de veronderstelling dat de termijn van twee jaar nog niet zou verstreken zijn — voor de na de verkiezing nieuw samengestelde provincieraad waarvan de afgezette gedeputeerde of voorzitter deel zou uitmaken. Aldus is voorkomen dat de provincieraad de uitgesproken tuchtmaatregelen zou ongedaan maken door de afgezette gedeputeerde of voorzitter dadelijk opnieuw te verkiezen. Anderzijds is deze bepaling van toepassing in gelijk welke provincie.
B
Aansprakelijkheid
Op basis van art. 17, § 6 sluit de provincie een verzekering af om de burgerlijke aansprakelijkheid, met inbegrip van de rechtsbijstand, te dekken die persoonlijk ten laste komt van de provincieraadsleden bij de normale uitoefening van hun mandaat. De provincie sluit tevens een verzekering af voor ongevallen van de provincieraadsleden, overkomen in het kader van de normale uitoefening van hun ambt. Behalve in geval van herhaling is de provincie op basis van art. 17, § 7 burgerrechtelijk aansprakelijk voor de betaling van de geldboeten waartoe een provincieraadslid wordt veroordeeld wegens een misdrijf, begaan bij de normale uitoefening van zijn ambt, met uitzondering van de persoonlijke inbreuk begaan op de verkeersreglementering. De regresvordering van de provincie ten aanzien van de veroordeelde provincieraadsleden is beperkt tot de gevallen van bedrog, zware schuld of lichte schuld die bij hen gewoonlijk voorkomen. Gedeputeerden kunnen als uitvoerende mandatarissen een burgerrechtelijke of strafrechtelijke aansprakelijkheid dragen bij de uitoefening van hun mandaat. De gedeputeerde die persoonlijk wordt aangesproken heeft echter de mogelijkheid om de overheid voor wie hij als orgaan optrad in de procedure te betrekken. Dergelijke tussenkomst laat de burgerlijke rechter toe om benevens de gedeputeerde ook de overheid van de mandataris tot schadevergoeding te veroordelen. De provincie is op grond van artikel 72 van het Provinciedecreet verplicht om bij een toegelaten maatschappij een verzekering af te sluiten voor haar mandatarissen ter verzekering van hun aansprakelijkheid en rechtsbijstand. Deze verzekering moet de burgerrechtelijke aansprakelijkheid dekken die persoonlijk ten laste komt van de gedeputeerde bij de normale uitoefening van zijn mandaat. De verplichte aansprakelijkheidsverzekering met rechtsbijstand betreft enkel de burgerrechtelijke aansprakelijkheid. De strafrechtelijke aansprakelijkheid wordt niet gedekt. Lokale mandatarissen die een onrechtmatige daad plegen die tegelijk een misdrijf is, kunnen niettemin strafrechtelijk worden vervolgd.
102
Tucht en aansprakelijkheid
HOOFDSTUK 9
Deel I II
a Vrijwillige of verplichte tussenkomst van de overheid in een rechtszaak Gedeputeerden kunnen als uitvoerende lokale mandatarissen een burgerrechtelijke of strafrechtelijke aansprakelijkheid dragen bij de uitoefening van hun mandaat. De rechtspraak gaat hierin zeer ver. Het Hof van Cassatie aanvaardde bv. de individuele aansprakelijkheid van elk van de leden van een college van burgemeester en schepenen, zelfs voor een beslissing die door het college collegiaal was genomen. Het Hof meende immers dat de collegiale beslissing niet meer was dan de som van de individuele beslissingen zodat elke mandataris persoonlijk aansprakelijk was voor de schade uit de beslissing. Naar anologie kan dit worden doorgetrokken naar de leden van de deputatie.
De gedeputeerden beschikken evenwel over enige “actiemiddelen”. Zo heeft de gedeputeerde die persoonlijk wordt aangesproken de mogelijkheid om de overheid voor wie hij als orgaan optrad in de procedure te betrekken. Meer bepaald krachtens artikel 70, § 2 van het Provinciedecreet kan hij de provincie betrekken in het geding waarbij schadevergoeding wordt gevorderd van die mandataris naar aanleiding van schade die hij bij de uitoefening van zijn mandaat aan derden heeft berokkend. Deze tussenkomst kan zowel vrijwillig als gedwongen zijn en kan worden aangewend tijdens een burgerrechtelijke alsook in een strafrechtelijke procedure.
Art. 70, § 2
Niet alleen de provincie maar ook de federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap of het Vlaamse Gewest kunnen in het geding betrokken worden. De gedeputeerden kunnen immers handelen in het kader van de medebewindstaken die hen door deze overheden zijn opgelegd. Artikel 70 van het Provinciedecreet voorziet dat de gedeputeerde, in voorkomend geval, naargelang van de aard van de uitgeoefende bevoegdheid, de federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, het Vlaamse Gewest of de provincie op de hoogte brengt van het feit dat tegen hem een vordering tot schadevergoeding is ingesteld voor de burgerlijke rechter of de strafrechter naar aanleiding van schade die hij bij de uitoefening van zijn mandaat aan derden heeft berokkend.
b
Burgerrechtelijke aansprakelijkheid
Dergelijke tussenkomst laat de burgerlijke rechter toe om benevens de gedeputeerde ook de overheid van de mandataris tot schadevergoeding te veroordelen. Naargelang van de aard van de uitgeoefende bevoegdheid is de federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, het Vlaamse Gewest of de provincie immers burgerrechtelijk aansprakelijk voor de schade die de gedeputeerde aan derden berokkent bij de normale uitoefening van zijn mandaat.
Tucht en aansprakelijkheid
Art. 70, § 1
103
De e l II I
H OOFDSTUK 9
Artikel 70, § 1 van het Provinciedecreet preciseert hieromtrent dat de gedeputeerde, ingeval hij bij de normale uitoefening van zijn mandaat schade berokkent aan de provincie of aan derden, hij enkel aansprakelijk is voor zijn bedrog en zijn zware schuld. Voor lichte schuld is hij enkel aansprakelijk als die bij hem eerder gewoonlijk dan toevallig voorkomt. De overheid die dienovereenkomstig tot schadevergoeding is veroordeeld en de derde benadeelde schadeloosstelt, zal deze schadeloosstelling dus enkel van de gedeputeerde kunnen terugvorderen in het geval van opzet, zware fout of veel voorkomende lichte fout. Luidens artikel 70, § 3 van het Provinciedecreet kunnen de vermelde overheden beslissen dat de schade slechts gedeeltelijk moet worden vergoed. Dit betekent niet dat de veroordeling van de gedeputeerde nog kan worden gewijzigd. Zowel wanneer de overheid van de mandataris vergoeding vordert voor de door haar geleden schade als wanneer zij tegen de mandataris een regresvordering instelt, kan zij beslissen dat de mandataris de schade slechts gedeeltelijk moet vergoeden.
De provincie is op grond van artikel 72 van het Provinciedecreet verplicht om bij een toegelaten maatschappij een verzekering af te sluiten voor haar mandatarissen ter verzekering van hun aansprakelijkheid en rechtsbijstand.
Art. 72
De provincie moet niet alleen een burgerlijke aansprakelijkheidsverzekering afsluiten voor haar gedeputeerden, maar ook een ongevallenverzekering. Wat de dekkingsgraad betreft, gaat het bv. om verplaatsingen in het kader van het werk zoals een gedeputeerde op weg naar een studiedag. Het is geenszins de bedoeling om alle veiligheidsaspecten te dekken.
Deze verzekering moet de burgerrechtelijke aansprakelijkheid dekken die persoonlijk ten laste komt van de gedeputeerde bij de normale uitoefening van zijn mandaat. Hiermee wordt iedere ambtsfout geviseerd, voor welke publiekrechtelijke rechtspersoon de mandataris ook optreedt. Verder moet de lichamelijke, materiële of immateriële schade van derden worden vergoed. De publiekrechtelijke rechtspersonen waarbinnen de betrokken mandatarissen hun ambt uitoefenen worden beschouwd als een derde ten opzichte van de mandataris. De mandatarissen die hun ambt uitoefenen, binnen dezelfde publiekrechtelijke rechtspersoon worden onderling als derden beschouwd om een doeltreffende vergoeding tussen natuurlijke personen te waarborgen. De artikelen 45 t.e.m. 54 van het Besluit van de Vlaamse regering van 19 januari 2007 houdende het statuut van de lokale mandatarissen bevatten nadere regels voor de aansprakelijkheids- en rechtsbijstandsverzekering. Zo moet dekking van de verzekering permanent zijn, in hoofde van de begunstigden van de afgesloten polis.
104
Tucht en aansprakelijkheid
HOOFDSTUK 9
Deel I II
De aansprakelijkheidswaarborg mag niet beperkt zijn tot de schade die per ongeluk plaatsvindt, maar moet, krachtens de uitdrukkelijke bepalingen van de algemene, speciale of bijzondere voorwaarden van de afgesloten polis, toegekend worden voor elk schadegeval ongeacht de frequentie ervan, voor de bedragen die vastgelegd zijn tegen de vermelde voorwaarden. Wel wordt de burgerlijke aansprakelijkheid die voortvloeit uit de toepassing van de wet op de verplichte autoverzekering uitgesloten. De polis kan nog andere uitsluitingen bevatten. Deze uitsluitingen moeten echter uitzonderlijk blijven ten opzichte van de gewaarborgde risico’s en mogen niet van die aard zijn dat ze, door hun omvang, de verkregen waarborg op onredelijke wijze in het gedrang brengen. De door de provincie afgesloten verzekering moet een onderdeel bevatten van het type rechtsbijstand burgerlijke en strafrechtelijke verdediging.
De kosten van de premies voor de verzekering worden gedragen door een verplicht krediet dat is ingeschreven op het provinciebudget.
c
Aansprakelijkheid voor geldboeten
De verplichte aansprakelijkheidsverzekering met rechtsbijstand betreft enkel de burgerrechtelijke aansprakelijkheid. De strafrechtelijke aansprakelijkheid wordt niet gedekt. Lokale mandatarissen die een onrechtmatige daad plegen die tegelijk een misdrijf is, kunnen niettemin strafrechtelijk worden vervolgd. Sinds de wet van 2 juni 1999 bestaat weliswaar de strafrechtelijke aansprakelijkheid van rechtspersonen, doch de federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, het Vlaamse Gewest en de provincies worden uit het toepassingsgebied van deze wet gesloten. Een provincie zal daarom nooit zelf kunnen worden vervolgd. Enkel de individuele mandatarissen die het misdrijf hebben gepleegd in de uitoefening van hun functie kunnen dan worden vervolgd; zij blijven de strafrechtelijke aansprakelijkheid van het lokale bestuur dragen. Alhoewel zij niet strafrechtelijk kan worden vervolgd, kan de strafrechter wel, naargelang van de aard van de uitgeoefende bevoegdheid, de federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, het Vlaamse Gewest of de provincie aansprakelijk stellen voor de betaling van de geldboeten waartoe een gedeputeerde wordt veroordeeld wegens een misdrijf dat, luidens artikel 71, eerste lid van het Provinciedecreet, is begaan bij de normale uitoefening van zijn ambt. Betreft het een misdrijf van de mandataris buiten de normale uitoefening van zijn ambt is de provincie dus niet aansprakelijk. Hetzelfde geldt wanneer het om een herhaling van het misdrijf gaat of om een misdrijf, begaan door een persoonlijke inbreuk op de verkeersreglementering. Derhalve zijn bv. de verkeersboetes voor snelheidsovertredingen of foutparkeren uitgesloten. Het betreft hier in hoofde van de mandataris een persoonlijke inbreuk op de wegverkeerreglementering als deelnemer en niet als weggebruiker.
Tucht en aansprakelijkheid
Art. 71
105
De e l II I
H OOFDSTUK 9
De regresvordering van de provincie voor de geldboeten ten aanzien van de strafrechtelijk veroordeelde gedeputeerde is op grond van artikel 71, tweede lid van het Provinciedecreet beperkt tot de gevallen van bedrog, zware schuld of lichte schuld die bij hen gewoonlijk voorkomen. Deze regeling is ook van toepassing op de provincieraadsleden op basis van art. 17, § 7.
106
Tucht en aansprakelijkheid
HOOFDSTUK 10
Deel I II
10 Geldelijke regeling Het statuut van het provincieraadslid en van de gedeputeerde wordt geregeld in twee afzonderlijke besluiten, namelijk het besluit van de Vlaamse regering van 5 juni 2009 houdende het statuut van de lokale en provinciale mandataris (BS 19 juni 2009) en het besluit van de Vlaamse regering van 5 juni 2009 houdende de bezoldigingsregeling van de lokale en provinciale mandataris (BS 19 juni 2009).
A
Provincieraadsleden
a
Presentiegelden
De provincieraadsleden ontvangen geen wedde maar presentiegelden. De provincieraad bepaalt in zijn huishoudelijk reglement de grootte van het presentiegeld binnen de grenzen bepaald door de Vlaamse regering. Het bedrag bedraagt minimaal 28,57 euro en maximaal 124,98 euro. Op basis van de indexkoppeling bedragen de bedragen momenteel 42,45 euro en 185,71 euro.
Art. 17, § 1 en 2
‘Art. 40: De provincieraad stelt bij de aanvang van de zittingsperiode een huishoudelijk reglement vast … 1° de vergaderingen waarvoor presentiegeld en een verplaatsingsvergoeding wordt verleend, het bedrag van het presentiegeld en verplaatsingsvergoeding en de nadere regels in verband met de eventuele terugbetaling van specifieke kosten die verband houden met de uitoefening van het mandaat van provincieraadslid;…’
Het provinciebestuur heeft de mogelijkheid om het bedrag van het presentiegeld te bepalen in functie van het aantal en de duur van de vergaderingen, de complexiteit van de te behandelen onderwerpen en de daarbij behorende voorbereidingstijd. Het bestuur kan hierbij ook rekening houden met het al dan niet bijwonen van de volledige vergadering of slechts een gedeelte ervan. Het bedrag van de zitpenning binnen het provinciebestuur moet ook niet uniform zijn. Zo kan de provincieraadsvoorzitter een hogere zitpenning ontvangen dan de andere provincieraadsleden. Het besluit van de Vlaamse regering houdende het statuut van de lokale en provinciale mandataris bepaalt dat aan de voorzitter van de provincieraad maximaal een dubbel presentiegeld kan worden toegekend voor het voorzitten van de raadszitting en dat de leden van het bureau voor hun deelname aan de zittingen van het bureau maximaal een dubbel presentiegeld, zoals vastgelegd voor het volgen van de provincieraad, ontvangen.
Geldelijke regeling
107
De e l II I
H OOFDSTUK 10
De presentiegelden worden gerangschikt onder de baten, vermeld onder art. 27 van het Wetboek van Inkomstenbelastingen 1992. De zogenaamde baten, zijn alle inkomsten uit een vrij beroep, een ambt of post en alle niet als winst of als bezoldigingen aan te merken inkomsten uit een winstgevende bezigheid. Art. 18, § 3
De vertrouwenspersoon, die een provincieraadslid met een handicap bijstaat, heeft ook recht op een presentiegeld.
Art. 17, § 1
De provincieraadsleden ontvangen presentiegeld als ze aanwezig zijn op de vergaderingen van de provincieraad. Zij kunnen ook presentiegeld ontvangen voor de deelname aan vergaderingen die verband houden met hun mandaat. De Vlaamse regering bepaalt welke vergaderingen behoren tot hun mandaatverplichtingen. In art. 10 van het besluit van de Vlaamse regering houdende de bezoldigingsregels van de provinciale mandataris (5 juni 2009) wordt hiervoor volgende limitatieve lijst weergegeven: 1° de vergaderingen van de provincieraadscommissies, met inbegrip van de vergaderingen waarvoor de provincieraadsleden overeenkomstig artikel 39, § 3, vierde lid, van het Provinciedecreet aangewezen zijn als lid met raadgevende stem, en de afdelingen; 2° de vergaderingen met de vertegenwoordigers van de intern verzelfstandigde agentschappen; 3° de vergaderingen waarvoor het aanwezigheidsquorum niet werd bereikt, maar waarvoor de leden, als het bereikt was, wel presentiegeld zouden genieten; 4° de vergaderingen die slechts gedeeltelijk werden bijgewoond; 5° de vergaderingen die hervat worden.
Het staat de provincieraad vrij om, binnen de lijst van de Vlaamse regering, te beslissen voor welke vergaderingen hij presentiegelden toekent. Dit kan dus ook verschillen van provincie tot provincie. Voor vergaderingen, die niet op de lijst voorkomen, en evenmin raadsvergaderingen zijn, kan geen presentiegeld worden toegekend. Het is de bedoeling dat de besturen zoveel als mogelijk, de vergoeding beschouwen als zijnde een tegemoetkoming voor enerzijds de aanwezigheid op de vergaderingen en anderzijds de voorbereiding van de dossiers. Het opvragen en het raadplegen van de dossiers kan hierbij een criterium zijn. Een provincieraadslid heeft enkel recht op presentiegeld als het werkelijk aanwezig is geweest op een vergadering van de provincieraad of de vergadering waarvoor presentiegelden worden toegekend. Daartoe wordt een aanwezigheidsregister ondertekend. Enkel het tekenen van het aanwezigheidsregister vóóraleer de vergadering begint, geeft nog geen recht op presentiegeld. Als er tijdens de vergadering geen beslissingen kunnen genomen worden, bijvoorbeeld wegens het niet bereiken van het aanwezigheidsquorum, blijven de aanwezige provincieraadsleden recht hebben op het presentiegeld.
108
Geldelijke regeling
HOOFDSTUK 10
Deel I II
Verschillende vergaderingen van één of meer bestuursorganen die plaatsvinden op dezelfde dag kunnen recht geven op meerdere presentiegelden. De vergaderingen die deels besloten en deels openbaar zijn, geven slechts recht op één presentiegeld. Provincieraadsleden kunnen vergoedingen en presentiegelden ontvangen ten laste van autonome provinciebedrijven. Gedeputeerden niet. Als een provincieraadslid een gedeputeerde vervangt gedurende minstens dertig opeenvolgende dagen, wordt hem die vergoeding betaald. Als een provincieraadslid de vergoeding van een gedeputeerde ontvangt, vervalt die van de gedeputeerde.
b
Art. 68
Vergoeding voor reiskosten
De provincieraadsleden die hun woonplaats hebben op ten minste 5 km van de plaats van de vergadering, ontvangen een vergoeding voor reiskosten, gelijk aan de prijs van de reis van hun woonplaats naar de zetel van de provincieraad, op de lijnen van de openbare vervoerdiensten.
Art. 17, § 4
Als zij van hun eigen voertuig gebruikmaken, wordt die vergoeding berekend volgens het tarief dat is vastgesteld op het stuk van de reiskosten toegekend aan het personeel van de provincie. Het bedrag van de vergoeding voor reiskosten wordt door de provincieraad vastgesteld in het huishoudelijk reglement. De vergoeding voor de reiskosten wordt bepaald volgens de dagen aanwezigheid, zoals die is vastgesteld in de registers die voor dat doel bijgehouden worden. De vertrouwenspersoon die een provincieraadslid met een handicap bijstaat, heeft ook recht op een vergoeding voor reiskosten onder dezelfde voorwaarden als de provincieraadsleden.
c
Art. 18
Andere onkostenvergoedingen
De provincie kan aan het provincieraadslid, de voorzitter, het bureaulid van de provincieraad, de voorzitter van een fractie of een commissie specifieke kosten die verband houden met de uitoefening van het mandaat terugbetalen, maar wel binnen de grenzen bepaald door de Vlaamse regering.
Art. 17, § 3
Het gaat hier om een effectieve terugbetaling van werkelijk gemaakte en bewezen uitgaven, voortvloeiend uit het mandaat.
Geldelijke regeling
109
De e l II I
H OOFDSTUK 10
De kosten dienen betrekking te hebben op: - uitoefening van het mandaat; - noodzakelijk zijn voor de uitoefening van het mandaat; - moeten bewezen worden. De kosten dienen verantwoord te worden met bewijsstukken. Kosten gemaakt omwille van persoonlijke redenen worden uiteraard niet vergoed. De provinciegriffier beoordeelt of de kosten voldoen aan de voorwaarden. De relevantie en de kostprijs van de kosten voor vorming wordt beoordeeld door de provinciegriffier in overleg met de ambtenaar verantwoordelijk voor de vorming. Het is ook mogelijk, zoals voor het bedrag der zitpenningen, op het vlak van de terugbetaling van de gemaakte kosten een onderscheid te maken tussen het mandaat van provincieraadslid, voorzitter van de raad, de fractie of de commissie. Het Besluit van de Vlaamse regering houdende de bezoldigingsregeling van de lokale en provinciale mandataris bepaalt hierover het volgende (5 juni 2009, BS 19 juni 2009): De voorzitter van de provincieraad kan een jaarvergoeding ontvangen van maximaal 10.712,76 €. Aan de fractievoorzitters van de provincieraad kan een jaarvergoeding van maximaal 1.785,46 € worden toegekend. Aan de commissievoorzitter van de provincieraad kan een jaarvergoeding van maximaal 1.071,28 € worden toegekend. Indien de ondervoorzitter hem vervangt, ontvangt hij een dubbel presentiegeld. Deze kosten dienen verantwoord te worden met bewijsstukken. Jaarlijks wordt er een gedetailleerd verslag gemaakt van de terugbetaling van de kosten van de mandatarissen. Dat verslag is openbaar en wordt voorgelegd aan de provincieraad.
d
Compensatie bij inkomensverlies
Een aantal reglementeringen maakt de cumulatie met het presentiegeld ofwel niet mogelijk, ofwel beperkt mogelijk. De Vlaamse regering dient in uitvoering van artikel 17, § 2 de wijze te bepalen waarop de provincieraad het presentiegeld van de leden van de provincieraad moet aanvullen of verminderen. De bepalingen in het Provinciedecreet kennen aan de provincie de bevoegdheid toe om het bedrag te bepalen waarmee de presentiegelden van het provincieraadslid worden aangevuld of verminderd op de wijze die de Vlaamse regering bepaalt. Het bestuur heeft geen appreciatiebevoegdheid als aan alle voorwaarden is voldaan. De aanvulling of vermindering zal alleen worden toegekend op voorwaarde dat de mandataris daar zelf om verzoekt. Bovendien zal het presentiegeld slechts worden verminderd als het betrokken provincieraadslid andere wettelijke of reglementaire bezoldigingen, pensioenen, vergoedingen of toelagen ontvangt. Het zal pas worden aangevuld als daarmee de compensatie van het inkomensverlies wordt beoogd. Ten slotte moet de provinciegriffier vaststellen dat aan alle vereiste voorwaarden is voldaan. Op basis van de vaststellingsbevoegdheid, vermeld in artikel 17, § 2 van het Provinciedecreet oordeelt de provinciegriffier of het dossier in orde is. Om die reden voegt de betrokken mandataris, bij die aan-
Art. 17, § 2
110
Geldelijke regeling
HOOFDSTUK 10
Deel I II
vraag, de nodige bewijsstukken waaruit blijkt dat de aanvulling of vermindering van presentiegeld moet worden voorzien zodat ofwel de betrokkene geen inkomensverlies lijdt ofwel de andere wedden, vergoedingen of wettelijke of reglementaire toelagen ongewijzigd blijven. Het presentiegeld wordt aangevuld in geval van inkomensverlies door vermindering of schrapping van andere wettelijke of reglementaire wedden, pensioenen, vergoedingen of toelagen. Er is met andere woorden slechts van compensatie sprake als er kan worden aangetoond dat er werkelijk inkomensverlies is geleden. Met het begrip inkomensverlies wordt bedoeld het actuele verlies dat een mandataris in het jaar dat voorafgaat aan de indiening van de aanvraag lijdt op de bezoldigingen, vergoedingen, pensioenen e.d. waarop hij recht heeft en waarbij dit verlies het gevolg is van de toepassing van de cumulatieregels in de regelgevingen die deze inkomens beheersen. Hiertoe moet worden nagegaan of de inkorting van het inkomen het rechtstreekse gevolg is van reglementaire regelingen die cumulatiebeperkingen instellen en er financiële gevolgen aan verbinden. Gevallen van cumulatie: Beroepsinkomsten Er is geen cumulatiebeperking tussen het bedrag van de ontvangen zitpenningen en andere beroepsinkomsten als zelfstandige, loontrekkende of ambtenaar. Cumulatie met een wedde van burgemeester en schepen Het presentiegeld van provincieraadslid en provincieraadsvoorzitter mag gecumuleerd worden met een wedde van schepen of van burgemeester. Evenwel dient opgemerkt te worden dat de som van de wedde van de burgemeester en schepen met de vergoedingen, wedden en presentiegelden ontvangen voor andere activiteiten niet hoger mag zijn dan anderhalf maal het bedrag van de vergoeding van de leden van het Vlaams parlement. Voor het berekenen van dit bedrag komen in aanmerking: de vergoedingen, wedden en presentiegelden die voortvloeien uit de uitoefening van een openbaar mandaat, een openbare functie of een openbaar ambt van politieke aard. Indien de som hoger ligt wordt de wedde van burgemeester of schepen afgetopt (art. 70 Gemeentedecreet). Pensioen Wanneer het provincieraadslid gepensioneerd is mag hij zijn zitpenningen cumuleren met zijn rust- of overlevingspensioen voor zover het inkomen per kalenderjaar de toegelaten grenzen niet overschrijdt. Deze bedragen worden regelmatig aangepast en variëren voor gepensioneerden vóór of na 65 jaar, met of zonder kinderlast, loontrekkenden, ambtenaren of zelfstandigen. De desbetreffende regelgeving is: KB van 21.12.1967 betreffende het rusten overlevingspensioen voor werknemers, KB van 22.12.1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor zelfstandigen, de wet van 5.04.1994 houdende regeling van de cumulatie van pensioen van de openbare sector met inkomsten voortvloeiende uit de uitoefening van een beroepsactiviteit of met een vervangingsinkomen en de latere wijzigingen. Het overschrijden van deze grenzen wordt gesanctioneerd door een schorsing of een vermindering van het pensioen, naargelang het geval.
Geldelijke regeling
111
De e l II I
H OOFDSTUK 10
Werkloosheidsuitkering en brugpensioen Het KB van 21 maart 2003, tot wijziging van artikel 46, § 3, 1° van het KB van 25.11.1991 houdende de werkloosheidsreglementering, waarin de inkomsten opgesomd worden die niet beschouwd worden als loon zodat het recht op een werkloosheidsuitkering blijft bestaan, heeft ook de inkomsten die voortvloeien uit het mandaat van provincieraadslid opgenomen, zodat de cumulatie met de werkloosheidsuitkering mogelijk is geworden. Dit heeft ook tot gevolg dat de bruggepensioneerden hun presentiegelden kunnen genieten zonder dat hun brugpensioen in gevaar komt. Tijdskrediet Voor een provincieraadslid is het niet mogelijk gebruik te maken van het stelsel van tijdskrediet. Volgens art. 7 van het KB 12.12.2001 tot uitvoering van hoofdstuk VI van de wet van 10.08.2001 betreffende de verzoening van werkgelegenheid en kwaliteit van het leven, is het tijdskrediet niet cumuleerbaar met een politiek mandaat, met uitzondering van een mandaat als gemeenteraadslid of OCMW-lid. Het mandaat van provincieraadslid is niet opgenomen bij de uitzonderingen. Inkomsten uit de ziekteverzekering De gemeenteraadsleden die een vervangend inkomen genieten uit de ziekteverzekering omdat zij arbeidsongeschikt zijn wegens ziekte of invaliditeit mogen dit cumuleren met hun zitpenningen als gemeenteraadslid. Art. 232, § 1 van het KB van 4.11.1963 tot uitvoering van de wet van 9.08.1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, bepaalt immers dat de inkomsten die voortvloeien uit het mandaat van gemeenteraadslid niet in aanmerking komen, bij de berekening bij samenloop van de uitkering en beroepsinkomen. Evenwel geldt dit niet voor de provincieraadsleden, zodat er wel rekening gehouden wordt met het presentiegeld om het bedrag van de tegemoetkoming te berekenen.
e
Aansprakelijkheids- en rechtsbijstandsverzekering
Wat het statuut betreft inzake het provincieraadslid kan verder nog verwezen worden naar de aansprakelijkheids- en rechtsbijstandsverzekering: zie blz. 102.
Art. 17, § 6
f
Ongevallenverzekering
De provincie sluit een verzekering af voor ongevallen die provincieraadsleden overkomen in het kader van de normale uitoefening van hun ambt.
Art. 17, § 6
B
Gedeputeerden
Artikel 68 van het Provinciedecreet bepaalt het statuut van de gedeputeerden. Dit statuut komt in belangrijke mate overeen met het statuut van de Vlaamse Volksvertegenwoordigers.
112
Geldelijke regeling
HOOFDSTUK 10
Deel I II
De gedeputeerden, die tevens provincieraadslid zijn, kunnen geen aanspraak maken op een presentiegeld voor het bijwonen van de vergaderingen van de provincieraad of de andere vergaderingen waarvoor een presentiegeld wordt toegekend.
a
Vergoeding
De gedeputeerde geniet ten laste van de provincies een vergoeding, waarvan het bedrag gelijk is aan de parlementaire vergoeding van de leden van het Vlaams Parlement. In geval van verhindering of schorsing wordt de aan het ambt verbonden vergoeding toegekend aan diegene die het verhinderde of geschorste lid van de deputatie vervangt. De verhinderde of geschorste gedeputeerde ontvangt geen vergoeding voor de periode van verhindering of schorsing. De gedeputeerde ontvangt een forfaitaire onkostenvergoeding die alle kosten, verbonden aan de uitoefening van het ambt, dekt. Het bedrag van de onkostenvergoeding is gelijk aan de forfaitaire vergoeding die voor de in het raam van het mandaat van Vlaamse volksvertegenwoordiger gemaakte kosten wordt toegekend. Een gedeputeerde die buiten de provinciehoofdplaats verblijft, ontvangt evenwel een reiskostenvergoeding overeenkomstig de door de provincieraad vastgestelde regels. De gedeputeerde mag, buiten de vastgestelde vergoedingen, geen bijkomende vergoedingen genieten ten laste van de provincie en de extern verzelfstandigde agentschappen van de provincie en hun filialen, om welke reden of onder welke benaming ook.
Art. 68
b Begrenzing bijkomende bezoldigingen op basis van een openbare functie Het bedrag van de vergoedingen, salarissen of presentiegelden die gedeputeerden ontvangen als bezoldiging voor naast hun mandaat als gedeputeerde uitgeoefende activiteiten, mag de helft van het bedrag van de vastgestelde vergoedingen niet overschrijden. Voor de berekening van dat bedrag komen de vergoedingen, de salarissen of de presentiegelden die voortvloeien uit de uitoefening van een openbaar mandaat, een openbare functie of een openbaar ambt van politieke aard, in aanmerking.
Art. 68
Er wordt een exhaustieve opsomming gegeven van wat dient te worden begrepen onder “de vergoedingen, salarissen en presentiegelden die voortvloeien uit de uitoefening van een openbaar mandaat, een openbare functie of een openbaar ambt van politieke aard”, namelijk: 1° presentiegelden ontvangen als lid van de gemeenteraad en als lid van de bestuursorganen van gemeentelijk extern verzelfstandigde agentschappen en hun filialen; 2° presentiegelden ontvangen als lid van bestuursorganen van een intergemeentelijk samenwerkingsverband als vermeld in het decreet van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking;
Geldelijke regeling
113
De e l II I
H OOFDSTUK 10
3° presentiegelden ontvangen als lid van bestuursorganen van sociale huisvestingsmaatschappijen; 4° presentiegelden ontvangen als lid van bestuursorganen van de rechtspersonen als vermeld in artikel 195 van het Gemeentedecreet zijnde de verenigingen, stichtingen en vennootschappen met sociaal oogmerk of ter oprichting van een PPS; 5° presentiegelden ontvangen als lid van bestuursorganen van rechtspersonen als vermeld in artikel 188 van het Provinciedecreet zijnde de verenigingen, stichtingen en vennootschappen met sociaal oogmerk of ter oprichting van een PPS; 6° presentiegelden ontvangen als lid van bestuursorganen van rechtspersonen als bedoeld in Titel VII, Hoofdstuk I, II en III van het decreet betreffende de organisatie van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.
Deze cumulbeperking geldt niet voor inkomsten uit privéberoepsactiviteiten.
c
Uittredingsvergoeding
Er wordt een uittredingsvergoeding toegekend aan de gedeputeerden die hun mandaat beëindigen, onder dezelfde voorwaarden als de uittredingsvergoeding van de leden van het Vlaams Parlement.
Art. 68
d
Pensioen
De gewezen gedeputeerden of hun rechtverkrijgende ontvangen een pensioen waarvan de provincieraad de voorwaarden en de wijze van toekenning vaststelt, zoals bepaald in artikel 105, § 5, van de Provinciewet.
Art. 68
e
Vertrouwenspersoon gedeputeerde
De gedeputeerde die wegens een handicap niet zelfstandig zijn mandaat kan vervullen, kan zich voor de uitoefening van dat mandaat laten bijstaan door een vertrouwenspersoon. Bij het verlenen van de bijstand krijgt de vertrouwenspersoon dezelfde middelen ter beschikking en heeft hij dezelfde verplichtingen als een provincieraadslid, maar hij is niet gehouden tot de eedaflegging. Hij heeft voor elke vergadering eveneens recht op presentiegeld onder dezelfde voorwaarden als een provincieraadslid. De Vlaamse regering bepaalt de criteria tot vaststelling van de hoedanigheid van een gedeputeerde met een handicap.
Art. 68 bis
f
Aansprakelijkheidsverzekering
Zie blz. 102 e.v.
114
Geldelijke regeling
HOOFDSTUK 11
Deel I II
11 Eretitels, onderscheidings tekens en ambtskledij Zowel aan provincieraadsleden als aan gedeputeerden kan de eretitel van het mandaat worden toegekend.
A
Provincieraadsleden
De provincieraad kent de eretitels toe aan de provincieraadsleden. Het komt de provincieraden toe om – desgevallend – de nadere regels daartoe vast te stellen.
B
Gedeputeerden
a
Algemeen
De Vlaamse regering kent de eretitels toe onder de voorwaarden die ze vaststelt, en bepaalt de onderscheidingstekens en de ambtskledij van de gedeputeerden.
b
Eretitels
Een aftredend lid van de deputatie, dat zijn ambt gedurende een legislatuur of ten minste zes jaar in dezelfde provincie heeft uitgeoefend, kan de Vlaamse regering verzoeken hem de eretitel van zijn ambt te verlenen. De jaren als gedeputeerde van de provincie Brabant worden meegerekend bij de vaststelling van de anciënniteitsvoorwaarden voor de toekenning van de eretitel van gedeputeerde van de provincie Vlaams-Brabant.
Het verzoek tot verlening van een eretitel van gedeputeerde wordt door de betrokkene schriftelijk ingediend bij de provinciegouverneur. Het verzoek kan met instemming van de betrokkene ook door de provincieraad worden ingediend. Als de betrokkene overleden is, kan het verzoek worden ingediend door de rechtsopvolgers van de betrokkene of door de raad, met instemming van de rechtsopvolgers.
Eretitels, onderscheidingstekens en ambtskledij
115
De e l II I
H OOFDSTUK 11
De eretitel van het ambt van gedeputeerde, burgemeester, schepen, schepen van rechtswege, voorzitter van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, voorzitter van het districtscollege of lid van het districtscollege mag niet worden gevoerd: - gedurende de periode dat een van die mandaten werkelijk wordt uitgeoefend; - door een door een provincie, gemeente of een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn bezoldigde persoon. De Vlaamse regering kan de eretitel intrekken. Zij zal dit alleszins doen als naderhand blijkt dat de betrokkene niet blijkt te voldoen aan de toekenningsvoorwaarden.
c
Onderscheidingstekens
Het lid van de deputatie draagt een sjerp met franjes op een achtergrond met de kleuren van de provincie. De provincieraad bepaalt de kleuren van de franjes. Op de sjerp van de gedeputeerde staat de Vlaamse Leeuw en kan facultatief het wapenschild van de provincie worden toegevoegd. De mannelijke mandatarissen dragen de sjerp om hun middel, waarbij het zwart zich bovenaan bevindt. De vrouwelijke mandatarissen dragen de sjerp over hun rechterschouder met de knoop in hun linkerzijde, waarbij het zwart zich het dichtst bij de hals bevindt. De mandatarissen dragen hun sjerp enkel naar aanleiding van en bij de openbare uitoefening van hun bevoegdheid ter gelegenheid van evenementen of plechtigheden die uitsluitend op het grondgebied van de provincie plaatsvinden. Bij de beëindiging van hun ambt of bij een tuchtrechtelijke schorsing zijn de mandatarissen niet gerechtigd om hun sjerp te dragen.
d
Ambtskledij
De kledij die de mandatarissen dragen, mag niet verwijzen naar een andere hoedanigheid of een ander ambt. Omtrent deze kledij is verder niets bepaald. Een koninklijk besluit van 15 januari 1837 dat daartoe wel regels vastlegde, maar in onbruik was geraakt, is door voormeld besluit van de Vlaamse regering met ingang van 1 januari 2007 opgeheven.
116
Eretitels, onderscheidingstekens en ambtskledij
HOOFDSTUK 12
Deel I II
12 provincieGouverneur De provinciegouverneur is zowel commissaris van de Vlaamse en de federale regering in de provincie als voorzitter van de deputatie. Hij wordt, op eensluidend advies van de federale ministerraad, benoemd door de Vlaamse regering.
A
Benoeming, ambtskenmerken en woonplaats
De provinciegouverneur is in de eerste plaats commissaris van de Vlaamse regering in de provincie. De provinciegouverneur staat onder het (hiërarchisch) gezag van de Vlaamse regering (art. 3 van het besluit van de Vlaamse regering van 5 maart 2004 tot vaststelling van het statuut van de provinciegouverneur en de adjunct van de provinciegouverneur van de provincie Vlaams-Brabant). De provinciegouverneur is in de tweede plaats ook commissaris van de federale regering. In de derde plaats heeft de provinciegouverneur ook een plaats in het provinciebestuur, als voorzitter van de deputatie. De regels voor de benoeming van de provinciegouverneur zijn aangepast aan het feit dat hij regeringscommissaris is zowel voor de Vlaamse als voor de federale regering. Deze regels voor de benoeming van de provinciegouverneurs liggen vast in de Bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming van de instellingen. Artikel 6, § 1, VIII, 1° BWHI luidt als volgt “De provinciegouverneurs, de provinciegouverneur en de vicegouverneur van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad, de adjunct van de provinciegouverneur van de provincie Vlaams-Brabant, de arrondissementscommissarissen en de adjunct-arrondissementscommissarissen worden benoemd en afgezet door de betrokken gewestregering, op eensluidend advies van de ministerraad”. In de memorie van toelichting bij het ontwerp van Provinciedecreet maakt de Vlaamse regering expliciet de keuze om de principes en uitgangspunten die aan de grondslag liggen van het Gemeentedecreet zoveel als mogelijk ook van toepassing te maken op de provincies (en in een latere fase ook op de OCMW’s). Een van de meest markante verschillen tussen de gemeenten enerzijds en de provincies anderzijds blijft de positie van de provinciegouverneur in vergelijking met deze van de burgemeester. Zowel de burgemeester als de provinciegouverneur worden weliswaar benoemd door de Vlaamse regering. Maar voor de burgemeester gebeurt dit in de regel uit de verkozen gemeenteraadsleden op basis van een voordrachtsakte en voor zes jaar. Voor de provinciegouverneur gebeurt dit op eensluidend advies van de federale ministerraad. Een en ander heeft tot gevolg dat het profiel van de provinciegouverneur heel sterk dit is van regeringscommissaris, wat bij de burgemeester niet het geval is. Daarom is het ook noodzakelijk geweest om een aantal bepalingen in
Provinciegouverneur
117
De e l II I
H OOFDSTUK 12
het Provinciedecreet anders te formuleren dan de vergelijkbare bepalingen in het Gemeentedecreet. Voorbeelden hiervan zijn de bepalingen over het voorzitterschap van (en het stemrecht in) de deputatie en de bepalingen over de ondertekening van de briefwisseling en akten van de provincie.
De volgende toelatingsvoorwaarden gelden om tot provinciegouverneur benoemd te kunnen worden: - Belg zijn; - een gedrag hebben dat in overeenstemming is met de eisen van het ambt van gouverneur; - de burgerlijke en politieke rechten genieten; - aan de dienstplichtwetten voldoen. De provinciegouverneur verblijft in principe in de hoofdplaats van de provincie. Als hij in een andere plaats van de provincie wil wonen, vergt dit een advies van de provincieraad gevolgd door een beslissing van de Vlaamse regering.
B
Eedaflegging
De ambtsaanvaarding van de provinciegouverneur bestaat in het afleggen van de bij artikel 61 van het Provinciedecreet voorgeschreven eed.
Art. 61
De provinciegouverneur legt de eed af in handen van de Vlaamse regering. De eedaflegging bestaat in het uitspreken van de bij artikel 61 van het Provinciedecreet voorgeschreven eedformule: “Ik zweer de verplichtingen van mijn ambt trouw na te komen”.
C
Plaatsvervanger
Indien de provinciegouverneur afwezig is wordt hij vervangen door de daartoe door hem aangewezen arrondissementscommissaris.
Art. 52 Art. 66, § 1
Deze laatste vervangt de provinciegouverneur in de uitoefening van al zijn taken en bevoegdheden, met uitzondering echter van deze van voorzitter van de deputatie. Het voorzitterschap van de deputatie wordt bij afwezigheid of verhindering van de provinciegouverneur namelijk, op grond van artikel 52, eerste lid van het Provinciedecreet, waargenomen door de gedeputeerde die daarvoor door de deputatie werd aangeduid.
118
Provinciegouverneur
HOOFDSTUK 12
D
Onverenigbaarheden
a
In toepassing van het Provinciedecreet
Deel I II
Personen die één van de volgende ambten of functies uitoefenen, kunnen geen provinciegouverneur zijn:
Art. 60
- de magistraten, de plaatsvervangende magistraten en de griffiers bij de hoven en rechtbanken, de administratieve rechtscolleges en het Grondwettelijk Hof; deze bepaling herneemt de in desbetreffende wetgeving — Gerechtelijk Wetboek, wetten Grondwettelijk Hof en Raad van State — reeds ingestelde onverenigbaarheden (art. 60, 1°); - de leden van het operationeel kader van de politiediensten (zie ook art. 134, 2° van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus); - de personen die een ambt uitoefenen dat rechtstreeks onder het gezag staat van de provinciegouverneur, van de provincieraad of van de deputatie (art. 60, 3°); Artikel 76 van het Provinciedecreet specificeert dit t.a.v. de ambten van provinciegriffier en financieel beheerder van de provincie. - personen die in een andere lidstaat van de Europese Unie een ambt of functie uitoefenen, gelijkwaardig aan een ambt of functie als vermeld in artikel 60 en de personen die in een lokale basisoverheid van een andere lidstaat van de Europese Unie een ambt of mandaat uitoefenen dat gelijkwaardig is aan dat van provincieraadslid, lid van de deputatie of provinciegouverneur (art. 60, 4°). Verder zijn er eveneens onverenigbaarheden ingesteld tussen het ambt van gouverneur en het mandaat van provincieraadslid (art. 11, 2°, zie blz. 74) en het ambt van gedeputeerde (art. 47, tweede lid, juncto art. 11, 2° van het decreet, zie blz. 80). Deze onverenigbaarheden gelden tevens voor de provinciegouverneur en viceprovinciegouverneur van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad en de adjunct van de provinciegouverneur van de provincie Vlaams-Brabant.
b
In toepassing van andere wetgeving
Naast het Provinciedecreet bevatten ook het Gemeentedecreet en een aantal bijzondere wetten, waarvan hierna de voornaamste worden aangehaald, bepalingen over onverenigbare ambten:
Provinciegouverneur
119
De e l II I
H OOFDSTUK 12
- Overeenkomstig de artikelen 11 en 47, tweede lid van het Gemeentedecreet is er een onverenigbaarheid tussen het ambt van gouverneur, vicegouverneur van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad en adjunct van de gouverneur van de provincie Vlaams-Brabant en het mandaat van gemeenteraadslid, respectievelijk het ambt van schepen. Aangezien de burgemeester, behalve in het uitzonderlijk geval hij buiten de verkozenen van de gemeenteraad wordt benoemd, benoemd wordt uit de provincieraadsleden, geldt de vermelde onverenigbaarheid ook t.a.v. zijn ambt. - Luidens artikel 1, eerste lid, van de wet van 6 augustus 1931 houdende vaststelling van de onverenigbaarheden en ontzeggingen betreffende de ministers, gewezen ministers en ministers van Staat, alsmede de leden en gewezen leden van de wetgevende kamers zijn de mandaten van volksvertegenwoordiger of senator onverenigbaar met het ambt van provinciegouverneur, vicegouverneur of adjunct-gouverneur. Eenzelfde onverenigbaarheid geldt voor het mandaat van Vlaams parlementslid (art. 24bis, § 2 BWHI van 8 augustus 1980). - Volgens artikel 85bis, § 5 van de Gemeentekieswet is er onder meer onverenigbaarheid tussen het ambt van gouverneur en het lidmaatschap van de Raad voor Verkiezingsbetwistingen. Daar deze Raad een administratief rechtscollege is, geldt trouwens in dit geval eveneens artikel 60, 1° van het Provinciedecreet. - Artikel 20, 1° van het OCMW-decreet stelt een onverenigbaarheid in tussen het ambt van gouverneur en lid van de raad voor maatschappelijk welzijn.
E
Art. 61
Duur en einde
Bij toepassing van artikel 41 van het besluit van de Vlaamse regering van 5 maart 2004 is de provinciegouverneur benoemd voor een periode die uiterlijk een einde neemt wanneer hij de leeftijd van 65 jaar bereikt. De provinciegouverneur kan echter, op grond van artikel 61 van het Provinciedecreet en artikel 39 van het vermelde besluit van de Vlaamse regering, vervroegd een einde stellen aan zijn ambt door vrijwillig zijn ontslag in te dienen bij de Vlaamse regering. Het ontslag moet schriftelijk ingediend worden en bij aangetekende brief ter kennis gebracht worden aan de minister van Binnenlandse Aangelegenheden. Het ontslag wordt slechts definitief nadat de Vlaamse regering het formeel aanvaard heeft. Tot op dat ogenblik kan de gouverneur het ontslag nog steeds intrekken.
120
Provinciegouverneur
HOOFDSTUK 12
F
Tucht en aansprakelijkheid
Tucht
a
Deel I II
Noch het Provinciedecreet, noch het besluit van 5 maart 2004 van de Vlaamse regering tot vaststelling van het statuut van de provinciegouverneurs voorzien in tuchtrechtelijke bepalingen t.o.v. de provinciegouverneur. De provinciegouverneur kan dus niet het voorwerp zijn van een tuchtmaatregel.
b
Aansprakelijkheid
De artikelen 70 e.v. van het Provinciedecreet die ten voordele van de gedeputeerden in een vrijwillige of verplichte tussenkomst voorzien van de overheid bij burgerlijke of strafrechtelijke aansprakelijkheid bij de uitoefening van hun mandaat, zijn niet van toepassing voor de provinciegouverneur.
G
Geldelijk statuut
Art. 59
De Vlaamse regering stelt het statuut vast van de provinciegouverneur. Artikel 42 e.v. van het besluit van de Vlaamse regering van 5 maart 2004 tot vaststelling van het statuut van de provinciegouverneurs en de adjunct van de gouverneur van de provincie Vlaams-Brabant regelt het geldelijk statuut. Alleen de kosten van de reizen die de gouverneur maakt in opdracht van de provincie, zijn ten laste van de provincie (art. 70, 1° Provinciewet). De provinciegouverneur kan geen enkel financieel voordeel verwerven uit zijn deelname aan raden van bestuur of andere vergaderingen van private vennootschappen of openbare instellingen.
Provinciegouverneur
Art. 62
121
Deel IV
Werking van de provincieraad en de deputatie
Hoofdstuk 1
Prerogatieven en verplichtingen
Hoofdstuk 2
Bijeenroeping
Hoofdstuk 3
Plaats
Hoofdstuk 4
Agenda
Hoofdstuk 5
Openbaarheid
Hoofdstuk 6
Voorzitterschap
Hoofdstuk 7
Beraadslaging en stemming
Hoofdstuk 8
Verbodsbepalingen
Hoofdstuk 9
Notulen
Hoofdstuk 10
Huishoudelijk reglement
Hoofdstuk 11
Fracties en commissies
Hoofdstuk 12
Deontologische codes
HOOFDSTUK 1
1
Deel I V
Prerogatieven en verplichtingen
Elk provincieraadslid en elke gedeputeerde kan de navolgende rechten doen gelden: - een recht van medezeggenschap en een stemrecht over de aangelegenheden die onderworpen zijn aan de beraadslaging en de stemming van het orgaan waarvan hij deel uitmaakt, tenzij een wet of decreet hem dit recht in bepaalde omstandigheden ontzegt; - een mede-initiatiefrecht inzake de bijeenroeping van de provincieraad. De provincieraadsleden hebben bovendien het recht om aanvullende agendapunten in te dienen; - een recht op inzage in, afschrift van en toelichting bij alle dossiers, stukken en akten die het bestuur van de provincie en de autonome provinciebedrijven betreffen en alle documenten die betrekking hebben op aan de deputatie toegewezen taken; - een bezoekrecht aan de provinciale diensten en aan de autonome provinciebedrijven; - het recht om bij de Raad van State een annulatieberoep in te stellen ter vrijwaring van zijn prerogatieven. Provincieraadsleden hebben bovendien het recht om: - de deputatie te bevragen over aangelegenheden die het bestuur van de provincie of de aan de deputatie toegewezen taken betreffen; - de provinciegouverneur te bevragen over de taken die hij voor de provincie behartigt; - de deputatie te interpelleren. Provincieraadsleden en gedeputeerden die wegens een handicap niet in staat zijn zelfstandig hun mandaat te vervullen kunnen zich daarenboven laten bijstaan door een vertrouwenspersoon.
A
Provincieraadsleden
a
Algemene prerogatieven
Een provincieraadslid heeft geen persoonlijke bestuursbevoegdheid. Alleen door en in de provincieraad kan hij deelnemen aan het bestuur van de provincie. In de raad heeft hij evenwel medezeggenschap over alle zaken die aan de beraadslaging van de raad onderworpen zijn, is hij stemgerechtigd tenzij
Prerogatieven en verplichtingen
125
De e l IV
H OOFDSTUK 1
een wettelijke of decretale bepaling hem dit recht expliciet ontzegt en kan hij vrij zijn mening geven over zaken die behoren tot de bevoegdheid van de provincieraad. Op grond van artikel 32 van het Provinciedecreet heeft hij verder tevens het recht om, dit zowel tijdens de raadszittingen als daarbuiten, mondelinge en schriftelijke vragen te stellen conform de modaliteiten die voor de uitoefening van dit vragenrecht zijn vastgesteld in het huishoudelijk reglement. Ook kan hij de deputatie interpelleren over het gevoerde beleid of over beslissingen die zij met betrekking tot aangelegenheden van provinciaal of van gemengd belang heeft genomen. Er moet nochtans opgemerkt worden dat een provincieraadslid geen strafrechtelijke immuniteit geniet en dat zijn recht om vrij zijn mening te uiten, zoals dit van iedere burger, beperkt is tot het recht gewaarborgd bij artikel 19 van de Grondwet. Indien hij zich tijdens de raadsvergaderingen schuldig zou maken aan smadelijke, eerrovende of lasterlijke uitspraken, zou hij hiervoor zowel strafrechtelijk als burgerrechtelijk aansprakelijk kunnen worden gesteld. Een provincieraadslid is bovendien gebonden door het beroepsgeheim. Deze deontologische verplichting wordt expliciet bevestigd door artikel 30, § 4 van het Provinciedecreet dat bepaalt dat alle provincieraadsleden – net trouwens zoals alle andere personen die gerechtigd zijn om de besloten vergaderingen van de provincieraad bij te wonen – tot geheimhouding verplicht zijn. Provincieraadsleden die het beroepsgeheim schenden kunnen strafrechtelijk worden vervolgd op grond van artikel 458 van het Strafwetboek en kunnen bovendien burgerrechtelijk aansprakelijk worden gesteld voor de schade die door de bekendmaking van vertrouwelijke gegevens aan derden veroorzaakt wordt. Art. 18
b
Recht op bijstand door een vertrouwenspersoon
Artikel 18 van het Provinciedecreet kent aan de provincieraadsleden die wegens een handicap niet in staat zijn zelfstandig hun mandaat te vervullen de mogelijkheid toe zich voor de uitoefening van dit mandaat te laten bijstaan door een vertrouwenspersoon. Het recht op bijstand door een vertrouwenspersoon kan niet zonder meer worden ingeroepen door elk gehandicapt provincieraadslid. Een fundamentele voorwaarde voor de toepassing van artikel 18 is dat de handicap de zelfstandige vervulling van het mandaat verhindert. Om deze reden kan het recht op bijstand enkel worden ingeroepen door provincieraadsleden die beantwoorden aan de criteria, vermeld in artikel 55 van het besluit van de Vlaamse regering van 19 januari 2007 houdende het statuut van de lokale en provinciale mandataris. Bij toepassing van vermeld artikel komen enkel de provincieraadsleden in aanmerking die een persoonlijke bijstand nodig hebben voor de uitoefening van hun mandaat wegens een zware zintuiglijke handicap, zware spraakmoeilijkheden of een motori-
126
Prerogatieven en verplichtingen
HOOFDSTUK 1
Deel I V
sche handicap waardoor zij grote moeilijkheden hebben om met documenten om te gaan. Als bewijs daarvan moeten die provincieraadsleden een getuigschrift voorleggen van een arts met de uitdrukkelijke verklaring dat het provincieraadslid zodanig getroffen is door een van de vermelde handicaps dat hij zijn mandaat niet zelfstandig kan vervullen en voor de uitoefening ervan persoonlijke assistentie nodig heeft.
De vertrouwenspersoon kan door het provincieraadslid vrij worden gekozen, met deze restricties nochtans dat de vertrouwenspersoon de volle leeftijd van 18 jaar moet hebben bereikt, dat hij legaal binnen de Europese Unie moet verblijven, dat hij zich niet mag bevinden in een toestand van verhindering zoals bedoeld in artikel 14 van het Provinciedecreet en dat hij evenmin in een met het mandaat van provincieraadslid onverenigbare situatie mag verkeren. Op deze laatste voorwaarde bestaat er echter één uitzondering: er bestaat geen bezwaar tegen dat een gehandicapt provincieraadslid zich laat bijstaan door zijn/haar echtgeno(o)t(e) of door een bloed- of aanverwant tot en met de tweede graad. Het verbod op bloed- of aanverwantschap, vermeld in artikel 11, 6° van het Provinciedecreet, geldt daarentegen wel ten volle ten aanzien van de andere provincieraadsleden. Een vertrouwenspersoon moet niet noodzakelijk voor de gehele duur van het mandaat gekozen worden: het provincieraadslid is gerechtigd in de loop van zijn mandaat van vertrouwenspersoon te veranderen. Niets belet bovendien dat eenzelfde provincieraadslid meer dan één vertrouwenspersoon kiest om hem afwisselend in de uitoefening van zijn mandaat bij te staan.
De vertrouwenspersoon is niet verplicht de eed af te leggen. Hij heeft niettemin dezelfde verplichtingen als het provincieraadslid. Zo is hij bv. verplicht tot geheimhouding indien hij het provincieraadslid bijstaat in een besloten zitting. De vertrouwenspersoon krijgt ook dezelfde middelen ter beschikking als het provincieraadslid aan wie hij assistentie verleent, in die zin dat hij in het kader van de bijstand die hij verleent hetzelfde inzagerecht geniet als het provincieraadslid zelf. Toch heeft hij niet dezelfde rechten als een provincieraadslid. Zijn taak blijft hoe dan ook beperkt tot het bijstaan van het gehandicapt provincieraadslid. Daarom ook kan de vertrouwenspersoon nooit op eigen initiatief optreden, heeft hij niet het recht om bij besprekingen of stemmingen zijn eigen mening te vertolken of om, zonder instemming van het provincieraadslid, de prerogatieven eigen aan het mandaat van provincieraadslid uit te oefenen. De vertrouwenspersoon heeft recht op een presentiegeld en een vergoeding voor reiskosten onder dezelfde voorwaarden als het provincieraadslid. Hij kan bovendien beschikken over dezelfde materiële middelen en faciliteiten die ook aan het provincieraadslid worden toegekend. Betwistingen met betrekking tot de voorwaarden waaraan een vertrouwenspersoon moet voldoen of met betrekking tot de vraag of een provincieraadslid voldoet aan de voorwaar-
Prerogatieven en verplichtingen
127
De e l IV
H OOFDSTUK 1
den om een beroep te kunnen doen op een vertrouwenspersoon kunnen voor beslechting aanhangig gemaakt worden bij de Raad voor Verkiezingsbetwistingen. Tegen de uitspraak van de Raad kan binnen een termijn van 8 dagen na de kennisgeving een beroep ingesteld worden bij de Raad van State. Dit beroep is niet schorsend.
c
Initiatiefrecht inzake de bijeenroeping van de provincieraad
Art. 20
Zie blz. 140.
Art. 22
d
Recht om de agenda van de provincieraad aan te vullen
Zie blz. 153.
Art. 30
e
Recht van inzage 1° Principe
Bij toepassing van artikel 30 van het Provinciedecreet hebben de provincieraadsleden recht op inzage in alle dossiers en alle stukken en akten die het bestuur van de provincie betreffen en in deze die betrekking hebben op aan de deputatie toegewezen taken. Ook de dossiers, stukken en akten van de autonome provinciebedrijven van hun provincie ressorteren onder hun inzagerecht. Artikel 30 kent bijgevolg aan de provincieraadsleden een specifiek inzagerecht toe dat bovendien ruimer is dan het inzagerecht dat kan ontleend worden aan de algemene regelgeving inzake openbaarheid van bestuur in de provincies, zoals deze is neergelegd in het Decreet van 26 maart 2004, en dat dan ook primeert boven laatstgenoemde regelgeving (art. 5, D. 26 maart 2004). Niettemin blijven het toepassingsgebied van artikel 30 van het Provinciedecreet en het ruime inzagerecht dat door dit artikel wordt toegekend beperkt tot de akten, dossiers en stukken betreffende het bestuur van de provincie en van haar autonome provinciebedrijven en betreffende de aan de deputatie toegewezen taken en kan het artikel, zelfs door provincieraadsleden, niet worden ingeroepen om andere documenten in te zien. Dit betekent uiteraard niet dat een provincieraadslid geen andere dan de in artikel 30 genoemde documenten mag inkijken, doch wel dat hij, indien hij dit wenst, daarvoor geen aanspraak kan maken op zijn ruim en specifiek inzagerecht en slechts een beroep kan doen op het inzagerecht dat elke andere burger kan doen gelden. Artikel 30 primeert binnen zijn toepassingsgebied weliswaar wel boven andere openbaarheidsregelingen, doch doet anderzijds immers ook geen afbreuk aan het recht van een provincieraadslid om zich,
128
Prerogatieven en verplichtingen
HOOFDSTUK 1
Deel I V
voor het nemen van inzage in documenten die niet onder zijn specifiek inzagerecht ressorteren, te beroepen op andere bestaande publiciteitsregelingen.
Uit wat voorafgaat volgt dan ook dat: • een provincieraadslid dat inzage wenst in akten of stukken betreffende het bestuur van de provincie of van een autonoom provinciebedrijf van zijn provincie of betreffende aan de deputatie toegewezen taken hiervoor zijn specifiek recht op inzage, zoals toegekend bij artikel 30 van het Provinciedecreet, kan doen gelden. De draagwijdte van artikel 30 wordt hierna uiteengezet; • een provincieraadslid dat inzage wenst in bestuursdocumenten die niet onder het toepassingsgebied van artikel 30 van het Provinciedecreet vallen, hiervoor zoals alle andere burgers een beroep moet doen op de algemeen geldende regelgeving inzake openbaarheid van bestuur in de provincies (zie blz. 335 e.v.). Het bij artikel 30 van het Provinciedecreet toegekende recht op inzage kan worden ingeroepen door elk provincieraadslid in functie; het komt daarentegen niet toe aan de opvolgers, die immers nog niet belast zijn met het bestuur van de provincie en wier inzagerecht daarom niet verder reikt dan het inzagerecht van andere burgers. Een provincieraadslid kan het prerogatief dat hij aan artikel 30 van het Provinciedecreet ontleent echter enkel inroepen ten aanzien van zijn eigen bestuur en de autonome provinciebedrijven van zijn provincie. Hij kan zich dus niet op artikel 30 beroepen om een ruimer inzagerecht te genieten in de documenten die zich bij een ander bestuur bevinden, zoals bv. bij een intergemeentelijk samenwerkingsverband waarin de provincie participeert, bij een andere provincie of een gemeente. Elk provincieraadslid kan zijn inzagerecht persoonlijk en afzonderlijk uitoefenen. Hij heeft in principe evenwel niet het recht om zich bij de uitoefening van zijn inzagerecht te laten vergezellen of bijstaan door een derde, die zelf geen deel uitmaakt van de provincieraad. De enige uitzondering die op dit principe is toegestaan geldt ten voordele van gehandicapte provincieraadsleden, die – indien zij beantwoorden aan de bij artikel 55 van het besluit van de Vlaamse regering van 19 januari 2007 vastgestelde criteria – bij toepassing van artikel 18 van het Provinciedecreet gerechtigd zijn om zich te laten bijstaan door een vertrouwenspersoon en die zich dan ook uiteraard bij de uitoefening van hun inzagerecht door deze persoon kunnen laten vergezellen. De provincieraadsleden en hun vertrouwenspersonen zijn steeds persoonlijk verantwoordelijk voor het gebruik van de inlichtingen die zij bij de uitoefening van hun inzagerecht verkregen hebben. Provincieraadsleden die het beroepsgeheim schenden kunnen immers strafrechtelijk vervolgd worden of kunnen burgerrechtelijk aansprakelijk gesteld worden voor de schade die door de bekendmaking van bepaalde gegevens aan derden veroorzaakt wordt. Zij moeten bovendien de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten aanzien van de verwerking van persoonsgegevens respecteren en zouden ook op basis van deze wet strafbaar zijn indien zij, met miskenning van de voor-
Prerogatieven en verplichtingen
129
De e l IV
H OOFDSTUK 1
schriften van deze wet, informatie zouden verspreiden. Daarenboven dreigen eveneens mogelijke sancties indien een provincieraadslid door het verspreiden van informatie die hij op grond van artikel 30 heeft verkregen de vrije mededinging zou verstoren.
2° Omv ang v an het inzagerecht
Wanneer artikel 30 van het Provinciedecreet aan de provincieraadsleden een uitgebreid inzagerecht toekent in de dossiers, de stukken en akten betreffende het bestuur van de provincie en van de autonome provinciebedrijven en betreffende de aan de deputatie toegewezen taken, dan worden daarmee enkel de dossiers, de stukken en akten bedoeld die betrekking hebben op: • het bestuur van de provincie, de provinciale instellingen en de autonome provinciebedrijven; • de aan de deputatie toegewezen medebewindstaken; • de taken die de provinciegouverneur behartigt voor de provincie. Provincieraadsleden hebben echter geen controlerecht op de wijze waarop de provinciegouverneur zijn bevoegdheden en opdrachten van algemeen belang uitoefent. Hieruit volgt dan ook dat provincieraadsleden op grond van artikel 30 van het Provinciedecreet geen recht op inzage kunnen doen gelden in de stukken die op de laatstgenoemde opdrachten betrekking hebben of in de briefwisseling die door de provinciegouverneur betreffende zijn taken van algemeen belang met de hogere overheid gevoerd wordt of nog in nota’s en rapporten die dienaangaande tussen de hogere overheid en de gouverneur en/of zijn diensten uitgewisseld worden. Gelet op wat voorafgaat vallen de volgende stukken, als van algemeen belang zijnd, buiten het toepassingsgebied van artikel 30 van het Provinciedecreet: - - - - - -
de de de de de de
dossiers inzake de door de provinciegouverneur uitgeoefende toezichtstaken; dossiers met betrekking tot wapenvergunningen; documenten betreffende de vaststelling van de gemeentelijke brandweerbijdragen; documenten met betrekking tot de politionele veiligheid; documenten met betrekking tot de indeling in brandweer- en politiezones; rampenplannen en bijbehorende dossiers.
Ook dossiers betreffende zaken waarin de deputatie als administratief rechtscollege is opgetreden zijn onttrokken aan het inzagerecht van de provincieraadsleden, zoals dit hen bij artikel 30 van het Provinciedecreet werd toegekend. Dossiers betreffende de door de deputatie uitgeoefende medebewindstaken, die weliswaar het provinciaal belang overstijgen maar waarin niettemin een
130
Prerogatieven en verplichtingen
HOOFDSTUK 1
Deel I V
nauwe verwevenheid bestaat met het provinciaal belang, vallen echter wel onder het toepassingsgebied van artikel 30 van het Provinciedecreet. Dossiers inzake stedenbouwkundige vergunningen, milieuvergunningen, natuurvergunningen enz. … mogen dan ook niet aan het inzagerecht van de provincieraadsleden onttrokken worden. Het begrip “dossiers, stukken en akten” is overigens zeer ruim: het omvat elk bestuursdocument, van welke aard ook, ongeacht zijn drager en ongeacht of het reeds in het provinciaal archief werd neergelegd dan wel zich nog bij de diensten bevindt en ongeacht of het in het centraal bestuur dan wel bij de buitendiensten bewaard wordt. Het stadium van het besluitvormingsproces waarin het document gesitueerd is, is niet relevant. Het inzagerecht geldt dus zowel met betrekking tot documenten uit de voorbereidende fase, de fase van besluitvorming als de uitvoerende fase. Ook documenten uit een dossier waarin nog geen eindbeslissing genomen werd zijn dus in principe ter inzage, voor zover ze ten minste reeds afgewerkt zijn en een definitieve status verworven hebben. In die zin omvat de omschrijving “dossier, akte of stuk” onder meer: de besluiten, de notulen, verslagen, processen-verbaal, studies, rapporten, adviezen, richtlijnen, contracten, vergunningen, facturen, statistieken, schattingsverslagen, briefwisseling enz.
Uiteraard zijn, zoals reeds werd gesteld, de hierboven vernoemde documenten enkel ter inzage voor zover zij betrekking hebben op aangelegenheden van provinciaal of gemengd belang. Kunnen o.m. als zodanig beschouwd worden: - de dossiers betreffende de punten die op de agenda van de provincieraad zijn ingeschreven (zie ook blz. 156); - de briefwisseling gericht aan de provincie, in de mate waarin deze betrekking heeft op zaken van provinciaal of gemengd belang. Het betreft hier niet alleen de briefwisseling die aan de raad zelf gericht is, doch ook deze die aan de deputatie gericht is. Ook de briefwisseling over taken die de provinciegouverneur voor de provincie behartigt valt onder het inzagerecht. Dit is evenwel niet het geval voor de briefwisseling betreffende de taken van algemeen belang die de provinciegouverneur uitoefent; - de notulen van de provincieraad; - de notulen van de deputatie; de goedgekeurde notulen van de deputatie moeten trouwens, op grond van artikel 51, laatste lid van het Provinciedecreet, aan de provincieraadsleden bezorgd worden; - de akten en stukken betreffende de provinciale begroting/het provinciaal budget en betreffende de rekeningen, zowel van het lopende als van een afgesloten boekjaar; - de documenten betreffende het provinciaal patrimonium; - het ruimtelijk structuurplan en de ruimtelijke uitvoeringsplannen en de hieraan ten grondslag liggende studies, verslagen enz.; - de documenten met betrekking tot en van de autonome provinciebedrijven.
Prerogatieven en verplichtingen
131
De e l IV
H OOFDSTUK 1
Om het inzagerecht van de provincieraadsleden in de documenten van de autonome provinciebedrijven te faciliteren, moeten de navolgende documenten trouwens ook op de griffie van de oprichtende provincie ter inzage gelegd worden: de goedgekeurde beslissing tot oprichting van een autonoom provinciebedrijf, de originele statuten ervan, de statutenwijzigingen en de gecoördineerde versie van de statuten, de notulen van alle vergaderingen van de raad van bestuur en van het directiecomité en alle documenten waarnaar in die notulen verwezen wordt evenals alle beslissingen van de gedelegeerd bestuurder; - de documenten met betrekking tot de oprichting van of deelname in verenigingen, stichtingen en vennootschappen, zoals bedoeld in artikel 188 van het Provinciedecreet. Om de controlemogelijkheden van de provincieraadsleden over deze participaties te versterken, moet de provincieraad trouwens minstens eenmaal per jaar in kennis gesteld worden van een geactualiseerd overzicht van alle verenigingen, stichtingen en vennootschappen waarin de provincie participeert en moet hij een toelichting ontvangen over de wijzigingen die zich tijdens het afgelopen jaar in deze overzichtslijst hebben voorgedaan.
3° Restricties
Het inzagerecht van de provincieraadsleden in dossiers, akten en stukken betreffende het bestuur van de provincie is – zoals hierboven werd vermeld – weliswaar ruim, maar het kent niettemin zijn restricties. Zo omvat het inzagerecht van de provincieraadsleden niet: • documenten die nog in bewerking zijn Het bovenvermelde betekent niet dat documenten aan de inzage van de provincieraadsleden onttrokken zijn zolang er in het dossier nog geen eindbeslissing werd genomen. Het houdt wel in dat nog onafgewerkte of onvolledige documenten aan het inzagerecht onttrokken zijn. Als voorbeelden van documenten die nog in bewerking zijn kunnen vermeld worden: - het kladverslag of de aantekeningen van de provinciegriffier met het oog op het opstellen van de notulen; - ontwerpnota’s van de administratie die nog geen definitieve status verworven hebben.
• documenten die nog ter studie of ter discussie liggen en die om deze reden nog geen definitieve status verworven hebben • documenten die nog moeten opgesteld worden Deze restrictie heeft een tweeledige inhoud. Enerzijds houdt zij in dat een provincieraadslid enkel bestaande documenten kan opvragen. Hij kan zich dus niet op artikel 30 van het Provinciedecreet beroepen om te eisen dat er ten behoeve van hem nieuwe nota’s opgesteld worden, onderzoeken gebeuren of analyses uitgevoerd worden. Zo kan hij bv. wel inzage vragen in bestaande statistieken, doch hij kan niet eisen dat de provincie voor hem uit bestaande gegevens nog niet bestaande statistieken opstelt.
132
Prerogatieven en verplichtingen
HOOFDSTUK 1
Deel I V
Een tweede aspect van deze restrictie bestaat erin dat een provincieraadslid enkel actueel bestaande documenten kan opvragen en niet tevens reeds toekomstige. Een provincieraadslid kan dus bv. niet eisen dat hem in de toekomst steeds automatisch – en zonder dat hij daarom moet verzoeken – kopieën worden toegestuurd van elke beslissing waarbij de provincie een overheidsopdracht gunt. Indien hij deze beslissingen zou wensen in te kijken, zal hij daarom telkens zelf separaat moeten verzoeken.
• persoonlijke documenten Zo zijn bv. persoonlijke documentatie van de administratie, de persoonlijke briefwisseling van de uitvoerende mandatarissen en ambtenaren en de persoonlijke mailbox van de uitvoerende mandatarissen en de ambtenaren niet vatbaar voor inzage door de provincieraadsleden. Zelfs indien de mailbox of een elektronisch bestand briefwisseling of documentatie bevatten die verband houden met de professionele activiteiten van de betrokkene in het kader van het bestuur van de provincie of de aan de deputatie toegewezen taken, kan dit niet tot gevolg hebben dat de mailbox of het bestand rechtstreeks toegankelijk zouden moeten zijn voor de provincieraadsleden. De wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van de persoonsgegevens verzet er zich immers tegen dat de provincieraadsleden rechtstreeks en onvoorwaardelijk toegang zouden kunnen nemen tot deze bestanden.
4 ° A f s c h rif t
Artikel 30 van het Provinciedecreet kent aan de provincieraadsleden overigens niet enkel het recht toe om louter inzage te nemen in de stukken. Het is hun eveneens geoorloofd aantekeningen te maken of afschrift te nemen van de documenten waarvan hun inzage is gegeven. Ook kunnen zij, op grond van artikel 30, § 1, aanspraak maken op kopieën of enig ander afschrift van de stukken die aan hun inzagerecht onderworpen zijn. De modaliteiten waaronder deze afschriften of kopieën kunnen worden verkregen moeten in het huishoudelijk reglement van de provincieraad nader bepaald worden. De vergoeding die eventueel voor de afschriften wordt gevraagd mag nooit meer bedragen dan de reële kostprijs.
5 ° M o d a liteiten v oor de uitoefening v an het inzagerecht
De uitoefening van het inzagerecht van de provincieraadsleden kan nader geregeld worden in het huishoudelijk reglement van de raad. Dit reglement moet echter met volledig respect van het decretaal gegarandeerde inzagerecht van de provincieraadsleden worden opgesteld; het mag, anders gezegd, het inzagerecht niet feitelijk ongedaan maken of beknotten.
Prerogatieven en verplichtingen
133
De e l IV
H OOFDSTUK 1
In het reglement kunnen onder meer de volgende punten geregeld worden: - de aanduiding van de precieze plaats(en) waar het inzagerecht kan worden uitgeoefend. Het principe hierbij is dat het inzagerecht ter plaatse moet worden uitgeoefend; - de dagen en uren waarop inzage kan worden genomen. Deze dagen en uren moeten echter zodanig vastgesteld worden dat het de provincieraadsleden materieel mogelijk is hun inzagerecht naar behoren uit te oefenen. Een reglement dat het inzagerecht zou beperken tot één uur per week zou strijdig zijn met artikel 30 van het Provinciedecreet. De provincieraadsleden hebben anderzijds niet het recht te eisen steeds na de kantooruren inzage van de stukken te mogen nemen. Toch is het aangewezen de provincieraadsleden de mogelijkheid te geven om op bepaalde momenten ook buiten de gewone kantooruren hun inzagerecht uit te oefenen; - de voorafgaande aanduiding van de stukken. In het reglement kan bepaald worden dat de provincieraadsleden de stukken die zij wensen in te zien vooraf moeten aanduiden. Het reglement kan voorschrijven hoeveel dagen vooraf de provincieraadsleden opgave moeten doen van de lijst van de stukken die zij wensen te onderzoeken; - de wijze waarop aan provincieraadsleden inzage zal worden verstrekt in elektronisch opgeslagen briefwisseling of documenten; - de modaliteiten waaronder aan provincieraadsleden afschriften worden verstrekt en de eventuele kostprijs die gevraagd wordt voor afschriften of kopieën.
De modaliteiten waaronder de provincieraadsleden inzage en/of afschrift kunnen vragen van dossiers betreffende punten die op de agenda van de provincieraad zijn geplaatst en waaronder zij toelichting kunnen vragen over de agendapunten en/of de bijbehorende dossiers moeten, op grond van artikel 21 van het Provinciedecreet, bij het huishoudelijk reglement worden vastgesteld. Er moet wel opgemerkt worden dat de uitoefening van het inzagerecht van de provincieraadsleden in de vermelde dossiers georganiseerd moet worden met volledig respect van het voorschrift van artikel 21, tweede lid van het Provinciedecreet (zie blz. 156) en van de finaliteit van artikel 21. Bezoekrecht aan de provinciale diensten en inrichtingen en f aan de autonome provinciebedrijven Op grond van artikel 30, § 2 van het Provinciedecreet heeft elk provincieraadslid tevens het recht om, zelfs individueel, de provinciale diensten en instellingen te bezoeken. Naast administratieve en technische diensten van de provincie, zijn hieronder begrepen de diensten en instellingen die de provincie heeft opgericht en die zij beheert, zoals de provinciale onderwijsinstellingen, de provinciale sport- en culturele centra, de provinciale musea, archiefcentra en documentatiecentra en uiteraard ook de intern verzelfstandigde agentschappen. Het bezoekrecht heeft daarentegen geen betrekking op besturen, verenigingen of vennootschappen waarvan de provincie louter lid is, zoals bv. de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden.
134
Prerogatieven en verplichtingen
HOOFDSTUK 1
Deel I V
Het heeft echter wel betrekking op de autonome provinciebedrijven. Het bezoekrecht van de provincieraadsleden mag slechts een louter informatief karakter hebben. Het doel van het bezoekrecht is immers enkel de provincieraadsleden de mogelijkheid te bieden zich te informeren omtrent de provinciale diensten en instellingen of de autonome provinciebedrijven. Provincieraadsleden mogen zich dan ook bij gelegenheid van de uitoefening van hun bezoekrecht niet in de plaats stellen van de deputatie en/of de provinciegriffier die belast zijn met respectievelijk het beheer van provinciale instellingen en de leiding van de diensten. Daaruit volgt dat het de provincieraadsleden wel is toegestaan de activiteiten van de provinciale diensten en instellingen of van een autonoom provinciebedrijf bij te wonen, doch dat zij niet het recht hebben opmerkingen te maken aan het personeel, opdrachten of onderrichtingen te geven of, bij gelegenheid van een bezoek aan een school, leerlingen te ondervragen. Eventuele opmerkingen kunnen de provincieraadsleden wel tijdens de vergadering van de provincieraad voorleggen aan de deputatie. Het bezoekrecht van de provincieraadsleden mag uiteraard de goede werking van de diensten en instellingen niet hinderen. Om die reden moeten de exacte modaliteiten waaronder het bezoekrecht kan worden uitgeoefend bepaald worden in het huishoudelijk reglement van de provincieraad.
g
Vraagrecht 1 ° Vr a g en aan de deputatie
Art. 32
Artikel 32 van het Provinciedecreet kent de provincieraadsleden het recht toe om aan de deputatie mondelinge en schriftelijke vragen te stellen. Het vraagrecht ligt in het verlengde van het inzagerecht. Door middel van hun inzagerecht en ook door middel van het afschrift van de goedgekeurde notulen van de vergaderingen van de deputatie dat hen automatisch toegestuurd wordt, worden de provincieraadsleden in staat gesteld de werking van het bestuur op te volgen. Indien zij ter zake vragen hebben, kunnen zij via de uitoefening van hun vraagrecht toelichtingen krijgen. Het vraagrecht heeft, zoals het inzagerecht, betrekking op de aangelegenheden die het bestuur van de provincie betreffen en op de aan de deputatie toegewezen medebewindstaken. Het strekt zich trouwens niet enkel uit tot de aangelegenheden die behartigd worden door het provinciebestuur zelf, doch ook tot deze die uitgeoefend worden door de autonome provinciebedrijven die de provincie heeft opgericht. Vragen over het functioneren van andere besturen, instanties of verenigingen moeten daarentegen als onontvankelijk beschouwd worden. Zo kan de deputatie niet op ontvankelijke wijze bevraagd worden over het functioneren van instanties of verenigingen, waarvan bv. enkel het budget of de jaarrekening voor goedkeuring of vaststelling aan de provincie moet worden voorgelegd. Aan de deputatie zouden in voorkomend geval enkel vragen ge-
Prerogatieven en verplichtingen
135
De e l IV
H OOFDSTUK 1
steld kunnen worden over de wijze waarop zij de aan haar toegekende toezichts- of controletaak heeft uitgeoefend. Zo ook kan een lid van de deputatie wel bevraagd worden over materies waarvoor hij, op grond van de interne taakverdeling binnen de deputatie, verantwoordelijkheid draagt, doch niet over de werking van een vereniging of instantie waarvan hij louter deel uitmaakt en die niet als behorend tot “het bestuur van de provincie” kan gecatalogeerd worden. Hierop zou enkel een uitzondering bestaan indien en voor zover een expliciete bepaling de betrokken gedeputeerde zou verplichten de provincieraad te informeren over de werking van die vereniging of instantie. Het vraagrecht heeft trouwens evenmin betrekking op de rechtsprekende bevoegdheid van de deputatie en de dossiers zelf waarin zij als rechtscollege opgetreden is.
Het vraagrecht ten aanzien van de deputatie kan zowel uitgeoefend worden tijdens de provincieraadsvergaderingen als daarbuiten via schriftelijke vragen en antwoorden. Indien een provincieraadslid een vraag wenst te stellen, dan is het alleszins niet vereist dat hij daarvoor een toegelicht voorstel van beslissing indient. De provincieraad moet, rekening houdend met het voorgaande, in zijn huishoudelijk reglement de verdere modaliteiten bepalen voor de uitoefening van het vraagrecht.
Art. 32
2° Vr agen aan de provinciegouv erneur
Naast hun recht om aan de deputatie schriftelijke en mondelinge vragen te stellen, bezitten de provincieraadsleden tevens het recht om aan de provinciegouverneur vragen te stellen. Artikel 32, derde lid kent de provincieraadsleden meer bepaald het recht toe om de provinciegouverneur te bevragen over de taken die hij behartigt voor de provincie. De provincieraad moet in zijn huishoudelijk reglement de modaliteiten bepalen waaronder de provincieraadsleden hun recht kunnen uitoefenen om aan de provinciegouverneur vragen te stellen.
h
Beroep bij de Raad van State
Elk provincieraadslid kan in zijn hoedanigheid van provincieraadslid bij de Raad van State een beroep tot nietigverklaring instellen om zijn prerogatieven, verbonden aan het lidmaatschap, te vrijwaren. De Raad van State heeft in zijn rechtspraak het functioneel belang van het provincieraadslid om een annulatieberoep in te stellen echter duidelijk omlijnd. Dit houdt in dat het provincieraadslid niet om het even welk middel kan aanvoeren om de nietigverklaring van een beslissing te vorderen. Ten eerste kunnen provincieraadsleden, in die hoedanigheid optredend, bij de Raad van State een beroep tot nietigverklaring instellen tegen een besluit van de provincieraad of de beslissing van de toezichthoudende overheid die dit besluit goedkeurt, indien ze aanvoeren
136
Prerogatieven en verplichtingen
HOOFDSTUK 1
Deel I V
dat de raad tot dit besluit is gekomen met schending van de decretale vormvoorschriften die de uitoefening van hun mandaat binnen de raad waarborgen. Het betreft hier de decretaal bepaalde vormvoorschriften voor de oproeping, het vaststellen van de agenda, de beraadslaging en de besluitvorming van de provincieraad. Ten tweede is dergelijk verzoekschrift ook ontvankelijk indien het provincieraadslid tegen het raadsbesluit aanvoert dat het genomen is met schending van de prerogatieven die hem buiten de raad toekomen, zoals zijn recht op inzage en zijn recht om punten aan de agenda van de provincieraad toe te voegen. Ten derde heeft het provincieraadslid een functioneel belang bij de nietigverklaring van een beslissing die a priori iedere wettelijke werking van de provincieraad onmogelijk maakt, m.a.w. beslissingen die voor gevolg hebben dat de raad onregelmatig is samengesteld waardoor zijn beraadslagingen, stemmingen en beslissingen onwettig zijn. In de vierde plaats heeft een provincieraadslid uitzonderlijk een functioneel belang bij de nietigverklaring van een beslissing die uitgaat van een orgaan van een ander rechtspersoon dan de provincie. Dit is het geval indien het provincieraadslid tegen de beslissing van dit orgaan aanvoert dat ze genomen is zonder dat daarbij het wettelijk of decretaal voorgeschreven advies van de provincieraad is ingewonnen. Ten slotte kan een provincieraadslid, als zodanig, ook een annulatieberoep instellen tegen beslissingen van andere provinciale organen die een inbreuk zouden inhouden op de bevoegdheden van de provincieraad.
B
Deputatie
Net zoals de provincieraadsleden, kunnen de leden van de deputatie in de uitoefening van hun ambt een aantal prerogatieven doen gelden. Het betreft dan in de eerste plaats de medezeggenschap en het stemrecht over alle aangelegenheden die aan de beraadslaging en/of beslissing van de deputatie onderworpen zijn, tenzij een wettelijke of decretale bepaling hen dit recht expliciet zou ontzeggen. Indien zij uit de raad benoemd werden genieten zij — weliswaar onder dezelfde restrictie — ook een spreekrecht en medebeslissingsrecht over alle aangelegenheden die tot de bevoegdheid van de provincieraad behoren. Verder bevestigt artikel 47 van het Provinciedecreet expliciet dat de leden van de deputatie aanspraak kunnen maken op dezelfde prerogatieven die artikel 30 aan de provincieraadsleden toekent, met name het inzagerecht in alle dossiers, stukken en akten die het bestuur van de provincie en van de autonome provinciebedrijven van hun provincie betreffen, evenals het inzagerecht in documenten betreffende de door de deputatie uitgeoefende medebewindstaken en de door de provinciegouverneur voor de provincie behartigde taken, het recht op afschrift van en toelichting bij deze documenten en het bezoekrecht aan de provinciale diensten en instellingen en aan de autonome provinciebedrijven. Bovendien is het evident dat de leden van de deputatie een volledig onderzoeksrecht bezitten over alle dossiers en aangelegenheden die tot de bevoegdheid van de deputatie behoren, ongeacht of het zaken van provinciaal,
Prerogatieven en verplichtingen
Art. 30 Art. 47 Art. 68bis
137
De e l IV
H OOFDSTUK 1
van gemengd of van algemeen belang betreft en ongeacht of het om aangelegenheden gaat die in het kader van de interne taakverdeling aan henzelf dan wel aan een collega-gedeputeerde werden toevertrouwd. En ten slotte kent artikel 68bis van het Provinciedecreet aan elk lid van de deputatie dat wegens een handicap niet in staat is om zelfstandig zijn mandaat van gedeputeerde te vervullen, de mogelijkheid toe om zich voor de uitoefening van dit mandaat te laten bijstaan door een vertrouwenspersoon. Het recht op bijstand zal evenwel enkel kunnen worden ingeroepen door gedeputeerden die een handicap hebben die de zelfstandige vervulling van hun mandaat verhindert en die beantwoordt aan de criteria die door de Vlaamse regering werden vastgesteld bij artikel 55 van het besluit van 19 januari 2007 houdende het statuut van de lokale en provinciale mandataris (zie blz. 114). De gedeputeerde mag zijn vertrouwenspersoon vrij kiezen uit de personen die de volle leeftijd van 18 jaar hebben bereikt en die legaal binnen de Europese Unie verblijven, met deze restrictie evenwel dat de vertrouwenspersoon zich niet mag bevinden in een toestand van verhindering zoals bedoeld in artikel 48 van het Provinciedecreet of in een met het mandaat onverenigbare functie of situatie. Op de laatstvermelde restrictie bestaat nochtans een uitzondering: er bestaat geen bezwaar tegen dat een gehandicapte gedeputeerde zich laat bijstaan door zijn echtgenoot of een bloed- of aanverwantschap tot en met de tweede graad. Hij kan echter niet de echtgenoot van een ander lid van de deputatie of een bloed- of aanverwant tot en met de tweede graad van deze laatste aanstellen als vertrouwenspersoon. Bij het verlenen van bijstand krijgt de vertrouwenspersoon dezelfde middelen ter beschikking en heeft hij dezelfde verplichtingen als een provincieraadslid. Hij moet echter niet de eed afleggen. De vertrouwenspersoon heeft voor elke vergadering recht op een presentiegeld onder dezelfde voorwaarden als een provincieraadslid.
138
Prerogatieven en verplichtingen
HOOFDSTUK 2
2
A
Deel I V
Bijeenroeping Provincieraad
De provincieraad komt minstens tien keer per jaar samen, telkens na een bijeenroeping van de provincieraadsleden door de voorzitter van de provincieraad. Deze roept de provincieraadsleden bijeen op eigen initiatief, dan wel na hiertoe te zijn verzocht door de deputatie of door een derde van de zittinghebbende provincieraadsleden. De oproeping moet in principe ten minste acht dagen voor de dag van de vergadering aan de provincieraadsleden worden bezorgd en moet de agenda van de vergadering vermelden. Voor elk agendapunt moet er een toegelicht voorstel van beslissing zijn. De provincieraadsvergaderingen worden ook telkens bekendgemaakt aan het publiek, eveneens uiterlijk acht dagen voor de dag van de vergadering.
a
Aantal vergaderingen en data
De provincieraad heeft in principe geen decretale zittingsperiode: hij vergadert zo dikwijls als de zaken die tot zijn bevoegdheid behoren het vereisen, zij het evenwel met een minimum van tien bijeenkomsten per jaar. In dit minimumaantal zijn alle vergaderingen van de provincieraad begrepen, ongeacht van wie het initiatief uitging tot bijeenroeping van de raad (zie hierna onder punt b).
Art. 19
Een maximumaantal zittingen wordt daarentegen door het decreet niet vooropgesteld. Het aantal vergaderingen is dus niet beperkt. Ook de data van de vergaderingen worden niet nader bij decreet bepaald, tenzij dan voor enkele welomschreven aangelegenheden. Zo is de provincieraad krachtens artikel 7 van het decreet verplicht op een vastgelegde dag te vergaderen na de volledige vernieuwing ervan ten gevolge van verkiezingen. De nieuwverkozen provincieraadsleden moeten dan van rechtswege bijeenkomen op een installatievergadering die plaatsvindt op de eerste werkdag van de maand december om 10 uur. Als een bezwaar werd ingediend tegen de verkiezing en deze vervolgens geldig wordt verklaard, vindt de installatievergadering plaats binnen tien dagen na de dag waarop de uitslag van de verkiezing definitief is, bij ongeldigverklaring binnen tien dagen na de dag waarop de uitslag van de nieuwe verkiezing definitief is. De provincieraad moet tevens samenkomen binnen veertien dagen na de installatievergadering, indien blijkt dat geen ontvankelijke akte van voordracht van een kandidaat-voorzitter van de raad werd ingediend, om dan tot verkiezing van een voorzitter over te gaan (art. 8, § 3 Provinciedecreet). Hetzelfde geldt wanneer geen ontvankelijke gezamenlijke akte van voordracht van kandidaat-gedeputeerden werd ingediend voor de afzonderlijke verkiezing van de gedeputeerden (art. 45, § 3).
Bijeenroeping
139
De e l IV
H OOFDSTUK 2
Verder is in het Provinciedecreet, vanaf de inwerkingtreding van deze bepalingen, een verplichte vergadering van de provincieraad voorzien: - vóór het einde van het jaar dat volgt op de provincieraadsverkiezingen en vóór hij beraadslaagt over het budget voor het volgende financiële boekjaar, om het strategische meerjarenplan vast te stellen (art. 142); - jaarlijks vóór de raad beraadslaagt over het budget voor het volgende financiële boekjaar, om waar nodig het meerjarenplan aan te passen (art. 143); - vóór het begin van ieder financiële boekjaar, om het jaarlijkse budget vast te stellen, behoudens het budget voor het eerste volledige financiële boekjaar van de zesjaarlijkse periode, dat kan worden vastgesteld in de loop van het eerste kwartaal van dat boekjaar (art. 144); - in de loop van het eerste semester van het financiële boekjaar dat volgt op het financiële boekjaar waarop de rekening betrekking heeft, om de jaarrekening vast te stellen (art. 169); - uiterlijk op 31 mei en 31 oktober van ieder jaar, om de jaarrekening van het voorbije jaar, respectievelijk het budget van het volgende boekjaar van de autonome provinciebedrijven goed te keuren (art. 236). Zolang de relevante bepalingen van het Provinciedecreet m.b.t. de planning en het financieel beheer niet in werking zijn, moet de provincieraad nog krachtens de Provinciewet bijeenkomen tijdens de maand oktober om het budget voor het volgende dienstjaar en de rekeningen van het vorige dienstjaar vast te stellen; tijdens deze vergadering moet ook het bijbehorende advies van het Rekenhof en de algemene beleidsnota worden voorgelegd (art. 66, § 2 Provinciewet).
b
Bevoegdheid tot bijeenroeping
De provincieraad kan slechts rechtsgeldig vergaderen en besluiten nadat hij daartoe voorafgaand door zijn voorzitter werd bijeengeroepen.
Art. 20
Enkel de voorzitter van de provincieraad is bevoegd tot de bijeenroeping van de raad, maar het initiatief tot de bijeenroeping kan variëren. De bijeenroeping kan gebeuren: - op eigen initiatief van de voorzitter zelf; - op verzoek van de deputatie; - op verzoek van een derde van de zittinghebbende leden van de provincieraad.
1° Bijeenroeping op eigen initiatief v an de v oorzitter
In principe beslist alleen de voorzitter over de noodzakelijkheid of de opportuniteit van een vergadering van de provincieraad.
140
Bijeenroeping
HOOFDSTUK 2
Deel I V
Zoals ook reeds onder de gelding van de Provinciewet, maar in tegenstelling tot de vroegere regeling in de nieuwe Gemeentewet waarbij de gemeenteraad werd bijeengeroepen door het college van burgemeester en schepenen (inmiddels gewijzigd in het Gemeentedecreet) is het dus niet de deputatie die de provincieraad bijeenroept. Een bijeenroeping van de raad door de deputatie, als college, of door een individueel lid van de deputatie, of door de provinciegouverneur is dus onwettig en kan zelfs aanleiding geven tot schorsing of vernietiging van de door de provincieraad tijdens dergelijke onregelmatig samengeroepen vergadering genomen besluiten. De voorzitter kan de vergaderingen van de raad beleggen op het tijdstip dat hij zelf gepast acht, zelfs op zondagvoormiddag. Hij moet hierbij echter rekening houden met de rechtmatige belangen van alle provincieraadsleden en zou misbruik maken van zijn bevoegdheid door de raad steeds bijeen te roepen op een tijdstip waarop het een of meerdere provincieraadsleden, bijv. omwille van beroepsactiviteiten, systematisch onmogelijk is om de vergaderingen bij te wonen. In het huishoudelijk reglement van de provincieraad kan worden bepaald op welke vaste dag en vast uur van de maand de provincieraad in principe altijd (behoudens de maanden juli en augustus) bijeenkomt, na een rechtsgeldige oproeping van de provincieraadsleden door de voorzitter. De voorzitter kan de provincieraadsleden dan wel nog steeds oproepen tot een bijkomende vergadering als hij dit nodig acht. Bij eventueel misbruik door de voorzitter van zijn decretale bevoegdheid kan de Vlaamse regering optreden in het kader van het bestuurlijk toezicht. In geval van kennelijk wangedrag of grove nalatigheid kan de voorzitter daarnaast tuchtrechtelijk gesanctioneerd worden door de Vlaamse regering (art. 69).
In de gevallen waarin de voorzitter zelf het initiatief heeft genomen tot bijeenroeping van de raad, heeft ook alleen hij de bevoegdheid om de reeds vastgestelde vergadering af te gelasten. Noch de deputatie, noch de gedeputeerden individueel of de provinciegouverneur hebben daartoe enige bevoegdheid.
2 ° Ve r p l ichte bijeenroeping door de v oorzitter
In afwijking van het algemeen principe dat de voorzitter autonoom over de opportuniteit van een bijeenroeping van de raad beslist, bepaalt artikel 20, tweede lid van het Provinciedecreet dat de voorzitter verplicht is gevolg te geven aan het verzoek van de deputatie of van een derde van de zittinghebbende leden van de provincieraad om de raad bijeen te roepen op het door de deputatie of de provincieraadsleden voorgestelde tijdstip en met de door de deputatie of de provincieraadsleden voorgestelde agenda. De bijeenroeping is wel voor de voorzitter slechts verplicht indien het verzoek beantwoordt aan de door het decreet gestelde ontvankelijkheidvoorwaarden.
Bijeenroeping
141
De e l IV
H OOFDSTUK 2
Zo moet het verzoek uitgaan van de deputatie als college, dan wel door het vereiste aantal zittinghebbende provincieraadsleden zijn ondertekend. Het verzoek moet daarnaast het gewenste vergadertijdstip vermelden en een voorstel van agenda bevatten, waarbij voor elk punt op de agenda een toegelicht voorstel moet worden ingediend. De toegelichte voorstellen van beslissing moeten worden bezorgd aan de provinciegriffier, die de voorstellen op zijn beurt bezorgt aan de voorzitter van de provincieraad.
De voorzitter van de provincieraad is bevoegd om de ontvankelijkheid van het verzoek te beoordelen en kan de gevraagde bijeenroeping weigeren indien het verzoek niet aan alle voorwaarden voldoet. Hij mag evenwel niet oordelen over de opportuniteit van de gevraagde vergadering. Indien het verzoek op rechtsgeldige wijze werd gedaan moet de voorzitter louter nog de nodige materiële maatregelen nemen voor de oproeping van alle provincieraadsleden. Wanneer er twijfel zou bestaan of het onderwerp of de onderwerpen waarvoor de bijeenroeping wordt gevraagd tot de bevoegdheid van de provincieraad behoren, blijft de voorzitter verplicht tot bijeenroeping van de raad. De raad zal dan zelf moeten oordelen over zijn bevoegdheid of onbevoegdheid ter zake.
In geval van een dergelijk verzoek, moet de voorzitter in principe de provincieraad bijeenroepen op de dag en het uur die in het verzoek werden aangewezen. Bij de indiening van het verzoek moet evenwel rekening worden gehouden met de bij artikel 21 van het Provinciedecreet voorgeschreven minimumoproepingstermijn (zie hierna onder c). Wanneer dus niet expliciet om bijeenroeping bij hoogdringendheid werd gevraagd en het verzoek te laat aan de voorzitter werd overgemaakt om de provincieraadsleden nog met inachtname van een termijn van acht dagen te kunnen oproepen, kan de voorzitter de vergadering ambtshalve met zoveel dagen uitstellen als vereist voor de naleving van de genoemde minimumoproepingstermijn. Wanneer in het verzoek geen tijdstip werd opgegeven, of wanneer het tijdstip onnodig onredelijk zou zijn, zoals bijv. de bijeenroeping om middernacht, kan de voorzitter zelf de datum en/of het uur van de vergadering vaststellen. Een verzoek tot bijeenroeping van de raad op zondag kan daarentegen niet als onredelijk worden beschouwd en mag voor de voorzitter geen aanleiding geven tot wijziging van de datum.
Heeft de voorzitter zelf reeds de provincieraad bijeengeroepen voor een eerdere datum dan deze in het verzoek vermeld, dan mag hij de door de verzoekende provincieraadsleden of de deputatie opgegeven punten toevoegen aan de agenda van deze raadsvergadering, onder verplichting uiteraard om de provincieraadsleden tijdig op de hoogte te brengen van deze aanvulling van
142
Bijeenroeping
HOOFDSTUK 2
Deel I V
de agenda. Omgekeerd verzet niets er zich tegen dat de voorzitter, wanneer hij uitvoering geeft aan het verzoek om de raad bijeen te roepen met een bepaalde agenda, zelf agendapunten toevoegt aan de dagorde van dezelfde vergadering. Zoals gezegd kan het dwingend verzoek aan de voorzitter tot bijeenroeping van de raad uitgaan van één derde van de zittinghebbende provincieraadsleden of van de deputatie. • verplichte bijeenroeping op verzoek van één derde van de zittinghebbende provincieraadsleden Als zittinghebbend moeten alle provincieraadsleden worden beschouwd die de eed hebben afgelegd en wier mandaat nog niet ten einde is gekomen, hierbij inbegrepen de ontslagnemende provincieraadsleden wier opvolger nog niet werd geïnstalleerd. Het is niet noodzakelijk dat een derde van de provincieraadsleden hiervoor getekend hebben op één en hetzelfde document. Een besluit waarbij de provincieraad zelf bepaalt om op een aangewezen dag en uur opnieuw te zullen bijeenkomen om over bepaalde onderwerpen te vergaderen, heeft de waarde van een geldig verzoek in de zin van artikel 20, tweede lid van het decreet, althans voor zover het aantal provincieraadsleden dat voor de aanneming van het besluit heeft gestemd ten minste gelijk is aan een derde van de zittinghebbende provincieraadsleden.
• verplichte bijeenroeping op verzoek van de deputatie Tot het verzoek om de provincieraad bijeen te roepen en tot vaststelling van de agenda voor die bijeenkomst kan door de deputatie slechts geldig worden besloten tijdens een regelmatig samengestelde en regelmatig gehouden vergadering. Zo zou de deputatie niet rechtsgeldig kunnen besluiten om de voorzitter te verzoeken de raad bijeen te roepen wanneer niet voldoende leden van de deputatie aanwezig zijn om te kunnen beraadslagen.
c
Wijze van oproeping
De oproeping is een louter materiële handeling, die gesteld wordt in uitvoering van het besluit van de voorzitter tot bijeenroeping van de raad of van het bij de voorzitter ingediende verzoek tot bijeenroeping uitgaande van de deputatie of van één derde van de zittinghebbende provincieraadsleden.
Art. 21
Om rechtsgeldig te zijn moet de oproeping voor een provincieraadsvergadering voldoen aan de volgende voorwaarden.
Bijeenroeping
143
De e l IV
H OOFDSTUK 2
1° De oproeping moet gebeuren door de v oorzitter v an de provincier aad.
Ongeacht van wie het initiatief tot bijeenroeping uitging, is het steeds de voorzitter die de provincieraad bijeenroept. Op het bovenvermelde principe bestaat evenwel één uitzondering. Voor de installatievergadering die van rechtswege plaatsvindt op de eerste werkdag van december om 10 uur, worden de provincieraadsleden, voor de goede orde, uitgenodigd door de provinciegriffier, en dit ten minste 8 dagen voor de installatievergadering. Het betreft hier geen oproeping in de strikte betekenis, maar een kennisgeving van de datum, het uur en de plaats van de vergadering. Indien de installatievergadering echter niet kan plaatsvinden op de eerste werkdag van december wegens een tegen de verkiezing ingesteld bezwaar of een wijziging van de zetelverdeling, dan moet er wel een formele bijeenroeping van de provincieraadsleden gebeuren voor de installatievergadering. Deze gebeurt dan, overeenkomstig het basisprincipe, door de uittredende voorzitter van de provincieraad, die de nieuwverkozen provincieraadsleden moet bijeenroepen op de installatievergadering binnen tien dagen na de dag waarop de uitslag van de (al of niet nieuwe) verkiezing of van de zetelverdeling definitief is. Gebeurt dit echter niet, dan moet de bijeenroeping gedaan worden door een uittredend lid van de deputatie in volgorde van rang (zie artikel 7 Provinciedecreet).
2° De oproeping moet in principe ten minste acht dagen v óór de dag v an de v ergadering aan de provincier aadsleden w orden bezorgd.
De minimumtermijn van acht dagen stelt de provincieraadsleden in staat om de vergadering van de provincieraad behoorlijk voor te bereiden en de dossiers betreffende de agendapunten te onderzoeken. De naleving ervan is dan ook een substantiële geldigheidsvereiste voor de oproeping en bijgevolg ook voor de tijdens de daaropvolgende vergadering getroffen besluiten. Het volstaat overigens niet dat de oproeping acht dagen voor de dag van de vergadering werd verzonden naar de provincieraadsleden; de oproeping moet hen reeds acht dagen op voorhand reëel bezorgd zijn. De termijn wordt, overeenkomstig de algemene regel van artikel 184, tweede lid van het Provinciedecreet, berekend door terug te tellen vanaf de gebeurtenis die de termijn doet eindigen, met name de vergadering van de provincieraad. Deze dag zelf wordt niet in de termijn begrepen, evenmin als de dag van de bezorging van de oproeping. Een voorbeeld ter verduidelijking: indien de provincieraad op woensdag gepland is, moet de oproeping reeds op de dinsdag van de week ervoor aan de provincieraadsleden bezorgd zijn. De bedoeling is dat er steeds een periode van zeven vrije dagen is tussen de dag van het bezorgen van de agenda en de dag van de vergadering.
144
Bijeenroeping
HOOFDSTUK 2
Deel I V
Opgemerkt kan worden dat indien de provinciegriffier, overeenkomstig artikel 7, § 1 van het Provinciedecreet, de provincieraadsleden ten minste 8 dagen voor de installatievergadering op de hoogte brengt van de datum, uur en plaats van deze vergadering, het al of niet tijdig versturen van deze oproeping geen gevolgen kan hebben op de rechtsgeldigheid van de beslissingen. De installatievergadering vindt immers van rechtswege op een decretaal vastgelegde dag plaats en de oproeping door de provinciegriffier gebeurt slechts voor de goede orde.
Van de minimumoproepingstermijn van acht dagen kan enkel worden afgeweken in spoedeisende gevallen, waarin bij hoogdringendheid tot oproeping van de raad moet worden overgegaan. Van de hoogdringendheid wordt bij voorkeur melding gemaakt bij de oproeping van de provincieraadsleden. De beoordeling van het spoedeisend karakter gebeurt in eerste instantie door de voorzitter, maar de provincieraad is niet gebonden door deze kwalificatie en mag weigeren de onterecht als spoedeisend opgegeven agendapunten te behandelen op de dag van de bijeenkomst.
3 ° D e o p roeping moet melding maken v an de plaats, de d a g e n het tijdstip v an de v ergadering.
4 ° D e o p roeping moet de agenda v an de v ergadering v e r m e l d en, ev enals v oor elk agendapunt een toegelicht v o o r s te l v an beslissing bev atten; de agendapunten moeten voldoende duidelijk omschreven zijn (zie blz. 152 e.v.).
5 ° D e o p roeping moet gebeuren op de wijze zoals b e p a a l d in het huishoudelijk reglement v an de p rov i n c i er aad.
De provincieraad kan volledig autonoom beslissen over de wijze van oproeping in zijn huishoudelijk reglement. Zo kan de provincieraad beslissen dat de oproeping schriftelijk bij een gewone brief zal gebeuren of bij een aangetekende brief of nog door afgifte aan huis. Ook kan worden bepaald dat de oproeping eveneens, dan wel uitsluitend op elektronische wijze zal gebeuren; in het laatste geval moet wel voldaan zijn aan de voorwaarden voor een geldige elektronische handtekening. Voorwaarde is uiteraard dat de oproeping aan alle provincieraadsleden kan worden bezorgd.
Bijeenroeping
145
De e l IV
H OOFDSTUK 2
d Bekendmaking van de provincieraadsvergaderingen aan het publiek Art. 23
Mede omwille van de principiële openbaarheid van de provincieraadsvergaderingen, wordt in artikel 23 van het Provinciedecreet een bekendmaking van de vergadering aan het publiek verplicht gesteld. De plaats, de dag, het tijdstip en de agenda van de vergadering moeten uiterlijk acht dagen voor de dag van de vergadering openbaar worden gemaakt op het provinciehuis. Indien er nadien, op initiatief van de provincieraadsleden of van de deputatie, nog bijkomende punten aan de agenda worden toegevoegd, dan moet de aangepaste agenda uiterlijk 24 uur nadat hij werd vastgesteld op dezelfde wijze worden bekendgemaakt.
Het decreet spreekt van bekendmaking “op het provinciehuis”. Deze bekendmaking zou dus kunnen gebeuren door aanplakking van een bericht op de plaats waar de provincieraad zitting houdt, zoals vroeger uitdrukkelijk zo bepaald in de Provinciewet. De concrete wijze van bekendmaking moet evenwel nader worden bepaald in het huishoudelijk reglement van de provincieraad. Het decreet voorziet uitdrukkelijk in een mogelijkheid tot afwijking van de bekendmakingstermijn indien de provincieraad bij hoogdringendheid wordt bijeengeroepen, naar analogie met de regeling in artikel 21 m.b.t. de minimumoproepingstermijn voor de provincieraadsleden, die in dit geval evenmin van toepassing is. In spoedeisende gevallen wordt de agenda uiterlijk 24 uur nadat hij is vastgesteld, en uiterlijk vóór de aanvang van de vergadering op dezelfde wijze openbaar gemaakt.
Aangezien de bekendmaking op het provinciehuis een minimumverplichting is, kan de provincieraad in zijn huishoudelijk reglement daarnaast nog andere, bijkomende, wijzen van bekendmaking voorschrijven, zoals bijv. de bedeling huis aan huis van folders waarin informatie wordt vermeld over de volgende raadsvergadering, mededeling via regionale dagbladen of televisie, lokale radio of op de website van de provincie. De provincie zou eveneens de agenda voor bekendmaking kunnen toezenden naar de gemeentebesturen. Daarnaast bepaalt artikel 23, § 2 van het Provinciedecreet dat, overeenkomstig het decreet betreffende de openbaarheid van bestuur, iedere natuurlijke persoon, rechtspersoon of groepering ervan, inzage en/of afschrift van of uitleg bij de agenda van de provincieraad, evenals van de stukken die erop betrekking hebben, kan verkrijgen. Dit gebeurt dan onder de voorwaarden en volgens de modaliteiten bepaald in het Decreet betreffende de openbaarheid van bestuur.
146
Bijeenroeping
HOOFDSTUK 2
B
Deel I V
Deputatie
De gewone vergaderingen van de deputatie vinden veelal wekelijks plaats op een door de deputatie zelf vastgestelde dag en uur. De voorzitter van de deputatie kan deze wel steeds in spoedeisende gevallen in een buitengewone vergadering bijeenroepen.
a
Gewone en buitengewone vergaderingen
De deputatie vergadert regelmatig, op de dagen en uren die ze bepaalt, en zo dikwijls als de behandeling van de zaken dat vereist. De voorzitter kan in spoedeisende gevallen buitengewone vergaderingen bijeenroepen, op de dag en het uur die hij bepaalt (artikel 51, eerste lid).
Art. 51
Er is bijgevolg een onderscheid tussen enerzijds de vergaderingen die de deputatie houdt op de dagen en uren die door haarzelf werden bepaald, namelijk de gewone vergaderingen, en anderzijds de buitengewone vergaderingen die plaatshebben in spoedeisende gevallen en die worden bijeengeroepen door de voorzitter van de deputatie, in principe de provinciegouverneur.
1 ° G ew o ne v ergaderingen
De dagen en uren van haar gewone vergaderingen worden door de deputatie zelf bepaald. Dit kan gebeuren in het huishoudelijk reglement van de deputatie. Veelal vergadert de deputatie één keer per week, op een vastgestelde dag en met een vastgesteld aanvangsuur. De bevoegdheid om de dagen en uren van haar vergaderingen te bepalen, komt uitsluitend de deputatie toe; noch de provincieraad, noch de provinciegouverneur kunnen hierover enig voorschrift opleggen. De door de meerderheid van de leden van de deputatie vastgelegde dag en uur voor de gewone vergaderingen is in regel verbindend voor de andere leden en de provinciegouverneur. Indien de deputatie nagelaten zou hebben de dagen en uren van haar gewone vergaderingen vast te stellen, kan ze enkel in buitengewone vergadering samenkomen.
Aangezien de dagen en uren van de gewone vergaderingen op voorhand door de deputatie worden vastgelegd, is voor deze vergaderingen het verzenden van oproepingsbrieven overbodig. Dit belet echter niet dat in het huishoudelijk reglement het verzenden van oproepingsbrieven toch voorgeschreven kan worden, bijv. met de bedoeling de leden de agenda van de vergadering mee te delen.
Bijeenroeping
147
De e l IV
H OOFDSTUK 2
2° Buitengew one v ergaderingen
De buitengewone vergaderingen daarentegen worden in spoedeisende gevallen bijeengeroepen door de voorzitter. De gedeputeerden zelf hebben niet het recht de deputatie in buitengewone vergadering bijeen te roepen, en nog minder een vergadering van de deputatie te houden buiten het medeweten van de provinciegouverneur. Deze uitsluitende bevoegdheid van de voorzitter houdt tevens in dat hij uiteindelijk de opportuniteit beoordeelt om van deze bevoegdheid gebruik te maken. Alhoewel de gedeputeerden de provinciegouverneur kunnen verzoeken een buitengewone vergadering bijeen te roepen, kunnen ze hem daartoe niet dwingen. De gedeputeerden kunnen zich evenmin beroepen op artikel 20, tweede lid van het Provinciedecreet — dat aan een derde van de leden het recht toekent de bijeenroeping van de provincieraad te vragen — om de provinciegouverneur te verplichten op verzoek van een derde van zijn leden de deputatie in buitengewone vergadering bijeen te roepen. Wanneer de provinciegouverneur verzuimt de deputatie in buitengewone vergadering samen te roepen kan ze enkel in gewone vergadering samenkomen. Indien de deputatie de dagen en uren van de gewone vergadering niet zou vastgesteld hebben, kan ze in deze veronderstelling zelfs niet vergaderen. Dan kunnen de gedeputeerden enkel een beroep doen op de Vlaamse regering die de provinciegouverneur kan gelasten de deputatie bijeen te roepen.
b
Vormvereisten 1° Buitengew one v ergade ringen
Artikel 51 van het Provinciedecreet legt de provinciegouverneur geen vormvereisten op die hij voor de bijeenroeping van de deputatie in buitengewone vergadering moet naleven. Hij kan in spoedeisende gevallen buitengewone vergaderingen bijeenroepen op de dag en het uur die hij bepaalt, zonder dat hij hierbij gebonden is door een termijn voor de oproeping. Hij kan in dit geval ook kiezen op welke wijze hij de gedeputeerden bijeenroept. Wel moet de provinciegouverneur, wanneer hij de deputatie in buitengewone vergadering bijeenroept, daartoe elke gedeputeerde uitnodigen. Hij kan er zich niet toe beperken slechts een meerderheid van de gedeputeerden op te roepen. De na dergelijke onregelmatige bijeenroeping, buiten medeweten van één of meerdere gedeputeerden, gehouden vergadering is onwettig.
148
Bijeenroeping
HOOFDSTUK 2
Deel I V
2 ° G ew o ne v ergaderingen
De decreetgever heeft, zoals reeds aangegeven, ook voor de bijeenroeping van de deputatie in gewone vergadering geen vormvereisten opgelegd. Zo nodig kan de deputatie in haar huishoudelijk reglement wel vormvoorschriften opleggen.
Bijeenroeping
149
De e l IV
H OOFDSTUK 3
3
A
Plaats Provincieraad
Overeenkomstig artikel 19 van het Provinciedecreet moet de provincieraad in principe vergaderen in de hoofdplaats van de provincie. Hierop is slechts één uitzondering mogelijk: omwille van een buitengewone gebeurtenis kan de voorzitter de raad bijeenroepen in een andere gemeente van de provincie. Art. 19
Zoals reeds aangegeven vermeldt de oproeping voor de provincieraad de plaats van de vergadering. Veelal zullen de vergaderingen plaatsvinden in een daartoe bestemde zaal van de gebouwen waarin de provinciale administratie gehuisvest is. Het komt in principe aan de provincieraad toe om te bepalen waar zijn vergaderingen (in regel in de hoofdplaats van de provincie) zullen plaatshebben. Dit houdt echter niet in dat een oproeping van de provincieraad door de voorzitter op een andere plaats ongeldig zou zijn; de voorzitter kan immers genoodzaakt zijn de provincieraad elders samen te roepen en bovendien betuigt de provincieraad door op deze plaats te vergaderen hiermee stilzwijgend zijn instemming.
In uitzonderlijke omstandigheden, bijvoorbeeld bij verbouwingswerken aan het provinciehuis, kan de provincieraad besluiten om te vergaderen op een andere plaats dan de hiervoor bestemde raadzaal. Een bijeenkomst van de provincieraadsleden op een ongewone vergaderplaats mag evenwel niet van die aard zijn dat zij de aanwezigheid van bepaalde provincieraadsleden op de vergadering in de weg staat of de vrijheid van beraadslaging belemmert. Tevens moet de vergaderplaats steeds kunnen voldoen aan de vereiste van openbaarheid van de vergaderingen. De Vlaamse regering kan als toezichthoudende overheid de besluiten genomen in strijd met de voornoemde principes steeds schorsen en/of vernietigen.
B
Deputatie
De vergaderingen van de deputatie hebben plaats in het provinciehuis of een daartoe bestemd lokaal van het provinciebestuur. Uitzonderlijk kan de deputatie, indien daartoe een gegronde reden bestaat en met akkoord van al zijn leden, vergaderen bij één van hen of bij een derde. Een gegronde reden zou bijv. de ziekte van de provinciegouverneur of een gedeputeerde kunnen zijn.
150
Plaats
HOOFDSTUK 3
Deel I V
Bovendien moeten de vergaderingen die bij één van de leden of een derde plaatsvinden de nodige waarborgen bieden voor een objectief en sereen verloop van de vergadering en moet de gekozen plaats zó zijn dat het besloten karakter van de beraadslaging niet in gevaar komt.
Plaats
151
De e l IV
H OOFDSTUK 4
4
A
Agenda Provincieraad
De agenda voor de provincieraadsvergaderingen wordt vastgesteld door de voorzitter van de raad, zij het dat de punten die werden aangereikt door de deputatie in ieder geval op de agenda staan en zowel de provincieraadsleden als de deputatie ook nog agendapunten kunnen toevoegen. Ook de provinciegouverneur kan vragen bepaalde aangelegenheden behandeld te zien en inwoners van de provincie hebben onder bepaalde voorwaarden ook de mogelijkheid een punt op de agenda te doen inschrijven. Het Provinciedecreet kent aan de provincieraadsleden een ruim inzagerecht toe dat hen in staat stelt de dossiers die op de agenda betrekking hebben voorafgaand op een degelijke wijze te onderzoeken. In principe kan de provincieraad tijdens zijn vergaderingen enkel de punten behandelen die werden opgenomen op de agenda voor de vergadering. Uitzonderlijk kan de raad zelf beslissen dat een spoedbehandeling nodig is.
a
Art. 20
Vaststelling van de agenda 1° Principiële v aststelling door de v oorzitter
De provincieraad mag tijdens zijn vergaderingen in regel enkel die onderwerpen in behandeling nemen die opgenomen werden op de agenda. De principiële bevoegdheid tot vaststelling van deze agenda komt toe aan de voorzitter, zij het dat de agenda in ieder geval de punten bevat die door de deputatie aan de voorzitter worden meegedeeld. Onverminderd de punten die de deputatie meedeelt en die de voorzitter dus verplicht is op te nemen op de agenda, kan de voorzitter zelf bepalen welke onderwerpen hij op een bepaalde vergadering aan de raad ter behandeling zal voorleggen en in welke volgorde deze op de agenda zullen voorkomen. De raad zelf heeft ter zake geen inmengingsrecht. De op de agenda geplaatste onderwerpen moeten op voldoende duidelijke wijze omschreven worden om de provincieraadsleden, aan wie de agenda op voorhand wordt toegezonden, toe te laten het onderwerp voor te bereiden en in te studeren. De vermelding “mededelingen” is dan ook onvoldoende als omschrijving van aangelegenheden die tot beraadslaging en besluitvorming van de raad kunnen leiden. Zij mag slechts gebruikt worden als aanduiding voor loutere kennisgevingen of mededeling van ingekomen stukken aan de raad.
152
Agenda
HOOFDSTUK 4
Deel I V
Anderzijds wordt niet vereist dat op de agenda zelf een uitvoerige toelichting wordt gegeven over de diverse onderwerpen, zoals bijv. de opgave van de kandidatenlijst bij een voorstel tot benoeming; een omschrijving moet als voldoende duidelijk worden beschouwd wanneer zij bij de provincieraadsleden geen twijfel laat bestaan nopens de draagwijdte van het agendapunt. De agenda mag verder niet zo geredigeerd zijn dat de provincieraad iedere optiemogelijkheid wordt ontnomen of dat de te nemen beslissing reeds in een bepaalde richting wordt gestuurd. Niets belet de raad dergelijk agendapunt te amenderen.
Wanneer de voorzitter de provincieraad bij hoogdringendheid bijeenroept, dan mag de dagorde voor die vergadering niets meer vermelden dan het onderwerp waarvoor de hoogdringendheid wordt aangevoerd.
2 ° I n i t i atiefrecht v an de provincier aadsleden
De voorzitter heeft wel de algemene bevoegdheid, maar niet het monopolie inzake de vaststelling van de agenda. De artikelen 20, tweede lid en 22 van het Provinciedecreet kennen ter zake aan de provincieraadsleden een tweevoudig initiatiefrecht toe.
Art. 20-22
Bij toepassing van artikel 20, tweede lid is een derde van de zittinghebbende provincieraadsleden er steeds toe gerechtigd de voorzitter te verplichten de raad bijeen te roepen over een aantal onderwerpen waarvan zij de behandeling wensen (zie blz. 141-143). De voorzitter is verplicht deze punten op te nemen in de agenda, zonder dat nochtans een letterlijke overname van de bewoordingen van het verzoek vereist is. Niets belet de voorzitter ook nog andere onderwerpen aan de dagorde van dezelfde vergadering toe te voegen.
Daarnaast hebben ook de afzonderlijke provincieraadsleden het recht om punten aan de agenda te doen toevoegen (art. 22, eerste lid). Deze mogelijkheid staat open voor elk provincieraadslid, afzonderlijk optredend of samen met andere provincieraadsleden, met uitzondering evenwel van de leden van de deputatie. De leden van de deputatie worden immers geacht reeds tijdens de vergadering van de deputatie hun recht tot aanreiking van de agendapunten te hebben uitgeput, en hebben overigens als college ook initiatiefrecht. Om ontvankelijk te zijn moet dergelijk aanvullend agendapunt uiterlijk vijf dagen vóór de vergadering worden voorgelegd. Deze termijn wordt, overeenkomstig de algemene regel van artikel 184, tweede lid van het Provinciedecreet, berekend door terug te tellen vanaf de gebeurtenis die de termijn doet eindigen, met name de vergadering van de provincieraad. Deze dag zelf wordt niet in de termijn begrepen, evenmin als de dag van verzending.
Agenda
153
De e l IV
H OOFDSTUK 4
Een voorbeeld ter verduidelijking: indien de provincieraad op woensdag gepland is, kunnen de provincieraadsleden tot uiterlijk vrijdag van de week ervoor agendapunten toevoegen. Het aanvullend agendapunt moet vergezeld zijn van een toegelicht voorstel van beslissing, met een duidelijke omschrijving van de inhoud van het voorstel. Een specifieke motivatie voor het verzoek tot aanvulling van de agenda is evenwel niet vereist. Volgens de bewoordingen van artikel 22, eerste lid van het Provinciedecreet moet het voorstel bezorgd worden aan de provinciegriffier die de ingekomen voorstellen op zijn beurt bezorgt aan de voorzitter van de provincieraad. Dit voorschrift is niet van beperkende interpretatie zodat ook een bij post of per fax verzonden en tijdig ingekomen voorstel als ontvankelijk moet worden beschouwd. De indiening van een bijkomend agendapunt per e-mail is ook mogelijk als voldaan is aan de voorwaarde van een rechtsgeldige elektronische handtekening.
De voorzitter is verplicht elk regelmatig en tijdig ingediend verzoek tot aanvulling van de agenda in te willigen zonder dat hij mag oordelen over de opportuniteit van voorlegging ervan aan de raad. Een voorstel zou slechts geweigerd mogen worden indien het manifest in strijd met de bij artikel 22, eerste lid van het Provinciedecreet opgelegde vormvoorschriften werd ingediend. Een laattijdig ingediend of niet-toegelicht voorstel van beslissing zou immers de prerogatieven van de andere provincieraadsleden schenden. Het recht van een provincieraadslid om een punt te doen toevoegen aan de agenda van de provincieraadsvergadering is evenwel gerelateerd aan de bevoegdheid van de raad om ter zake een besluit te nemen. Bestaat er evenwel twijfel over of een ingediend voorstel onder de beslissingsbevoegdheid van de raad ressorteert, dan heeft de voorzitter niet het recht om deze bevoegdheidsvraag te beslechten en moet hij het voorstel toevoegen aan de agenda van de raad. Deze moet dan zelf oordelen of hij ter zake bevoegd is.
De voorzitter is evenmin bevoegd om het initiatiefrecht van de provincieraadsleden te beperken door bijv. restricties te stellen aan het aantal voorstellen dat ieder lid mag indienen of door de wettelijke termijn van vijf dagen te verlengen. Ook de raad zelf zou dergelijke restricties trouwens evenmin in zijn huishoudelijk reglement kunnen opnemen. Elk regelmatig voorstel moet in de agenda worden opgenomen of, indien de agenda reeds aan de provincieraadsleden verzonden werd, door de voorzitter in de aanvullende agenda worden opgenomen. De mededeling van de aanvullende agendapunten, zoals vastgesteld door de voorzitter, is op grond van artikel 22, derde lid van het Provinciedecreet een taak van de provinciegriffier. Hij deelt de aanvullende agenda, samen met de bijbehorende toegelichte voorstellen, onverwijld mee aan de provincieraadsleden.
154
Agenda
HOOFDSTUK 4
Deel I V
3 ° I n i t i atiefrecht v an de deputatie
Indien de voorzitter zelf het initiatief neemt tot een bijeenroeping van de raad en de agenda vaststelt, zal zoals gezegd deze agenda in ieder geval de punten moeten bevatten die door de deputatie aan de voorzitter worden meegedeeld. De deputatie is dus bevoegd om agendapunten aan te reiken.
Art. 20-22
Bij toepassing van artikel 20, tweede lid van het Provinciedecreet kan de deputatie daarnaast steeds de voorzitter ertoe verplichten de raad bijeen te roepen over de onderwerpen waarvan zij de behandeling wenst (zie blz. 141143). De voorzitter is in dit geval verplicht deze punten op te nemen in de agenda, zonder dat nochtans een letterlijke overname van de bewoordingen van het verzoek tot bijeenroeping vereist is. Niets belet de voorzitter ook nog andere onderwerpen aan de dagorde van dezelfde vergadering toe te voegen. Ten slotte heeft de deputatie als college dezelfde bevoegdheid als de leden van de provincieraad – individueel of samen optredend – om punten aan de door de voorzitter vastgestelde agenda te doen toevoegen (art. 22, eerste lid). Van deze mogelijkheid kan geen gebruik worden gemaakt door een individueel lid van de deputatie (art. 22, tweede lid). Inzake de ontvankelijkheidsvereisten m.b.t. dergelijke verzoeken van de deputatie en de verdere behandeling ervan door de voorzitter en mededeling door de provinciegriffier gelden dezelfde principes als hierboven vermeld m.b.t. het initiatiefrecht van de provincieraadsleden.
4 ° A g e n deringsrecht v an de provinciegouv erneur
Art. 63
Op grond van artikel 63 van het Provinciedecreet beschikt de provinciegouverneur over de bevoegdheid om de provincieraad te verzoeken om bepaalde aangelegenheden te behandelen. De provincieraad is dan gehouden over deze aangelegenheden te beslissen.
5 ° A g e n deringsrecht v an de inw oners v an de provincie
De bij de decreetswijziging van 2 juni 2006 in het Provinciedecreet ingevoegde artikelen 193bis e.v. geven ook aan de inwoners van de provincie het recht om te verzoeken voorstellen en vragen op de agenda van de provincieraad te doen inschrijven. De provincieraad is dan verplicht tijdens zijn eerstvolgende vergadering te bepalen welk gevolg aan die voorstellen of vragen wordt gegeven en hoe dat
Agenda
Art. 193bis e.v.
155
De e l IV
H OOFDSTUK 4
wordt bekendgemaakt, mits het verzoek daartoe voldoet aan de volgende voorwaarden: - m.b.t. een minimale ondersteuning van het verzoek: het verzoek moet worden gesteund door ten minste 1% van het aantal inwoners van de provincie ouder dan 16 jaar; de naam, voornamen, geboortedatum en woonplaats van iedereen die het verzoekschrift ondertekend heeft, moeten dan ook worden vermeld; Het gaat dus niet zozeer om een mogelijkheid van “burgerinitiatief”, omdat de mogelijkheid beperkt is tot “inwoners” van de provincie, nl. personen die op het grondgebied van de provincie wonen.
- m.b.t. de bevoegdheid van de provincieraad: het moet gaan om voorstellen en vragen over de provinciale beleidsvoering en dienstverlening; voordat de provincieraad zich erover uitspreekt, moet hij trouwens zelf uitspraak doen over zijn bevoegdheid; - m.b.t. de wijze van indienen van het verzoek: de vragen of voorstellen moeten in een gemotiveerde nota nader worden omschreven, eventueel vergezeld van alle nuttige stukken die de raad kunnen voorlichten; het verzoek moet daarnaast worden ingediend met een door de provincie ter beschikking gesteld formulier, bij een ter post aangetekende brief aan de provincie; Het is de deputatie die nagaat of aan deze voorwaarden is voldaan.
- m.b.t. de termijn die de inwoners moeten in acht nemen voor behandeling tijdens de eerstvolgende provincieraadszitting: het verzoek moet minstens twintig dagen voor de dag van de vergadering bij de deputatie zijn ingediend. Deze voorwaarde is, tenzij bij hoogdringendheid, niet cruciaal, aangezien bij niet-naleving van deze minimumtermijn, het verzoek moet worden behandeld in de daaropvolgende vergadering van de raad.
Zoals gezegd, is de provincieraad, wanneer hij zich bevoegd acht, onder deze voorwaarden gehouden zich uit te spreken over de voorstellen of vragen van de inwoners. De inwoners hebben trouwens tijdens de raadsvergadering eveneens het recht om hun agendapunten mondeling toe te lichten. Art. 21
b
Voorafgaand onderzoek van de agendapunten
Elk provincieraadslid kan aan artikel 21, tweede lid en 30 van het Provinciedecreet het recht ontlenen om, voorafgaand aan de vergadering van de raad,
156
Agenda
HOOFDSTUK 4
Deel I V
inzage te vragen en te krijgen in de dossiers die betrekking hebben op de punten die op de agenda van de raad zijn ingeschreven. De provincieraadsleden moeten ook de nodige gelegenheid krijgen om in voldoende mate inzage te kunnen nemen in de dossiers. Daarom bepaalt artikel 21, tweede lid van het Provinciedecreet dat de dossiers ter beschikking van de provincieraadsleden moeten worden gesteld vanaf de verzending van de agenda van de provincieraadsvergadering. Vanaf dat ogenblik moeten de dossiers doorlopend ter inzage en ter studie liggen van de provincieraadsleden.
Art. 30
Inhoudelijk moeten deze dossiers bovendien voldoende gestoffeerd zijn: zij moeten alle stukken bevatten die op het agendapunt betrekking hebben en moeten de provincieraadsleden toelaten een beeld te krijgen van alle belangrijke elementen die van invloed kunnen zijn op de te nemen beslissing. Het ontbreken van dergelijke elementen in de ter inzage gelegde dossiers, en a fortiori het ontbreken van enig dossier met betrekking tot een geagendeerd punt, hebben zelfs tot gevolg dat de provincieraad geen rechtsgeldige beslissing zal kunnen nemen over dat punt. Een provincieraadsbesluit dat genomen werd met miskenning van het wettelijk inzagerecht van de provincieraadsleden is dan ook vatbaar voor schorsing en/of vernietiging. Toch moet ter zake genuanceerd worden: indien er in het dossier enkel stukken van ondergeschikt belang ontbreken, die geen informatie bevatten die essentieel is voor de te nemen beslissing, zal er uiteraard ook geen aanleiding bestaan voor voornoemde toezichtsmaatregelen.
Ten slotte moeten, krachtens artikel 21, vierde lid van het Provinciedecreet, de provinciegriffier of de door hem aangewezen personeelsleden aan de provincieraadsleden die er om verzoeken de nodige technische inlichtingen verstrekken over de in het dossier voorkomende stukken. In zijn huishoudelijk reglement moet de provincieraad verder concretiseren op welke wijze de dossiers die op de agenda betrekking hebben ter beschikking worden gesteld aan de provincieraadsleden, evenals de modaliteiten bepalen voor het verstrekken van de technische inlichtingen, dit uiteraard om te voorkomen dat de normale, goede werking van de provinciale diensten in het gedrang zou komen. Het inzagerecht van de provincieraadsleden en het hierboven beschreven informatierecht zijn evenwel twee onderscheiden zaken: het recht op inzage in de dossiers mag in geen geval afhankelijk gesteld worden van de aanwezigheid van de provinciegriffier of een ander, voor het verstrekken van de inlichtingen aangewezen personeelslid.
Indien de provincieraad wordt bijeengeroepen voor de bespreking van het budget en de jaarrekening, dan moeten de provincieraadsleden bovendien nog op een bijkomende wijze geïnformeerd worden. Artikel 144, vijfde lid en artikel 170, § 2 van het Provinciedecreet schrijven immers voor dat in dat
Agenda
Art. 144, § 5 Art. 170, § 2
157
De e l IV
H OOFDSTUK 4
geval aan de provincieraadsleden, uiterlijk veertien dagen vóór de vergadering, een exemplaar moet worden bezorgd van — naargelang het geval — het ontwerp van budget of jaarrekening. Voor de budgetwijzigingen geldt dit evenwel niet; het ontwerp moet worden bezorgd aan de provincieraadsleden uiterlijk samen met de agenda voor de vergadering waarop het wordt besproken, d.w.z. met inachtname van de gewone termijn vermeld in artikel 21 van het Provinciedecreet. Het ontwerp moet worden overgemaakt in de versie zoals deze aan de raad zal worden voorgelegd, in de voorgeschreven vorm en moet vergezeld zijn van alle bijlagen die vereist zijn voor de definitieve vaststelling, waaronder - op grond van artikel 66, § 2 van de Provinciewet - het bijbehorend advies van het Rekenhof. Overigens houdt de verplichting tot toezending van het ontwerp van budget of jaarrekening ten minste veertien dagen vóór de provincieraadsvergadering niet in dat de provincieraadsleden ten vroegste vanaf dat ogenblik kennis kunnen nemen van het ontwerp. Integendeel, de definitief door de deputatie ter zake opgestelde ontwerpen zijn, vanaf de vaststelling ervan door de deputatie, bestuursdocumenten die door de provincieraadsleden vanaf dat ogenblik ook ter inzage kunnen worden opgevraagd.
De nog niet in werking getreden bepalingen in het Provinciedecreet omtrent het financieel beheer voorzien dienaangaande ook een termijn van veertien dagen voor het toezenden van het ontwerp van meerjarenplan (art. 142, § 4) en de jaarlijkse aanpassing daarvan (art. 143, vierde lid).
c
Behandeling van de agenda
Tijdens zijn zitting is de provincieraad meester over de hem voorgelegde agenda. De raad is dus niet verplicht om elk op de agenda geplaatst onderwerp in behandeling te nemen en zich erover uit te spreken, behoudens indien het agendapunt werd aangebracht door de provinciegouverneur in toepassing van artikel 63 van het Provinciedecreet, of door inwoners van de provincie in toepassing van artikel 193bis e.v. van het Provinciedecreet. De raad kan bijgevolg beslissen de behandeling van bepaalde punten te verdagen naar een volgende vergadering, een bijkomend voorafgaand onderzoek te bevelen betreffende de aan hem ter bespreking voorgelegde onderwerpen en de deputatie met dit onderzoek te belasten. Hij is tevens bevoegd om de voorgestelde volgorde van de agendapunten te wijzigen, om de voorstellen te amenderen en zelfs uit te breiden buiten hun oorspronkelijke beschrijving.
Art. 29
Het is de provincieraad evenwel niet toegestaan een onderwerp in bespreking te nemen dat niet op de agenda van de vergadering voorkomt, tenzij de behandeling van dit punt zo spoedeisend is dat het geringste uitstel gevaar zou kunnen opleveren en bovendien ten minste twee derde van de aanwezi-
158
Agenda
Deel I V
HOOFDSTUK 4
ge leden tot spoedbehandeling hebben besloten (art. 29, eerste en tweede lid). Om een rechtsgeldige beslissing te kunnen nemen aangaande een onderwerp dat niet op de agenda voorkomt, zijn derhalve twee stembeurten vereist: een eerste waarbij een bijzondere meerderheid van twee derde van de aanwezige leden tot spoedbehandeling besluit en een tweede waarbij een gewone meerderheid van de leden zich uitspreekt over het betrokken punt zelf. De namen van de leden die tot spoedbehandeling besluiten en de motieven voor hun besluit moeten in de notulen worden vermeld.
B
Deputatie
Voor de vergaderingen van de deputatie heeft de decreetgever het opmaken en toezenden van een agenda niet voorgeschreven. Elke gedeputeerde heeft de gelegenheid de punten die hij wenst behandeld te zien tijdens de vergadering voor te leggen aan het college, hetwelk beslist of het voorgestelde punt al dan niet in behandeling wordt genomen. De deputatie kan evenwel in haar huishoudelijk reglement het opmaken en toezenden van een agenda voorschrijven. Zo zou in het huishoudelijk reglement van de deputatie kunnen worden bepaald dat: - de provinciegriffier met de voorstellen die hij met het oog daarop heeft ontvangen van de gedeputeerden en de provinciegouverneur, elk wat hun bevoegdheden betreft, een ontwerpagenda voorbereidt; - deze ontwerpagenda, eventueel vergezeld van de stukken van de betreffende dossiers, met inachtname van een minimumtermijn (tenzij in spoedeisende gevallen), door de provinciegriffier vóór de vergadering aan de gedeputeerden en de provinciegouverneur wordt bezorgd; - de deputatie de agenda definitief vaststelt, maar elk lid bij de aanvang van de vergadering voorstellen aan de agenda kan toevoegen.
Agenda
159
De e l IV
H OOFDSTUK 5
5
A
Openbaarheid Provincieraad
Artikel 28 van het Provinciedecreet regelt de openbaarheid van de vergaderingen van de provincieraad. Dit artikel schrijft de principiële openbaarheid voor, wat wil zeggen dat het publiek in regel aanwezig mag zijn tijdens de beraadslaging en stemming van de raad. Enkel in het belang van de openbare orde of op grond van ernstige bezwaren tegen de openbaarheid kan de raad met een bijzondere meerderheid en op gemotiveerde wijze beslissen tot een behandeling achter gesloten deuren. Als de raad een punt bespreekt dat de persoonlijke levenssfeer raakt, moet hij evenwel steeds in besloten zitting vergaderen. De besloten vergadering kan in principe slechts plaatsvinden ná de openbare vergadering.
Art. 28, § 1
a
Principiële openbaarheid
De openbaarheid van de provincieraadsvergaderingen is de algemene regel. Artikel 28, § 1 van het Provinciedecreet houdt in dat, behoudens wanneer de openbaarheid expliciet verboden is, de vergaderingen van de raad steeds toegankelijk zijn voor het publiek. Dit artikel concretiseert artikel 162 van de gecoördineerde Grondwet, dat onder meer bepaalt dat de wet voor de provinciale en gemeentelijke instellingen de toepassing verzekert van de openbaarheid van de vergaderingen van de provincie en gemeenteraden, alsmede van hun begrotingen en rekeningen.
De provincieraad kan daarvan enkel afwijken in het belang van de openbare orde of op grond van ernstige bezwaren tegen de openbaarheid. Zo’n beslissing van de raad moet echter genomen worden met een bijzondere meerderheid van twee derde van de aanwezige provincieraadsleden. Artikel 28, § 1, 2° van het Provinciedecreet vereist daarenboven dat deze beslissing gemotiveerd wordt. Dit betekent dat de wettelijke motieven daartoe — het belang van de openbare orde of de ernstige bezwaren tegen de openbaarheid — niet alleen moeten aanwezig zijn en aan de grondslag van de beslissing moeten liggen, maar ook uitdrukkelijk in die beslissing moeten worden opgenomen.
De mogelijkheid om in besloten zitting te vergaderen geldt echter niet voor de behandeling van het organogram, de personeelsformatie, de rechtspositieregeling, het meerjarenplan en de aanpassingen ervan, het budget, een
160
Openbaarheid
HOOFDSTUK 5
Deel I V
budgetwijziging of de jaarrekening. De beraadslaging over deze agendapunten moet steeds in openbare vergadering plaatsvinden (art. 28, § 1, tweede lid). Om het openbaar karakter van de vergaderingen te versterken bepaalt artikel 28, § 2 van het Provinciedecreet dat de besloten vergadering slechts kan plaatshebben ná de openbare vergadering. Dit houdt in dat de agendapunten die overeenkomstig artikel 28, § 1 van het Provinciedecreet in besloten zitting moeten worden behandeld, steeds na de agendapunten van de openbare zitting op de dagorde moeten worden ingeschreven en de raad enkel de behandeling van deze agendapunten kan aanvatten nadat hij de agenda van het openbare gedeelte van de zitting heeft afgehandeld. Voor tuchtzaken is op deze regel evenwel een uitzondering ingeschreven. Het horen van het betrokken personeelslid in besloten zitting — dergelijke hoorzitting is enkel openbaar wanneer het personeelslid er uitdrukkelijk om verzoekt — mag plaatshebben voordat de raad de agenda van de openbare zitting behandelt of heeft afgehandeld.
Art. 28, § 2
Bovendien kan de raad altijd wanneer tijdens de openbare vergadering blijkt dat de behandeling van een punt moet worden voortgezet in besloten vergadering (bijv. omdat onverwacht toch een personenkwestie ter sprake komt), de openbare vergadering onderbreken en de behandeling van dit punt in besloten zitting verderzetten, doch enkel voor dit punt. Deze bepaling heeft tot doel te vermijden dat de werkzaamheden van de raad teveel zouden worden gehinderd. Onmiddellijk na de onderbreking van de openbare vergadering en het behandelen van dat specifieke punt, moet opnieuw worden overgegaan tot een openbare behandeling van de volgende agendapunten.
Als daarentegen blijkt tijdens de besloten vergadering dat de behandeling van een punt in openbare vergadering moet worden behandeld, wordt dat punt opgenomen op de agenda van de eerstvolgende provincieraad, behoudens in geval van dringende noodzakelijkheid, in welk geval de besloten vergadering, enkel met dat doel, kan worden onderbroken.
b
Verbod tot openbaarheid
Luidens artikel 28, § 1, 1° van het Provinciedecreet mag de vergadering niet openbaar zijn en moet de raad dus in besloten zitting vergaderen, telkens het om aangelegenheden gaat die de persoonlijke levenssfeer raken, m.a.w. bij de behandeling van die dagordepunten die uit hun aard zelf personen betreffen. In dit geval geldt er een absoluut verbod van openbaarheid: het publiek mag dus niet aanwezig zijn bij de beraadslaging en stemming van de raad.
Openbaarheid
Art. 28, § 1
161
De e l IV
H OOFDSTUK 5
Het is de voorzitter die moet waken over het naleven van de eventuele verplichting tot beslotenheid van de vergadering. Moeten onder meer in besloten zitting behandeld worden: elke voordracht van kandidaten, elke benoeming, zelfs in tijdelijk verband, beslissingen waarbij de administratieve toestand van personeelsleden wordt vastgesteld, zoals het ontslag, de oppensioenstelling of de terbeschikkingstelling van een personeelslid. De zitting moet eveneens besloten zijn wanneer de raad beraadslaagt en besluit over het opleggen van een tuchtstraf aan een personeelslid. Hetzelfde geldt voor de zitting waarop de raad een personeelslid dat tuchtrechtelijk vervolgd wordt krachtens artikel 123 van het Provinciedecreet moet horen in zijn verdedigingsmiddelen. Nochtans moet deze hoorzitting krachtens artikel 123, § 3 van het Provinciedecreet in het openbaar worden gehouden wanneer het betrokken personeelslid hierom verzoekt. De getuige in een tuchtprocedure kan echter de beslotenheid van zijn getuigenverhoor vragen als het personeelslid de openbaarheid heeft gevraagd. De vergadering moet daarentegen niet achter gesloten deuren plaatsvinden wanneer de provincieraad beraadslaagt over de voordracht of aanwijzing van sommige van zijn leden als vertegenwoordigers of bestuurders bij andere instellingen of organisaties. Agendapunten waarbij de politieke opvattingen van de provincieraadsleden of de handelingen die zij in of bij de uitoefening van hun mandaat gesteld hebben ter sprake komen, zijn geen aangelegenheden die de persoonlijke levenssfeer raken. Artikel 28 van het Provinciedecreet heeft m.a.w. geen betrekking op discussies over het politiek handelen van een provincieraadslid of zijn publiek optreden als mandataris, maar is ook voor provincieraadsleden van toepassing wanneer zoals voor andere personen het privéleven van het provincieraadslid bij de discussie betrokken wordt.
Het besloten karakter van de zitting houdt zoals gezegd in dat hierop geen publiek mag aanwezig zijn. Noch de aanwezigheid van de provinciegriffier noch deze van de andere personeelsleden die gebeurlijk vereist is om de provinciegriffier bij de redactie van de notulen bij te staan, doet aan dit besloten karakter afbreuk. Zo kan de raad tijdens een besloten zitting ook deskundigen horen. Vanzelfsprekend doet het horen van getuigen of de aanwezigheid van een raadsman tijdens een tuchtprocedure geen afbreuk aan het eventuele besloten karakter van de zitting. Het besloten karakter van de zitting houdt evenmin in dat deze punten niet op de agenda zouden mogen worden ingeschreven. Op grond van artikel 28, § 1, 1° van het Provinciedecreet komt het aan de voorzitter van de provincieraad toe om onmiddellijk de behandeling in besloten zitting te bevelen zodra een dergelijk agendapunt in bespreking wordt genomen; de openbare vergadering van de raad kan eerst hervat worden nadat dit punt is afgehandeld. Deze bepaling houdt echter niet in dat de voorzitter van de raad een onbeperkt recht zou hebben om te oordelen of al dan niet in besloten zitting moet verder vergaderd worden. Indien daarover betwisting is, is het de provincieraad die uiteindelijk beslist of de vergadering al dan niet in besloten zitting moet worden verdergezet.
162
Openbaarheid
HOOFDSTUK 5
Deel I V
Bij het voorgaande moet nog worden aangetekend dat van de naleving van de bepalingen die de besloten zitting voorschrijven, moet melding gemaakt worden in de notulen van de zitting (zie blz. 188). Voor de openbaarheid van vergadering bij de verkiezing van de gedeputeerden en de eedaflegging, zie onder deze hoofdstukken (zie blz. 45 en 54).
B
Deputatie
Luidens artikel 51, vierde lid van het Provinciedecreet zijn de vergaderingen van de deputatie in regel niet openbaar. Het beginsel van de openbaarheid is niet van toepassing op uitvoerende organen zoals het college van burgemeester en schepenen en de deputatie.
Art. 51
Het besloten karakter van de vergaderingen van de deputatie betekent niet enkel dat “geen publiek” mag aanwezig zijn tijdens de beraadslagingen, maar ook dat al evenmin provincieraadsleden of vertegenwoordigers van de oppositiepartijen, die bijv. als waarnemer de vergaderingen zouden wensen bij te wonen, hierop mogen worden toegelaten. In principe mogen dus op de vergaderingen van de deputatie enkel de provinciegouverneur, de gedeputeerden en de provinciegriffier, belast met het opmaken van de notulen, aanwezig zijn. De deputatie kan wel steeds provinciepersoneel of externe deskundigen op zijn vergaderingen uitnodigen om nadere toelichting te verstrekken bij bepaalde dossiers; na de gevraagde toelichting gegeven te hebben, moeten ze echter onmiddellijk de vergadering verlaten.
Het decreet bepaalt evenwel één uitzondering op de regel van beslotenheid van de vergaderingen: als de deputatie overeenkomstig artikel 104bis van de Provinciewet een rechtsprekende functie uitoefent, hebben de beraadslagingen plaats in een openbare zitting.
Art. 104bis Prov. W.
Luidens artikel 104bis van de Provinciewet moet de deputatie meer bepaald in dit geval in openbare zitting vergaderen, tenzij dit een gevaar kan opleveren voor de orde of de zeden. Iedere tussen- of eindbeslissing moet in dit geval eveneens worden uitgesproken in openbare terechtzitting. Voor de gevallen waarin de deputatie nog een rechtsprekende bevoegdheid uitoefent, zie blz. 234.
Openbaarheid
163
De e l IV
H OOFDSTUK 6
6
Voorzitterschap
De voorzitter van de provincieraad beslist tot bijeenroeping van de raad en stelt de agenda van de vergadering op. Hij opent de vergadering, leidt de besprekingen en is bevoegd om de vergadering te sluiten. Daarnaast is hij belast met de handhaving van de orde in de vergadering, en kan hij, bij verstoring van de orde, toehoorders uit de zaal doen verwijderen.
Art. 8
A
Provincieraad
a
Wie?
Op de installatievergadering verkiest de provincieraad uit zijn leden een voorzitter op basis van een akte van voordracht die moet ondertekend zijn door meer dan de helft van de verkozenen op de lijsten die aan de verkiezingen deelnamen en tevens door een meerderheid van de verkozenen op dezelfde lijst als de kandidaat-voorzitter. Als op de installatievergadering blijkt dat deze akte van voordracht werd ondertekend door deze dubbele meerderheid van provincieraadsleden die de eed hebben afgelegd, wordt de voorgedragen kandidaat-voorzitter verkozen verklaard. De akte van voordracht kan tevens de einddatum van het mandaat van de kandidaat-voorzitter vermelden, alsook de naam van zijn/haar opvolger voor de resterende duurtijd. Indien er op de installatievergadering geen ontvankelijke akte van voordracht is, gaat de provincieraad binnen de 14 dagen over tot de verkiezing van een voorzitter op basis van een akte van voordracht die enkel moet ondertekend zijn door een meerderheid van de verkozenen op dezelfde lijst als de kandidaat-voorzitter. De verkiezing gebeurt bij geheime stemming. De kandidaat die de volstrekte meerderheid van de stemmen heeft behaald, is verkozen. Indien dit niet het geval is, is er een tweede stemronde tussen de twee kandidaten die in de eerste stemronde de meeste stemmen hebben behaald. Als de voorzitter verhinderd of tijdelijk afwezig is of als hij bij een bepaalde aangelegenheid betrokken partij is, neemt de ondervoorzitter het voorzitterschap waar (zie ook deel III, hoofdstuk 2, aanstelling, p. 43).
Art. 20
b
Taak
Bijeenroeping van de raad en vaststelling van de agenda
164
Voorzitterschap
HOOFDSTUK 6
Deel I V
De voorzitter beslist tot bijeenroeping van de provincieraad en stelt de agenda van de vergadering op. De agenda bevat in ieder geval de punten die door de deputatie aan de voorzitter worden meegedeeld. Op verzoek van de deputatie of van een derde van de leden is de voorzitter verplicht de provincieraad bijeen te roepen op de aangewezen dag en het aangewezen uur en met de voorgestelde agenda.
Art. 22
Provincieraadsleden en de deputatie kunnen uiterlijk vijf dagen voor de vergadering punten aan de agenda toevoegen (zie ook deel III, hoofdstuk 2, bijeenroeping). Art. 24
Leiden van de vergadering en de besprekingen De voorzitter dient in principe de vergadering te openen op het in de oproeping bepaalde uur. Is de meerderheid van de provincieraadsleden op dat ogenblik nog niet aanwezig, kan de voorzitter enige tijd wachten met de aanvang van de vergadering. Als uiteindelijk de meerderheid van de provincieraadsleden niet komt opdagen, stelt de voorzitter de onmogelijkheid om te vergaderen vast en laat deze vaststelling notuleren. De voorzitter is ook bevoegd om de vergadering te sluiten. Mits een gegronde reden kan hij dit doen, zelfs als de agenda nog niet volledig is afgehandeld. De bevoegdheid om de vergadering te sluiten impliceert voor de voorzitter ook het recht om ze te schorsen. Ook hiervoor moet een gegronde reden voorhanden zijn, bv. om de fracties de tijd te geven overleg te plegen of omdat de raad even niet in aantal is om geldig te beraadslagen. Ten slotte leidt de voorzitter de besprekingen in de raad. Dit houdt o.m. in dat hij het woord verleent aan de provincieraadsleden, de volgorde bepaalt waarin zij het woord mogen nemen, de bespreking van een bepaald punt afsluit en ter stemming aan de raad voorlegt. De nadere procedure hierrond wordt opgenomen in het huishoudelijk reglement van de provincieraad.
Art. 25
Handhaving van de orde De voorzitter is belast met de handhaving van de orde in de vergadering. Hij kan, na een voorafgaande waarschuwing, elke toehoorder die openlijk tekens van goedkeuring of van afkeuring geeft of die op enigerlei wijze wanorde veroorzaakt, uit de zaal doen verwijderen. Bovendien is de voorzitter bevoegd om tegen deze persoon een proces-verbaal op te stellen en hem te verwijzen naar de politierechtbank. Ten slotte bepaalt het huishoudelijk reglement de maatregelen die de voorzitter kan nemen tot handhaving van de orde tijdens de vergadering indien een provincieraadslid de orde verstoort.
Voorzitterschap
165
De e l IV
Art. 8
H OOFDSTUK 6
c
Bureau
De provincieraad stelt zijn bureau samen op basis van het huishoudelijk reglement. De samenstelling is vrij te bepalen, met dien verstande dat er minstens één ondervoorzitter moet gekozen worden en dat de fracties met minstens drie leden moeten vertegenwoordigd zijn. Het bureau is belast met de coördinatie van de werkzaamheden van de raad.
B
Deputatie
De deputatie wordt voorgezeten door de provinciegouverneur die de vergaderingen opent en sluit. Als hij de deputatie niet kan voorzitten, wijst de deputatie één van haar leden aan om het voorzitterschap waar te nemen. De procedure wordt geregeld in het huishoudelijk reglement van de deputatie. De provinciegouverneur is niet stemgerechtigd, behalve op grond van artikel 104, eerste lid van de Provinciewet, wanneer de deputatie een rechtsprekende taak uitoefent.
166
Voorzitterschap
HOOFDSTUK 7
7
Deel I V
Beraadslaging en stemming
A
Quorum
a
Provincieraad
De provincieraad mag alleen beraadslagen en besluiten wanneer meer dan de helft van de zittinghebbende leden aanwezig is, d.w.z. het aantal provincieraadsleden in functie. Wel kan de provincieraad na een tweede oproeping ongeacht het aantal aanwezige leden, op geldige wijze beraadslagen en besluiten over punten die voor de tweede maal op de agenda voorkomen. De deputatie mag alleen beraadslagen en besluiten wanneer meer dan de helft van zijn leden tegenwoordig is.
1 ° P r i n c ipe
Krachtens artikel 26, eerste lid van het Provinciedecreet mag de provincieraad alleen beraadslagen en besluiten wanneer meer dan de helft van de zittinghebbende leden aanwezig is. Het quorum om geldig te kunnen beraadslagen en besluiten moet derhalve niet berekend worden op het aantal leden waaruit de provincieraad wettelijk bestaat, maar wel op het aantal provincieraadsleden in functie.
Art. 26
Hebben geen zitting in de provincieraad, enerzijds de provincieraadsleden die hun mandaat nog niet hebben opgenomen, namelijk de gekozen provincieraadsleden die nog niet beëdigd zijn of het opvolgend provincieraadslid dat nog niet geïnstalleerd is, en anderzijds de provincieraadsleden van wie het mandaat voortijdig een einde heeft genomen, met name overleden provincieraadsleden en provincieraadsleden die van hun mandaat vervallen verklaard zijn. Heeft daarentegen nog wel zitting in de raad, het provincieraadslid dat ontslag heeft genomen maar waarvoor door de raad nog geen opvolger is aangesteld; dit provincieraadslid moet immers, zoals reeds uiteengezet, zijn mandaat verder blijven uitoefenen tot de installatie van zijn opvolger. Zijn eveneens in functie de provincieraadsleden die verhinderd zijn de vergaderingen van de raad bij te wonen, zelfs gedurende meerdere opeenvolgende vergaderingen, bv. wegens een langdurige ziekte.
Het quorum mag niet verward worden met de wettelijk vereiste meerderheid voor de aanvaarding van een voorstel. Zo komt een provincieraadslid dat zich bij stemming onthoudt wel in aanmerking voor het vereiste quorum, maar niet voor de berekening van de meerderheid vereist voor aanvaarding van het voorstel. Alhoewel strikt wettelijk het quorum vereist is om te beraadslagen en besluiten, neemt men aan dat de raad zonder dat het quorum is bereikt mede-
Beraadslaging en stemming
167
De e l IV
H OOFDSTUK 7
delingen kan ontvangen of over bepaalde punten van gedachten kan wisselen. In ieder geval kan de raad geen besluit nemen zonder dat het vereiste aantal provincieraadsleden aanwezig is.
2° Uitzondering
Op voormeld quorum maakt artikel 26, tweede lid van het Provinciedecreet evenwel een belangrijke uitzondering. Deze bepaling houdt in dat de provincieraad, indien hij eenmaal bijeengeroepen is zonder dat het vereist aantal leden is opgekomen, m.a.w. het quorum niet gehaald is, na een tweede oproeping ongeacht het aantal aanwezige leden, op geldige wijze kan beraadslagen en besluiten over punten die voor de tweede maal op de agenda voorkomen. Deze bepaling is alleen toepasselijk wanneer de meerderheid van de provincieraadsleden hetzij helemaal niet is komen opdagen zodat de vergadering van de raad niet kon plaatshebben, hetzij bij de behandeling van een bepaald agendapunt niet aanwezig was zodat daarover niet gestemd kon worden. Dan is er bij een tweede oproeping voor de beraadslaging en besluitvorming over punten die reeds voor de tweede maal op de dagorde zijn geplaatst geen quorum meer vereist. Deze bepaling is echter niet van toepassing indien anderszins de agenda niet in zijn geheel is kunnen behandeld worden, bv. omdat de voorzitter de zitting voortijdig heeft opgeheven of de raad besloten heeft tot verdaging van sommige agendapunten. Daarnaast schrijft artikel 26, derde lid van het Provinciedecreet voor de toepassing van deze bepaling voor dat in die oproeping vermeld wordt dat het om een tweede oproeping gaat en in die oproeping de bepalingen van artikel 26 worden opgenomen.
b
Deputatie
De deputatie mag alleen beraadslagen en besluiten wanneer meer dan de helft van zijn leden tegenwoordig is (art. 51, tweede lid).
Art. 51
In tegenstelling tot de provincieraad moet voor de deputatie het quorum om geldig te kunnen beraadslagen en besluiten derhalve berekend worden op het aantal leden, zes, waaruit de deputatie overeenkomstig artikel 44, § 1 van het Provinciedecreet wettelijk is samengesteld. Zo moet bv. de overleden maar nog niet vervangen gedeputeerde wel meegeteld worden voor de berekening van het quorum.
Daarnaast is artikel 26, tweede lid van het Provinciedecreet dat bepaalt dat de provincieraad indien hij eenmaal bijeengeroepen is zonder dat het vereiste aantal leden is opgekomen, na de tweede oproeping, ongeacht het aantal aanwezige leden, op geldige wijze kan beraadslagen en besluiten
168
Beraadslaging en stemming
HOOFDSTUK 7
Deel I V
over de onderwerpen die voor de tweede maal op de agenda voorkomen, niet van toepassing op de vergaderingen van de deputatie. Bij systematische afwezigheid van de meerderheid van de gedeputeerden kunnen de aanwezige leden daarentegen wel, in toepassing van artikel 50, § 2 van het Provinciedecreet, provincieraadsleden oproepen om deze gedeputeerden te vervangen om toch nog geldig te kunnen vergaderen.
B
Wijze van stemmen
De provincieraad stemt in regel niet geheim en mondeling. Het huishoudelijk reglement regelt de wijze van mondelinge stemming. De geheime stemming is de uitzondering. De raad stemt alleen geheim over volgende aangelegenheden: - de vervallenverklaring van het mandaat van provincieraadslid en van gedeputeerde; - het aanwijzen van de leden van de provinciale bestuursorganen en van de vertegenwoordigers van de provincie in overlegorganen en in de organen van andere rechtspersonen en feitelijke verenigingen; - individuele personeelszaken. Hoe de geheime stemming moet gebeuren is niet nader aangegeven. Dit kan ook door middel van een elektronisch systeem. De wijze van stemmen in de provincieraad is van dienovereenkomstige toepassing op de deputatie. De leden van de deputatie stemmen dus in regel mondeling.
a
Provincieraad 1 ° M o n d elinge stemming
Overeenkomstig artikel 35, § 3 van het Provinciedecreet stemmen de leden van de provincieraad in regel niet geheim en mondeling en is de geheime stemming de uitzondering. De geheime stemming daargelaten, betekent dit niet dat de provincieraadsleden alleen geldig zouden kunnen stemmen bij naamafroeping met een uitdrukkelijk ja, neen of onthouding. Uit praktische overwegingen is in artikel 35, § 3 ook de mogelijkheid ingeschreven om geldig te stemmen onder de vorm van een mechanisch uitgebrachte naamstemming, een stemming bij handopsteken of zitten en opstaan. Daartoe is echter wel vereist dat deze vormen van mondelinge stemming in het huishoudelijk reglement van de raad zijn opgenomen. De mondelinge stemming bij naamafroeping blijft echter vereist wanneer een derde van de aanwezige provincieraadsleden daarom verzoekt, en dit ongeacht hetgeen bepaald is in het huishoudelijk reglement.
Beraadslaging en stemming
Art. 35, § 3
169
De e l IV
H OOFDSTUK 7
Voor de volgorde van stemmen bepaalt artikel 35, § 4 van het Provinciedecreet dat de voorzitter van de raad het laatst stemt. De volgorde van stemmen is dan ook meestal nader aangegeven in het huishoudelijk reglement van de provincieraad. Bij gebreke daaraan is het de voorzitter die de volgorde van stemmen bepaalt.
2° Geheime stemming
Artikel 35, § 2 van het Provinciedecreet stelt dat de provincieraad geheim stemt over volgende aangelegenheden: - de vervallenverklaring van het mandaat van provincieraadslid en van gedeputeerde; - het aanwijzen van de leden van de provinciale bestuursorganen en van de vertegenwoordigers van de provincie in overlegorganen en in de organen van andere rechtspersonen en feitelijke verenigingen; - individuele personeelszaken. Daar deze bepaling uitdrukkelijk stelt dat de geheime stemming alleen van toepassing is in die aangelegenheden, moet zij beperkend uitgelegd worden. In alle andere gevallen zijn de stemmingen in de provincieraad niet geheim, zoals uitdrukkelijk aangegeven in artikel 35, § 1 van het Provinciedecreet. Bij vragen omtrent de toepassing van de geheime stemming moet steeds in aanmerking genomen worden, zoals in de vroegere rechtspraak van de Raad van State, dat ze tot doel heeft de vrijheid en de onafhankelijkheid van de provincieraadsleden bij het uitbrengen van hun stem te waarborgen. In de zin van deze bepaling moet de provincieraad zich bij geheime stemming uitspreken over de aanduiding van provincieraadsleden die zetelen in de provincieraadscommissies en die de provincie vertegenwoordigen in adviesorganen. Hetzelfde geldt voor de aanduiding of voordracht van de provinciale vertegenwoordigers in intergemeentelijke samenwerkingsverbanden, autonome provinciebedrijven, extern verzelfstandigde agentschappen in privaatrechtelijke vorm, of andere rechtspersonen of verenigingen waaraan de provincie deelneemt. Zo is de geheime stemming ook vereist bij de aanstelling, evaluatie en ontslag van personeelsleden en het opleggen van tuchtstraffen aan personeelsleden. Geheime stemming is ook vereist wanneer de provincieraad een benoeming gedaan door een ander orgaan goedkeurt, een voordracht tot benoeming doet of een bepaalde betrekking handhaaft. Ook wanneer een personeelslid bij het einde van zijn stageperiode wordt afgedankt wegens onvoldoende presteren, moet dit bij geheime stemming gebeuren. Daarentegen stemt de raad mondeling over de rechtspositieregeling van het provinciepersoneel, vaststelling van wedden, of benoemingsvoorwaarden verbonden aan een ambt, het verlenen van concessies aan bepaalde personen, de samenstelling van selectiecommissies e.d.m.
170
Beraadslaging en stemming
HOOFDSTUK 7
Deel I V
De geheime stemming blijft hoe dan ook de uitzondering op de algemene regel van de mondelinge stemming. Een veralgemeende toepassing op alle persoonlijke aangelegenheden zou strijdig zijn met artikel 35, § 3 van het Provinciedecreet. Hoe de geheime stemming moet verlopen bepaalt de wettekst niet. Wel kan dit luidens artikel 35, § 3 van het Provinciedecreet door middel van een elektronisch systeem, als dit systeem het geheim van de stemming waarborgt. Bij gebruik van stembrieven verdient het wel de voorkeur, teneinde het geheim van de stemming niet te schenden, hierbij gelijkvormige stembrieven te gebruiken. Bij voordrachten of benoemingen vermelden deze stembriefjes de naam van de kandidaten, met de mogelijkheid om voor (ja) of tegen (neen) een bepaalde kandidaat te stemmen door achter zijn naam het overeenstemmende bolletje zwart te maken. Bij de stemming over tuchtmaatregelen handelt men dienovereenkomstig met dien verstande dat het stembriefje de voorgestelde tuchtstraf vermeldt en bij verwerping de raad, indien nodig, over een nieuw voorstel stemt. Bovendien is nog vereist dat de provincieraadsleden daarbij eenvormig schrijfgerief ter beschikking gesteld wordt. Een en ander kan de raad nader bepalen in zijn huishoudelijk reglement. Ten overvloede stelt artikel 35, § 4 van het Provinciedecreet nog dat de regel dat de voorzitter het laatst stemt, niet van toepassing is bij geheime stemming. Zoals hierboven aangetekend heeft de geheime stemming tot doel te waarborgen dat elk provincieraadslid zijn stem in het geheim, d.w.z. in volkomen onafhankelijkheid en zonder druk van buitenuit kan uitbrengen. Anders gezegd, de stemming is dan pas geheim wanneer het provincieraadslid objectief beschouwd in de mogelijkheid is geweest om zijn stem zelf in het geheim uit te brengen. Daaruit volgt dat het geheim van de stemming niet geschonden is wanneer één of meerdere provincieraadsleden op enigerlei wijze vóór of na de eigenlijke stemming hun voorkeur voor een kandidaat hebben laten blijken; wat de wet beoogt is immers enkel dat de stemming zelf geheim is. Er is wel schending van het stemgeheim wanneer het gebruikte stemprocedé op zich toelaat na te gaan hoe elk provincieraadslid heeft gestemd, of wanneer een provincieraadslid onder druk van andere provincieraadsleden of derden zijn stem herkenbaar heeft gemaakt zodat deze laatsten kunnen nagaan of het provincieraadslid zich hield aan de stemafspraak. Aan de hand van deze voorbeelden blijkt dat voor het antwoord op de vraag of het stemgeheim is geschonden, telkens moet worden nagegaan of het provincieraadslid (de provincieraadsleden) in volkomen onafhankelijkheid heeft (hebben) kunnen stemmen.
De geheime stemming is een substantiële pleegvorm, waarvan de naleving moet blijken uit de notulen van de raad. Ze blijft echter een vormvereiste waarachter de provincieraadsleden zich niet kunnen verschuilen om een kandidaat te benoemen die niet voldoet aan de opgelegde benoemingsvoorwaarden of om bij een benoeming de wettelijke prioriteitsrechten van een andere kandidaat te miskennen; dergelijke benoemingen blijven evenzeer vatbaar voor vernietiging.
Beraadslaging en stemming
171
De e l IV
Art. 54, § 3
H OOFDSTUK 7
b
Deputatie
Voor de wijze van stemmen in de deputatie verklaart artikel 54, § 3 van het Provinciedecreet artikel 35, § 2 tot en met 3, dat de wijze van stemmen regelt in de provincieraad, van toepassing op de vergaderingen van de deputatie. Aldus stemmen de leden van de deputatie in regel mondeling. De deputatie gaat echter bij geheime stemming over tot: - de aanstelling, de evaluatie, de bevordering en het ontslag van personeelsleden; - de aanstelling van een waarnemend provinciegriffier of een waarnemend financieel beheerder; - de aanstelling van tijdelijke personeelsleden in de provinciale onderwijsinstellingen, c.q. centra voor leerlingenbegeleiding; - het opleggen van een tuchtstraf aan een personeelslid. De geheime stemming is een substantiële pleegvorm, waarvan de naleving moet blijken uit de notulen van de deputatie. Over de volgorde waarin de leden van de deputatie hun stem uitbrengen bevat het Provinciedecreet geen bepalingen. De deputatie kan hiervoor in zijn huishoudelijk reglement echter nadere regels inschrijven.
C
Besluitvorming
De besluiten van de provincieraad worden bij volstrekte meerderheid van stemmen genomen. Onder volstrekte meerderheid van stemmen wordt verstaan, meer dan de helft van de uitgebrachte stemmen, onthoudingen niet meegerekend. Bij staking van stemmen is het voorstel verworpen. Indien bij benoeming tot ambten, contractuele aanstellingen, verkiezingen of voordrachten van kandidaten bij de eerste stemronde geen enkele kandidaat de volstrekte meerderheid van stemmen heeft behaald is er herstemming tussen de twee kandidaten die bij de eerste stemronde de meeste stemmen hebben bekomen. Bij herstemming is gekozen de kandidaat die de meerderheid van stemmen heeft bekomen; bij gelijkheid van stemmen tussen de kandidaten heeft de jongste onder hen de voorkeur. De besluiten van de deputatie worden bij volstrekte meerderheid van stemmen genomen. Bij staking van stemmen is het voorstel verworpen. De provinciegouverneur is als voorzitter niet stemgerechtigd. Voor benoemingen, aanstellingen, voordrachten of verkiezingen van kandidaten is er zo nodig herstemming dienovereenkomstig de regeling van toepassing voor de provincieraad.
172
Beraadslaging en stemming
HOOFDSTUK 7
a
Deel I V
Provincieraad 1 ° Vo l s t rekte meerderheid
Overeenkomstig artikel 34 van het Provinciedecreet worden de besluiten van de provincieraad bij volstrekte meerderheid van stemmen genomen. Onder volstrekte meerderheid van stemmen wordt verstaan, meer dan de helft van de uitgebrachte stemmen, onthoudingen niet meegerekend. Bij staking van stemmen, zo gaat deze bepaling verder, is het voorstel verworpen. De vereiste meerderheid van stemmen voor de aanneming van een voorstel moet dus niet berekend worden op het aantal aanwezige leden, maar wel op het aantal “geldig” uitgebrachte stemmen.
Art. 34
Dit betekent derhalve dat daarbij geen rekening wordt gehouden met onthoudingen, hoe dan ook uitgedrukt, onthouding met luider stem, weigering aan de stemming deel te nemen, afgifte van een blanco stembiljet bij geheime stemming, en de ongeldige stemmen zoals een stembriefje waarop een provincieraadslid zijn voorkeur uitdrukt voor twee kandidaten. Provincieraadsleden die vóór de stemming de zitting hebben verlaten, dienen evenwel beschouwd als niet aanwezig op de zitting, zodat in voorkomend geval het quorum niet bereikt is. Daarnaast zijn de “neen”-stemmen bij een geheime stemming wel degelijk geldig uitgebrachte stemmen. Zoals reeds gezegd is het zelfs nodig dat de stembriefjes hierin voorzien. De provincieraadsleden moeten immers in de mogelijkheid zijn om hun afkeur voor een kandidaat te laten blijken; dit geldt des te meer als er maar één kandidaat is.
De volstrekte meerderheid is aldus de helft plus één (of plus een half) van de geldig uitgebrachte stemmen. Nochtans moet uitzonderlijk de vereiste meerderheid voor de besluitvorming wel worden berekend op het aantal aanwezige provincieraadsleden. Dit is zo wanneer de raad besluit tot spoedbehandeling van een punt dat niet op de agenda voorkomt (art. 29, tweede lid) of tot sluiting van de deuren wanneer de wet de openbaarheid voorschrijft (art. 28, § 1, 2°). In deze gevallen is daarvoor een meerderheid vereist van twee derde van de aanwezige leden.
2 ° B i j h erstemming
Indien bij benoeming tot ambten, contractuele aanstellingen, verkiezingen of voordrachten van kandidaten bij de eerste stemronde geen enkele kandidaat de wettelijk vereiste meerderheid van stemmen heeft behaald, d.w.z. de volstrekte meerderheid van de geldig uitgebrachte stemmen, schrijft artikel 36 van het Provinciedecreet de herstemming voor tussen de twee kandidaten die bij de eerste stemronde de meeste stemmen hebben bekomen.
Art. 36
Merk wel op dat herstemming niet van toepassing is bij het nemen van tuchtmaatregelen; behaalt een voorstel tot het opleggen van een tuchtmaatregel geen meerderheid of staken
Beraadslaging en stemming
173
De e l IV
H OOFDSTUK 7
de stemmen daarover, dan is het verworpen. Hierbij moet nog worden aangestipt dat benoemingen, aanstellingen en verkiezingen of voordrachten van kandidaten moeten gebeuren in zoveel afzonderlijke stemronden als er kandidaten zijn; de raad kan zich dus niet in een stemronde uitspreken over alle vacatures.
De herstemming is verplicht, zelfs indien er maar twee kandidaten waren voor het te begeven ambt of mandaat. Deze regel geldt niet wanneer er slechts één kandidaat was en deze niet de vereiste meerderheid bekwam; zijn kandidatuur is dan verworpen. Daaruit volgt dat de raad niet opnieuw kan stemmen over alle kandidaten. Hij moet tot herstemming overgaan tussen de twee kandidaten die bij de eerste stemronde de meeste stemmen hebben bekomen; het zou al even onwettig zijn tot herstemming over te gaan tussen meer dan twee kandidaten. Hebben bij de eerste stemronde sommige kandidaten een gelijk aantal stemmen bekomen, dan wordt of worden de jongste(n) onder hen tot de herstemming toegelaten. De raad mag de herstemming zelf naar een volgende vergadering verdagen. Bij herstemming is gekozen de kandidaat die de meerderheid van stemmen heeft bekomen; bij gelijkheid van stemmen tussen de kandidaten heeft de jongste onder hen de voorkeur. Onder geen beding mag de raad tot een tweede herstemming overgaan. Tot slot herinneren we er nog aan dat bij verkiezing van de gedeputeerden een bijzondere stemprocedure geldt.
b
Deputatie 1° Bestuursorgaan
De besluiten van de deputatie worden bij volstrekte meerderheid van stemmen genomen. Hierbij moet worden aangetekend dat de provinciegouverneur als voorzitter niet stemgerechtigd is (art. 52, tweede lid). Voor benoemingen, aanstellingen, voordrachten of verkiezingen van kandidaten is artikel 36 van het Provinciedecreet dienovereenkomstig van toepassing.
Art. 54, § 1
Zijn derhalve aangenomen de besluiten die de meerderheid van de geldig uitgebrachte stemmen hebben bekomen. Zoals bij de provincieraad komen voor de berekening van de vereiste meerderheid de onthoudingen niet in aanmerking. Wanneer bij verkiezing of voordracht van kandidaten, benoemingen of aanstellingen bij de eerste stemronde geen enkel kandidaat de volstrekte meerderheid heeft bekomen, heeft overeenkomstig artikel 36 van het Provinciedecreet herstemming plaats tussen de twee kandidaten die bij de eerste stemronde de meeste stemmen hebben behaald. De benoeming, aanstelling, verkiezing of voordracht geschiedt dan bij meerderheid van stemmen; bij staking van stemmen heeft de
174
Beraadslaging en stemming
HOOFDSTUK 7
Deel I V
jongste kandidaat de voorkeur. M.a.w. bij verkiezing of voordracht van kandidaten en benoemingen of aanstellingen geldt dezelfde regeling als voor de provincieraad.
Onverminderd evenwel de toepassing van artikel 36 van het Provinciedecreet is bij staking van stemmen in de deputatie het ter stemming gelegd besluit verworpen.
2 ° R e c ht scollege
Wanneer de deputatie zetelt als administratief rechtscollege worden de beslissingen eveneens bij volstrekte meerderheid van stemmen genomen, maar is de provinciegouverneur wel stemgerechtigd (art. 52, tweede lid). Alleen de leden, en in voorkomend geval dus ook de provinciegouverneur, die de volledige procedure hebben gevolgd kunnen deelnemen aan de stemming. Bij staking van stemmen is bovendien de stem van de voorzitter doorslaggevend, uiteraard in die zaken waarvoor hij zelf stemgerechtigd is.
Beraadslaging en stemming
Art.104 Prov.W.
175
De e l IV
8
H OOFDSTUK 8
Verbodsbepalingen
A Verbod tot deelname aan beraadslaging en stemming Voor provincieraadsleden, leden van de deputatie, vertrouwenspersonen en de provinciegriffier geldt er een verbod om deel te nemen aan de bespreking en de stemming over: - aangelegenheden waarbij zij persoonlijk of als vertegenwoordiger een rechtstreeks belang hebben of waarbij hun echtgenoot, de persoon met wie zij een verklaring van wettelijke samenwoning hebben afgelegd of bepaalde van hun bloed- of aanverwanten een persoonlijk en rechtstreeks belang hebben; - de vaststelling of goedkeuring van de jaarrekening van een instantie waaraan zij rekenschap verschuldigd zijn of waarvan zij tot het uitvoerend orgaan behoren. Het verbod geldt echter niet indien de betrokkene zich in de vermelde situatie bevindt omdat hij als vertegenwoordiger van de provincie in een andere rechtspersoon werd aangewezen. Verder geldt er voor de provincieraadsleden en de leden van de deputatie een verbod om als rechter en partij op te treden in dezelfde zaak. De leden van de deputatie mogen daarenboven niet deelnemen aan: - de beslissing over de gunning van of het toezicht op de uitvoering van een overheidsopdracht indien zij persoonlijk of via een tussenpersoon belangen hebben in een van de inschrijvende ondernemingen; - de uitspraak over aangelegenheden waarbij de deputatie optreedt als administratief rechtscollege indien zij niet bij de gehele procedure aanwezig zijn geweest.
Aanleunend bij het algemeen bestuursrechtelijk beginsel dat diegenen die deelnemen aan de totstandkoming van bestuurshandelingen daarbij de nodige onpartijdigheid moeten bezitten, leggen enkele bepalingen aan de leden van de provincieraad en van de deputatie het verbod op deel te nemen aan beraadslagingen en stemmingen over aangelegenheden waarbij zij een belang hebben waarvan zij niet met voldoende zekerheid kunnen geacht worden afstand te kunnen nemen. Deze verbodsbepalingen zijn van openbare orde. De overtreding van deze bepalingen kan dan ook niet alleen aanleiding geven tot een schorsing en/of vernietiging in het kader van het bestuurlijk toezicht, doch kan daarenboven zelfs ambtshalve door de Raad van State opgeworpen worden.
176
Verbodsbepalingen
HOOFDSTUK 8
Deel I V
a Algemene verbodsbepaling van de artikelen 27, §§ 1,1° en 3, 51 en 85 van het Provinciedecreet 1 ° P r i n c ipe
Art. 27, § 1, 1° Art. 27, § 3 Art. 51 Art. 85
Luidens de artikelen 27, §§ 1, 1° en 3, 51, derde lid en 85 van het Provinciedecreet is het elk provincieraadslid, elk lid van de deputatie, elke vertrouwenspersoon en de provinciegriffier verboden deel te nemen aan de beraadslaging en de stemming over zaken waarbij er een rechtstreeks belang aanwezig is in hoofde van: - de betrokken mandataris, vertrouwenspersoon of provinciegriffier persoonlijk; - de betrokken mandataris, vertrouwenspersoon of provinciegriffier als vertegenwoordiger; - de echtgenoot van de betrokken mandataris, vertrouwenspersoon of provinciegriffier evenals de persoon met wie hij een verklaring van wettelijke samenwoning, zoals vermeld in artikel 1475 van het Burgerlijk Wetboek, heeft afgelegd; - zijn bloed- of aanverwanten tot en met de vierde graad of, indien het gaat om de voordracht van kandidaten, benoemingen, ontslagen, afzettingen of schorsingen, de bloed- of aanverwanten tot en met de tweede graad. Op het bovenvermelde verbod is decretaal slechts één uitzondering gesteld, met name indien de betrokkene zich in de vermelde situatie bevindt louter en alleen op grond van het feit dat hij als vertegenwoordiger van de provincie is aangewezen in een andere rechtspersoon. Krachtens de verbodsbepaling van de artikelen 27, §§ 1, 1° en 3, 51 en 85 van het Provinciedecreet is het de betrokkenen overigens niet enkel verboden deel te nemen aan de beraadslaging en de stemming over een zaak, zij mogen er zelfs niet bij aanwezig blijven. De verbodsbepaling vindt immers haar bestaansreden in de invloed die alleen reeds de aanwezigheid van een belanghebbende bij de bespreking en stemming kan hebben op de (andere) mandatarissen. Het feit dat de betreffende beslissing toch zou aangenomen zijn ongeacht of de betrokkenen, voor wie de verbodsbepaling gold, nu al dan niet aan de bespreking en de stemming zouden hebben deelgenomen, sluit bijgevolg de toepassing van de verbodsbepaling niet uit. Anders gesteld, de verbodsbepaling is absoluut en het heeft dus geen belang of de aanwezigheid van de betrokkene al dan niet noodzakelijk was om de vereiste meerderheid te leveren. Concreet houdt de verbodsbepaling in dat wanneer de zaak in openbare vergadering behandeld wordt, de betrokkene de raadstafel moet verlaten en plaats moet nemen in het voor het publiek voorbehouden gedeelte; hij is echter niet verplicht de zaal te verlaten.
Verbodsbepalingen
177
De e l IV
H OOFDSTUK 8
Wordt de vergadering daarentegen besloten gehouden, dan moet de betrokkene de vergaderzaal verlaten.
Het feit dat een provincieraadslid een verboden belang heeft bij een agendapunt kan overigens nooit een geldige grondslag vormen om het agendapunt niet in behandeling te nemen. De vergadering mag, luidens artikel 27, § 4 van het Provinciedecreet, immers niet worden afgesloten voordat de raad hetzij een uitspraak ten gronde heeft gedaan over het betrokken agendapunt, hetzij minstens beslist heeft om de behandeling van het punt uit te stellen.
2° Persoonlijk en rechtstreeks belang
Er bestaat enkel aanleiding tot toepassing van de artikelen 27, §§ 1, 1° en 3, 51 en 85 van het Provinciedecreet wanneer een van de leden van de provincieraad of de deputatie, de vertrouwenspersoon of de provinciegriffier hetzij persoonlijk, hetzij als vertegenwoordiger een rechtstreeks belang heeft bij de voorliggende zaak of wanneer zijn echtgeno(o)t(e) of de persoon met wie hij een verklaring van wettelijke samenwoning heeft afgelegd of een van zijn verwanten in de gestelde graad dergelijk belang heeft. Het begrip “rechtstreeks belang” dekt alle belangen waarvan de betrokken mandataris, vertrouwenspersoon of de provinciegriffier niet met redelijke zekerheid kan worden geacht afstand te kunnen nemen om de belangen van het bestuur voorrang te verlenen boven persoonlijke belangen en waarbij dus een belangenvermenging mogelijk is. Er is sprake van een persoonlijk en rechtstreeks belang wanneer volgende voorwaarden gelijktijdig vervuld zijn: - de betrokkene heeft hetzij een materieel of in geld waardeerbaar voor- of nadeel bij de zaak, hetzij een verregaand moreel belang bij de aangelegenheid. Louter morele of politieke belangen zijn daarentegen niet relevant; - het belang moet rechtstreeks zijn in die zin dat het noodzakelijk uit de getroffen beslissing voortvloeit, m.a.w. er moet een oorzakelijk verband bestaan tussen de beslissing en het voor- en nadeel; - het belang moet actueel zijn. Het moet op het ogenblik van de beslissing vaststaan en mag niet slechts een loutere eventualiteit betreffen; - het belang moet individueel en persoonlijk zijn. Een collectief belang, dat eigen is aan alle inwoners van de provincie of aan de categorie van personen waartoe de betrokkene behoort komt niet in aanmerking. Ook het belang dat iemand heeft louter op grond van het feit dat hij als vertegenwoordiger van de provincie in een andere rechtspersoon zetelt kan niet als een verboden belang aangemerkt worden. Zo is het elk provincieraadslid, lid van de deputatie, de vertrouwenspersoon en de provinciegriffier o.m. verboden aanwezig te blijven bij de beraadslaging en stemming over:
178
Verbodsbepalingen
HOOFDSTUK 8
Deel I V
- de benoeming van een van zijn bloed- of aanverwanten tot en met de tweede graad tot een bezoldigd ambt; - het sluiten van een verkoopovereenkomst tussen de provincie en een derde wanneer de betrokkene, eventueel nog vóór zijn installatie in zijn actuele mandaat of ambt, bij de onderhandelingen over dit contract is opgetreden als adviseur voor deze derde. Zo ook is het elk lid van de deputatie en de provinciegriffier verboden aanwezig te blijven bij de beraadslaging en de stemming van de deputatie over volgende zaken: - de aanstelling van een van zijn bloed- of aanverwanten tot en met de vierde graad om als notaris een akte te verlijden of om als advocaat ten behoeve van de provincie op te treden; - de aanstelling van een van zijn bloed- of aanverwanten tot en met de tweede graad als leerkracht of de benoeming van een van deze verwanten tot provinciepersoneelslid; - de behandeling van een aanvraag tot afgifte van een stedenbouwkundige vergunning, een verkavelingsvergunning of van een milieuvergunning voor de exploitatie of verandering van een als hinderlijk ingedeelde inrichting, die werd ingediend door hemzelf of door een van zijn bloed- of aanverwanten tot en met de vierde graad; - het opleggen van een schorsing aan een van zijn verwanten tot en met de tweede graad. Het begrip “schorsing” moet hierbij ruim geïnterpreteerd worden en omvat o.a. ook de preventieve schorsing als ordemaatregel en de schorsing ten gevolge van een tuchtsanctie; - de toekenning van een individuele weddeverhoging aan een verwant tot en met de vierde graad; - de besluitvorming over een stedenbouwkundige vergunning voor werken waarvoor een lid van de deputatie reeds vóór de besluitvorming als architect of aannemer aangesteld werd door de aanvrager van de vergunning; - het toestaan van een huur-, pacht-, jacht- of concessierecht aan een van zijn verwanten in de verboden graad. Daarentegen vindt de verbodsbepaling van de artikelen 27, §§ 1, 1° en 3, 51 en 85 o.m. geen toepassing in volgende gevallen: - de verkiezing van de leden van de deputatie; - de verkiezing van de voorzitter van de provincieraad en van de overige leden van het bureau; - de vaststelling van de presentiegelden van de provincieraadsleden; - de toekenning van een weddeverhoging of -bijslag aan een gehele categorie van provinciepersoneelsleden, zelfs indien hiertoe verwanten van een provincieraadslid of een gedeputeerde behoren.
b Nemo iudex in causa sua (Verbod rechter en partij te zijn in eigen zaak) In tuchtaangelegenheden wordt de onpartijdigheid van de provincieraadsleden en leden van de deputatie niet enkel gewaarborgd door de artikelen 27,
Verbodsbepalingen
179
De e l IV
H OOFDSTUK 8
§§ 1, 1° en 3 en 51 van het Provinciedecreet, doch eveneens door toepassing van het algemeen rechtsbeginsel dat niemand tegelijk rechter en partij mag zijn in dezelfde zaak. Aldus moet ieder provincieraadslid of lid van de deputatie dat als partij in een tuchtzaak betrokken is, bv. doordat het oneerbiedig gedrag dat aan een personeelslid wordt verweten tegen hem gericht was, zich onthouden van deelname aan beraadslaging en stemming in deze zaak.
Art. 27, § 1, 2° Art. 27, § 3 Art. 51 Art. 85
c Vaststelling of goedkeuring van de jaarrekening van een in stantie waaraan men rekenschap verschuldigd is of waarvan men tot het uitvoerend orgaan behoort Bij toepassing van de artikelen 27, §§ 1, 2° en 3, 51, derde lid en 85 van het Provinciedecreet is het verder elk provincieraadslid, elk lid van de deputatie, elke vertrouwenspersoon en ook de provinciegriffier verboden aanwezig te blijven bij de vaststelling of de goedkeuring van de jaarrekening van een instantie waaraan hij rekenschap verschuldigd is of waarvan hij tot het uitvoerend orgaan behoort. Het verbod heeft een ruime draagwijdte en geldt ongeacht de aard of de rechtsvorm van de instantie waarvan de rekening voorligt. Het vindt enkel geen toepassing ten aanzien van de personen die zich in de geschetste situatie bevinden louter op grond van het feit dat zij als vertegenwoordiger van de provincie zijn aangewezen in andere rechtspersonen. Als voorbeelden van instanties in de zin van artikel 27, § 1, 2° kunnen vermeld worden: - een vzw die van de provincie een subsidie ontvangt en waarvan de jaarrekening, krachtens de subsidievoorwaarden of de bepalingen van een met de provincie gesloten beheersovereenkomst, ter goedkeuring aan de provincieraad moet worden voorgelegd; - een kerkbestuur; - een intergemeentelijk samenwerkingsverband, waarvan de rekening, in het kader van de vaststelling van het mandaat dat de provincie aan haar vertegenwoordiger moet geven, aan de provincieraad moet worden voorgelegd. Gelet op de bepaling van artikel 27, § 1 in fine, vindt de verbodsbepaling echter geen toepassing ten aanzien van: - de mandataris die, als vertegenwoordiger van de provincie, deel uitmaakt van een vzw waarvan de rekeningen ter goedkeuring aan de provincieraad moeten worden voorgelegd; zetelt hij echter ten persoonlijken titel in de raad van bestuur van een vzw, dan vindt de verbodsbepaling uiteraard wel toepassing; - de provincieraadsleden die, als vertegenwoordiger van de provincie, deel uitmaken van een intergemeentelijk samenwerkingsverband waarvan de rekening aan de provincieraad voorgelegd wordt. Maken de betrokkenen echter uit een andere hoedanigheid, bv.
180
Verbodsbepalingen
HOOFDSTUK 8
Deel I V
als gemeentelijk vertegenwoordiger, deel uit van het uitvoerend orgaan van een intergemeentelijk samenwerkingsverband, dan geldt de verbodsbepaling uiteraard wel.
De personen op wie de verbodsbepaling van toepassing is zijn overigens niet enkel verplicht afwezig te blijven bij de stemming zelf, doch ook bij de voorafgaande bespreking. Anderzijds is het verbod enkel beperkt tot de rekeningen. De mandatarissen, de vertrouwenspersoon en de griffier mogen dus wel aanwezig zijn bij de beraadslaging en het besluit over de begroting/het budget of het meerjarenplan van de instanties waarvan zij tot het uitvoerend orgaan behoren. De verbodsbepaling van artikel 27, § 1, 2° geldt trouwens evenmin ten aanzien van de personen die personeelslid zijn van een instantie waarvan de jaarrekening ter goedkeuring of ter vaststelling aan de provincie moet worden voorgelegd. Hun afwezigheid bij de beraadslaging en de stemming zou echter wel geboden kunnen zijn ingevolge de bepalingen van artikel 27, § 1, 1° en 3 van het Provinciedecreet.
d
Verbod tot deelname aan de gunning van overheidsopdrachten
Inzake overheidsopdrachten wordt de verbodsbepaling van de artikelen 27, § 1, 1° en 51, derde lid van het Provinciedecreet aangevuld door deze van artikel 10 van de wet van 24 december 1993. Laatstgenoemd artikel legt aan ieder lid van de deputatie het verbod op om op welke wijze ook, hetzij rechtstreeks of onrechtstreeks, tussen te komen bij de gunning van en het toezicht op de uitvoering van een overheidsopdracht zodra hij persoonlijk of via een tussenpersoon belangen heeft in één van de inschrijvende ondernemingen. Het poneert daarbij een onweerlegbaar vermoeden van verboden belang in hoofde van: - ieder lid van de deputatie dat bloed- of aanverwant is in rechte lijn tot de derde graad en in de zijlijn tot de vierde graad met één der inschrijvers of met ieder ander persoon die voor rekening van één van deze inschrijvers een directie- of beheersbevoegdheid uitoefent; - ieder lid van de deputatie dat zelf of bij tussenpersoon eigenaar, medeeigenaar of werkend vennoot is van één der inschrijvende ondernemingen dan wel in rechte of in feite, zelf of bij tussenpersoon, een directieof beheersbevoegdheid uitoefent. Volledigheidshalve moet aangetekend worden dat deze verbodsbepaling eveneens toepassing vindt ten aanzien van de provinciegriffier of iedere andere ambtenaar van de provincie aan wie de bevoegdheid tot gunning van een overheidsopdracht en/of het toezicht op de uitvoering van de opdracht werden gedelegeerd of gesubdelegeerd.
Verbodsbepalingen
181
De e l IV
H OOFDSTUK 8
e Verbodsbepalingen indien de deputatie zetelt als administra tief rechtscollege
1° Wr aking
Indien de deputatie zetelt als administratief rechtscollege kunnen zowel de provinciegouverneur als de leden van de deputatie gewraakt worden om de redenen die luidens de artikelen 828 en 830 van het Gerechtelijk Wetboek aanleiding geven tot wraking. Krachtens artikel 22 van het koninklijk besluit van 17 september 1987, dat de procedure regelt in de gevallen waarin de deputatie een rechtsprekende taak vervult, moeten de provinciegouverneur en de leden van de deputatie die weten dat hen een grond van wraking treft, daarvan dan ook aangifte doen bij de deputatie. De deputatie zal vervolgens moeten beslissen of de betrokkene zich al dan niet moet onthouden. Er kan trouwens opgemerkt worden dat de partijen die betrokken zijn in een aan de uitspraak van de deputatie onderworpen betwisting de wraking van de provinciegouverneur of van een of meerdere van de gedeputeerden ook kunnen vragen. De deputatie zal in dat geval onverwijld uitspraak moeten doen over de wraking nadat zij zowel de wrakende partij als het gewraakte lid heeft gehoord (art. 25, KB 17 september 1987).
Art. 54
2° Verbod tot deelname a an de uitspr aak
Wanneer de deputatie als administratief rechtscollege kennisneemt van een aangelegenheid, dan mogen, op grond van artikel 54, derde lid van het Provinciedecreet en artikel 104, vijfde lid van de Provinciewet, enkel degenen die de gehele procedure gevolgd hebben deelnemen aan de uitspraak. Zijn de provinciegouverneur en/of sommige leden van de deputatie niet bij alle onderdelen van de procedure aanwezig geweest, dan mogen zij bijgevolg niet participeren aan de stemming.
182
Verbodsbepalingen
HOOFDSTUK 8
B
Deel I V
Andere verbodsbepalingen
Het is de provincieraadsleden, de leden van de deputatie en de vertrouwenspersonen verboden: - tegen betaling als advocaat of als notaris op te treden voor de provincie in geschillen waarbij de provincie betrokken is; - als advocaat of als notaris op te treden voor de tegenpartij van de provincie of ten behoeve van een personeelslid van de provincie inzake beslissingen die verband houden met de tewerkstelling binnen de provincie; - op te treden als afgevaardigde of deskundige van een vakorganisatie in het bijzonder onderhandelingscomité of het hoog overlegcomité van de provincie; - een overeenkomst (andere dan een schenking) te sluiten met de provincie of een provinciaal extern verzelfstandigd agentschap of deel te nemen aan een opdracht voor aanneming van werken, leveringen en diensten, een verkoop of een aankoop voor zowel de provincie zelf als voor haar extern verzelfstandigde agentschappen.
a
Verbod om op te treden als advocaat of notaris
Krachtens de artikelen 27, § 2, 1° en 2° en 51, derde lid van het Provinciedecreet is het elk provincieraadslid en elk lid van de deputatie verboden om: - rechtstreeks of onrechtstreeks als advocaat of als notaris tegen betaling te werken ten behoeve van de provincie in geschillen waarbij de provincie betrokken is; - rechtstreeks of onrechtstreeks als advocaat of als notaris te werken in geschillen ten behoeve van de tegenpartij van de provincie of ten behoeve van een personeelslid van de provincie inzake beslissingen die verband houden met de tewerkstelling binnen de provincie.
Art. 27, § 2, 1° Art. 27, § 2, 2° Art. 51
Het verbod geldt overigens niet enkel ten aanzien van de mandataris zelf, doch ook ten aanzien van de personen die in het kader van een associatie, groepering, samenwerking of op hetzelfde kantooradres met de mandataris werken, advocaten-stagiairs inbegrepen. Ook op de vertrouwenspersonen vinden de bovenvermelde verbodsbepalingen ten volle toepassing. Op grond van de bovenvermelde bepaling kan de deputatie een advocaat die onder deze verbodsbepaling ressorteert dus niet aanstellen om de provincie, tegen betaling, in rechte bij te staan in geschillen waarin de provincie betrokken is. Er bestaat echter absoluut geen bezwaar tegen dat de betrokkene de provincie kosteloos bijstaat. Een optreden tegen de provincie in geschillen is echter steeds verboden, ongeacht of men de tegenpartij kosteloos dan wel tegen betaling bijstaat. Het verbod geldt uiteraard wel
Verbodsbepalingen
183
De e l IV
H OOFDSTUK 8
enkel in geschillen waarin de provincie betrokken is waar de betrokkene zelf mandataris is; het is een provincieraadslid of een lid van de deputatie dus niet verboden om andere provincies tegen betaling bij te staan in geschillen of zelfs om tegen andere provincies op te treden. Er bestaat overigens niet enkel een verbod om als advocaat op te treden ten behoeve van de tegenpartij van de provincie in een gerechtelijke procedure, doch ook om – ongeacht of dit in een gerechtelijke procedure is of daarbuiten – als advocaat op te treden ten behoeve van een personeelslid van de provincie inzake beslissingen aangaande de tewerkstelling binnen de provincie. Het verbod van artikel 27, § 2, 2° omvat dus zowel de vertegenwoordiging als advocaat van een personeelslid in een gerechtelijke procedure tegen de provincie, als de door een advocaat verleende bijstand en verdediging van een personeelslid tijdens een tuchtprocedure of bij een intern bestuurlijk beroep in het kader van een evaluatie. Er moet nochtans opgemerkt worden dat artikel 27, § 2, 2° enkel het verbod oplegt om als advocaat op te treden; het verbiedt niet dat bv. een provincieraadslid een personeelslid bijstaat als syndicaal raadsman.
De verbodsbepaling van artikel 27, § 2, 1° en 2° is van openbare orde. Het bovenvermelde heeft onder meer tot gevolg dat een bij de Raad van State ingediend verzoekschrift tot nietigverklaring van een besluit van de provincie, dat door een advocaatprovincieraadslid van dezelfde provincie namens de tegenpartij ondertekend en ingediend werd, als onontvankelijk zal verworpen worden. Het verzoekschrift zou trouwens hetzelfde lot ondergaan indien het ingediend zou worden door een advocaat met wie het provincieraadslid geassocieerd is.
Het verbod om als advocaat of notaris op te treden in de door artikel 27, § 2, 1° en 2° geschetste gevallen heeft bovendien een zeer ruime draagwijdte. Het geldt zowel in zaken van louter provinciaal belang als in medebewindstaken en het betreft zowel nieuwe zaken en procedures als zaken en procedures die de mandataris reeds behartigde alvorens hij als mandataris geïnstalleerd werd.
Art. 27, § 2, 4° Art. 51
b Verbod om op te treden als afgevaardigde of deskundige van een vakorganisatie in het bijzonder onderhandelingscomité of het hoog overlegcomité van de provincie De artikelen 27, § 2, 4° en 51 van het Provinciedecreet verbieden provincieraadsleden en leden van de deputatie om op te treden als afgevaardigde of technicus van een vakorganisatie in het bijzonder onderhandelingscomité of het hoog overlegcomité van de provincie. Dit verbod vindt eveneens toepassing op de vertrouwenspersonen.
184
Verbodsbepalingen
HOOFDSTUK 8
Deel I V
c Verbod om een overeenkomst te sluiten of deel te nemen aan een opdracht voor aanneming van werken, leveringen en dien sten, verkoop of aankoop
Art. 27, § 2, 3° Art. 27, § 3 Art. 51 Art. 82
1 ° P r i n c ipe
De artikelen 27, § 2, 3° en § 3, 51, derde lid en 82 van het Provinciedecreet leggen aan de provincieraadsleden, de leden van de deputatie, de vertrouwenspersonen, de provinciegriffier en de financieel beheerder het verbod op om rechtstreeks of onrechtstreeks: - een overeenkomst te sluiten met of ten behoeve van de provincie of een provinciaal extern verzelfstandigd agentschap, tenzij het om een schenking van de betrokkene aan de provincie of aan het agentschap zou gaan; - deel te nemen aan een opdracht voor aanneming van werken, leveringen of diensten ten behoeve van de provincie of een provinciaal extern verzelfstandigd agentschap; - deel te nemen aan een aankoop of een verkoop voor zowel de provincie zelf als een van haar provinciaal extern verzelfstandigde agentschappen. De vermelde verbodsbepaling strekt ertoe elk belangenconflict te vermijden tussen het eigen materieel belang van de betrokkene en het belang van de provincie. Zij heeft dan ook een zeer ruime draagwijdte. Enkel schenkingen aan de provincie of aan een provinciaal extern verzelfstandigd agentschap en contracten die de betrokkene aangaat met de provincie of haar extern verzelfstandigd agentschap in het kader van een door de provincie of het agentschap aangeboden collectieve dienstverlening zijn aan het toepassingsgebied van de verbodsbepaling onttrokken. De verbodsbepaling van artikel 27, § 2, 3° sluit bijgevolg niet uit dat degenen die onder haar toepassingsgebied vallen toch een beroep kunnen doen op een collectieve dienstverlening die door de provincie wordt aangeboden, zoals bv. de diensten van strijkateliers of van fietsenherstelplaatsen.
De bepaling van artikel 27, § 2, 3° overlapt ten dele met de verbodsbepaling van de artikelen 1596 en 1707 van het Burgerlijk Wetboek die aan de leden van de deputatie het recht ontzegt om op een openbare verkoop – en a fortiori onderhands – goederen aan te kopen van de provincie waar zij hun mandaat uitoefenen of om zich door ruiling dergelijke goederen aan te schaffen. Elke koop- of ruilovereenkomst die in strijd met deze bepalingen gesloten wordt is trouwens nietig. Bij toepassing van de bovenvermelde bepalingen is het bijgevolg elk provincieraadslid, elk lid van de deputatie, elke vertrouwenspersoon, de provinciegriffier en de financieel beheerder o.m. verboden om: - tegen bezoldiging intellectuele prestaties te verstrekken aan de provincie of een provinciaal extern verzelfstandigd agentschap. Zo mag hij bv. geen studie- of onderzoekscon-
Verbodsbepalingen
185
De e l IV
- -
-
- - -
H OOFDSTUK 8
tracten sluiten met de provincie, kan hij niet als architect voor de provinciale bouwwerken worden aangesteld en is het hem verboden om tegen vergoeding als juridisch adviseur voor de provincie op te treden; met de provincie of een provinciaal extern verzelfstandigd agentschap vervoercontracten, onderhoudscontracten of toeleveringscontracten te sluiten; een verzekeringspolis te sluiten met de provincie of een provinciaal extern verzelfstandigd agentschap, waarvoor hij, als agent van de verzekeringsmaatschappij, een commissieloon ontvangt; goederen te leveren aan de provincie of werken uit te voeren voor rekening van de provincie, ook al zou hij bij een aanbesteding de laagste inschrijving of bij een offerteaanvraag de gunstigste offerte hebben ingediend. A fortiori zou het hem verboden zijn een via een onderhandelingsprocedure gegunde opdracht uit te voeren voor rekening van de provincie. Ook het uitvoeren van een overheidsopdracht voor een provinciaal extern verzelfstandigd agentschap is onmogelijk; een huur- of concessieovereenkomst te sluiten met de provincie voor de uitbating van een cafetaria in een provinciale sporthal of een provinciaal cultureel centrum; een perceel grond aan te kopen van de provincie, ongeacht of dit onderhands zou gebeuren, dan wel bij een openbare verkoop; onroerende goederen te verkopen aan de provincie, zelfs indien de bedoeling zou voorliggen de goederen tegen de schattingsprijs te verkopen.
Het is de betrokkenen bovendien niet enkel verboden om zelf en in eigen naam een bezoldigde opdracht uit te voeren voor rekening van de provincie of van een provinciaal extern verzelfstandigd agentschap, of om een van de bovenvermelde rechtshandelingen te stellen, het is hen evenmin toegestaan om zulks op onrechtstreekse wijze, door bemiddeling en/of onder naam van een tussenpersoon te doen. Als tussenpersoon in de zin van artikel 27, § 2, 3° moeten worden beschouwd: - de echtgeno(o)t(e) van de mandataris, de vertrouwenspersoon, de provinciegriffier of de financieel beheerder; - een vennootschap onder firma of een commanditaire vennootschap waarvan de betrokkene deel uitmaakt of waarvan hij beheerder of zaakvoerder is; - een naamloze vennootschap waarin de betrokkene een duidelijke meerderheidsparticipatie bezit. Is zijn belang in de vennootschap daarentegen slechts zeer bescheiden, dan verzet niets zich tegen de toewijzing van een opdracht aan deze onderneming; - een bvba waarvan een der provincieraadsleden, een lid van de deputatie, een vertrouwenspersoon, de griffier of de financieel beheerder aandeelhouder is. Uit wat voorafgaat volgt dan ook dat een provinciale opdracht voor werken, leveringen en diensten niet alleen niet aan een provincieraadslid, een lid van de deputatie, een vertrouwenspersoon, de provinciegriffier of de financieel beheerder zelf mag worden toegewezen, doch evenmin aan een derde – bv. een vennootschap – die als tussenpersoon voor de betrokkene fungeert. Zo ook kan een vennootschap, waarvan een mandataris en zijn echtge-
186
Verbodsbepalingen
HOOFDSTUK 8
Deel I V
note hoofdaandeelhouders zijn en die actief is op het vlak van bouwpromotie, geen gronden of gebouwen aankopen die eigendom zijn van de provincie waar de betrokkene mandataris is of van een extern verzelfstandigd agentschap van die provincie.
2 ° G ev o l gen
De overtreding van de artikelen 27, § 2, 3° en § 3, 51, derde lid en 82 van het Provinciedecreet geeft niet enkel aanleiding tot een mogelijke schorsing en/ of vernietiging van het toewijzingsbesluit of het besluit tot het aangaan van een contract dat met miskenning van deze verbodsbepaling werd genomen, doch kan daarenboven ook strafrechtelijk gesanctioneerd worden. Personen die het verbod van artikel 27, § 2, 3° miskennen en die bovendien niet kunnen bewijzen in de gegeven omstandigheden geen misbruik te hebben gemaakt van hun mandaat of functie om hun privébelangen te bevorderen en openlijk te hebben gehandeld, stellen zich op grond van artikel 245 van het Strafwetboek immers strafbaar met een gevangenisstraf van één jaar tot vijf jaar, een geldboete van 100 tot 50.000 euro of één van die straffen en eventueel een ontzetting voor een periode van vijf tot tien jaar uit het recht om openbare ambten, bedieningen en betrekkingen te vervullen. Dergelijke veroordeling kan voor een provinciaal mandataris verstrekkende gevolgen hebben. Een veroordeling wegens een in artikel 245 van het Strafwetboek omschreven misdrijf kan immers leiden tot de onverkiesbaarheid van de betrokkene voor een periode die zelfs tot twaalf jaar kan oplopen. Een mandataris in functie moet bij een dergelijke veroordeling dan ook vervallen verklaard worden uit zijn mandaat.
Er kan echter wel opgemerkt worden dat er geen bezwaar tegen bestaat dat een mandataris na zijn aanstelling verder de verplichtingen nakomt en ook de rechten uitoefent die voortvloeien uit een opdracht die hem voor zijn aanstelling als provincieraadslid of lid van de deputatie werd gegund of die voortvloeien uit een contract dat hij vóór zijn installatie met de provincie of een provinciaal extern verzelfstandigd agentschap had gesloten.
Verbodsbepalingen
187
De e l IV
H OOFDSTUK 9
9
A
Notulen Inhoud
De notulen van de vergaderingen van de provincieraad moeten datgene bevatten wat tot de essentie ervan behoort. Het is dus niet de bedoeling van de notulen dat zij een uitgebreid verslag zouden zijn van de tijdens de vergaderingen gehouden discussies en besprekingen. In vermelde zin bevatten de notulen de volledige tekst, met inbegrip van de motivering, van alle door de raad genomen besluiten. Daarbij aansluitend vermelden de notulen het lot van de punten waarover de raad niet tot een besluitvorming is gekomen. De notulen van de provincieraad behoren ook een aantal vormelijke gegevens te vermelden waarvan de naleving vereist is voor de geldigheid, hetzij van de raadsvergadering zelf, hetzij van de tijdens de vergadering genomen besluiten. Alleen de beslissingen van de deputatie worden in de notulen opgenomen. Dit betekent dat in principe de notulen van de deputatie enkel de volledige tekst, met inbegrip van het overwegend gedeelte, van alle door de deputatie genomen besluiten bevatten. Dat alleen de beslissingen genotuleerd worden, neemt niet weg dat uit de notulen moet kunnen blijken dat de beslissingen naar vorm wettelijk tot stand zijn gekomen, d.w.z. aan alle wettelijke vormvereisten voor de besluitvorming voldaan is.
a
Art. 177, § 1
188
Provincieraad 1° Principe
Artikel 177, § 1 van het Provinciedecreet bepaalt dat de notulen in chronologische volgorde alle besproken onderwerpen vermelden, alsook het gevolg dat gegeven werd aan die punten waaromtrent de provincieraad geen beslissing heeft getroffen. De notulen maken tevens duidelijk melding van alle beslissingen. Hiermee verwoordt de decreetgever dat de notulen van de vergaderingen van de provincieraad datgene moeten bevatten wat tot de essentie ervan behoort. Het is dus niet de bedoeling van de notulen dat zij een uitgebreid verslag zouden zijn van de tijdens de vergaderingen gehouden discussies en besprekingen. Indien de raad dit wenst, kan naast de notulen dergelijk verslag wel bijgehouden worden. Al kan dit verslag dienstig zijn voor ieders gebruik, het blijft een officieus document dat geenszins de notulen kan vervangen.
Notulen
HOOFDSTUK 9
Deel I V
In vermelde zin bevatten de notulen de volledige tekst, met inbegrip van de motivering, van alle door de raad genomen besluiten. Daarbij aansluitend vermelden de notulen het lot van de punten waarover de raad niet tot een besluitvorming is gekomen, bv. wegens verdaging of omdat de voorzitter de zitting voortijdig had opgeheven. Gebeurlijk moet ook genotuleerd worden dat de vergadering wegens afwezigheid van de meerderheid van de provincieraadsleden niet heeft plaatsgehad. Daarnaast kan het soms aangewezen zijn belangrijke overwegingen en/of nuttige opmerkingen die tijdens de vergadering naar voor zijn gebracht, of nog door sommige provincieraadsleden gevraagde toelichtingen, te notuleren. Het huishoudelijk reglement van de raad kan ter zake aanvullende voorschriften bevatten. Zo kan bv. het huishoudelijk reglement bepalingen bevatten omtrent de opname in de notulen van de door de provincieraadsleden gehouden interpellaties en gestelde vragen, en het antwoord daarop.
2 ° Ve r p l ichte v ermeldingen
De notulen van de provincieraad behoren een aantal vormelijke gegevens te vermelden waarvan de naleving vereist is voor de geldigheid, hetzij van de raadsvergadering zelf, hetzij van de tijdens de vergadering genomen besluiten. De naleving van deze vormvereisten kan immers enkel blijken uit de notulen. Het betreft de volgende vermeldingen: - de opening, schorsing en sluiting van de vergadering door de voorzitter; - de namen van de aanwezige leden, zodat kan nagegaan worden of het quorum is bereikt; - de naam van de voorzitter en de provinciegriffier, of eventueel hun plaatsvervangers; - welke leden aan de onderscheiden beraadslagingen en stemmingen hebben deelgenomen, o.m. met het oog op de naleving van de hierboven besproken verbodsbepalingen (zie blz. 176); - de uitslag van de stemmingen, zodat kan blijken of het besluit met de wettelijk vereiste meerderheid is genomen. Behalve bij geheime stemming, vermelden krachtens voornoemd artikel 177, § 1 de notulen ook hoe elk lid gestemd heeft voor, tegen of onthouding. Bij unanieme beslissingen kan deze vermelding achterwege blijven. De provinciegriffier is echter niet verplicht te notuleren welke motieven de provincieraadsleden of gedeputeerden hadden voor hun ja- of neen-stem. Bij huishoudelijk reglement kan de provincieraad eventueel wel bepalen, uiteraard alleen voor besluiten bij mondelinge stemming, dat de notulen kunnen melding maken van de motieven voor een onthouding; - het geheim karakter van de stemming; de geheime stemming is immers een substantiële voorwaarde voor de geldigheid van het besluit; - de beslotenheid van de vergadering wanneer die wettelijk verplicht is; de naleving van die vormvereiste is immers een substantiële voorwaarde voor de geldigheid van het be-
Notulen
189
De e l IV
H OOFDSTUK 9
sluit. Daar de openbaarheid van de vergadering regel is, moet daar uiteraard geen melding van gemaakt worden in de notulen.
b
Art. 51 - 177, §2
Deputatie 1° Principe
Overeenkomstig de artikelen 51, vijfde lid en 177, § 2 van het Provinciedecreet worden alleen de beslissingen van de deputatie in de notulen opgenomen. Dit betekent dat in principe de notulen van de deputatie enkel de volledige tekst, met inbegrip van het overwegend gedeelte, van alle door de deputatie genomen besluiten bevatten. Daarbij aansluitend vermelden de notulen het lot van de agendapunten waarover de deputatie niet tot een besluit is kunnen komen. In die zin moet de beslissing genotuleerd worden waarbij de deputatie één of meer punten van de dagorde verdaagt, of moet in de notulen vermeld worden dat sommige punten niet behandeld zijn omdat de voorzitter de zitting voortijdig had opgeheven. Dit geldt uiteraard alleen als er voor de vergaderingen van de deputatie een dagorde is opgesteld. In dezelfde zin moet ook genotuleerd worden dat de deputatie bij gebreke van het wettelijk vereist quorum niet heeft kunnen vergaderen. In tegenstelling tot de notulen van de provincieraad, maken de notulen van de deputatie echter geen melding van de tijdens de vergaderingen van de deputatie gemaakte overwegingen, opmerkingen of gevraagde toelichtingen. De deputatie kan dit ook niet bij huishoudelijk reglement voorschrijven, daar voormelde artikelen 51, vijfde lid en 177, § 2 van het Provinciedecreet uitdrukkelijk stellen dat alleen de beslissingen in de notulen worden opgenomen.
2° Verplichte v ermeldingen
Dat alleen de beslissingen genotuleerd worden, neemt niet weg dat uit de notulen moet kunnen blijken dat de beslissingen naar vorm wettelijk tot stand zijn gekomen, d.w.z. aan alle wettelijke vormvereisten voor de besluitvorming voldaan is. De notulen of althans de genotuleerde beslissingen van de deputatie moeten dan ook mutatis mutandis melding maken van de naleving van de hierboven onder de notulen van de provincieraad vermelde vormvereisten, evenwel met inachtname van het volgende. Daar als wettelijke regel geldt dat de vergaderingen van de deputatie niet openbaar zijn, moet de naleving daarvan niet genotuleerd worden. Inzonderheid moeten de notulen ook melding maken van de naleving van de vormvereisten die artikel 104bis van de Provinciewet voorschrijft wanneer de deputatie zetelt als administratief rechtscollege.
190
Notulen
HOOFDSTUK 9
Deel I V
Daar artikel 177, § 2 van het Provinciedecreet bepaalt dat in de notulen alleen de beslissingen worden opgenomen, is het strijdig met deze te notuleren hoe elke gedeputeerde heeft gestemd en/of de motieven die de gedeputeerden daarbij hadden in de notulen te vermelden. Het huishoudelijk reglement van de deputatie kan dus niet bepalen dat een gedeputeerde die zich onthouden heeft, voor zijn onthouding een stemverklaring kan laten notuleren. Wel moeten de notulen, wanneer de deputatie zetelt als administratief rechtscollege, bij staking van stemmen melding maken van de stem van de voorzitter, daar in dat geval, zoals reeds uiteengezet, de voorzitter de beslissende stem heeft.
B
Redactie - goedkeuring
De provinciegriffier maakt naar eigen inzicht het ontwerp van de notulen van de provincieraad op. Dit ontwerp moet ten minste acht dagen voor de dag van de vergadering ter beschikking van de provincieraad gesteld worden. De goedkeuring van de notulen hoeft niet expliciet te gebeuren. Elk lid van de raad, met inbegrip van de voorzitter, heeft echter het recht, vóór het einde van de vergadering, opmerkingen te maken over de redactie van de notulen. Indien deze opmerkingen door de raad aangenomen worden dan moeten de notulen in die zin aangepast worden. Indien er geen opmerkingen zijn, dan worden de notulen van de vorige vergadering als goedgekeurd beschouwd. De aldus goedgekeurde notulen worden ondertekend door de voorzitter en de provinciegriffier. Daarnaast kunnen de notulen telkens wanneer de raad dit gewenst acht staande de vergadering worden opgemaakt, en ondertekend door de meerderheid van de provincieraadsleden en de provinciegriffier. De notulen van de deputatie worden goedgekeurd tijdens haar eerstvolgende vergadering. De provinciegriffier is belast met het opmaken van deze notulen. Voor de goedkeuring gelden dienovereenkomstige regels als voor de provincieraad. De goedgekeurde en ondertekende notulen vormen een volledig bewijs van de tijdens de vergaderingen van de raad en de deputatie gehouden genomen besluiten, dit is van datgene wat de griffier tot taak had vast te stellen. Zij moeten geacht worden met de werkelijkheid overeen te stemmen en kunnen niet, behoudens inschrijving wegens valsheid, door beweringen van provincieraadsleden tegengesproken worden.
Notulen
191
De e l IV
H OOFDSTUK 9
a
Art. 33 - 176
1° Redactie
De provinciegriffier maakt naar eigen inzicht het ontwerp van de notulen van de vergaderingen op; hij is krachtens de artikelen 33 en 176 van het Provinciedecreet daarvoor verantwoordelijk. De deputatie of de voorzitter kunnen hem enkel naar de vorm voorafgaandelijke instructies geven.
Art. 33 - 176
Provincieraad
2° Goedkeuring en ov erschrijving
Overeenkomstig artikel 33 van het Provinciedecreet geschiedt de goedkeuring van het door de griffier opgestelde ontwerp als volgt. Het ontwerp moet steeds ten minste acht dagen voor de dag van de vergadering ter beschikking van de provincieraad gesteld worden. Dit geldt echter niet in spoedeisende gevallen, dat wil zeggen wanneer de raad op grond van artikel 21 van het Provinciedecreet bij hoogdringendheid wordt samengeroepen. In zo’n geval kan uiteraard de termijnvereiste niet nagekomen worden. Het huishoudelijk reglement van de provincieraad moet dan nader bepalen hoe de ontworpen notulen ter beschikking worden gesteld. Zo kan het huishoudelijk reglement bv. bepalen dat het ontwerp samen met de agenda van de vergadering bezorgd wordt. De goedkeuring van de notulen hoeft niet expliciet te gebeuren. Er moet evenmin voorlezing gegeven worden van de ontworpen notulen. Elk lid van de raad, met inbegrip van de voorzitter, heeft echter het recht, vóór het einde van de vergadering, opmerkingen te maken over de redactie van de notulen. Wel kan een provincieraad die bij spoedeisendheid werd samengeroepen, beslissen om opmerkingen over de notulen nog toe te laten op de eerstvolgende vergadering. Indien deze opmerkingen door de raad aangenomen worden — dit is met de wettelijk vereiste meerderheid —, dan moeten de notulen in die zin aangepast worden. De provinciegriffier kan dit doen tijdens de vergadering zelf, ofwel moet hij tijdens de volgende vergadering een nieuwe tekst voorleggen. Indien er geen opmerkingen zijn, dan worden de notulen van de vorige vergadering als goedgekeurd beschouwd. De aldus goedgekeurde notulen worden ondertekend door de voorzitter en de provinciegriffier. Vermelden we hierbij nog dat aan deze goedkeuring alle leden van de raad kunnen deelnemen, dus ook diegenen die niet aanwezig waren op de vorige vergadering. Daarnaast kunnen de notulen telkens wanneer de raad dit gewenst acht staande de vergadering worden opgemaakt, en ondertekend door de meer-
192
Notulen
HOOFDSTUK 9
Deel I V
derheid van de provincieraadsleden en de provinciegriffier. Deze ondertekening door de meerderheid van de provincieraadsleden geldt dan als goedkeuring, zodat de goedkeuring, volgens de hierboven beschreven procedure van de tekst van de notulen in de volgende vergadering overbodig wordt. Na goedkeuring van de notulen draagt de provinciegriffier zorg voor de bewaring van de originelen. Daar artikel 176 van het Provinciedecreet niet nader aangeeft hoe deze bewaring moet gebeuren, is het de taak van de provinciegriffier deze te organiseren. Ofschoon het Provinciedecreet de vorm van bewaring niet nader aangeeft, lijkt het ons aangewezen daarvan een register aan te leggen, zoals trouwens voor de notulen van de deputatie is voorgeschreven. Wel bepaalt artikel 176 van het Provinciedecreet dat voorzitter en provinciegriffier de originelen van de notulen ondertekenen.
3° Bewijs
De goedgekeurde en ondertekende notulen vormen een volledig bewijs van de tijdens de vergaderingen van de raad gehouden besprekingen en genomen besluiten, dit is van datgene wat de griffier tot taak had vast te stellen. Zij moeten geacht worden met de werkelijkheid overeen te stemmen en kunnen niet, behoudens inschrijving wegens valsheid, door beweringen van provincieraadsleden tegengesproken worden. De bewijskracht strekt zich echter niet uit tot die zaken die de provinciegriffier niet hoefde te notuleren, zoals de opmerkingen van de provincieraadsleden. Anderzijds zijn de goedgekeurde en ondertekende notulen ook niet meer dan een bewijs. De erin opgenomen besluiten van de raad bestaan en zijn reeds geldig vanaf het ogenblik dat zij genomen zijn. Deze besluiten zijn op hetzelfde moment uitvoerbaar, behoudens wanneer wettelijke bepalingen de uitvoerbaarheid ervan opschorten, zoals de vereiste goedkeuring door de toezichthoudende overheid. De goedkeuring van de notulen heeft dus op zichzelf niets te maken noch met het bestaan, noch met de uitvoerbaarheid van de door de provincieraad getroffen besluiten. Toch is het aangeraden zo mogelijk met de uitvoering te wachten tot de goedkeuring van de notulen. Het voorgaande neemt echter niet weg dat de goedgekeurde notulen bij uitstek zo niet uitsluitend het bewijs vormen van de door de provincieraad gehouden beraadslagingen en genomen besluiten.
b
Deputatie
Artikel 51 van het Provinciedecreet bepaalt dat de notulen van de deputatie worden goedgekeurd tijdens haar eerstvolgende vergadering.
Notulen
Art. 51 - 176
193
De e l IV
H OOFDSTUK 9
Artikel 176 van het Provinciedecreet belast, zoals bij de provincieraad, de provinciegriffier met het opmaken van deze notulen onder zijn verantwoordelijkheid en het bewaren van de originelen na goedkeuring ervan. Bij gebreke van nadere bepalingen, verwijzen we voor de in acht te nemen regels bij de redactie, goedkeuring en bewaring van de notulen van de deputatie, derhalve naar de toelichting hierover gegeven bij de notulen van de provincieraad, met dien verstande dat hier de originelen van de notulen worden ondertekend door de provinciegouverneur en de provinciegriffier. Anderzijds bepaalt artikel 51 van het Provinciedecreet dat de goedgekeurde notulen uiterlijk op dezelfde dag van de vergadering van de deputatie die volgt op de vergadering waarop die notulen werden goedgekeurd, worden verstuurd aan de provincieraadsleden (zie blz. 131). Het huishoudelijk reglement van de provincieraad regelt de wijze waarop dit gebeurt. We vestigen er wel de aandacht op dat krachtens de artikelen 51, vijfde lid van het Provinciedecreet, van de deputatie enkel de genotuleerde beslissingen in het register van de beraadslagingen overgeschreven worden. Deze artikelen voegen er aan toe dat alleen de beslissingen rechtsgevolgen kunnen hebben, d.w.z. gebeurlijk toch genotuleerde opmerkingen of toelichtingen hebben geen enkele juridische waarde.
194
Notulen
HOOFDSTUK 10
Deel I V
10 Huishoudelijk reglement
A
Provincieraad
De provincieraad is verplicht bij de aanvang van de zittingsperiode zijn werking nader te regelen in een huishoudelijk reglement. Het Provinciedecreet geeft tevens aan welke aangelegenheden de raad in dit reglement moet regelen. Uiteraard kan de provincieraad ook andere onderwerpen aangaande zijn werking daarin opnemen. Het huishoudelijk reglement kan enkel aanvullende bepalingen bevatten omtrent de werking van de raad. Het mag geen afbreuk doen aan de wettelijke regeling voor de werking van de provincieraad.
Artikel 40 van het Provinciedecreet verplicht de provincieraad bij de aanvang van de zittingsperiode zijn werking nader te regelen in een huishoudelijk reglement. Het Provinciedecreet geeft tevens aan welke aangelegenheden de raad in dit reglement moet regelen. Uiteraard kan de provincieraad ook andere onderwerpen aangaande zijn werking daarin opnemen; deze mogelijkheid is ook aangegeven in sommige bepalingen van het Provinciedecreet. Hoe dan ook, het huishoudelijk reglement kan enkel aanvullende bepalingen bevatten omtrent de werking van de raad. Het mag echter geen afbreuk doen aan de wettelijke regeling voor de werking van de provincieraad, m.a.w. geen voorschriften bevatten die in strijd zijn met deze wettelijke bepalingen. Aldus kan de provincieraad bij huishoudelijk reglement niet voorschrijven dat een verzoek tot bijeenroeping van de raad uitgaande van een derde van de provincieraadsleden moet gebeuren bij aangetekend schrijven of dat provincieraadsleden tot drie dagen voor de vergadering nog punten aan de agenda kunnen toevoegen, i.p.v. de bij artikel 22 van het Provinciedecreet voorgeschreven vijf dagen. Uiteraard kan het huishoudelijk reglement van de provincieraad geen bepalingen bevatten die de werking van andere provinciale organen zouden regelen. De provincieraad kan daarbij evenmin bevoegdheden van andere provinciale organen aan zich trekken. In die zin kan de provincieraad niet bepalen wanneer hij zal vergaderen daar het de voorzitter is die de raad bijeenroept; wel kan de raad in toepassing van artikel 19 van het Provinciedecreet zijn vergaderfrequentie vaststellen.
Art. 40
Krachtens artikel 40 van het Provinciedecreet is de provincieraad verplicht om de volgende onderwerpen in zijn huishoudelijk reglement te regelen: — de vergaderingen waarvoor presentiegeld verleend wordt (art. 17, § 1) en het bedrag van het presentiegeld binnen de grenzen bepaald door de Vlaamse regering (art. 17, § 2);
Huishoudelijk reglement
195
De e l IV
H OOFDSTUK 10
— de terugbetaling van specifieke kosten verbonden aan de uitoefening van het mandaat van provincieraadslid (art. 17, § 3) en het bedrag van de verplaatsingsvergoeding (art. 17, § 4); — de wijze van verzending aan de provincieraadsleden van de oproeping en de terbeschikkingstelling van de geagendeerde dossiers (art. 21, derde lid); — het verstrekken van technische toelichting aan de provincieraadsleden over de geagendeerde dossiers (art. 21, vierde lid); — de nadere bekendmaking aan het publiek van plaats, dag, tijdstip en de agenda van de raadsvergaderingen (art. 23, § 1); — de voorwaarden waaronder provincieraadsleden inzagerecht hebben in en een afschrift kunnen verkrijgen van de dossiers, akten en stukken van het bestuur (art. 30, derde lid); — de voorwaarden waaronder de provincieraadsleden bezoekrecht hebben bij de diensten en instellingen die de provincie opricht en beheert (art. 30, derde lid); — de voorwaarden waaronder de provincieraadsleden hun vraagrecht t.o.v. de provinciegouverneur en de deputatie kunnen uitoefenen (art. 32); — de wijze van notulering en de wijze waarop de notulen van de vorige vergadering ter beschikking gesteld worden van de provincieraadsleden (art. 33); — de samenstelling en de werking van de fracties, en binnen de grenzen bepaald door de Vlaamse regering, hun financiering (art. 38, tweede lid); — de samenstelling en werking van de raadscommissies, belast met de voorbereiding van de besprekingen in de provincieraad en het toekennen van presentiegeld voor deze vergaderingen (art. 39, § 5); — de samenstelling van het bureau (art. 8, § 5); — de wijze van toesturen aan de provincieraadsleden van de notulen van de deputatie (art. 51); — de wijze van bezorgen aan de provincieraadsleden van het meerjarenplan, de wijzigingen aan het meerjarenplan, van het budget, de budgetwijzigingen en van de jaarrekeningen; — de ondertekening van bepaalde stukken van de provincie (art. 176); — de nadere voorwaarden voor het indienen van verzoekschriften en hun behandeling (art. 197). Kunnen daarnaast onder meer het voorwerp uitmaken van het huishoudelijk reglement van de provincieraad: – de vaststelling van de aanwezigheid van de provincieraadsleden (quorum); – de plaats van de provincieraadsleden in de vergaderzaal; – het verlenen en het ontnemen van het woord aan de provincieraadsleden en de volgorde waarin zij aan het woord komen; – het tot de orde roepen van provincieraadsleden; – de volgorde van behandeling van agendapunten; – de behandeling en stemming van amendementen; – de wijze van stemmen: volgorde waarin de provincieraadsleden stemmen, aan mondelinge stemming gelijkwaardige stemming (art. 35, § 3), procedure geheime stemming, stemopneming; – de nadere kennisgeving van stukken van de provincie (art. 182);
196
Huishoudelijk reglement
HOOFDSTUK 10
Deel I V
Provincieraadsleden hebben een functioneel belang om voor de Raad van State de nietigverklaring te vorderen van bepalingen uit het huishoudelijk reglement. Zo hebben bepalingen uit dat reglement inzake de samenstelling en de werking van de raadscommissies gevolgen voor de provincieraadsleden die aanspraak maken op het lidmaatschap. In die hoedanigheid heeft een provincieraadslid dan ook belang om de nietigverklaring te vorderen van een bepaling die volgens hem belet dat hij een deel van zijn bevoegdheden uitoefent.
B
Deputatie
De deputatie kan bij aanvang van zijn zittingsperiode - maar is daar krachtens het Provinciedecreet niet toe verplicht - bij huishoudelijk reglement nadere regels aangaande haar werking vaststellen. Dit huishoudelijk reglement bevat aanvullende bepalingen omtrent haar werking en mag daarbij geen afbreuk doen aan de wettelijke regeling hierover.
Ook de deputatie kan bij aanvang van zijn zittingsperiode - maar is krachtens artikel 55 van het Provinciedecreet daartoe niet verplicht - bij huishoudelijk reglement nadere regels aangaande haar werking vaststellen. Artikel 51, eerste lid van het Provinciedecreet schrijft echter wel voor dat de deputatie vergadert op de dagen en uren die ze bepaalt, wat meteen noodzaakt een huishoudelijk reglement vast te stellen. Bij gebreke van huishoudelijk reglement, dat o.m. deze dagen en uren vaststelt, kan de deputatie immers enkel samenkomen na bijeenroeping van de voorzitter van de deputatie, m.a.w. in buitengewone vergadering.
Art. 55
De bevoegdheid om zijn huishoudelijk reglement vast te stellen komt uitsluitend toe aan de deputatie. Alhoewel de provinciegouverneur als voorzitter van de deputatie wel deelneemt aan de beraadslaging over het huishoudelijk reglement, heeft hij als voorzitter niet de bevoegdheid, buiten de deputatie om, hierover voorschriften uit te vaardigen. Evenmin kan de provincieraad ter zake regels opleggen. Ook hier bevat het huishoudelijk reglement aanvullende bepalingen omtrent de werking van de deputatie en mag daarbij geen afbreuk doen aan de wettelijke regeling hierover, m.a.w. ter zake geen met de wet strijdige bepalingen bevatten. Uiteraard kan het geen bepalingen bevatten die de werking van andere provinciale organen zouden regelen. De deputatie brengt haar huishoudelijk reglement ter kennis van de provincieraad. Kunnen o.m. het voorwerp uitmaken van een huishoudelijk reglement van de deputatie: – de dagen en uren van de gewone vergaderingen;
Huishoudelijk reglement
197
De e l IV
H OOFDSTUK 10
– de plaats van de vergadering; – het opmaken en toezenden van een agenda voor de gewone vergaderingen en de modaliteiten daartoe; – de behandeling van de agendapunten; – de behandeling van de briefwisseling; – de wijze waarop de voorzitter zijn taak uitoefent; – de volgorde van stemming; – de wijze waarop een geheime stemming wordt gehouden; – het recht van elk lid om zijn met de meerderheid strijdige stem of zijn onthouding in de notulen te doen vermelden; – de notulering van de beslissingen, inzonderheid deze als administratief rechtscollege; – de goedkeuring van de ontworpen notulen; – de terinzagelegging of de terbeschikkingstelling aan de gedeputeerden van de ontworpen notulen; – de bevoegdheidsverdeling tussen haar leden; – de ondertekening van de briefwisseling, akten en contracten waarbij de provincie partij is (art. 178, § 4); – de ondertekening van bepaalde stukken van de provincie (art. 178, § 5).
198
Huishoudelijk reglement
HOOFDSTUK 11
Deel I V
11 Fracties en commissies
A
Fracties
Vormen op grond van artikel 38 van het Provinciedecreet een politieke fractie het provincieraadslid of de provincieraadsleden die op eenzelfde lijst verkozen zijn, dan wel het provincieraadslid of de provincieraadsleden die verkozen zijn op lijsten die zich daartoe onderling verenigd hebben. Het is de bevoegdheid van de provincieraad om in zijn huishoudelijk reglement de nadere regels voor de samenstelling en de werking van de fracties vast te leggen. Vormen op grond van artikel 38 van het Provinciedecreet een politieke fractie het provincieraadslid of de provincieraadsleden die op eenzelfde lijst verkozen zijn, dan wel het provincieraadslid of de provincieraadsleden die verkozen zijn op lijsten die zich daartoe onderling verenigd hebben en dat uiterlijk op de installatievergadering. Tot deze onderlinge vereniging van lijsten kan slechts beslist worden als de meerderheid van de verkozenen op elk van de lijsten daarmee instemt. Dit betekent dus dat een fractie kan bestaan uit één enkel lid.
Art. 38
Daarnaast is het ook mogelijk dat kandidaat-provincieraadsleden die op eenzelfde lijst zijn verkozen toch twee fracties vormen. Daarvoor moet echter wel voldaan zijn aan een aantal strikte voorwaarden die in artikel 38, § 2 zijn vastgelegd. Anderzijds gelden zowel de onderlinge vereniging tot één fractie of de vorming van twee fracties door op dezelfde lijst verkozen kandidaten, tot de eerstvolgende volledige vernieuwing van de provincieraad. Het is de bevoegdheid van de provincieraad om in zijn huishoudelijk reglement de nadere regels voor de samenstelling en de werking van de fracties vast te leggen. De raad bepaalt ook autonoom de financiering van de fracties door middel van toelagen ten laste van het provinciaal budget. Artikel 36, § 2 van het besluit van de Vlaamse regering van 5 juni 2009 houdende de bezoldigingsregeling van de lokale en provinciale mandataris bepaalt evenwel uitdrukkelijk dat de ontvangen toelagen enkel kunnen worden gebruikt voor de eigen fractiewerking en de werking van de raad waar de fractie deel van uitmaakt. Deze toelagen mogen niet gebruikt worden voor de partijwerking, verkiezingen of ter compensatie van een presentiegeld of wedde. De fractie moet tevens jaarlijks in een nota met bewijsstukken toelichten hoe ze de middelen heeft gebruikt. Anderzijds heeft de raad, op grond van en overeenkomstig het besluit van 12 januari 2007 van de Vlaamse regering betreffende kabinets- en fractiepersoneel, de mogelijkheid om personeelsleden te voorzien ten behoeve van de fracties. De aanstelling van deze personeelsleden gebeurt door de deputatie.
Fracties en commissies
199
De e l IV
H OOFDSTUK 11
B
Commissies
De provincieraad kan in zijn midden commissies oprichten die als taak hebben de besprekingen in de provincieraadszittingen voor te bereiden en advies te verlenen. Als zodanig hebben ze evenwel geen beslissingsrecht: de besluitvorming blijft zaak van de provincieraad. De provincieraad is verplicht de commissies evenredig uit de verschillende politieke fracties, vertegenwoordigd in de raad, samen te stellen. Naast hun aantal en samenstelling, regelt de provincieraad in zijn huishoudelijk reglement ook de werking van deze raadscommissies. Art. 39, § 1
Artikel 39, § 1 van het Provinciedecreet bepaalt dat de provincieraad in zijn midden commissies kan oprichten die als taak hebben de besprekingen in de provincieraadszittingen voor te bereiden en advies te verlenen. Telkens als dat voor de beleidsvoering wenselijk wordt geacht, formuleren zij voorstellen over de wijze waarop vorm wordt gegeven aan de inspraak van de bevolking. Daarmee is duidelijk hun opdracht omschreven. Raadscommissies hebben tot taak de besluitvorming in de raad voor te bereiden en de raad te adviseren. Als zodanig hebben ze evenwel geen beslissingsrecht: de besluitvorming blijft zaak van de provincieraad. De raad kan dus geen bevoegdheden overdragen aan de raadscommissies. Vanzelfsprekend kunnen zij ook niet belast worden met taken die tot de bevoegdheid van andere provinciale organen behoren. Anderzijds verplicht deze bepaling de provincieraad niet raadscommissies in te stellen. De provincieraad beslist autonoom al of niet dergelijke commissies in te stellen. Hij bepaalt eveneens hun aantal en hun opdracht. Zo kan de provincieraad vaste commissies, bv. een commissie voor financiën, of adhoccommissies om bepaalde beleidsdossiers voor te bereiden, instellen. Het is de bevoegdheid van de provincieraad om in zijn huishoudelijk reglement de samenstelling en werking van deze commissies te bepalen. Artikel 39, § 3 van het Provinciedecreet verplicht de provincieraad wel de commissies evenredig uit de verschillende politieke fracties, vertegenwoordigd in de raad, samen te stellen. De provincieraad bepaalt echter zelf het aantal leden van elke raadscommissie en de wijze waarop de evenredigheid wordt berekend. Kiest de provincieraad vrij welk systeem van evenredige verdeling wordt toegepast, dan is de raad krachtens artikel 39, § 3 wel verplicht dezelfde berekeningswijze toe te passen voor alle commissies die hij opricht. Bovendien is bij toepassing van de evenredige verdeling in ieder geval vereist dat de som van het aantal mandaten dat toekomt aan de fracties waarvan leden deel uitmaken van de deputatie steeds hoger is dan de som van het aantal mandaten dat toekomt aan de andere fracties. Met andere woorden indien na toepassing van het gekozen systeem van evenredige verdeling blijkt dat de bestuursmeerderheid in de provincieraad, geen meerder-
200
Fracties en commissies
HOOFDSTUK 11
Deel I V
heid meer heeft in de raadscommissies, dan moet de provincieraad dit bijstellen op de wijze die hij bepaalt. Elke fractie wijst de mandaten die haar aldus toekomen aan door middel van een voordracht gericht aan de voorzitter van de provincieraad. Als de voorzitter van de provincieraad voordrachten ontvangt voor meer kandidaten dan er mandaten te begeven zijn voor een fractie, dan worden de mandaten toegewezen volgens de volgorde van voorkomen op de akte van voordracht. Om ontvankelijk te zijn moet de akte van voordracht voor elk van de kandidaat-commissieleden ten minste ondertekend zijn door een meerderheid van de leden van de fracties waarvan het kandidaat-commissielid deel uitmaakt. Indien de fractie van het kandidaatcommissielid slechts uit twee verkozenen bestaat, volstaat de handtekening van een van hen. Niemand kan meer dan één akte ondertekenen per beschikbaar mandaat voor de fractie.
Indien een fractie evenwel niet vertegenwoordigd is in een commissie, door toepassing van het systeem van evenredige verdeling, kan op grond van artikel 39, § 3 van het Provinciedecreet de fractie een provincieraadslid aanwijzen dat als lid met raadgevende stem in de commissie zetelt. Algemeen aanvaard is ook dat elk provincieraadslid het recht heeft om de vergaderingen bij te wonen van de raadscommissies waarvan hij geen lid is en er het woord te voeren. Het betrokken provincieraadslid heeft in die commissies dan wel geen stemrecht.
Tot de eerstvolgende vernieuwing van de provincieraad wordt een fractie geacht eenzelfde aantal leden in de commissies te behouden. Indien tijdens de zittingsperiode één of meerdere leden verklaren niet meer tot de fractie te behoren, kan dat lid niet meer zetelen noch als lid van die fractie, noch als lid van een andere fractie. De fractie zelf blijft haar oorspronkelijk aantal leden behouden in de commissies. Naast hun aantal en samenstelling, regelt de provincieraad in zijn huishoudelijk reglement ook de werking van deze raadscommissies. Wel schrijft artikel 39, § 2 van het Provinciedecreet voor dat de commissievergaderingen overeenkomstig artikel 28 van het Provinciedecreet in principe openbaar zijn en dat artikel 35 van het Provinciedecreet over de stemmingen in de provincieraad van dienovereenkomstige toepassing is. Anderzijds kunnen krachtens artikel 39, § 4 van het Provinciedecreet gedeputeerden geen voorzitter zijn van een commissie. Ten aanzien van hun werking kan het huishoudelijk reglement van de raad onder meer bepalingen omvatten omtrent: - het aantal vergaderingen; - het aantal leden om geldig te vergaderen; - de wijze van bijeenroeping;
Fracties en commissies
201
De e l IV
H OOFDSTUK 11
- het voorzitterschap en de bevoegdheden van de voorzitter; - de stemmingen met inachtname van artikel 35 van het Provinciedecreet; - het horen van derden. Ter zake bepaalt artikel 39, § 1 van het Provinciedecreet dat de commissies steeds, dus in ieder geval, deskundigen en belanghebbenden kunnen horen; - het opmaken van de notulen; - de regeling van het presentiegeld.
202
Fracties en commissies
HOOFDSTUK 11
Deel I V
12 Deontologische codes Art. 41 Zowel de provincieraadsleden als de gedeputeerden zijn er toe gehouden een deontologische code na te leven. Ook voor het personeel dient dergelijke code te worden vastgesteld.
Het decreet bepaalt dat de provincieraad een deontologische code moet aannemen. De deputatie heeft dezelfde deontologische code als die welke is aangenomen voor de provincieraad. De deputatie kan echter zelf een deontologische code aannemen die minstens de deontologische code, zoals aangenomen door de provincieraad, omvat.
Art. 56
Andere bepalingen die minimaal in de code moeten worden opgenomen, worden niet vermeld. Er wordt dus geopteerd voor een beleid waarbij ruimte wordt gelaten voor maatwerk en differentiatie. De deontologische codes vormen het sluitstuk van het integriteitsbeleid. Bestuurlijke integriteit is de mate waarin mandatarissen zich in hun contacten en optreden oprecht gedragen. Een gedragscode bevat geen regels die rechtskracht hebben, maar geeft betekenis aan bestuurlijke en politieke omgangsvormen. De code wil de mandatarissen een houvast bieden in concrete situaties uit de dagelijkse bestuurspraktijk. Zij zijn op de naleving van de deontologische code aanspreekbaar. Voor de deontologsiche code van het personeel, zie blz. 244.
Fracties en commissies
203
Deel V
Algemene principes voor de provinciale organisatie en het management
Hoofdstuk 1
Nieuw Publiek Management (NPM)
Hoofdstuk 2
De onderlinge samenhang van de managementinstrumenten in het Provinciedecreet
Hoofdstuk 3
Het managementteammodel of diensthoofdenmodel
Hoofdstuk 4
Organogram
Hoofdstuk 5
Provinciegriffier
Hoofdstuk 6
De financieel beheerder
HOOFDSTUK 1
1
Deel V
Nieuw Publiek Management (NPM)
Het Provinciedecreet baseert zich voor de provinciale organisatie en voor het provinciaal management, op principes van het Nieuw Publiek Management. Dit sluit aan bij evoluties die zich ook op Vlaams niveau hebben doorgezet via het project Beter Bestuurlijk Beleid (BBB). In de jaren 80 van de 20ste eeuw, groeide internationaal de kritiek op de gebrekkige werking van de overheidsorganisaties. Overheden waren bureaucratisch. Ze waren te weinig transparant. Niet klantgericht genoeg. Effectiviteit en efficiëntie waren ondermaats. De legitimiteit van de overheden kwam onder druk te staan. Het “Oude Openbare Bestuur” (Old Public Administration) had afgedaan. Onder de verzamelnaam “Nieuw Publiek Management” (New Public Management) formuleerde de academische wereld allerhande voorstellen om het management van publieke organisaties te verbeteren. De centrale gedachte was dat de publieke organisaties meer gebruik moesten maken van managementinstrumenten en technieken uit de privésector in functie van een grotere performantie. De volgende voorstellen passen in dit kader: - meer aandacht voor “Government Governance” (vergelijk met “Corporate Governance” in de privésector). Zorgen voor een coherente samenhang tussen de planning (doelstellingen formuleren; sturen; het streven naar meer performantie) en het op poten zetten van een systeem voor het beheersen van de overheidsorganisatie, en de controle van wat gerealiseerd wordt (prestatiemeetsystemen, indicatoren). Daarover communiceren (transparantie) en verantwoording afleggen; - meer professionalisme en meer responsabilisering van het overheidspersoneel; - meer marktwerking en competitie via verzelfstandiging van taken in aparte entiteiten; - meer publiek-private samenwerking; - meer mogelijkheden voor burgerparticipatie en inspraak. Het blijft wellicht een moeilijke evenwichtsoefening. Aan de ene kant is het een niet te miskennen trend om allerhande managementinstrumenten en technieken uit de privésector aan te wenden in overheidsorganisaties. Aan de andere kant mag bij de implementatie van die technieken niet uit het oog verloren worden dat die overheidsorganisaties toch fundamenteel verschillen van privéorganisaties uit de profitsector, omdat ze het algemeen maatschappelijk belang vooropstellen. Het is van belang om oog te hebben voor mogelijke valkuilen. Het is opletten geblazen dat het streven naar meer performantie, controle en transparantie
Nieuw Publiek Management (NPM)
207
De e l V
H OOFDSTUK 1
niet leidt tot wat sommigen een “plan- en controleneurose” noemen. Een groter professionalisme op ambtelijk niveau kan leiden tot een nieuwe technocratie. Meer marktwerking wordt opgezet in functie van kostenvermindering en efficiëntievermeerdering; maar dit leidt zeker niet automatisch tot een verbetering van de kwaliteit van de dienstverlening. Meer publiek-private samenwerking kan een gevaar inhouden voor het democratisch gehalte van de besluitvorming en tot bijkomende afstemmingsproblemen tussen alle partners. Niet iedereen kan zomaar gebruikmaken van de mogelijkheden tot participatie en inspraak; enkel wie in dat opzicht over competenties beschikt en georganiseerd is, kan zich met succes op pad begeven. De voorstellen voor Nieuw Publiek Management kregen eerst voet aan de grond in de Angelsaksische wereld. Maar ook in België en in Vlaanderen staat NPM de laatste jaren op de agenda van alle overheidsniveaus. Denk maar aan Copernicus op het federale niveau of aan Beter Bestuurlijk Beleid (BBB) op het Vlaamse niveau. De Vlaamse decreetgever heeft heel wat inzichten uit het eigen project Beter Bestuurlijk Beleid ook ingepast in de nieuwe organieke decreten voor de lokale besturen (eerst Gemeentedecreet, dan Provinciedecreet en tenslotte OCMW-decreet). Je kunt een aantal vernieuwingen in het Provinciedecreet niet geïsoleerd bekijken. Ze passen in een ruimere trend bij alle overheidsniveaus in Vlaanderen.
208
Nieuw Publiek Management (NPM)
HOOFDSTUK 2
2
Deel V
De onderlinge samenhang van de managementinstrumenten in het Provinciedecreet
Het Provinciedecreet bevat, in vergelijking tot de vroegere Provinciewet, heel wat nieuwe minimale eisen op het vlak van het gebruik van een aantal managementinstrumenten. Ze vertonen een onderlinge samenhang. We kunnen de verschillende nieuwe instrumenten ordenen in vier groepen: sturen, beheersen, verantwoorden, toezicht houden.
A
Managementinstrumenten
Het Provinciedecreet legt het gebruik op van verschillende managementinstrumenten. Vooreerst op het vlak van het strategisch en financieel beleid. De instrumenten daarvoor zijn de strategische meerjarenplanning en het budget (Deel VI, Hoofdstuk 4, blz. 255 e.v.). De beleidscyclus kan afgestemd worden op de contractcylus van de beheers- en samenwerkingsovereenkomsten met de verzelfstandigde agentschappen. Het gebruik van beheers- en samenwerkingsovereenkomsten met de intern en extern verzelfstandigde agentschappen laat toe om resultaatgebieden op te dragen aan deze aparte entiteiten en om via prestatiemeetsystemen de uitvoering van deze overeenkomsten op te volgen. Er is een trend om het inzicht te verhogen in de kostprijs van de producten en diensten. Het Provinciedecreet is op dit moment echter nog niet uitgevoerd op het vlak van een nieuwe provinciale boekhouding volgens de methode van het dubbel boekhouden. Een belangrijke sluitsteen ontbreekt dus nog. Resultaatgericht gedrag wordt niet enkel gestimuleerd via de afsprakennota, maar ook door middel van de mogelijkheden tot delegatie van beheer en daarmee gepaard gaande rapporteringen aan de provincieraad of de deputatie. De mogelijkheden om de uitvoering van bevoegdheden te delegeren naar de administratie, past ook in een verhaal van responsabilisering. Hetzelfde geldt voor de delegatie van het budgethouderschap. Het budgethouderschap is de toegekende bevoegdheid tot beheer van een budget dat taakstellend is in die zin dat het een norm inhoudt waarvan de budgethouder de realisatie nastreeft. Het delegeren van het budgethouderschap is als het ware een opstap naar verzelfstandiging. De eerste echte vorm van verzelfstandiging is de oprichting van de intern verzelfstandigde agentschappen (Deel VIII, blz. 359 e.v.). Op het continuüm van verzelfstandiging volgen dan het autonoom provinciebedrijf, het provinciaal extern verzelfstandigd agentschap in privaatrechtelijke vorm en ten slotte de rechtspersonen die niet belast worden
De onderlinge samenhang van de managementinstrumenten in het Provinciedecreet
209
De e l V
H OOFDSTUK 2
met de uitvoering van een taak van provinciaal belang. Meer marktwerking en competitie behoren dan tot de mogelijkheden. Zowel contractuele als participatieve publiek-private samenwerking is mogelijk binnen de toepassing van het Provinciedecreet. Op het vlak van personeelsbeleid en -management, bevatten het Provinciedecreet en de uitvoeringsbesluiten zowel een aantal instrumenten die reeds vroeger in gebruik waren, als een aantal nieuwe instrumenten (Deel VI, Hoofdstuk 3, blz. 242 e.v.). Bouwstenen voor een kwaliteitsmanagement worden aangereikt via zowel het klachtenmanagement, als via de interne controle. De provincies zijn verplicht om een klachtenreglement aan te nemen. Ze zijn ook verplicht om een interne controle te organiseren op hun activiteiten. Artikel 95 van het Provinciedecreet omschrijft de interne controle als een geheel van maatregelen en procedures die ontworpen zijn om een redelijke zekerheid te verschaffen over: - het bereiken van de doelstellingen; - het naleven van wetgeving en procedures; - de beschikbaarheid van betrouwbare financiële en beheersinformatie; - het efficiënt en economisch gebruik van middelen; - de bescherming van activa; - het voorkomen van fraude. Het principe van een functiescheiding moet, waar mogelijk, vooropstaan. Het is echter belangrijk dat functiescheiding goed gedoseerd wordt. Er moet een zo goed mogelijk evenwicht gezocht worden met responsabilisering. Als een functiescheiding overdreven of niet doelmatig gebeurt, vervalt men opnieuw in bureaucratie. Andere instrumenten van interne controle zijn bijvoorbeeld: duidelijke procedures en procesbeschrijvingen, gestructureerde en geformaliseerde zelfcontrole, een controle a priori zoals een visum, controle achteraf, … De provinciegriffier heeft een belangrijke opdracht met betrekking tot het interne controlesysteem: - hij moet het in overleg met het managementteam vaststellen en ter goedkeuring voorleggen aan de provincieraad; - hij staat in het algemeen in voor de organisatie van de werking van het systeem en brengt er het personeel van op de hoogte (dit onverminderd de opdrachten die aan andere organen of personeelsleden worden opgedragen inzake interne controle); - hij rapporteert jaarlijks aan de deputatie en aan de provincieraad over de werking van het interne controlesysteem. Aan de participatie van de burger is een apart deel van het Provinciedecreet gewijd. Daarin is zowel aandacht besteed aan de klachtenbehandeling en aan advies- en overlegorganen, als aan meer rechtstreekse vormen van inspraak, zoals de verzoekschriften, voorstellen en volksraadplegingen (Deel VII, Hoofdstuk 3, blz. 350 e.v.).
210
De onderlinge samenhang van de managementinstrumenten in het Provinciedecreet
HOOFDSTUK 2
Deel V
B Theoretisch raamwerk voor de onderlinge samenhang Jürgen Spanhove en Koen Verhoest hebben een raamwerk ontwikkeld voor het illustreren van de onderlinge samenhang binnen “Government Governance” in het algemeen en de Vlaamse operatie “Beter Bestuurlijk Beleid” in het bijzonder (zie: Steunpunt Bestuurlijke Organisatie Vlaanderen 20072011: Cluster 1 - onderzoekslijn Government Governance: theoretische en normatieve modellen voor deugdelijk bestuur in de Vlaamse overheid). In dit raamwerk maken de auteurs een onderscheid tussen vier groepen instrumenten of processen: - sturen; - beheersen; - verantwoorden; - toezicht houden. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen drie te integreren cycli van planning, implementatie, monitoring en bijsturing: - de beleidscyclus; - de beheer- en contractcyclus; - de financiële cyclus. En ten slotte zien zij de volgende hoofdprincipes: - accountability (aanspreekbaarheid); - transparantie; - efficiëntie; - effectiviteit; - ethisch handelen.
C De onderlinge samenhang van management instrumenten in het Provinciedecreet Het theoretisch raamwerk dat hierboven is geschetst, laat toe om de verschillende vernieuwingen die voorkomen in het Provinciedecreet te ordenen en er de onderlinge samenhang van in te zien. Het belangrijkste instrument om te sturen, is de geïntegreerde planning die het Provinciedecreet invoert. En dit op twee niveaus: enerzijds de strategische meerjarenplanning voor de hele legislatuur en anderzijds het budget per kalenderjaar. De integratie van de beleidscyclus en de financiële cyclus staat hierbij voorop. De beheersovereenkomsten en samenwerkingsovereenkomsten met de verzelfstandigde agentschappen, laten toe om de beleidscyclus en financiële cyclus ook af te stemmen met een beheer- en contractcyclus. Dat er ook aandacht is voor het beheersen blijkt uit verschillende concepten. Op het vlak van de beheersing van de organisatie, wordt het organogram als
De onderlinge samenhang van de managementinstrumenten in het Provinciedecreet
211
De e l V
H OOFDSTUK 2
kader gehanteerd. Het managementteam bewaakt de eenheid in werking, de kwaliteit van de dienstverlening en de interne communicatie. De duidelijke verdeling van bevoegdheden en verantwoordelijkheden tussen de provinciale bestuursorganen is een element van beheersing van de procedures. Elke provincie kan dit op maat vormgeven via delegatie van bevoegdheden van de provincieraad naar de deputatie en van de deputatie naar de administratie. De afsprakennota kan dienen om de wederzijdse verwachtingen van de politieke verkozenen en van de administratie expliciet te verwoorden. De deontologische codes spitsen toe op de waarden en op het gedrag. Interne controle, beheerscontrole en klachtenmanagement zijn de toetssteen of doelstellingen ook worden gehaald. De talrijke vormen van rapportering van de provinciegriffier, de financieel beheerder en de deputatie, zijn voorbeelden van de aandacht voor het verantwoorden met de rechtstreeks verkozen provincieraad als hoogste orgaan. Het Provinciedecreet voorziet in vormen van extern toezicht via zowel het bestuurlijk toezicht als via de externe audit. Wat deze externe audit betreft, dient voor de provincies melding gemaakt te worden van de bevoegdheden van het Rekenhof. Veel van de vernieuwingen uit het Provinciedecreet zijn niet meer dan een kans, een opportuniteit, waar elke provincie al dan niet gebruik van maakt. Het Provinciedecreet maakt veel mogelijk. Het Provinciedecreet laat maatwerk toe. Maar het is elke provincieraad, elke deputatie, elke provinciegriffier of financieel beheerder die mee vormgeeft aan de eigen organisatie door de manier waarop van die mogelijkheden gebruik wordt gemaakt. Het gevaar is niet ondenkbeeldig, dat elk van die mogelijkheden die het Provinciedecreet biedt apart wordt bekeken en afgewogen. Er kan daarom niet genoeg beklemtoond worden dat er een onderlinge samenhang bestaat tussen de verschillende vernieuwingen uit het Provinciedecreet. Een consistente blauwdruk over waarheen men wil met de eigen organisatie zou als het ware het toetsingskader moeten zijn voor alle afwegingen die de bestuursorganen maken over de richting die men inslaat met de implementatie van het Provinciedecreet. En zo’n blauwdruk komt dan best tot stand vanuit een gemeenschappelijke visie die gedragen wordt door provincieraad, deputatie, provinciegriffier, financieel beheerder, managementteam en uiteindelijk de hele organisatie.
212
De onderlinge samenhang van de managementinstrumenten in het Provinciedecreet
HOOFDSTUK 3
3
Deel V
Het managementteammodel of diensthoofdenmodel
Het Provinciedecreet kiest voor het managementteammodel als provinciaal organisatiemodel. Dit managementteammodel is een toepassing van het zogenaamde diensthoofdenmodel. De provinciegriffier, de financieel beheerder en een aantal diensthoofden vormen samen het managementteam. Dit team vervult een belangrijke rol als coördinatiemechanisme.
Tijdens het voorbereidingsproces voor het Gemeentedecreet, werd een onderscheid gemaakt tussen drie organisatiemodellen: - het wettelijke model; - het schepenmodel; - het diensthoofdenmodel. Deze drie modellen kunnen mutatis mutandis ook toegepast worden voor de provinciale organisatie. Je zou dan kunnen spreken van een wettelijk model, een gedeputeerdenmodel en een diensthoofdenmodel.
Het managementteammodel of diensthoofdenmodel
213
De e l V
H OOFDSTUK 3
Het wettelijk model is gebaseerd op de principes die aan de basis lagen van de Provinciewet, zoals deze van toepassing was tot het Provinciedecreet is ingevoerd. De provinciegriffier staat aan het hoofd van de provinciale diensten. Hij moet persoonlijk instaan voor de interne consistentie binnen de provinciale administratie en voor de afstemming met de politieke bestuursorganen. De financieel beheerder heeft eigen bevoegdheden en verantwoordelijkheden.
214
Het managementteammodel of diensthoofdenmodel
HOOFDSTUK 3
Deel V
De deputatie is een collegiaal orgaan. Bevoegdheden worden steeds uitgeoefend via besluitvorming in de vergaderingen van de deputatie. Dit belet niet dat er tussen gedeputeerden een taakverdeling gebeurt en dat elke gedeputeerde bevoegd is voor de (politieke) voorbereiding en opvolging van de collegiale besluitvorming. In het gedeputeerdenmodel impliceert deze bevoegdheid ook dat rechtstreeks instructies gegeven kunnen worden aan de diensthoofden, zonder tussenkomst van de provinciegriffier.
Art. 92, 93 en 94
Het Provinciedecreet gaat uit van een variante op het diensthoofdenmodel. Namelijk het zogenaamde managementteammodel. Dit model wijkt op enkele belangrijke punten af van het wettelijk model van de vroegere Provinciewet. De interne consistentie binnen de provinciale administratie is niet langer de verantwoordelijkheid van de provinciegriffier alleen, maar mede van het managementteam. In dit model is het de bedoeling dat de leidinggevende ambtenaren meer gaan handelen als een team. Daardoor is het voor de deputatie interessanter om zelf ook als team op te treden, in plaats van elk afzonderlijk richtlijnen te geven aan individuele diensthoofden. Indirect ondersteunt dit dus ook het collegialiteitsbeginsel van de deputatie. De rol van de provincieraad en de deputatie is in dit model het voeren van het beleid, via de agendabepaling, de besluitvorming en de controle op de uitvoering. De administratie is verantwoordelijk voor de voorbereiding en voor de uitvoering van het beleid en voor de systematische administratieve voorbereiding van de evaluatie ervan. Het managementteam ondersteunt de coördinatie van de provinciale diensten bij de beleidsvoorbereiding, de beleidsuitvoering en de beleidsevaluatie. Eerder dan de beleidsvoorbereiding toe te vertrouwen aan een gespecialiseerde dienst, kiest men ervoor om de specialistische expertise van de diensthoofden hiervoor in te zetten en dit via een onderlinge afstemming in het managementteam. Het managementteam bewaakt de eenheid in de werking, de kwaliteit van de organisatie en de werking van de provinciale diensten, alsook de interne communicatie. De afsprakennota tussen de deputatie en de provinciegriffier, geldt ook voor het managementteam. De provinciegriffier en de financieel beheerder overleggen met dit team, om de voorontwerpen van documenten voor te bereiden met betrekking tot het personeelsbeleid, het meerjarenplan en het budget en om het intern controlesysteem te ontwerpen. Het managementteam bestaat minstens uit de provinciegriffier en de financieel beheerder. Daarnaast kunnen ook andere personeelsleden lid zijn van het managementteam. Wie lid is, kan je afleiden uit het organogram dat de provincieraad heeft vastgesteld en dat aan bepaalde functies het lidmaatschap van het managementteam verbindt. De provinciegriffier zit het managementteam voor. Er is dus voldoende ruimte voor een specifieke invulling per provincie. De memorie van toelichting verduidelijkt dat het logisch is dat een aantal belangrijke coördinatoren of diensthoofden deel uitmaken van het managementteam. Dit kunnen ook de belangrijkste budgethouders zijn als het bud-
Het managementteammodel of diensthoofdenmodel
215
De e l V
H OOFDSTUK 3
gethouderschap in de provincie gedelegeerd wordt. Eventueel kan ook gedacht worden aan een stafmedewerker die een ondersteunende rol speelt in de beleidscylus. De eerste gedeputeerde (of een andere gedeputeerde die de eerste gedeputeerde aanduidt) neemt deel aan de vergaderingen met raadgevende stem. De gedeputeerden die deel uitmaken van het managementteam zetelen persoonlijk. Zij kunnen zich niet laten vertegenwoordigen door bijvoorbeeld kabinetsleden, provincieraadsleden of fractiepersoneel.
216
Het managementteammodel of diensthoofdenmodel
HOOFDSTUK 4
4
Deel V
Organogram
De provincieraad stelt het organogram van de provinciale diensten vast. De provincieraad kan deze bevoegdheid niet delegeren. Een organogram is een schematische voorstelling van de organisatiestructuur van de provinciale diensten. Er wordt in afgebeeld hoe de opdrachten en taken gegroepeerd zijn in provinciale diensten en welke gezagsverhoudingen er zijn. Het organogram moet de functies aanduiden waaraan het lidmaatschap van het managementteam is verbonden (zie verder blz. 242 e.v.).
Organogram
Art. 73
217
De e l V
H OOFDSTUK 5
5
De provinciegriffier
De provinciegriffier is de hoogste leidinggevende ambtenaar van de provincie. De provincieraad stelt de provinciegriffier aan. De provinciegriffier is belast met de algemene leiding van de provinciale diensten. Hij is samen met het managementteam de scharnier tussen het politiek en het ambtelijk apparaat. Hij adviseert de provinciale bestuursorganen op beleidsmatig, bestuurskundig en juridisch vlak. Hij oefent als bestuursorgaan eigen bevoegdheden uit.
Art. 74 tot en met 82 en art. 85
A
Rechtspositie
Er is in elke provincie een provinciegriffier. Dit ambt wordt uitgeoefend door een personeelslid van de provincie en is onverenigbaar met andere ambten binnen hetzelfde provinciebestuur, met de hoedanigheid van personeelslid belast met bestuurlijk toezicht of met taken van externe audit bij de provincies. De onverenigbaarheden sluiten aan bij de sterker geworden nood aan functiescheiding ingevolge het Provinciedecreet. De provincieraad stelt de provinciegriffier aan. De raad doet dit uiterlijk binnen de zes maanden nadat het ambt vacant is geworden. Die termijn is onder bepaalde voorwaarden verlengbaar. Een nieuwe provinciegriffier kan ten vroegste zes maanden voor de beëindiging van het ambt van de uittredende provinciegriffier in dienst treden. De provinciegriffier legt de eed af tijdens een openbare vergadering van de provincieraad, in handen van de voorzitter. Het weigeren van de eedaflegging staat gelijk met het verzaken aan de aanstelling. De verbodsbepalingen die ingevolge artikel 27 van het Provinciedecreet gelden voor de provincieraadsleden, zijn van toepassing op de provinciegriffier. Zo is het bijvoorbeeld voor de provinciegriffier verboden om rechtstreeks of onrechtstreeks een overeenkomst te sluiten met de provincie of een provinciaal extern verzelfstandigd agentschap, behalve een schenking aan deze rechtspersonen. De provinciegriffier mag niet deelnemen aan besprekingen over aangelegenheden waarin hij een rechtstreeks belang heeft. De provinciegriffier kan evenmin vakbondsafgevaardigde zijn in het provinciebestuur, noch in de instellingen die van dit provinciebestuur afhangen. Het is voor de provinciegriffier ook verboden om daden van koophandel te stellen. Dit met uitzondering van daden van koophandel in het kader van de voogdij, de curatele over onbekwamen en de opdrachten die in naam van de provincie in private ondernemingen of verenigingen worden uitgevoerd.
218
Provinciegriffier
HOOFDSTUK 5
Deel V
Het Provinciedecreet stelt als principe voorop dat de provincieraad een regeling vaststelt voor de vervanging van de provinciegriffier bij zijn afwezigheid of verhindering. Het is aan de provincieraad om een concrete vervangingsregeling uit te werken die aangepast is aan de noden van het eigen bestuur. De meest verregaande vorm van vervanging is het aanduiden van een waarnemend provinciegriffier, die alle bevoegdheden van het ambt uitoefent. De aanduiding van een waarnemend provinciegriffier gebeurt door de provincieraad of in spoedeisende gevallen door de deputatie. In dit laatste geval moet de provincieraad die aanstelling in de eerstvolgende vergadering bekrachtigen. In geval van gewettigde afwezigheid kan de provinciegriffier ook zelf, onder zijn eigen verantwoordelijkheid, binnen de drie dagen en voor maximaal zestig dagen, in een vervanging voorzien. Hij kan enkel een plaatsvervanger aanstellen die vooraf door de provincieraad is erkend. Dergelijke aanstelling kan voor eenzelfde afwezigheid eenmaal worden verlengd. De provincieraad stelt in ieder geval een waarnemend provinciegriffier aan, als de afwezigheid of de verhindering van de provinciegriffier langer dan honderdtwintig dagen duurt, of bij vacature van het ambt. Een waarnemend provinciegriffier moet in principe altijd voldoen aan de voorwaarden voor de uitoefening van het ambt dat hij waarneemt, maar er wordt uitdrukkelijk verduidelijkt dat dit niet betekent dat hij ook geslaagd moet zijn voor de selectieprocedure voor het bekleden van het ambt dat hij tijdelijk waarneemt. De evaluatie van de provinciegriffier wijkt af van het principe dat de provinciepersoneelsleden op ambtelijk niveau worden geëvalueerd. De provinciegriffier wordt geëvalueerd door een bijzondere provincieraadscommissie, voorgezeten door de voorzitter van de provincieraad. De bepalingen die voor andere provincieraadscommissies gelden, gelden ook voor deze bijzondere provincieraadscommissie. Volgens de memorie van toelichting zal deze raadscommissie met gesloten deuren vergaderen aangezien de beoordeling van het gedrag raakt aan de persoonlijke levenssfeer. De evaluatie vindt plaats op basis van enerzijds een voorbereidend rapport opgesteld door externe deskundigen en anderzijds een verslag van de deputatie. Bij staking van stemmen wordt de provinciegriffier geacht een gunstige evaluatie te krijgen.
B
Art. 111
Opdrachten
Het Provinciedecreet geeft omvangrijke bevoegdheden aan de provinciegriffier. De opdrachten van de provinciegriffier kunnen gegroepeerd worden in vier groepen: — de provinciegriffier staat in voor de algemene leiding van de provinciale diensten.
Provinciegriffier
Art. 83 tot en met 85
219
De e l V
H OOFDSTUK 5
In die hoedanigheid staat hij aan het hoofd van het provinciepersoneel (met uitzondering van het personeel van de provinciale intern verzelfstandigde agentschappen) en heeft hij ook de leiding van het federaal personeel dat in de provinciale gouvernementen is tewerkgesteld (zie artikel 120 Provinciewet); hij is bevoegd voor het dagelijks personeelsbeheer, binnen de omschrijving dat de provincieraad hieraan geeft; de deputatie kan dit dagelijks personeelsbeheer niet uitoefenen, wat een uitzondering vormt op de algemene uitvoeringsbevoegdheid van de deputatie; het dagelijks personeelsbeheer bestaat vooral uit allerhande vormen van individueel personeelsbeheer en individuele toepassingen van de rechtspositieregeling. Het dagelijks personeelsbeheer kan ook bepaalde vormen van collectief personeelsbeheer bevatten, zoals het vaststellen van vakantieperiodes. Hij kan het dagelijks personeelsbeheer delegeren aan leidinggevende personeelsleden waarvan de functie aangegeven is in het organogram. Hij is voorzitter van het managementteam. Hij staat in voor de interne controle op de werking van de provinciale diensten. Hij organiseert de behandeling van de briefwisseling en organiseert het beheer van het archief. — de provinciegriffier is de scharnier tussen de provincieraad en de deputatie enerzijds en de administratie anderzijds. Hij sluit, mede namens het managementteam, een afsprakennota met de deputatie over de onderlinge samenwerking en de omgangsvormen tussen bestuur en administratie. De afsprakennota is een instrument voor het management van de relaties tussen het politiek en het ambtelijk apparaat. Men neemt aan dat het echter als “contract” geen direct juridische bindende kracht heeft. De provinciegriffier zorgt voor de medewerking van de administratie aan de beleidscyclus (voorbereiding, uitvoering en ambtelijke voorbereiding van de evaluatie van het beleid). Hij bereidt de zaken voor die aan de provincieraad, de provincieraadscommissies en de deputatie worden voorgelegd. Hij zorgt voor het opstellen van het voorontwerp van een aantal belangrijke documenten inzake personeelsbeleid, meerjarenplan en budget. — de provinciegriffier ondersteunt de werking van de provincieraad en van de deputatie. Hij woont deze vergaderingen bij. De notulen worden onder zijn verantwoordelijkheid opgesteld. Hij kan de vergaderingen van de provincieraadscommissies bijwonen. Hij heeft een ruime adviesfunctie. Hij adviseert immers op eigen initiatief of op vraag, de provinciale bestuursorganen en dit zowel op beleidsmatig, bestuurskundig als juridisch vlak. — de provinciegriffier oefent als bestuursorgaan bepaalde bevoegdheden uit. Dit zijn vooreerst de bevoegdheden die het Provinciedecreet aan de provinciegriffier toewijst, namelijk het dagelijks personeelsbeheer; dit kunnen ook de bevoegdheden van dagelijks bestuur zijn die de deputatie aan hem heeft toegewezen overeenkomstig artikel 58 van het Provinciedecreet. Dit kunnen ook bevoegdheden zijn die de provincieraad of
220
Provinciegriffier
HOOFDSTUK 5
Deel V
de deputatie als budgethouder delegeren aan de provinciegriffier. Dit zijn ten slotte ook opdrachten die door andere wettelijke of decretale bepalingen aan de provinciegriffier zijn toegewezen, zoals bijvoorbeeld zijn taken in de procedure bij het optreden van de deputatie als administratief rechtscollege. De gezagsverhoudingen ten aanzien van de provinciegriffier, zijn complex. De provinciegriffier sluit enkel met de deputatie een afsprakennota; hij rapporteert ook enkel aan de deputatie wat betreft de algemene leiding van de provinciale diensten. Maar hij moet, tenzij anders bepaald in de afsprakennota, de onderrichtingen volgen van: - de provincieraad; - de voorzitter van de provincieraad; - de deputatie; - de provinciegouverneur (als voorzitter van de deputatie). En dit telkens naargelang hun respectievelijke bevoegdheden. De provinciegouverneur kan de provinciegriffier ten slotte ook richtlijnen geven wat betreft de leiding van het federaal personeel bij de provinciale gouvernementen.
Provinciegriffier
221
De e l V
H OOFDSTUK 6
6
De financieel beheerder
Er is in elke provincie een financieel beheerder. De provincieraad stelt de financieel beheerder aan. De financieel beheerder is verantwoordelijk voor de financiële component van de beleidscyclus. Hij oefent een wetmatigheidscontrole uit. Hij staat in voor de uitvoering van betalingen.
Art. 74 tot en met 82
Rechtspositie
De bepalingen over de rechtspositie van de financieel beheerder zijn gemeenschappelijk (en mutatis mutandis gelijkluidend) met deze van de provinciegriffier.
Art. 89, 90 en 91
A
B
Opdrachten
De opdrachten van de financieel beheerder zijn samen te vatten in drie groepen: - een eerste reeks opdrachten, vervult de financieel beheerder onder de functionele leiding van de provinciegriffier. Het betreft een aantal beleidsvoorbereidende taken, zoals het opstellen van de financiële nota’s bij het meerjarenplan en het budget en de interne kredietaanpassingen, en de financiële analyse en beleidsadvisering. Het betreft daarnaast ook een aantal eerder beleidsuitvoerende taken, zoals de boekhouding en het thesauriebeheer met uitzondering van het kasbeheer; - een tweede reeks opdrachten, vervult de financieel beheerder in volle onafhankelijkheid. Het betreft de voorafgaande krediet- en wetmatigheidscontrole van de beslissingen met budgettaire en financiële impact en het debiteurenbeheer, in het bijzonder de invordering van fiscale en niet-fiscale ontvangsten; - een derde reeks opdrachten zijn de taken die door of krachtens de wet of het decreet aan de provincieontvanger werden toevertrouwd; hij staat in voor de uitvoering van de betalingen van de girale uitgaven. De gezagsverhoudingen ten aanzien van de financieel beheerder zijn meervoudig. Hij rapporteert aan de provinciegriffier voor de opdrachten die hij onder de functionele leiding van de provinciegriffier uitvoert. Het Provinciedecreet gaat op dat vlak uit van een samenwerkingsmodel tussen de provinciegriffier en de financieel beheerder. Voor de opdrachten die hij in volle onafhankelijkheid uitvoert, rapporteert de financieel beheerder rechtstreeks aan de deputatie en aan de provincieraad.
222
De financieel beheerder
HOOFDSTUK 6
Deel V
De term in volle onafhankelijkheid betekent dat de financieel beheerder zelf bepaalt hoe de opdrachten vervuld worden. De provincieraad kan enkel beoordelen of minimaal het resultaat behaald wordt wat van een goede financieel beheerder mag worden verwacht.
De financieel beheerder
223
Deel VI
Bevoegdheden
Hoofdstuk 1
Algemene bevoegdheidsomschrijving van de provinciale
bestuursorganen
Hoofdstuk 2
Juridische instrumenten voor de beleidsvoering
Hoofdstuk 3
Personeel
Hoofdstuk 4
Financieel beheer
Hoofdstuk 5
Provinciaal patrimonium
Hoofdstuk 6
Overheidsopdrachten
Hoofdstuk 7
Politionele bevoegdheden
Hoofdstuk 8
Akten van de provincie
Hoofdstuk 9
Rechtsgedingen
HOOFDSTUK 1
1
A
Deel VI
Algemene bevoegdheidsomschrijving van de provinciale bestuursorganen De Provincieraad
Art. 42
In de provincie, beschikt de provincieraad over de volheid van bevoegdheid voor alle opdrachten van de provincies die vermeld zijn in artikel 2 van het Provinciedecreet. Dit zijn zowel de opdrachten van provinciaal belang als deze van algemeen belang.
a
Volheid van bevoegdheid
Onder voorbehoud van de toepassing van andere wettelijke of decretale bepalingen beschikt de provincieraad over de volheid van bevoegdheid ten aanzien van alle provinciale bevoegdheden, vermeld in artikel 2 van het Provinciedecreet (zie Deel 1, hoofdstuk 3). Dit betekent dat de provincieraad bevoegd is om elke aangelegenheid te regelen of hierover de gewenste beslissingen te nemen, tenzij als die aangelegenheid uitdrukkelijk aan een ander provinciaal bestuursorgaan zoals bijvoorbeeld de deputatie is toevertrouwd. Elk ander provinciaal bestuursorgaan moet zijn bevoegdheid in een welbepaalde aangelegenheid kunnen staven, ofwel met een uitdrukkelijke bepaling in het Provinciedecreet zelf, ofwel met een bepaling in een ander decreet of in een wet, ofwel door een delegatie van bevoegdheid. Naast het algemeen principe dat de provincieraad beschikt over de volheid van bevoegdheid, worden ook specifieke bevoegdheden door het Provinciedecreet zelf of door een ander decreet of wet toegewezen of voorbehouden aan de provincieraad. Een toegewezen bevoegdheid is een bevoegdheid die men uitdrukkelijk aan een welbepaald bestuursorgaan toekent, maar waarbij niet verboden wordt dat dit orgaan die bevoegdheid delegeert volgens de regels van het Provinciedecreet. Een voorbehouden bevoegdheid is een bevoegdheid die niet alleen uitdrukkelijk aan een welbepaald bestuursorgaan wordt toegewezen, maar waar bovendien uitdrukkelijk is gesteld dat deze niet verder kan worden gedelegeerd. Artikel 92 van het Provinciedecreet stelt bijvoorbeeld dat de provincieraad bevoegd is voor de aanstelling en het ontslag van de personeelsleden die lid zijn van het managementteam. Dit is een toegewezen bevoegdheid, want artikel 43 van het Provinciedecreet verbiedt niet dat deze bevoegdheid gedelegeerd wordt naar de deputatie. Volgens artikel 80 van het Provinciedecreet
Algemene bevoegdheidsomschrijving van de provinciale bestuursorganen
227
De e l V I
H OOFDSTUK 1
is de provincieraad bijvoorbeeld bevoegd om de provinciegriffier en de financieel beheerder aan te stellen. Dit is een voorbehouden bevoegdheid want volgens artikel 43 van het Provinciedecreet is het verboden om deze bevoegdheid te delegeren. Art. 42 en 43
b
Opdrachten van provinciaal belang
De provincieraad is het provinciaal bestuursorgaan dat de belangrijke beleidskeuzes maakt en daardoor richting geeft aan het provinciaal bestuur. Artikel 42 van het Provinciedecreet verwoordt dit principe op een tweevoudige manier: - de provincieraad bepaalt het beleid van de provincie en kan daartoe algemene regels vaststellen; - de provincieraad stelt alle provinciale reglementen vast; dit kunnen politieverordeningen zijn (overeenkomstig artikel 85 van de Provinciewet) of reglementen over het provinciaal beleid, of provinciale belasting- of retributiereglementen of reglementen op het inwendig bestuur van de provincie. De provincieraad kan bij reglement bepaalde bevoegdheden toevertrouwen aan de deputatie; de provincieraad bepaalt dus zelf in welke mate hij zijn eigen bevoegdheden naar de deputatie delegeert. Dat dergelijke delegatie bij reglement moet gebeuren, verzekert een gepaste openbaarheid. Reglementen worden immers in het Bestuursmemoriaal gepubliceerd. De delegatiemogelijkheden van de provincieraad zijn echter niet onbeperkt. De provincieraad mag een aantal essentiële beslissingen voor het bestuur van de provincie niet afstaan en ontrekken aan de bevoegdheid van de rechtstreeks verkozen provincieraadsleden. Artikel 43 van het Provinciedecreet onttrekt in een eerste paragraaf de bevoegdheden die uitdrukkelijk aan de provincieraad zijn toegewezen in het kader van medebewind aan de mogelijkheid tot delegatie. De tweede paragraaf van hetzelfde artikel 43 van het Provinciedecreet bevat een limitatieve lijst met niet-delegeerbare bevoegdheden. We kunnen deze lijst als volgt samenvatten: - alle bevoegdheden die aan de provincieraad zijn toegewezen in verband met de organisatie en de werking van de provincieraad zelf (titel II, hoofdstuk I, afdeling I en II van het Provinciedecreet), bijvoorbeeld het vaststellen van het huishoudelijk reglement, het onderzoek van de geloofsbrieven, de vervallenverklaring, de samenstelling van het bureau en van de commissies, het vaststellen van de deontologische code …; ook het bepalen van de wijze waarop de notulen van de deputatie worden verstuurd aan de provincieraadsleden; - de reglementerende bevoegdheid, zoals het vaststellen van provinciale reglementen en het bepalen van straffen op de overtreding van die reglementen; het vaststellen van de provinciebelastingen; het vaststellen van
228
Algemene bevoegdheidsomschrijving van de provinciale bestuursorganen
HOOFDSTUK 1
Deel VI
de machtiging tot het heffen van retributies en de voorwaarden ervan; - het uitzetten van de grote beleidslijnen, met name het vaststellen van het meerjarenplan en de aanpassingen ervan, het budget en de budgetwijzigingen, de jaarrekeningen en de geconsolideerde jaarrekening; - de grote opties om participatie van de burger bij het beleid te realiseren, zoals het inrichten van adviesraden en overlegstructuren en het vaststellen van een systeem van klachtenbehandeling; - de grote opties voor de eigen provinciale organisatie, zoals het vaststellen van het organogram, de aanduiding van de functies waaraan het lidmaatschap van het managementteam is gekoppeld, de formatie en de rechtspositieregeling van het provinciepersoneel; - het oprichten van extern verzelfstandigde agentschappen en het beslissen tot oprichting van, deelname aan of vertegenwoordiging in instellingen, verenigingen en ondernemingen; het goedkeuren van beheersovereenkomsten met een autonoom provinciebedrijf en van samenwerkingsovereenkomsten met een provinciaal extern verzelfstandigd agentschap in privaatrechtelijke vorm; het aanstellen en ontslaan van de leden van de raad van bestuur van een autonoom provinciebedrijf, de goedkeuring van het budget en de jaarrekening en de ontbinding en vereffening van een autonoom provinciebedrijf; het aanstellen van de provinciale vertegenwoordigers in een extern verzelfstandigd agentschap in privaatrechtelijke vorm; - het aanstellen en ontslaan van de provinciegriffier en de financieel beheerder en in voorkomend geval de ombudsman, alsook de sanctie- en tuchtbevoegdheid ten aanzien van die personeelsleden; het aanstellen van een waarnemend provinciegriffier of een waarnemend financieel beheerder of het bekrachtigen van dergelijke aanstelling door de deputatie in spoedeisende gevallen; - het goedkeuren van het algemeen kader van het interne controlesysteem nadat het is vastgesteld door de provinciegriffier na overleg met het managementteam; - het vaststellen van een aantal interne spelregels binnen het bestuur; in het bijzonder het vaststellen wat onder het begrip dagelijks bestuur moet worden verstaan (op die manier bepaalt de provincieraad de marges waarbinnen de deputatie bevoegd is om het budgethouderschap voor aangelegenheden van dagelijks bestuur te delegeren aan de provinciegriffier; via het begrip dagelijks bestuur bepaalt de provincieraad ook voor welke opdrachten de deputatie bevoegd is voor het vaststellen van de wijze van gunnen en van de voorwaarden van overheidsopdrachten); de voorwaarden waaronder het budgethouderschap kan gedelegeerd worden voor aangelegenheden die het dagelijks bestuur te boven gaan; het vaststellen van wat onder het begrip dagelijks personeelsbeheer moet worden verstaan; de beslissing dat er in een intern verzelfstandigd agentschap geheel of gedeeltelijk een beroep kan gedaan worden op saldobudgettering; - een aantal belangrijke individuele rechtshandelingen, zoals het vaststellen van de wijze waarop de opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten worden toegewezen en het vaststellen van de voorwaar-
Algemene bevoegdheidsomschrijving van de provinciale bestuursorganen
229
De e l V I
H OOFDSTUK 1
den ervan, behalve indien de opdracht nominatief in het vastgestelde budget is opgenomen en behalve indien de opdracht past binnen het begrip dagelijks bestuur waarvoor de deputatie bevoegd is; het stellen van daden van beschikking met betrekking tot onroerende goederen behoudens indien de verrichting nominatief in het vastgestelde budget is opgenomen; het definitief aanvaarden van schenkingen en het aanvaarden van legaten; het beslissen tot het optreden in rechte als een lid of meerdere leden van de deputatie betrokken zijn in de zaak; het zonder voorafgaande budgetwijziging voorzien in uitgaven die door dwingende en onvoorziene omstandigheden worden vereist; het herschikken van de financiële lasten van de opgenomen leningen door die lasten te spreiden over een langere periode; het aangaan van dadingen; - en ten slotte alle aan de provincieraad voorbehouden bevoegdheden, namelijk beslissingen die de wet, het decreet of het uitvoeringsbesluit uitdrukkelijk aan de provincieraad voorbehoudt met verbod om deze verder te delegeren aan een ander bestuursorgaan. Art. 260
c
Opdrachten van algemeen belang
Eerder uitzonderlijk, wordt de provincieraad belast met een opdracht van algemeen belang. Bijvoorbeeld het geven van advies over de veranderingen die worden voorgesteld betreffende de grenzen van de provincie, de arrondissementen, kiesdistricten, kantons en gemeenten.
B
De deputatie
De deputatie heeft de volgende bevoegdheden ten aanzien van de provinciale besluitvorming: - voorbereiding van alle beraadslagingen en besluiten van de provincieraad en van de deputatie zelf; - uitvoering van de beslissingen van de provincieraad en van de deputatie zelf; - beslissing van alle zaken die tot het dagelijks bestuur van de provincie behoren; - beslissing van alle zaken die door de provincieraad aan de deputatie zijn gedelegeerd; - beslissing over een aantal concreet opgesomde materies. De deputatie heeft ook tal van bevoegdheden van algemeen belang (medebewind). Ten slotte heeft de deputatie naast bovenstaande bevoegdheden van actief bestuur, nog een beperkt aantal taken als administratief rechtscollege om geschillen van bestuur te beslechten.
230
Algemene bevoegdheidsomschrijving van de provinciale bestuursorganen
HOOFDSTUK 1
a
Deel VI
Toegewezen en voorbehouden bevoegdheden
De deputatie heeft slechts toegewezen of voorbehouden bevoegdheden. Dit in tegenstelling tot de provincieraad, die over de volheid van bevoegdheid beschikt. Toch is de impact van de deputatie op de provinciale beleidsvoering groot. De deputatie is immers bevoegd om de beraadslagingen en besluiten van de provincieraad voor te bereiden; het is daarom vooral de deputatie die bepaalt welke voorstellen van beslissing aan de provincieraad worden voorgelegd.
b
Art. 57
Opdrachten van provinciaal belang
Artikel 57, §§ 1en 2 van het Provinciedecreet, bakent de bevoegdheid van de deputatie af via vier algemene categorieën van opdrachten: - de deputatie bereidt alle beraadslagingen en besluiten van de provincieraad voor; - de deputatie voert haar eigen beslissingen en die van de provincieraad uit; - de deputatie beslist over alle zaken die tot het dagelijks bestuur van de provincie behoren; - de deputatie oefent alle bevoegdheden uit die aan dit college zijn toevertrouwd door de provincieraad.
Art. 57 en 58
Daarnaast somt artikel 57, §§ 3 en 4 van het Provinciedecreet ook nog een uitgebreide lijst met concrete bevoegdheden op die aan de deputatie worden toegewezen. Het zijn aangelegenheden die de decreetgever als het ware hoe dan ook tot het dagelijks bestuur rekent en die een provincieraad niet aan de deputatie kan onttrekken. Deze bevoegdheden houden verband met: - het provinciaal patrimonium. De deputatie is bevoegd voor de daden van beheer over de provinciale inrichtingen en eigendommen, binnen de door de provincieraad desgevallend vastgestelde algemene regels; de deputatie is ook bevoegd voor het stellen van daden van beschikking met betrekking tot roerende goederen; de deputatie is ten slotte bevoegd voor de daden van beschikking met betrekking tot de onroerende goederen voor zover de verrichting nominatief in het vastgestelde budget is opgenomen; zowel voor de roerende goederen als met betrekking tot de onroerende goederen zijn de dadingen uitgesloten van de bevoegdheid van de deputatie; - het provinciepersoneel. De deputatie is bevoegd voor het aanstellen en het ontslaan van het personeel, alsook voor de sancties en de tucht; een en ander onverminderd de bevoegdheden van de provincieraad ten aanzien van de provinciegriffier, de financieel beheerder, de ombudsman, de effectieve leden van het managementteam en de gevallen dat aan de provincieraad door of krachtens de wet of het decreet dergelijke bevoegdheid is opgedragen;
Algemene bevoegdheidsomschrijving van de provinciale bestuursorganen
231
De e l V I
H OOFDSTUK 1
- het afsluiten van de afsprakennota met de provinciegriffier; - de provinciale financiën. De deputatie is bevoegd voor het financieel beheer, onverminderd de bevoegdheden van de provincieraad; de deputatie is ook bevoegd om leningen aan te gaan voor een periode langer dan één jaar en om de financiële lasten van de opgenomen leningen te herschikken door die lasten te spreiden over een kortere of gelijke periode; de deputatie is bevoegd voor de vaste belegging van kapitalen voor een periode langer dan één jaar; - de provinciale overheidsopdrachten. De deputatie is in de ontwerpfase enkel bevoegd voor de vaststelling van de wijze van gunning en de voorwaarden van overheidsopdrachten als het gaat om een opdracht van dagelijks bestuur of als de opdracht nominatief in het vastgestelde budget is opgenomen en de provincieraad de wijze van gunning en de voorwaarden niet zelf heeft vastgesteld; de deputatie is steeds bevoegd voor het voeren van de gunningsprocedure, de gunning en de uitvoering van overheidsopdrachten; - het voeren van rechtsgedingen; de deputatie is bevoegd om de provincie te vertegenwoordigen in rechte; - het provinciearchief; de deputatie is bevoegd voor de zorg voor het provinciearchief waaronder de titels. De deputatie kan beslissen om de uitoefening van sommige bevoegdheden te delegeren. Een eerste delegatiemogelijkheid bestaat erin om één of meer gedeputeerden te belasten met een bepaalde opdracht. Volgens artikel 57, § 1 van het Provinciedecreet kan dergelijke delegatie aan één of meer gedeputeerden enkel betrekking hebben op: - de uitvoering van een beslissing van de provincieraad of de deputatie; - het onderzoek van een zaak. Een bevoegdheid om te beslissen kan dus niet gedelegeerd worden aan een gedeputeerde. De deputatie kan daarentegen wel de uitoefening van bepaalde beslissingsbevoegdheden toevertrouwen aan de provinciegriffier. Dit kan echter niet voor alle bevoegdheden. Artikel 58 van het Provinciedecreet begint met te bepalen dat de uitdrukkelijk toegewezen bevoegdheden van medebewind uitgesloten zijn van delegatie. In de aanhef van artikel 58 is voor alle duidelijkheid ook bepaald dat de regels inzake delegatie geen afbreuk doen aan de toepassing van de bepalingen over het budgethouderschap (art. 155 Provinciedecreet) en de verzelfstandiging (titel VII). Daarnaast bevat artikel 58 ook nog een limitatieve lijst met bevoegdheden van de deputatie, die niet aan de provinciegriffier kunnen toevertrouwd worden. Niet delegeerbaar zijn: - de voorbereiding van de beraadslagingen en besluiten van de provincieraad; - het vaststellen op eigen initiatief van de wijze van gunning en de voorwaarden van overheidsopdrachten in gevallen van dwingende en onvoorziene omstandigheden;
232
Algemene bevoegdheidsomschrijving van de provinciale bestuursorganen
HOOFDSTUK 1
Deel VI
- de door de provincieraad gedelegeerde bevoegdheden met betrekking tot het aanwijzen, het ontslaan en de sanctie- en tuchtbevoegdheden met betrekking tot de personeelsleden waaraan het organogram het lidmaatschap van het managementteam verbindt; - het stellen van daden van beschikking met betrekking tot onroerende goederen voor zover de verrichting nominatief in het vastgestelde budget is opgenomen; - het beslissen tot het optreden in rechte en het vertegenwoordigen van de provincie; - het afsluiten van de afsprakennota; - het aangaan van leningen voor een periode langer dan één jaar; - een aantal opgesomde bevoegdheden inzake het financieel beheer (namelijk deze vermeld in artikel 151, 153, 155, § 2, 1ste en 2de lid en § 3, artikel 156, § 4, 157, 159, § 2 en 164 Provinciedecreet); - en ten slotte: alle beslissingen die de wet, het decreet of het uitvoeringsbesluit uitdrukkelijk aan de deputatie voorbehoudt. De provinciegriffier oefent de hem toevertrouwde bevoegdheden persoonlijk uit of kan de uitoefening ervan toevertrouwen aan andere personeelsleden van de provincie. Zo’n subdelegatie aan andere personeelsleden is in elk geval onmogelijk voor het aanstellen en het ontslaan van personeel en de sancties en de tucht ten aanzien van het personeel. De provinciegriffier moet ook rekening houden met de toepassing van artikel 155 van het Provinciedecreet met betrekking tot de mogelijkheden tot subdelegatie van het budgethouderschap.
c
Opdrachten van algemeen belang
Tal van wetten en decreten en uitvoeringsbesluiten vertrouwen bevoegdheden toe aan de deputatie (medebewind). Bijvoorbeeld het georganiseerd administratief beroep tegen de uitdrukkelijke of stilzwijgende beslissing van het college van burgemeester en schepenen omtrent een vergunningsaanvraag inzake ruimtelijke ordening. In de aangelegenheden van medebewind, is de deputatie ook bevoegd voor de voorbereiding en de uitvoering van de beslissingen. Reeds in het bestuursakkoord tussen de Vlaamse regering, de provincies en de gemeenten van 25 april 2003 was overeengekomen dat de voorbereiding en de uitvoering van alle beslissingen van de provincieraad en de deputatie tot de bevoegdheid van de deputatie behoren en moeten gebeuren met provinciaal personeel en dus niet met personeel dat onder de verantwoordelijkheid valt van de provinciegouverneur als commissaris van de Vlaamse regering.
Algemene bevoegdheidsomschrijving van de provinciale bestuursorganen
233
De e l V I
H OOFDSTUK 1
d
Opdrachten als administratief rechtscollege
Naast de bevoegdheden als orgaan van actief bestuur, beslecht de deputatie ook nog enkele geschillen van bestuur, als administratief rechtscollege. Vroeger had de deputatie een vrij omvangrijke bevoegdheid als administratief rechtscollege. En dit in twee domeinen. Enerzijds de lokale fiscaliteit; anderzijds lokale verkiezingsaangelegenheden. De deputatie heeft deze bevoegdheden als administratief rechtscollege de afgelopen jaren in belangrijke mate verloren. Inzake lokale verkiezingsaangelegenheden blijft er bijvoorbeeld nog de bevoegdheid inzake de verkiezingen van politieraden (wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, artikelen 18bis tot en met 18quater). Inzake lokale fiscaliteit doet de deputatie uitspraak over de bij haar ingediende bezwaarschriften inzake polderbelastingen (W. 03/06/1957, art. 68). De bevoegdheid van de deputatie als administratief rechtscollege blijft geregeld door artikel 104 en artikel 104bis van de Provinciewet, die wat betreft de rechtsprekende taak van de deputatie, niet worden opgeheven door het Provinciedecreet (zie art. 261, 56° Provinciedecreet). Het koninklijk besluit van 17 september 1987 betreffende de procedure voor de deputatie in de gevallen waarin deze een rechtsprekende taak vervult, voert het artikel 104bis van de Provinciewet, verder uit. Dit uitvoeringsbesluit is van toepassing voor zover door of krachtens de wet niet anders is bepaald. Deze zogenaamde geschillen van bestuur kunnen enkel betrekking hebben op politieke rechten. Geschillen over burgerlijke rechten behoren immers uitsluitend tot de bevoegdheid van de gewone hoven en rechtbanken (art. 144 gecoördineerde Grondwet). Geschillen over politieke rechten behoren ook tot de bevoegdheid van dezelfde hoven en rechtbanken van de rechterlijke orde; maar de wet kan hierop uitzonderingen stellen en de kennisname van deze geschillen aan buitengerechtelijke (administratieve) rechtscolleges opdragen (art. 145 gecoördineerde Grondwet). Een rechtsprekende handeling van de deputatie mag enkel een legaliteitsoordeel (en geen opportuniteitsaspecten) bevatten en heeft gezag van gewijsde. Er is geen sprake van administratief toezicht (art. 162, 6° gecoördineerde Grondwet), noch van een rechterlijk wettigheidstoezicht op de uitspraak (art. 159 gecoördineerde Grondwet). Dit alles in tegenstelling tot het optreden van de deputatie als orgaan van actief bestuur.
C
Andere bestuursorganen
Andere provinciale bestuursorganen, zoals de provinciegouverneur, de provinciegriffier, de financieel beheerder of een budgethouder, hebben enkel toegewezen of voorbehouden bevoegdheden.
234
Algemene bevoegdheidsomschrijving van de provinciale bestuursorganen
HOOFDSTUK 1
Deel VI
D Schematisch overzicht van de mogelijkheden tot delegatie Wat volgt is een schematische illustratie van de mogelijkheden voor maatwerk met betrekking tot de bevoegdheidsverdeling tussen de bestuursorganen. Voorbehouden
Toegewezen
Toegewezen
bevoegdheden.
bevoegdheden.
bevoegdheden.
BEVOEGDHEDEN PROVINCIERAAD
Niet delegeerbaar aan
delegeerbaar. Bij reglement Zie art. 43, § 2
delegeerbaar aan provinciegriffier. deputatie. Zie art. 156, § 4
Toegewezen Zie art. 43, § 1 bevoegdheden medebewind. Niet delegeerbaar.
BEVOEGDHEDEN DEPUTATIE
Zie art. 43, § 1
Voorbehouden
Gedelegeerde
bevoegdheden.
bevoegdheden.
Toegewezen
Toegewezen
Niet
Deels bij regle-
bevoegdheden.
bevoegdheden.
delegeerbaar.
ment subdele-
Bij reglement
Delegeerbaar aan
geerbaar aan
delegeerbaar aan
provinciegriffier.
provinciegriffier.
personeel. Zie art. 155, § 3
Zie art. 58, 2de lid
Toegewezen
Zie art. 58, 1ste en
Zie art. 58, 1ste en
2de lid;
2de lid;
zie art. 156, § 4
zie art. 155, § 2
bevoegdheden medebewind. Niet delegeerbaar. Zie art. 58, 1ste lid
Algemene bevoegdheidsomschrijving van de provinciale bestuursorganen
235
BEVOEGDHEDEN PERSONEELSLID
BEVOEGDHEDEN PROVINCIEGRIFFIER
De e l V I
236
H OOFDSTUK 1
Voorbehouden
Gedelegeerde
Gedelegeerde
Gedelegeerde
bevoegdheden.
bevoegdheden.
bevoegdheden.
bevoegdheden.
Niet
Deels subdele-
Deels subdele-
delegeerbaar.
geerbaar aan
geerbaar aan
personeel.
personeel
Zie art. 58, 3de lid
Zie art. 58, 3de lid;
Toegewezen bevoegdheden. Delegeerbaar aan personeel. Zie art. 88;
zie art. 155, § 2 zie art. 178, § 6
Gedelegeerde
Gedelegeerde
Gedelegeerde
Gedelegeerde
bevoegdheden.
bevoegdheden.
bevoegdheden.
bevoegdheden.
Algemene bevoegdheidsomschrijving van de provinciale bestuursorganen
HOOFDSTUK 2
2
Deel VI
Juridische instrumenten voor de beleidsvoering
De provincie stelt als publiekrechtelijke rechtspersoon rechtshandelingen via haar bestuursorganen. Er valt een onderscheid te maken tussen drie grote groepen van rechtshandelingen: - eenzijdige rechtshandelingen; - overeenkomsten of contracten; - oprichting van, deelname in of vertegenwoordiging in andere rechtspersonen.
A
Soorten rechtshandelingen
De provincie is een publiekrechtelijke rechtspersoon. Om beleid te voeren en de eigen organisatie te besturen, zal de provincie, binnen haar bevoegdheid, voornamelijk rechtshandelingen stellen, via besluitvorming van haar bestuursorganen. Een rechtshandeling is een handeling die men stelt met het oog op een welbepaald juridisch gevolg. We kunnen de soorten rechtshandelingen indelen in drie grote groepen: - eenzijdige rechtshandelingen stellen; - overeenkomsten of contracten afsluiten met anderen; - oprichten van, deelnemen in of zich laten vertegenwoordigen in andere rechtspersonen.
B
Eenzijdige rechtshandelingen
We kunnen verschillende soorten eenzijdige rechtshandelingen onderscheiden: - beleidsplannen en beleidsnota’s; - reglementen; - individuele administratieve rechtshandelingen. In het privaatrecht is het uitgangspunt dat je niemand kunt verplichten om iets te geven, te doen of niet te doen, zonder zijn akkoord. In het bestuursrecht heeft een overheid daarentegen een bevoorrechte positie. Zij kan uitvoerbare beslissingen nemen, die de rechten of plichten van particulieren wijzigen, zonder het akkoord van de betrokkene. Die beslissingen worden geacht wettelijk te zijn tot het tegendeel wordt bewezen. Overheidsbeslissingen zijn ook onmiddellijk uitvoerbaar zonder rechterlijke toelating.
Juridische instrumenten voor de beleidsvoering
237
De e l V I
Art. 42
H OOFDSTUK 2
Volgens het Provinciedecreet bepaalt de provincieraad het beleid van de provincie en kan zij daartoe algemene regels vaststellen. Het Provinciedecreet bevat meerdere soorten beleidsplannen. De meest voor de hand liggende voorbeelden zijn het meerjarenplan en het budget. Maar ook de personeelsformatie is een beleidsplan met betrekking tot het aantal en de soorten betrekkingen die de provincieraad nodig vindt om het provinciaal beleid voor te bereiden en uit te voeren. Daarnaast zijn er ook heel wat sectorale beleidsplannen. Een reglement formuleert voorschriften in abstracte en algemene zin. Het is niet gericht op een welbepaald concreet geval of een bepaald individu, maar op een groep situaties. Een reglement kan bestaan uit normatieve bepalingen (rechten en plichten van personen). Het Provinciedecreet maakt een onderscheid tussen de volgende soorten reglementen met normatieve bepalingen: - politieverordeningen, die verband houden met de handhaving van de openbare orde, rust en veiligheid (deze blijven geregeld door de federale Provinciewet); - reglementen die betrekking hebben op het provinciale beleid zoals bijvoorbeeld subsidiereglementen of stedenbouwkundige verordeningen; - belasting- en retributiereglementen. Reglementen kunnen ook institutionele bepalingen bevatten die betrekking hebben op de interne organisatie van de provincie. In het Provinciedecreet zijn deze aangeduid als de zogenaamde reglementen op het inwendig bestuur van de provincie. Een individuele rechtshandeling is niet van algemene strekking, maar is gericht op een concreet geval.
C
Overeenkomsten
Een overeenkomst is een op wilsovereenstemming berustende meerzijdige rechtshandeling waarbij een of meer partijen jegens een of meer andere partijen, al of niet over en weer juridisch afdwingbare verbintenissen aangaan (zie: Walter van Gerven en Sofie Covemaeker, Verbintenissenrecht, Leuven/Leusden, Acco). Naargelang wie partij is bij een overeenkomst, maken we een onderscheid tussen: - privaatrechtelijke overeenkomsten (tussen privaatrechtelijke personen); - publiekrechtelijke overeenkomsten (tussen overheden);
238
Juridische instrumenten voor de beleidsvoering
HOOFDSTUK 2
Deel VI
- publiek-privaatrechtelijke overeenkomsten (tussen een of meer overheden enerzijds en een of meer privaatrechtelijke personen anderzijds). Binnen de groep van publiek-privaatrechtelijke overeenkomsten tussen overheden en privaatrechtelijke personen, maken we een onderscheid tussen: - gewone overeenkomsten (waarbij de overheid zoals een particulier optreedt, zoals bijvoorbeeld bij een koop of een huur); - administratieve overeenkomsten (waarbij de overheid optreedt vanuit een positie van bovengeschiktheid, zoals bijvoorbeeld bij een overheidsopdracht of bij een concessie van openbare dienst); - beleidsovereenkomsten (waarbij de overheid in samenwerking met een particulier beleidsopties in een bepaalde sector formuleert en/of afspraken maakt voor de uitvoering van het beleid). We kunnen de overeenkomsten ook ordenen in volgende categorieën: - benoemde contracten (die gedefinieerd zijn in een wetgeving en waarop een bijzondere wettelijke regeling van toepassing is); - onbenoemde contracten (die wezenlijk verschillen van benoemde contracten en waarop slechts de algemene regels van het contractenrecht van toepassing zijn); - gemengde contracten (die elementen van verschillende benoemde contracten bevatten). Weten of de overeenkomst die je maakt al dan niet een benoemd contract is, en zo ja over welk soort overeenkomst het gaat, is van doorslaggevend belang om te weten welke wettelijke regeling van toepassing is. Om een overeenkomst te kwalificeren, moet je in eerste instantie nagaan wat het primair voorwerp is van de overeenkomst: de voornaamste reden waarom partijen beslissen tot de meerzijdige rechtshandeling. In de praktijk blijkt er vaak onduidelijkheid tussen het kwalificeren van een overeenkomst als: - subsidieovereenkomst; - of overheidsopdracht; - of samenwerkingsovereenkomst. Deze kwalificatie is van groot belang. Vooreerst voor de legaliteit. Het tot stand komen en de uitvoering van een overheidsopdracht is onderworpen aan de wetgeving overheidsopdrachten. Als de verbintenis als subsidie gekwalificeerd kan worden, moet de provincie andere wetgeving naleven, namelijk de wet van 14 november 1983 betreffende de controle op de toekenning en op de aanwending van sommige toelagen. En op een samenwerkingsovereenkomst, die een onbenoemd contract is, zijn enkel de algemene regels van het contractenrecht van toepassing. Maar ook voor andere aspecten is het onderscheid van groot belang. Op het vlak van het verschuldigd
Juridische instrumenten voor de beleidsvoering
239
De e l V I
H OOFDSTUK 2
zijn van btw bijvoorbeeld. Of voor het correct voorzien van de middelen op het provinciale budget. De definitie van een overheidsopdracht ligt vast in de wetgeving overheidsopdrachten. Een overheidsopdracht is een contract onder bezwarende titel tussen een aanbestedende overheid enerzijds en een aannemer, leverancier of dienstverlener anderzijds, en die betrekking heeft op het verkrijgen van werken, leveringen of diensten, zoals omschreven in de wet. Zie: artikel 5 van de wet van 24 december 1993 betreffende de overheidsopdrachten en sommige opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten. In de toekomst is het de bedoeling dat de wet van 15 juni 2006 betreffende overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten, de wet van 24 december 1993 vervangt. De definities zijn in de wet van 15 juni 2006 opgenomen in artikel 3. Artikel 2 van voornoemde wet van 14 november 1983 bevat volgende omschrijving van het begrip subsidie of toelage: “Onder toelage in de zin van deze wet dient te worden verstaan elke tegemoetkoming, elk voordeel of elke hulp, ongeacht de vorm of de benaming ervan, met inbegrip van de zonder interest verleende terugvorderbare voorschotten, toegekend ter bevordering van voor het algemeen belang dienstige activiteiten, maar met uitsluiting van de prijzen die aan geleerden en kunstenaars voor hun werken worden verleend”. Essentieel is dat de tegemoetkoming, het voordeel of de hulp gerechtvaardigd is door het algemeen belang. Aan de toekenning ervan worden voorwaarden gekoppeld. Het doel is het tot stand brengen of beïnvloeden van activiteiten: - op initiatief en verantwoordelijkheid van een derde; - die zonder deze subsidie niet in dezelfde mate zouden uitgevoerd worden; - en die leiden tot door de overheid gewenste effecten ten voordele van het algemeen belang, maar zonder dat er een directe tegenprestatie voor de overheid is. Een samenwerkingsovereenkomst is een contract waarbij de voornaamste verbintenissen handelen over de onderlinge afstemming en coördinatie van de inspanningen van de partijen ten voordele van een gemeenschappelijk doel. Meer informatie over overeenkomsten met betrekking tot het patrimonium van de provincie en over provinciale overheidsopdrachten is opgenomen in aparte hoofdstukken hierna.
240
Juridische instrumenten voor de beleidsvoering
HOOFDSTUK 2
D
Deel VI
Participatie aan rechtspersonen
Er is een basisonderscheid te maken tussen het oprichten van, het deelnemen in of het vertegenwoordigd zijn in: - een andere rechtspersoon die niet belast wordt met de uitvoering van bepaalde taken van provinciaal belang; - een extern verzelfstandigd agentschap zoals voorzien in het Provinciedecreet; - een rechtspersoon zoals voorzien in een specifieke wet of decreet. Verzelfstandiging en deelname aan rechtspersonen wordt hierna behandeld in deel VIII.
Juridische instrumenten voor de beleidsvoering
241
De e l V I
H OOFDSTUK 3
3
Personeel
De Vlaamse regering bepaalt de minimale voorwaarden van de rechtspositieregeling (art. 112). De provincieraad stelt de rechtspositieregeling van het provinciepersoneel vast (art. 101) alsook de personeelsformatie en het organogram. Deze bevoegdheden zijn niet delegeerbaar (art. 43). De deputatie is verantwoordelijk voor de uitvoering van de rechtspositieregeling. De deputatie is hierbij expliciet verantwoordelijk voor het aanstellen en het ontslaan van het personeel, alsook voor de sanctie- en tuchtbevoegdheid. Deze bevoegdheden kunnen niet worden gedelegeerd (art. 57-58). De provinciegriffier is verantwoordelijk voor het dagelijks personeelsbeheer (art. 83). De provinciegriffier kan deze taakstelling delegeren aan het leidinggevend personeelslid (art. 88).
A
Rechtspositieregeling provinciepersoneel
Art. 98 -101
De vaststelling van de rechtspositieregeling alsook het vaststellen van het organogram en de personeelsformatie van het provinciepersoneel behoren tot de uitsluitende bevoegdheid van de provincieraad. De provincieraad kan deze bevoegdheden krachtens artikel 43, § 2, 4° van het Provinciedecreet niet delegeren aan de deputatie. De deputatie heeft hierbij enkel een uitvoerende taak, dit is in concreto het toepassen van de door de provincieraad vastgestelde regeling. Voor het personeel van de provinciale onderwijsinrichtingen en centra voor leerlingenbegeleiding zijn de bepalingen van het Provinciedecreet slechts van toepassing onder voorbehoud van bijzondere regelingen door of krachtens andere wettelijke of decretale bepalingen. De provincieraad kan in de rechtspositieregeling niet afwijken van de bijzondere regelingen die het Provinciedecreet zelf omvat voor de provinciegriffier, de financieel beheerder en de leden van het managementteam.
Art. 112
De provincieraad dient bij de vaststelling van de rechtspositieregeling van het provinciepersoneel rekening te houden met zowel de minimale voorwaarden betreffende de rechtspositieregeling vastgelegd door de Vlaamse regering op basis van onderhandelingen gevoerd in het Comité c tussen de werkgevers- en werknemersorganisaties alsook met de sectorale akkoorden, die eveneens na overleg worden afgesloten in dit zelfde comité. Deze sectorale akkoorden gelden voor het voltallig provinciepersoneel.
242
Personeel
HOOFDSTUK 3
Deel VI
In het Belgisch Staatsblad van 28 december 2007 werd het Besluit van de Vlaamse regering gepubliceerd houdende de minimale voorwaarden voor de personeelsformatie, de rechtspositieregeling en het mandaatstelsel van het provinciepersoneel. Het Besluit werd ondertussen aangepast, gecoördineerd en gepubliceerd in het BS van 29 januari 2009. De notie ‘minimale voorwaarden’ heeft in het Besluit volgende betekenis: de minimale voorwaarden vertegenwoordigen de gemeenschappelijke regels, waaraan de provincieraden zich bij de vaststelling van de personeelsformatie, de rechtspositieregeling en, eventueel, het mandaatstelsel van hun personeel, moeten houden. Het Besluit laat ruimte voor invulling, keuzes en aanvullende bepalingen, maar ook daarvoor geldt dat ze geen strijdigheden met het hogervermeld Besluit mogen inhouden (uit: memorie van toelichting van het Besluit). Voor zover het arbeidsrecht of het socialezekerheidsrecht het niet verhinderen en voor zover de Vlaamse regering daartoe bevoegd is, is het personeelsbeleid gericht op een gelijkschakeling tussen het personeel in statutair dienstverband en het personeel in contractueel dienstverband, ook wat het loopbaanstelsel betreft. Artikel 101, § 3 van het Provinciedecreet heeft de materies van de rechtspositieregeling die op overeenkomstige wijze geregeld worden voor contractuele personeelsleden, vastgelegd. Het Besluit geeft daar uitvoering aan.
Art. 101, § 3
Alhoewel de besluiten van de provincieraad omtrent de rechtspositieregeling enkel aan het algemeen bestuurlijk toezicht zijn onderworpen (zie blz. 388), volgt de toezichthoudende overheid de uitvoering van onder meer de sectorale akkoorden op binnen het bestuurlijk toezicht.
a
Statuut 1 ° Va s t s telling
Artikel 101, § 2 van het Provinciedecreet geeft aan welke elementen de rechtspositieregeling voor het personeel in statutair dienstverband ten minste moet omvatten en aldus dienen vastgelegd te worden door de provincieraad. Samengevat hebben deze betrekking op: bezoldiging; toelagen en vergoedingen; procedure aanwerving en bevordering; evaluatie; organisatie van de loopbaan; anciënniteit; arbeidsduur; onverenigbaarheden; tuchtregels en ambtsneerlegging. Ook voor het contractueel provinciepersoneel omvat, luidens artikel 101, § 3 van het Provinciedecreet, de rechtspositieregeling minimum een aantal elementen. Dit houdt in dat de rechtspositieregeling voor het statutair personeel, met uitzondering van een aantal onderdelen (bijv. het tuchtstelsel) ook van toepassing is op het contractueel personeel.
Personeel
Art. 101
243
De e l V I
H OOFDSTUK 3
Op grond van artikel 101, § 2, 3° van het Provinciedecreet stelt de provincieraad aldus de voorwaarden en procedures voor aanwerving en bevordering van het provinciepersoneel vast. Het is eveneens de bevoegdheid van de provincieraad om op grond van artikel 101, § 2, 1° en 2° en rekening houdend met artikel 112 van het Provinciedecreet de bezoldiging en de salarisschaal van het provinciepersoneel vast te stellen, en hun toelagen en vergoedingen te bepalen.
2° Uitv oering
De decreetgever heeft het vaststellen van de rechtspositieregeling van het provinciepersoneel, zowel in statutair als in contractueel dienstverband, voorbehouden aan de provincieraad. De deputatie heeft enkel een uitvoerende taakstelling. Bij de uitvoering van de door de provincieraad vastgestelde rechtspositieregeling kan de taak van de deputatie er onder meer in bestaan wanneer de provincieraad voor een benoeming in een vacante betrekking een examen heeft voorgeschreven, het examen te organiseren, en indien de provincieraad daaromtrent niets bepaald heeft, de nodige initiatieven te nemen om de toepassing van de door de provincieraad gestelde regels mogelijk te maken. Aldus kan de deputatie de leden van de examenjury aanwijzen en hun vergoeding vaststellen, of de nadere inhoud bepalen van het door de provincieraad voorgeschreven examenprogramma. De deputatie overschrijdt evenwel haar bevoegdheid indien het verlenen van een bepaalde betrekking een examen zou opleggen waar de provincieraad dit niet had voorgeschreven of bekwaamheidsvereisten zou stellen voor de deelname aan het examen, die de provincieraad niet had opgelegd. Is uiteraard de provincieraad door dergelijke voorwaarden van de deputatie niet gebonden, dan gaat de raad zelf zijn bevoegdheid te buiten indien hij op grond van de door de deputatie gestelde bekwaamheidsvereisten een personeelslid benoemt of bij de benoeming rekening houdt met de uitslag van een door de deputatie onrechtmatig ingericht examen. Het hoort eveneens tot de uitvoeringsbevoegdheid van de deputatie, op grond van de door de provincieraad aangenomen bezoldigingsregeling, het individuele salaris van de personeelsleden te bepalen of voor de uitbetaling van de wedde een aantal praktische regelen vast te stellen. Art.103-108
244
b
Deontologische code
Artikel 108 van het Provinciedecreet stelt uitdrukkelijk dat de provincieraad een deontologische code vaststelt voor het provinciepersoneel. Deze code moet in de eerste plaats een aantal deontologische rechten en plichten zo-
Personeel
HOOFDSTUK 3
Deel VI
als het spreekrecht, het recht op vorming en informatie of het niet aannemen van giften of beloningen die ingeschreven zijn in de artikelen 103 tot en met 107 van het Provinciedecreet concretiseren. Daarnaast kan de provincieraad in deze deontologische code ook aanvullende rechten en verplichtingen opnemen. Het uitgangspunt van de deontologische code is dat personeelsleden hun ambt op een loyale en correcte wijze uitoefenen en dat zij zich op een actieve en constructieve wijze inzetten voor de realisatie van de opdracht en de doelstellingen van de provincie. Daarbij dienen zij de persoonlijke waardigheid van iedereen te respecteren.
B
Personeelsformatie
Op grond van artikel 99 van het Provinciedecreet bepaalt de provincieraad de personeelsformatie. De Vlaamse regering heeft de verplichting om de uitvoering te schorsen van de besluiten tot vaststelling of wijziging van de personeelsformaties als die werden aangenomen zonder dat de financiële haalbaarheid in het meerjarenplan wordt aangetoond (zie blz. 388). Deze personeelsformatie bevat de opsomming van het aantal en de soorten betrekkingen. In voorkomend geval maakt ze een duidelijk onderscheid tussen het statutair en contractueel personeel dat in provinciale diensten is tewerkgesteld en het kabinets- en fractiepersoneel. De personeelsformatie heeft de waarde van een plan op het operationeel niveau. Ze stelt de ‘personele middelen’ vast voor de uitvoering van het beleid zoals het op dat ogenblik uitgetekend en bekend is. De personeelsformatie is bovendien een veranderlijk beheersinstrument. Ze wordt bijgestuurd naarmate de opvattingen over de dienstverlening evolueren en het werkvolume of de werkprocessen veranderen. De grenzen van de personeelsformatie worden aangegeven door de betaalbaarheid.
Art. 99 Art. 172, § 1
De Vlaamse regering heeft in haar Besluit inzake de rechtspositieregeling de minimale voorwaarden vastgesteld m.b.t. de personeelsformatie (art. 3 t.e.m. art. 7). Het personeel van de provincie bestaat uit personeelsleden in statutair dienstverband.
Art. 100, § 1
Artikel 100, § 2 voorziet ook in de mogelijkheid om in deze personeelsformatie betrekkingen te voorzien in contractueel dienstverband. Deze bepaling geeft uitdrukkelijk aan wanneer dit mogelijk is, bijv. om te voorzien in personeelsbehoeften voor activiteiten die door een andere overheid gesubsidieerd worden, of voor de uitvoering van taken die een bijzondere expertise vereisen.
Art. 100, §§ 2, 3
Personeel
245
De e l V I
H OOFDSTUK 3
Anderzijds kan de provincie, binnen de grenzen bepaald door de Vlaamse regering ook contractueel personeel in dienst nemen om te voorzien in de personeelsbehoeften van het kabinet van de provinciegouverneur en de gedeputeerden enerzijds, en anderzijds voor de personeelsbehoeften van de fracties in de provincieraad. Zie hiervoor het Besluit van de Vlaamse regering tot vaststelling van de regels inzake de aanwerving en terbeschikkingstelling van het kabinets- en fractiepersoneel in provinciebesturen van 12 januari 2007.
C
Personeelsbeheer
Art. 83
Zoals hoger gesteld, worden de rechtspositieregeling, de personeelsformatie en het organogram van het personeel vastgesteld door de provincieraad. De deputatie is verantwoordelijk voor de uitvoering ervan. Artikel 83 van het Provinciedecreet wijst het “dagelijks personeelsbeheer” toe aan de provinciegriffier of, in voorkomend geval, aan het hoofd van het intern verzelfstandigd agentschap. De provinciegriffier bepaalt echter niet zelf wat moet worden verstaan onder dagelijks personeelsbeheer. Dat is een bevoegdheid die de provincieraad toekomt. Deze bevoegdheid kan ook niet krachtens art. 43, § 2, 24° worden gedelegeerd aan de deputatie. “Onder het begrip ‘dagelijks personeelsbeheer’ worden allerlei vormen van individueel personeelsbeheer verstaan, zoals allerlei aanvragen voor verlof, disponibiliteit, loopbaanonderbreking e.d., individuele toepassingen van de bepalingen m.b.t. vorming en evaluatie e.d., bepalingen die rechtstreeks voortvloeien uit en de toepassing zijn van het personeelsstatuut dat elke provincie heeft.
Art. 88
De provinciegriffier kan de uitoefening van het dagelijks personeelsbeheer toevertrouwen aan de leidinggevende personeelsleden van wie de functies zijn aangegeven in het organogram.
D Bijzondere aandachtspunten rechtspositie regeling In art. 101, § 2 wordt aangegeven wat de minimale rechtstregeling voor het personeel dient in te houden. Hierna worden op basis van de betrokkenheid van de provinciemandatarissen in de provincieraad of de deputatie de belangrijkste aandachtspunten op een rijtje gezet.
a
De aanstelling 1° Principe
Ongeacht hun functie en ongeacht hun statuut, zowel het vastbenoemde als het stagedoend, of contractueel personeelslid en de gesubsidieerde con-
246
Personeel
HOOFDSTUK 3
Deel VI
tractuele (GESCO), behoort het krachtens artikel 102 van het Provinciedecreet in principe tot de bevoegdheid van de deputatie om de leden van het provinciepersoneel, d.w.z. eenieder die van de provincie een regelmatige bezoldiging ontvangt, aan te stellen. Deze principiële benoemingsbevoegdheid van de deputatie leidt alleen tot een uitzondering wanneer die bevoegdheid door of krachtens de wet of het decreet is opgedragen aan de provincieraad. De principiële benoemingsbevoegdheid van de deputatie impliceert echter niet dat de deputatie tevens zou vermogen voor de desbetreffende ambten de benoemingsvoorwaarden vast te stellen of deze door de provincieraad vastgesteld op te heffen, te wijzigen of aan te vullen. Dit is uitsluitend de bevoegdheid van de provincieraad op basis van art. 43 van het Provinciedecreet.
2 ° U i t z o nderingen
- Aanstellende overheid provincieraad In de eerste plaats bepaalt het Provinciedecreet zelf dat de provincieraad uitsluitend bevoegd is voor de aanstelling van de provinciegriffier, de financieel beheerder en de ombudsman (art. 43, § 2, 7° en art. 80) (zie ook blz. 218 en 222). De provincieraad kan deze bevoegdheid niet delegeren aan de deputatie. De provincieraad is tevens aanstellende overheid voor de andere leden van het managementteam (art. 92) maar die bevoegdheid kan de provincieraad delegeren aan de deputatie (art. 43, § 1). De deputatie kan die bevoegdheid niet verder delegeren aan de provinciegriffier (art. 58, tweede lid). Wel is luidens artikel 78, § 2 van het Provinciedecreet de deputatie bevoegd om in spoedeisende gevallen een waarnemend provinciegriffier of een waarnemend financieel beheerder aan te stellen; deze aanstelling dient de provincieraad evenwel in zijn eerstvolgende vergadering te bekrachtigen. - Delegatie aan provinciegriffier Vermelde principiële bevoegdheid van de deputatie leidt in de tweede plaats tot een uitzondering wanneer de deputatie zelf, op grond van artikel 102, tweede lid van het Provinciedecreet, zijn bevoegdheid heeft gedelegeerd aan de provinciegriffier. Deze laatste kan zijn gedelegeerde bevoegdheid niet delegeren aan andere personeelsleden van de provincie. Uiteraard is dergelijke delegatie uitgesloten voor de aanstelling van hogervermelde personeelsleden waarvoor de provincieraad bevoegd is.
Personeel
247
De e l V I
H OOFDSTUK 3
b
Het mandaatstelsel
Het mandaatstelsel houdt in dat een personeelslid voor een vooraf bepaalde periode belast wordt met de uitoefening van een bepaalde functie. Er zijn twee soorten functies die bij mandaat vervuld kunnen worden: - de functies van provinciegriffier en financieel beheerder. De mandaatfunctie mag hierbij nooit korter zijn dan zeven jaar; - functies in statutaire betrekkingen van niveau A of niveau B. Voor deze functies mag de mandaatfunctie nooit korter zijn dan vijf jaar. De provincieraad stelt in de rechtspositieregeling de lijst vast van de functies die bij mandaat kunnen worden vervuld of die bij mandaat worden vervuld. Alleen een vacante functie kan bij mandaat vervuld worden. De provincieraad bepaalt of het mandaat na afloop van de mandaatperiode al dan niet verlengbaar is en stelt de duur van de verlenging vast.
c
Het salaris
De provincieraad stelt het jaarsalaris van het personeel vast in salarisschalen, die bestaan uit: 1° een minimumsalaris; 2° de salaristrappen, die het resultaat zijn van de periodieke verhogingen; 3° een maximumsalaris. Elke salarisschaal wordt aangeduid met één van de letters A, B, C, D, E. De salarisschaal van de provinciegriffier is de hoogste salarisschaal binnen de provinciale organisatie. Het personeelslid wordt bezoldigd in de salarisschaal die verbonden is aan zijn niveau en graad. Het personeelslid ontvangt het salaris dat overeenstemt met zijn geldelijke anciënniteit. De geldelijke anciënniteit bestaat uit het aantal dienstjaren dat in aanmerking wordt genomen voor de berekening van het salaris. Het hoofd van het personeel, zijnde de provinciegriffier, stelt het individuele jaarsalaris van de personeelsleden vast. De provincieraad kan bepalen in welke mate de beroepservaring in de privésector of als zelfstandige in aanmerking wordt genomen, op voorwaarde dat die beroepservaring relevant is voor de uitoefening van de functie.
d
De jaarlijkse vakantiedagen
Het personeelslid heeft jaarlijks recht op een door de provincieraad te bepalen aantal werkdagen betaalde vakantie. Het aantal dagen vakantie mag
248
Personeel
HOOFDSTUK 3
Deel VI
voor een volledig arbeidsjaar niet minder bedragen dan dertig werkdagen en niet meer dan vijfendertig werkdagen. De vakantiedagen worden genomen naar keuze van het personeelslid, met inachtneming van de behoeften van de dienst. De provincieraad kan hierover nadere regels uitwerken. Elke periode met recht op salaris geeft recht op jaarlijkse vakantiedagen, rekening houdend met de prestatieregeling. De provincieraad kan bepalen dat periodes met recht op een uitkering in het kader van de ziekte- en invaliditeitsverzekering of een wachtgeld eveneens recht geven op jaarlijkse vakantiedagen. Als een personeelslid in de loop van het jaar in dienst treedt of zijn functie definitief neerlegt, worden zijn vakantiedagen in evenredige mate verminderd.
e
De feestdagen
Het personeelslid heeft betaalde vakantie op de volgende feestdagen: 1 januari, paasmaandag, 1 mei, Hemelvaartsdag, Pinkstermaandag, 11 juli, 21 juli, 15 augustus, 1 november, 11 november en 25 december. Die lijst wordt aangevuld met drie extra feestdagen, naar keuze van het bestuur. De provincieraad bepaalt de wijze waarop de hogervermelde vrije dagen die samenvallen met een zaterdag of zondag, zullen worden vervangen door andere dagen.
f
Het omstandigheidsverlof
Het personeelslid heeft eveneens recht op omstandigheidsverlof naar aanleiding van bepaalde gebeurtenissen, zoals huwelijk (4 werkdagen), bevalling van de echtgenote (10 dagen) en overlijden van partner of kind (4 werkdagen). De provincieraad bepaalt de nadere algemene regels voor het indienen van de aanvragen en het toekennen van het verlof.
g
Tucht 1 ° To e p assing
Op basis van artikel 114 van het Provinciedecreet is de tuchtregeling van toepassing op het provinciepersoneel in statutair dienstverband. De tuchtregeling is aldus niet van toepassing op de personeelsleden die op grond van art. 100, § 2 in contractueel dienstverband aangeworven zijn, m.a.w. die onder het stelsel van de wet van 3 juli 1978 betreffende de ar-
Personeel
249
De e l V I
H OOFDSTUK 3
beidsovereenkomsten vallen. Deze personeelsleden kunnen uiteraard wel ontslagen worden op grond van de bepalingen van de arbeidswetgeving en van hun arbeidsovereenkomst.
2° Tuchtov erheid
Krachtens artikel 119 van het Provinciedecreet kan als algemene regel gesteld worden dat de aanstellende overheid optreedt als tuchtoverheid. - Provinciegriffier, financieel beheerder en andere leden van het managementteam Op grond van de artikelen 43, § 2, 7°, 80, 92 en 119 van het Provinciedecreet komt de uitoefening van de tuchtrechtelijke bevoegdheid t.o.v. de provinciegriffier of financieel beheerder uitsluitend toe aan de provincieraad. Ook voor de andere leden van het managementteam treedt de provincieraad op als tuchtoverheid (art. 92). Het komt aan de deputatie niet toe deze ambtenaren enige tuchtstraf op te leggen. Dit neemt uiteraard niet weg dat de deputatie de provincieraad kan voorstellen aan vermelde personeelsleden een tuchtstraf op te leggen en kan voorstellen dergelijk punt op de dagorde van de provincieraad in te schrijven. Deze bevoegdheid van de deputatie verhindert echter niet dat ook provincieraadsleden tegen deze ambtenaren een voorstel tot tuchtmaatregel op de agenda van de provincieraad kunnen laten inschrijven. Op grond van voormelde bepalingen is eveneens uitsluitend de provincieraad bevoegd om de provinciegriffier en de financieel beheerder preventief te schorsen. Artikel 119, derde lid van het Provinciedecreet geeft de provincieraad evenwel de mogelijkheid zijn tuchtbevoegdheid te laten uitoefenen door een tuchtcommissie, opgericht binnen de provincieraad. Voor de samenstelling van deze tuchtcommissie gelden dezelfde regels als voor de samenstelling van de provincieraadscommissies (zie art. 39 Provinciedecreet). - Administratief en technisch personeel Op grond van de artikelen 102 en 119, tweede lid van het Provinciedecreet kan de deputatie of in voorkomend geval de provinciegriffier deze personeelsleden de tuchtstraffen opleggen. De provinciegriffier treedt op als tuchtoverheid voor die personeelsleden waarvan overeenkomstig artikel 102, tweede lid van het Provinciedecreet de deputatie hem de bevoegdheid tot aanstelling heeft gedelegeerd. Dit betekent dus dat de provinciegriffier als tuchtoverheid optreedt voor personeelsleden die hij op grond van die delegatie heeft aangesteld, of waarvoor hij op
250
Personeel
HOOFDSTUK 3
Deel VI
het ogenblik van het instellen van de tuchtprocedure delegatie heeft, zelfs als die personeelsleden vroeger door de deputatie zijn aangesteld. Deze bevoegdheidstoewijzing aan de deputatie of provinciegriffier impliceert tevens dat de provincieraad niet kan optreden in de plaats van de deputatie of de provinciegriffier, bij stilzitten van deze laatste of andersom. De provincieraad kan dus niet, wanneer hij overtuigd is dat een door de deputatie of provinciegriffier genomen tuchtmaatregel hetzij te licht, hetzij te zwaar is in verhouding tot het gepleegde tuchtrechtelijk vergrijp, zijn beslissing in de plaats stellen van deze van de deputatie of de provinciegriffier en bijgevolg de betrokken ambtenaar een lichtere of zwaardere dan de aanvankelijk door de deputatie of de provinciegriffier uitgesproken tuchtstraf opleggen. De provincieraad kan evenmin op zijn beurt een ambtenaar aan wie reeds voor een bepaald tuchtrechtelijk feit door de deputatie of de provinciegriffier een tuchtstraf was opgelegd, een tuchtstraf opleggen, m.a.w. zijn tuchtstraf cumuleren met deze van de deputatie of provinciegriffier kan niet. Vermelde organen, de deputatie en provinciegriffier, zijn ook bevoegd om de personeelsleden bij wijze van ordemaatregel een preventieve schorsing op te leggen.
3 ° Tu c ht str af fen
Artikel 116 van het Provinciedecreet stelt voor het provinciepersoneel limitatief de volgende tuchtstraffen vast: de blaam, de inhouding van salaris, de schorsing, het ontslag van ambtswege en de afzetting. Deze tuchtstraffen kunnen, luidens artikel 115 van het Provinciedecreet, aan de statutaire personeelsleden enkel worden opgelegd wegens tekortkomingen in hun beroepsplicht, handelingen die de waardigheid van het ambt in het gedrang brengen of inbreuk op de rechtspositieregeling. De inhouding van salaris mag zes maanden salaris niet overschrijden en ook niet meer bedragen dan twintig procent van het jaarlijks brutosalaris (art. 117, § 1) terwijl de schorsing die voor ten hoogste zes maanden kan uitgesproken worden zolang zij duurt verlies van salaris tot gevolg heeft (art. 118, § 1). In beide gevallen garandeert de provincie, luidens respectievelijk artikel 117, § 2 en 118, § 2, een nettosalaris dat gelijk is aan het leefloon. Een beslissing waarbij een provincieoverheid een andere tuchtstraf oplegt dan één van de vermelde tuchtstraffen is derhalve met machtsoverschrijding genomen en vatbaar voor vernietiging door de toezichthoudende overheid of de Raad van State. Daarnaast kunnen personeelsleden op basis van de artikelen 127 en volgende van het Provinciedecreet bij wijze van ordemaatregel ook preventief
Personeel
251
De e l V I
H OOFDSTUK 3
geschorst worden wanneer zij strafrechtelijk of tuchtrechtelijk vervolgd worden en hun aanwezigheid onverenigbaar is met het belang van de dienst. Deze preventieve schorsing kan ten hoogste worden uitgesproken voor een termijn van vier maanden; bij strafrechtelijke vervolging kan de preventieve schorsing wel verlengd worden met periodes van ten hoogste vier maanden en dit zolang de strafprocedure duurt. De preventieve schorsing kan gepaard gaan met inhouding van salaris. De inhouding van salaris mag evenwel niet meer dan de helft ervan bedragen. De provincie garandeert steeds een nettosalaris dat gelijk is aan het bedrag van het leefloon. De tuchtprocedure wordt verder geregeld in het besluit van de Vlaamse regering van 15 december 2006 houdende de vaststelling van de tuchtprocedure voor het statutaire provinciepersoneel in uitvoering van art. 125, 132 en 139 van het Provinciedecreet.
4° Beroepsmogelijkheid
Het Provinciedecreet voorziet in artikel 133 en volgende in een beroepsmogelijkheid tegen vermelde tuchtstraffen, alsook tegen een preventieve schorsing, bij de door de Vlaamse regering opgerichte Beroepscommissie voor tuchtzaken. Deze Beroepscommissie is een bestuurlijk orgaan, en dus geen administratief rechtscollege. Zij beschikt over een hervormingsrecht. De Beroepscommissie neemt dus een nieuwe beslissing die in plaats komt van de beslissing van de provinciale overheid, en kan in voorkomend geval de tuchtstraf verminderen of verzwaren. Het personeelslid moet het beroep instellen binnen de dertig dagen na ontvangst van de beslissing van de tuchtoverheid. Behalve bij preventieve schorsing is het beroep opschortend. De Vlaamse regering bepaalt de nadere procedureregels in haar uitvoeringsbesluit van 15 december 2006. Art. 111
h
Evaluatie
De regels m.b.t. de evaluatie van het provinciepersoneel worden vastgelegd door de provincieraad in de rechtspositieregeling. Op grond van artikel 111 van het Provinciedecreet gebeurt de evaluatie van de personeelsleden op ambtelijk niveau. Er zijn daarbij drie uitzonderingen vast te stellen. - De provinciegriffier, de financieel beheerder en de ombudsman worden geëvalueerd door een bijzondere provincieraadscommissie, voorgezeten door de voorzitter van de provincieraad. Voor de provinciegriffier en de financieel beheerder gebeurt deze evaluatie op basis van een voorbereidend
252
Personeel
HOOFDSTUK 3
Deel VI
rapport opgesteld door een externe commissie en op basis van een verslag van de deputatie. Voor de ombudsman zijn dit extern rapport en verslag niet vereist. De regels voor de evaluatie houden rekening met de specificiteit en uiteraard met de decretale taakstelling van de functiehouders. - Voor de gesubsidieerde personeelsleden van de gesubsidieerde onderwijsinstellingen en centra voor leerlingenbegeleiding geldt een specifieke regeling inzake evaluatie die is opgenomen in het eerder geciteerde Decreet Rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs (27 maart 1991), i.c. art. 47. - Bepaalde personen met een korte tewerkstellingsduur kunnen van de toepassing van de evaluatie uitgezonderd worden: jobstudenten en vervangers voor een korte periode.
1 ° P ro cedure
De personeelsleden zijn tijdens hun loopbaan onderworpen aan de evaluatie, vermeld in artikel 109 van het Provinciedecreet. Met de evaluatieprocedure beoogt men een oordeel te vellen over de manier waarop het personeelslid functioneert. De personeelsleden worden geïnformeerd over alle aspecten van het evaluatiestelsel en over de evaluatiecriteria die op hen van toepassing zijn. De personeelsleden krijgen tussentijds feedback over hun manier van functioneren. De provincieraad bepaalt de werkwijze voor die feedback. De provincieraad stelt de duur van de evaluatieperiodes vast. Die is ten minste een jaar en ten hoogste twee jaar. Het personeelslid wordt geëvalueerd door ten minste één leidinggevende die bij voorkeur de rechtstreekse leidinggevende is. De provincieraad bepaalt aan welke voorwaarden een evaluator moet voldoen om te kunnen evalueren. De provincieraad regelt de samenwerking tussen de evaluatoren als er meer dan één evaluator is.
Art. 109
2 ° G ev o l gen
Het evaluatieresultaat is gunstig of ongunstig. De provincieraad kan het evaluatieresultaat gunstig verder opdelen in positieve evaluatieresultaten en het evaluatieresultaat ongunstig verder opdelen in negatieve evaluatieresultaten. Mogelijke andere gevolgen aan positieve zijde zijn: de versnelling van de functionele loopbaan, waarbij de schaalanciënniteit verhoogd wordt met een bepaalde duur; loopbaanfaciliteiten, bijvoorbeeld een opleiding op kosten van het bestuur; een functioneringstoelage of een managementtoelage. Mogelijke andere gevolgen aan negatieve zijde zijn: de vertraging van de functionele loopbaan door een blokkering voor een vooraf vastgestelde duur
Personeel
253
De e l V I
H OOFDSTUK 3
van de schaalanciënniteit; een blokkering van de eerstvolgende periodieke salarisverhoging voor een beperkte tijd; de herplaatsing; het ontslag. De provincieraden bepalen zelf welke visie ze hanteren omtrent de evaluatie en welke evaluatiecultuur ze tot stand willen brengen binnen hun organisatie. Een ontslag is geen automatisme. De opname ervan in de eigen rechtspositieregeling is een keuze van de provincieraad. De plaatselijke regeling kan naast het ontslag ook het alternatief van herplaatsing bevatten. De herplaatsing biedt dan de mogelijkheid om aan het personeelslid een nieuwe kans te geven. Uiteraard is het ontslag een ultieme maatregel waarnaar de overheid slechts grijpt als ook intensievere functioneringsbegeleiding mislukt. Het Provinciedecreet (art. 110) bepaalt bovendien dat, voor het zover komt, de provinciegriffier in voorkomend geval ‘naar aanleiding van de evaluatie’ de passende maatregelen neemt met het oog op het verbeteren van de wijze waarop het personeelslid functioneert. Er is dus altijd eerst een begeleidings- en opvolgingsfase van ten minste zes maanden na de kennisgeving van het ongunstige evaluatieresultaat om zijn prestaties te verbeteren of disfuncties weg te werken. Het ligt voor de hand dat het personeelslid tijdens die periode degelijk begeleid wordt en dat er duidelijke afspraken met het personeelslid gemaakt worden over de wijze van functioneren. Na die periode wordt het personeelslid opnieuw geëvalueerd. Pas als uit die evaluatie blijkt dat de prestaties van het personeelslid manifest ontoereikend blijven, kan het ontslagen worden als het ontslag ten minste voorzien is in de rechtspositieregeling van het provinciebestuur.
Art. 110
3° Het beroep
De provincieraad stelt een beroepsinstantie vast waarbij het personeelslid beroep kan aantekenen. Het personeelslid kan beroep aantekenen tegen zowel een ongunstige evaluatie als tegen een positieve evaluatie wanneer het personeelslid de evaluatie niet positief genoeg vindt. De provincieraad bepaalt de samenstelling van de beroepsinstantie. Leden van de provincieraad en van het uitvoerend orgaan van het bestuur, evenals de evaluator van het personeelslid dat beroep aantekent, mogen er geen deel van uitmaken. De beroepsinstantie onderzoekt het beroep en hoort de evaluator en het personeelslid. Het onderzoek resulteert in een gemotiveerd advies aan het hoofd van het personeel tot bevestiging of tot aanpassing van de evaluatie en het evaluatieresultaat. Het hoofd van het personeel beslist op basis van het advies of hij de bestaande evaluatie en het evaluatieresultaat bevestigt of aanpast. Hij brengt het personeelslid, de evaluator en de beroepsinstantie van zijn beslissing op de hoogte.
254
Personeel
HOOFDSTUK 4
4
Deel VI
Financieel Beheer
De regels betreffende het financieel beheer van de provincie zijn voornamelijk opgenomen in ‘Titel IV Planning en financieel beheer’ van het Provinciedecreet. De Vlaamse regering moet nog één of meerdere besluiten uitwerken voor de verdere uitvoering van deze titel.
In een overgangsfase, waarin slechts een (groot) gedeelte van het Provinciedecreet in werking is (waaronder diverse artikels van Titel IV), zijn de budgettaire, financiële en boekhoudkundige regels betreffende de provincies eveneens nog vervat in de Provinciewet en het koninklijk besluit van 2 juni 1999 houdende de algemene regeling van de provinciale boekhouding (gewijzigd wat de datum van inwerkingtreding van sommige artikelen betrof door het koninklijk besluit van 9 oktober 2001). Het Provinciedecreet vernieuwt het financieel instrumentarium van de provincies grondig. Het decreet kiest voluit voor een strategische planning, responsabiliseert het management via de introductie van het budgethouderschap en legt een intern controlesysteem op aangevuld met een externe audit. Het financieel beheer is door het Provinciedecreet toegekend aan de deputatie, onverminderd echter de bevoegdheden van de provincieraad die onder meer het meerjarenplan, het budget en de jaarrekening vaststelt. De provinciegriffier staat, in overleg met het managementteam, in voor het voorontwerp van onder andere de strategische nota van het meerjarenplan en de beleidsnota van het budget. De financieel beheerder zorgt, ook weer in overleg met het managementteam, voor de financiële nota’s van deze documenten. Hij voert eveneens de boekhouding en maakt de jaarrekening op. Het is de bedoeling dat er over enkele jaren een volledig vernieuwd financieel systeem ingevoerd wordt dat gemeenschappelijk is voor de provincies, de gemeenten en de OCMW’s. De streefdatum voor de veralgemeende invoering is momenteel 1 januari 2014. Dit moet, samen met een aangepaste externe audit, het sluitstuk worden van de vernieuwde beleids- en beheerscyclus, opgebouwd op basis van doelstellingen en actieplannen. In afwachting blijven de provincies werken met de nieuwe provinciale boekhouding, die een samenvoeging is van een opgefriste budgettaire boekhouding en een algemene boekhouding. De jaarrekening, bestaande uit een begrotingsrekening, een balans en een resultatenrekening biedt de provincies intussen niet enkel informatie over de kasontvangsten en de kasuitgaven maar evenzeer over de evolutie van het patrimonium, het eigen vermogen en de schulden. Het nieuw financieel stelsel dat de Vlaamse regering, op
Financieel beheer
255
De e l V I
H OOFDSTUK 4
basis van het Provinciedecreet, verder zal uitwerken, zou de provinciebesturen moeten toelaten om in de toekomst een volwaardig financieel management te voeren en om de boekhouding op te waarderen tot een beheers- en beleidsinstrument. Duidelijke beleidsrapporten zouden meer efficiëntie en effectiviteit moeten toelaten. Dit neemt niet weg dat de provinciebesturen nu reeds nieuwe managementtechnieken kunnen aanwenden, zoals onder meer liquiditeitsplanning, kostprijsberekening of investeringsanalyse.
A
Strategische Meerjarenplanning
Het Provinciedecreet kiest voluit voor een strategische meerjarenplanning. Het meerjarenplan bestaat uit een strategische en een financiële nota.
Art. 142
In tegenstelling tot de vroegere praktijk bij veel (intermediaire en lokale) openbare besturen vertrekt de financiële cyclus uitdrukkelijk niet vanuit het jaarlijkse budget maar vanuit het meerjarenplan. Dat moet men opstellen bij het begin van de legislatuur en moet men jaarlijks actualiseren. Het meerjarenplan loopt van het tweede jaar dat volgt op de provincieraadsverkiezingen tot en met het jaar na de daaropvolgende provincieraadsverkiezingen. De strategische nota bevat de beleidsdoelstellingen en –opties, de financiële nota verduidelijkt hoe men het financiële evenwicht handhaaft en geeft de financiële consequenties van de beleidsopties weer. Het meerjarenplan moet inzicht bieden in het voorgenomen beleid, de beoogde doelstellingen en de financiële gevolgen hiervan. Het ontwerp van meerjarenplan wordt op zijn minst 14 dagen voor de provincieraadszitting waarop het in openbare zitting wordt besproken aan de raadsleden bezorgd. In de overgangsperiode (tot 2013?) werken de provincies met een algemeen beleidsprogramma dat minstens de belangrijkste beleidsplannen bevat (art. 66, § 2bis Provinciewet) en met een financieel meerjarenplan, dat verplicht is door art. 16 van het decreet van 22 februari 1995 tot regeling van het administratief toezicht op de provincies in het Vlaams Gewest. Deze documenten vormen voorlopig, mutatis mutandis, de strategische en financiële nota van het meerjarenplan. Na inwerkingtreding van art. 143 past de provincieraad, indien nodig, jaarlijks het meerjarenplan aan. Deze aanpassing gebeurt voor de beraadslaging over het budget voor het volgende financiële boekjaar. De aanpassing in het laatste jaar van de legislatuur is facultatief.
Art. 143
256
Financieel beheer
HOOFDSTUK 4
B
Provinciebudget
a
Begripsbepaling
Deel VI
1 ° B e le i dsnota en financiële nota
Art. 145
De provincie maakt jaarlijks een budget op, bestaande uit een beleidsnota en een financiële nota.
De beleidsnota concretiseert de (strategische) beleidsdoelstellingen uit het meerjarenplan aan de hand van de kortetermijndoelstellingen die men in het betrokken jaar wil realiseren. Het provinciebestuur moet m.a.w. aangeven welke resultaten men met welke middelen wil bereiken.
Art. 147
De financiële nota is de financiële vertaling van de beleidsnota en bevat minstens financiële plannen van de exploitatie (exploitatiebudget), van de geldstromen (liquiditeitenbudget) en van de investeringen, hun financiering en effect op de exploitatie (investeringsbudget). In een uitvoeringsbesluit zal dit geconcretiseerd en eventueel verder aangevuld worden. In een overgangsperiode fungeert de algemene beleidsnota zoals opgelegd door art. 66, § 2 Provinciewet, mutatis mutandis, als beleidsnota zoals geregeld door het Provinciedecreet (art. 146) en de vroegere begroting als financiële nota van het budget (art. 147). Een financiële nota zoals voorzien in het Provinciedecreet, die minstens het exploitatie-, het investerings- en het liquiditeitenbudget bevat, zal pas in een latere fase worden ingevoerd. Dit betekent niet dat er tijdens de overgangsperiode nog niet met doelstellingen moet worden gewerkt, aangezien de beleidsnota verplicht o.m. de beleidsdoelstellingen bevat. Een overheidsbudget is een raming van de ontvangsten en de uitgaven van een overheidsorgaan voor een toekomstige periode, normaal gesproken het volgende dienstjaar. De kredieten moeten gekoppeld worden aan doelstellingen. Het provinciale budget is een autorisatie-instrument, verder bouwend op het meerjarenplan, waarbij de provincieraad (het wetgevend orgaan) toestemming geeft aan de deputatie (het uitvoerend orgaan) om de opgenomen uitgaven en ontvangsten te verrichten (mits naleving van de wettelijke bepalingen). Het is een autorisatie voor een in de tijd beperkte periode, met name één budgettair jaar. Het betreft een raming, een schatting van de verwachte inkomsten en uitgaven, in tegenstelling tot de begrotingsrekening die na het verstrijken van het budgettair jaar de werkelijke ontvangsten en uitgaven weergeeft.
Financieel beheer
257
De e l V I
H OOFDSTUK 4
Het provinciebudget vermeldt het resultaat van de budgetten van de gewone provinciebedrijven en de intern verzelfstandigde agentschappen evenals de stand van de algemene fondsen en van de fondsen met een bijzondere bestemming. Door deze laatste verplichting (opgelegd door het tweede lid van art. 5 van het K.B. van 2/6/1999) blijft er toch nog een link bestaan met de vroegere begroting voor orde.
2° Kenmerken budget
Inzake het budget zijn een aantal kenmerken van belang: de eenjarigheid of annaliteit, de universaliteit, de specialiteit, de openbaarheid, het evenwicht en de eenheid. De annaliteit of eenjarigheid houdt in dat er jaarlijks een budget wordt opgemaakt. Het budgettair jaar begint op 1 januari en eindigt op 31 december. De bij het sluiten van het budgettair jaar beschikbaar blijvende kredieten of kredietgedeelten vervallen in beginsel. Hierop bestaan uitzonderingen. Met de universaliteit bedoelt men dat het budget de precieze raming omvat van alle ontvangsten en alle uitgaven die in de loop van het budgettair jaar door de provincie worden verricht. Alle ontvangsten en uitgaven moeten voor het volle bedrag of het brutobedrag worden opgenomen in het budget. Compensatie tussen ontvangsten en uitgaven is niet toegelaten. Voorbeeld: beleggingsintresten onderworpen aan de roerende voorheffing: de bruto-intrest wordt geboekt als ontvangst, de roerende voorheffing als uitgave. De specialiteit heeft tot gevolg dat het budget wordt ingedeeld in artikels die elk bestemd zijn voor het door het budget vooropgesteld doel. De artikels zijn opgebouwd volgens de functioneel-economische codes. Voor alle uitgavenkredieten wordt het bedrag van de erop toegelaten uitgaven door de provincieraad vastgesteld. Kredieten mogen niet overschreden worden. Geen betaling kan gebeuren zonder een passend uitgavenkrediet. De uitgavenkredieten zijn beperkt, met uitzondering van de kredieten voor ambtshalve uitgaven. Er mogen geen overschrijvingen tussen kredieten plaatsvinden. Er zijn wel budgetwijzigingen en interne kredietaanpassingen mogelijk. Het budget is een openbaar document. Dit uit zich onder andere door de publieke bespreking en stemming in de provincieraad, door de publicatie in het blad van de provincie (het bestuursmemoriaal) en door de neerlegging in de archieven van de federale wetgevende kamers. De ontvangsten moeten volstaan om de uitgaven te dekken. Zowel de gewone als de buitengewone dienst moeten in evenwicht zijn. Financiering van buitengewone uitgaven gebeurt met buitengewone ontvangsten. Buitengewone uitgaven mogen gefinancierd worden met gewone ontvangsten, mits overboeking van de gewone uitgaven naar de buitengewone ontvangsten. Er kan tevens een beroep gedaan worden op gewone en buitengewone reservefondsen.
258
Financieel beheer
HOOFDSTUK 4
Deel VI
De eenheid houdt in dat het budget (beleids- en financiële nota) samen met de bijlagen één enkel document vormt. Het budget dient een globaal overzicht te bieden van de ontvangsten en de uitgaven.
b
Procedure opmaak budget 1 ° Vo o r b ereiding
De provinciegriffier zorgt in overleg met het managementteam voor het opstellen van de voorontwerpen van de strategische nota van het meerjarenplan en de herziening ervan, de beleidsnota van het budget en de verklarende nota van een budgetwijziging en een interne kredietaanpassing. De financieel beheerder staat onder de functionele leiding van de provinciegriffier in voor het opstellen, in overleg met het managementteam, van de voorontwerpen van de financiële nota van het meerjarenplan en van de jaarlijkse herziening ervan, van de financiële nota van het jaarlijkse budget en van de budgetwijzigingen en van de interne kredietaanpassingen.
Art. 84
Art. 89
2 ° A d v i e s Rekenhof
Het Rekenhof heeft als taak een advies uit te brengen over het ontwerp van het budget en het meerjarenplan. Het Rekenhof oordeelt dat het over dezelfde termijn moet kunnen beschikken als vroeger de provincieontvanger voor zijn advies, namelijk 15 dagen. Deze termijn is niet wettelijk vastgelegd. Het Rekenhof is van mening dat de bepalingen betreffende hun advies eveneens van toepassing zijn op de budgetten van de (uitdovende) gewone provinciebedrijven en de intern verzelfstandigde agentschappen. Het ontbreken van rechtspersoonlijkheid maakt immers dat de ontvangsten en uitgaven van die bedrijven mee in rekening dienen gebracht te worden bij de vaststelling van het financieel evenwicht van het algemene provinciebudget. Krachtens artikel 5 van het KB van 2 juni 1999 resulteert dit in het inschrijven van een dotatie aan het gewoon provinciebedrijf, in geval van negatief bedrijfsresultaat, of een ontvangst, in geval van bedrijfswinst, in het provinciebudget.
Art. 66, § 2 Prov. W.
Het oorspronkelijke art. 15 van het KB inzake de nieuwe provincieboekhouding stelde dat de budgetwijzigingen onderworpen waren aan dezelfde procedures als het budget. Na de vervanging van dit artikel is er niet langer een voldoende rechtsgrond voor een verplicht advies van het Rekenhof bij elke budgetwijziging. Dit verhindert niet dat het Rekenhof hoe dan ook in het kader van zijn externe audit ad-hocopmerkingen bij een budgetwijziging kan leveren. Er wijzigt evenmin iets aan het verplichte advies van het Rekenhof bij het meerjarenplan en het initiële budget.
Financieel beheer
259
De e l V I
H OOFDSTUK 4
3° Behandeling in de provincier aad
De provincieraad stemt het budget ten laatste op 31 oktober van het jaar voorafgaand aan het budgettair jaar (art. 66, § 4 Provinciewet). Door de opheffing van het goedkeuringstoezicht lijkt het toekomstgericht weinig opportuun om aan de datum van 31 oktober vast te houden. Indien de provincieraad het budget voor het volgende dienstjaar stemt op 31 december is die immers, gezien het algemeen toezicht, uitvoerbaar vanaf 1 januari van het budgettair jaar. Het is belangrijk om aan te stippen dat de Provinciewet geen sanctie voorziet indien het budget later wordt gestemd dan op 31 oktober. Bovendien is in het Provinciedecreet niet langer sprake van oktober van het voorafgaande jaar, zoals in de Provinciewet. Het Provinciedecreet stelt dat het budget in de toekomst door de provincieraad in openbare zitting wordt vastgesteld voor het begin van het financieel boekjaar. Het budget is gebaseerd op het meerjarenplan. Er is een afwijking voorzien voor het eerste (volledige) jaar van de legislatuur. Dan kan de provincieraad het budget vaststellen in het eerste kwartaal van dat boekjaar en hoeft het budget niet te passen in het meerjarenplan. De provincieraad stemt over het budget in zijn geheel, maar elk raadslid kan de afzonderlijke stemming eisen over één of meer onderdelen die hij aanwijst.
Art. 144
De budgetdocumenten worden aan ieder provincieraadslid bezorgd ten minste zeven vrije dagen voor de dag van de vergadering waarop ze zullen worden besproken (art. 66, § 2 Provinciewet). Artikel 144 van het Provinciedecreet voorziet echter een termijn van op zijn minst veertien dagen. Het budget wordt altijd in openbare zitting besproken. Hier kan niet worden van afgeweken. De budgetten moeten binnen een maand na hun goedkeuring in het Provincieblad worden opgenomen en in het archief van beide federale wetgevende Kamers neergelegd worden. Het advies van het Rekenhof en de algemene beleidsnota worden eveneens bekendgemaakt in het Bestuursmemoriaal.
c
Voorlopige twaalfden
Tot het budget van de provincie is vastgesteld, kan de provincie enkel beschikken over voorlopige kredieten onder de voorwaarden en binnen de grenzen die de Vlaamse regering bepaalt.
Art. 148
Dit geldt zowel ingeval de provincieraad het budget niet vaststelt voor het begin van het boekjaar als wanneer in het eerste jaar van de legislatuur het budget pas in het eerste kwartaal van het boekjaar wordt vastgesteld.
260
Financieel beheer
HOOFDSTUK 4
Deel VI
Wellicht zal de Vlaamse regering in navolging van artikel 9 van het besluit van de Vlaamse regering van 17 december 1997 betreffende de boekhouding en de administratieve organisatie van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn het aantal voorlopige twaalfden beperken (maximaal drie twaalfden?) om de besturen aan te sporen tijdig te plannen. Er werd echter voor geopteerd om dit niet decretaal aan banden te leggen om snelle bijsturing van de regelgeving mogelijk te maken. In afwachting van nadere regels uitgaande van de Vlaamse regering worden de voorlopige twaalfden geregeld door het KB van 2 juni 1999. De voorlopige kredieten mogen per verlopen of begonnen maand niet meer bedragen dan één twaalfde van het krediet van het vorige dienstjaar. Voorlopige twaalfden kunnen alleen gebruikt worden om de verplichte uitgaven van de gewone dienst (geen buitengewone uitgaven, geen overdrachten) te betalen en niet voor nieuwe uitgaven. De beperking van de voorlopige kredieten tot één twaalfde per verstreken of begonnen maand geldt evenwel niet voor de uitgaven voor het bezoldigen van het personeel, voor het betalen van verzekeringspremies en van belastingen. Deze afwijking is vooral van belang voor de verzekeringspremies, aangezien in het begin van het dienstjaar soms reeds aanzienlijke facturen ter betaling worden ingediend. Deze facturen kunnen dus volledig betaald worden.
Art. 14 KB
Als de Vlaamse regering overgaat tot de schorsing (of vernietiging) van het provinciebudget geldt de regeling zoals bepaald in artikel 14 van het KB van 2 juni 1999, en beschikt de provincie automatisch over voorlopige twaalfden. Die voorlopige twaalfden moeten dus niet apart door de provincieraad worden vastgesteld en zijn gebaseerd op de kredieten van het vorige dienstjaar tot zolang de provincieraad het geschorste budget niet opnieuw heeft vastgesteld. Na de hervaststelling van het budget door de provincieraad en tot de definitieve vaststelling van het budget door de Vlaamse regering worden de automatische voorlopige twaalfden berekend op basis van de kredieten van het lopende dienstjaar of, indien het kleiner is, van het budgettair krediet van het vorige dienstjaar. Wanneer de schorsing slechts een bepaald onderdeel of één of een beperkt aantal artikelen van het budget betreft, heeft die regeling uiteraard alleen op het geschorste deel of de geschorste artikelen betrekking. De rest van het budget is onverkort uitvoerbaar.
Financieel beheer
261
De e l V I
H OOFDSTUK 4
d
Budgetwijzigingen en interne kredietaanpassingen 1° Budgetwijzigingen
Budgetwijzigingen zijn kredietaanpassingen die niet door middel van een interne kredietaanpassing kunnen. De budgetwijzigingen (de cijfers en een verklarende nota) worden in openbare zitting vastgesteld door de provincieraad.
Art. 150
In de loop van het dienstjaar kan het nodig zijn bepaalde kredieten te verhogen of te verminderen of nieuwe kredieten te voorzien of bestaande kredieten te schrappen. Dit kan door een budgetwijziging. Voor dergelijke wijzigingen, die in de regel eenvoudiger zullen zijn dan het budget, gelden de gewone termijnen: ze worden uiterlijk samen met de agenda voor de vergadering waarop ze worden besproken aan de raadsleden bezorgd.
2° Interne kredietaanpassingen Over interne kredietaanpassingen zoals die gedefinieerd zijn door de Vlaamse regering, beslist de deputatie.
Art. 151
De Vlaamse regering bepaalt, binnen de definitie, in een uitvoeringsbesluit de nadere voorwaarden waaronder de deputatie over de interne kredietaanpassingen kan beslissen. De deputatie brengt alle betrokkenen onverwijld op de hoogte, dit zijn de provincieraad, de financieel beheerder, de betrokken budgethouders en in beginsel ook het Rekenhof. De Vlaamse regering heeft de interne kredietaanpassingen vrij ruim vastgelegd, dit betekent dat er in de toekomst vermoedelijk minder echte budgetwijzigingen zullen vereist zijn. Een interne kredietaanpassing van de gewone dienst is een aanpassing aan de kredieten van de gewone dienst waarbij het totaal van de uitgaven- of ontvangstenkredieten van de artikelen met dezelfde eerste twee cijfers van de functionele code niet wijzigt. Een interne kredietaanpassing van de buitengewone dienst is een aanpassing aan de kredieten van de buitengewone dienst waarbij het totaal van de uitgaven- of ontvangstenkredieten van de artikelen met dezelfde eerste twee cijfers van de functionele code niet wijzigt, en voor zover één van de volgende voorwaarden is vervuld: - de kredieten kunnen maar verschoven worden voor zover de provincieraad daartoe vooraf beslist heeft en binnen de aangegeven perken. De provincieraad moet dus vooraf een principiële beslissing nemen waarin ze grenzen kan vastleggen;
262
Financieel beheer
HOOFDSTUK 4
Deel VI
- enkel de kredieten die overblijven nadat alle erop voorziene projecten volledig zijn aangerekend, kunnen verschoven worden. De deputatie brengt de provincieraad, de financieel beheerder en de betrokken budgethouders onverwijld op de hoogte.
3 ° K re d i etgrens Voor de verplichte uitgaven van de gewone dienst geldt de beperking van de uitgavenkredieten voor het geheel van de kredieten die dezelfde functionele en economische code dragen, beperkt tot de eerste drie cijfers wat de functionele code betreft en beperkt tot de eerste twee cijfers wat de economische code betreft (art. 10, lid 3 KB).
Art. 10 KB
Dit houdt in dat er binnen de personeels- en werkingsuitgaven en de schulduitgaven van de gewone dienst in aanzienlijke mate met de kredieten kan geschoven worden, zonder evenwel de globale kredietgrens te mogen overschrijden. Het betreft hier een soort van enveloppesysteem. Dit systeem is nog iets soepeler dan wat sinds 1995 geldt voor de gemeenten (eerste drie cijfers voor functionele en economische code), maar daartegenover staat dat dergelijke wijzigingen aan de provincieraad ter kennis moeten worden gebracht. Te verwachten valt dat dit stelsel op termijn enigszins aan belang zal inboeten, door de ruime mogelijkheden tot interne kredietaanpassingen waarover de deputatie voortaan beschikt.
e
Inhoud van het budget 1 ° I n s t r umentarium
Het geraamde begrotingsresultaat dat op het budget is gebracht (overzichtstabel vooraan in de financiële nota van het budget), wordt vervangen door het begrotingsresultaat van de begrotingsrekening van het voorgaande dienstjaar, afgesloten door de provincieraad. De inbreng gebeurt door een budgetwijziging (art. 9, lid 2 KB). Wanneer die wijziging van die aard is dat ze een tekort veroorzaakt, is de provincieraad ertoe verplicht de passende maatregelen te nemen om het begrotingsevenwicht te herstellen (art. 9, lid 3 KB).
Art. 9 KB
De inbreng van het begrotingsresultaat van de begrotingsrekening in het budget veronderstelt dat dit resultaat een zo correct mogelijk beeld biedt van de financiële toestand van de provincie, door het stelselmatig boeken van vastgestelde rechten (ontvangsten) en het realistisch vastleggen van uitgaven.
Financieel beheer
263
De e l V I
Art. 1, 1° KB
Art. 1, 2° KB
H OOFDSTUK 4
De indeling van ontvangsten en uitgaven in verrichtingen van de gewone en buitengewone dienst is nog steeds belangrijk. Artikel 1, 1° van het KB somt op wanneer een uitgave (een ontvangst) op de gewone dienst van het provinciebudget dient te worden aangerekend: elke uitgave (ontvangst) die per financieel dienstjaar voorkomt (= periodiek, courant) die de provincie een regelmatige werking (regelmatige inkomsten) waarborgt met inbegrip van de periodieke aflossing van schuld. De gewone dienst sluit aan bij het exploitatiebudget, wat een financieel plan is van de exploitatie van de provincie. Artikel 1, 2° KB omschrijft wanneer een uitgave (een ontvangst) op de buitengewone dienst van het budget dient te worden aangerekend: elke uitgave (ontvangst) die rechtstreeks en op duurzame wijze invloed heeft op de omvang, de waarde, de instandhouding van het patrimonium van de provincie (uitgezonderd de normale onderhoudswerken), alsook de deelnemingen en de beleggingen op meer dan één jaar en de vervroegde terugbetalingen van de schuld. De buitengewone dienst sluit aan bij het toekomstige investeringsbudget. Het investeringsbudget is een financieel plan van de uitgaven en ontvangsten, en van de kosten en opbrengsten die verbonden zijn aan de aanschaf, het gebruik en de vervreemding van duurzame middelen. Een investeringsbudget zal bestaan uit een of meer investeringsenveloppes. Als een investeringsenveloppe eenmaal in het budget werd goedgekeurd, blijft ze drie jaar geldig als de investering nog niet in uitvoering is. Het betreft hier een afwijking op de annaliteit. Als de investering eenmaal in uitvoering is, blijft het budget geldig tot en met 31 december van het financiële boekjaar na het jaar waarin de investering definitief opgeleverd wordt. Verlenging van die termijnen is mogelijk voor zover de provincieraad die verlenging goedkeurt. In de praktijk zal het onderscheid tussen gewone en buitengewone dienst niet altijd even duidelijk zijn en moeten de definities met enige omzichtigheid gehanteerd worden. Zo zullen de receptiekosten voor de blijde intrede van een nieuwe prinses eenmalig zijn, maar toch op de gewone dienst thuishoren. De uitgaven voor een beperkt herstel van een dak van een gebouw zullen doorgaans op de gewone dienst verrekend worden, de aanleg van een volledig nieuw dak op de buitengewone dienst. Het tweede lid van het bewuste artikel voorziet bovendien in een belangrijke uitzondering op de algemene regel. Het stelt dat uitgaven van minimaal belang, die normaal op de buitengewone begroting aangerekend worden, en die elk afzonderlijk niet meer dan 500 euro bedragen, op de gewone begroting als werkingskosten mogen worden aangerekend.
264
Financieel beheer
HOOFDSTUK 4
Deel VI
Zowel de gewone als de buitengewone dienst moeten in evenwicht zijn. Buitengewone uitgaven mogen echter gefinancierd worden met leningen, evenals met gewone middelen via overboeking van de gewone dienst. Een overboeking van de buitengewone naar de gewone dienst mag echter niet. Uitgaven kunnen verplicht zijn ten gevolge van een wet (bv. de wet van 21 juni 2002 betreffende de instellingen voor niet-confessionele morele dienstverlening) of een decreet (bv. het decreet van 7 mei 2004 betreffende de erkende erediensten), een overeenkomst of een uitspraak van de rechter. Voor verplichte uitgaven moet er een krediet op het budget zijn ingeschreven of overgedragen (art. 1, 4° KB 2 juni 1999). De expliciete opsomming van verplichte uitgaven is geschrapt in artikel 147 van het Provinciedecreet, maar dit verandert uiteraard niets aan de financieringsverplichtingen voor de provincies. Niet-verplichte uitgaven, zoals toelagen en investeringen, zijn het gevolg van een vrije beslissing van de provinciale overheden. De verplichte en de niet-verplichte uitgaven worden in afzonderlijke artikels opgenomen (art. 11 KB 2 juni 1999). Het onderscheid tussen verplichte en niet-verplichte uitgaven heeft onder meer gevolgen voor het gebruik van voorlopige twaalfden en voor de kredietgrens vastgelegd door art. 10 KB.
2 ° S o o r ten ontv angsten Welke ontvangsten hebben de provincies? De inkomsten van de provinciebesturen zijn divers. De provincies verwerven onder meer inkomsten van de provinciale diensten of instellingen, bv. inschrijvingsgelden voor de scholen, inkomgelden voor de domeinen en musea. Verder zijn er eveneens ontvangsten van het provinciaal patrimonium, bv. sommen verschuldigd door huurders en pachters. Belangrijke ontvangsten zijn uiteraard de belastingen (zie verder onder E.) en tal van subsidies. Het Provinciefonds wordt toegelicht onder F.
De provincies verwerven ook beleggingsintresten. De deputatie ziet erop toe dat de provincie over voldoende liquiditeiten beschikt om op elk ogenblik de verbintenissen van het bestuur te kunnen voldoen en zijn uitgaven te kunnen betalen. De beschikbare gelden moeten belegd worden bij financiële instellingen erkend door de Commissie voor het Bank- en Financiewezen ‘via plaatsingen waarbij minstens het kapitaal gewaarborgd is’ (art. 31 KB 2 juni 1999; zie ook art. 113, 1e lid Provinciewet).
Art. 29 KB
De beschikbare liquiditeiten (niet noodzakelijk om de betalingen op de vervaldag te voldoen) worden door de financieel beheerder belegd via plaatsin-
Financieel beheer
265
De e l V I
H OOFDSTUK 4
gen met een kapitaalsgarantie. Het betreft hier uitsluitend de beleggingen op korte termijn, ‘à moins d’un an’ (art. 33 KB 2 juni 1999; deze toevoeging is in de Nederlandse tekst per vergissing weggevallen), die passen in het gewone thesauriebeheer. Ingevolge artikel 57, § 3, 12° van het Provinciedecreet is de deputatie bevoegd voor de belegging van kapitalen voor langer dan een volledig jaar of meer dan twaalf maanden. De buitengewone uitgaven worden gefinancierd door buitengewone toelagen, verkopen van patrimonium (bv. gronden), overboekingen en vooral leningen. De deputatie is bevoegd voor het aangaan (het gunnen) van de leningen. Uiteraard moet hierbij de wetgeving op de overheidsopdrachten worden nageleefd. Het opnemen van het leningsbedrag behoort tot de bevoegdheid van de financieel beheerder in het kader van zijn thesauriebeheer. Hieronder ressorteert eveneens het aangaan van kaskredieten en vaste termijnkredieten op ten hoogste één jaar. Herschikkingen van leningen waardoor de aflossingstermijn toeneemt is een voorbehouden bevoegdheid van de provincieraad. Leningsherschikkingen waardoor de aflossingstermijn afneemt of gelijk blijft, is een toegewezen bevoegdheid van de deputatie. Deze bevoegdheid kan worden gedelegeerd. In het kader van een actief beheer van de schuldportefeuille streeft men naar een evenwicht tussen enerzijds het renterisico (gevoeligheid van de schuld ten aanzien van rentefluctuaties) en anderzijds de interestlast (hoe kleiner de renterisico’s, hoe hoger de te betalen interestvoet). Bij dit streven moet men rekening houden met de bestaande structuur van de schuldportefeuille van het provinciebestuur en de huidige en toekomstige renteomgeving. Vanaf het budgetjaar 2002 worden de leningen gegroepeerd op de functie 010 ‘Openbare schuld’. Dit vereenvoudigt het schuldbeheer aanzienlijk.
3° S oor ten uitgav en De belangrijkste uitgaven zijn de personeelsuitgaven (met inbegrip van de weddes van het gesubsidieerd onderwijzend personeel), de diverse soorten werkingsuitgaven, de overdrachten (onder meer toelagen in de culturele, sociale, toeristische, economische of milieusector), de intresten en de aflossingen van de leningen. De investeringen zijn veruit de belangrijkste buitengewone uitgaven.
Bij de interpretatie van de grootte en de verdeling van de uitgaven dient men rekening te houden met de eigenheid van elke provincie. Zo zal de aanwezigheid van een uitgebreid onderwijsnet gevolgen hebben voor het uitgavenpatroon. Ook kunnen er zich significante verschillen voordoen, veroorzaakt
266
Financieel beheer
HOOFDSTUK 4
Deel VI
door de organisatievorm van bijv. het onderwijs, een museum, een provinciaal domein: door de provincie zelf vanuit het provinciale budget of door een IVA, door een gewoon provinciebedrijf (tijdens de overgangsperiode) of door een APB.
C Budgethouderschap en uitvoering van het budget
a
Begripsbepaling
Het budgethouderschap betreft het beheer van een taakstellend budget, met andere woorden: de bevoegdheid om door het hanteren van kredieten welomschreven activiteiten uit te voeren en de vastgelegde doelstellingen na te streven.
Art. 154
Budgethouderschap brengt dus een verantwoordelijkheid mee voor degene aan wie het beheer van het taakstellend budget is toegekend. Dit veronderstelt voorafgaandelijk duidelijke en ondubbelzinnige afspraken tussen de delegatiegever en de gedelegeerde. Deze beheersafspraak bevat een beschrijving van de operationele autonomie die aan de budgethouder wordt toegekend. Het begrip budgethouderschap is oorspronkelijk afkomstig uit de nieuwe OCMW-boekhouding. Het budgethouderschap komt toe aan de deputatie. De deputatie is de hoofdbudgethouder en is dus residuair bevoegd. Zij kan het budgethouderschap voor aangelegenheden van dagelijks bestuur toekennen aan de provinciegriffier, die verantwoordelijk is voor de uitvoering ervan. De provincieraad bepaalt, op voorstel van de deputatie, wat onder dagelijks bestuur (in beginsel beheersdaden die het provinciebestuur normaal niet jaaroverschrijdend binden, incl. kleine investeringen) precies wordt begrepen.
Art. 155
De provinciegriffier kan deze bevoegdheid subdelegeren aan andere personeelsleden. Hij houdt daarbij rekening met het organogram van de provinciale diensten. De betrokken personeelsleden kunnen de aan hen gedelegeerde bevoegdheid niet weigeren als hun functieomschrijving erin voorziet. Zij zijn persoonlijk verantwoordelijk. Onder de voorwaarden die door de provincieraad vastgesteld worden en na advies van de provinciegriffier kan de deputatie het budgethouderschap met betrekking tot bepaalde budgetten betreffende activiteitencentra of projecten delegeren aan bepaalde personeelsleden van de provincie. Het kan in dit geval ook aangelegenheden betreffen die het dagelijks bestuur te boven gaan.
Financieel beheer
267
De e l V I
H OOFDSTUK 4
De deputatie houdt daarbij rekening met het organogram van de provinciale diensten. De betrokken personeelsleden kunnen de aan hen gedelegeerde bevoegdheid niet weigeren als hun functieomschrijving erin voorziet en zijn persoonlijk verantwoordelijk voor de uitvoering van het budgethouderschap. Naast het gedelegeerd budgethouderschap is er ook een decretaal budgethouderschap. Zo zijn, behalve vanzelfsprekend de deputatie als hoofdbudgethouder, ook de provincieraad, de provinciegriffier en de financieel beheerder ten gevolge van hun bevoegdheden decretale budgethouders, zonder dat dit nog een beslissing van een orgaan van het provinciebestuur vereist. Voorbeelden zijn onder meer voorbehouden bevoegdheden van de provincieraad die de besteding van budgettaire kredieten met zich meebrengen zoals de aankoop van onroerende goederen, en verder het aanstellen en ontslaan van personeel, het dagelijks personeelsbeheer en het debiteurenbeheer.
b
De uitvoering van het budget 1° Ontv angsten
De budgethouder is verantwoordelijk voor de facturatie van de te ontvangen bedragen van het aan hem toevertrouwde budget. Deze facturatie doet een invorderingsrecht ontstaan. De budgethouder is de primaire ordonnateur van de ontvangsten, waar dit voorheen de deputatie was die zich kon laten bijstaan door ambtenaren die als secundaire ordonnateurs optraden.
Een invorderingsrecht is, ingevolge art. 1, 11° van het KB van 2 juni 1999, elk bedrag dat met zekerheid door een derde tijdens een bepaald financieel boekjaar aan het provinciebestuur verschuldigd is. Het vastgesteld recht is het invorderingsrecht dat geboekt is. In elke provinciale dienst of instelling waar rechten ontstaan, is de budgethouder verantwoordelijk voor de boeking van de invorderingsrechten in het register van de vastgestelde rechten. De financieel beheerder staat in voor de invordering van de ontvangsten. Ingevolge het Provinciedecreet kan hij ook een dwangbevel, geviseerd en uitvoerbaar verklaard door de deputatie, laten betekenen bij gerechtsdeurwaardersexploot voor onbetwiste en opeisbare niet-fiscale schuldvorderingen (artikel 90 Provinciedecreet). Dat exploot stuit de verjaring. Een bevel kan alleen worden geviseerd als de schuld opeisbaar, vaststaand en zeker is. Voorafgaandelijk moet een aangetekende brief worden verstuurd. Schulden van een publieke rechtspersoon kan men niet invorderen via een dwangbevel. Deze regeling kan men evenmin gebrui-
268
Financieel beheer
HOOFDSTUK 4
Deel VI
ken in geval van toepassing van de wet van 14 november 1983 betreffende de controle op de toekenning en op de aanwending van sommige toelagen, die een eigen procedure voorziet. De controle op de regelmatigheid van de ontvangsten wordt bij voorkeur geregeld in het intern controlesysteem. In een aantal gevallen zal de financieel beheerder het vastgesteld recht niet kunnen innen. Art. 43, § 8 van het KB voorziet de volgende mogelijkheden om het vastgesteld recht in die gevallen correct te verwerken: - als onverhaalbare post: de ontheffingen, vrijstellingen en verminderingen die bij gemotiveerde beslissing zijn toegestaan door de provincieraad; - als oninbaar: de gevallen van onvermogendheid, na een gemotiveerde beslissing van de deputatie; - als correctie: de materiële vergissingen. Dit kan de financieel beheerder zelf. De specifieke bepalingen ter zake betreffende de provinciale belastingen komen aan bod onder punt 5.
2 ° U i t g av en
- Bevoegdheden budgethouder De budgethouder (de primaire verantwoordelijke) speelt een cruciale rol in de uitgavencyclus. Hij gaat de verbintenissen aan in overeenstemming met het hem toevertrouwde budget.
Art. 156
De budgethouder moet dus over voldoende kredieten beschikken, vastgesteld in een beheersbudget. De budgethouder die in strijd hiermee zonder goedgekeurd of voorlopig krediet verbintenissen heeft gesloten, is hiervoor in beginsel persoonlijk verantwoordelijk (art. 152). Dit geldt zowel voor personeelsleden als mandatarissen. Het betreft hier een moderne invulling van het kenmerk van de specialiteit van het budget. In artikel 156 van het Provinciedecreet is echter een versoepeling op dit principe ingevoerd, dat evenwel niet onbetwist is. Bij het vaststellen van de voorwaarden en de gunningswijze, kan de provincieraad of de deputatie immers bepalen dat indien een opdracht van aanneming van werken, leveringen of diensten waarvoor de raming paste binnen het voorziene budget, bij raadpleging van de mededinging het voorziene budget blijkt te overschrijden, de opdracht kan toegewezen worden mits de deputatie beslist de noodzakelijke verhoging van het betrokken krediet ter goedkeuring voor te leg-
Financieel beheer
269
De e l V I
H OOFDSTUK 4
gen aan de provincieraad bij de eerstvolgende budgetwijziging in het lopende financiële boekjaar. Het spreekt dat men de nodige omzichtigheid zal moeten aan de dag leggen om misbruiken te voorkomen. Vermeldenswaard in dit verband is dat het visum van de financieel beheerder, strikt gezien, pas vereist is bij de betekening van de opdracht, moment waarop de verbintenis ontstaat. Op dat moment zal er dus een wettigheids- en regelmatigheidscontrole, inclusief een kredietcontrole, plaatsvinden. Tevens is in artikel 153 van het Provinciedecreet een uitzonderingsregeling voorzien voor dwingende en onvoorziene omstandigheden (bv. ten gevolge van brand of overstroming). De provincieraad kan zonder voorafgaande budgetwijziging over dergelijke uitgaven beslissen. De bevoegdheid om over de uitgaven te beslissen, houdt de bevoegdheid in tot het vaststellen van de voorwaarden en de gunningswijze van overheidsopdrachten, het voeren van de gunningprocedure, de gunning en de uitvoering van de overheidsopdrachten. Indien het geringste uitstel onbetwistbare schade zou veroorzaken kan de deputatie zelfs op eigen verantwoordelijkheid in de uitgave voorzien. Een soortgelijke regeling bestond reeds in de gemeenten, op basis van artikel 249 van de nieuwe Gemeentewet. Het hersteldecreet tot wijziging van het Provinciedecreet heeft de bevoegdheden van de budgethouder trouwens uitgebreid. In voorkomend geval binnen de perken van de delegatie, bepaalt hij de wijze van gunnen met betrekking tot de overheidsopdrachten en stelt de voorwaarden ervan vast, behalve in de gevallen dat de opdracht niet behoort tot het dagelijks bestuur en niet nominatief in het budget is opgenomen (bevoegdheid provincieraad). Verder voert hij de opdracht uit, wijst de opdracht toe en keurt de te betalen bedragen (facturen, lonen …) goed overeenkomstig het aan hem toevertrouwde budget. Bevoegdheden die op basis van artikel 43, § 2, en artikel 58 uitsluitend zijn voorbehouden aan de provincieraad of de deputatie kunnen echter niet gedelegeerd worden in het kader van het budgethouderschap. Tevens moet de budgethouder bij de uitoefening van zijn bevoegdheden vanzelfsprekend rekening houden met de wetgeving overheidsopdrachten. Afwijkingen van essentiële bepalingen en voorwaarden van een overheidsopdracht vereisen een gemotiveerde beslissing van de aanbestedende overheid, dit wil zeggen van het orgaan dat het bestek en de voorwaarden van de opdracht heeft goedgekeurd. Voor essentiële wijzigingen zal de budgethouder in bepaalde gevallen dus over een beslissing van de provincieraad moeten beschikken. De provincieraad en de deputatie kunnen wel, indien zij budgethouder zijn, onder hun voorwaarden de goedkeuring van de te betalen bedragen (bv. lonen) toevertrouwen aan de provinciegriffier. De provinciegriffier kan deze bevoegdheid niet verder delegeren. Dit betekent dat in het geval dat de de-
270
Financieel beheer
HOOFDSTUK 4
Deel VI
putatie budgethouder is er via deze afwijking vermeden wordt dat het college speciaal zou moeten samenkomen om bepaalde te betalen uitgaven goed te keuren. Hetzelfde geldt voor de provincieraad. - Voorafgaand visum De voorgenomen financiële verbintenissen die resulteren in een uitgaande nettokasstroom zijn onderworpen aan een voorafgaand visum van de financieel beheerder, vooraleer men een verbintenis kan aangaan.
Er is dus geen visum vereist voor inkomende kasstromen, evenmin bijvoorbeeld voor de roerende voorheffing op beleggingsintresten (geen uitgaande nettokasstroom). De financieel beheerder onderzoekt de wettigheid en de regelmatigheid van de voorgenomen verbintenissen, uiteraard niet de opportuniteit ervan. Indien een beslissing van een orgaan of budgethouder onderworpen is aan dit visumrecht van de financieel beheerder zal de verbintenis maar kunnen worden ingeroepen door de derde na een gunstig visum van de financieel beheerder. De provincieraad kan binnen de grenzen vastgelegd door de Vlaamse regering en na advies van de financieel beheerder bepaalde categorieën van verrichtingen uitsluiten van de verplichting tot voorafgaand visum (nu 67.000 EUR, excl. btw). Hierbij is geen link meer voorzien met het dagelijks bestuur. Investeringssubsidies kunnen niet worden uitgesloten van de visumverplichting, personeelsaanstellingen voor maximaal 1 jaar wel. Verder kan de provincieraad, op eensluidend voorstel van de financieel beheerder, de bevoegdheid tot het verlenen van een visum delegeren aan een of meer personeelsleden, die werken onder de verantwoordelijkheid van de financieel beheerder. Als de financieel beheerder zijn visum weigert voor een voorgenomen beslissing kan de deputatie op eigen verantwoordelijkheid viseren. Dit is de zogenaamde overruling. In dit geval bezorgt de deputatie de gemotiveerde beslissing van de financieel beheerder aan de Vlaamse regering, tegelijkertijd met het afschrift van zijn beslissing. Het Rekenhof wordt van de beslissing op de hoogte gesteld. - De dubbele handtekening De financieel beheerder staat in voor de uitvoering van de girale betalingen na een uitdrukkelijke betalingsopdracht van de provinciegriffier. Er zijn, in de huidige stand van de wetgeving, twee handtekeningen vereist op de betalingsopdracht aan de bank: de provinciegriffier of zijn gemachtigde en de financieel beheerder of zijn gemachtigde tekenen beiden.
Financieel beheer
Art. 159
271
De e l V I
H OOFDSTUK 4
De provinciegriffier bevestigt met zijn eerste handtekening op de betalingsopdracht dat de uitgave wettig en regelmatig is. Het betreft hier dus een tweede wettigheids- en regelmatigheidscontrole in de uitgavencyclus, waarbij het principe van de functiescheiding gehandhaafd blijft. Uitzondering zijn de ambtshalve uitgaven, de opeisbare schulden tegenover bijvoorbeeld de banken en de RSZPPO die in mindering kunnen gebracht worden van de provinciale bankrekeningen. Ook hier is een overrulingsmechanisme voorzien. Indien de provinciegriffier of een personeelslid dat door hem daartoe belast is, weigert een betalingsopdracht te ondertekenen of een kasbetaling weigert, kan de deputatie op eigen verantwoordelijkheid bevelen de betaling uit te voeren. Dit kan niet worden geweigerd. De deputatie bezorgt een afschrift van haar beslissing aan de Vlaamse regering en het Rekenhof. De betalingen in verband met het thesauriebeheer (bv. beleggingen) verricht de financieel beheerder autonoom. Betalingen naar provisierekeningen vallen evenwel niet onder het thesauriebeheer en vereisen dus een dubbele handtekening. Wat moet er gebeuren indien een financiële verbintenis ten onrechte niet is voorgelegd aan de financieel beheerder voor visum? In dat geval zal er een grondiger tweede wettigheids- en regelmatigheidscontrole moeten gebeuren door de provinciegriffier. Indien de verbintenis op zich wettig is, kan hij toch de eerste handtekening plaatsen en kan het dossier doorgaan voor betaling.
272
Financieel beheer
Opmerking: Dit schema is opgemaakt op basis van het Provinciedecreet en het KB van 2 juni 1999. In de praktijk kunnen in de provinciebesturen lichte afwijkingen voorkomen omwille van pragmatische redenen. Zo is het bijvoorbeeld voor de meeste dossiers aangewezen dat het visum wordt verstrekt voorafgaand aan de toewijzing.
goedkeuring te betalen bedragen
HOOFDSTUK 4
Deel VI
SCHEMA UITGAVEN
Financieel beheer
273
De e l V I
H OOFDSTUK 4
3° Char taal kasbeheer
Het Provinciedecreet voorziet geen bijzondere ontvangers of buitengewone rekenplichtigen. Ook voor de intendantierekeningen, destijds toegestaan door het Rekenhof, bevat het decreet geen juridische grondslag. Wel zijn in het Provinciedecreet, naast het budgethouderschap en de intern en extern verzelfstandigde agentschappen (zie deel VI Verzelfstandiging), mogelijkheden tot delegatie en verzelfstandiging betreffende het financieel kasbeheer opgenomen. Elke provincie zal in de praktijk moeten afwegen welke instrumenten het meest geschikt zijn voor het (financieel) beheer van die diensten die nood hebben aan een zekere autonomie, zoals bijvoorbeeld de zogenaamde buitendiensten. - Kasrekenplichtigen De deputatie wijst één of meer personeelsleden aan die verantwoordelijk zijn voor de kasverrichtingen. De financieel beheerder kan men niet aanduiden om redenen van functiescheiding. Indien de deputatie niemand aanduidt, is de provinciegriffier verantwoordelijk.
Art. 159
De betrokken personeelsleden kunnen de hen gedelegeerde bevoegdheid niet weigeren indien hun functieomschrijving erin voorziet. Het kan zowel om statutaire als contractuele personeelsleden gaan. Binnen de grenzen van de hen toegewezen opdracht zijn de betrokken ambtenaren zelf rekenplichtig en dus verantwoording verschuldigd tegenover het Rekenhof. Deze regeling wijkt af van die in het Gemeentedecreet en is ingegeven door het uitgestrekte grondgebied van de provinciebesturen. De rekenplichtige kan een kwitantie afleveren, maar de financieel beheerder blijft bevoegd voor het verlenen van kwijting. Hij kan deze ondertekeningsbevoegdheid wel delegeren aan één of meer personeelsleden. De kas van de rekenplichtigen, vermeld in artikel 159, wordt minstens éénmaal per jaar gecontroleerd door een personeelslid aangeduid door de provincieraad. In de meeste gevallen zal de provincieraad de financieel beheerder aanduiden, gezien zijn plaats binnen de organisatie en zijn takenpakket. Die opdracht vervalt echter indien er minstens jaarlijks een kascontrole wordt uitgevoerd door het Rekenhof (of door de externe auditcommissie). Van de kascontrole wordt een proces-verbaal van verificatie opgemaakt, dat wordt bezorgd aan de provincieraad en de kasrekenplichtigen. In geval van een tekort te wijten aan diefstal of verlies wordt de controlerende instantie onverwijld ingelicht door de betrokken rekenplichtige. Er gebeurt dan onmiddellijk een verificatie van de kas.
Art. 165
274
Financieel beheer
HOOFDSTUK 4
Deel VI
- Hulprekenplichtigen voor de geringe dagontvangsten en de provisies De provinciegriffier kan, binnen het kader bepaald door de provincieraad en na advies van de financieel beheerder, onder zijn verantwoordelijkheid bepaalde personeelsleden van de provincie die onder zijn gezag staan, belasten met de inning van geringe dagontvangsten. Deze personeelsleden storten op geregelde tijdstippen het totale bedrag van hun inningen in de provinciekas en verantwoorden die bedragen door een nauwkeurige invorderingsstaat. De ontvangsten en de storting ervan in de provinciekas worden geregistreerd in een hulpboekhouding, die zich kan beperken tot een kasboek.
Art. 158, § 2
Deze regeling is gebaseerd op art. 138, § 2 nieuwe Gemeentewet, waarin de bevoegdheid om bepaalde ambtenaren te belasten met de inning van ontvangsten aan het college van burgemeester en schepenen was toegewezen. Het betreft geen bijzondere ontvangers. Deze bepaling is vooral bedoeld voor loketfuncties (bv. het innen van inkomgelden in provinciale musea) en doorbreekt de functiescheiding tussen de vaststelling van een ontvangst en de inning. De bijzondere regeling voor de geringe dagontvangsten betreft de inning van kleine geldsommen, in gevallen waarin de schuldenaar niet vooraf bekend is of waar de ontvangst niet kan gescheiden worden van de dienstverlening zonder nadelige gevolgen. Om de betaling mogelijk te maken van kleine exploitatie-uitgaven van dagelijks bestuur, die zonder uitstel of onmiddellijk moeten gebeuren voor de goede werking van de dienst (bv. betaling van de keuring in de automobielinspectie), kan de provinciegriffier beslissen aan bepaalde budgethouders of personeelsleden een provisie ter beschikking te stellen. De provinciegriffier neemt deze beslissing onder zijn verantwoordelijkheid binnen het kader vastgesteld door de provincieraad en na advies van de financieel beheerder. Het betreft hier geen buitengewone rekenplichtigen voor fondsenvoorschotten. De met de provisie verrichte uitgaven worden periodiek op voorlegging van een uitgavenstaat en de nodige verantwoordingsstukken opgenomen in de provinciale boekhouding. Minstens jaarlijks vindt een verificatie plaats van de boekhouding en de kas van de provisiehouders en van de personeelsleden belast met de inning van geringe dagontvangsten. De verificatie gebeurt door de financieel beheerder of door een persoon die hij heeft aangesteld, onder zijn verantwoordelijkheid.
Art. 158, § 1
Art. 158, § 3
Belangrijk is dat de regeling met hulprekenplichtigen van art. 158 slechts een mogelijkheid uitmaakt en geen verplichting. Ook de betaling van geringe exploitatie-uitgaven en de inning van geringe dagontvangsten kunnen dus verlopen via art. 159 met aparte kasrekenplichtigen. Dit houdt dan wel
Financieel beheer
275
De e l V I
H OOFDSTUK 4
in dat deze verrichtingen, in de mate van het mogelijke, geïndividualiseerd en dagelijks in de provinciale boekhouding worden geregistreerd en niet in een hulpboekhouding.
c
De rapportering 1° De r appor tering v an de financieel beheerder
Het Provinciedecreet heeft de verplichte financiële rapportering aanzienlijk uitgebreid. Zo rapporteert de financieel beheerder in volle onafhankelijkheid minstens éénmaal per jaar aan de provincieraad en de deputatie. Dat rapport omvat minimaal een overzicht van de thesaurietoestand, de liquiditeitsprognose, de beheerscontrole, alsook de evolutie van de budgetten. De beheerscontrole van de financieel beheerder is nieuw en moet, aldus de memorie van toelichting bij het Provinciedecreet, worden beschouwd als een verzameling van activiteiten die terugkeren volgens een vast tijdsschema en waarbij bepaalde procedures worden gevolgd. De finaliteit van de beheerscontrole is ervoor te zorgen dat het provinciebestuur maximaal zijn doelstellingen realiseert. Over de concrete invulling van het begrip blijft op het terrein twijfel bestaan, omdat men moet vermijden dat de rapportering over de beheerscontrole in het vaarwater komt van de rapportering over het interne controlesysteem die is toegekend aan de provinciegriffier. Vanuit zijn specifieke situatie binnen het provinciebestuur zal de financieel beheerder zich eerder focussen op het waar en getrouw beeld van de financiële standaardrapporten, in het bijzonder de jaarrekening.
Art. 161
De financieel beheerder rapporteert tevens in volle onafhankelijkheid minstens éénmaal per jaar aan de provincieraad over de uitvoering van zijn taak van voorafgaande controle van de wettigheid en regelmatigheid van de voorgenomen verbintenissen door middel van het voorafgaand visum.
Art. 162
2° De r appor tering betref fende het budgethouderschap
Het Provinciedecreet voorziet een uitgebreide rapportering over de uitvoering van het budgethouderschap. Indien het budgethouderschap via de provinciegriffier werd verkregen, loopt de rapportering aan de deputatie over hem; in het andere geval rapporteert de budgethouder rechtstreeks aan de deputatie. Er wordt minstens éénmaal per jaar gerapporteerd.
Art. 163
De deputatie (de hoofdbudgethouder) rapporteert op haar beurt minstens éénmaal per jaar aan de provincieraad over de uitvoering van het budgethouderschap.
Art. 164
276
Financieel beheer
HOOFDSTUK 4
D
Boekhouding en rekeningen
a
De boekhouding
Deel VI
In afwachting dat de Vlaamse regering de voorschriften uitvaardigt betreffende de toekomstige boekhouding en rekeningen, blijven de provincies de nieuwe provinciale boekhouding voeren. Die wordt sinds 1 januari 2002 of 1 januari 2003 toegepast in de Vlaamse provincies, afhankelijk van de gekozen startdatum (zie het KB van 9 oktober 2001 tot wijziging van het KB van 2 juni 1999). De nieuwe provinciale boekhouding is een geïntegreerde boekhouding. Net als bij de gemeenten is aan de budgettaire of begrotingsboekhouding die kasstromen registreert, een algemene boekhouding toegevoegd. De algemene (of dubbele) boekhouding registreert de veranderingen in de balanswaarden, de kosten en de opbrengsten. Behalve de kosten en de opbrengsten worden permanent het patrimonium en het vermogen van het bestuur bijgehouden.
De basis van de provinciale budgettaire boekhouding is de functionele-economische codering, zoals vastgelegd in het ministerieel besluit van 15 februari 2001 tot uitvoering van artikel 41 van het koninklijk besluit van 2 juni 1999 houdende de algemene regeling van de provinciale boekhouding. De structuur van een budgetartikel ziet er als volgt uit: Functie / YYY(YY) /
Economische code XXX(XX)
De functies vastgelegd in de nieuwe provinciale boekhouding zijn wettelijk bepaald tot op drie cijfers. De laatste cijfers zijn vrij en kan het provinciebestuur gebruiken om de analytische structuur op poten te zetten. Op die wijze wordt de functie meer gehanteerd als een kostenplaats. De economische code geeft de kostensoort weer en kan eventueel verder uitgebreid worden. In de ontvangsten- en in de uitgavencyclus zijn er verrichtingen die zowel op begrotingsartikels als op algemene rekeningen van de algemene boekhouding een weerslag hebben. De link tussen beide boekhoudingen is voor de ontvangsten de vaststelling van het invorderingsrecht en voor de uitgaven de aanrekening. De economische code zorgt voor de link tussen het begrotingsartikel en het algemeen rekeningenstelsel. In de nieuwe provinciale boekhouding is de vroegere economische code trouwens vervangen door een algemene rekening van minimaal 3 cijfers.
Financieel beheer
277
De e l V I
H OOFDSTUK 4
Het artikel 104../111-01 is bijvoorbeeld omgevormd tot het artikel 104../620.. (centrale administratie: bezoldigingen). 620.. is een kostenrekening die we terugvinden in de resultatenrekening van de algemene boekhouding. Algemene rekeningen die beginnen met ‘62’ hebben steeds betrekking op wedden en vergoedingen.
b
De jaarrekening
De financieel beheerder voert en sluit de boekhouding af en maakt de jaarrekening op. Onder zijn leiding en in overleg met het managementteam wordt jaarlijks, voorafgaand aan de jaarrekening, de boekhoudkundige inventaris opgesteld. Het betreft de inventaris van alle bezittingen, vorderingen, schulden en verplichtingen van het provinciebestuur, van welke aard ook. Hoewel de opmaak van de inventaris onder de leiding van de financieel beheerder gebeurt, heeft de decreetgever willen aangeven dat het hier een teamwork betreft.
Art. 167
De jaarrekening van het provinciebestuur bestaat momenteel uit de begrotingsrekening, de balans, de resultatenrekening en de toelichting. In de toekomstige rapportering (vanaf 2014?) zal onder meer aandacht worden besteed aan het nagaan welke resultaten of effecten men per doelstelling bereikt heeft.
1° De begrotingsrekening De begrotingsrekening geeft de werkelijke uitgaven en ontvangsten weer gedurende het afgelopen dienstjaar.
De uitgaven zijn niet gelijk aan de kosten van de resultatenrekening. Ze omvatten de begrotingskredieten, de vastleggingen en de aanrekeningen. De ontvangsten verschillen van de opbrengsten van de resultatenrekening en omvatten de begrotingskredieten, de vastgestelde rechten, de oninbare en de onherhaalbare. - Eindejaarsverrichtingen Voor men met de opmaak van de begrotingsrekening kan starten, dienen nog een aantal afsluitverrichtingen te gebeuren. Zo moet men de wedden van het gesubsidieerd onderwijzend personeel, die rechtstreeks aan de betrokken personeelsleden worden betaald, gelijktijdig als uitgave en als ontvangst (toelage) boeken (artikel 66 KB).
278
Financieel beheer
HOOFDSTUK 4
Deel VI
Bij de begrotingsrekening horen, volgens het koninklijk besluit van 2 juni 1999, twee lijsten: de lijst van de openstaande vastgestelde rechten en de lijst van de over te dragen kredieten, de vastleggingen en de ongebruikte kredieten. Deze laatste lijst moet op het einde van het eerste kwartaal van het volgende jaar door de deputatie worden vastgesteld. Alleen de vastleggingen die correct zijn overgedragen naar het nieuwe jaar kunnen dan aanleiding geven tot een aanrekening en een betaling. In de gemeenten wordt sinds 1995 gewerkt met het zogenaamde formulier T. Voor de provincies is evenwel geen model vastgelegd. Van belang is dat de lijst per begrotingsartikel de over te dragen kredieten, de vastleggingen en de ongebruikte kredieten vermeldt. Zowel vastleggingen van de gewone dienst als van de buitengewone dienst kunnen overgedragen worden. De vastleggingen van de gewone dienst echter slechts één keer. De werkwijze voor opmaak van deze lijst wordt uitvoerig beschreven in art. 67 KB: de diensten en instellingen boeken onverwijld alle vastleggingen die op het af te sluiten jaar betrekking hebben; de diensten en instellingen bezorgen de financieel beheerder onmiddellijk alle stukken betreffende de nog af te handelen aanrekeningen waarvan de inschrijving in de begrotingskredieten moet worden verricht; na de boeking van alle correcties op de openstaande vastleggingen stellen de diensten en instellingen daarna een lijst op van de openstaande vastleggingen en bezorgen deze vóór 15 januari aan de financieel beheerder; op grond van die opgaven sluit de financieel beheerder het grootboek van de begrotingsverrichtingen af en stelt hij de lijst in verband met de over te dragen kredieten en vastleggingen en ongebruikte kredieten op; de deputatie keurt op het einde van het eerste trimester van het volgende jaar, per begrotingsartikel, de lijst goed van de over te dragen kredieten, de vastleggingen en de ongebruikte kredieten. De lijst van de openstaande vastgestelde rechten vermeldt per begrotingsartikel alle vorderingen die op 31 december nog niet of nog niet volledig geïnd zijn. Het betreft zowel vorderingen van de gewone als van de buitengewone dienst. Belangrijk is dat de vastleggingen en de vorderingen geboekt worden conform respectievelijk art. 54 en 44 van het koninklijk besluit van 2 juni 1999. - De resultaten van de begrotingsrekening De begrotingsrekening moet twee resultaten vermelden: 1. het begrotingsresultaat is het verschil tussen de netto vastgestelde rechten (vastgestelde rechten min de onverhaalbare posten en de oninbare) en de vastleggingen;
Financieel beheer
Art. 69 KB
279
De e l V I
H OOFDSTUK 4
2. boekhoudkundig resultaat is het verschil tussen de netto vastgestelde rechten en de aangerekende uitgaven. Het boekhoudkundig resultaat vormt het saldo dat naar het volgende dienstjaar moet worden overgedragen. In dat resultaat zijn de gecumuleerde boekhoudkundige resultaten van de voorgaande dienstjaren begrepen. Het gecumuleerde begrotingsresultaat wordt via budgetwijziging in het budget ingebracht. De boekhouding van de vastgestelde rechten en de vastgelegde uitgaven moet zo correct mogelijk gebeuren, zo niet vertoont de begrotingsrekening vertekende resultaten. Het begrotingsresultaat van de begrotingsrekening wordt geboekt als begrotingskrediet; het boekhoudkundig resultaat als vastgesteld recht indien het positief is, als vastlegging en aanrekening indien het negatief is. Om de transparantie van de financiële verslaggeving te bevorderen, sluit de begrotingsrekening qua structuur en lay-out bij voorkeur zoveel mogelijk aan bij het budget.
2° De balans, de resultatenrekening en de toelichting
- Eindejaarsverrichtingen Afschrijvingen Vooraleer men kan overgaan tot de opmaak van de balans en de resultatenrekening dienen er ook in de algemene boekhouding een aantal eindejaarsverrichtingen te gebeuren. De goederen van het patrimonium moeten afgeschreven worden. Deze afschrijving is jaarlijks en lineair (art. 21, § 1 KB).
Art. 21 KB
Voor materiële en immateriële vaste activa met een beperkte gebruiksduur wordt overgegaan tot afschrijvingen volgens een plan opgesteld overeenkomstig artikel 5 van het ministerieel besluit van 15 februari 2001 tot uitvoering van artikelen 18 en 21, § 1 van het KB van 2 juni 1999. De afschrijving is immers een waardevermindering ten gevolge van slijtage. De provincies kunnen van de vooropgestelde afschrijvingstermijnen afwijken omwille van de economische realiteit. Deze afwijking moet gemotiveerd worden in de toelichting bij de jaarrekening. Ontvangen investeringssubsidies waarmee vaste activa zijn verworven, worden verrekend volgens hetzelfde ritme als de afschrijvingen op die vaste activa (art. 21, § 2 KB). Door de afschrijvingen vermindert de waarde van de provinciale bezittingen, dus dient ook de financieringsbron aan hetzelfde ritme te verminderen.
280
Financieel beheer
HOOFDSTUK 4
Deel VI
Herwaarderingen/waardeverminderingen Een uitzonderlijke herwaardering van de goederen van het private onroerende patrimonium kan door de bevoegde minister (van Binnenlandse Aangelegenheden) worden toegestaan indien er zich aanzienlijke en niet-incidentele marktschommelingen voordoen (art. 20 KB). Een jaarlijkse herwaardering mist economische grond (bijvoorbeeld voor de gronden van de wegen) en is dan ook terecht achterwege gelaten in de nieuwe provinciale boekhouding. Toch mag de provincie de materiële vaste activa, de deelnemingen en aandelen die onder de financiële vaste activa voorkomen of bepaalde soorten vaste activa herwaarderen, wanneer de waarde van deze activa op vaststaande en duurzame wijze uitstijgt boven hun boekwaarde (ministerieel besluit van 15 februari 2001 tot uitvoering van artikelen 18 en 21, § 1 van het koninklijk besluit van 2 juni 1999 houdende de algemene regeling van de provinciale boekhouding, art. 24). Het betreft dus een duidelijke waardevermeerdering die niet van voorbijgaande aard is.
Art. 20 KB
Wanneer daarentegen op het einde van het boekjaar de realisatiewaarde van een activum lager uitvalt dan de aanschaffingswaarde ten gevolge van een duurzame minderwaarde of ontwaarding, boekt men een waardevermindering. Een dergelijke waardevermindering kan bijvoorbeeld betrekking hebben op de voorraden, maar ook op andere (immateriële en materiële) activa zoals bijvoorbeeld vorderingen en financiële deelnemingen en participaties. Voorzieningen De voorzieningen voor risico’s en kosten beogen het dekken van toekomstige verliezen of kosten, die op het moment van opmaak van de balans zeker of waarschijnlijk zijn, maar waarvan geen precies bedrag kan bepaald worden (zie het passief van de balans). Klassieke voorbeelden zijn provisies voor de pensioenen van de personeelsleden en voor aanzienlijke herstel- en onderhoudswerken aan machines en gebouwen en voor hangende geschillen. Tijdens de eindejaarsverrichtingen zal men moeten nagaan of er (bijkomende) voorzieningen moeten worden aangelegd. Overige eindejaarsverrichtingen Ook de wijzigingen in de voorraden moeten geboekt worden. Goederen die in voorraad beheerd worden, komen in de boekhouding via de kostenrekeningen. Als deze goederen op 31 december nog in voorraad zijn, mogen ze de jaarrekening niet als een kost beïnvloeden. Ze zijn immers nog ter beschikking van het bestuur. Op het einde van het jaar is er eveneens een overboeking van de lange naar de korte termijn nodig van de vorderingen en de schulden. Het betreft hier verrichtingen die geen betrekking hebben op de budgettaire boekhouding. Het is uitsluitend de bedoeling dat de balans van het provinciebestuur een correcter beeld biedt. Op het einde van het dienstjaar moet een deel van de schuld op lange termijn overgeboekt worden naar de schuld op korte ter-
Financieel beheer
Art. 26 KB
281
De e l V I
H OOFDSTUK 4
mijn, met name de aflossingen die in het volgende dienstjaar vervallen. Ook voor vorderingen op lange termijn (bv. ten gevolge van verkregen investeringssubsidies) moet op 31 december het gedeelte waarvan men de inning verwacht in het volgende dienstjaar overgeboekt worden van de lange naar de korte termijn. De overlopende rekeningen zijn essentieel om tot een goede afgrenzing van het dienstjaar te komen, al wordt een correct gebruik ervan momenteel enigszins bemoeilijkt door de combinatie van de budgettaire en de algemene boekhouding. De bedoeling van deze rekeningen is om de verrichtingen zoveel mogelijk aan het juiste boekjaar toe te wijzen. Tot slot moet elk jaar het resultaat van de resultatenrekening ingebracht worden in het eigen vermogen van de balans. Art. 16, § 4, 2e lid KB: het verschil tussen het actief en de schulden bepaalt het nettovermogen van de provincie. - De balans De provincie moet elk jaar op 31 december een balans opmaken, die de algemene toestand van de provincie weergeeft. De balans geeft onder meer een beeld van de evolutie van het provinciale patrimonium en de schuldenlast. Art. 16 van het KB somt de rubrieken van de balans op. De activa van de balans zijn gerangschikt volgens stijgende liquiditeit en zijn aldus ingedeeld: - de vaste activa (de goederen die blijvend zijn verworven door de provincie); - de vlottende activa (onder meer de geldbeleggingen en de liquide middelen). Het passief van de balans (geeft de herkomst aan van de middelen waarover de provincie beschikt; de financieringsbronnen) is, in het KB, aldus ingedeeld: - het eigen vermogen (de middelen die de provincie heeft geïnvesteerd en waarvan zij eigenaar is); - het vreemd vermogen of de schulden (middelen die door derden ter beschikking worden gesteld). De rubrieken van het passief zijn gerangschikt volgens stijgende opeisbaarheid. De balans moet altijd in evenwicht, ‘in balans’ zijn.
- De resultatenrekening Behalve de balans is eveneens een resultatenrekening verplicht die de opbrengsten en kosten van het dienstjaar weergeeft. De resultatenrekening geeft de kosten (zowel kas- als niet-kaskosten; zijn niet gelijk aan de budgettaire uitgaven) en opbrengsten (zowel kas- als niet-
282
Financieel beheer
HOOFDSTUK 4
Deel VI
kasopbrengsten; zijn niet gelijk aan de budgettaire ontvangsten) weer gedurende het dienstjaar en het resultaat van dat dienstjaar. Het model van de resultatenrekening ziet er in grote lijnen als volgt uit (volgens bijlage 2 van het MB van 15 februari 2001 tot uitvoering van artikelen 18 en 21, § 1 van het KB van 2 juni 1999, dat afwijkt van de indeling in grote rubrieken opgenomen in art. 17 van het KB): Kosten II. Werkingskosten 60/64 (waaronder exploitatiediensten en -goederen, wedden en afschrijvingen) III. Werkingsoverschot (I-II) V. Financiële kosten (o.a. lenings- en debetintresten) 65 VI. Positief financieel resultaat (IV-V) VII. Courant overschot (III+VI) IX. Uitzonderlijke kosten 66 X. Uitzonderlijk overschot (VIII-IX) XI. Overschot van het boekjaar (VII+X) XIII. Overboekingen naar de reservefondsen 68 XIV. Over te dragen overschot van het boekjaar 69 Opbrengsten I. Werkingsopbrengsten 70/74 (waaronder opbrengsten uit belastingen, prestaties en toelagen) III. Werkingstekort (I-II) IV. Financiële opbrengsten 75 (o.a. dividenden, intresten en verrekeningen van ontvangen investeringssubsidies) VI. Negatief financieel resultaat (IV-V) VII. Courant tekort (III+VI) VIII. Uitzonderlijke opbrengsten 76 X. Uitzonderlijk tekort (VIII-IX) XI. Tekort van het dienstjaar (VII+X) XIII. Onttrekkingen aan de reservefondsen 78 XIV. Over te dragen tekort van het boekjaar 79
- De toelichting De toelichting maakt integraal deel uit van de jaarrekening in de algemene boekhouding. Ze vermeldt alle informatie die het provinciebestuur nodig acht om derden behoorlijk in te lichten over de vermogenstoestand, de financiële positie of het resultaat van de provincie en die men niet onmiddellijk uit de balans of de resultatenrekening kan afleiden. Het verdient aanbeveling om binnen een openbaar bestuur daadwerkelijk maximale informatie in de toelichting op te nemen. Een dergelijke handelswijze is niet alleen conform de openbaarheid van bestuur, maar wakkert eveneens de belangstelling voor de jaarrekening aan.
Financieel beheer
283
De e l V I
H OOFDSTUK 4
Doorgaans bevat de toelichting onder meer de (voornaamste) waarderingsregels en hun wijzigingen, details over een aantal posten van balans en resultatenrekening (beschrijvende staten over oorsprong en mutaties van sommige aarden) en de rechten en plichten niet in de balans vermeld (klasse 0). Vanzelfsprekend is dit geen limitatieve opsomming. Zo verdient het aanbeveling om hierin eveneens een financiële analyse aan de hand van onder meer liquiditeits- en solvabiliteitsratio’s op te nemen, waardoor de lezer een beter inzicht verkrijgt in de financiële positie van het provinciebestuur.
3° Procedure en timing
De provincieraad stelt de rekeningen (begrotingsrekening, balans en resultatenrekening) over het vorige dienstjaar vast. Ze worden, samen met de opmerkingen van het Rekenhof, in beginsel tijdens de maand oktober aan de provincieraad voorgelegd en aan elk raadslid bezorgd ten minste zeven vrije dagen voor de dag van de vergadering waarop ze besproken zullen worden. Ingevolge art. 170 van het Provinciedecreet wordt die termijn naar analogie met het budget verlengd tot op zijn minst veertien dagen voor de raadszitting. Met het oog op de inbreng van het begrotingsresultaat van de begrotingsrekening in het budget van het lopende jaar biedt een vroegere voorlegging aan de provincieraad, indien mogelijk, voordelen.
Art. 66, § 4 Prov.W.
De timing wordt in de toekomst trouwens strenger. Het Provinciedecreet bepaalt dat de provincieraad zich in de loop van het eerste semester van het financiële boekjaar dat volgt op datgene waarop de rekening betrekking heeft in openbare zitting uitspreekt over de vaststelling van de jaarrekening. Hoe de toekomstige jaarrekening er zal uitzien, dient door de Vlaamse regering nog te worden vastgelegd.
Art. 169
De deputatie brengt in de toekomst verslag uit over de financiële toestand, over het gevoerde beleid en beheer tijdens het voorafgaande jaar en over de uitvoering van het budget in dezelfde zitting waarop de rekening behandeld wordt. De provincieraad stemt over de jaarrekening in zijn geheel, maar elk raadslid kan de afzonderlijke stemming eisen over één of meer onderdelen. Een afschrift van de jaarrekening wordt binnen twintig dagen bezorgd aan de Vlaamse regering. Art. 68 Prov. W.
284
Net als de budgetten worden de rekeningen (kort samengevat) binnen de maand volgend op die tijdens welke zij werden afgesloten in het Provincieblad opgenomen en neergelegd in het archief van beide federale wetgevende Kamers. De rekeningen liggen voor iedereen ter inzage op de provinciale griffie gedurende een maand vanaf de dag waarop zij zijn vastgesteld. Via het Bestuursmemoriaal en een blad uit de provincie wordt het publiek hiervan in kennis gebracht.
Financieel beheer
HOOFDSTUK 4
c
Deel VI
De beheersrekeningen van de rekenplichtigen 1 ° W i e i s rekenplichtig?
Er heerst vrij veel onduidelijkheid over wie er, in de gewijzigde wetgeving, allemaal rekenplichtig is in de zin van artikel 7 van de wet van 29 oktober 1846 op de inrichting van het Rekenhof. Uiteindelijk zal de rechtspraak van het Rekenhof hierover volledige duidelijkheid moeten verschaffen. Algemeen wordt echter aangenomen dat behalve de financieel beheerder enkel de provinciegriffier (art. 158 PD) rekenplichtige is evenals de kasrekenplichtigen van art. 159 PD. Het Provinciedecreet gaat ervan uit dat ook de budgethouders rekenplichtig zijn. De budgethouders zijn echter ordonnateurs, de personeelsleden belast met geringe dagontvangsten of provisies (art. 158 PD) zijn slechts hulprekenplichtigen van de provinciegriffier.
2 ° D e b eheersrekening
De rekenplichtigen moeten jaarlijks verslag uitbrengen over hun beheer bij het Rekenhof, dat hun beheersrekeningen afsluit. Het Provinciedecreet voorziet dat de deputatie jaarlijks gecentraliseerd rekening aflegt aan het orgaan dat kwijting van het beheer kan verlenen. Die rekening omvat alle rekeningen van de rekenplichtigen. Omwille van de administratieve eenvoud en om een veelvoud aan beheersrekeningen te vermijden, werd ervoor geopteerd dat de deputatie één rekening aflegt waarin de verrichtingen van alle rekenplichtigen van het provinciebestuur zijn opgenomen.
3 ° D e e i ndrekening
De provinciegriffier, de kasrekenplichtigen van artikel 159 en de financieel beheerder maken binnen de veertien dagen een eindrekening op als hun ambt of opdracht een einde neemt. Dit vloeit logisch voort uit de hoedanigheid van rekenplichtige. Vijf jaar na het neerleggen van zijn ambt zal de rekenplichtige definitieve kwijting bekomen indien intussen door het Rekenhof geen arrest tot veroordeling werd gewezen (art. 8, laatste lid van de wet van 29 oktober 1846 op de inrichting van het Rekenhof).
Financieel beheer
Art. 166
285
De e l V I
H OOFDSTUK 4
E
Provinciebelastingen
Algemeen
a
Het grootste deel van de fiscale inkomsten van de Vlaamse provincies is afkomstig van 2 belastingen: de eigen algemene provinciebelasting en de opcentiemen op de onroerende voorheffing. Deze opcentiemen worden door het Vlaams Gewest gevestigd, geïnd en eventueel vervolgd. De opbrengst van deze belasting wordt aan de provincies doorgestort door het Vlaams Gewest. Sinds 2001 worden er in het tweede semester maandelijks voorschotten uitbetaald, waardoor de provincies geen liquiditeitsproblemen meer ondervinden ten gevolge van vertragingen bij de inkohiering en de inning door het Vlaams Gewest. De zes gelijke voorschotten worden berekend a rato van 1/6 van 95 % van het begrotingscijfer voor zover bekend bij het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. De eigen provinciebelastingen zoals de algemene provinciebelasting worden door het provinciebestuur gevestigd, geïnd en vervolgd. Door een algemene provinciebelasting dragen zowel gezinnen als bedrijven bij in de financiering van de werking van de provinciebesturen. Er bestaan ook nog een aantal kleinere provinciebelastingen zoals de belasting op jachtverloven, op banken en financieringsinstellingen, op vergunningsplichtige inrichtingen, op aanplakborden en op tweede verblijven. Sinds de staatshervorming van 2001 (de zogenaamde Lambermontakkoorden) zijn de gewesten in grote mate bevoegd om de provinciebelastingen te regelen. Met het decreet van 30 mei 2008 betreffende de vestiging, de invordering en de geschillenprocedure van provincie- en gemeentebelastingen heeft het Vlaamse gewest gebruikgemaakt van zijn nieuwe bevoegdheid. De bevoegdheden van de provinciegouverneur inzake provinciebelastingen zijn daarbij overgegaan naar de deputatie. De federale overheid blijft echter bevoegd om de grenzen van de lokale belastingbevoegdheid te bepalen.
b
De wettelijkheid van de provinciebelasting
Het beginsel van de wettelijkheid van de provinciebelasting ligt vervat in artikel 170, § 3 van de Grondwet, dat luidt als volgt: ‘Geen last of belasting kan door de provincie worden ingevoerd dan door een beslissing van haar raad’. Dit betekent dat aan de provincieraad de uitsluitende bevoegdheid is opgedragen om een provinciale belasting in te voeren, wat de delegatie aan andere provinciale organen uitsluit.
286
Financieel beheer
HOOFDSTUK 4
Deel VI
Dit principe wordt herhaald in art. 43, § 2, 15° van het Provinciedecreet, dat wel de voorbehouden bevoegdheid inzake het vaststellen van retributies heeft versoepeld. De provincieraad moet nog alleen beslissen over het kader en de bijzonderste voorwaarden van de retributies. De fiscale autonomie van de provincie is echter niet onbegrensd. De wetgever heeft op basis van artikel 170, § 3 van de Grondwet de bevoegdheid om de belastingautonomie van de provincies te beperken. Zo stelt artikel 464 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 dat de provincies niet gemachtigd zijn tot het heffen van opcentiemen op de personenbelasting, de vennootschapsbelasting, de rechtspersonenbelasting of de belasting van de niet-inwoners. De provincie is evenmin gemachtigd tot het heffen van gelijkaardige belastingen op de grondslag of op het bedrag van deze belastingen. Een uitzondering op dit principe is evenwel opgenomen in de tekst zelf van artikel 464 van het W.I.B. 1992 en betreft de onroerende voorheffing. De rechtspraak toont zich zeer streng bij het beoordelen van het begrip “gelijkaardige belastingen op de grondslag of op het bedrag van deze belastingen”. De wetgever heeft willen verbieden dat provincies eigen belastingen op het inkomen zouden invoeren. Volgens rechtspraak van de Raad van State moet het kadastraal inkomen, zoals de term het zelf reeds aangeeft, als een vorm van inkomen worden beschouwd. Provinciebelastingen op basis van het kadastraal inkomen zijn dus verboden, opcentiemen op de onroerende voorheffing kunnen wel. Ook andere wetgeving, zoals het Wetboek op de met inkomstenbelastingen Gelijkgestelde Belastingen, legt beperkingen op aan de heffingsbevoegdheid van de provincie. ‘De hoven en rechtbanken passen de algemene, provinciale en plaatselijke besluiten en verordeningen alleen toe in zover zij met de wetten overeenstemmen’ (art.159 Gw.). Het betreft hier één van de basisbeginselen van ons rechtssysteem: de besluiten van de provincieraad kunnen steeds getoetst worden aan de Grondwet of de internationale verdragen, aan wetten, decreten of algemene rechtsbeginselen die daarmee worden gelijkgesteld. Het gelijkheidsbeginsel (art. 10 Gw.) en het beginsel van non-discriminatie (art. 11 Gw.) hebben een algemene draagwijdte en verbieden elke discriminatie. Artikel 172 Gw. past deze algemene beginselen toe op fiscaal vlak: ‘Inzake belastingen kunnen geen voorrechten worden ingevoerd. Geen vrijstelling of vermindering van belasting kan worden ingevoerd dan door een wet.’ Algemeen wordt aanvaard dat het gelijkheidsbeginsel inhoudt dat allen die zich in dezelfde feitelijke toestand bevinden op dezelfde wijze moeten worden belast. Uit vaststaande rechtspraak van het Grondwettelijk hof blijkt dat de grondwettelijke regels van de gelijkheid en de niet-discriminatie niet
Financieel beheer
287
De e l V I
H OOFDSTUK 4
uitsluiten dat een verschil in behandeling tussen bepaalde categorieën van personen wordt ingesteld, voor zover dat verschil berust op een objectief criterium dat kennelijk en redelijkerwijze relevant is, gelet op de aard en het doel van de belasting. Een vrijstelling of vermindering van belasting kan slechts worden toegestaan indien dit uitdrukkelijk is bepaald in de belastingverordening.
c
De vestiging van de provinciebelastingen
De belastingschuld betreffende provinciebelastingen ontstaat indien twee voorwaarden zijn vervuld. Er moet in het budget van het dienstjaar een ontvangstenkrediet voorkomen voor het bedrag van de vermoedelijke belastingopbrengst en er moet een uitvoerbare belastingverordening bestaan. Dit is een reglement, aangenomen door de provincieraad, waarover de toezichthoudende overheid (de Vlaamse regering) het algemeen bestuurlijk toezicht heeft uitgeoefend en dat bekendgemaakt is conform de wettelijke bepalingen. De belastingverordeningen worden afgekondigd door middel van het provinciale Bestuursmemoriaal. Een belastingverordening moet een aantal essentiële gegevens bevatten zoals de belastbare basis, de heffingstermijn, de aanduiding van de belastingplichtigen, de aanslagvoet en de berekeningsbasis, de wijze van invordering door middel van kohieren of contant, eventuele vrijstellingen of verminderingen. Opdat de belastingschuld daadwerkelijk zou kunnen worden geïnd van een welbepaalde persoon, moet hij worden geïndividualiseerd en geformaliseerd. Dit formaliseringsproces heet de vestiging van de belastingschuld en geschiedt door de aanslag. Dit is de handeling van de administratie die verklaart dat, aangezien alle voorwaarden vervuld zijn waaronder de belastingschuld ontstaat, een geïndividualiseerde persoon een bepaalde som aan de provincie moet betalen. De vestiging maakt de belastingschuld vaststaand.
1° S oor ten belastingen
- Kohierbelastingen Het belastingkohier kan men definiëren als een authentieke akte waardoor de administratie zich een titel tegen de belastingplichtige schept en haar wil tot uiting brengt de betaling van de belasting te vorderen.
288
Financieel beheer
HOOFDSTUK 4
Deel VI
Vanuit materieel oogpunt is het kohier een lijst van de belastingplichtigen, met opgave van een aantal vermeldingen die zijn voorgeschreven door artikel 4, § 2 van het decreet van, 30 mei 2008: de naam van de provincie die de belasting heeft gevestigd; de voornaam, achternaam of maatschappelijke benaming en het adres van de belastingplichtige; de datum en benaming van het reglement waardoor de belasting is verschuldigd; het belastbaar feit, de berekening en het bedrag van de belasting, evenals het aanslagjaar waarop de belasting betrekking heeft; het nummer van het kohierartikel; de datum van uitvoerbaarverklaring. Het ontbreken van (correcte) vermeldingen op het aanslagbiljet heeft enkel de nietigheid van het aanslagbiljet tot gevolg en niet de nietigheid van de aanslag en dan nog voor zover de belangen van de belastingplichtige zijn geschaad. Het betreft dus een relatieve nietigheid. De aanslag wordt vastgesteld door de inkohiering op naam van de belastingplichtige. Het opnemen van de belasting in een kohier is op zichzelf nog niet voldoende om de betaling ervan af te dwingen. De afdwingbaarheid wordt tot stand gebracht door de uitvoerbaarverklaring ervan. De uitvoerbaarverklaring is voor de belastingplichtige het bevel de sommen te betalen waarvoor hij in het kohier is opgenomen, zo niet zal hij daartoe worden verplicht. Voor de provinciale administratie, en in het bijzonder voor de financieel beheerder, is het uitvoerbaar verklaarde kohier een titel tot dadelijke uitwinning van de fiscale schuld. De financieel beheerder moet dus niet over een vonnis van de rechtbank beschikken om eventueel vervolgingen tegen een nalatige belastingplichtige te kunnen inspannen. Daartoe volstaat het uitvoerbaar verklaarde kohier, dat praktisch dezelfde kracht heeft als de grosse van een vonnis, bekleed met het formulier van tenuitvoerlegging. De kohieren inzake provinciebelastingen worden uitvoerbaar verklaard door de deputatie. Er mag worden aangenomen dat het vaststellen en het uitvoerbaar verklaren van het kohier in één enkele beslissing van de deputatie kan gebeuren. Artikel 4, § 3 van het decreet van 30 mei 2008 bepaalt dat de kohieren ten laatste op 30 juni van het jaar volgend op het aanslagjaar uitvoerbaar worden verklaard. Daarbij worden de rechten vastgesteld in de kohieren boekhoudkundig verbonden aan de ontvangsten van het financieel boekjaar waarin de kohieren uitvoerbaar werden verklaard. - Contant geïnde belastingen De provincieraad moet in de belastingverordening uitdrukkelijk bepalen of de invordering zal gebeuren door middel van een kohier of contant. De belastingen die niet door middel van een kohier worden geïnd, worden contant geïnd tegen afgifte van een betalingsbewijs (een kwitantie, een plaat, een
Financieel beheer
289
De e l V I
H OOFDSTUK 4
onderscheidingsteken of vignet …). Wanneer de belasting niet contant kan worden geïnd, wordt ze een kohierbelasting.
2° De aanslag v an ambtsw ege
Indien de belastingverordening de verplichting van aangifte voorziet, kan de belasting ambtshalve worden ingekohierd bij gebrek aan aangifte binnen de in de verordening gestelde termijn of in geval van onjuiste, onvolledige of onnauwkeurige aangifte. De aanslag kan dus alleen ambtshalve worden gevestigd wanneer de aangifteplicht in het belastingreglement staat ingeschreven. De procedure voor een aanslag van ambtswege is decretaal geregeld. De door artikel 7 van het decreet van 30 mei 2008 voorgeschreven procedure is een formaliteit van substantiële aard. Het niet naleven ervan heeft dan ook de volstrekte nietigheid van de aanslag van ambtswege tot gevolg. Vooraleer tot de maatregel van ambtshalve inkohiering over te gaan, betekent de deputatie aan de belastingplichtige per aangetekende brief de motieven om gebruik te maken van deze procedure, de elementen waarop de aanslag is gebaseerd evenals de wijze van bepaling van deze elementen en het bedrag van de belasting. De belastingplichtige heeft op zijn beurt een termijn van 30 kalenderdagen volgend op deze kennisgeving, concreet vanaf de verzendingsdatum van de betekening, om zijn opmerkingen schriftelijk mee te delen. Pas daarna wordt de aanslag van ambtswege gevestigd, behalve indien de rechten van de provinciale thesaurie dat eerder zouden vereisen. De deputatie beschikt over een periode van drie jaar te rekenen vanaf 1 januari van het aanslagjaar om tot de ambtshalve aanslag over te gaan. In geval van bedrieglijk opzet of wanneer de bedoeling bestond om schade te berokkenen, wordt die termijn met twee jaar verlengd. De overtredingen op de aangifteverplichting worden vastgesteld door speciaal daartoe aangewezen personeelsleden die alle controle- of onderzoeksdaden kunnen verrichten. Hun aanstelling gebeurt door de deputatie. Het belastingreglement kan bepalen dat de ambtshalve gevestigde aanslagen (en uitsluitend deze) worden verhoogd met een vastgesteld bedrag dat het dubbel van de verschuldigde belasting niet mag overschrijden. De belastingverhoging is een administratieve sanctie en wordt gelijktijdig en samen met de eigenlijke belasting ingekohierd. Bovendien is het nu ook mogelijk om een administratieve geldboete van maximaal 500 euro op te leggen voor andere overtredingen dan deze op de
290
Financieel beheer
HOOFDSTUK 4
Deel VI
aangifteplicht, mits dit door de provincieraad is opgenomen in de belastingverordening. Voorbeelden zijn de weigering om mee te werken aan een fiscale controle of om documenten voor te leggen. Een dergelijke geldboete kan ook opgelegd worden aan niet-belastingplichtigen, een combinatie met een belastingverhoging kan evenwel niet. De administratieve boete wordt gevestigd en ingevorderd conform de regels die gelden voor de kohierbelastingen.
d
De invordering van de provinciebelastingen
Het is evident dat de invordering chronologisch na de vestiging komt. Eerst moet de belastingsom worden vastgesteld. Dit is de vestiging, die wordt afgesloten met de uitvoerbaarverklaring van het kohier door de deputatie. Daarna moet de belasting worden geïnd. Dit is de invordering, die aanvangt met de toezending van het aanslagbiljet aan de belastingplichtige. Het aanslagbiljet is het bericht dat de betrokken belastingplichtige zonder kosten wordt toegezonden, om hem te verwittigen dat de schuldvordering van het provinciebestuur voor een bepaald bedrag en wegens een bepaalde belasting op de in het biljet vermelde datum uitvoerbaar werd verklaard. Met het aanslagbiljet stelt de provinciale administratie de belastingplichtige in kennis van zijn belastingschuld en van de termijn waarin hij moet betalen. Artikel 4, § 3 van het decreet van 30 mei 2008 bepaalt dat het aanslagbiljet de verzendingsdatum, de uiterste betalingsdatum en de noodzakelijke gegevens om rechtsgeldig een bezwaar in te dienen vermeldt, evenals de gegevens die ook op het kohier moeten voorkomen. Het integrale reglement of een samenvatting ervan wordt op het aanslagbiljet afgedrukt of als bijlage toegevoegd. Er bestaat geen verplichting om het aanslagbiljet aangetekend te verzenden. Artikel 4, § 3 van het decreet van 30 mei 2008 bepaalt dat de financieel beheerder ‘onverwijld’ instaat voor de verzending van het aanslagbiljet. Een kohierbelasting moet worden betaald binnen twee maanden na de verzending van het aanslagbiljet. Aan de belastingplichtige die niet binnen de termijn betaalt, wordt een verwijlintrest aangerekend conform de regels voor de rijksbelastingen. Indien de verwijlintrest minder dan 5 euro per maand bedraagt, is hij niet verschuldigd. De invordering der provinciebelastingen berust in handen van de financieel beheerder. De eerste fase van de gedwongen uitvoering is het laten betekenen van een dwangbevel door een gerechtsdeurwaarder. Vanaf dit dwangbevel wordt de burgerlijke uitvoeringsprocedure gevolgd. Sinds 1 maart 2002 zijn de financieel beheerders echter verplicht om een aangetekende herin-
Financieel beheer
291
De e l V I
H OOFDSTUK 4
nering te sturen en dat minstens één maand vooraleer de gerechtsdeurwaarder een betalingsbevel opstelt, behalve indien de rechten van de provinciale thesaurie in gevaar zijn. De kosten voor het aangetekend verzenden zijn ten laste van de belastingplichtige. In de loop van de bezwaarprocedure kan er enkel uitgevoerd worden voor het bedrag van het “onbetwistbaar verschuldigd gedeelte” van de belasting. Provinciebelastingen verjaren na vijf jaar vanaf de eisbaarheid ervan, dit is twee maanden na de verzending van het aanslagbiljet. Men kan de verjaring stuiten volgens de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek.
e
De bezwaarprocedure
De administratieve fase van de bezwaarprocedure is geïncorporeerd in het decreet van 30 mei 2008. De belastingplichtige of zijn vertegenwoordiger kan schriftelijk en gemotiveerd bezwaar indienen bij de deputatie tegen een provinciebelasting, een belastingverhoging of een administratieve boete. Het bezwaar moet schriftelijk worden ingediend binnen een termijn van drie maanden te rekenen vanaf de derde kalenderdag volgend op de datum van verzending van het aanslagbiljet of vanaf de kennisgeving van de aanslag (voor kohierbelastingen) of vanaf de datum van de inning van de belasting (voor contantbelastingen). Bezwaren kunnen nu ook via duurzame drager (fax, e-mail …) worden ingediend. De bezwaarprocedure is geregeld door artikel 9 van het decreet van 30 mei 2008. Er moet een schriftelijke ontvangstmelding gebeuren binnen 15 kalenderdagen na de indiening van het bezwaarschrift. Als de belastingschuldige of zijn vertegenwoordiger dat heeft gevraagd, zal hij uitgenodigd worden op een hoorzitting voor de deputatie of voor een lid van de deputatie of zelfs een aangewezen personeelslid. Er wordt een proces-verbaal van de hoorzitting opgesteld. De termijn waarbinnen de deputatie uitspraak moet doen over een bezwaarschrift is 6 maanden. In geval van ambtshalve vestiging wordt de termijn verlengd tot 9 maanden. Indien er echter géén beslissing is binnen de voorziene uitspraaktermijn kan de belastingplichtige zich wenden tot de bevoegde rechtbank van eerste aanleg, zonder nog langer op een uitspraak van de deputatie te hoeven wachten.
292
Financieel beheer
HOOFDSTUK 4
Deel VI
De deputatie doet uitspraak over het bezwaarschrift als administratieve overheid en niet als rechtsprekende instantie. Dit betekent concreet dat er geen uitspraak wordt gedaan over de eventuele strijdigheid van het belastingreglement met (grond)wettelijke bepalingen. De uitspraak van de deputatie moet met redenen omkleed zijn. De beslissing wordt per aangetekende brief ter kennis gebracht van de eiser, zijn vertegenwoordiger en de financieel beheerder. Tegen de beslissing van de deputatie kan beroep worden ingediend bij de rechtbank van eerste aanleg van het rechtsgebied waarin de belasting werd gevestigd. De termijn om beroep in te stellen bedraagt — op straffe van verval — drie maanden vanaf de kennisgeving aan de eiser en zijn vertegenwoordiger van de beslissing van de deputatie (art. 1385undecies Gerechtelijk Wetboek). Belangrijk is dat de beroepsprocedure voor de rechtbank van eerste aanleg slechts mogelijk is indien de bezwaarindiener voorafgaandelijk het administratieve beroep heeft ingesteld bij de deputatie (art. 1385undecies, lid 1 Gerechtelijk Wetboek). Zo niet zal de rechtbank de vordering niet ontvankelijk verklaren. Het vonnis van de rechtbank van eerste aanleg is vatbaar voor verzet of hoger beroep bij het hof van beroep. Tegen het arrest van het hof van beroep is voorziening in cassatie mogelijk wegens schending van de wet of niet-naleving van substantiële of op straffe van nietigheid voorgeschreven vormvereisten. De bezwaarprocedure mag niet verward worden met de onverhaalbare en oninbare posten. De deputatie kan de aanslagen oninbaar verklaren voor de belastingplichtigen waarvan de insolventie bewezen is. Tevens verleent de deputatie ambtshalve ontheffing van de overbelastingen die voortkomen uit materiële vergissingen, uit dubbele belasting, alsook die blijken uit afdoende bevonden nieuwe feiten of bescheiden waarvan het laattijdig voorleggen door de belastingplichtige wordt verantwoord door wettige redenen.
F
Provinciefonds
De belangrijkste toelage op de gewone dienst van het provinciale budget is de dotatie van het Vlaams Provinciefonds (opgericht bij decreet van 29 april 1991). Het betreft hier een vorm van algemene financiering: de provincie kan vrij over de dotatie beschikken. Tijdens de eerste maand van elk kwartaal wordt aan iedere provincie een voorschot uitbetaald gelijk aan één vierde van het aandeel van die provincie in de dotatie van het laatste jaar waarvoor de definitieve verdeling is gekend.
Financieel beheer
293
De e l V I
H OOFDSTUK 4
De definitieve bepaling van de aandelen gebeurt door de Vlaamse regering, waarna het saldo wordt verrekend. De verdelingscriteria van het Provinciefonds zijn als volgt: 10 % wordt in gelijke delen verdeeld over de Vlaamse provincies; 45 % volgens het bevolkingscijfer; 5 % volgens de oppervlakte; 5 % volgens de bevolkingsdichtheid; 5 % volgens de actieve bevolking werkzaam op het grondgebied van de provincie ten opzichte van de totale bevolking van de provincie; 30 % volgens de in de provincie omgekeerde evenredige opbrengst per inwoner van 100 opcentiemen op de onroerende voorheffing vermenigvuldigd met het inwonersaantal van de provincie. Dit laatste criterium is een correctiefactor. De provincies ontvangen een aandeel dat omgekeerd evenredig is met hun belastingvermogen. Wie een lager belastingvermogen heeft, ontvangt meer. De actieve bevolking werkzaam in de provincie bestaat uit: - de arbeiders en de bedienden; - de zelfstandigen en de uitoefenaars van vrije beroepen; - het door de staat, de gemeenschappen en de gewesten bezoldigde personeel; - de personen bezoldigd door de provincies, de gemeenten en de openbare instellingen; - het onderwijzend personeel dat niet door de openbare besturen wordt bezoldigd.
Hoewel decretaal vastgelegd, werd het Provinciefonds in het verleden gedurende jaren niet geïndexeerd. Bovendien werd vanaf 2001 het Provinciefonds op jaarbasis met ongeveer 25 miljoen euro verminderd en zijn de middelen van het Investeringsfonds die voor de provincies bestemd waren, vanaf 2003 overgeheveld naar het Gemeentefonds. Gedurende een aantal jaren werd een gedeelte van het vierde kwartaalvoorschot drie maanden later uitbetaald. Vanaf het begrotingsjaar 2007 werd het Provinciefonds jaarlijks verhoogd met een evolutiepercentage van 3,5 %. De toekomstige evolutie van het Provinciefonds zal vermoedelijk beïnvloed worden door de uitkomst van een interne Vlaamse staatshervorming. Zo wordt vanaf 2010 3 miljoen euro bespaard op het Provinciefonds.
G
Het BTW-statuut van de provincies
De programmawet van 27 december 2006 heeft het btw-statuut voor openbare besturen, waaronder provinciebesturen, vanaf 1 juli 2007 gewijzigd. Er was weliswaar een tolerantieperiode, die echter eind 2008 afliep. Intussen heeft het arrest van het Grondwettelijk Hof van 17 juli 2008 de btw-plicht voor de vrijgestelde handelingen vernietigd. Het was precies deze bepaling in de gewijzigde wetgeving die voor de provincies nefast was omdat ze voor
294
Financieel beheer
HOOFDSTUK 4
Deel VI
administratieve overlast dreigde te zorgen, zonder recht op aftrek of teruggave van de btw te doen ontstaan. De provinciebesturen zijn nu voor wat meer handelingen btw-plichtig dan in de periode voor 1 juli 2007, wat zeker op lange termijn niet oninteressant hoeft te zijn.
a
Basisprincipe
De regel is dat overheidsinstellingen, zoals provincies, niet btw-plichtig zijn voor de handelingen die ze als overheid verrichten, ook niet indien zij voor die werkzaamheden of handelingen rechten, heffingen, bijdragen of retributies innen. De provincies zijn dus voor de meeste van hun activiteiten niet btw-plichtig, bijvoorbeeld voor de bouw van administratieve centra.
b
Art. 6, 1e lid BTW-Wb.
Uitzonderingen
Op dit basisprincipe bestaan 2 uitzonderingen.
1 ° E e n ov erheid is steeds btw-plichtig w anneer ze w e r k z a a mheden of handelingen v erricht die zijn o p g e s o md in ar tikel 6, derde lid v an het BTW-Wetboek.
Het provinciebestuur is in die gevallen btw-plichtig, zonder dat men moet nagaan of er sprake is van concurrentieverstoring met de privésector. De btw-plicht geldt voor zover de handelingen niet van onbeduidende omvang zijn. Men kan immers toch van een btw-vrijstelling genieten als het omzetcijfer het bedrag van 5.580 EUR per jaar niet overschrijdt. Het betreft hier onder meer: - het goederen- en personenvervoer; - de levering van nieuwe goederen geproduceerd voor de verkoop; - de exploitatie en het verlenen van rechten op de exploitatie van een parkeergelegenheid, een opslagplaats en/of een kampeerterrein; - de leveringen van goederen en de diensten verricht door bedrijfskantines, bedrijfswinkels, coöperaties en soortgelijke inrichtingen. 2 ° D e p rovinciebesturen hebben de hoedanigheid v an bt w - p l i c htige v oor andere w erkzaamheden of handeling e n d i e zij als ov erheid v errichten en die niet w orden o p g e s o m d in ar tikel 6, 3e lid, v oor zov er een behande l i n g a l s niet-belastingplichtige tot concurrentiev ersto r i n g v a n enige betekenis zou leiden (ar tikel 6, tw eede l i d BT W - Wetboek).
Financieel beheer
295
De e l V I
H OOFDSTUK 4
Om hieraan te voldoen, moeten de volgende twee voorwaarden samen vervuld zijn: - het betreft het verrichten van identieke handelingen als de ondernemers uit de privésector; - het verrichten van deze handelingen leidt tot een belangrijke concurrentieverstoring ten nadele van de betrokken privéondernemer. Dit is een feitenkwestie die geval per geval zal moeten worden beoordeeld. Voor verschillende activiteiten is de btw-plicht op lange termijn voordelig, niettegenstaande de administratieve last die gepaard gaat met het bijhouden van een btw-boekhouding en het opmaken en indienen van een btw-aangifte. Er ontstaat dan immers een recht van aftrek van de btw, niet alleen voor de exploitatiekosten maar ook voor investeringen. Een klassiek voorbeeld van concurrentieverstoring is een cafetaria door een overheid uitgebaat. Indien echter de uitbating van de cafetaria samenhangt met een vrijgestelde activiteit is onder bepaalde voorwaarden de btw-vrijstelling ook geldig voor de cafetaria. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn voor een eigen cafetaria in een provinciaal museum, dat alleen toegankelijk is voor museumbezoekers. Door de nieuwe wetgeving wordt het verschil in btw-statuut tussen het provinciebestuur, inclusief intern verzelfstandigde agentschappen, en een autonoom provinciebedrijf enigszins kleiner. Wel zou de btw-administratie voorlopig geneigd zijn om het begrip concurrentieverstoring door een openbaar bestuur eerder beperkend te interpreteren. In tegenstelling tot een paraprovinciale vzw zal een APB ook minder snel onder de btw-vrijstelling van art. 44 van het BTW-Wetboek vallen. Deze vrijstelling geldt onder meer voor de diensten verstrekt naar aanleiding van de exploitatie van sportinrichtingen en inrichtingen voor lichamelijke opvoeding, voor de diensten en samenhangende leveringen in verband met het bezoek aan musea of voor het verstrekken van onderwijs, met inbegrip van schoolrefters en –vervoer. Hoe dan ook zal men bij opmaak van de statuten van een autonoom bedrijf best voldoende aandacht besteden aan de btw-problematiek, om achteraf onaangename verrassingen te voorkomen. Volledigheidshalve kan hier nog worden vermeld dat in het kader van een zogenaamde VAT Package een aantal nieuwe btw-maatregelen opgelegd zijn aan de provinciebesturen. Zo zijn vanaf 2010 diensten verricht aan in België gevestigde gedeeltelijke btw-plichtigen, zoals provincies, in de regel belast met Belgische btw, ongeacht de bestemming van deze diensten. Bovendien moeten de provincies zelf de Belgische btw voldoen wanneer de dienstverlener niet in België is gevestigd. Voor de provincies geeft dat in een aantal gevallen aanleiding tot een kostenverhoging. De regeling inzake intracommunautaire verwervingen blijft in beginsel onveranderd: tenzij in uitzonderlijke gevallen zijn de provinciebesturen verplicht hun aankopen in andere EU-lidstaten waarbij de goederen naar België worden vervoerd aan de btw te onderwerpen in ons land.
296
Financieel beheer
HOOFDSTUK 5
5
Deel VI
Provinciaal patrimonium
De provincieraad is bevoegd voor de daden van beschikking met betrekking tot de onroerende goederen, tenzij deze nominatief in het budget zijn opgenomen. De provincieraad is ook bevoegd voor alle dadingen. De deputatie is bevoegd voor de daden van beschikking met betrekking tot de onroerende goederen, mits die nominatief in het budget zijn opgenomen. De deputatie is ook bevoegd voor alle daden van beschikking met betrekking tot de roerende goederen. Voor daden van beheer, is enkel de deputatie bevoegd.
A
Algemeen
a
Daden van beschikking
Volgens artikel 42 van het Provinciedecreet beschikt de provincieraad over de volheid van bevoegdheid voor de aangelegenheden van provinciaal belang. De provincieraad put uit deze bepaling de bevoegdheid voor de daden van beschikking met betrekking tot de onroerende goederen uit het provinciaal patrimonium en voor het aangaan van dadingen. De provincieraad mag die bevoegdheden niet delegeren aan de deputatie. Het Provinciedecreet zelf voorziet echter in een uitzondering op deze bevoegdheid van de provincieraad: de deputatie is bevoegd voor het stellen van de daden van beschikking met betrekking tot onroerende goederen mits die nominatief in het vastgestelde budget zijn opgenomen; dit met uitzondering van het aangaan van de dadingen (art. 43, § 2, 12° en 20° en art. 57, § 3, 8°, b Provinciedecreet).
Art. 42, 43 en 57
Voorbeelden van daden van beschikking met betrekking tot onroerende goederen zijn de verkrijging of vervreemding van een onroerend goed, of het verlenen of verkrijgen van een recht van opstal of erfpacht. Ook een hypotheek of een erfdienstbaarheid vestigen op provinciaal patrimonium is een daad van beschikking. Als deze verrichting niet nominatief in het vastgestelde budget is opgenomen, is enkel de provincieraad bevoegd. Als er wel een nominatieve opname in het budget is gebeurd, dan is de deputatie bevoegd. Voor het stellen van de daden van beschikking met betrekking tot de roerende goederen, is enkel de deputatie bevoegd. Ook hier met uitzondering van het aangaan van dadingen (art. 57, § 3, 8°, a Provinciedecreet). Een voorbeeld van een daad van beschikking met betrekking tot roerende goederen, is de verkoop van deze goederen. Hiervoor is de deputatie bevoegd. De aankoop van roerende goederen, is een overheidsopdracht van le-
Provinciaal patrimonium
297
De e l V I
H OOFDSTUK 5
veringen, en daarvoor gelden andere bevoegdheidsregels (zie hierna in dit Deel: hoofdstuk 6, blz. 304 e.v.). Zowel de provincieraad als de deputatie moeten bij de besluitvorming over de daden van beschikking, het gelijkheidsbeginsel en de beginselen van behoorlijk bestuur naleven. Voor de aankoop van roerende goederen moet rekening gehouden worden met de wetgeving op de overheidsopdrachten.
b
Daden van beheer
De deputatie is door het Provinciedecreet belast met de daden van beheer over de provinciale inrichtingen en eigendommen, binnen de door de provincieraad desgevallend vastgestelde algemene regels (art. 57, § 3, 1° Provinciedecreet). Als provinciale inrichtingen kunnen o.m. vernoemd worden: de provinciale administratieve centra, de provinciale scholen, musea, recreatiedomeinen en sportinfrastructuur. De voormelde bepaling verleent de deputatie de bevoegdheid om op eigen initiatief, d.w.z. zonder tussenkomst van de provincieraad, de nodige maatregelen te nemen om het provinciaal patrimonium te beheren binnen de algemene voorwaarden die eventueel door de provincieraad werden vastgesteld. Zo is de deputatie bevoegd om, met inachtname van de wettelijke en door de provincieraad bepaalde voorwaarden, de huurders en de pachters van de provinciale eigendommen aan te duiden, eventueel na daartoe de voorgeschreven openbare oproep georganiseerd te hebben. Het behoort eveneens tot de bevoegdheid van de deputatie, om de pacht- en huurcontracten voor provinciegoederen op te stellen. De deputatie kan deze beheersbevoegdheid bij reglement delegeren aan de provinciegriffier. De provinciegriffier kan die bevoegdheid verder delegeren aan andere personeelsleden van de provincie (art. 58). Hetzelfde geldt voor de daden van beschikking met betrekking tot de roerende goederen. De daden van beschikking met betrekking tot onroerende goederen die nominatief in het vastgestelde budget zijn opgenomen, moet de deputatie echter zelf uitoefenen. Deze laatste bevoegdheid mag immers niet toevertrouwd worden aan de provinciegriffier (art. 58).
298
Provinciaal patrimonium
HOOFDSTUK 5
B
Openbaar en privaat domein
a
Principe
Deel VI
De goederen die behoren tot het openbaar domein van de provincie zijn in principe onvervreemdbaar. Dit betekent niet dat de provincieraad ter zake geen bevoegdheden zou hebben. De deputatie of, bij delegatie, de provinciegriffier is belast met het beheer van de goederen die behoren tot het openbaar domein. Elke beslissing over goederen van het openbaar domein die verder gaat dan “beheren”, behoort normaliter tot de bevoegdheid van de provincieraad. Zo komt het de provincieraad toe te beslissen over de onttrekking van een bepaald goed aan het openbaar domein om het op te nemen in het privaat domein. M.a.w., het is de provincieraad die beslist over desaffectatie van een goed van het openbaar naar het privaat domein. De provincieraad kan eveneens, op voorwaarde van een bijzondere en omstandige motivering, zakelijke rechten vestigen op openbare domeingoederen voor zover die rechten niet kennelijk onverenigbaar zijn met de bestemming van die goederen.
b
Privatieve ingebruikneming
Zijn goederen van het openbaar domein in principe onvervreemdbaar, dan kan de provinciale overheid wel de privatieve ingebruikneming van deze goederen toestaan, naargelang het geval, onder de vorm van een eenzijdige handeling, een concessie of het vestigen van een zakelijk recht in het kader van een publiek-privaat samenwerkingsverband. Aldus is het zaak van de provincieraad het bestendig gebruik van een of meerdere lokalen van een provinciaal gebouw aan personen vreemd aan het bestuur te reglementeren. Evenwel kan de deputatie aan derden, zonder dat deze daarop enige aanspraak kunnen laten gelden, een tijdelijk en kortstondig gebruik van lokalen toestaan, op voorwaarde dat dit gebruik verenigbaar is met de functie van de ter beschikking gestelde lokalen en/of de werking van de provinciale diensten. Bij het toestaan van dit gebruik zal de deputatie er tevens over waken niet discriminerend op te treden. Wanneer de provincieraad eveneens beslist over het in concessie geven aan een vereniging zonder winstoogmerk van de uitbating van de provinciale inrichtingen, dan mag de provincieraad bij het vaststellen van voorwaarden van de concessieverlening evenwel de beheersbevoegdheid van de deputatie niet miskennen, hetgeen o.a. inhoudt dat de concessievoorwaarden de deputatie moeten toelaten zijn recht van toezicht uit te oefenen.
Provinciaal patrimonium
299
De e l V I
H OOFDSTUK 5
c
Vergunningen
Het komt de provincieraad toe het verlenen van vergunningen te reglementeren maar het is de deputatie of, in geval van delegatie, de provinciegriffier die bevoegd is om de individuele vergunning te verlenen. Hierbij moet nog opgemerkt worden dat voor de privatieve ingebruikneming van het openbaar domein ook een stedenbouwkundige vergunning vereist kan zijn. Aldus is een vergunning vereist voor de oprichting van een als bouwwerk aangemerkte reclame-inrichting.
C Overzicht verrichtingen onroerend patrimonium
Art. 28 en 42
a
Aankoop
De koopovereenkomsten zijn geregeld door artikel 1582 en volgende van het Burgerlijk Wetboek. De aankoop van onroerende goederen — zowel openbaar als uit de hand — behoort normaliter tot de bevoegdheid van de provincieraad die daarover in beginsel in openbare vergadering beraadslaagt en beslist. Zoals gezegd, is de deputatie bevoegd voor de aankoop van onroerende goederen voor zover die aankoop nominatief in het vastgestelde budget opgenomen is. Wanneer de deputatie of de provinciegriffier niet bevoegd is om de aankoop te doen, zal in de praktijk door de deputatie onderhandeld worden over de aankoop en zal, in geval van akkoord, een principeovereenkomst worden gesloten onder voorbehoud van goedkeuring door de provincieraad.
Art. 28 en 42
Art. 57 en 58
b
Verkoop
De koopovereenkomsten zijn geregeld door artikel 1582 en volgende van het Burgerlijk Wetboek. De verkoop van onroerende goederen – zowel uit de hand als openbaar – behoort normaliter tot de bevoegdheid van de provincieraad die daarover in beginsel in openbare vergadering beraadslaagt en beslist. Zoals bij de aankoop is de deputatie bevoegd voor de verkoop van onroerende goederen voor zover die verkoop nominatief in het vastgestelde budget opgenomen is. Het besluit moet de redenen aangeven waarom het onroerend goed verkocht wordt, alsmede de wijze waarop de opbrengst wederbelegd zal worden en eventueel de bijzondere omstandigheden waarom het goed uit de hand wordt
300
Provinciaal patrimonium
HOOFDSTUK 5
Deel VI
verkocht. Voor de onroerende goederen die onder de toepassing vallen van het Vlaamse Bosdecreet kan de verkoop slechts gebeuren na machtiging van de Vlaamse regering (art. 90, tweede lid Decr.Vl.R. 13 juni 1990). De openbare verkoop is de regel. In sommige gevallen wordt ook de verkoop uit de hand aanvaard maar de provincieraad moet daarvoor over precieze redenen beschikken die in feite juist en in rechte aannemelijk zijn. Dit is o.m. het geval wanneer de eigendomsoverdracht gebeurt tussen openbare besturen. Ingeval het goed openbaar verkocht wordt, is het mogelijk dat de provincieraad een tweede maal moet bijeenkomen indien de aangeboden prijs het bedrag van de schatting niet bereikt. In dat geval moet de provincieraad opnieuw over de verkoop beraadslagen en in zijn besluit de redenen aangeven waarom het goed verkocht wordt beneden de geschatte waarde.
c
Ruil
De ruilcontracten zijn geregeld door artikel 1702 en volgende van het Burgerlijk Wetboek. De ruil van onroerende goederen behoort normaliter tot de bevoegdheid van de provincieraad die daarover in beginsel in openbare vergadering beraadslaagt en beslist.
Art. 28 en 42
De deputatie is bevoegd om te beslissen over een ruil, voor zover die ruiloperatie nominatief in het vastgestelde budget opgenomen is. Voor de ruil van onroerende goederen gelden dezelfde voorschriften als voor de verkoop van onroerende goederen uit de hand.
d
Art. 57
Erfpacht en opstal
Het recht van erfpacht en het recht van opstal zijn geregeld in twee afzonderlijke wetten, die allebei van 10 januari 1824 dateren. Erfpacht is een zakelijk recht om het genot te hebben van een onroerend goed dat aan iemand anders toebehoort, mits de betaling van een vergoeding. De duur is minimaal 27 en maximaal 99 jaar. Het recht van opstal is een zakelijk recht om gebouwen, werken of beplantingen in eigendom te hebben op de grond die aan iemand anders toebehoort. De duur is maximaal 50 jaar. Het verlenen of bekomen van een recht van erfpacht of van opstal van onroerende goederen behoort normaliter tot de bevoegdheid van de provincieraad die daarover in beginsel in openbare vergadering beraadslaagt en beslist.
Provinciaal patrimonium
Art. 28 en 42
301
De e l V I
Art. 57
H OOFDSTUK 5
De deputatie is bevoegd om te beslissen over een ruil, voor zover die ruiloperatie nominatief in het vastgestelde budget opgenomen is.
e
Schenkingen en legaten
Schenkingen en legaten zijn geregeld in artikel 893 en volgende van het Burgerlijk Wetboek. Over de definitieve aanvaarding van een schenking of een legaat beslist de provincieraad.
Art. 43
f
Verhuring en verpachting
De huurovereenkomsten zijn geregeld in artikel 1708 en volgende van het Burgerlijk Wetboek. Dit Burgerlijk Wetboek bevat een afdeling met algemene bepalingen over de huur van onroerende goederen (artikel 1714 en volgende), maar ook specifieke afdelingen met regels voor de huurovereenkomsten met betrekking tot ten eerste de hoofdverblijfplaats van de huurder, ten tweede de handelshuur en ten derde de landpacht. Normaliter kunnen alleen de onroerende goederen die tot het privaat domein behoren, verhuurd (huizen en gewone gronden) of verpacht (landeigendommen) worden. Art. 57 en 58
Voor zover de verhuring en de verpachting als daden van beheer kunnen worden beschouwd, is de deputatie of in geval van delegatie, de provinciegriffier, bevoegd voor het organiseren van een eventuele aanbesteding en het toewijzen van de huur of de pacht, binnen de door de provincieraad vastgestelde algemene regels. Voor de huizen en de gewone gronden bestaat er geen algemene wettelijke bepaling die de wijze van verhuring door openbare rechtspersonen regelt. De provincie heeft de keuze tussen de openbare verhuring en de verhuring uit de hand. In de praktijk komt het meermaals voor dat om sociale, economische en zelfs om financiële redenen de voorkeur moet worden gegeven aan de verhuring uit de hand volgens een verhuurreglement dat door de provincieraad wordt vastgesteld. De Pachtwet van 4 november 1969 voorziet in een bijzondere regeling voor de verpachting van landeigendommen door openbare rechtspersonen (Staat, gewesten, gemeenschappen, provincies, gemeenten, OCMW, kerkbesturen, enz.). Deze bijzondere regeling heeft betrekking op de vaststelling van de maximumpachtprijs, de inschrijvingen en de toewijzing van de pacht.
302
Provinciaal patrimonium
HOOFDSTUK 5
D
Deel VI
Bestuurlijk toezicht
De beslissingen van de provincieraad, de deputatie of in geval van delegatie de provinciegriffier, betreffende het patrimonium van de provincie zijn onderworpen aan het algemeen bestuurlijk toezicht. Dit bestuurlijk toezicht wordt behandeld in Deel IX, hoofdstuk 1, blz. 385 e.v.
E Opmaken van akten met betrekking tot onroerende goederen van de provincies De notarissen zijn in alle gevallen bevoegd om authentieke akten te verlijden waarbij een openbare rechtspersoon betrokken is, bv. de aankoop of de verkoop van een onroerend goed door de provincie. Maar de provincie kan niet verplicht worden een beroep te doen op een notaris in de gevallen waarin een administratieve overheid, bv. de provinciegouverneur, bevoegd is om de akte te verlijden. Uit de rechtspraak van de Raad van State blijkt dat de provinciegouverneur bevoegd is om authenticiteit te verlenen aan een akte tot aankoop, verkoop, ruil of huur van onroerende goederen door de provincie. De provinciegouverneur kan bijgevolg authenticiteit verlenen aan een akte tot aankoop, verkoop, ruil of huur van onroerende goederen van de provincie. De provinciegouverneur is eveneens bevoegd voor het verlijden van akten met het oog op de doorhaling van een hypothecaire inschrijving die een onroerend goed bezwaart dat door de provincie wordt aangekocht. De Onteigeningswet van 27 mei 1870 vermeldt uitdrukkelijk de bevoegdheid van de provinciegouverneur om overeenkomsten, kwitanties en andere akten te authentificeren die door hem worden verleden voor de aankoop van onroerende goederen namens de provincie. Door de programmawet van 6 juli 1989 kunnen de provincies ook een beroep doen op de medewerking van de aankoopcomités voor het uitvoeren van alle domeinverrichtingen. In dat geval zijn de ambtenaren van de aankoopcomités eveneens bevoegd voor het verlijden van de vereiste authentieke akten.
Provinciaal patrimonium
303
De e l V I
H OOFDSTUK 6
6
Overheidsopdrachten
Overheidsopdrachten zijn contracten voor de aanneming van werken, van leveringen of van diensten. De bevoegdheden van de provinciale bestuursorganen zijn deels rechtstreeks geregeld in het Provinciedecreet, maar zijn ook deels afhankelijk van provinciale besluitvorming over het begrip dagelijks bestuur, over de delegatie van bevoegdheid en van het budgethouderschap en over het nominatief opnemen van opdrachten in het budget. Een en ander moet ook samen gelezen worden met de wet op de overheidsopdrachten. De bevoegdheden verschillen naargelang de fase in de procedure: ontwerpfase, gunningsfase of uitvoeringsfase van de opdrachten.
A
Algemeen
a
Wetgeving
De basis van de huidige reglementering is de Wet van 24 december 1993 betreffende de overheidsopdrachten en sommige opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten (overheidsopdrachtenwet 1993). Voor de provincies is voornamelijk Boek I van de wet van belang, omdat dit boek de reglementering bevat voor overheidsopdrachten en concessies voor openbare werken van de aanbestedende overheden in de zogenaamde “klassieke sectoren” (Titel II en III). In hetzelfde Boek I vind je ook de reglementering terug voor de overheidsopdrachten in de zogenaamde “speciale sectoren”, namelijk de sectoren water, energie, vervoer en postdiensten (Titel IV). Boek II is niet van belang voor de provincies. Dit Boek II is van toepassing op de opdrachten van privéondernemingen en van overheidsbedrijven in de sectoren water, energie, vervoer en postdiensten (de zogenaamde “speciale sectoren”). Intussen is er reeds een volledig nieuwe wetgeving aangenomen en gepubliceerd in het Staatsblad. Namelijk de Wet van 15 juni 2006 betreffende overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten (overheidsopdrachtenwet 2006) en de Wet van 16 juni 2006 betreffende de gunning, informatie aan kandidaten en inschrijvers en wachttermijn inzake overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten (standstillwet 2006). Deze nieuwe wetten zijn echter (behalve enkele artikelen) nog niet in werking getreden. De zogenaamde “standstill” is een wachttermijn die de aanbestedende overheid moet respecteren om aan de niet-geselecteerde inschrijver, de inschrijver van wie de offerte als niet regelmatig wordt beschouwd of de inschrijver waarvan de offerte niet werd gekozen
304
Overheidsopdrachten
HOOFDSTUK 6
Deel VI
de kans te geven in beroep te gaan tegen deze beslissing vooraleer de opdracht wordt gegund aan de gekozen inschrijver.
Twee koninklijke besluiten bevatten de bepalingen ter uitvoering van de overheidsopdrachtenwet 1993 voor de overheidsopdrachten in de “klassieke sectoren”: - het KB van 8 januari 1996 betreffende de overheidsopdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten en de concessies voor openbare werken (dit besluit regelt de procedures die leiden tot de gunning); - het KB van 26 september 1996 tot bepaling van de algemene uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten en van de concessies voor openbare werken (dit besluit regelt de uitvoeringsfase van de opdrachten). Het is de bedoeling om deze koninklijke besluiten volledig te vervangen door nieuwe uitvoeringsbesluiten bij de wetten op de overheidsopdrachten van 15 en 16 juni 2006.
b
Toepassingsgebied
De wetgeving overheidsopdrachten is van toepassing op volgende soorten contracten: - aanneming van werken; - aanneming van leveringen; - aanneming van diensten; - concessies voor openbare werken. De definities van werken, leveringen en diensten in de zogenaamde “klassieke sectoren”, zijn opgenomen in artikel 5 van de overheidsopdrachtenwet 1993: - een overheidsopdracht voor aanneming van werken is de overeenkomst onder bezwarende titel gesloten tussen een aannemer enerzijds en een aanbestedende overheid anderzijds, en die betrekking heeft: * hetzij op de uitvoering, hetzij op de uitvoering samen met het ontwerp van werken in verband met de in bijlage 1 bij de overheidsopdrachtenwet vermelde werkzaamheden of van een werk; * hetzij op het laten uitvoeren, met welke middelen ook, van een werk dat aan de door de aanbestedende vastgestelde eisen voldoet. Het werk is het resultaat van een geheel van bouwwerkzaamheden of van wegenbouwkundige werken dat ertoe bestemd is als zodanig een economische of technische functie te vervullen; - een overheidsopdracht voor aanneming van leveringen is de overeenkomst onder bezwarende titel gesloten tussen een leverancier enerzijds en een aanbestedende overheid anderzijds, en die betrekking heeft op de verwerving door koop- of aannemingsovereenkomst, huur, huurkoop of leasing
Overheidsopdrachten
305
De e l V I
H OOFDSTUK 6
met of zonder aankoopoptie van producten. Deze overeenkomst mag bijkomend werken van aanleg en plaatsing bevatten; - een overheidsopdracht voor aanneming van diensten is de overeenkomst onder bezwarende titel gesloten tussen een dienstenverlener enerzijds en een aanbestedende overheid anderzijds, en die betrekking heeft op in bijlage 2 bij de overheidsopdrachtenwet vermelde diensten.
c
Beginselen
De volgende basisbeginselen voor het plaatsen van overheidsopdrachten volgen rechtstreeks uit de toepasselijke Europese richtlijnen (zie artikel 2 richtlijn 2004/18/EG van 31 maart 2004): - gelijkheid en niet-discriminatie; - transparantie. De overheidsopdrachtenwet 1993 vermeldt nog twee andere principes die als een rode draad doorheen de wetgeving overheidsopdrachten lopen (zie art. 1 overheidsopdrachtenwet 1993): - de forfaitaire prijsbepaling (zie ook: art. 7 overheidsopdrachtenwet 1993); - de mededinging.
B
Ontwerpfase
Een eerste fase in de dossiervorming van een overheidsopdracht, is de ontwerpfase. In deze eerste fase stelt een aanbestedende overheid twee rechtshandelingen: - het kiezen van de wijze van gunning; - het vaststellen van de voorwaarden van de opdracht. De overheidsopdrachtenwet beschrijft de volgende gunningswijzen (art. 13 tot en met 17 overheidsopdrachtenwet 1993): - openbare aanbesteding; - beperkte aanbesteding; - algemene offerteaanvraag; - beperkte offerteaanvraag; - onderhandelingsprocedure. Daarnaast bestaan er twee wedstrijdformules waarbij een jury wordt ingeschakeld: de wedstrijd en de prijsvraag voor ontwerpen. De wedstrijd is een procedure voor werken of leveringen die zowel slaan op het opmaken van een ontwerp als op de uitvoering. De prijsvraag voor ontwerpen is een procedure die een aanbestedende overheid toelaat om een plan of een ontwerp aan te schaffen en die eventueel kan leiden tot de gunning van een overheidsopdracht voor aanneming van diensten (art. 20 overheidsopdrachtenwet 1993).
306
Overheidsopdrachten
HOOFDSTUK 6
Deel VI
De voorwaarden van de opdracht vallen uiteen in administratieve bepalingen en een technische beschrijving. De technische beschrijving wordt opgesteld aan de hand van technische specificaties, prestatie-eisen of functionele eisen. Het document waarin deze voorwaarden uitgeschreven worden, noemen we het bestek. Bij een bestek horen vaak bijlagen, zoals plannen. Welk bestuursorgaan bevoegd is om de gunningswijze te kiezen en de voorwaarden van de opdracht vast te stellen, hangt enerzijds af van de bepalingen van het Provinciedecreet en anderzijds van de delegaties die binnen het provinciebestuur van toepassing zijn. Binnen de grenzen van het Provinciedecreet is maatwerk dus mogelijk. Het kiezen van de wijze van gunning en het vaststellen van de voorwaarden voor de opdracht, zijn bevoegdheden van de provincieraad. De provincieraad kan op twee manieren haar bevoegdheid overdragen naar de deputatie: - door vast te stellen welke opdrachten passen binnen het begrip dagelijks bestuur; - door de opdracht nominatief op te nemen in het budget zonder zelf de wijze van en de voorwaarden vast te stellen. Het begrip dagelijks bestuur is niet nader omschreven in het Provinciedecreet. De memorie van toelichting en omzendbrieven geven inzicht in wat de Vlaamse overheid onder dit begrip verstaat. Beheersdaden die geboekt worden op het exploitatiebudget of die in normale omstandigheden de provincie niet voor meer dan een jaar binden, kunnen tot het dagelijks bestuur behoren. Het dagelijks bestuur kan ook investeringen omvatten voor zover deze binnen hetzelfde boekjaar gerealiseerd of geleverd worden in normale omstandigheden. Grote investeringsprojecten behoren, zelfs als ze binnen het jaar gerealiseerd kunnen worden, niet tot het dagelijks bestuur. Het komt de provincieraad toe om te bepalen waar de grens van het dagelijks bestuur precies ligt. Voor het onderscheid tussen grote en kleine investeringsprojecten, is het gebruikelijk om een onderscheid in te voeren aan de hand van een drempelbedrag. De bevoegdheid tot het vaststellen van de voorwaarden en het kiezen van de wijze van gunnen van grote investeringsprojecten kan enkel aan de deputatie toevertrouwd worden door een opdracht nominatief op te nemen in het vastgestelde budget. Als de provincieraad tijdens de bespreking van het budget waarbij een opdracht nominatief is opgenomen geen beslissing neemt over de voorwaarden en over de gunningswijze, dan is de deputatie daarvoor bevoegd.
Artikelen 43, 57 en 58
De deputatie kan de uitoefening van deze toevertrouwde bevoegdheden met betrekking tot de opdrachten van dagelijks bestuur en met betrekking tot de opdrachten die nominatief in het budget zijn opgenomen, bij reglement toevertrouwen aan de provinciegriffier. De provinciegriffier kan die toevertrouwde bevoegdheden persoonlijk uitoefenen of kan dit toevertrouwen aan andere personeelsleden van de provincie.
Overheidsopdrachten
307
De e l V I
Art. 153
H OOFDSTUK 6
In gevallen van dwingende en onvoorziene omstandigheden, kan de deputatie op eigen initiatief de bevoegdheden uitoefenen met betrekking tot de vaststelling van de wijze van gunning en de voorwaarden van overheidsopdrachten. Deze bevoegdheid is een voorbehouden bevoegdheid van de deputatie en is niet voor delegatie vatbaar. De provincieraad kan zonder voorafgaande budgetwijziging in de uitgave voorzien die door dergelijke dwingende en onvoorziene omstandigheden vereist is. Het betreft een uitzonderingsmaatregel waarmee zeer zuinig moet omgesprongen worden. Als het geringste uitstel onbetwistbare schade zou veroorzaken, kan zelfs de deputatie op eigen verantwoordelijkheid over de uitgaven beslissen. De bevoegdheid om over de uitgaven te beslissen houdt de bevoegdheid in tot het vaststellen van de voorwaarden, het vaststellen van de wijze van gunnen, het voeren van de gunningsprocedure, de gunning en de uitvoering van de overheidsopdrachten. De nodige kredieten worden zo snel mogelijk ingeschreven door een budgetwijziging. De betaling kan echter al uitgevoerd worden zonder die budgetwijziging af te wachten. De deputatie beschikt over een door het Provinciedecreet toegewezen bevoegdheid met betrekking tot enkele financiële diensten. Ten eerste voor het aangaan van leningen voor een periode langer dan één jaar. Leningen van minder dan of gelijk aan een jaar zijn een bevoegdheid van de financieel beheerder in het kader van zijn thesauriebeheer. Een tweede toegewezen bevoegdheid van de deputatie zijn de besluiten waarbij de financiële lasten van de opgenomen leningen worden herschikt door die lasten te spreiden over een kortere of gelijke periode. Een derde toegewezen bevoegdheid ten slotte, is de vaste belegging van kapitalen voor een periode van minimaal twaalf maanden. Beleggingen op minder dan een jaar behoren tot het thesauriebeheer en zijn daarom een bevoegdheid van de financieel beheerder. De hierboven vermelde bevoegdheidsregels over het vaststellen van de wijze van gunning en van de voorwaarden van de opdracht, moeten samen gelezen worden met de bepalingen over de delegatie van het budgethouderschap.
C
Gunningsfase
Een tweede fase in de dossiervorming van een overheidsopdracht, is de gunningsfase. In deze tweede fase voert de aanbestedende overheid de procedures die leiden tot de gunning en toewijzing van de opdracht. In deze fase komen onder meer aan bod: - de bekendmaking; - de kwalitatieve selectie; - de keuze van de aan te schrijven kandidaten in het kader van een onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking vooraf; - de uitnodiging in het kader van de beperkte procedures; - het indienen en openen van de offertes;
308
Overheidsopdrachten
HOOFDSTUK 6
Deel VI
- het toetsen van de offertes op regelmatigheid en de rangschikking volgens de gunningscriteria; - de gunning en toewijzing. De deputatie is bevoegd voor het voeren van de gunningsprocedure en de gunning van de overheidsopdrachten. De deputatie kan bij reglement de uitoefening van bepaalde bevoegdheden aan de provinciegriffier toevertrouwen. De provinciegriffier oefent die bevoegdheden persoonlijk uit of kan ze toevertrouwen aan andere personeelsleden van de provincie.
Art. 57, 58 en 156
Bij het vaststellen van de voorwaarden en de wijze van gunnen, kan de provincieraad of de deputatie bepalen dat indien een opdracht van aanneming van werken, leveringen of diensten waarvoor de raming paste binnen het voorziene budget, bij raadpleging van de mededinging het voorziene budget blijkt te overschrijden, de opdracht kan toegewezen worden mits de deputatie beslist de noodzakelijke verhoging van het betrokken krediet ter goedkeuring voor te leggen aan de provincieraad bij de eerstvolgende budgetwijziging. Deze bepaling is geen vrijgeleide voor kredietoverschrijding en dus moet er met deze mogelijkheid zeer omzichtig omgesprongen worden. De budgetwijziging of interne kredietaanpassing moet wel gebeuren tijdens het lopende financiële boekjaar en niet in het volgende financiële boekjaar.
D
Uitvoeringsfase
De derde fase in de dossiervorming van een overheidsopdracht, is de uitvoeringsfase. In deze derde fase is de overeenkomst gesloten en wordt de overheidsopdracht uitgevoerd. In deze fase komen onder meer aan bod: - stellen en vrijgeven van de borgtocht; - controle van de uitvoering; - wijzigingen; - betalingen; - ingebrekestellingen, geschillen en sancties; - opleveringen. De deputatie is bevoegd voor het stellen van rechtshandelingen in de uitvoeringsfase. De deputatie kan bij reglement de uitoefening van bepaalde bevoegdheden aan de provinciegriffier toevertrouwen. De provinciegriffier oefent die bevoegdheden persoonlijk uit of kan ze toevertrouwen aan andere personeelsleden van de provincie.
Art. 57 en 58
Omdat de deputatie bevoegd is voor de beslissingen tijdens de uitvoeringsfase van de overheidsopdrachten, kan de deputatie ook beslissen over de wijzigingen van de voorwaarden van de opdracht tijdens de uitvoering en
Overheidsopdrachten
309
De e l V I
H OOFDSTUK 6
over de meerwerken. Deze bevoegdheid is echter niet onbeperkt. De deputatie kan in geen geval dadingen aangaan met de aannemer, leverancier of dienstverlener. Dadingen zijn immers een voorbehouden bevoegdheid van de provincieraad. Wijzigingen mogen ook nooit zo ingrijpend zijn dat het voorwerp van de opdracht wijzigt (art. 7 KB 26 september 1996). En wijzigingen aan essentiële bepalingen en voorwaarden vergen een gemotiveerde beslissing van het bestuursorgaan dat de voorwaarden heeft vastgesteld. Als de provincieraad het bestek heeft goedgekeurd betekent dit dat ook de wijzigingen aan essentiële bepalingen en voorwaarden van dit bestek door de provincieraad moeten beslist worden. Art. 151 en 156
Een verbintenis mag alleen aangegaan worden op grond van een goedgekeurde, op het budget voorkomende post. Als de wijziging een verhoging van de uitgaven tot gevolg heeft waardoor het voorziene budget wordt overschreden, dan moet er eerst een budgetwijzing of een interne kredietaanpassing beslist worden.
E
Overheidsopdrachten en budgethouderschap
De budgethouder is bevoegd voor het aangaan van de verbintenissen, overeenkomstig het hem toevertrouwde budget. De budgethouder is (in voorkomend geval binnen de perken van de delegatie) uitdrukkelijk bevoegd voor het bepalen van de wijze van gunnen en het vaststellen van de voorwaarden, behalve in de gevallen dat de opdracht niet behoort tot het dagelijks bestuur en niet nominatief in het budget is opgenomen. Hij is ook uitdrukkelijk bevoegd voor het voeren van de procedures voor opdrachten van aanneming van werken, leveringen of diensten en het toewijzen van de opdrachten.
Art. 156
F
Bestuurlijk toezicht
De beslissingen van de provincieraad, de deputatie of in geval van delegatie de provinciegriffier of een personeelslid, betreffende de overheidsopdrachten van de provincie zijn onderworpen aan het algemeen bestuurlijk toezicht. Het bestuurlijk toezicht wordt behandeld in Deel IX, hoofdstuk 1, blz. 385 e.v.
310
Overheidsopdrachten
HOOFDSTUK 7
7
A
Deel VI
Politionele bevoegdheden Provincieraad
De provincieraad is een overheid van algemene bestuurlijke politie. Zij beschikt ter zake over een verordenende bevoegdheid. Deze bevoegdheid is evenwel beperkt in die zin dat de raad slechts kan optreden ter vrijwaring van de openbare orde wanneer de geviseerde toestand dermate materieel de openbare rust heeft verstoord over het geheel of een deel van het grondgebied van de provincie dat het noodzakelijk is om blijvende maatregelen te treffen. Bovendien mogen de provinciale politieverordeningen geen betrekking hebben op onderwerpen die reeds geregeld zijn door wetten of door verordeningen van algemeen bestuur. Tot slot mogen zij evenmin betrekking hebben op aangelegenheden die uitdrukkelijk aan de gemeenten zijn opgedragen. De niet-nakoming van provinciale politieverordeningen kan worden bestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste 8 dagen en een geldboete van 200 euro. De provincieraad kan ook optreden in een aantal bijzondere, welomschreven politionele materies. De wet zelf kent hierbij de raad een verordenende bevoegdheid toe.
a
Algemene verordenende bevoegdheid
De provincieraad wordt sinds oudsher beschouwd als een overheid van bestuurlijke politie. Artikel 2 van sectie III van het decreet van 22 december 1789 bepaalt dat de departementsbesturen, thans provincieraden, belast zijn met de handhaving van de openbare gezondheid, veiligheid en rust, zijnde respectievelijk de afwezigheid van ziekten of ziekterisico’s, de afwezigheid van ongevallen of risico’s op ongevallen aan personen of goederen, en het wegblijven van wanorde en onlusten. Deze drie begrippen vormen de traditionele bestanddelen van de noemer “openbare orde”. De algemene bevoegdheid van de provincieraad tot vrijwaring van de openbare orde is luidens artikel 85 van de Provinciewet beperkt tot een verordenende bevoegdheid. Krachtens dit artikel kan de provincieraad provinciale reglementen van inwendig bestuur en politieverordeningen maken.
Art. 85, eerste lid Prov. W.
Deze bepaling is door de artikelen 42, § 3 en 261, 46° van het Provinciedecreet onverlet gelaten voor zover zij op politieverordeningen betrekking heeft. Veiligheid en politie zijn immers een federale materie luidens artikel 6, § 1, VIII, 1°, vierde streepje en § 4, 3° en 7° van de bijzondere wet van
Politionele bevoegdheden
311
De e l V I
H OOFDSTUK 7
8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, en blijven behoren tot de bevoegdheid van de federale overheid. Vermeldenswaard inzake de grondslag van de verordenende bevoegdheid van de provincieraad zijn tevens het decreet van 16-24 augustus 1790 dat de provinciale overheid bevoegd maakt om op te treden inzake epidemieën en veeziekten, en de artikelen 41 en 162, 2° van de gecoördineerde Grondwet die aan de provincieraad de zorg opdragen om al wat van provinciaal belang is te regelen.
1° Inhoudelijke omschrijving
In tegenstelling tot wat geldt voor de gemeenteraad, wordt de verordenende bevoegdheid van de provincieraad niet bepaaldelijk of limitatief omschreven in de wet. De politieverordeningen kunnen in principe alle provinciale belangen tot voorwerp hebben en hun verplichtend karakter is niet gebonden aan tijdelijke omstandigheden. De verordenende bevoegdheid van de provincieraad is dus van algemene aard. De provincieraden kunnen onder meer politiereglementen uitvaardigen betreffende de beperking van het drinkwaterverbruik in perioden van langdurige droogte.
Volgens de Raad van State is deze bevoegdheid evenwel marginaal te noemen. In zijn arrest nr. 17.083 van 19 juni 1975 oordeelde de Raad van State dat de provincieraad slechts kan optreden ter vrijwaring van de openbare orde wanneer de geviseerde toestand dermate materieel de openbare rust heeft verstoord over het geheel of een deel van het grondgebied van de provincie dat het noodzakelijk is om blijvende maatregelen te treffen. Bovendien is de provincieraad slechts dan bevoegd wanneer de politieverordening geen betrekking heeft op onderwerpen die reeds geregeld zijn door wetten of door verordeningen van algemeen bestuur. Dit betreft meer bepaald wetten, decreten of ordonnanties, en verordeningen van de federale of regionale overheid. Zo kan de provincieraad geen aanvullende reglementen maken inzake de politie van het wegverkeer (art. 6 Wegverkeerswet).
Art. 85, tweede lid Prov.W.
Men mag het bepaalde in artikel 85, tweede lid van de Provinciewet niet in enge zin opvatten. Het volstaat niet dat er een wet of verordening van algemeen bestuur ter zake bestaat om te kunnen stellen dat de uitgevaardigde provinciale politieverordening onwettig is. Er is vereist dat de wet of verordening van algemeen bestuur een gedetailleerd en systematisch uitgewerkt geheel vormt, waaruit blijkt dat de hogere overheid zich de desbetreffende aangelegenheid heeft voorgehouden. Indien de betreffende norm van algemeen bestuur slechts sommige aspecten regelt, dan kunnen andere punten door de provinciale norm worden geregeld. Ingeval het een gewilde lacune betreft, dan kan de provincieraad niet aanvullen.
312
Politionele bevoegdheden
HOOFDSTUK 7
Deel VI
Luidens artikel 85, derde lid van de Provinciewet worden politieverordeningen van rechtswege opgeheven, indien in het vervolg dezelfde onderwerpen door wetten of door verordeningen van algemeen bestuur worden geregeld. Het spreekt voor zich dat deze latere wetten of verordeningen van algemeen bestuur in de wettelijke vormen moeten zijn bekendgemaakt, zo niet behouden de provinciale verordeningen hun kracht. De opheffing vindt van rechtswege plaats. Het is dus niet vereist dat de norm van algemeen bestuur bepalingen bevat die strijdig zijn met de provinciale verordening.
Art. 85, derde lid Prov.W.
De provinciale politieverordeningen mogen evenmin betrekking hebben op aangelegenheden die door de wetten, decreten of ordonnanties uitdrukkelijk aan de gemeenten zijn opgedragen, zo bv. hetgeen is opgesomd in artikel 135, § 2 van de nieuwe Gemeentewet.
M.O. 20.XII.2002
2 ° Te r r i toriale begrenzing
Uiteraard is de bevoegdheid van de provincieraad beperkt tot het grondgebied van de provincie. De provincieraad kan geen politieverordening uitvaardigen die binnen het grondgebied van een andere provincie van toepassing zou zijn.
3 ° S t r af bepalingen
De provincieraad kan op de niet-nakoming van zijn politieverordeningen straffen stellen van ten hoogste 8 dagen gevangenis en 200 euro geldboete.
Art. 85, vierde lid, Prov. W.
4 ° B e ke ndmaking
De provinciale politieverordeningen moeten luidens artikel 85, laatste lid van de Provinciewet worden bekendgemaakt volgens het bepaalde in de artikelen 117 en 118 van de Provinciewet. Deze twee artikelen worden nochtans opgeheven door het Provinciedecreet (art. 261, 73°-74°). Vermits artikel 85 van de Provinciewet onverminderd blijft gelden als het politieverordeningen betreft (zie blz. 311), moeten krachtens het statisch karakter van de verwijzing, zoals bevestigd door het Hof van Cassatie in zijn arrest van 21 december 1953, ook de genoemde artikelen 117 en 118 in deze materie verder worden toegepast. In de plaats van het statisch karakter van de verwijzing, zou men ook kunnen uitgaan van het dynamisch karakter van de verwijzing. Volgens deze strekking, die wordt aangehangen in de Handleiding voor Wetgevingstechniek opgesteld door de Raad van State in 1998, zijn latere wijzigingen mee van toepassing op de door middel van een verwijzing geregelde
Politionele bevoegdheden
313
De e l V I
H OOFDSTUK 7
aangelegenheid. In geval van opheffing van de regel waarnaar wordt verwezen, is er derhalve aanleiding tot toepassing van de overeenkomstige bepalingen van de nieuwe wetgeving. In casu betekent dit dat de artikelen 117 en 118 van de Provinciewet dode letter blijven inzake provinciale politieverordeningen en er toepassing moet worden gemaakt van de artikelen 178, § 1, 180 en 181 van het Provinciedecreet (zie blz. 325).
De politieverordeningen worden bekendgemaakt in naam van de provincieraad, door zijn voorzitter ondertekend en door de provinciegriffier medeondertekend. Zij worden in extenso gepubliceerd in het Bestuursmemoriaal van de provincie.
Art. 117 Prov.W.
Voor deze publicatie is de volgende vorm voorgeschreven: “De provincieraad van de provincie … (besluit of beveelt)”. Daarna volgt de verordening.
Art. 118, § 1 Prov.W.
De provinciale politieverordeningen worden gezonden aan alle overheden wie de zaak aangaat, zo bv. de griffie van de politierechtbank en van de rechtbank van eerste aanleg, de arrondissementscommissarissen, de gemeentebesturen ... De politieverordeningen zijn verbindend de 8e dag na de dag van publicatie in het Bestuursmemoriaal, tenzij de verordening een kortere termijn bepaalt. Naast de bekendmaking in het Bestuursmemoriaal kan de provincieraad nog een andere wijze van bekendmaking voorschrijven, bv. aanplakking. Indien wordt uitgegaan van het dynamisch karakter van de verwijzing (zie blz. 313), zijn de politieverordeningen reeds verbindend de 5e dag na de dag van publicatie in het Bestuursmemoriaal, tenzij het in de verordening anders bepaald is.
b
Bijzondere verordenende bevoegdheid
Buiten de hierboven besproken algemene bevoegdheid van de provincieraad, is voor een aantal bijzondere materies door de wet zelf aan de provincieraad uitdrukkelijk een verordenende politionele bevoegdheid verleend. Het betreft de zgn. bijzondere bestuurlijke politie die wordt georganiseerd door specifieke wettelijke of reglementaire bepalingen, welke ertoe strekken welomschreven activiteiten te beperken of maatregelen te treffen teneinde een bepaalde wanorde te vermijden. Zo dient de provincieraad krachtens artikel 7 van de wet van 28 december 1967 betreffende de onbevaarbare waterlopen erop toe te zien dat de nodige ruimings-, onderhouds- en herstellingswerken aan de onbevaarbare waterlopen worden uitgevoerd zodat de waterloop geen bron van vervuiling wordt voor de aanpalende kavels. Zij kan hieromtrent het nodige bepalen in een politiereglement.
314
Politionele bevoegdheden
HOOFDSTUK 7
B
Deel VI
Deputatie
De deputatie is een overheid van bijzondere bestuurlijke politie. Zij beschikt doorgaans enkel over een uitvoeringsbevoegdheid. In principe heeft de deputatie geen algemene politionele bevoegdheid bij gebreke van een wettelijke bepaling ter zake. Het is in de eerste plaats de provinciegouverneur die krachtens de artikelen 128 en 129 van de Provinciewet en artikel 65 van het Provinciedecreet belast is met de handhaving van de openbare orde in de provincie. Ook de provincieraad speelt ter zake een rol, zij het eerder marginaal. De deputatie is wel een overheid van bijzondere bestuurlijke politie en vertegenwoordigt naargelang de betreffende materie de federale of regionale overheid. De verscheidene wettelijke en reglementaire bepalingen die van toepassing zijn inzake bijzondere bestuurlijke politie bepalen of en in welke mate de deputatie een verordenende dan wel een uitvoeringsbevoegdheid heeft. Buiten de handhaving van de openbare orde kunnen de bijzondere politiewetten ook andere doeleinden nastreven. Meestal beschikt de deputatie enkel over een uitvoeringsbevoegdheid. Onder uitvoering wordt verstaan de toepassing van een algemene regel op een specifiek geval voorzien bij deze regel. Als politiewetten, politiedecreten, politieordonnanties, politieverordeningen en politiebesluiten worden beschouwd de wetten, decreten, ordonnanties, verordeningen en besluiten die, met het oog op het veiligstellen van de openbare veiligheid, openbare rust en openbare gezondheid - in het algemeen of in verband met een welbepaalde activiteit - de vrijheid van de burger kunnen beperken.
Zo is de deputatie bv. bevoegd voor het verlenen van vergunningen voor de organisatie van huis-aan-huiscollectes met een liefdadig doel of voor de organisatie van tombola’s wanneer deze activiteiten plaatsvinden op het grondgebied van meerdere gemeenten.
C
PROVINCIEGouverneur
De aan de provinciegouverneur toevertrouwde politionele taken zijn veelvuldig: hij is zowel een overheid van algemene als van bijzondere bestuurlijke politie. Van oudsher beschikt hij ter zake over een uitvoeringsbevoegdheid. Sinds 1934 wordt aanvaard dat hij ook over een verordenende bevoegdheid inzake bestuurlijke politie beschikt. Deze bevoegdheid is evenwel limitatief.
Politionele bevoegdheden
315
De e l V I
H OOFDSTUK 7
De provinciegouverneur kan krachtens de artikelen 128 en 129 van de Provinciewet de federale politie en het leger vorderen voor de handhaving van de openbare orde in de provincie. Wat het leger betreft, is dit recht beperkt tot woelige samenscholingen, oproer of gewelddadig verzet tegen de uitvoering van de wetten of van de wettelijke verordeningen. De provinciegouverneur ziet ten slotte toe op een goede samenwerking tussen de politiediensten en tussen de politiezones in de provincie.
Art. 128-129 Prov.W.
a
Inhoud
De politionele bevoegdheden van de provinciegouverneur vinden hun grondslag in de artikelen 128 en 129 van de Provinciewet. Krachtens deze artikelen zorgt de provinciegouverneur in de provincie voor de handhaving van de openbare orde, zoals uitdrukkelijk bevestigd door artikel 65 van het Provinciedecreet. Te dien einde beschikt hij over de federale politie. In geval van woelige samenscholingen, van oproer of van gewelddadig verzet tegen de uitvoering van de wetten mag de provinciegouverneur de gewapende macht vorderen. De provinciegouverneur is aldus een overheid van algemene bestuurlijke politie. Deze rol was eerst beperkt tot een louter uitvoerende bevoegdheid. Pas sinds 1934 is aanvaard dat de provinciegouverneur ter zake ook een verordenende bevoegdheid heeft. De provinciegouverneur is tevens een overheid van bijzondere bestuurlijke politie. Hij beschikt in dit verband doorgaans over een uitvoeringsbevoegdheid. De bevoegdheden van de provinciegouverneur inzake bestuurlijk politie zijn door de zgn. Octopushervorming bevestigd in de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus. Zo wordt hij onder meer ook belast met een coördinerende rol voor het grondgebied van zijn provincie.
Art. 139139bis Prov. W.
Volledigheidshalve moet melding worden gemaakt van dezelfde bevoegdheden in hoofde van de arrondissementscommissaris. Artikel 139 van de Provinciewet stelt immers dat de bepalingen van de artikelen 128 en 129 van de Provinciewet mede van toepassing zijn op de arrondissementscommissaris. Op grond van artikel 139bis van de Provinciewet kan de provinciegouverneur tevens de uitoefening van bepaalde politionele bevoegdheden of opdrachten die hem bij wet of verordening van algemeen bestuur zijn toegekend, voor het gehele grondgebied van de provincie of voor een gedeelte daarvan, opdragen aan één of meer arrondissementscommissarissen.
M.O. 20.XII.2002
316
Het weze aangestipt dat de provinciegouverneur zijn politionele bevoegdheden uitoefent als vertegenwoordiger van het staatsgezag. Hierbij staat hij onder het hiërarchische gezag van de minister van Binnenlandse Zaken.
Politionele bevoegdheden
HOOFDSTUK 7
Deel VI
Krachtens artikel 134 van de Provinciewet worden er één of meer verbindingsambtenaren uit de politiediensten gedetacheerd bij de provinciegouverneur. Zij staan hem bij in zijn opdrachten inzake veiligheid en politie en oefenen hun taak uit onder zijn gezag.
b
Subsidiariteit
De eerbied voor de gemeentelijke autonomie en de regels van een goed bestuur vergen dat de uitoefening van de verantwoordelijkheden van de gemeenteoverheden wordt gerespecteerd. De burgemeester is de spilfiguur van het lokaal veiligheidsbeleid (art. 133, derde lid N.Gem.W.). De provinciegouverneur komt dan ook krachtens art. 11 van de wet op het politieambt slechts tussen in subsidiaire orde, meer bepaald wanneer de gemeenteoverheden hun verplichtingen niet naleven of wanneer de verstoring van de openbare orde zich uitstrekt over het grondgebied van meerdere gemeenten of wanneer de provinciegouverneur meent dat zijn tussenkomst door het algemeen belang is vereist, zelfs al is de toestand of gebeurtenis slechts op het grondgebied van één gemeente gelokaliseerd.
Art. 11 WPA
In deze gevallen is de provinciegouverneur gemachtigd politiemaatregelen van bestuurlijke politie te nemen, d.w.z. uitvoerbare beslissingen zoals het verbieden van een betoging. In algemene zin gaat het om reglementen uitvaardigen, individuele uitvoeringsbesluiten treffen, maatregelen ter vrijwaring van de rechtsorde uitvoeren of door de politiediensten te doen uitvoeren. De maatregelen die het onderwerp uitmaken van artikel 42 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, blijven echter uitgesloten uit de bevoegdheid van de provinciegouverneur (art. 11, tweede lid WPA). Dit betekent dat de lokale politie belast met de uitvoering van de politiemaatregelen van bestuurlijke politie altijd onder het functioneel gezag van de burgemeester blijft.
Voornoemd subsidiariteitsbeginsel geldt onverminderd de bevoegdheden die de provinciegouverneur zijn toegekend door of krachtens de wet.
c
Uitvoeringsbevoegdheid 1 ° I n z a ke algemene bestuurlijke politie
Zoals hoger aangehaald, beschikt de provinciegouverneur betreffende de algemene bestuurlijke politie over een uitvoeringsbevoegdheid. Hij kan aldus executoire beslissingen treffen en de openbare macht vorderen om de uitvoering ervan te verzekeren.
Art. 128, eerste lid Prov.W.
De provinciegouverneur kan luidens artikel 128, laatste lid van de Provinciewet door de bevoegde ministers worden belast met bijzondere opdrachten met betrekking tot veiligheid en politie. Dit vloeit voort uit het gegeven dat de provinciegouverneur de commissaris van
Politionele bevoegdheden
317
De e l V I
H OOFDSTUK 7
de regering is. Zo kan hij bv. maatregelen nemen bij manifestaties op autosnelwegen (O.B. 18.VII.2002, B.S. 14.VIII.2002).
2° Inzake bijzondere bestuurlijke politie
In het kader van de bijzondere bestuurlijke politie berust de uitvoeringsbevoegdheid van de provinciegouverneur in principe op de artikelen 64, eerste lid van het Provinciedecreet en 46 van de wet van 9 augustus 1980 tot hervorming van de instellingen. Bij de vervulling van die uitvoeringsopdrachten treedt de provinciegouverneur op onder het gezag van de overheid tot wier bevoegdheid de in aanmerking te nemen materie behoort. Voorbeelden ter zake betreffen de rol van de provinciegouverneur in de wapenwetgeving, de erkenning van de bijzondere veldwachters, de autorally’s … Art. 4, eerste lid WPA
3° Of ficier v an bestuurlijke politie
De provinciegouverneur is op grond van artikel 4, eerste lid van de wet op het politieambt bekleed met de hoedanigheid van officier van bestuurlijke politie. Aldus kan hij bv. op het grondgebied van zijn provincie onder bepaalde voorwaarden gebouwen laten ontruimen (art. 27 WPA), personen laten fouilleren (art. 28 WPA), voor de openbare orde gevaarlijke goederen in beslag laten nemen (art. 30 WPA), bestuurlijke aanhoudingen laten verrichten (art. 31 WPA) en voldoen aan verscheidene controle- en informatieverplichtingen op dat vlak (art. 33 WPA), een belangrijke rol inzake vuurwapengebruik tegen personen vervullen (art. 38 WPA) en bijstand vragen aan andere politiediensten in bepaalde omstandigheden.
Politieoverheden die hun functies niet op het terrein uitoefenen, zoals de provinciegouverneur, zullen slechts in zeer uitzonderlijke gevallen de specifieke bevoegdheid van officier van bestuurlijke politie uitoefenen. Men kan derhalve stellen dat de toekenning van deze hoedanigheid aan de provinciegouverneur formeel en zonder concrete draagwijdte is. Wet 5.VI.1934
318
d
Verordenende bevoegdheid
De titularissen van het ambt van provinciegouverneur hadden tijdens de periode van 1789 tot 1934 algemene opdrachten van louter uitvoerende aard en mochten geen reglementen of verordeningen treffen. Pas met ingang van de wet van 5 juni 1934, waarbij strafsancties werden verbonden aan de overtredingen van de besluiten door de provinciegouverneur genomen in verband met artikel 128 van de Provinciewet, wordt aanvaard dat hij over een regle-
Politionele bevoegdheden
HOOFDSTUK 7
Deel VI
menterende of verordenende bevoegdheid inzake bestuurlijke politie beschikt. Het weze opgemerkt dat de wet van 5 juni 1934 deze verordeningsmacht onrechtstreeks aan de provinciegouverneur toeschrijft. Artikel 1 van de wet beperkt zich immers louter tot de feitelijke bekrachtiging van de verordenende macht door het verbinden van sancties op overtredingen van de besluiten van de provinciegouverneur ter zake. Tien jaar eerder ondernam het wetsontwerp Poullet van 4 maart 1924 daarentegen een poging om de provinciegouverneur uitdrukkelijk het recht toe te kennen politieverordeningen uit eigen gezag te treffen, maar dit vond geen doorgang.
1 ° I n h o u delijke omschrijving
In tegenstelling tot de politieverordeningen van de provincieraad, welke in principe alle provinciale belangen tot voorwerp kunnen hebben en wier verplichtend karakter niet gebonden is aan tijdelijke omstandigheden (zie blz. 312), wordt aanvaard dat de verordenende bevoegdheid van de provinciegouverneur limitatief is. Vooreerst moet rekening worden gehouden met artikel 11 van de wet op het politieambt (zie blz. 317). Daarnaast mag de provinciegouverneur alleen optreden met betrekking tot de omstandigheden voorzien bij de artikelen 128 en 129 van de Provinciewet, in casu de handhaving van de openbare gezondheid, veiligheid en rust in de provincie, woelige samenscholingen, oproer of gewelddadig verzet tegen de uitvoering van de wetten of van de wettelijke verordeningen. Gelet op het bovenstaande, kan de provinciegouverneur onder meer politieverordeningen uitvaardigen inzake verkeersomlegging en het verbod van verkeer van personen en voertuigen in het kader van ramptoerisme.
2 ° Te r r i toriale begrenzing
De toepassing van de politieverordeningen van de provinciegouverneur is uiteraard beperkt tot het grondgebied van de provincie.
3 ° G e l d i gheidsduur
Zoals hoger aangehaald, hebben de politieverordeningen van de provinciegouverneur per definitie betrekking op een welbepaalde toestand. De provinciegouverneur mag geen algemene en blijvende maatregel treffen die later zou kunnen worden toegepast in gelijke omstandigheden. Wanneer de toestand die de verordening heeft gerechtvaardigd gewijzigd is, zal de veror-
Politionele bevoegdheden
319
De e l V I
H OOFDSTUK 7
dening noodgedwongen ophouden te bestaan. De politieverordeningen van de provinciegouverneur hebben dus een tijdelijk en voorlopig karakter. Zij dienen tevens de datum vast te stellen waarop zij verplichtend worden. In de praktijk bevatten de politieverordeningen in fine een artikel waarbij bepaald wordt dat het besluit van kracht wordt van zodra het door aanplakking wordt bekendgemaakt op de gebruikelijke aanplakplaats van de officiële bekendmakingen.
Art. 1 W.6.III.1818
4° Str afbepalingen
Luidens artikel 1 van de wet van 6 maart 1818 betreffende de straffen uit te spreken tegen de overtreders van algemene verordeningen of te stellen bij provinciale of plaatselijke reglementen, zoals gewijzigd door de wet van 5 juni 1934 en de wet van 14 juni 1963, wordt de overtreding van de politieverordeningen van de provinciegouverneur gestraft met gevangenisstraf van 8 dagen tot 14 dagen en met een geldboete van 26 tot 200 EUR, of met één van die straffen alleen. Het maximum van deze straffen wordt verdubbeld ingeval het besluit van de provinciegouverneur is gemotiveerd door oproer, kwaadwillige samenscholing of ernstige verstoring van de openbare rust en de overtreders, collectief handelend, zich aan geweld overleveren tegen personen of goederen. Voornoemde wet verleent de provinciegouverneur het recht om, weliswaar binnen de bepaalde grenzen, straffen te voorzien wegens inbreuken op zijn besluiten genomen ter handhaving van de openbare orde. Wanneer deze besluiten geen straffen voorzien, zijn de straffen bepaald in de wet van 6 maart 1818 van toepassing zonder dat er bijzondere bepalingen moeten zijn die hun toepassing voorzien (Vr. nr. 292 van 4 april 1997, Caluwé, Bulletin 1-99, Senaat).
Art. 2 W. 6.III.1818
5° Bekendmaking
De politieverordeningen van de provinciegouverneur moeten worden bekendgemaakt door aanplakking in elke gemeente waar zij van toepassing zijn. Deze aanplakking geschiedt op de gebruikelijke aanplakplaats voor officiële bekendmakingen.
e
Opvorderingsrecht
Het opvorderingsrecht is het recht dat door de wet aan sommige burgerlijke autoriteiten wordt toegekend om in bepaalde omstandigheden de openbare macht op te vorderen met voor deze laatste de verplichting onmiddellijk gevolg te geven aan de eis.
320
Politionele bevoegdheden
HOOFDSTUK 7
Deel VI
Artikel 259 van het Strafwetboek straft met een gevangenisstraf van 15 dagen tot 3 maanden ieder bevelhebber, ieder officier of onderofficier van de openbare macht die, na door de burgerlijke overheid wettelijk te zijn gevorderd, weigert de onder zijn bevel geplaatste macht te doen optreden. De provinciegouverneur beschikt krachtens de artikelen 128 en 129 van de Provinciewet over een opvorderingsrecht ten aanzien van de federale politie en het leger.
1 ° Vo rd e ren v an de feder ale politie
De provinciegouverneur zorgt in de provincie voor het handhaven van de openbare orde, te weten de openbare gezondheid, veiligheid en rust. Daartoe kan hij op grond van artikel 128, tweede lid van de Provinciewet een beroep doen op de federale politie bij wijze van opvordering. Hij dient zich hiervoor te richten tot de bevoegde bestuurlijke directeur-coördinator.
Art. 128, tweede lid Prov.W.
Krachtens artikel 103, tweede lid van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, onderhoudt de bestuurlijke directeur-coördinator geregelde dienstbetrekkingen met de provinciegouverneur. Zodra de openbare rust wordt bedreigd, moet de bestuurlijke directeur-coördinator nauwer in contact treden met de provinciegouverneur die zijn optreden kan vorderen. Deze ad-hoccontacten moeten het mogelijk maken om over de specifiek te treffen voorzieningen overleg te plegen en om alle concrete maatregelen tot uitvoering van deze voorzieningen voor te bereiden.
De vordering moet krachtens de artikelen 8 en 8/1 van de wet op het politieambt (WPA) schriftelijk geschieden, gedagtekend zijn en naam, hoedanigheid en handtekening van de provinciegouverneur dragen; zij moet daarenboven de wetsbepaling vermelden waarop zij steunt alsook het voorwerp van de opvordering. In casu zal het voorwerp de handhaving van de openbare orde betreffen.
Art. 8 e.v. WPA
In spoedeisende gevallen kan de federale politie met om het even welk communicatiemiddel worden opgevorderd. Dergelijke opvordering moet zo spoedig mogelijk worden bevestigd in voormelde vorm.
De provinciegouverneur kan in de vordering ook aanbevelingen en precieze aanwijzingen geven omtrent de middelen die moeten worden ingezet en die moeten worden aangewend. Zo kan hij bv. bij een betoging kiezen voor een eerder defensieve dan offensieve aanpak, vragen dat sproeiwagens worden ingezet… De provinciegouverneur mag zich echter geenszins mengen in de organisatie van de betrokken gevorderde dienst (cf. art. 8/4, tweede lid WPA). Indien de gevorderde politieambtenaar meent dat hij geen gevolg kan geven aan de aanbevelingen en aanwijzingen, moet hij de provinciegouverneur hiervan inlichten. Deze laatste
Politionele bevoegdheden
321
De e l V I
H OOFDSTUK 7
kan dan de minister van Binnenlandse Zaken verzoeken de federale politie het bevel te geven zich te schikken naar de desbetreffende aanbevelingen en aanwijzingen. Indien de minister daarentegen van oordeel is dat de vordering abusief is, dan zal hij aan de federale politie het bevel kunnen geven om die niet uit te voeren (art. 8/5 WPA).
De gevorderde politie mag luidens artikel 8/2 van de wet op het politieambt niet oordelen over de gepastheid van de vordering. Zij moet ze uitvoeren. Indien de vordering haar evenwel als kennelijk onredelijk voorkomt, dan mag zij ze niet uitvoeren. In dat geval licht zij schriftelijk de provinciegouverneur daarvan onverwijld in met opgave van de redenen. Gedurende de uitvoering van een vordering van bestuurlijke politie, moet de leidinggevende politieambtenaar contact blijven houden met de provinciegouverneur en die, behoudens in geval van overmacht, op de hoogte brengen van de middelen die hij voornemens is aan te wenden. De provinciegouverneur, van zijn kant, moet die politieambtenaar alle inlichtingen verstrekken, die nuttig zijn voor het vervullen van zijn opdracht (art. 8/4 WPA). De werking van de vordering houdt op wanneer ze is uitgevoerd of wanneer de provinciegouverneur de opheffing van de vordering hetzij schriftelijk hetzij mondeling ter kennis brengt aan de chef van de met de uitvoering van de vordering belaste eenheid (art. 8/3 WPA). Art. 64 WGP
Het weze vermeld dat in geval van ramp, onheil, schadegeval, oproer, kwaadwillige samenscholing of ernstige en nakende bedreigingen van de openbare orde, de provinciegouverneur niet beschikt over de bevoegdheid om - in plaats van de federale politie - lokale politiekorpsen te vorderen van andere politiezones wanneer de middelen van de lokale politie van een zone onvoldoende zijn. Deze bevoegdheid is krachtens artikel 64 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, voorbehouden aan de minister van Binnenlandse Zaken. De provinciegouverneur is weliswaar de commissaris van de regering, toch moet hij zijn bevoegdheid tot opvordering kunnen putten uit een expliciete wettelijke bepaling.
Art. 129 Prov. W.
322
2° Vorderen v an het leger
De provinciegouverneur heeft tevens een opvorderingsrecht ten aanzien van de gewapende macht of het leger. Artikel 129 van de Provinciewet beperkt dit recht echter tot bepaalde omstandigheden, met name in geval van woelige samenscholingen, van oproer of van gewelddadig verzet tegen de uitvoering van de wetten of van de wettelijke verordeningen. De tussenkomst van het leger kan dan ook uitzonderlijk en zelfs aanvullend, wanneer de opvordering van de federale politie krachtens artikel 128 van de Provinciewet niet volstaat, worden genoemd.
Politionele bevoegdheden
HOOFDSTUK 7
Deel VI
Zoals vermeld (zie blz. 317) kan de provinciegouverneur zich luidens artikel 11 van de wet op het politieambt in bepaalde omstandigheden in de plaats stellen van de gemeentelijke overheden. Zo kan hij in plaats van de burgemeester ook het leger vorderen in geval van ramp, onheil, schadegeval, oproer, kwaadwillige samenscholingen of ernstige en nakende bedreigingen van de openbare orde én wanneer de middelen van de politiediensten onvoldoende zijn (art. 43 WGP). Dit wijst weerom op het aanvullend karakter van de tussenkomst van het leger in politionele aangelegenheden.
Wenst de provinciegouverneur het leger op te vorderen, dan geeft hij hiervan onverwijld kennis aan de minister van Binnenlandse Zaken en aan de minister van Landsverdediging. De vordering van het leger verloopt grotendeels naar analogie van het hogerbepaalde voor de federale politie. Zo moet de vordering schriftelijk gebeuren. Zij wordt gericht aan het provinciecommando, dat zich moet schikken naar de opvordering.
De provinciegouverneur kan zich niet mengen in de uitvoering van de vordering. De militaire overheid zal oordelen over de in te zetten en aan te wenden middelen. Wel verplicht artikel 7/5 van de wet op het politieambt de commandant van elk detachement van het leger die samen met de politie moet optreden, de instructies in acht te nemen, welke aan hem worden gericht door de politieambtenaar die de leiding heeft van de operaties. Hoewel de politieambtenaar de leiding van de operaties heeft, behoudt de commandant van het detachement van het leger het bevel over zijn detachement. Het gebruik van wapens wordt in dat geval geregeld overeenkomstig artikel 38, 1° en 3° WPA. De provinciegouverneur kan steeds een einde stellen aan de opvordering.
f
Coördinerende rol
Reeds vóór de politiehervorming speelde de provinciegouverneur een belangrijke rol inzake coördinatie en overleg met bestuurlijke en gerechtelijke politieoverheden, gemeentepolitie en rijkswacht (zie bv. O.B. 10.XII.1987, B.S. 19.XII.1987).
Het zgn. Octopusakkoord over de hervorming van de politiediensten schrijft voor dat de lokale politiezones onder elkaar moeten samenwerken. Daarnaast worden er in het akkoord ook gevallen voorzien waarin en de wijze waarop de federale en de lokale politie behoren samen te werken. In de praktijk blijkt dat een vlotte samenwerking niet altijd evident is en soms stuit op onbegrip of achterdocht, of op botsende persoonlijkheden of op andere belemmeringen. Het is aangewezen dat dan snel en efficiënt kan worden tussengekomen door het uitklaren van de situatie, door bemiddeling of overreding de samenwerking vlot te krijgen. De provinciegouverneur is daartoe de aangewezen instantie.
Politionele bevoegdheden
323
De e l V I
H OOFDSTUK 7
De wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, heeft in deze zin artikel 128 van de Provinciewet aangepast. Het derde lid van dit artikel bepaalt thans uitdrukkelijk dat de provinciegouverneur toeziet op een goede samenwerking tussen de politiediensten en tussen de politiezones in de provincie.
Art. 128, derde lid Prov. W.
Hij kan bv. de burgemeesters of politiecolleges van de verschillende politiezones uit de provincie aanmoedigen om samenwerkingsprotocollen te sluiten (O.B. PLP 27 van 4.XI.2002, B.S. 4.XII.2002).
In het raam van deze coördinerende rol voorziet artikel 9 van de wet op het politieambt in een provinciaal overleg om het politiebeleid in de provincie of het administratief arrondissement te coördineren en om de zonale veiligheidsraden te stimuleren. Het overleg vindt plaats tussen de procureur-generaal bij het hof van beroep, de provinciegouverneur, de bestuurlijke directeurs-coördinator of hun gemachtigden, de gerechtelijke directeurs of hun gemachtigden en vertegenwoordigers van de lokale politiediensten.
Art. 9 WPA
324
Politionele bevoegdheden
HOOFDSTUK 8
8
Deel VI
Akten van de provincie
Omtrent de notulen, bevat het Provinciedecreet regels over de opmaak, de minimale inhoud, de goedkeuring en de ondertekening ervan. Voor alle andere documenten, zoals reglementen, besluiten, briefwisseling, akten, contracten en andere stukken, is de reglementering toegespitst op regels voor de ondertekening van die stukken.
A Notulen, reglementen, verordeningen en beslissingen De provinciegriffier is verantwoordelijk voor het opstellen van de notulen van de provincieraad en van de deputatie. Meer informatie over de inhoud, de redactie en de goedkeuring van de notulen, is opgenomen in het afzonderlijk hoofdstuk over de notulen in het deel over de werking van provincieraad en deputatie. De notulen worden, na goedkeuring, ondertekend door: - de voorzitter van de provincieraad en de provinciegriffier, wat betreft de provincieraad; - de provinciegouverneur en de provinciegriffier, wat betreft de deputatie.
Art. 176 en 177
Dezelfde personen zijn ook bevoegd voor de ondertekening van de reglementen, verordeningen en beslissingen van de provincieraad, respectievelijk de reglementen en beslissingen van de deputatie. De voorzitter van de provincieraad kan zijn bevoegdheid tot ondertekening schriftelijk opdragen aan een of meer leden van de provincieraad, tenzij de bevoegdheid betrekking heeft op de ondertekening van de notulen. Deze opdracht is herroepbaar. Het provincieraadslid moet boven zijn handtekening, naam en functie melding maken van die opdracht. De provinciegriffier kan zijn bevoegdheid tot ondertekening of medeondertekening schriftelijk opdragen aan een of meer personeelsleden van de provincie. Deze opdracht is herroepbaar. Het personeelslid aan wie de opdracht is gegeven, moet boven zijn handtekening, naam en functie, ook melding maken van die opdracht. De provincieraad wordt van die opdracht op de hoogte gebracht tijdens zijn eerstvolgende vergadering. De ondertekening van de notulen, kan de provinciegriffier echter niet delegeren. Reglementen en verordeningen van de provincieraad en de deputatie worden bekendgemaakt door publicatie in het bestuursmemoriaal. Ze treden in werking de vijfde dag na de bekendmaking, tenzij het reglement of de verordening het anders bepaalt.
Art. 178
Akten van de provincies
Art. 180 en 181
325
De e l V I
Art. 178
H OOFDSTUK 8
B
Briefwisseling, akten en contracten
Voor briefwisseling, akten en contracten waarbij de provincie partij is, geldt steeds een dubbele ondertekening. Wie tekent, en op welke wijze dit gebeurt, wordt bepaald door de deputatie in haar huishoudelijk reglement. Regelt de deputatie die werkwijze van ondertekening niet, dan is het de provinciegouverneur die ter zake een residuaire bevoegdheid heeft. Wie medeondertekent, wordt bepaald door de provinciegriffier; ofwel doet hij dit zelf, ofwel delegeert hij zijn bevoegdheid tot medeondertekening aan een of meer personeelsleden.
C Art. 178
Andere stukken
Voor andere, minder belangrijke stukken dan de notulen, beslissingen, briefwisseling, akten en contracten, bepaalt de deputatie in haar huishoudelijk reglement de werkwijze voor ondertekening (en eventueel medeondertekening als dit nodig wordt geacht). Als de deputatie dit niet regelt, hebben de provinciegouverneur en –griffier een residuaire bevoegdheid tot ondertekening en medeondertekening. De provinciegriffier kan zijn bevoegdheid tot medeondertekening delegeren aan een of meer provinciepersoneelsleden.
Art. 178
D
Specifieke bevoegdheden tot ondertekening
Een uitzondering op bovenstaande regels, geldt voor de beslissingen, de akten en de briefwisseling van personeelsleden als ze betrekking hebben op bevoegdheden die aan hen zijn toevertrouwd of gedelegeerd. Deze documenten worden door die personeelsleden zelf ondertekend. Als er bevoegdheden worden toevertrouwd of gedelegeerd, wordt dus automatisch ook de bijhorende ondertekeningsbevoegdheid mee toevertrouwd of gedelegeerd. Een specifieke toepassing van dit principe die apart vermeld is in artikel 178, § 3 Provinciedecreet, is de ondertekening van beslissingen, akten, verslagen en brieven door de financieel beheerder als ze specifiek betrekking hebben op de aan hem toevertrouwde taken. De financieel beheerder kan deze ondertekeningsbevoegdheid delegeren aan een of meer personeelsleden. Ook het dwangbevel uitgevaardigd voor de invordering van niet-fiscale schuldvorderingen, wordt ondertekend door de financieel beheerder. Dit met behoud van de ondertekeningsbevoegdheid inzake de uitvoerbaarverklaring ervan. Een andere toepassing van het principe dat iemand de stukken tekent binnen de aan hem toevertrouwde of gedelegeerde bevoegdheden, is de onder-
326
Akten van de provincies
HOOFDSTUK 8
Deel VI
tekening door de provinciegriffier bij de uitoefening van zijn bevoegdheden. De provinciegriffier kan deze bevoegdheid tot ondertekening delegeren aan een of meer provinciepersoneelsleden.
E
Versturen en ontvangen van briefwisseling
De algemene regel is dat de provincie stukken verstuurt aan derden met een gewone brief. Uitzonderingen op dit principe, zijn: - ofwel andere vormen van mededeling of kennisgeving, die opgelegd worden door een wettelijke of decretale bepaling (die bijvoorbeeld in bepaalde gevallen een aangetekende brief opleggen); - ofwel bijkomende wijzen van mededeling of kennisgeving, die voorzien worden in het huishoudelijk reglement van de provincieraad.
Art. 182
Alle briefwisseling aan de provincie wordt geacht te zijn gericht aan de deputatie. Verkeerd gerichte briefwisseling mag niet beschouwd worden als niet bestaand. De briefwisseling wordt verstuurd naar het provinciehuis, zijnde het adres van de zetel van de provincie, maar de provincieraad kan op deze regel uitzonderingen voorzien. Onder briefwisseling wordt ook verstaand: e-mail of fax. Er wordt een register aangelegd van alle ingaande en uitgaande briefwisseling, van welke aard ook.
Art. 183
Akten van de provincies
327
De e l V I
H OOFDSTUK 9
9
A
Rechtsgedingen Instellen rechtsvordering
In regel komt het toe aan de deputatie om namens de provincie te beslissen om een rechtsvordering in te stellen. De provincieraad kan evenwel steeds deze bevoegdheid naar zich toe trekken en in de gevallen waarin een lid of meerdere leden van de deputatie betrokken zijn in de zaak, is het altijd de provincieraad die moet beslissen om in rechte op te treden. De bevoegdheden van de deputatie of de provincieraad zijn trouwens niet delegeerbaar. Het Provinciedecreet voorziet tevens in de mogelijkheid dat inwoners of rechtspersonen in de plaats treden van de provincie en namens de provincie een rechtsvordering instellen, indien de deputatie of de provincieraad nalaat dit te doen.
Krachtens artikel 186, eerste lid van het Provinciedecreet komt het aan de deputatie toe om te beslissen over het instellen van de rechtsvorderingen namens de provincie als eiser of verweerder. De provincieraad kan luidens het tweede lid echter beslissen deze bevoegdheid in de plaats van de deputatie uit te oefenen. In de gevallen waarin een lid of meerdere leden van de deputatie betrokken zijn in de zaak, is het trouwens altijd de provincieraad die moet beslissen tot het optreden in rechte.
Art. 186
Dit artikel vereenvoudigt de ingewikkelde regeling die bepaald was in de vroegere artikelen 74 en 106, vijfde lid van de Provinciewet volgens dewelke de meeste vorderingen waarbij de provincie als eiser optreedt – uitgezonderd de rechtsvorderingen betreffende de roerende goederen, bezitsvorderingen en handelingen tot bewaring van recht – slechts mochten worden ingesteld door de deputatie na machtiging van de provincieraad.
Nu oordeelt in principe de deputatie over de opportuniteit tot het optreden in rechte namens de provincie en neemt het daartoe de beslissing, maar de provincieraad kan steeds in de plaats treden en is zelfs exclusief bevoegd als een lid van de deputatie betrokken partij is. Deze principiële bevoegdheid van de deputatie houdt niet alleen in dat de deputatie beslist over het instellen van de vordering in elke juridische graad – eerste aanleg, beroep of voorziening in cassatie – voor de rechtbanken en de hoven en dienovereenkomstig ook voor het instellen van een vordering bij administratieve rechtscolleges of bij de Raad van State of het Grondwettelijk Hof, maar ook dat de deputatie moet beslissen over de afstand of de berusting in een geding waar de provincie partij is.
328
Rechtsgedingen
HOOFDSTUK 9
Deel VI
Bovendien viseert artikel 186 van het Provinciedecreet ieder optreden in rechte namens de provincie, zo ook vorderingen in kort geding, bezits- en eigendomsvorderingen, handelingen tot bewaring van recht of stuiting van verjaring en verval. Bezitsvorderingen strekken enkel tot handhaving van het bezit indien het in rechte of in feite wordt aangevochten, of het herstel van het bezit indien het door geweld of feitelijkheden wordt gestoord of is verloren gegaan. Eigendomsvorderingen daarentegen hebben betrekking op het eigendomsrecht. Ter vrijwaring van de rechten van de provincie kan bijvoorbeeld de deputatie de beslagrechter verzoeken tot toelating voor het leggen van bewarend beslag op de goederen van de schuldenaar van de provincie en na beschikking van de beslagrechter een deurwaarder daartoe gelasten. Het bewarend beslag is immers een bewarende maatregel ter beveiliging van de rechten van de schuldeiser om te verhinderen dat de goederen van de schuldenaar weggemaakt zouden worden. Anderzijds stuit elk beslag, en dus ook bewarend beslag de verjaring. Zijn nog daden van stuiting, die de deputatie kan stellen: - het laten betekenen van een bevel tot betaling aan de schuldenaar van de provincie, d.w.z. de deurwaardersakte waarbij aan de schuldenaar betekend wordt dat, bij gemis aan vrijwillige uitvoering van een uitvoerbare titel, daartoe met dwang zal worden overgegaan; - het daartoe instellen van een dagvaarding. Daarnaast kan de deputatie om verval van recht te voorkomen ook een vordering instellen tot vernietiging van een koop van een onroerend goed wegens benadeling, een recht van wederinkoop uitoefenen of een aankoopoptie lichten. Zijn eveneens maatregelen die de deputatie kan stellen: - de vordering tot verzegeling die als bewarende maatregel beoogt te beletten dat een schuldenaar bepaalde goederen uit zijn vermogen wegmaakt, evenals het verzet tegen de ontzegeling; - de vernieuwing van een hypothecaire inschrijving; - het verzoek of de vordering voor de rechtbank tot de inlassing van een recht op antwoord, zoals geregeld bij de wet van 23 juni 1961.
Indien de provincieraad evenwel beslist om de bevoegdheid tot een optreden in rechte namens de provincie uit te oefenen, treedt hij als het ware in de plaats van de deputatie en zal hij aldus zelf oordelen over bijv. het instellen van de vordering, maar ook over de afstand of de berusting in een geding. Hetzelfde geldt ingeval een lid of meerdere leden van de deputatie betrokken zijn in de zaak. De betrokkenen kunnen vanzelfsprekend niet deelnemen aan de bespreking en de stemming door de provincieraad van een ontwerpbesluit ter zake (zie ook blz. 176). De principiële bevoegdheid van de deputatie om te beslissen tot een optreden in rechte namens de provincie kan trouwens krachtens artikel 58, tweede lid, juncto artikel 57, § 3, 9° van het Provinciedecreet niet worden gedelegeerd (zie ook blz. 232). Het is immers niet wenselijk dat een individuele
Rechtsgedingen
Art. 57, § 3, 9° Art. 43, § 2, 18°
329
De e l V I
H OOFDSTUK 9
gedeputeerde of een personeelslid van de provincie zou beslissen over het instellen van een rechtsvordering namens de provincie. De Raad van State aanvaardt wel dat een gedeputeerde, in eigen naam en in zijn hoedanigheid van gedeputeerde, een beroep bij de Raad van State instelt om op grond van zijn functioneel belang op te komen voor de verdediging van de prerogatieven die aan zijn mandaat verbonden zijn. Aldus kan een gedeputeerde in eigen naam bij de Raad van State een beroep tot nietigverklaring instellen tegen een beslissing van de provincieraad of de gouverneur die de bevoegdheden van de deputatie miskend heeft.
Ook de bevoegdheid van de provincieraad ter zake kan niet aan de deputatie worden gedelegeerd. Dit is uitdrukkelijk bepaald in artikel 43, § 2, 18° van het Provinciedecreet. Heeft de deputatie of de provincieraad eenmaal de beslissing tot een optreden in rechte genomen, dan blijft het verder haar of zijn bevoegdheid, zoals hierna onder B uiteengezet, om de vordering bij de bevoegde rechtbank aanhangig te maken, m.a.w. het rechtsgeding te voeren. Het Provinciedecreet voorziet in de mogelijkheid om juridische actie te ondernemen wanneer de deputatie of de provincieraad nalaat om in rechte op te treden. Artikel 187 van het decreet bepaalt immers dat in dergelijk geval een of meer inwoners in rechte kunnen optreden namens de provincie, mits zij onder zekerheidstelling aanbieden om persoonlijk de kosten van het geding te dragen en in te staan voor de veroordeling tot schadevergoeding of boete wegens tergend en roekeloos geding of hoger beroep die kan worden uitgesproken. Dit recht staat tevens open voor de rechtspersonen waarvan de maatschappelijke zetel in de provincie is gevestigd.
Art. 187
Deze regel is als uitzondering op de principiële bevoegdheid van de deputatie of de provincieraad om te beslissen tot een optreden in rechte namens de provincie, van strikte interpretatie. Hij is geïnspireerd op de vroegere gelijkluidende bepaling uit de Nieuwe Gemeentewet, zij het dat het toepassingsgebied werd uitgebreid naar rechtspersonen.
De provincie kan over het op grond van artikel 187 van het Provinciedecreet ingestelde geding geen dading aangaan of er afstand van doen zonder instemming van degene die het geding in haar naam heeft gevoerd.
B
Het voeren van de rechtsgedingen
De deputatie is in principe belast met het vertegenwoordigen van de provincie in rechte en dus met het voeren van de rechtsgedingen waarbij de provincie betrokken is.
330
Rechtsgedingen
HOOFDSTUK 9
Deel VI
Indien het evenwel de provincieraad is geweest die een rechtsvordering heeft ingesteld, komt deze bevoegdheid ook aan de raad toe. Luidens artikel 57, § 3, 9° van het Provinciedecreet is de deputatie belast met het vertegenwoordigen van de provincie in rechte overeenkomstig artikel 186 van het Provinciedecreet. Een uitzondering wordt gemaakt voor de gevallen bedoeld in het tweede lid van dit laatste artikel, m.n. wanneer de provincieraad in de plaats van de deputatie optreedt. Dit betekent in concreto dat de deputatie in principe instaat voor het voeren van de rechtsgedingen waarbij de provincie hetzij als eiser, hetzij als verweerder betrokken is.
Art. 57, § 3, 9°
Ten eerste stelt de deputatie op grond van deze bepaling de rechtsvordering in waartoe het besloten heeft op grond van haar bevoegdheid geput uit artikel 186 van het Provinciedecreet. Verder is de deputatie bevoegd om de advocaten aan te stellen die optreden voor de provincie. Bij de aanstelling van een advocaat mag de deputatie vanzelfsprekend niet de verbodsbepalingen miskennen gesteld in de artikelen 27, § 2, 1° en 51, derde lid van het Provinciedecreet en artikel 438, tweede lid van het Gerechtelijk Wetboek, die een advocaat, tevens raadslid of gedeputeerde niet toestaan voor de provincie te pleiten. De deputatie kan derhalve een advocaat die onder toepassing van deze verbodsbepalingen valt, niet aanstellen om de provincie in rechte bij te staan (zie blz. 183).
Het is ook de taak van de deputatie zorg te dragen voor het opmaken van de gedinginleidende akte. De akte waardoor de provincie in rechte optreedt, verzoekschrift of dagvaarding, moet uitgaan van de deputatie of de door de deputatie aangestelde advocaat. Het door de deputatie namens de provincie tot de Raad van State gerichte verzoekschrift wordt wel geldig ingediend door de provinciegouverneur en de provinciegriffier, indien het door dezen voor of namens de deputatie ondertekend is en eruit blijkt dat de deputatie een beslissing heeft genomen over de in het verzoekschrift ingeroepen rechtsmiddelen. Uiteraard kan ook de door de deputatie aangestelde advocaat het verzoekschrift namens de provincie voor de Raad van State geldig ondertekenen.
Daarnaast komt het als zodanig aan de deputatie toe het hangend rechtsgeding op te volgen en in de loop van het geding alle maatregelen te nemen die in het belang van de provincie vereist zijn. Zo kan de deputatie, met het oog op de betekening van de procesakten, de voor de provincie optredende deurwaarders aanstellen. In de hypothese dat geen advocaat belast is met
Rechtsgedingen
331
De e l V I
H OOFDSTUK 9
de verdediging van de provincie voor de Raad van State, moet de deputatie beslissen over de inhoud van de processtukken die aan de Raad van State worden toegezonden (o.a. de memorie van antwoord). Zoals voor het verzoekschrift, kunnen deze stukken als uitgaande van de deputatie beschouwd worden, indien ze op grond van artikel 178, § 2 van het Provinciedecreet door de provinciegouverneur en de provinciegriffier namens of voor de deputatie worden ondertekend.
Het bovenstaande geldt mutatis mutandis ook voor de provincieraad ingeval deze in de plaats van de deputatie namens de provincie in rechte optreedt. De stukken die ter zake van de provincieraad uitgaan, moeten op grond van artikel 178, § 1 van het Provinciedecreet wel worden ondertekend door de voorzitter van de raad en door de provinciegriffier.
Net zoals de (principiële) bevoegdheid van de deputatie om te beslissen tot een optreden in rechte namens de provincie, kan ook haar bevoegdheid om de provincie in rechte te vertegenwoordigen niet worden gedelegeerd. Dit wordt overigens in artikel 58, tweede lid van het Provinciedecreet uitdrukkelijk gestipuleerd.
Art. 58
Wat de provincieraad betreft, bepaalt artikel 43, § 2, 18° van het Provinciedecreet enkel dat de bevoegdheid om te beslissen tot het optreden in rechte namens de provincie niet kan worden gedelegeerd aan de deputatie. Toch mag worden aangenomen dat dit expliciete verbod tot delegatie ook geldt voor de bevoegdheid van de provincieraad om de provincie in rechte te vertegenwoordigen. Zoals hierboven onder A uiteengezet, is deze bevoegdheid slechts mogelijk ingevolge een beslissing van de provincieraad om in de plaats van de deputatie op te treden of wanneer een of meerdere leden van de deputatie in de zaak betrokken zijn. In dit laatste geval kan er een tegenstrijdigheid van belangen bestaan tussen het kwestieuze lid van de deputatie enerzijds en de provincie anderzijds. Om te vermijden dat de deputatie aldus rechter en betrokken partij tegelijk is, moet de raad niet alleen de beslissing tot het optreden in rechte nemen, maar ook het verdere proces voeren.
C
Verschijning in rechte van de provincie
Het Provinciedecreet regelt niet uitdrukkelijk wie namens de provincie verschijnt in rechte, m.a.w. de provincie vertegenwoordigt bij de procesvoering. Behoudens wanneer de deputatie of de provincieraad een advocaat heeft aangesteld en de provincie in rechte verschijnt bij monde van haar advocaat, kan de provincie dus enkel in rechte verschijnen door het daartoe bevoegde orgaan, dit is de deputatie.
332
Rechtsgedingen
HOOFDSTUK 9
Deel VI
Ingeval de provincieraad in rechte optreedt omdat een lid of meerdere leden van de deputatie bij de zaak betrokken zijn, wordt dan ook aangeraden om steeds een advocaat aan te stellen.
Dit zou voor de provincie betekenen dat ze, daargelaten de verschijning bij advocaat, enkel geldig in rechte zou kunnen verschijnen bij wege van de voltallig optredende deputatie, omwille van het collegiaal optreden van dit orgaan. Vraag is dan ook of de provincie geldig kan verschijnen door een lid van de deputatie of een personeelslid van de provincie, die daartoe opdracht van de deputatie heeft ontvangen. Wegens de aard van de procedure en de betwistingen heeft de Raad van State aanvaard dat op de zitting het openbaar bestuur zich kan laten vertegenwoordigen door een personeelslid. Bijgevolg kan de provincie ter zitting voor de Raad van State verschijnen door een daartoe door de deputatie aangeduid personeelslid of een gedeputeerde die de deputatie met deze zaak heeft belast.
Anderzijds stelt de vraag zich niet voor de verschijning voor het Hof van Cassatie. De rechtspleging voor het Hof van Cassatie in burgerlijke en strafzaken is schriftelijk met dien verstande dat de partijen hun middelen op de zitting mondeling kunnen doen ontwikkelen. De verschijning van de partijen is facultatief. Het arrest wordt geacht tegensprekelijk te zijn, ongeacht of de partijen al of niet tegenwoordig zijn.
Wat de verschijning van publiekrechtelijke rechtspersonen bij monde van een daartoe gemachtigd mandataris of personeelslid voor de lagere rechtscolleges en de hoven van beroep betreft, is de rechtspraak niet duidelijk in een of andere zin gevestigd. De verschijning voor de lagere rechtscolleges of de hoven van beroep in persoon door een lid van de deputatie of een personeelslid handelend in opdracht van de deputatie blijft dus precair.
Rechtsgedingen
333
Deel VII
Openbaarheid, formele motiveringsplicht en participatie van de burger
Hoofdstuk 1
Openbaarheid van bestuur
Hoofdstuk 2
De formele motivering van de bestuurshandelingen
Hoofdstuk 3
Participatie van de burger
HOOFDSTUK 1
1
Deel VII
Openbaarheid van bestuur
De provincies moeten een actief openbaarheidsbeleid voeren en moeten het publiek voorlichten over het optreden en de werking van het bestuur.
A
Actieve openbaarheid van bestuur
De artikelen 28 tot en met 35 van het Decreet van 26 maart 2004 (BS 1 juli 2004) betreffende de openbaarheid van bestuur leggen aan de provincies de verplichting op een actief openbaarheidsbeleid te voeren en uit eigen beweging het publiek op een zo duidelijk mogelijke en objectieve wijze voor te lichten over het optreden en de werking van het bestuur. De provincies moeten daartoe minimaal aan de navolgende verplichtingen tegemoetkomen: - zij moeten een actief communicatiebeleid voeren; Dit houdt in dat de provincie de bevolking of de betrokken doelgroepen moet inlichten over haar beleid, haar regelgeving, haar dienstverlening en de rechten die de bevolking kan ontlenen aan het decreet betreffende de openbaarheid van bestuur.
- zij moeten hun medewerking verlenen aan een gezamenlijk bestand met wegwijsinformatie en eerstelijnsinformatie dat op initiatief van de Vlaamse overheid zal uitgebouwd worden; In afwachting van de realisatie van dit gezamenlijk bestand is elke provincie echter verplicht zelf een vademecum uit te geven met een beschrijving van haar bevoegdheden en interne organisatie en deze van de administratieve overheden die onder haar ressorteren en dit ter beschikking te stellen aan iedereen die erom vraagt.
- zij moeten de milieu-informatie die relevant is voor hun taak en waarover zij beschikken of die voor hen wordt beheerd goed beheren en deze verspreiden op de wijze die door de Vlaamse regering bij besluit van 28 oktober 2005 werd voorgeschreven; - zij moeten een communicatieambtenaar in dienst hebben; - in hun briefwisseling moeten zij de naam van de contactpersoon vermelden; - bij de betekening of de mededeling van administratieve rechtshandelingen met een individuele draagwijdte moeten zij de beroepsmogelijkheden vermelden. Er moet dus melding gemaakt worden van de beroepsmogelijkheid, de beroepsinstantie, het adres van deze instantie en de eventuele vormvoorschriften voor het instellen van het beroep. Worden de beroepsmogelijkheden niet vermeld, dan nemen de verjaringstermijnen voor het instellen van het beroep geen aanvang.
Openbaarheid van bestuur
337
De e l V I I
H OOFDSTUK 1
B
Passieve openbaarheid van bestuur
Behalve in de gevallen die bij wet, decreet of ordonnantie zijn bepaald, kan elke burger inzage krijgen in de bestuursdocumenten die de provincie bezit en kan hij er een afschrift van en/of toelichting bij krijgen. Hij kan tevens een aanvulling of correctie vragen van onvolledige of onjuiste gegevens die over hem in bestuursdocumenten voorkomen. De aanvraag tot openbaarmaking en tot correctie of aanvulling van bestuursdocumenten moet gebeuren en behandeld worden conform de voorschriften van het Decreet van 26 maart 2004 betreffende de openbaarheid van bestuur. Het Decreet van 26 maart 2004 inzake de openbaarheid van bestuur verplicht de provincies niet enkel om een actief openbaarheidsbeleid te voeren, doch tevens om – binnen de bij het decreet bepaalde grenzen – gevolg te geven aan verzoeken om inzage in, afschriften van en/of toelichting bij bestuursdocumenten of om onjuiste of onvolledige gegevens in bestuursdocumenten aan te vullen of te corrigeren. Het Decreet van 26 maart 2004 biedt ter zake een omvattende, doch niettemin geen exclusieve regeling: - het decreet doet immers geen afbreuk aan bepalingen die in een ruimere openbaarheid voorzien; deze laatste primeren dan ook altijd; - het decreet raakt evenmin aan specifieke openbaarheidsregelingen zoals bv. deze in het kader van een openbaar onderzoek. Omgekeerd doen deze laatste ook geen afbreuk aan het Decreet van 26 maart 2004; de regelingen blijven naast elkaar bestaan; - uitzonderingen of beperkingen op de openbaarheid die uit specifieke wetten of decreten voortvloeien primeren steeds; - het Decreet doet ten slotte evenmin afbreuk aan de uitzonderingsbepalingen die vervat liggen in de algemene openbaarheidsregelgevingen van een andere overheid. Zo moet er in federale materies, zoals bv. de nationale veiligheid, rekening gehouden worden met de uitzonderingsgronden die bepaald werden in de federale openbaarheidswet van 11 april 1994.
a
Recht op inzage, afschrift en uitleg 1° Dr aagwijdte
Het Decreet van 26 maart 2004 kent aan iedereen het recht toe om - ter plaatse inzage te nemen in bestuursdocumenten; - een afschrift te vragen van bestuursdocumenten; - uitleg te vragen over bestuursdocumenten.
338
Openbaarheid van bestuur
HOOFDSTUK 1
Deel VII
De burger kan vrij de gewenste wijze van openbaarmaking kiezen. Indien hij een afschrift vraagt kan hij ook de vorm bepalen waaronder hij het afschrift wil ontvangen (bv. op diskette) en indien hij om milieu-informatie verzoekt kan hij de termijn aangeven waarbinnen hij de informatie wenst te ontvangen. De provincie is verplicht zoveel als mogelijk met deze desiderata rekening te houden. Inzage en toelichting moeten steeds kosteloos verstrekt worden. Voor het verstrekken van afschriften mag een redelijke vergoeding gevraagd worden. Bij het bepalen van deze vergoeding mogen geen personeelskosten ingecalculeerd worden.
2 ° Vo o r w erp
Het recht op inzage, afschrift en toelichting heeft betrekking op elk bestuursdocument, in welke vorm dan ook, waarover de provincie beschikt. De vorm waarin het bestuursdocument vervat ligt speelt geen rol: zowel papieren dragers komen in aanmerking als geluids- en beeldopnamen, gedigitaliseerde gegevens, films, foto’s, plannen, enz. Ook inhoudelijk moet het begrip bestuursdocument in de ruimste zin opgevat worden. Het omvat zowel besluiten, nota’s, contracten, omzendbrieven, examenkopijen, studies, notulen, processen-verbaal, statistieken, adviezen, het verslag van de beoordelingscommissie in het kader van een overheidsopdracht, enz. Ook documenten uit dossiers waarin nog geen eindbeslissing genomen werd vallen onder het inzagerecht. Het speelt verder geen rol wie auteur is van het document. Ook door derden op- of samengestelde stukken ressorteren dus onder de openbaarheid, zoals bv. plannen van een extern architect en klachten van burgers. Het volstaat dat het document in het bezit is van de provincie. Zelfs het feit dat een document auteursrechtelijk beschermd is vormt geen hinderpaal voor de terinzagelegging ervan. Afschriften van dergelijke documenten mogen echter wel enkel gegeven worden na voorafgaande toestemming van de auteur of de auteursrechthebbende. Bovendien moet er zelfs dan nog op gewezen worden dat het werk auteursrechtelijk beschermd is. Anderzijds geldt de openbaarheidsregeling wel enkel voor bestaande documenten. Een aanvraag kan voor de provincie geen verplichting meebrengen om het gevraagde bestuursdocument te verwerken of te analyseren, zoals bv. een statistiek op te maken van nog niet verwerkte gegevens.
Openbaarheid van bestuur
339
De e l V I I
H OOFDSTUK 1
3° Begunstigden
Iedereen, zowel natuurlijke personen als rechtspersonen, als groeperingen ervan, kan aanspraak maken op het recht op inzage, afschrift en toelichting. Een aanvrager moet dus in principe niet van een bijzonder belang doen blijken. Op dit principe bestaat slechts één uitzondering, nl. indien de openbaarmaking wordt gevraagd van informatie van persoonlijke aard. In dit geval moet de aanvrager in zijn aanvraag, op straffe van de onontvankelijkheid ervan, zijn belang aantonen. Enkel de aanvragers die om openbaarmaking vragen van informatie van persoonlijke aard die over henzelf handelt of om openbaarmaking verzoeken van milieu-informatie zijn vrijgesteld van deze verplichting tot het aantonen van een persoonlijk belang. Informatie van persoonlijke aard is informatie die betrekking heeft op een beoordeling, een waardeoordeel of de beschrijving van een gedrag van een bij naam genoemd of gemakkelijk identificeerbaar natuurlijk persoon. Voorbeelden hiervan zijn: evaluatieverslagen, tuchtdossiers en examenbeoordelingen. De verplichting tot het aantonen van het belang houdt in dat de aanvrager moet bewijzen dat hij rechtstreeks en persoonlijk in zijn rechtssituatie kan geraakt worden – dit zowel in gunstige als in ongunstige zin – door ofwel de informatie, ofwel de beslissing waarop de informatie betrekking heeft, ofwel de beslissing ter voorbereiding waarvan het document dat de informatie bevat werd opgesteld. Worden o.m. geacht een dergelijk belang te hebben: medekandidaten voor een bevordering of voor een aanwerving in het bevorderings- of aanwervingsdossier.
4° De aanvr aag
Alle verzoeken om inzage, afschrift of toelichting moeten schriftelijk ingediend worden. De wijze waarop deze schriftelijke aanvraag wordt ingediend speelt geen rol: dit mag zowel gebeuren bij brief, fax, per e-mail en door persoonlijke overhandiging. Niet-schriftelijke aanvragen zijn echter ontoereikend.
In zijn aanvraag moet de verzoeker zijn naam en correspondentieadres en het voorwerp van zijn aanvraag vermelden. Hij mag tevens aangeven in welke vorm hij de informatie bij voorkeur wenst te ontvangen en, indien het om milieu-informatie gaat, mag hij ook de termijn vermelden waarbinnen hij de informatie wenst te ontvangen. De aanvraag moet bovendien – en dit zelfs op straffe van onontvankelijkheid van de aanvraag – de bewijsstukken en gegevens bevatten waarvan het De-
340
Openbaarheid van bestuur
HOOFDSTUK 1
Deel VII
creet van 26 maart 2004 de verplichte, voorafgaande voorlegging voorschrijft om bepaalde informatie te mogen ontvangen. Dit is in de eerste plaats het geval indien de openbaarmaking gevraagd wordt van informatie van persoonlijke aard. Zoals reeds werd gesteld, moet de verzoeker in dit geval in principe zijn belang aantonen. Indien de aanvraag betrekking heeft op informatie die de persoonlijke levenssfeer raakt, op vertrouwelijke commerciële of industriële informatie of op informatie die door derden werd verstrekt zonder dat zij daartoe verplicht werden, moet de aanvrager bovendien bij zijn aanvraag zijn identiteit bewijzen én bewijzen dat degene van wie de informatie afkomstig is heeft ingestemd met de openbaarmaking.
Na ontvangst van de aanvraag – en voor zover zij de gevraagde informatie in haar bezit heeft – moet de provincie de aanvraag inschrijven in een register met vermelding van de datum van ontvangst ervan. Heeft de provincie de informatie niet in haar bezit, dan moet zij de aanvraag doorsturen naar de instantie die het gevraagde document, volgens haar informatie, wel in haar bezit heeft. De provincie moet de aanvrager hiervan onmiddellijk in kennis stellen.
5 ° We i g eringsgronden - algemeen
Hoe ruim het recht op openbaarheid ook is, het eindigt daar waar het in conflict komt met andere fundamentele belangen. Het is precies de bescherming van deze belangen die uitzonderingen op de principiële openbaarheid rechtvaardigt. Deze uitzonderingen kunnen enkel bij wet, decreet of ordonnantie bepaald worden. Zij moeten steeds limitatief en strikt geïnterpreteerd worden. Indien er dus slechts een gedeelte van een document aan de openbaarmaking onttrokken is, moet er wel openbaarheid verleend worden op het overige gedeelte van het document. Het Decreet van 26 maart 2004 onderscheidt de volgende uitzonderingsgronden: - gemeenschappelijke facultatieve uitzonderingsgronden, die met betrekking tot alle verzoeken om openbaarmaking kunnen ingeroepen worden; - absolute en relatieve uitzonderingsgronden waaraan enkel de aanvragen tot openbaarmaking van informatie die niet als milieu-informatie geldt moeten getoetst worden; - relatieve uitzonderingsgronden waaraan de aanvragen met betrekking tot milieu-informatie moeten getoetst worden.
Openbaarheid van bestuur
341
De e l V I I
H OOFDSTUK 1
6° Facultatiev e w eigeringsgronden
De facultatieve weigeringsgronden zijn niet dwingend. Zij laten de provincie toe – doch dwingen haar niet – om in bepaalde gevallen en eventueel voorlopig een aanvraag af te wijzen. Zo kan de provincie een aanvraag afwijzen indien: - de aanvraag kennelijk onredelijk blijft of op een te algemene wijze geformuleerd blijft na een eerder verzoek tot herformulering van de eerste aanvraag. Indien de provincie een aanvraag ontvangt die kennelijk onredelijk is of op een te algemene wijze geformuleerd is, zal de provincie dus eerst om een herformulering moeten vragen. Slechts indien de aanvrager niet op dit verzoek ingaat, mag de aanvraag tot openbaarmaking afgewezen worden. - de aanvraag betrekking heeft op bestuursdocumenten die niet af of onvolledig zijn. Deze uitzonderingsgrond houdt niet in dat een document slechts ter inzage is indien er in de procedure reeds een eindbeslissing genomen is, doch wel dat de openbaarmaking kan geweigerd worden van documenten die nog niet afgewerkt zijn, nog geen definitieve status verworven hebben of nog niet door de daartoe bevoegde persoon ondertekend werden.
7° Absolute en relatiev e w eigeringsgronden
De provincie is steeds verplicht om alle aanvragen om openbaarmaking van informatie die niet als milieu-informatie geldt te toetsen aan de in de artikelen 13 en 14 van het Decreet van 26 maart 2004 opgesomde absolute en relatieve uitzonderingsgronden. De absolute uitzonderingsgronden houden een absoluut verbod in om informatie die onder de uitzonderingsgrond valt vrij te geven. Relatieve uitzonderingsgronden houden in dat er eerst een afweging moet gebeuren tussen het belang van de openbaarheid enerzijds en het belang dat verbonden is aan de in het decreet opgesomde weigeringsgronden anderzijds en dat de provincie de vrijgave van de informatie moet weigeren indien zij, na afweging, tot de bevinding komt dat de laatstvermelde belangen primeren. Anders dan de facultatieve uitzonderingsgronden, hebben de relatieve uitzonderingsgronden dus een verplichtend karakter. Op grond van artikel 13 van het Decreet van 26 maart 2004 moet een aanvraag tot openbaarmaking worden afgewezen indien een van de navolgende absolute uitzonderingsgronden toepassing vindt: - indien de openbaarmaking afbreuk doet aan een geheimhoudingsverplichting, vastgesteld in een aangelegenheid waarvoor de gemeenschap of het gewest bevoegd is; - indien de openbaarmaking afbreuk doet aan de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, tenzij de betrokken persoon met de openbaarmaking instemt. Als gegevens die de persoonlijke levenssfeer raken kunnen vermeld worden: adressen, medische gegevens, psychologische verslagen, gegevens i.v.m. de gezinssamenstelling enz.;
342
Openbaarheid van bestuur
HOOFDSTUK 1
Deel VII
- indien de openbaarmaking afbreuk doet aan het geheim van de beraadslagingen van de Vlaamse regering en van de verantwoordelijke overheden die ervan afhangen, aan het geheim van de beraadslagingen van de organen van het Vlaams Parlement en aan het bij wet of decreet bepaalde geheim van de beraadslagingen van de organen die onder het toepassingsgebied van het decreet vallen. Ook vertrouwelijke documenten die bv. door de deputatie behandeld worden kunnen op grond hiervan geheimgehouden worden, ten minste zolang het document als vertrouwelijk moet beschouwd worden. Het doel van de uitzonderingsgrond is te vermijden dat de politieke discussie wordt lamgelegd; - als het om bestuursdocumenten gaat die uitsluitend ten behoeve van de strafvordering of de vordering van een administratieve sanctie werden opgesteld; - als het om bestuursdocumenten gaat die uitsluitend ten behoeve van de mogelijke toepassing van tuchtmaatregelen werden opgesteld, doch dit slechts zolang de mogelijkheid om een tuchtmaatregel te nemen blijft bestaan; - als het om bestuursdocumenten gaat die informatie bevatten die door een derde werd verstrekt zonder dat hij daartoe verplicht werd en die hij uitdrukkelijk als vertrouwelijk heeft bestempeld, tenzij hij met de openbaarmaking instemt. Adviezen die door ambtenaren of diensten in het kader van hun opdracht werden opgesteld en door de overheid bij derden ingewonnen adviezen vallen echter niet onder deze uitzonderingsgrond. De provincie moet aanvragen verder tevens afwijzen indien een relatieve uitzonderingsgrond toepassing vindt. Zij moet dus de openbaarmaking weigeren indien uit een belangenafweging blijkt dat het belang van de openbaarheid niet opweegt tegen de bescherming van een van de navolgende belangen: - een economisch, financieel of commercieel belang van een instantie die onder de toepassing van het decreet valt, waaronder de provincie zelf; - het vertrouwelijk karakter van de internationale betrekkingen van het Vlaams gewest of de Vlaamse gemeenschap, van hun betrekkingen met de supranationale instellingen, met de federale overheid en met andere gemeenschappen en gewesten; - het vertrouwelijk karakter van commerciële en industriële informatie, indien deze informatie beschermd wordt om een gelegitimeerd economisch belang te vrijwaren, tenzij degene van wie de informatie afkomstig is met de openbaarmaking ervan instemt; - de rechtspleging in een burgerlijk of administratief rechtsgeding en de mogelijkheid om een eerlijk proces te verkrijgen; - de vertrouwelijkheid van handelen van de provincie (of van een andere instantie die onder het decreet valt) voor zover deze vertrouwelijkheid noodzakelijk is voor de uitoefening van de administratieve handhaving, de uitvoering van een interne audit of de politieke besluitvorming. De uitoefening van de administratieve handhaving omvat o.a. de uitoefening van het bestuurlijk toezicht, het opleggen van sancties, overkoepelende beleidsvorming inzake handhaving enz. Gegevens m.b.t. een interne audit zijn zowel in de voorbereidende als in de uitvoerende fase vatbaar voor bescherming.
Openbaarheid van bestuur
343
De e l V I I
H OOFDSTUK 1
De vertrouwelijkheid van handelen die nodig is voor de uitoefening van de politieke besluitvorming kan besprekingen tussen bestuurspartners of adviezen van kabinetsmedewerkers in het kader van politieke beraadslagingen of afwegingen afschermen; - de openbare orde en de veiligheid.
Ontvangt de provincie een verzoek om openbaarmaking van milieu-informatie, dan mag zij dit niet toetsen aan de hierboven vermelde uitzonderingsgronden, doch moet zij een afweging uitvoeren op basis van de in artikel 15 van het openbaarheidsdecreet van 26 maart 2004 vermelde uitzonderingsgronden. Het begrip milieu-informatie moet begrepen worden in de zin zoals omschreven in artikel 3, 5° van het Decreet van 26 maart 2004. Alle in artikel 15 vermelde uitzonderingsgronden zijn relatieve uitzonderingsgronden.
8° Behandeling v an en beslissing ov er de aanvr aag
De bevoegdheid om te beslissen over verzoeken tot openbaarmaking van informatie waarover de provincie beschikt komt toe aan de provinciegriffier. De griffier heeft echter wel de mogelijkheid om deze bevoegdheid te delegeren. Elke aanvraag moet onderzocht worden op haar conformiteit met de algemene en de specifieke ontvankelijkheidsvoorwaarden en moet getoetst worden op de eventuele toepasselijkheid van uitzonderingsgronden. Indien de aanvraag onontvankelijk is of indien bepaalde uitzonderingsgronden toepassing vinden moet de aanvraag op een formeel gemotiveerde wijze afgewezen worden. Elke afwijzing moet bovendien de beroepsmogelijkheden vermelden. Wordt een aanvraag afgewezen omdat het gevraagde document nog niet af is, dan moet de griffier in zijn beslissing bovendien vermelden wie verantwoordelijk is voor de afwerking en binnen welke termijn de voltooiing van het document verwacht wordt. Betreft de aanvraag een document dat enkel met toestemming van een derde mag openbaar gemaakt worden en werd deze toestemming niet bijgebracht, dan moet de aanvraag weliswaar worden afgewezen, doch moet de griffier tezelfdertijd contact nemen met die derde en hem vragen of de aanvrager alsnog toegang tot het document krijgt. Is de aanvraag kennelijk onredelijk of op een te algemene wijze geformuleerd, dan moet de griffier aan de aanvrager een verzoek om herformulering stellen. Heeft de aanvraag betrekking op een auteursrechtelijk beschermd werk dan moet de griffier daar in zijn beslissing op wijzen.
344
Openbaarheid van bestuur
HOOFDSTUK 1
Deel VII
Elke aanvraag moet schriftelijk beantwoord worden binnen 15 kalenderdagen te rekenen vanaf de dag na deze van de registratie van de aanvraag. Deze termijn kan, indien nodig, verlengd worden tot 30 kalenderdagen bij een formele beslissing van de griffier die aan de aanvrager ter kennis moet worden gebracht vóór het verstrijken van de originele termijn. De beslissing tot inwilliging van de aanvraag moet vervolgens uiterlijk uitgevoerd zijn binnen een termijn van 30 kalenderdagen te rekenen vanaf de dag na deze van de registratie van de aanvraag, of 45 dagen indien de griffier eerder gebruik had gemaakt van de bovenvermelde verlengingsmogelijkheid. Tegen een beslissing over een aanvraag tot openbaarmaking, de ontstentenis van een beslissing binnen de gestelde termijn of de onwillige uitvoering van een beslissing staat voor de aanvrager beroep open bij de Beroepsinstantie inzake de openbaarheid van bestuur. Het beroep moet ingesteld worden binnen een periode van 30 kalenderdagen die ingaat de dag na het versturen van de bestreden beslissing of de dag na het verstrijken van de periode waarin er uitvoering moest gegeven worden aan een ingewilligd beroep. Bij ontstentenis van een beslissing over een aanvraag neemt de beroepstermijn geen aanvang.
b
Recht op verbetering of aanvulling van bestuursdocumenten
Artikel 16 van het decreet openbaarheid kent aan de burgers tevens het recht toe om aan de provincie de verbetering of aanvulling te vragen van onjuiste of onvolledige gegevens die over hen in bestuursdocumenten voorkomen. Degenen die een correctie of aanvulling wensen kunnen daartoe een schriftelijk verzoek richten tot de griffier. Bij hun verzoek moeten zij de nodige bewijsstukken voegen die aantonen dat bepaalde bestuursdocumenten onjuiste of onvolledige gegevens over hen bevatten. De correctie of aanvulling moet kosteloos gebeuren. De verzoeken om correctie of aanvulling moeten behandeld worden op dezelfde wijze als de verzoeken om inzage, afschrift en toelichting.
Openbaarheid van bestuur
345
De e l V I I
2
H OOFDSTUK 2
De formele motivering van de bestuurshandelingen
De provincie is verplicht haar bestuurshandelingen met individuele draagwijdte formeel te motiveren. Zij moet in deze bestuurshandelingen de juridische en de feitelijke motieven vermelden die aan de basis van de beslissing liggen en moet uiteenzetten hoe deze feiten en rechtsregels tot de genomen beslissing hebben geleid.
A Toepassingsgebied van de formele motiveringsplicht Zoals alle andere bestuurlijke overheden, is de provincie op grond van de Wet van 29 juli 1991 verplicht haar bestuurshandelingen met individuele draagwijdte uitdrukkelijk te motiveren. De Wet van 29 juli 1991 streeft een drievoudig doel na, namelijk - een betere informatieverstrekking aan alle bestuurden. De formele motivering moet elke rechtzoekende een zodanig inzicht geven in de motieven van de beslissing zodat hij in staat is te oordelen of het, gelet op deze motieven, zin heeft zich tegen die beslissing te verweren met alle middelen die het recht hem verstrekt; - een zorgvuldiger besluitvorming bewerkstelligen; - een facilitering van het bestuurlijk en jurisdictioneel toezicht.
De verplichting tot formele motivering geldt voor elk van de organen van de provincie, dus zowel voor de provincieraad als voor de deputatie, de provinciegouverneur, de voorzitter van de provincieraad, de provinciegriffier, de financieel beheerder en de budgethouders. Ook de provinciaal extern verzelfstandigde agentschappen zijn, luidens de expliciete bepaling van artikel 222 van het Provinciedecreet, onderworpen aan de bepalingen van de Wet van 29 juli 1991. De vermelde provinciale organen zijn gehouden de verplichting tot uitdrukkelijke motivering in acht te nemen bij elke bestuurshandeling met individuele draagwijdte die zij stellen. Concreet houdt dit in dat de handelingen die aan de navolgende, cumulatief toe te passen criteria beantwoorden, uitdrukkelijk moeten gemotiveerd worden: - het moet een rechtshandeling betreffen
346
De formele motivering van de bestuurshandelingen
HOOFDSTUK 2
Deel VII
Enkel handelingen die bewust worden gesteld met het oog op het creëren van rechtsgevolgen of het beletten dat dergelijke rechtsgevolgen tot stand komen zijn bestuurshandelingen in de zin van de Wet van 29 juli 1991. Beantwoorden bv. aan deze kwalificatie: benoemings- en bevorderingsbesluiten, besluiten waarbij stedenbouwkundige vergunningen of milieuvergunningen toegekend of geweigerd worden, beslissingen tot aankoop van een onroerend goed, beslissingen tot het toekennen van subsidies, … - de rechtshandeling moet een individuele strekking hebben Enkel rechtshandelingen die een of meerdere welbepaalde en identificeerbare bestemmelingen hebben of in een of meerdere concrete gevallen van toepassing zijn worden door de Wet van 29 juli 1991 gevat. Reglementen, die op algemene en abstracte wijze een rechtsregel formuleren en die bestemd zijn om in een onbepaald aantal gevallen te worden toegepast vallen daarentegen buiten de toepassingssfeer van de wet en moeten bijgevolg op grond van de Wet van 29 juli 1991 niet formeel gemotiveerd worden. - de rechtshandeling moet eenzijdig zijn. Enkel de rechtshandelingen waarbij de provincie op eenzijdige wijze ingrijpt op de rechtstoestand van de bestuurde zijn aan de formele motiveringsplicht onderworpen. Meerzijdige rechtshandelingen, zoals contracten, zijn dit niet en moeten dus niet formeel gemotiveerd worden, doch dit belet niet dat de eenzijdige beslissing tot het aangaan van een contract die het sluiten van het contract voorafgaat, wel moet gemotiveerd worden. - de rechtshandeling moet uitvoerbaar zijn.
Bij wat voorafgaat moet evenwel de belangrijke restrictie gemaakt worden dat de Wet van 29 juli 1991 geen afbreuk doet aan andere regelgevingen of beginselen van behoorlijk bestuur die eveneens een verplichting tot formele motivering opleggen of die een strengere motiveringsplicht voorschrijven. De mogelijkheid kan zich bijgevolg voordoen dat rechtshandelingen weliswaar onttrokken zijn aan het toepassingsgebied van de Wet van 29 juli 1991, doch dat zij wel vallen onder de toepassing van een ander voorschrift dat een formele motivering oplegt en op grond waarvan zij dan ook onverminderd moeten gemotiveerd worden.
B Draagwijdte van de formele motiverings verplichting De verplichting tot formele motivering houdt in de eerste plaats in dat alle motieven die het besluit dragen en die ertoe hebben geleid dat die beslissing genomen werd in principe in het besluit zelf vermeld moeten worden.
De formele motivering van de bestuurshandelingen
347
De e l V I I
H OOFDSTUK 2
Een motivering door loutere verwijzing naar verslagen, adviezen of andere documenten kan in principe dan ook niet als formele motivering volstaan. Een motivering door verwijzing naar andere documenten zal enkel dan als afdoende motivering kunnen gelden indien cumulatief aan de volgende voorwaarden voldaan is: - de inhoud van het document waarnaar verwezen wordt moet aan de bestuurde ter kennis zijn gebracht, hetzij reeds voor de beslissing genomen werd, hetzij uiterlijk samen met de beslissing. Het initiatief tot mededeling van het document waarnaar verwezen wordt, moet overigens uitgaan van het bestuur; - het document waarnaar verwezen wordt moet zelf afdoende gemotiveerd zijn; - het betrokken document moet bovendien uitdrukkelijk bijgevallen worden door het bestuur zonder dat vereist is dat het bestuur motiveert waarom het zich bij het document aansluit. Een motivering van de motivering is bijgevolg niet vereist; - er mogen geen tegenstrijdige stukken zijn. Een motivering door verwijzing naar een advies zal enkel mogelijk zijn indien de beslissing in overeenstemming is met het advies. Werden er diverse, naar de conclusies toe tegenstrijdige adviezen uitgebracht, dan moet de provincie duidelijk aangeven waarom adviezen wel of niet worden gevolgd. Een verwijzing naar één advies dat in overeenstemming is met de beslissing zal onvoldoende zijn indien de andere adviezen niet in overeenstemming zijn met de beslissing.
Een tweede aspect is dat zowel de juridische als de feitelijke motieven vermeld moeten worden. In elk besluit moeten dus ten minste de feiten en de juridische regels worden aangegeven die toegepast werden en moet verder uiteengezet worden hoe de aangegeven feiten op basis van de juridische regels tot de genomen beslissing hebben geleid. Deze redenering moet sluitend zijn en zo volledig mogelijk zijn aangezien de provincie zich bij een latere betwisting niet meer kan beroepen op elementen die niet in het besluit weergegeven werden, hoe relevant deze ook zouden zijn. De motivering moet ten slotte ook afdoende zijn. In deze voorwaarde liggen zowel het evenredigheidsbeginsel als de draagkrachtvereiste besloten. Het evenredigheidsbeginsel houdt in dat de motivering zowel in rechte als in feite evenredig moet zijn met het belang van de beslissing en met de omvang van de discretionaire bevoegdheid waarover het bestuur beschikt. De draagkrachtvereiste betekent dat de aangehaalde motieven moeten volstaan om de beslissing te kunnen dragen. Bij toepassing van het evenredigheidsbeginsel moeten belangrijkere beslissingen zwaarder gemotiveerd worden. Hetzelfde geldt voor de beslissingen waarin de provinciale organen een grotere discretionaire bevoegdheid hebben, zoals bv. inzake benoemingen en bevorderingen na een niet-vergelijkend examen.
348
De formele motivering van de bestuurshandelingen
HOOFDSTUK 2
Deel VII
De draagkrachtvereiste impliceert dat de motivering duidelijk en ondubbelzinnig moet zijn, dat zij niet tegenstrijdig mag zijn en naar de feiten toe juist, volledig, pertinent en voldoende concreet moet zijn.
De schending van de bij de wet van 29 juli 1991 opgelegde motiveringsplicht kan een grond vormen voor schorsing of vernietiging van het besluit door de toezichthoudende overheid of voor nietigverklaring van de bestuurshandeling door de Raad van State.
C Kennisgeving van de beslissing en van de formele motivering De formele motiveringsplicht impliceert niet enkel dat het besluit onderbouwd moet zijn en dat dit uitdrukkelijk moet aangetoond worden, doch ook dat het besluit met de motivering ervan ter kennis moet worden gebracht van zowel degenen op wie de beslissing rechtstreeks betrekking heeft als van derden-belanghebbenden. Deze kennisgeving moet in principe op initiatief van het bestuur zelf gebeuren.
D Uitzonderingen op de verplichting tot formele motivering Van de verplichting tot formele motivering mag enkel worden afgeweken in vier gevallen, nl. - indien de motivering de uitwendige veiligheid van de Staat in het gedrang kan brengen; - indien de motivering kan leiden tot een verstoring van de openbare orde; - indien de motivering afbreuk kan doen aan de privacy, met dien verstande evenwel dat een bestuurshandeling niet geacht wordt afbreuk te kunnen doen aan het privéleven van een bestuurde wanneer zij uitsluitend op hemzelf betrekking heeft; - indien de motivering afbreuk kan doen aan de voorschriften inzake de zwijgplicht.
De formele motivering van de bestuurshandelingen
349
De e l V I I
3
A
H OOFDSTUK 3
Participatie van de burger Verzoekschriften aan de provincieraad
Alle burgers hebben het recht om schriftelijk bij de organen van de provincie een door een of meerdere personen ondertekend verzoekschrift in te dienen over een aangelegenheid die tot de bevoegdheid van de provincie behoort. Het verzoekschrift moet beantwoord worden binnen een termijn van drie maanden. Art. 194-197
De artikelen 194 tot en met 197 van het Provinciedecreet kennen aan eenieder het recht toe om schriftelijk bij de organen van de provincie een door een of meerdere personen ondertekend verzoekschrift in te dienen en reiken hiervoor ook een procedure aan. Zij beogen hiermee de participatiemogelijkheden van de burger bij het provinciaal beleid te verhogen. Verzoekschriften kunnen gericht worden tot elk van de organen van de provincie, dus zowel tot de provincieraad als tot de deputatie, de provinciegouverneur en de voorzitter van de provincieraad. De artikelen 194 e.v. van het Provinciedecreet geven aldus uitvoering aan artikel 28 van de Grondwet dat aan iedereen het recht toekent om verzoekschriften in te dienen bij de openbare overheden. Zij strekken er vooral toe het recht op antwoord van de burger die een petitie heeft ingediend te garanderen.
Een verzoekschrift dat bij een van de provinciale organen wordt ingediend is slechts ontvankelijk indien het betrekking heeft op een aangelegenheid die tot de bevoegdheid van de provincie behoort. Is dit laatste het geval, dan moet het verzoekschrift ook in behandeling worden genomen. Een verzoekschrift kan, na onderzoek, steeds rechtstreeks beantwoord worden, doch het orgaan tot wie het gericht is kan ook beslissen om eerst de ondertekenaar van het verzoekschrift of, indien het verzoekschrift door meerdere personen ondertekend werd, de eerste ondertekenaar te horen. In dat geval heeft de ondertekenaar of de eerste ondertekenaar van het verzoekschrift het recht om zich te laten bijstaan door een persoon naar keuze. Werd het verzoekschrift bij de provincieraad ingediend, dan kan de raad, alvorens een antwoord te verstrekken aan de verzoeker, het verzoekschrift eerst verwijzen naar de deputatie of naar een provincieraadscommissie om meer uitleg te krijgen over de inhoud van het verzoekschrift. Er moet echter alleszins binnen een termijn van drie maanden, die ingaat de dag die volgt op deze waarop het verzoekschrift werd ingediend, een gemo-
350
Participatie van de burger
HOOFDSTUK 3
Deel VII
tiveerd antwoord verstrekt worden aan de verzoeker of, indien het verzoekschrift door meerdere personen ondertekend werd, aan de eerste ondertekenaar. Deze termijn wordt noch geschorst, noch gestuit door onderzoeksdaden. In het huishoudelijk reglement van de provincieraad moeten de nadere voorwaarden worden bepaald waaronder het petitierecht bij de raad kan worden uitgeoefend en moet de procedure voor de behandeling van de verzoekschriften worden uitgewerkt. De raad kan hierin onder meer, om misbruiken van het petitierecht te voorkomen, een opsomming of omschrijving opnemen van brieven of geschriften die niet als verzoekschrift kunnen worden beschouwd.
B
Voorstellen van burgers
Artikel 193 bis van het Provinciedecreet kent aan de inwoners van de provincie het recht toe om voorstellen en vragen over de provinciale beleidsvoering en dienstverlening op de agenda van de provincieraad te brengen en om deze ook eventueel toe te lichten.
Naast het recht om verzoekschriften in te dienen bij de organen van de provincie, kennen de artikelen 193bis e.v. van het Provinciedecreet aan de inwoners van de provincie het recht toe om zelf voorstellen en vragen over de provinciale beleidsvoering en dienstverlening op de agenda van de provincieraad te brengen en om deze ook eventueel toe te lichten. Deze bepalingen zijn echter momenteel nog niet in werking getreden en zullen slechts van kracht worden op een door de Vlaamse regering te bepalen datum.
Art. 193bis 193quinquies
De modaliteiten voor het indienen van voorstellen worden geregeld in de artikelen 193bis tot en met artikel 193quinquies van het Provinciedecreet. Om het recht uit te oefenen volstaat het een rechtsgeldig verzoek in te dienen bij de provincie. Het initiatiefrecht inzake de aanvulling van de agenda komt echter niet aan elke inwoner, individueel optredend, toe. Het verzoek moet, om ontvankelijk te zijn, gesteund worden door ten minste 1% van het aantal inwoners van de provincie, ouder dan 16 jaar. Het verzoek moet dan ook schriftelijk ingediend worden, door middel van een formulier dat de provincie ter beschikking moet stellen. Het verzoek moet bovendien - de naam, de voornamen, de geboortedatum, de woonplaats en de handtekening bevatten van al degenen die het verzoek indienen; - een gemotiveerde nota bevatten waarin de voorstellen en vragen over de provinciale beleidsvoering en dienstverlening, waarvan de inschrijving op de agenda gevraagd wordt,
Participatie van de burger
351
De e l V I I
H OOFDSTUK 3
nader toegelicht worden. Bij deze nota moeten ook alle eventuele bijkomende stukken gevoegd worden die de provincieraad kunnen voorlichten; - bij aangetekende brief aan de provincie toegezonden worden.
Na ontvangst van het verzoek moet de deputatie nagaan of aan alle bovenvermelde vereisten voldaan werd. De deputatie moet echter niet de bevoegdheid van de raad ten aanzien van de in het verzoek opgenomen voorstellen en vragen onderzoeken; dit onderzoek moet door de provincieraad zelf uitgevoerd worden. Het verzoek moet minstens 20 dagen voor de dag van de provincieraadsvergadering bij de deputatie toekomen om tijdens de eerstvolgende provincieraad behandeld te kunnen worden. Komt het later toe, dan moet het – ten minste indien het ontvankelijk is – op de agenda van de daaropvolgende raadsvergadering geplaatst worden. Alvorens op de grond van het verzoek in te gaan, moet de provincieraad steeds vooraf uitspraak doen over zijn bevoegdheid ten aanzien van de in het verzoek vermelde voorstellen en vragen. Indien de raad zich bevoegd acht, moet hij ook bepalen welk gevolg er aan de voorstellen of vragen gegeven wordt en hoe dat wordt bekendgemaakt.
C
Adviesraden
Het Provinciedecreet biedt de provincieraad de mogelijkheid om raden en overlegstructuren, gekend als adviesraden, in te stellen. Met adviesraad wordt bedoeld elke vergadering van personen, ongeacht hun leeftijd, die er door de provincieraad wordt mee belast een advies te formuleren over een of meer vraagstukken. Hun instelling is facultatief.
Naast de commissies die opgericht zijn en werken in de schoot van de provincieraad, biedt artikel 193 van het Provinciedecreet de provincieraad de mogelijkheid om daarbuiten raden en overlegstructuren (zgn. adviesraden) in te stellen. Met adviesraad wordt bedoeld elke vergadering van personen, ongeacht hun leeftijd, die er door de provincieraad wordt mee belast een advies te formuleren over een of meer vraagstukken. De instelling van deze adviesraden is dus facultatief, in tegenstelling tot de adviesraden die op grond van specifieke wetten of decreten op provinciaal niveau moeten worden ingericht. Beslist de provincieraad autonoom over hun instelling, dan kan hij evenwel geen enkele beslissingsbevoegdheid aan deze raden overdragen. Het zijn
Art. 193
352
Participatie van de burger
HOOFDSTUK 3
Deel VII
louter adviserende organen, die niet-bindende adviezen uitbrengen ten behoeve van de provincieraad. Het is dus de provincieraad zelf die bij reglement het aantal, de voorwaarde van representativiteit, de samenstelling en de werking van deze adviesraden bepaalt. Voor de samenstelling schrijft artikel 193, § 2 van het Provinciedecreet wel voor dat ten hoogste twee derde van de leden van een adviesraad van hetzelfde geslacht is; bij gebreke daarvan kan geen rechtsgeldig advies worden uitgebracht. Tevens kunnen luidens artikel 193, § 4 van het Provinciedecreet provincieraadsleden en leden van de deputatie geen stemgerechtigd lid zijn van deze adviesraden. Zo kan de provincieraad territoriaal voor een bepaald gedeelte van het provinciaal grondgebied, dan wel voor een bepaald onderwerp, bevoegde adviesraden instellen. Deze bepaling biedt ook de mogelijkheid voor de instelling van een “kinderprovincieraad”. Artikel 193, § 3 van het Provinciedecreet legt de provincieraad wel op te bepalen op welke wijze het gevolg dat aan de adviezen wordt gegeven, zal worden meegedeeld, en hun de middelen ter beschikking te stellen die nodig zijn voor het vervullen van hun taak. Verslagen en einddocumenten moeten ook meegedeeld worden aan de provincieraad.
D
De provinciale volksraadpleging
Zowel de provincieraad als ten minste 10% van de inwoners van de provincie kunnen het initiatief nemen tot het organiseren van een volksraadpleging over een aangelegenheid van provinciaal belang. Er kan echter geen volksraadpleging gehouden worden over: - persoonlijke aangelegenheden; - aangelegenheden betreffende de rekeningen, de belastingen en retributies, het meerjarenplan en de aanpassingen eraan en het budget en de wijzigingen ervan.
De provinciale volksraadpleging is een raadplegingsprocedure waarbij de bevolking om advies gevraagd wordt over bepaalde aangelegenheden, doch waarbij – en dit in tegenstelling tot wat geldt bij een openbaar onderzoek – enkel positief of negatief kan worden geantwoord op de gestelde vragen. Zoals bij het openbaar onderzoek bindt het resultaat van de volksraadpleging de provincieraad niet. De uitslag van de provinciale volksraadpleging is, vanuit een juridisch oogpunt beschouwd, louter adviserend voor de provincieraad die zijn volledige beslissingsmacht behoudt.
Participatie van de burger
Art. 198-214
353
De e l V I I
H OOFDSTUK 3
Een provinciale volksraadpleging kan georganiseerd worden over een breed scala van aangelegenheden. Artikel 198 van het Provinciedecreet stelt meer bepaald dat er in principe een volksraadpleging mogelijk is over alle aangelegenheden bedoeld in artikel 2, eerste lid van het decreet, d.w.z. over alle aangelegenheden van provinciaal belang. Op dit principe wordt wel een restrictie aangebracht door artikel 207 van het Provinciedecreet dat stelt dat er geen provinciale volksraadpleging kan georganiseerd worden over: - persoonlijke aangelegenheden; - aangelegenheden betreffende de rekeningen, de provinciebelastingen, de retributies, het meerjarenplan en de aanpassingen eraan, het budget en de budgetwijzigingen.
De beslissing tot het uitschrijven van een volksraadpleging moet genomen worden door de provincieraad. Het initiatief tot het nemen van deze beslissing kan zowel uitgaan van de provincieraad zelf als van de inwoners van de provincie. Een initiatief dat uitgaat van de inwoners van de provincie moet worden gesteund door ten minste 10 % van de inwoners. Enkel de personen die, op het ogenblik waarop het verzoek tot het houden van de volksraadpleging wordt ingediend, ingeschreven of vermeld zijn in het bevolkingsregister van een gemeente in de provincie, bovendien 16 jaar zijn en niet het voorwerp uitmaken van een veroordeling of beslissing die voor een provincieraadskiezer de uitsluiting of schorsing van het kiesrecht meebrengt, mogen het verzoekschrift tot het houden van een volksraadpleging mee ondertekenen. Het verzoekschrift tot het houden van een volksraadpleging moet bij aangetekende brief ingediend worden bij de deputatie. Het verzoekschrift moet beantwoorden aan de vormvoorschriften vermeld in artikel 200 van het Provinciedecreet en het moet vergezeld zijn van een gemotiveerde nota en de nodige stukken die de provincieraad kunnen voorlichten. Onmiddellijk na de ontvangst van het verzoekschrift moet de deputatie onderzoeken of het verzoek gesteund is door een voldoende aantal geldige handtekeningen. Bij deze gelegenheid schrapt de deputatie de dubbele handtekeningen, de handtekeningen van personen die niet voldoen aan de voorwaarden om het verzoekschrift te mogen ondertekenen en de handtekeningen van personen ten aanzien van wie de verstrekte gegevens ontoereikend zijn om een toetsing van hun identiteit mogelijk te maken.
Indien de provincieraad gevat wordt door een verzoek tot het organiseren van een volksraadpleging dat gesteund is door een voldoende aantal inwoners, moet hij overgaan tot het uitschrijven van de gevraagde volksraadpleging indien hij daartoe ten minste bevoegd is. Dit laatste hangt in de eerste plaats af van de vraag of het in het verzoekschrift vermelde onderwerp behoort tot de aangelegenheden waarover de
354
Participatie van de burger
HOOFDSTUK 3
Deel VII
provincieraad de bevolking mag raadplegen op grond van artikel 198 van het Provinciedecreet. Bovendien moet er rekening worden gehouden met een aantal tijdsgebonden restricties, die overigens zowel gelden bij het uitschrijven van een volksraadpleging op initiatief van de provincieraad als op initiatief van de inwoners. Deze restricties zijn de volgende: - er mag geen provinciale volksraadpleging georganiseerd worden in een periode van 12 maanden voor de datum van de gewone provincieraadsverkiezingen; - er mag evenmin een provinciale volksraadpleging gehouden worden in een periode van 40 dagen voor de verkiezingen van het Parlement, van de Gewest- en Gemeenschapsparlementen en van het Europees Parlement; - de inwoners van de provincie mogen slechts eenmaal om de 6 maanden geraadpleegd worden, met een maximum van 6 raadplegingen per zittingsperiode; - tijdens eenzelfde legislatuur mag er ten slotte slechts één raadpleging over hetzelfde onderwerp worden gehouden. Precies omdat een rechtsgeldig verzoek tot het houden van een provinciale volksraadpleging de provincieraad bindt, is de voorzitter van de provincieraad dan ook verplicht om, na afsluiting van de controle van het verzoekschrift, het verzoek tot het houden van een volksraadpleging in te schrijven op de agenda van de eerstvolgende vergadering van de provincieraad. De voorzitter zou enkel van deze verplichting mogen afwijken indien de provincieraad klaarblijkelijk in generlei opzicht bevoegd is om over het verzoek te beslissen. Bestaat er hierover echter twijfel, dan kan enkel de provincieraad zelf de bevoegdheidsvraag beslechten. De beslissing moet uitdrukkelijk gemotiveerd worden.
Indien er werd besloten tot het organiseren van een volksraadpleging, moet de provincie ten minste één maand voor de dag van de raadpleging aan de inwoners een brochure ter beschikking stellen waarin het onderwerp van de raadpleging op een objectieve wijze wordt uiteengezet. De brochure moet bovendien de vraag of de vragen vermelden waarover de inwoners zullen worden geraadpleegd en – indien het een volksraadpleging op verzoek van de inwoners betreft – de bij het verzoekschrift gevoegde gemotiveerde nota. Op de dertigste dag voor de raadpleging moet de deputatie ook een lijst opmaken van de deelnemers aan de volksraadpleging. Komen in aanmerking voor deelname aan de provinciale volksraadpleging, de inwoners die cumulatief aan de navolgende voorwaarden voldoen: - op de dertigste dag voor de volksraadpleging in het bevolkingsregister van een gemeente van de provincie ingeschreven of vermeld zijn; - de volle leeftijd van 16 jaar bereikt hebben op de dag van de raadpleging; - niet het voorwerp uitmaken van een veroordeling of een beslissing die voor een provincieraadskiezer de uitsluiting of schorsing van het kiesrecht meebrengt. Ook deze voorwaarde moet vervuld zijn op de dag van de raadpleging.
Participatie van de burger
355
De e l V I I
H OOFDSTUK 3
De door de deputatie op te maken lijst moet de vermeldingen bevatten die voorgeschreven zijn door artikel 203 van het Provinciedecreet.
De volksraadpleging zelf kan enkel op een zondag plaatsvinden. Zij moet gehouden worden met inachtneming van de procedureregels die door de Vlaamse regering werden vastgesteld bij Besluit van 5 juni 2009. De gemeenten van de provincie staan in voor de organisatie van de volksraadpleging. De daaraan verbonden kosten worden gedragen door de provincie. Elke deelnemer aan de provinciale volksraadpleging heeft recht op één stem. Hij kan aan een derde volmacht verlenen om in zijn naam te stemmen onder de voorwaarden en volgens de modaliteiten vermeld in artikel 205bis van het Provinciedecreet. Het model van volmachtformulier werd vastgesteld bij ministerieel besluit van 5 juni 2009. Deelname aan de volksraadpleging is overigens niet verplicht. Bovendien wordt er slechts overgegaan tot opneming van de stemmen indien ten minste 10 % van de inwoners aan de raadpleging heeft deelgenomen. Indien er geschillen bestaan over de vaststelling van het quorum voor de minimumdeelname, kunnen deze aanhangig gemaakt worden bij de Raad voor Verkiezingsbetwistingen. Het bezwaar moet worden ingesteld binnen acht dagen nadat het proces-verbaal waarin is vastgesteld dat het vereiste aantal deelnemers niet is bereikt of waarin de uitslag van de volksraadpleging is vermeld is bekendgemaakt aan het provinciehuis. Tegen de uitspraak van de Raad voor Verkiezingsbetwistingen is binnen een termijn van acht dagen na de kennisgeving een beroep mogelijk bij de Raad van State. Het beroep is niet schorsend.
De provincie is verplicht het resultaat van de volksraadpleging ter kennis te brengen aan de bevolking door middel van een publicatie ervan in het Bestuursmemoriaal. Het resultaat van de volksraadpleging moet bovendien door de gemeenten bekendgemaakt worden door aanplakking.
E
De klachtenbehandeling
Elke provincie moet bij reglement in een systeem van klachtenbehandeling voorzien. Dit systeem van klachtenbehandeling moet op het ambtelijke niveau georganiseerd worden, maximaal onafhankelijk van de provinciale diensten waarop de klachten betrekking hebben. De provincie kan bovendien een ombudsdienst oprichten als tweedelijnsklachtenbehandelaar.
356
Participatie van de burger
HOOFDSTUK 3
Deel VII
Omdat er van een verbetering van de relatie tussen de burger en het bestuur enkel sprake kan zijn indien de burger ook in zijn hoedanigheid van klant van de provinciediensten ernstig genomen wordt, kennen de artikelen 190 en 191 van het Provinciedecreet de burger de mogelijkheid toe om zijn klachten mee te delen aan de provincie en bieden zij hem een minimumgarantie dat aan zijn klacht de nodige aandacht besteed wordt.
Art. 190-191
Artikel 190 verplicht de provincieraad daartoe bij reglement een systeem van klachtenbehandeling te organiseren. De provincieraad bezit echter de grootst mogelijke autonomie om dit systeem van klachtenbehandeling uit te werken op maat van de eigen provincie. Het decreet stelt slechts twee imperatieven voorop: - het systeem van klachtenbehandeling moet georganiseerd worden op het ambtelijke niveau; - het systeem moet maximaal onafhankelijk van de diensten waarop de klachten betrekking hebben georganiseerd worden. Voor het overige kan de provincie vrij beslissen over de uitwerking van het systeem. Zij kan het bv. uitbreiden met elementen zoals de behandeling van voorstellen tot verbetering, bemiddeling, enz., … Zij kan ook voorzien in een rapportering aan de deputatie en/of de provincieraad over de klachten en het gevolg dat eraan gegeven werd. Zij kan ten slotte eveneens opteren voor de oprichting van een ombudsdienst die als een tweedelijnsklachtenbehandelaar optreedt en die aldus als beroepsinstantie kennisneemt van de klachten indien een klager van mening is dat de eerstelijnsklachtenbehandelaar zijn klacht verwaarloosd heeft. Indien de provincie kiest voor een ombudsdienst kan zij deze, luidens artikel 191, § 2 van het Provinciedecreet, hetzij in eigen beheer organiseren, hetzij via een overeenkomst met de Vlaamse Ombudsdienst. De eerstelijnsklachtenbehandeling gebeurt steeds op het ambtelijke niveau en normaliter in eigen beheer door een ambtenaar die maximaal onafhankelijk t.o.v. de diensten kan optreden. Het is echter niet noodzakelijk dat de provincie een ambtenaar aanwerft of vrijstelt om uitsluitend klachten te behandelen. Het is wel belangrijk dat er in elke provincie een klachtenbehandelaar – al dan niet belast met nog andere taken – wordt aangesteld zodat de burgers een aanspreekpunt voor hun klachten hebben. In het reglement waarbij de klachtenbehandeling georganiseerd wordt kan de provincieraad omschrijven welke meldingen er moeten beschouwd worden als een klacht die volgens de klachtenprocedure moet behandeld worden, kan hij de ontvankelijkheidsvereisten voor klachten aangeven en de procedure uitschrijven voor de indiening en de behandeling van klachten en voor de kennisgeving van het resultaat van het onderzoek aan de klager.
Participatie van de burger
357
Deel VIII
Verzelfstandiging - deelname aan rechtspersonen
Hoofdstuk 1
Inleiding
Hoofdstuk 2
De intern verzelfstandigde agentschappen
Hoofdstuk 3
Externe verzelfstandiging
Hoofdstuk 4
Deelname aan rechtspersonen
HOOFDSTUK 1
Deel VIII
De provincies beschikken, zoals de gemeenten, voortaan over nog ruimere mogelijkheden om flexibel te besturen. Daaronder kunnen de verschillende vormen van delegatie worden gerekend, maar ook verdergaande instrumenten zoals het toevertrouwen van sommige taken aan agentschappen – zowel intern als extern – tot en met het participeren met andere besturen en private instellingen in afzonderlijke rechtspersonen.
1
Inleiding
Op de regel dat de provincies en hun organen – de provincieraad en de deputatie – de aan de provincies toevertrouwde bevoegdheden zelf uitoefenen zijn er heel wat uitzonderingen voorzien. Die uitzonderingen moeten wel een decretale of wettelijke grondslag hebben. Zo laat het decreet op de intergemeentelijke samenwerking (DIS) provincies toe om binnen zekere grenzen in intergemeentelijke samenwerkingsverbanden te participeren. Maar ook het Provinciedecreet zelf voorziet in een reeks uitzonderingen. Deze gaan van delegatie aan de provinciegriffier (die in de regel kan subdelegeren aan ambtenaren), het stellen van verantwoordelijkheden door het aanwijzen van interne budgethouders, tot het oprichten van verzelfstandigde agentschappen, zowel intern als extern en, wat deze laatste betreft, zowel in publiek- als in privaatrechtelijke vorm. Ook het verlenen van concessies aan derden en het toetreden tot of het oprichten van rechtspersonen vallen onder deze noemer. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de verschillende vormen van verzelfstandiging en op de deelname van provincies aan rechtspersonen.
Inleiding
361
Dee l V I I I
2
A
H OOFDSTUK 2
De intern verzelfstandigde agentschappen Begrip
De intern verzelfstandigde agentschappen zijn diensten zonder eigen rechtspersoonlijkheid die belast zijn met welbepaalde beleidsuitvoerende taken van provinciaal belang en die beschikken over operationele autonomie. Ze worden beheerd buiten de algemene diensten van de provincies. Enkel de provincieraad is bevoegd om intern verzelfstandigde agentschappen op te richten. Deze bevoegdheid kan niet worden gedelegeerd aan de deputatie.
Art. 215
B
Oprichtingsbesluit
Het oprichtingsbesluit van een intern verzelfstandigd agentschap omvat minstens de volgende punten: een opsomming van de toevertrouwde beleidsuitvoerende taken; een beschrijving van de operationele autonomie die aan het hoofd van het agentschap wordt gedelegeerd.
Art. 216
a
Opsomming beleidsuitvoerende taken
De kerntaken die aan een IVA worden toegewezen dienen dus uitvoerend te zijn, hetgeen een beleidskader vooronderstelt dat in principe door de provincieraad is bepaald. Dit belet niet dat het IVA bij de beleidsvoorbereiding kan worden betrokken.
b
Beschrijving operationele autonomie
De operationele autonomie die aan het hoofd van het agentschap wordt gedelegeerd kan betrekking hebben op: - het vaststellen en wijzigen van de organisatiestructuur van het agentschap; - de organisatie van de operationele processen met het oog op de realisatie van de afgesproken doelstellingen; - de uitvoering van het personeelsbeleid; - het aanwenden van de ter beschikking gestelde middelen voor de werking van het agentschap, de uitvoering van de doelstellingen en taken van het agentschap en het sluiten van contracten ter verwezenlijking van de opdrachten van het agentschap;
362
De intern verzelfstandigde agentschappen
HOOFDSTUK 2
Deel VIII
- de interne controle binnen het intern verzelfstandigd agentschap; - specifieke delegaties naargelang van de eigen aard van het intern verzelfstandigd agentschap. De operationele autonomie kan beperkter zijn dan deze opsomming.
C
Beheersovereenkomst
Tussen de deputatie en het hoofd van een intern verzelfstandigd agentschap wordt na onderhandeling een beheersovereenkomst gesloten.
a
Art. 217
Afsluiten van de beheersovereenkomst
Hoewel het hoofd van het IVA in het algemeen onder het gezag van de provinciegriffier blijft staan, als algemeen hoofd van het personeel, veronderstelt de toepassing van deze bepaling dat het hoofd zelfstandig onderhandelt. Bijzonder is ook dat, hoewel de beheersovereenkomst wordt onderhandeld en afgesloten met de deputatie, de evaluatie ervan gebeurt door de provincieraad.
b
Inhoud
De beheersovereenkomst regelt minstens de volgende aangelegenheden: - de concretisering van de wijze waarop het agentschap zijn taken moet vervullen en van de doelstellingen ervan; - de toekenning van middelen voor de eigen werking en de uitvoering van de taken van het agentschap; - de voorwaarden waaronder eigen inkomsten of andere financieringen mogen worden verworven en aangewend; - de informatieverstrekking aan de deputatie.
c
Evaluatie
De beheersovereenkomst en de uitvoering ervan worden jaarlijks geëvalueerd door de provincieraad.
d
Duur
Met behoud van de mogelijkheid tot verlenging, wijziging, schorsing en ontbinding van de beheersovereenkomst, wordt die gesloten voor een periode
De intern verzelfstandigde agentschappen
363
Dee l V I I I
H OOFDSTUK 2
die eindigt uiterlijk zes maanden na de volledige vernieuwing van de provincieraad. Als bij het verstrijken van de beheersovereenkomst geen nieuwe beheers overeenkomst in werking is getreden, wordt de bestaande overeenkomst van rechtswege verlengd.
D
Financieel beheer en externe audit
a
Financieel beheer
Art. 218, § 1
1° Financieel instrumentarium In beginsel zijn de IVA’s onderworpen aan dezelfde regels inzake planning en financieel beheer als de provinciebesturen zelf.
Dat betekent dat meerjarenplan, budget, boekhouding en jaarrekening volgens dezelfde regelgeving worden gevoerd en opgemaakt. Dit moet ook de consolidatie van het budget en de jaarrekening met die van het provinciebestuur gemakkelijker maken. De precieze draagwijdte van deze consolidatie moet nog verder uitgeklaard worden.
2° Budgethouderschap en uitv oering v an het budget
Het hoofd van het agentschap is budgethouder voor het budget van het IVA. Hij oefent de bevoegdheden van de budgethouder uit zowel inzake uitgaven als ontvangsten. Het budgethouderschap kan door het hoofd van het IVA gedelegeerd worden aan andere personeelsleden binnen de grenzen bepaald in de beheersovereenkomst. De betrokken personeelsleden kunnen de aan hen gedelegeerde bevoegdheid niet weigeren als hun functieomschrijving erin voorziet. De uitgaven- en ontvangstencycli verlopen binnen een IVA zoals binnen het provinciebestuur. Dit houdt onder meer in dat de financiële verbintenissen die uitmonden in een uitgaande nettokasstroom onderworpen zijn aan het voorafgaand visum van de financieel beheerder. De betalingen vereisen een dubbele handtekening. In afwijking van artikel 159 van het Provinciedecreet kan de provincieraad echter beslissen dat de tweede handtekening op de betalingsopdracht geplaatst wordt door een door haar aangeduid personeelslid in plaats van door de financieel beheerder of zijn gemachtigde.
364
De intern verzelfstandigde agentschappen
HOOFDSTUK 2
Deel VIII
Als er gewerkt wordt met bankrekeningen die alleen voor het IVA dienstig zijn, betekent dit dat het aangeduide personeelslid ook verantwoordelijk is voor het thesauriebeheer van die rekeningen. Dit is ook logisch aangezien betrokkene autonoom bepaalt wanneer betalingen van de betrokken bankrekeningen gaan.
3 ° S a l d o budgettering
Op vraag van de provincies werd in het Provinciedecreet de mogelijkheid tot saldobudgettering voorzien voor de IVA’s. Saldobudgettering moet toelaten dat IVA’s bijkomende financiële middelen kunnen genereren dankzij een dynamisch beheer, zonder dat dit aanleiding geeft tot het ontstaan van nietofficiële rekeningen.
Art. 218, § 2
Er is een voorafgaandelijke beslissing nodig van de provincieraad, die kan beslissen dat de IVA’s geheel of gedeeltelijk een beroep kunnen doen op saldobudgettering. De Vlaamse regering kan hiervoor nadere voorwaarden bepalen. Tot zolang de Vlaamse regering geen ander saldo bepaald heeft, wordt onder saldobudgettering maximaal verstaan dat het saldo tussen de uitgaven en ontvangsten niet mag toenemen. Dit alles in de veronderstelling dat het saldo wordt bepaald door het totaal van de uitgaven verminderd met het totaal van de ontvangsten (ontvangsten ingevolge het opnemen van leningen die niet goedgekeurd werden door de provincieraad niet meegerekend). Het saldo wordt apart bepaald voor de exploitatie en de investeringen. In geval van saldobudgettering zijn de uitgaven ook beperkt tot de gerealiseerde ontvangsten. Deze definiëring moet de kans op ontsporingen drastisch beperken en sluit trouwens aan bij de praktijk van de vroegere intendantierekeningen.
b
Externe audit
De externe audit op de IVA’s wordt verricht door het Rekenhof, volgens dezelfde regels die gelden voor de provinciebesturen zelf.
c
Overgangsregeling
De bestaande provinciebedrijven die zich conformeren aan het Provinciedecreet, zijn in principe vanaf dan onderworpen aan de bepalingen inzake planning en financieel beheer van het decreet. Aangezien de bepalingen betreffende het nieuw financieel instrumentarium nog verder moeten worden uitgewerkt, zouden zij in een overgangsperiode de Nieuwe Provinciale Boek-
De intern verzelfstandigde agentschappen
Art. 266
365
Dee l V I I I
H OOFDSTUK 2
houding moeten voeren. Om echter te vermijden dat deze provinciebedrijven op hooguit enkele jaren tijd tweemaal hun boekhouding en rapportering moeten omvormen, mogen zij hun huidige boekhouding verder blijven voeren tot uiterlijk 31 december 2012. Die termijn kan door de Vlaamse regering worden verlengd.
E Art. 266
Inwerkingtreding – Overgangsbepalingen
De bepalingen betreffende de IVA’s zijn in werking getreden op 1 december 2006 (1 januari 2007 wat art. 217 betreft). Ze gelden onverkort voor IVA’s die vanaf dan zijn opgericht. De op dat tijdstip bestaande (gewone) provinciebedrijven en (rechts-)personen die door de provincie belast zijn met welbepaalde taken van provinciaal belang (doorgaans de zgn. paraprovinciale vzw’s), en die geen andere decretale of wettelijke rechtsgrond hebben, worden bij provincieraadsbeslissing in overeenstemming gebracht met de bepalingen van dit decreet uiterlijk op 1 januari 2013. Zij zijn onderworpen aan de nieuwe bepalingen na de goedkeuring van de aanpassing van hun oprichtingsbesluit, doch ten laatste op voormelde datum van 1 januari 2013.
366
De intern verzelfstandigde agentschappen
HOOFDSTUK 3
3
Deel VIII
Externe verzelfstandiging
A
Algemene bepalingen
a
Begrip
Het gaat om diensten met een eigen rechtspersoonlijkheid die door de provincie worden opgericht of waarin de provincie deelneemt en die in beginsel slechts belast mogen worden met bepaalde beleidsuitvoerende taken van provinciaal belang. De Vlaamse regering kan deze taken nader bepalen. De provinciaal extern verzelfstandigde agentschappen mogen deze taken, noch geheel noch gedeeltelijk overdragen aan andere rechtspersonen (tenzij op grond van andere wettelijke of decretale bepalingen). De provincieraad kan aan deze agentschappen middelen, infrastructuur en personeel ter beschikking stellen of overdragen. Er is geen beletsel dat zij ook bij de beleidsvoorbereiding worden betrokken.
b
Art. 219
Taak van provinciaal belang - wettelijk vermoeden
Als aan één van de volgende voorwaarden is voldaan, geldt het vermoeden dat het provinciaal extern verzelfstandigd agentschap met een taak van provinciaal belang is belast. - Een of meer van zijn organen bestaan voor meer dan de helft uit provincieraadsleden of leden van de deputatie of de leden van de organen worden voor meer dan de helft aangewezen of voorgedragen door deze personen. - De provincie of haar vertegenwoordiger beschikken over de meerderheid van de stemrechten in een of meer van zijn organen. - Zijn financiële middelen vallen voor meer dan de helft ten laste van het provinciebudget. Het gaat om een weerlegbaar vermoeden maar anderzijds is de opsomming van deze voorwaarden niet-limitatief.
c
Vormen
Er bestaan twee vormen van provinciale extern verzelfstandigde agent schappen:
Externe verzelfstandiging
Art. 220
367
Dee l V I I I
H OOFDSTUK 3
1. Het autonome provinciebedrijf. 2. Het provinciale extern verzelfstandigde agentschap in privaatrechtelijke vorm. Andere vormen van externe verzelfstandiging zijn niet toegestaan, tenzij er een geëigende decretale of wettelijke regeling bestaat zoals voor de provinciale ontwikkelingsmaatschappijen (POM). Het gaat om een weerlegbaar vermoeden maar anderzijds is de opsomming van deze voorwaarden niet-limitatief.
d
Art. 221
Oprichting en evaluatie 1° Sperperiode
Voor de oprichting van of de deelname in provinciale extern verzelfstandigde agentschappen wordt een sperperiode ingesteld van één jaar voor de provincieraadsverkiezingen.
2° Ev aluatiev erslag
Elk agentschap moet in het eerste jaar van een nieuwe legislatuur aan de provincieraad een evaluatieverslag voorleggen waarin ook de motieven voor de verzelfstandiging worden beoordeeld. Binnen de 3 maanden na het overmaken van dit verslag spreekt de provincie raad zich uit over de inhoud ervan en over het behoud, de intrekking of de verruiming van de verzelfstandiging van het agentschap.
3° Inv entaris
De deputatie houdt een volledig en geactualiseerd overzicht bij van alle extern verzelfstandigde agentschappen van de provincie, hun statuten en hun overeenkomsten met de provincie. Art. 223
e
Onverenigbaarheden
De volgende personen kunnen niet worden voorgedragen of aangewezen als vertegenwoordiger of bestuurder in een provinciaal extern verzelfstandigd agentschap : - de provinciegouverneurs, de gouverneur en de vicegouverneur van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad, de adjunct van de gouverneur van de provincie Vlaams-Brabant, de provinciegriffiers, de arrondissementscommissarissen en de adjunct-arrondissementscommissarissen
368
Externe verzelfstandiging
HOOFDSTUK 3
Deel VIII
voor zover het provinciale extern verzelfstandigd agentschap gevestigd is in hun ambtsgebied; - de personen die op commerciële wijze of met een winstoogmerk activiteiten uitoefenen in dezelfde beleidsdomeinen als het agentschap en waarin het agentschap niet deelneemt, alsook de werknemers en de leden van een bestuurs- of controleorgaan van die personen; - de personen die in een andere lidstaat van de Europese Unie een ambt of een functie uitoefenen, gelijkwaardig aan een ambt of een functie als vermeld in dit artikel, en de personen die in een lokale basisoverheid van een andere lidstaat van de Europese Unie een ambt of een mandaat uitoefenen dat gelijkwaardig is aan dat van provincieraadslid, gedeputeerde of provinciegouverneur.
f
Materiële relatie tussen de provincie en haar agentschappen
Bij provincieraadsbesluit kan de provincie aan haar provinciale extern verzelfstandigde agentschappen middelen, infrastructuur of, mits de ter zake geldende rechtspositieregeling nageleefd wordt, personeel ter beschikking stellen of overdragen.
g
Art. 224
Publiekrechtelijk statuut
De provinciale extern verzelfstandigde agentschappen zijn onderworpen aan de verplichtingen inzake formele motivering en openbaarheid van bestuur die gelden voor de provincie. Op grond van dat statuut zijn ze ook onderworpen aan tal van andere rechtsregelingen die in het algemeen van toepassing zijn op publieke rechtspersonen, zoals de regelgeving inzake overheidsopdrachten. Hier dient geval per geval nagegaan te worden of de betrokken regelgeving van toepassing is.
B
Het autonoom provinciebedrijf
a
Oprichting
De provincieraad beslist over de oprichting van een autonoom provinciebedrijf en stelt de statuten van het bedrijf vast. In een begeleidend verslag moeten de voor- en de nadelen van externe verzelfstandiging tegen elkaar worden afgewogen en moet duidelijk blijken dat een beheer binnen de provincie zelf niet dezelfde voordelen kan bieden. De oprichtingsbeslissing moet samen met het verslag en de statuten binnen 30 dagen aan de Vlaamse regering worden verzonden. De Vlaamse regering beschikt over een termijn van 100 dagen na deze verzending om de oprich-
Externe verzelfstandiging
Art. 222
Art. 225
369
Dee l V I I I
H OOFDSTUK 3
tingsbeslissing al dan niet goed te keuren. Bij het verstrijken van de termijn zonder dat een beslissing is genomen, wordt de goedkeuring geacht te zijn verleend.
b
Art. 226
Statuten 1° Inhoud
De statuten van het autonoom provinciebedrijf vermelden ten minste: - de naam en eventueel de afkorting; - het maatschappelijke doel, inzonderheid een omschrijving van de beleidsuitvoerende taken van provinciaal belang waarmee het autonoom provinciebedrijf belast wordt; - de maatschappelijke zetel, gevestigd in de oprichtende provincie; - de samenstelling, de vergaderwijze, de werkingsvoorwaarden en de bevoegdheden van de organen; De organen met beslissingsbevoegdheid zijn beperkt tot de raad van bestuur en facultatief het directiecomité of de gedelegeerd bestuurder. Daarnaast kunnen de statuten eventueel nog voorzien in comités met niet-bindende adviesbevoegdheden. - de wijze van opmaak van het budget, de rekeningen en het jaarlijkse ondernemingsplan, onder voorbehoud van de toepassing van artikel 236; - de wijze van ontbinding en vereffening van het autonoom provinciebedrijf.
Art. 232
2° Wijzigingen
De provincieraad beslist over de wijzigingen aan de statuten, op voorstel of na advies van de raad van bestuur van het autonoom provinciebedrijf. Deze beslissing is aan dezelfde procedure inzake bestuurlijk toezicht onderworpen als de beslissing tot oprichting en vaststelling van de statuten.
Art. 227
c
Beheersovereenkomst
De deputatie sluit met de raad van bestuur van het provinciebedrijf een beheersovereenkomst af. Deze overeenkomst, evenals elke verlenging, wijziging, schorsing of ontbinding ervan, wordt ter kennis gebracht van de Vlaamse regering.
Art. 228
370
Externe verzelfstandiging
HOOFDSTUK 3
Deel VIII
1° Inhoud
Deze beheersovereenkomst bevat ten minste: - de concretisering van de wijze waarop het agentschap zijn taken moet vervullen en van de doelstellingen ervan; - de toekenning van middelen voor de eigen werking en de uitvoering van de doelstellingen van het autonoom provinciebedrijf; - binnen de perken en overeenkomstig de toekenningsvoorwaarden, bepaald door de Vlaamse regering, het presentiegeld en de andere vergoedingen die in het kader van de bestuurlijke werking van het autonoom provinciebedrijf worden toegekend; - de voorwaarden waaronder eigen inkomsten of andere financieringen mogen worden verworven en aangewend; - de wijze waarop de tarieven voor de geleverde prestaties door de raad van bestuur vastgesteld en berekend worden; - de gedragsregels inzake dienstverlening door het autonoom provinciebedrijf; - de voorwaarden waaronder het autonoom provinciebedrijf andere personen kan oprichten, erin kan deelnemen of zich erin kan laten vertegenwoordigen; - de informatieverstrekking door het autonoom provinciebedrijf aan de provincie. Er wordt minstens voorzien in een jaarlijks ondernemingsplan en een operationeel plan op middellange en lange termijn; - de rapportering door het autonoom provinciebedrijf aan de provincie op basis van beleids- en beheersrelevante indicatoren en kengetallen. Onder voorbehoud van de toepassing van de bepalingen in artikel 221, tweede lid (blz. 368, evaluatieverslag) wordt minstens voorzien in een jaarlijks rapport betreffende de uitvoering van de beheersovereenkomst gedurende het afgelopen kalenderjaar; - de wijze waarop het autonoom provinciebedrijf zal voorzien in een systeem van interne controle, de wijze waarop de auditinstantie bij het autonoom provinciebedrijf de audittaken uitoefent die aan de auditinstantie zijn opgedragen overeenkomstig artikel 254, en de wijze van rapportering van die auditinstantie aan de provincieraad; - de maatregelen bij niet-naleving door een partij van haar verbintenissen uit hoofde van de beheersovereenkomst en de bepalingen inzake beslechting van geschillen die rijzen bij de uitvoering van de beheersovereenkomst; - de omstandigheden waarin en de wijze waarop de beheersovereenkomst kan worden verlengd, gewijzigd, geschorst en ontbonden.
Externe verzelfstandiging
371
Dee l V I I I
H OOFDSTUK 3
2° Ev aluatie
De provincieraad moet de beheersovereenkomst en de uitvoering ervan jaarlijks evalueren. Aangestipt wordt dat het weliswaar de deputatie is die de beheersovereenkomst onderhandelt en afsluit, maar dat het de provincieraad is die de beheersovereenkomst en de uitvoering evalueert.
3° Duur
De duur van de beheersovereenkomst wordt beperkt tot een periode die eindigt 6 maand na de volledige vernieuwing van de provincieraad, onverminderd de mogelijkheid tot verlenging, wijziging, schorsing en ontbinding van de beheersovereenkomst. Op die manier kan het nieuwe bestuur tijdig zijn beleidsprioriteiten vaststellen en vertalen in een nieuwe beheersovereenkomst. Wanneer de duur is verstreken en nog geen nieuwe beheersovereenkomst in werking is getreden, wordt de bestaande beheersovereenkomst van rechtswege voor een jaar verlengd. De provincieraad regelt dan voorlopig het beheer totdat een nieuwe overeenkomst is afgesloten.
d
Raad van bestuur
Het autonoom provinciebedrijf wordt geleid door een raad van bestuur die over de volheid van bevoegdheid beschikt.
Art. 229
1° S amenstelling
Het aantal leden bedraagt ten hoogste een vijfde van het aantal provincieraadsleden en maximaal twee derde van hen is van hetzelfde geslacht. De bestuurders worden benoemd door de provincieraad die ook te allen tijde kan beslissen tot hun ontslag. De bestuurders kunnen maar moeten geen deel uitmaken van de provincieraad. Om een minimale band met het provinciebestuur te waarborgen, is wel bepaald dat de voorzitter van de raad van bestuur een gedeputeerde moet zijn. In principe kan elke fractie minstens één bestuurder aanduiden, zodat elke fractie een gewaarborgde vertegenwoordiging heeft.
372
Externe verzelfstandiging
HOOFDSTUK 3
Deel VIII
De overige mandaten worden verdeeld als volgt: - het aantal leden wordt evenredig verdeeld onder de fracties die deel uitmaken van de deputatie en de fracties die geen deel uitmaken van de deputatie; - het aantal leden dat overeenkomstig punt 1° toekomt aan de fracties die deel uitmaken van de deputatie wordt evenredig verdeeld over de fracties; - het aantal leden dat overeenkomstig punt 1° toekomt aan de fracties die geen deel uitmaken van de deputatie wordt evenredig verdeeld onder die fracties. Indien de meerderheidsfracties hierdoor niet de meerderheid van de bestuurders kunnen aanduiden worden alle mandaten verdeeld volgens de regeling die anders geldt voor de overige mandaten. De mandaten van bestuurders vervallen na de volledige vernieuwing van de provincieraad. De bestuurders blijven met het oog op de continuïteit wel in functie tot het aanstellen door de provincieraad van hun vervangers.
2 ° B ev o egdheden
De raad van bestuur is bevoegd voor alles wat niet uitdrukkelijk bij decreet, in de statuten of in de beheersovereenkomst aan de provincieraad is voorbehouden. De raad van bestuur beschikt met andere woorden over de volheid van bevoegdheid, zoals de provincieraad. De raad van bestuur vertegenwoordigt het autonoom provinciebedrijf in rechte als eiser of als verweerder. De raad van bestuur is binnen de grenzen, vastgesteld in de statuten, bevoegd voor alle personeelsaangelegenheden.
3 ° A a n s pr akelijkheid en v erbodsbepalingen
De bestuurders zijn niet persoonlijk gebonden door de verbintenissen van het autonoom provinciebedrijf. Jaarlijks verleent de provincieraad kwijting aan de bestuurders. Ten slotte worden nog een aantal bepalingen opgenomen om belangenvermenging in de raad van bestuur te voorkomen. (Zie ook Deel 4, Hoofdstuk 8).
e
Dagelijks bestuur
De statuten kunnen bepalen dat het dagelijks bestuur en de voorbereiding en uitvoering van de beslissingen van de raad van bestuur worden toevertrouwd aan een directiecomité of gedelegeerd bestuurder. Zij worden be-
Externe verzelfstandiging
373
Dee l V I I I
H OOFDSTUK 3
noemd door de raad van bestuur maar dienen zelf niet noodzakelijk bestuurder te zijn. Statutair kan ook worden bedongen dat het directiecomité of de gedelegeerd bestuurder sommige van hun bevoegdheden kunnen subdelegeren aan personeelsleden van het autonoom provinciebedrijf. Art. 236
f
Financieel beheer en externe audit 1° Financieel beheer
Ook de APB’s zijn in principe onderworpen aan dezelfde regels inzake budgettering en boekhouding als de provinciebesturen zelf. Er zijn echter door de decreetgever terecht een aantal afwijkingen voorzien wat betreft de boekhouding. De autonome provinciebedrijven die onderworpen zijn aan het Wetboek van Vennootschappen, voeren de boekhouding van de vennootschappen. De Vlaamse regering kan aanvullende regels opleggen. Ook in andere gevallen kan een afwijking van de provinciale boekhoudregels aangewezen zijn. Subsidiërende of erkennende overheden leggen soms specifieke boekhoud- en rapporteringsregels op. Om te vermijden dat autonome provinciebedrijven twee volwaardige boekhoudingen zouden moeten voeren en twee jaarrekeningen zouden moeten opstellen, kan de Vlaamse regering hen vrijstellen van het voeren van een boekhouding volgens de provinciale regels. De Vlaamse regering kan in dat geval wel aanvullende regels opleggen inzake boekhouding en jaarrekening. Het lijkt evident dat er enkel een consolidatie zal vereist zijn met die autonome provinciebedrijven die hun boekhouding voeren en hun jaarrekening opstellen volgens de regels die gelden voor de provincies zelf. De raad van bestuur stelt het budget vast en legt uiterlijk op 31 oktober het budget van het volgende boekjaar ter goedkeuring voor aan de provincieraad. De jaarrekening van het voorbije boekjaar wordt door de raad van bestuur uiterlijk op 31 mei ter goedkeuring voorgelegd aan de provincieraad. Art. 233
2° Externe audit
De externe audit zal, in de toekomst, worden verricht door de externe auditcommissie, samengesteld uit Vlaamse ambtenaren. Voor “grote” autonome provinciebedrijven (op basis van personeelsbestand, omzet en balanstotaal)
374
Externe verzelfstandiging
HOOFDSTUK 3
Deel VIII
die als onderneming op basis van de boekhoudwet van 17 juli 1975 worden beschouwd, zal de controle van de jaarrekening enkel gebeuren door één of meerdere commissarissen, lid van het Instituut der Bedrijfsrevisoren, benoemd door de provincieraad.
3 ° O v e rg angsregeling
Net als de IVA’s mogen de bestaande autonome provinciebedrijven die zich conformeren aan het Provinciedecreet, hun huidige boekhouding blijven voeren tot uiterlijk 31 december 2012. De Vlaamse regering kan deze termijn verlengen.
g
Personeel
Het personeel kan zowel op statutaire als contractuele wijze worden aangesteld. In principe geldt dezelfde rechtspositieregeling als voor het provinciepersoneel. Het autonoom provinciebedrijf kan hiervan slechts afwijken indien de specifieke situatie van het bedrijf dit verantwoordt. Het provinciebedrijf bepaalt de rechtspositieregeling van de betrekkingen die niet bestaan binnen de provincie.
h
Art. 234
Specifieke bevoegdheden
Zoals andere publiekrechtelijke rechtspersonen beschikken autonome provinciebedrijven over een aantal specifieke bevoegdheden zoals het recht om leningen aan te gaan en giften te ontvangen, om te onteigenen, om het eigen patrimonium te beheren en tarieven vast te stellen.
Art. 235
Ook kan het autonoom provinciebedrijf andere rechtspersonen oprichten, erin deelnemen of zich erin laten vertegenwoordigen, voor zover dat past binnen zijn opdrachten. In dit zgn. filiaal dient het autonoom provinciebedrijf minstens over een mandaat van bestuurder te beschikken. Deze beslissing is aan dezelfde procedure inzake bestuurlijk toezicht onderworpen als de provincieraadsbeslissingen tot oprichting en statutenwijzigingen van een autonoom provinciebedrijf.
i
Openbaarheid
De vergaderingen van de raad van bestuur en het directiecomité zijn niet openbaar. De notulen van die vergaderingen en alle documenten waarnaar verwezen wordt in de notulen, alsook de beslissingen van de gedelegeerd bestuurder, worden ter inzage neergelegd op de griffie van de provincie.
Externe verzelfstandiging
Art. 231
375
Dee l V I I I
Art. 237
j
H OOFDSTUK 3
Ontbinding en vereffening
De provincieraad is bevoegd om te beslissen over de ontbinding en vereffening van een autonoom provinciebedrijf. De provincie neemt de rechten en verplichtingen van het bedrijf over, evenals de statutaire personeelsleden, met behoud van hun rechten. Van deze verplichting kan worden afgeweken wanneer de activiteit van het bedrijf wordt overgenomen. Het ontbindingsbesluit stelt dan vast welke rechten en plichten overgaan naar de overnemer. Ook de betrokken personeelsleden kunnen, met hun akkoord, worden overgedragen.
C Het extern verzelfstandigd agentschap in privaatrechtelijke vorm Art. 238
a
Begrip
Het gaat om een rechtspersoon met een commerciële of niet-commerciële private rechtsvorm (vzw, vennootschap…) opgericht door de provincie of waarin de provincie deelneemt en die belast is met de uitvoering van bepaalde taken van provinciaal belang. In tegenstelling met het autonoom provinciebedrijf is het extern verzelf standigd agentschap met private rechtsvorm niet noodzakelijk eenhoofdig en kunnen er ook private en sommige publieke partners in deelnemen. Er is een decretaal verbod van deelname van gemeenten, gemeentelijke extern verzelfstandigde agentschappen, intergemeentelijke samenwerkingsverbanden, andere provincies en hun extern verzelfstandigde agentschappen, de Vlaamse Gemeenschap en het Vlaamse Gewest.
b
Oprichting
De provincieraad beslist over de oprichting van of de deelname aan een extern verzelfstandigd agentschap met private rechtsvorm. Uit een begeleidend verslag van de deputatie moet duidelijk blijken dat een beheer binnen de rechtspersoonlijkheid van de provincie of in de vorm van een autonoom provinciebedrijf niet dezelfde voordelen kan bieden. De oprichting gebeurt in overeenstemming met het gelijkheidsbeginsel, de regelgeving inzake mededinging en staatssteun. De oprichtingsbeslissing moet samen met het verslag en de statuten binnen 30 dagen aan de Vlaamse regering worden verzonden. De Vlaamse regering beschikt over een termijn van 100 dagen na deze verzending om de oprichtingsbeslissing al dan niet goed te keuren. Bij het verstrijken van de termijn zonder dat een beslissing is genomen, wordt de goedkeuring geacht te zijn verleend.
376
Externe verzelfstandiging
HOOFDSTUK 3
c
Deel VIII
Provinciale vertegenwoordiging
De provincie moet steeds beschikken over de meerderheid van de stemmen in de algemene vergadering en een meerderheid voordragen van de leden van de bestuursorganen. Die voordracht waarborgt elke fractie een vertegenwoordiging, waarbij dezelfde regels gelden als deze voor het aanduiden van de bestuurders in een autonoom provinciebedrijf. Ten hoogste twee derde van de door de provincie voorgedragen leden van de raad van bestuur is van hetzelfde geslacht. De provinciale vertegenwoordigers in de algemene vergadering worden door de provincieraad uit zijn leden gekozen. De vertegenwoordigers van de provincie in de algemene vergadering handelen overeenkomstig de instructies van de provincieraad. Alle mandaten vervallen na de volledige vernieuwing van de provincieraad.
d
Samenwerkingsovereenkomst
De provincie en het provinciaal extern verzelfstandigd agentschap – dat dan provinciale v.z.w. of vennootschap wordt genoemd – sluiten een samenwerkingsovereenkomst af. De samenwerkingsovereenkomst regelt de volgende aangelegenheden: - in voorkomend geval de aanwending van de aan het agentschap ter beschikking gestelde of overgedragen personeelsleden, middelen en infrastructuur; - binnen de perken en overeenkomstig de toekenningsvoorwaarden, bepaald door de Vlaamse regering, het presentiegeld en de andere vergoedingen die in het kader van de bestuurlijke werking van het agentschap worden toegekend; - de wijze waarop de provinciale vennootschap, vereniging of stichting zal voorzien in een systeem van interne controle; - de instemming van de provinciale vennootschap, vereniging of stichting met de toekenning van audittaken in de provinciale vennootschap, vereniging of stichting.
e
Art. 239
Art. 240
Financieel beheer en externe audit
Deze agentschappen volgen qua boekhouding en financiën de regels die op hun private rechtsvorm van toepassing zijn. Dit betekent dat bijv. een vzw de regels inzake de boekhouding van de vzw’s dient te volgen. Een logisch uitgangspunt, dat wel de consolidatie met de jaarrekening van het provinciebestuur bemoeilijkt.
Externe verzelfstandiging
377
Dee l V I I I
Art. 240, 4°
H OOFDSTUK 3
In de samenwerkingsovereenkomst tussen het provinciebestuur en het agentschap dient men eveneens de instemming van de provinciale vennootschap, vereniging of stichting met de toekenning van audittaken aan de externe auditcommissie, het Rekenhof of aan een of meer commissarissen te regelen, alsook de wijze waarop die audittaken in het agentschap worden ingevuld. Deze bepaling is nog niet in werking wat betreft de externe auditcommissie. Het is onzeker of het Rekenhof deze taak zal opnemen.
D
Inwerkingtreding – Overgangsbepalingen
Zie deel VIII ‘Verzelfstandiging’, 2 E, blz. 366.
378
Externe verzelfstandiging
HOOFDSTUK 4
4
Deel VIII
Deelname aan rechtspersonen
A
Algemeen
a
Grondwettelijk kader
De artikelen 41 en 162 van de Grondwet maken de provincieraden bevoegd voor alles wat van provinciaal belang is. Artikel 162 voorziet ook dat provincies zich met elkaar kunnen verstaan of zich kunnen verenigen op de wijze en onder de voorwaarden die bij decreet zijn vastgesteld. Hieruit wordt afgeleid dat provincies niet kunnen toetreden tot rechtspersonen dan op grond van een wet of decreet, in de eerste plaats het Provinciedecreet.
b
Principe
In het algemeen kunnen provincies rechtstreeks krachtens het Provinciedecreet verenigingen, stichtingen en vennootschappen met sociaal oogmerk – bij uitzondering ook andere vennootschappen – oprichten, erin deelnemen of zich erin laten vertegenwoordigen.
Art. 188
Daarbuiten is het de provincies verboden om, rechtstreeks of onrechtstreeks, rechtspersonen die niet belast zijn met welbepaalde taken van provinciaal belang (zie hiervoor de hoofdstukken betreffende de provinciale verzelfstandiging) op te richten, erin deel te nemen of zich erin te laten vertegenwoordigen, tenzij daarvoor een andere, bijzondere, decretale of wettelijke rechtsgrond bestaat.
B
Algemene rechtsvormen
a
Vereniging, stichting, vennootschappen met sociaal oogmerk
Als regel geldt dat provincies enkel verenigingen, stichtingen en vennootschappen met sociaal oogmerk kunnen oprichten, erin deelnemen of zich erin laten vertegenwoordigen. Andere vennootschappen, zoals naamloze vennootschappen, zijn als regel uitgesloten.
Deelname aan rechtspersonen
379
Dee l V I I I
b
H OOFDSTUK 4
Andere vennootschappen – Publiek-private samenwerking
Daar waar provincies in de regel niet mogen deelnemen aan andere vennoot schappen dan deze met sociaal oogmerk, zoals naamloze vennootschappen, is dit wel toegelaten indien die vennootschap de realisatie van lokale PPSprojecten in de zin van het decreet betreffende publiek-private samenwerking als uitsluitende doelstelling heeft. Voor meer informatie wordt verwezen naar het decreet van 18 juli 2003 betreffende publiek-private samenwerking.
c
Beperkingen
Die verenigingen, stichtingen en vennootschappen mogen niet belast worden met taken van provinciaal belang. Zij mogen niet worden belast met taken die zijn voorbehouden aan inter gemeentelijke samenwerkingsverbanden. Er mag geen provinciaal personeel of provinciale infrastructuur worden ter beschikking gesteld of overgedragen.
d
Inventaris
De deputatie houdt een volledig en geactualiseerd overzicht bij van de verenigingen, stichtingen en vennootschappen waarin de provincie deelneemt. Minstens eenmaal per jaar wordt de provincieraad in kennis gesteld van dit geactualiseerd overzicht met een toelichting over alle wijzigingen die zich sinds de vorige toelichting aan deze overzichtslijst hebben voorgedaan.
C
a
Bijzondere vormen Principes
Zoals hoger gesteld kunnen bijzondere wetten en decreten de provincies machtigen om rechtspersonen op te richten of er aan deel te nemen.
380
Deelname aan rechtspersonen
HOOFDSTUK 4
b
Deel VIII
Toepassing 1 ° P rov i nciale Ontwikkelingsmaatschappijen (POM)
- Begrip – Taken Het decreet van 7 mei 2004 bepaalt het kader waarbinnen elke provincie een provinciale ontwikkelingsmaatschappij, afgekort POM, kan oprichten. Elke POM is onderworpen aan de erkenning door de Vlaamse regering. De erkende POM vormt het instrument waarmee elke provincie haar sociaaleconomisch beleid uitvoert. Zij draagt bij tot de bevordering van de sociaaleconomische ontwikkeling van het werkgebied, met name door de ondersteuning en uitvoering van de sociaaleconomische projecten. Zij moet bovendien de provinciale sociaaleconomische strategie via ontwikkeling, uitvoering en begeleiding van projecten onderbouwen. Daartoe staat de erkende POM in voor de volgende taken van uitvoering die aan elke POM moeten worden toegewezen als voorwaarde om te worden erkend: - projecten gericht op de versterking van de infrastructuur tot vestiging van het bedrijfsleven en ontwikkeling van de ruimtelijk-economische infrastructuur; - projecten gericht op een bedrijfsversterkend resultaat; - de medewerking aan projecten tot efficiënte aanwending van de bedrijfsinfrastructuur, zoals brownfieldprojecten. De Vlaamse regering kan met de provincie samenwerkingsakkoorden afsluiten over de wijze van uitvoering van deze taken. De erkende POM kan binnen dit kader, na overleg tussen de Vlaamse regering en de provincie, in opdracht en voor rekening van de Vlaamse regering met bijkomende specifieke opdrachten worden belast. - Inrichting, bestuur en werking De provincieraad regelt nader de inrichting, het bestuur en de werking van de POM die het statuut heeft van publiekrechtelijke rechtspersoon. Als rechtspersoon is de POM één hoofding, zoals de APB’s, waarmee ze kunnen worden vergeleken.
Deelname aan rechtspersonen
381
Dee l V I I I
H OOFDSTUK 4
2° Intergemeentelijke samenw erkingsv erbanden
- Principes Krachtens het Decreet van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking kunnen provincies deelnemen in intergemeentelijke samenwerkingsverbanden, zowel zonder of met rechtspersoonlijkheid (projectverenigingen, dienstverlenende en opdrachthoudende verenigingen). - Beperkingen De deelneming van één of meer provincies aan dienstverlenende en opdrachthoudende verenigingen mag samen niet meer bedragen dan 30 % van het totale maatschappelijk kapitaal. Het aantal stemmen waarover iedere provincie in de algemene vergadering beschikt wordt statutair bepaald, met dien verstande dat de deelnemende provincies samen nooit over meer dan 25 % van het totale aantal statutair bepaalde stemmen kunnen beschikken. - Openbaarheid De statuten van de verenigingen en de verslagen van de vergaderingen van de raden van bestuur liggen ter inzage van de provincieraadsleden op de griffies van de provinciehuizen. Minstens tweemaal per jaar brengen de op voordracht van de deelnemende provincies benoemde bestuurders tijdens een openbare vergadering van de provincieraad die hen heeft voorgedragen verslag uit over de uitoefening van hun mandaat en verstrekken toelichting bij het beleid van de dienstverlenende of opdrachthoudende vereniging.
3° Andere
Andere voorbeelden van participatievormen waarvoor een wettelijke of decretale grondslag bestaat zijn de Bosgroepen (zie het Bosdecreet van 13 juni 1990, met uitvoeringsbesluiten), de Regionale Landschappen (zie het decreet van 21 oktober 1997 op het Natuurbehoud en het Natuurlijk Milieu, met uitvoeringsbesluiten) en de Toeristische Samenwerkingsverbanden (zie het decreet van 6 maart 2009 betreffende de organisatie en erkenning van toeristische samenwerkingsverbanden, met uitvoeringsbesluiten).
382
Deelname aan rechtspersonen
Deel IX
De provincies en de hogere overheid
Hoofdstuk 1
Bestuurlijk toezicht
Hoofdstuk 2
Externe audit
HOOFDSTUK 1
1
Deel IX
Bestuurlijk toezicht
De provincieraad kan het geschorste besluit intrekken of rechtvaardigen. De Vlaamse regering kan het besluit ten slotte vernietigen. Termijnen zijn hierbij in het oog te houden.
A
Autonomie en bestuurlijk toezicht
De provincies en de gemeenten zijn niet “autonoom” in de etymologische zin van het woord, want zij maken de wet niet voor zichzelf; al treden zij in eerste plaats op, toch spreken zij niet het laatste woord. De wetten die de provinciale en de gemeentelijke instellingen regelen, moeten luidens artikel 162, tweede lid, 2° van de Grondwet de toepassing verzekeren van de bevoegdheid van de provincieraden en van de gemeenteraden voor alles wat van provinciaal respectievelijk gemeentelijk belang is, behoudens goedkeuring van hun handelingen in de gevallen en op de wijze bij de wet bepaald. Artikel 162, tweede lid, 6° van de Grondwet bepaalt anderzijds dat de wetten die de provinciale en de gemeentelijke instellingen regelen, moeten voorzien in het optreden van de toezichthoudende overheid of van de wetgevende macht om te beletten dat de wet wordt geschonden of het algemeen belang geschaad. Onder “bestuurlijk toezicht” wordt verstaan het geheel van de middelen waarover de toezichthoudende overheid beschikt, hetzij om de organen van de gedecentraliseerde diensten (i.c. de provincies en de gemeenten) te verplichten de wet na te leven en het algemeen belang te eerbiedigen, hetzij om hun onwilligheid te breken. De controle van de toezichthoudende overheid betreft dus zowel de opportuniteit of de overeenstemming met het algemeen belang als de wettigheid van de door provinciale en gemeentelijke bestuursorganen verrichte rechtshandelingen; zij reikt dus verder dan de macht van de rechter (bv. van de Raad van State) die enkel over de wettigheid van de rechtshandeling kan oordelen.
B Regeling voor de provincies van het Vlaams Gewest
a
Toepassingsgebied
Het Vlaams parlement en de Vlaamse regering zijn m.i.v. 1 januari 2002 respectievelijk bevoegd voor de organisatie en de uitoefening van het be-
Bestuurlijk toezicht
385
De e l I X
H OOFDSTUK 1
stuurlijk toezicht op de handelingen van de provincies Antwerpen, Limburg, Oost-Vlaanderen, West-Vlaanderen en Vlaams-Brabant.
b
Bevoegdheid voor de organisatie van het bestuurlijk toezicht
Het Vlaams parlement kan regelend optreden voor de organisatie van het bestuurlijk toezicht op de handelingen waarvoor de gewesten of de gemeenschappen bevoegd zijn. De federale wetgever blijft bevoegd voor de organisatie van het specifiek bestuurlijk toezicht voor de aangelegenheden die tot de federale bevoegdheid behoren, bv. de uitvoering van de wet betreffende de civiele bescherming en het vervoer van radioactieve stoffen.
c
Bevoegdheid voor de uitoefening van het bestuurlijk toezicht
De Vlaamse regering is bevoegd voor de uitoefening van het bestuurlijk toezicht op de handelingen waarvoor de gewesten of de gemeenschappen specifiek bevoegd zijn. De federale overheid blijft bevoegd voor de uitoefening van het specifiek bestuurlijk toezicht op de handelingen waarvoor de federale overheid specifiek bevoegd is. Zo is de Koning bevoegd voor het uitoefenen van specifiek bestuurlijk toezicht op de aangelegenheden die betrekking hebben op het vervoer van radioactieve stoffen. Op grond van het besluit van de Vlaamse regering van 13 juli 2009 wordt het bestuurlijk toezicht op de Vlaamse provincies normaliter uitgeoefend door de Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegenheden. De Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegenheden is echter niet de exclusieve toezichthoudende minister. Elk lid van de Vlaamse regering heeft delegatie voor de uitoefening van het specifiek bestuurlijk toezicht over de ondergeschikte besturen voor de aangelegenheden waarvoor het bevoegd is op grond van het voormelde besluit van de Vlaamse regering van 13 juli 2009 tot bepaling van de bevoegdheden van de leden van de Vlaamse regering. d Algemene toezichtregeling ingevolge het Provinciedecreet van 9 december 2005 De regelen betreffende de organisatie en de uitoefening van het gewoon bestuurlijk toezicht op de handelingen van de provincies en de autonome provinciebedrijven, gelegen in het Vlaams Gewest, zijn opgenomen in het Provinciedecreet van 9 december 2005. Voor een beperkt aantal besluiten is het toezichtdecreet van 22 februari 1995 nog verder van toepassing.
386
Bestuurlijk toezicht
HOOFDSTUK 1
Deel IX
Als provincieoverheden worden beschouwd: de organen en de personeelsleden van de provincie en de autonome provinciebedrijven die een beslissing nemen.
Art. 241, § 1
Wij bespreken hierna de regeling van het gewoon bestuurlijk toezicht op de handelingen van de provincieoverheden. Alle kennisgevingen of verzendingen tussen de provincieoverheid en de toezichthoudende overheid worden aangetekend verstuurd of worden afgegeven tegen ontvangstbewijs. Voor het administratief toezicht wordt een aangetekende zending gelijkgesteld met een afgifte tegen ontvangstbewijs (art. 244, eerste lid).
Art. 244, eerste lid
Voor de berekening van de toezichttermijn wordt de vervaldag in de termijn gerekend. Is die dag echter een zaterdag, een zondag of een wettelijke of decretale feestdag, dan wordt de vervaldag verplaatst naar de eerstvolgende werkdag.
Art. 244, derde lid
Op straffe van nietigheid wordt het besluit dat in het kader van het administratief toezicht wordt genomen, uiterlijk de laatste dag van de voorgeschreven termijn verzonden (art. 244, vierde lid).
Art. 244, vierde lid
Inwerkingtreding De regelen inzake het bestuurlijk toezicht in het Provinciedecreet zijn in werking getreden op 1 januari 2006 en op 1 januari 2007, met uitzondering van het toezicht op de besluiten van de provincieraad tot vaststelling of wijziging van het meerjarenplan, het budget en de budgetwijzigingen en de rekeningen.
Art. 171, 172, 173
Het toezicht op die besluiten zal pas in werking treden op een datum die door de Vlaamse regering zal bepaald worden. Wat het decreet van 22 februari 1995 tot regeling van het bestuurlijk toezicht op de provincies betreft, zijn de bepalingen verder van toepassing inzake het toezicht op de besluiten houdende vaststelling van de begroting en de begrotingswijzigingen van de provincies (art. 16-18), het toezicht op de oprichting van provinciebedrijven en op de besluiten houdende vaststelling van de begroting en de begrotingswijzigingen en van de rekeningen van de provinciebedrijven (art. 18bis, 18quinquies en art. 20, 21 en 24). Deze bepalingen blijven van kracht in afwachting van de opheffing ervan op een datum die door de Vlaamse regering zal worden vastgesteld.
Bestuurlijk toezicht
387
De e l I X
H OOFDSTUK 1
1° Beslissingen die v atbaar zijn v oor schorsing
Algemene schorsingsbevoegdheid van de Vlaamse regering Art. 248, § 1
Zoals dit ook het geval was in het toezichtdecreet van 22 februari 1995, is in het Provinciedecreet een algemene schorsingsbevoegdheid opgedragen aan de Vlaamse regering.
Art. 245, eerste lid
Van de besluiten van de provincieraad wordt binnen 20 dagen na het nemen van de besluiten een lijst met een beknopte omschrijving van de daarin geregelde aangelegenheden verzonden aan de Vlaamse regering.
Art. 245, tweede lid
Vanaf de dag van verzending aan de Vlaamse regering wordt de lijst met een beknopte omschrijving van de besluiten van de provincieraad gedurende minstens 20 dagen ter inzage gelegd van het publiek. Dezelfde lijst wordt gepubliceerd in het Bestuursmemoriaal.
Art. 246, § 1
Van volgende besluiten moet binnen dezelfde termijn van 20 dagen eveneens een kopie naar de Vlaamse regering verzonden worden: — de besluiten van de provincieraad betreffende de rechtspositieregeling van het provinciepersoneel, de vaststellingen en wijzigingen van de personeelsformatie; — de besluiten van de provincieraad betreffende het budget, de budgetwijzigingen en het meerjarenplan en de aanpassing van het meerjarenplan van de provincie; — de besluiten van de provincieraad betreffende de belastingen en de besluiten betreffende de retributies; — de besluiten van de provincieraad en van de deputatie betreffende de kosten die door dwingende en onvoorziene omstandigheden worden vereist; — de besluiten van de provincieraad tot oprichting van provinciale intern verzelfstandigde agentschappen; — de besluiten van de provincieraad betreffende de herschikking van de financiële lasten van opgenomen leningen; — de besluiten van de provincieraad betreffende het aangaan van beheersen samenwerkingsovereenkomsten met een provinciaal extern verzelfstandigd agentschap, evenals de besluiten tot wijziging ervan; — de besluiten van de deputatie tot het aangaan van leningen; — de besluiten betreffende de deelname aan intergemeentelijke samenwerkingsverbanden, als vermeld in het decreet van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking; — de besluiten van de provincieraad genomen op basis van het rapport van het Rekenhof; — de besluiten van de deputatie waarbij ze onder de eigen verantwoordelijkheid beslist zelf een positief visum te verlenen na weigering door de
388
Bestuurlijk toezicht
HOOFDSTUK 1
Deel IX
financieel beheerder en de besluiten van de deputatie om een betaling te bevelen na weigering van de betalingsopdracht door de provinciegriffier. De volgende besluiten van de provincieraad moeten binnen een termijn van 30 dagen aan de Vlaamse regering worden gestuurd: — de besluiten tot oprichting van een autonoom provinciebedrijf en tot vaststelling van de statuten en de statutenwijzigingen ervan; — de besluiten tot oprichting van of deelname aan een extern verzelfstandigd agentschap in privaatrechtelijke vorm.
Art. 225, tweede lid Art. 227 Art. 238, § 3
De besluiten van de raad van bestuur van autonome provinciebedrijven tot oprichting, deelname aan of vertegenwoordiging in andere rechtspersonen moeten eveneens binnen een termijn van 30 dagen aan de Vlaamse regering worden gestuurd.
Art. 235, § 5
De toezichthoudende overheid (Vlaamse regering) kan ambtshalve de besluiten van alle provincieoverheden opvragen. In geval van klacht moet door de toezichthoudende overheid het desbetreffende besluit en het bijbehorende dossier worden opgevraagd.
Art. 247
De Vlaamse regering beschikt over 30 dagen om de uitvoering van de besluiten van een provincieoverheid te schorsen en om de provincieoverheid daarvan kennis te geven wanneer het besluit het recht schendt en/of een belang schaadt dat ruimer is dan het provinciaal belang. Als het een besluit betreft waarvan een afschrift aan de Vlaamse regering moet worden gezonden, wordt de schorsingstermijn op 50 dagen gebracht.
Art. 242 Art. 248, § 1
De voormelde termijn van 30 of 50 dagen gaat in op de derde dag die volgt op de verzending van de besluiten die verplicht moeten worden toegezonden of van de kennisgevingslijst of van de besluiten van een provincieoverheid die door de toezichthoudende overheid ambtshalve na ontvangst van een klacht werden opgevraagd.
Art. 248, § 2
De termijn van 30 of 50 dagen wordt gestuit door de verzending van een aangetekende brief waarbij de toezichthoudende overheid een bepaald besluit, het dossier, bepaalde documenten of inlichtingen betreffende een bepaald besluit bij de provincieoverheid opvraagt. In dat geval beschikt de Vlaamse regering over een nieuwe termijn van 30 of 50 dagen om de uitvoering van het besluit te schorsen. Deze termijnen gaan in op de derde dag die volgt op de dag van de verzending van alle gevraagde gegevens.
Art. 248, § 3
De termijn van 30 of 50 dagen wordt eveneens gestuit door de aangetekende verzending van een klacht aan de toezichthoudende overheid op voorwaarde dat die verzending gebeurt binnen een termijn van 30 of 50 dagen naargelang het geval. Een nieuwe schorsingstermijn van 30 of 50 dagen gaat vervolgens opnieuw in bij het binnenkomen van de klacht.
Art. 248, § 4
Bestuurlijk toezicht
389
De e l I X
H OOFDSTUK 1
Intrekking of rechtvaardiging van het geschorste besluit De provincieoverheid kan het geschorste besluit intrekken of rechtvaardigingen. Dit moet gebeuren binnen een termijn van 60 dagen die ingaat op de derde dag die volgt op de verzending van het schorsingsbesluit aan de provincieoverheid.
Art. 249
Als de provincieoverheid het besluit waarvan de uitvoering is geschorst, gemotiveerd rechtvaardigt of aanpast, beschikt de Vlaamse regering over 30 dagen om tot vernietiging over te gaan. Deze termijn gaat in op de derde dag die volgt op de dag van de verzending van de rechtvaardigingsbeslissing aan de Vlaamse regering. Bij gebrek aan vernietiging binnen deze termijn is de schorsing opgeheven. Als binnen de voormelde termijn van 60 dagen geen besluit aan de Vlaamse regering wordt verzonden, wordt het besluit waarvan de uitvoering is geschorst, geacht nooit te hebben bestaan. Bijzondere schorsingsbevoegdheid van de Vlaamse regering voor besluiten tot vaststelling of wijziging van de personeelsformatie, het meerjarenplan of het budget Art. 113, § 1 Art. 172, § 1 Art. 173, § 1
Naast de algemene schorsingsbevoegdheid ingeval het besluit van een provincieoverheid het recht schendt en/of een belang schaadt dat ruimer is dan het provinciaal belang, heeft de Vlaamse regering ook de bijzondere verplichting om de uitvoering te schorsen van de besluiten tot vaststelling of wijziging van de personeelsformatie als die werden aangenomen zonder dat de financiële haalbaarheid in het meerjarenplan wordt aangetoond, alsmede van de besluiten tot vaststelling of wijziging van het meerjarenplan, het budget of de budgetwijziging wanneer geen rekening werd gehouden met een aantal in het decreet bepaalde gegevens. Voor de personeelsformaties kan de Vlaamse regering de schorsing beperken tot een of meer delen van het besluit voor zover het niet-geschorste deel op samenhangende wijze kan worden uitgevoerd. Het meerjarenplan of de wijziging ervan kan eveneens beperkt worden tot een of meer onderdelen voor zover het evenwicht van het meerjarenplan niet in het gedrang wordt gebracht. Hetzelfde geldt in geval van schorsing van het budget of de budgetwijziging.
Art. 248, § 1
390
De Vlaamse regering geeft de provincieoverheid kennis van zijn schorsingsbesluit binnen 50 dagen, ingaande op de derde dag die volgt op de verzending van de voormelde besluiten aan de Vlaamse regering.
Bestuurlijk toezicht
HOOFDSTUK 1
Deel IX
2 ° B e s l i ssingen die v atbaar zijn v oor v ernietiging
Algemene vernietigingsbevoegdheid van de Vlaamse regering De Vlaamse regering heeft een algemene vernietigingsbevoegdheid voor besluiten waarbij de provincieoverheden het recht schenden en/of een belang schaden dat ruimer is dan het provinciaal belang.
Art. 242 Art. 248, § 1
Het besluit van de provincieoverheid kan door de Vlaamse regering vernietigd worden, hetzij rechtstreeks zonder dat het besluit voorafgaandelijk is geschorst door de Vlaamse regering, hetzij na rechtvaardiging door de provincieoverheid van het geschorste besluit. De rechtstreekse vernietiging door de Vlaamse regering moet gebeuren binnen een termijn van 30 of 50 dagen naargelang het besluit enkel op de kennisgevingslijst moet vermeld worden of een afschrift van het besluit verplicht aan de Vlaamse regering moet worden toegezonden. Deze termijnen gaan in op de derde dag die volgt op de verzending van de kennisgevingslijst of van de besluiten die verplicht moeten worden toegezonden.
Art. 248, § 2
Deze termijnen kunnen gestuit worden volgens dezelfde modaliteiten die gelden voor de schorsing van de uitvoerbaarheid door de Vlaamse regering, maar in geval van schorsing van de termijn beschikt de Vlaamse regering over een termijn van 30 of 50 dagen om een besluit rechtstreeks te vernietigen naargelang het besluit enkel op de kennisgevingslijst moet vermeld worden of een afschrift van het besluit verplicht aan de Vlaamse regering moet worden toegezonden. Deze termijnen gaan in op de derde dag die volgt op de verzending van alle gevraagde gegevens.
Art. 248, §§ 3 en 4
Ingeval de provincieoverheid het geschorste besluit rechtvaardigt, kan de Vlaamse regering het geschorste besluit vernietigen binnen een termijn van 30 dagen, ingaand op de derde dag die volgt op de verzending van de rechtvaardigingsbeslissing aan de Vlaamse regering. Bij gebrek aan vernietiging binnen deze termijn is de schorsing opgeheven.
Art. 249
Bijzondere vernietigingsbevoegdheid van de Vlaamse regering voor besluiten tot vaststelling of wijziging van de personeelsformatie, het meerjarenplan of het budget Naast de vernietigingsbevoegdheid ingeval het besluit van een provincieoverheid het recht schendt en/of een belang schaadt dat ruimer is dan het provinciaal belang, heeft de Vlaamse regering ook de bijzondere verplichting om de besluiten te vernietigen tot vaststelling of wijziging van de personeelsformatie als die werden aangenomen zonder dat de financiële haalbaarheid in het meerjarenplan wordt aangetoond.
Bestuurlijk toezicht
Art. 113, § 2
391
De e l I X
H OOFDSTUK 1
De Vlaamse regering kan de vernietiging beperken tot een of meer delen van het besluit, op voorwaarde dat het niet-vernietigde deel nog op samenhangende wijze kan worden uitgevoerd. Art. 172, § 3 Art. 173, § 3
De Vlaamse regering heeft ook de bijzondere verplichting om de besluiten te vernietigen waarbij de provincieraad, na een schorsing door de Vlaamse regering, het meerjarenplan of een wijziging ervan, het budget of een budgetwijziging opnieuw heeft vastgesteld wanneer geen rekening werd gehouden met een aantal in het decreet bepaalde gegevens. In dat geval neemt de Vlaamse regering maatregelen om het evenwicht van het meerjarenplan te herstellen of om het budget te doen passen in het meerjarenplan.
Art. 248
In geval van rechtstreekse vernietiging geeft de Vlaamse regering aan de provincieoverheid kennis van zijn vernietigingsbesluit binnen 50 dagen, ingaande op de derde dag die volgt op de verzending van het desbetreffende besluit aan de Vlaamse regering.
Art. 249
In geval van een rechtvaardigingsbesluit na schorsing geeft de Vlaamse regering aan de provincieoverheid kennis van zijn vernietigingsbesluit binnen 30 dagen, ingaande op de derde dag die volgt op de verzending van het rechtvaardigingsbesluit.
3° Beslissingen onder w orpen aan goedkeuring
In het Provinciedecreet is het aantal besluiten dat aan goedkeuring onderworpen is, zeer beperkt. Dit is het geval voor: Art. 225 Art. 227
— de besluiten van de provincieraad tot oprichting van autonome provinciebedrijven en de vaststelling van de statuten, alsmede van de statutenwijzigingen;
Art. 235
— de besluiten aan de raad van bestuur van autonome provinciebedrijven tot oprichting, deelname aan of vertegenwoordiging in andere rechtspersonen;
Art. 238
— de besluiten van de provincieraad tot oprichting van of deelname aan een extern verzelfstandigd agentschap in privaatrechtelijke vorm. De voormelde besluiten zijn onderworpen aan de goedkeuring door de Vlaamse regering en ze heeft hiervoor een termijn van 100 dagen na de verzending van het besluit aan de Vlaamse regering.
392
Bestuurlijk toezicht
HOOFDSTUK 1
Deel IX
Opmerking Wij hebben er reeds op gewezen dat de besluiten die aan goedkeuring onderworpen zijn wel rechtsgeldig bestaan maar niet uitvoerbaar zijn. Hieruit volgt dat door de goedkeuring het besluit volle rechtskracht verkrijgt, maar omgekeerd, dat door het uitblijven van de goedkeuring de toezichthoudende overheid (i.c. de Vlaamse regering) kan verhinderen dat de beslissing van de provinciale overheid uitwerking krijgt. Daarom hebben de wet- en de decreetgever in talrijke gevallen beslist dat het uitblijven van een beslissing van de toezichthoudende overheid — goedkeuring of niet-goedkeuring — voor gevolg heeft dat de beslissing stilzwijgend goedgekeurd is. In het Provinciedecreet van 9 december 2005 wordt een termijn van 100 dagen bepaald waarbinnen de Vlaamse regering al of niet haar goedkeuring moet verlenen en haar beslissing moet versturen naar de provincieoverheid. Als de termijn van 100 dagen verstrijkt zonder dat de Vlaamse regering een beslissing heeft verstuurd, dan wordt de goedkeuring geacht te zijn verleend.
4 ° D w a n gtoezicht (bijzonder commissaris en v er v angend o pt re d e n)
Een vorm van vervangend optreden komt tot uiting in het aanstellen van een bijzonder commissaris. Dit kan geschieden door de Vlaamse regering na één schriftelijke ingebrekestelling.
Art. 253
De toezichthoudende overheid beschikt eveneens over een belangrijke bevoegdheid inzake het vervangend optreden. Dit komt voor de provincie tot uiting in de bevoegdheid vanwege de Vlaamse regering om, wanneer na de schorsing door de Vlaamse regering, het meerjarenplan of de wijziging ervan of het budget of de budgetwijziging door de provincieraad opnieuw is vastgesteld, maatregelen te nemen om het evenwicht van het meerjarenplan te herstellen of om het budget te doen passen in het meerjarenplan.
Art. 172 § 3 Art. 173, § 3
Indien de provincieraad bepaalde verrichtingen in de jaarrekening verworpen heeft of indien de externe auditcommissie in zijn rapport er melding van maakt dat de provincieraad geen rekening heeft gehouden met de bevindingen van de externe auditcommissie, wordt de jaarrekening vastgesteld door de Vlaamse regering. Bij de vaststelling van de jaarrekening heeft de Vlaamse regering de bevoegdheid om de nodige wijzigingen aan de jaarrekening aan te brengen en te beslissen over de aansprakelijkheid van de bij de betwiste verrichtingen betrokken actoren.
Art. 171, § 6
Bestuurlijk toezicht
393
De e l I X
Art. 135 Art. 137
H OOFDSTUK 1
5° Beslissing na beroep
In het Provinciedecreet is voorzien in een beroep door een personeelslid bij een (gewestelijke) Beroepscommissie voor Tuchtzaken tegen een beslissing van de provincieoverheid waarbij een tuchtstraf wordt opgelegd of een preventieve schorsing wordt uitgesproken. Het beroep schorst de tuchtbeslissing (maar niet de preventieve schorsing). De Beroepscommissie heeft een hervormingsrecht en mag dus de eigen beslissing in de plaats stellen van de beslissing van de provincieoverheid (art. 135 en 137).
394
Bestuurlijk toezicht
173
113
Decreet artikel
meerjarenplan en de wijzigingen ervan, budget en budgetwijzigingen
personeelsformatie en wijziging ervan
Onderwerp
kennisgeving aan Vl. regering binnen 20 dagen
vernietiging door Vl. regering (hetzij na handhaving door de provincieraad, hetzij na aanpassing)
schorsing door Vl. regering (facultatief of verplicht) of vernietiging door Vl. regering (facultatief of verplicht)
kennisgeving aan Vl. regering binnen 20 dagen
Bevoegde overheid
vernietigingsbesluit versturen binnen 50 dagen ontstentenis = beslissing definitief
de beslissing van de provincieraad tot rechtvaardiging van een geschorst besluit moet binnen 100 dagen aan de Vl. regering worden verstuurd op straffe van nietigheid van het geschorste besluit
schorsingsbesluit of vernietigingsbesluit versturen binnen 50 dagen ontstentenis = beslissing definitief
Procedure
D. Overzicht van het bestuurlijk toezicht op de besluiten van de provincieoverheden ingevolge het Provinciedecreet van 9 december 2005
HOOFDSTUK 1
Deel IX
Bestuurlijk toezicht
395
396
Bestuurlijk toezicht
oprichting van autonome provinciebedrijven en vaststelling van de statuten en de statutenwijzigingen
besluit van autonome provinciebedrijven tot oprichting, deelname aan of vertegenwoordiging in andere rechtspersonen
235
Onderwerp
225 227
Decreet artikel
besluit versturen binnen 50 dagen ontstentenis = vaststelling is definitief
na schorsing door Vl. regering, nieuwe vaststelling door provincieraad. Daarna vernietiging door Vl. regering en maatregelen om evenwicht te herstellen of budget in meerjarenplan te doen passen
goedkeuring door Vl. regering
kennisgeving aan Vl. regering binnen 30 dagen
goedkeuring door Vl. regering
besluit versturen binnen 100 dagen ontstentenis = goedkeuring
besluit versturen binnen 100 dagen ontstentenis = goedkeuring
besluit versturen binnen 50 dagen ontstentenis = vaststelling is definitief
schorsing door Vl. regering (facultatief of verplicht) of vernietiging door Vl. regering (facultatief of verplicht)
kennisgeving aan Vl. regering binnen 30 dagetn
Procedure
Bevoegde overheid
De e l I X H OOFDSTUK 1
oprichting van of deelname aan een extern verzelfstandigd agentschap in privaatrechtelijke vorm
lijst met beknopte omschrijving van provincieraadsbesluiten
diverse besluiten (zie art. 246, § 1, 1°-10° en § 2, 1° en 2°)
schorsingsbevoegdheid voor besluiten van de provincieoverheden
245
246
248
Onderwerp
238
Decreet artikel
Vl. regering
kopie van de besluiten aan Vl. regering binnen 20 dagen
kennisgeving aan Vl. regering binnen 20 dagen + inzage van het publiek gedurende 10 dagen
goedkeuring door Vl. regering
kennisgeving aan Vl. regering binnen 30 dagen
Bevoegde overheid
schorsingsbesluit versturen binnen 30 dagen (in geval van loutere kennisgeving op lijst) of 50 dagen (in geval van mededeling kopie) ontstentenis = beslissing definitief de beslissing van de provincieoverheid tot handhaving moet binnen 100 dagen aan de Vl. regering worden verstuurd op straffe van nietigheid van het geschorste besluit
besluit versturen binnen 100 dagen ontstentenis = goedkeuring
Procedure
HOOFDSTUK 1
Deel IX
Bestuurlijk toezicht
397
398
Bestuurlijk toezicht
133-138
Bevoegde overheid
preventieve schor- aanstellende sing en tuchtstraf overheid (provincieraad, deputatie of provinciegriffier)
Onderwerp
Procedure
uitspraak binnen 60 dagen behoudens ev. verlenging met 60 dagen
bij gewestelijke Beroepscommissie voor Tuchtzaken binnen 30 dagen
uitdrukkelijke voorafgaande ingebrekestelling
Procedure
beslissing door Vl. regering
ontstentenis = opheffing van de eventuele voorafgaande schorsing
Vl. regering (hetzij rechtstreeks, vernietigingsbesluit versturen binnen 30 dagen (in geval van hetzij na handhaving van een loutere kennisgeving op lijst) of geschorst besluit) 50 dagen (in geval van mededeling kopie of rechtvaardiging)
Bevoegde overheid
Beroep
aanstelling van bijzondere commissaris
253
Decreet artikel
vernietigingsbevoegdheid voor besluiten van de provincieoverheden
Onderwerp
248 en 249
Decreet artikel
De e l I X H OOFDSTUK 1
HOOFDSTUK 2
2
Deel IX
Externe audit
Om de risico’s voor een bestuur zoveel mogelijk af te dekken, dient er een volwaardige controlepiramide te zijn, vertrekkende vanuit het hart van de organisatie en met de externe audit als sluitstuk. In beginsel controleert elk controleniveau het voorgaande. Vaak gaat men zich ook baseren op de voorgaande controles om dubbele controles te vermijden (‘single audit’).
Controlepiramide
AO
IC IA EA AO: Administratieve organisatie IC: Interne Controle IA: Interne Audit EA: Externe Audit
A
Begripsbepaling
Art. 254
De uitbouw van een intern controlesysteem is geregeld door de art. 95 tot 97 van het Provinciedecreet (zie Deel V, hoofdstuk 2 ‘Managementinstrumenten’, blz. 210). Het Provinciedecreet voorziet geen interne audit. In tegenstelling tot interne controle of organisatiebeheersing is interne audit niet de
Externe audit
399
De e l I X
H OOFDSTUK 2
verantwoordelijkheid van het lijnmanagement. Interne audit is een staffunctie zonder bevoegdheden over de diensten die onder zijn auditfuncties ressorteren. De onafhankelijkheid van de interne audit wordt bevestigd in een auditcharter. De aansturing gebeurt door een intern auditcomité. Het Provinciedecreet onderwerpt de provincies wel aan een externe audit. Hieronder wordt begrepen: - de controle op de wettigheid en regelmatigheid van de handelingen; - de controle op de correctheid en volledigheid van de financiële bescheiden; - de controle van de inventarislijsten; - de controle op het waar en getrouw beeld van de boekhouding en de jaarrekening; - de evaluatie van het systeem van interne controle en de naleving ervan. Die evaluatie omvat het formuleren van aanbevelingen tot verbetering van de systemen van interne controle. De provinciebesturen kunnen aan de externe auditcommissie de volgende, bijkomende taken opleggen die zich eerder op het terrein van de operationele audit situeren: - beoordelen in welke mate de uitoefening van de activiteiten van het provinciebestuur in overeenstemming is met de vastgestelde doelstellingen en in welke mate de afgesproken doelstellingen werden gerealiseerd; - identificeren van mogelijkheden tot verbetering van de effectiviteit en de efficiëntie van de werking. De externe auditcommissie verricht een financiële, een nakomings- en operationele audit en kan alle bedrijfsprocessen en activiteiten onderzoeken. In beginsel wordt er per provincie een externe auditcommissie samengesteld, bestaande uit personeelsleden van het Vlaamse gewest. Die staat in voor de externe audit bij het provinciebestuur, bij de intern verzelfstandigde agentschappen en bij de autonome provinciebedrijven van de betrokken provincie en, voor zover die daarmee instemmen, bij de extern verzelfstandigde agentschappen met privaatrechtelijke vorm van de provincie.
B
Het Rekenhof
In de praktijk zal de externe audit bij de provinciebesturen (incl. de provinciale intern verzelfstandigde agentschappen) waarschijnlijk door het Rekenhof verder worden uitgeoefend. De Vlaamse regering kan hiertoe beslissen indien de externe audit door het Rekenhof grotendeels overeenstemt met wat
400
Externe audit
HOOFDSTUK 2
Deel IX
in het Provinciedecreet is opgelegd aan de externe auditcommissie. Omwille van juridische bezwaren van de Raad van State werd voor deze constructie in de tekst gekozen. Vlaanderen is immers niet bevoegd voor de regelgeving betreffende het Rekenhof. Het is op dit moment twijfelachtig of het Rekenhof alle door het Provinciedecreet toegekende bijkomende taken (bijv. controle van de provinciale extern verzelfstandigde agentschappen) ook effectief zal opnemen, zo niet zal hier vermoedelijk toch een rol weggelegd zijn voor de externe auditcommissie. Vlaanderen zal hieromtrent overleg plegen met de federale overheid, inclusief het Rekenhof. Het is belangrijk dat er goede afspraken worden gemaakt tussen het Rekenhof en de Vlaamse externe auditcommissie om te vermijden dat er dubbele controles zouden plaatsvinden.
Art. 256
Het Rekenhof heeft toegang tot alle documenten en informatie van het bestuur. Het Hof kan elk personeelslid inlichtingen vragen die het nodig acht voor de uitoefening van zijn opdrachten. Elk personeelslid moet zo snel mogelijk en zonder voorafgaandelijke machtiging zijn medewerking verlenen. Bovendien heeft elk personeelslid het recht om het Rekenhof rechtstreeks te informeren over onregelmatigheden die hij in de uitoefening van zijn ambt vaststelt. Zolang de artikelen van het Provinciedecreet betreffende de externe audit niet in werking treden, oefent het Rekenhof de externe audit uit op basis van de Provinciewet en de wet van 29 oktober 1846 op de inrichting van het Rekenhof. Belangrijk zijn vooral de art. 66 (budgetadvies) en 112bis (Rekenhof controleert de rekeningen betr. de ontvangsten en de uitgaven) van de Provinciewet en de art. 5bis (Rekenhof kan zich alle nuttige documenten en inlichtingen laten verstrekken) en 8 (jurisdictionele bevoegdheid) van de inrichtingswet. Uit een inhoudelijke analyse blijkt dat het Rekenhof nu reeds het gros van de taken van de externe audit, zoals bepaald in het Provinciedecreet, vervult. Het is momenteel echter nog onzeker hoe de externe audit voor de gemeenten en de OCMW’s concreet zal ingevuld worden en welke consequenties dit zal hebben voor de externe audit ten opzichte van de provincies.
Externe audit
401