PRAKTISCH HANDBOEK VOOR PROVINCIERECHT
Praktisch handboek voor provincierecht Auteurs G. Anthierens, provinciegriffier provinciebestuur West-Vlaanderen D. De Muynck, adviseur-generaal provinciebestuur Oost-Vlaanderen S. Desmet, financieel beheerder provinciebestuur Oost-Vlaanderen J. Dujardin, erestadssecretaris Gent en docent Vrije Universiteit Brussel T. Roosen, afdelingschef Griffie provinciebestuur Limburg W. Somers, eredirecteur Provinciaal Gouvernement Limburg R. Van Loock, directeur Vereniging van de Vlaamse Provincies J. Van Nieuwenhove, staatsraad en vrijwillig wetenschappelijk medewerker KU Leuven L. Vansummeren, bestuursdirecteur provinciebestuur Limburg K. Vanwinckelen, directeur wnd. Provinciaal Gouvernement Limburg J.M. Vos, bestuursdirecteur provinciebestuur Limburg Algemene coördinatie R. Van Loock, directeur Vereniging van de Vlaamse Provincies S. Vinzent, directiesecretaris Vereniging van de Vlaamse Provincies
2014
Technische nota In het Praktisch Handboek voor Provincierecht werd, omwille van de vlottere leesbaarheid, afgezien van de vermeldingen hij/zij, hem/haar of zijn/ haar. Het is echter evident dat de woorden ’hij’, ‘hem’, ‘zijn’ genderneutraal zijn en hiermee zowel vrouwen als mannen bedoeld worden. Behoudens andere vermelding wordt in de marge steeds verwezen naar de artikelen uit het Provinciedecreet. Elk hoofdstuk wordt kort ingeleid door een synthese. In de tekst van elk hoofdstuk worden de belangrijkste aandachtspunten aangeduid met het symbool in de kantlijn. De gecoördineerde versie van het Provinciedecreet, alsook de reeds gepubliceerde uitvoeringsbesluiten en omzendbrieven kunt u raadplegen op de website van de VVP: www.vlaamseprovincies.be, provincierecht, wetgevend kader of www.binnenland.vlaanderen.be/decreet/provinciedecreet. De tekstinhoud van het voorliggend boek werd afgesloten op 31 januari 2014. Nieuwe inhoudelijke evoluties zullen via de VVP-website ter beschikking worden gesteld.
D/2014/0147/4 ISBN 978 90 4861 855 2 Bestelcode: 202 131 326
Niets van deze uitgave, zelfs gedeeltelijk, mag openbaar gemaakt worden, gereproduceerd worden, vertaald of aangepast, onder enige vorm ook, hierin begrepen fotokopie, microfilm, bandopname of plaat, of opgeslagen worden in een geautomatiseerd gegevensbestand behoudens uitdrukkelijke en voorafgaande toestemming van de uitgever. © 2014 die Keure Kleine Pathoekeweg 3 8000 Brugge Tel. 050/47.12.72 Fax 050/33.51.54 E-mail:
[email protected] Internet: www.diekeure.be
110805
WOORD VOORAF Naar aanleiding van de goedkeuring van het Provinciedecreet in 2005 heeft de VVP het initiatief genomen om dit basisdecreet toegankelijker te maken voor de provinciemandatarissen. In die zin verscheen in 2006 de eerste editie van het Praktisch Handboek voor Provincierecht. Ondertussen is het Provinciedecreet zowel inhoudelijk als naar toepassing sterk geëvolueerd. Daarom werd het boek in 2010 voor de eerste maal geactualiseerd. Naar aanleiding van het project ‘interne staatshervorming’ (2009-2013) en de verdere verfijning van de regelgeving drong een nieuwe actualisering zich op. Sinds de totstandkoming van het Provinciedecreet is de opvallendste wijziging van het decreet de inhoudelijke evolutie van de missie van het provinciaal bestuursniveau. De notie “van provinciaal belang” kreeg doorheen de tijd een veranderende inhoud. Voor de inwerkingtreding van het Provinciedecreet, eind 2005, was er de Provinciewet waarvan momenteel nog maar enkele artikelen van kracht zijn. De provinciale missie had toen een vrij open karakter. Het provinciaal belang werd in feite niet echt gedefinieerd. Toen in 2005 het Provinciedecreet werd goedgekeurd, werd de missie van de provinciebesturen op een meer gerichte wijze gedefinieerd. Geïnspireerd door het advies van de Commissie Bestuurlijke Organisatie (1997) en het Kerntakendebat (2003), kregen de Vlaamse provinciebesturen de opdracht om in de toekomst hun beleid te focussen op bovenlokale taken, ondersteuning van andere overheden op hun vraag en gebiedsgerichte werking. Naar aanleiding van het project “interne staatshervorming” (2009-2013) werd de provinciale missie verder ‘verscherpt’. Vanaf 1 januari 2014 kunnen de provincies immers nog beleid voeren inzake culturele en persoonsgebonden materies op basis van een decretale grondslag die verder verfijnd kan worden via Bestuursakkoorden. Uiteraard heeft deze nieuwe missiebepaling de nodige gevolgen op het beleid van de Vlaamse provinciebesturen en dus ook op de inhoud van de voorliggende editie van het Handboek. Het technisch concept van de uitwerking van het boek blijft steunen op dit van de vorige edities. Het uitgangspunt is daarbij ‘Wat dient het provincieraadslid zeker te weten over de concrete toepassing van het Provinciedecreet?’. Daarbij worden de belangrijkste artikels van het decreet met de nodige commentaar voorzien en wordt elk hoofdstuk ingeleid door een samenvatting. Verder is het voorliggende boek uitgesplitst in twee belangrijke delen. In deel één treft men de hoofdstukken aan die betrekking hebben op de werking van het provinciebestuur. In het tweede deel wordt er meer ingegaan op de bevoegdheden van de provincies. Beide delen worden met elkaar verbonden door
V
de algemene principes van de provinciale organisatie en het management in focus te brengen. In die zin is het Praktisch Handboek voor Provincierecht verder uitgegroeid tot een handig en degelijk werkinstrument zowel voor de provinciemandataris als voor het provinciepersoneel. Maar tegelijkertijd vormt het ook een bron van informatie voor al diegenen die geïnteresseerd zijn in het bestuurlijk landschap van Vlaanderen. De Vereniging van de Vlaamse Provincies is de auteurs en de uitgever ten zeerste erkentelijk voor het geleverd werk. Namens de Vereniging van de Vlaamse Provincies Raymond Van Loock Directeur
VI
Marc Vandeput Voorzitter
I N HOUD
WOORD VOORAF
V
INHOUDSTAFEL
VII
I PROVINCIES IN VLAANDEREN
1
3
1 Provincies in de Belgische Grondwet 2 Bevoegdheid van het Vlaamse Gewest met betrekking tot de provincies in Vlaanderen 3 Bevoegdheden van de provincies in Vlaanderen 4 Territorium van de provincies
5 8 22
II PROVINCIERAADSVERKIEZINGEN
23
1 Voorbereiding van de provincieraadsverkiezingen A Tijdstip van de verkiezingen B Kiezers en verkozenen a Voorwaarden om kiesgerechtigd te zijn b Kiezerslijsten c Verkiesbaarheidsvoorwaarden d Aantal te verkiezen provincieraadsleden e Provinciedistricten en provinciale kiesarrondissementen C De aanloopperiode naar de verkiezingen a De bureaus b De kandidaatstelling D Het opstellen van het stembiljet a De lijstenvereniging b Het stembiljet E De oproepingsbrief F De getuigen 2 De eigenlijke kiesverrichtingen A De stemming a De stemming b Stemmen bij volmacht c Het uitbrengen van een geldige stem d Sluiten van de stemming B Tellen van de stemmen, zetelverdeling en afkondiging van de uitslag a Tellen van de stemmen in het telbureau b Samenvoeging in het gemeentelijk hoofdbureau c Zetelverdeling d Aanwijzing van de verkozen kandidaten en de opvolgers e Automatisering van de zetelverdeling f Afkondiging van de uitslag C Geldigverklaring van de verkiezing
25 25 26 26 27 27 28 28 31 31 32 35 35 35 36 36 37 37 37 37 38 38 39 39 39 39 41 43 43 43
VII
I NH O UD
VIII
III DE PROVINCIERAAD, DE DEPUTATIE, DE PROVINCIEGOUVERNEUR
45
1 Aantal leden A Provincieraad B Deputatie C Welk bevolkingscijfer? 2 Aanstelling A Provincieraad a Installatie nieuwe provincieraad b Opvolgers c Voorzitter B Deputatie a Voordracht b Verkiezing c Vormvereisten d Stemming e Gendervertegenwoordiging f Taalkennis g Rangorde 3 Eedaflegging A Draagwijdte B Provincieraadsleden C Gedeputeerden D Eedformule E Taal 4 Verhindering en plaatsvervanging A Provincieraadsleden a Wanneer verhindering en plaatsvervanging? b Wie vervangt? B Voorzitter a Wanneer verhindering en plaatsvervanging? b Wie vervangt? C Gedeputeerden a Wanneer verhindering en plaatsvervanging? b Wie vervangt? 5 Afstand van het mandaat A Uitdrukkelijke afstand van mandaat B Stilzwijgende afstand van mandaat a Provincieraadsleden b Gedeputeerden C Afstand wegens onverenigbaarheid 6 Onverenigbaarheden A Begrip B Provincieraadsleden a Onverenigbare ambten b Bloed- of aanverwantschap
47 47 47 47 49 49 50 51 53 55 56 58 59 60 61 62 62 63 63 63 64 64 65 66 66 66 69 70 70 71 72 73 76 78 78 79 79 80 81 83 83 83 84 87
I N HOUD
C Gedeputeerden 89 7 Duur en einde van het mandaat 92 A Duur 92 B Collectieve beëindiging van de mandaten 92 a Het verstrijken van de termijn 92 b De vaststelling van de structurele onbestuurbaarheid van de provincie 93 C Beëindiging van het individuele mandaat 94 a Overlijden 95 b Het ontslag 95 c Vervallenverklaring ingevolge het verlies van de verkiesbaarheidsvoorwaarden 96 d Vervallenverklaring wegens onverenigbaarheid 98 e Huwelijk of het afleggen van een verklaring van wettelijke samenwoning met een ander lid van de gemeenteraad 100 f Het verstrijken van de termijn van het individuele mandaat 100 g Verval van het mandaat wegens de ondertekening van meer dan één akte van voordracht 101 h Vernietiging van de verkiezing wegens een gebrek aan kennis van de bestuurstaal 102 i De tuchtrechtelijke afzetting 103 D Continuïteit 104 a Provincieraadsleden 104 b Voorzitter 104 c Gedeputeerden 105 8 Politiek verlof 106 A Privésector 106 a Provincieraadsleden 106 b Gedeputeerden 107 B Openbare sector 107 a Ambtenaren 107 b Onderwijs 109 9 Tucht en aansprakelijkheid 111 A Tucht 111 a Toepassingsgebied – Bevoegde overheid 111 b Soorten tuchtstraffen 112 c Rechten van de verdediging 113 d Gevolgen 113 B Aansprakelijkheid van provinciale mandatarissen 114 a Vrijwillige of verplichte tussenkomst van de overheid in een rechtszaak 115 b Burgerrechtelijke aansprakelijkheid en rechtsbijstand 115 c Aansprakelijkheid voor geldboeten 117 10 Geldelijke regeling 119 A Provincieraadsleden 119 a Presentiegelden 119
IX
I NH O UD
B
b Vergoeding voor reiskosten c Andere onkostenvergoedingen d Compensatie bij inkomensverlies e Aansprakelijkheids- en rechtsbijstandsverzekering f Ongevallenverzekering Gedeputeerden a Vergoeding b Begrenzing bijkomende bezoldigingen op basis van een openbare functie c Uittredingsvergoeding d Pensioen e Vertrouwenspersoon gedeputeerde f Aansprakelijkheidsverzekering 11 Eretitels, onderscheidingstekens en ambtskledij A Provincieraadsleden B Gedeputeerden a Algemeen b Eretitels c Onderscheidingstekens d Ambtskledij 12 Provinciegouverneur A Benoeming, ambtskenmerken en woonplaats B Eedaflegging C Plaatsvervanger D Onverenigbaarheden a In toepassing van het Provinciedecreet b In toepassing van andere wetgeving E Duur en einde F Tucht en aansprakelijkheid a Tucht b Aansprakelijkheid G Geldelijk statuut
121 121 122 124 124 124 125 125 126 126 127 127 127 127 128 128 128 129 129 130 130 131 131 132 132 133 133 134 134 134 134
IV WERKING VAN DE PROVINCIERAAD EN DE DEPUTATIE
135
1 Prerogatieven en verplichtingen 137 A Provincieraadsleden 137 a Algemene prerogatieven 137 b Recht op bijstand door een vertrouwenspersoon 138 c Initiatiefrecht inzake de bijeenroeping van de provincieraad 140 d Recht om de agenda van de provincieraad aan te vullen 140 e Recht van inzage 140 f Bezoekrecht aan de provinciale diensten en inrichtingen en aan de autonome provinciebedrijven 147 g Vraagrecht 147
X
I N HOUD
h Beroep bij de Raad van State B Deputatie 2 Bijeenroeping A Provincieraad a Aantal vergaderingen en data b Bevoegdheid tot bijeenroeping c Wijze van oproeping d Bekendmaking van de provincieraadsvergaderingen aan het publiek B Deputatie a Gewone en buitengewone vergaderingen b Vormvereisten 3 Plaats A Provincieraad B Deputatie 4 Agenda A Provincieraad a Vaststelling van de agenda b Voorafgaand onderzoek van de agendapunten c Behandeling van de agenda B Deputatie 5 Openbaarheid A Provincieraad a Principiële openbaarheid b Verbod tot openbaarheid B Deputatie 6 Voorzitterschap A Provincieraad a Wie? b Taak c Bureau B Deputatie 7 Beraadslaging en stemming A Quorum a Provincieraad b Deputatie B Wijze van stemmen a Provincieraad b Deputatie C Besluitvorming a Provincieraad b Deputatie 8 Verbodsbepalingen A Verbod tot deelname aan beraadslaging en stemming a Algemene verbodsbepaling van de artikelen 27, § 1, 1° en 3, 51 en 85 van het Provinciedecreet
149 149 151 151 151 152 155 158 160 160 160 162 162 162 164 164 164 169 170 171 172 172 172 173 175 176 176 176 177 178 178 179 179 179 180 181 181 184 184 185 186 188 188 189
XI
I NH O UD
b Verbod rechter en partij te zijn in eigen zaak (Nemo iudex in causa sua) 191 c Vaststelling of goedkeuring van de jaarrekening van een instantie waaraan men rekenschap verschuldigd is of waarvan men tot het uitvoerend orgaan behoort 192 d Verbod tot deelname aan de gunning van overheidsopdrach- ten 193 e Verbodsbepalingen indien de deputatie zetelt als adminis- tratief rechtscollege 194 B Andere verbodsbepalingen 194 a Verbod om op te treden als advocaat of notaris 195 b Verbod om op te treden als afgevaardigde of deskundige van een vakorganisatie in het bijzonder onderhandelingscomité of het hoog overlegcomité van de provincie 196 c Verbod om een overeenkomst te sluiten of deel te nemen aan een opdracht voor aanneming van werken, leveringen en diensten, verkoop of aankoop 196 9 Notulen 200 A Inhoud 200 a Provincieraad 200 b Deputatie 202 B Redactie – Goedkeuring 204 a Provincieraad 204 b Deputatie 205 10 Huishoudelijk reglement 207 A Provincieraad 207 B Deputatie 209 11 Fracties en commissies 211 A Fracties 211 B Commissies 212 12 Deontologische codes 215 V ALGEMENE PRINCIPES VOOR DE PROVINCIALE ORGANISATIE EN HET MANAGEMENT
1 Nieuw Publiek Management (NPM) 2 De onderlinge samenhang van de managementinstrumenten in het Provinciedecreet A Managementinstrumenten B Theoretisch raamwerk voor de onderlinge samenhang C De onderlinge samenhang van managementinstrumenten in het Provinciedecreet 3 Het managementteammodel of diensthoofdenmodel 4 Organogram 5 De provinciegriffier
XII
217 219 221 221 223 223 225 229 230
I N HOUD
6
A Rechtspositie B Opdrachten De financieel beheerder A Rechtspositie B Opdrachten
VI BEVOEGDHEDEN
1 Algemene bevoegdheidsomschrijving van de provinciale bestuurs- organen A De provincieraad a Volheid van bevoegdheid b Opdrachten van provinciaal belang c Opdrachten van algemeen belang B De deputatie a Toegewezen en voorbehouden bevoegdheden b Opdrachten van provinciaal belang c Opdrachten van algemeen belang d Opdrachten als administratief rechtscollege C Andere bestuursorganen D Schematisch overzicht van de mogelijkheden tot delegatie 2 Juridische instrumenten voor de beleidsvoering A Soorten rechtshandelingen B Eenzijdige rechtshandelingen C Overeenkomsten D Participatie aan rechtspersonen 3 Personeel A Rechtspositieregeling provinciepersoneel a Statuut b Deontologische code B Personeelsformatie C Personeelsbeheer D Bijzondere aandachtspunten rechtspositieregeling a De aanstelling b Het mandaatstelsel c Het salaris d De jaarlijkse vakantiedagen e De feestdagen f Het omstandigheidsverlof g Tucht h Evaluatie 4 Planning en financieel beheer van de provincie A Strategische meerjarenplanning a Begripsbepaling b Procedure opmaak en goedkeuring meerjarenplan
230 231 234 234 234 237 239 239 239 240 242 242 243 243 246 246 247 248 250 250 250 252 254 255 255 256 257 258 258 259 259 260 261 261 261 262 262 265 268 269 269 273
XIII
I NH O UD
B Budget a Begripsbepaling b Procedure opmaak en goedkeuring budget c Voorlopige kredieten d Budgetwijzigingen en interne kredietaanpassingen e Inhoud van het budget C Budgethouderschap en uitvoering van het budget a Begripsbepaling budgethouderschap b De uitvoering van het budget c De rapportering inzake financieel beheer en planning D Boekhouding en jaarrekening a De boekhouding b De jaarrekening c De beheersrekeningen van de rekenplichtigen E Provinciebelastingen a Algemeen b De wettelijkheid van de provinciebelasting c De vestiging van de provinciebelastingen d De invordering van de provinciebelastingen e De bezwaarprocedure F Provinciefonds G Het btw-statuut van de provincies a Basisprincipe b Uitzonderingen c Vrijgestelde handelingen d Autonome provinciebedrijven e Werken in onroerende staat 5 Provinciaal patrimonium A Algemeen a Daden van beschikking b Daden van beheer B Openbaar en privaat domein a Principe b Privatieve ingebruikneming c Vergunningen C Overzicht verrichtingen onroerend patrimonium a Aankoop b Verkoop c Ruil d Erfpacht en opstal e Schenkingen en legaten f Verhuring en verpachting g Schatting D Bestuurlijk toezicht E Opmaken van akten met betrekking tot onroerende goederen van de provincies
XIV
276 276 280 282 283 285 286 286 288 296 297 297 299 305 309 309 310 311 314 315 317 319 319 319 321 321 322 323 323 323 324 325 325 325 326 326 326 327 327 328 328 328 329 330 330
I N HOUD
6 Overheidsopdrachten A Algemeen a Wetgeving b Toepassingsgebied c Beginselen B Ontwerpfase C Gunningsfase D Uitvoeringsfase E Bestuurlijk toezicht 7 Politionele bevoegdheden A Provincieraad a Algemene verordenende bevoegdheid b Bijzondere verordenende bevoegdheid B Deputatie C Provinciegouverneur a Overheid van bestuurlijke politie b Subsidiariteitsbeginsel c Uitvoeringsbevoegdheid d Verordenende bevoegdheid e Opvorderingsrecht f Coördinerende rol g Bestuurlijk toezicht 8 Akten van de provincie A Notulen, reglementen, verordeningen en beslissingen B Briefwisseling, akten en contracten C Andere stukken D Specifieke bevoegdheden tot ondertekening E Versturen en ontvangen van briefwisseling 9 Rechtsgedingen A Instellen rechtsvordering B Het voeren van de rechtsgedingen C Verschijning in rechte van de provincie
331 331 331 332 333 333 335 336 337 338 338 338 341 342 342 343 344 345 346 348 350 351 352 352 353 353 353 354 355 355 357 359
VII OPENBAARHEID, FORMELE MOTIVERINGSPLICHT EN PARTICIPATIE VAN DE BURGER 361 1 Openbaarheid van bestuur 363 A Actieve openbaarheid van bestuur 363 B Passieve openbaarheid van bestuur 364 a Recht op inzage, afschrift en uitleg 364 b Recht op verbetering of aanvulling van bestuursdocumenten371 2 De formele motivering van de bestuurshandelingen 373 A Toepassingsgebied van de formele motiveringsplicht 373 B Draagwijdte van de formele motiveringsverplichting 374 C Kennisgeving van de beslissing en van de formele motivering 376
XV
I NH O UD
3
XVI
D Uitzonderingen op de verplichting tot formele motivering Participatie van de burger A Verzoekschriften aan de organen van de provincie B Voorstellen van burgers C Adviesraden D De provinciale volksraadpleging E De klachtenbehandeling
376 377 377 378 379 380 384
VIII VERZELFSTANDIGING – DEELNAME AAN RECHTSPERSONEN
387
1 Inleiding 2 De intern verzelfstandigde agentschappen A Begrip B Oprichtingsbesluit a Opsomming beleidsuitvoerende taken b Beschrijving operationele autonomie C Beheersovereenkomst a Afsluiten van de beheersovereenkomst b Inhoud c Evaluatie d Duur e Openbaarheid D Financieel beheer en externe audit a Financieel beheer b Externe audit E Inwerkingtreding - overgangsbepalingen 3 Externe verzelfstandiging A Algemene bepalingen a Begrip b Taak van provinciaal belang – wettelijk vermoeden c Vormen d Oprichting en evaluatie e Onverenigbaarheden f Materiële relatie tussen de provincie en haar agent- schappen g Publiekrechtelijk statuut B Het autonoom provinciebedrijf a Oprichting b Statuten c Beheersovereenkomst d Raad van bestuur e Dagelijks bestuur f Financieel beheer en externe audit g Personeel h Specifieke bevoegdheden
389 390 390 390 390 390 391 391 391 391 391 392 392 392 393 394 395 395 395 395 395 396 396 397 397 397 397 398 398 400 401 402 403 404
I N HOUD
i Openbaarheid j Ontbinding en vereffening C Het extern verzelfstandigd agentschap in privaatrechtelijke vorm a Begrip b Oprichting c Provinciale vertegenwoordiging d Samenwerkingsovereenkomst e Financieel beheer en externe audit f Openbaarheid D Inwerkingtreding – overgangsbepalingen 4 Deelname aan rechtspersonen A Algemeen a Grondwettelijk kader b Principe B Algemene rechtsvormen a Vereniging, stichting, vennootschappen met sociaal oogmerk b Andere vennootschappen – Publiek-private samenwerking c Beperkingen d Inventaris C Bijzondere vormen a Principes b Toepassing 5 Verzelfstandiging – een afwegingskader A Uitgangspunt B Verzelfstandiging vs. eigen beheer C Externe vs. interne verzelfstandiging D Trapsgewijze beoordeling
404 405
408 409 409 409 409 409 410 412 412 412 413 414
IX DE PROVINCIES EN DE HOGERE OVERHEID
415
405 406 406 406 406 406 407 407 408 408 408 408 408
1 Bestuurlijk toezicht 417 A Autonomie en bestuurlijk toezicht 417 B Regeling voor de provincies van het Vlaams Gewest 418 a Toepassingsgebied 418 b Bevoegdheid voor de organisatie van het bestuurlijk toezicht418 c Bevoegdheid voor de uitoefening van het bestuurlijk toezicht418 d Algemene toezichtregeling ingevolge het Provinciedecreet van 9 december 2005 419 C Overzicht van het bestuurlijk toezicht op de besluiten van de provincieoverheden ingevolge het Provinciedecreet van 9 de- cember 2005 426 a Preventieve schorsing en tuchtstraffen 426 b Andere besluiten 426
XVII
I NH O UD
2
XVIII
Externe audit A Begripsbepaling B Het Rekenhof C De Vlaamse externe audit
430 430 431 432
DE E L I
Provincies in Vlaanderen
Hoofdstuk 1
Provincies in de Belgische Grondwet
Hoofdstuk 2
Bevoegdheid van het Vlaamse Gewest met betrekking tot de provincies in Vlaanderen
Hoofdstuk 3
Bevoegdheden van de provincies in Vlaanderen
Hoofdstuk 4
Territorium van de provincies
HOOFDSTUK 1
1
DE E L I
PROVINCIES IN DE BELGISCHE GRONDWET
Tot 2013 garandeerde de Belgische Grondwet het bestaan van de provincies zowel in een territoriale betekenis als in een institutionele betekenis. Territoriaal zijn de provincies een indeling van het grondgebied van het Vlaamse en van het Waalse Gewest. Institutioneel zijn de provincies territoriaal gedecentraliseerde besturen die bevoegd zijn om de uitsluitend provinciale belangen te regelen. Een belangrijk tegengewicht voor deze provinciale autonomie is het bestuurlijk toezicht. De zesde staatshervorming en de herzieningen van de Grondwet van 6 januari 2014, maken het mogelijk om de provinciale instellingen af te schaffen en de provincies te herleiden tot een louter territoriale betekenis. In voorkomend geval kunnen de provincies vervangen worden door bovenlokale besturen. De herziening van artikel 195 van de Grondwet, afgekondigd op 29 maart 2012 en gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 6 april 2012, heeft het pad geëffend om het mogelijk te maken dat het in de Grondwet gebruikte woord “provincie” beperkt kan worden tot zijn louter territoriale betekenis, los van elke institutionele betekenis. De gecoördineerde Belgische Grondwet somt tien provincies op als administratieve indeling van het Vlaamse Gewest en van het Waalse Gewest. Het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad behoort tot geen enkele provincie. De Staat, de gemeenschappen en de gewesten kunnen gedeconcentreerde administratieve of rechterlijke diensten organiseren binnen de territoriale onderverdeling van het grondgebied in provincies. De functie van de provinciegouverneurs in de hoedanigheid van commissaris van de regering in hun ambtsgebied blijft gegarandeerd. Dit is de territoriale betekenis van het woord “provincie”. Deze territoriale betekenis blijft behouden in de Grondwet, ook na de herzieningen die op 6 januari 2014 zijn bekrachtigd en afgekondigd in het kader van de zesde staatshervorming (Belgisch Staatsblad van 31 januari 2014).
Art. 5 Gw.
De Grondwet voorziet in een drieledig centraal bestuursniveau: de federale staat, de gewesten en de gemeenschappen. De binnenlandse bestuurlijke organisatie wordt verder vormgegeven via de territoriale decentralisatie. Tot 2013 voorzag de Grondwet twee territoriaal gedecentraliseerde bestuursniveaus: provincies en gemeenten. Dit is de institutionele betekenis van het woord “provincie”. De herzieningen van de artikelen 5, 11bis, 41, 162 en 170 van de Grondwet die eind 2013 zijn goedgekeurd in de Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat en die op 6 januari 2014 zijn bekrachtigd en afgekondigd (Belgisch Staatsblad van 31 januari 2014), brengen hierin fundamenteel verandering. Deze herzieningen van de Grondwet ma-
Art. 32, 41, 162, 170, 173 en 190 Gw.
Provincies in de Belgische Grondwet
3
DE E L I
H OOFDSTUK 1
ken het immers mogelijk dat het Vlaamse of het Waalse Gewest beslissen om de provinciale instellingen af te schaffen. In dit geval kunnen de gewesten deze vervangen door bovengemeentelijke besturen, waarbij de raden de uitsluitend bovengemeentelijke belangen regelen. Deze bevoegdheden van de gewesten zijn nader geregeld in de artikelen 6, § 1, VIII en artikel 7 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming van de instellingen, zoals die gewijzigd werd door de bijzondere wet van 6 januari 2014 met betrekking tot de zesde staatshervorming (Belgisch Staatsblad van 31 januari 2014). Essentieel voor het concept van territoriale decentralisatie is het beschermen van de provinciale, bovengemeentelijke en gemeentelijke autonomie. Voor de provincies betekent dit dat de uitsluitend provinciale belangen door de provincieraden worden geregeld volgens de beginselen bij de Grondwet vastgesteld. Kenmerkend voor de provincies als territoriaal gedecentraliseerd bestuur is ook de rechtstreekse verkiezing van de leden van de provincieraden. Ook de bevoegdheid van de provincieraden om provinciebelastingen en retributies in te voeren past in dit concept. De mogelijkheid tot controle door de burgers is verzekerd via de verplichting tot openbaarheid van de vergaderingen van de provincieraden binnen de bij de wet gestelde grenzen en de openbaarheid van de provinciale begrotingen en rekeningen. Dit onverminderd de grondwettelijk gegarandeerde openbaarheid van bestuursdocumenten en de regel dat provinciale verordeningen en besluiten slechts verbindend zijn na bekendmaking. Art. 5, 6, 7, 11bis, 41 en 162 Gw.
Provinciale autonomie is echter een relatief begrip. De Grondwet voorziet dat een wet of een decreet tal van zaken kan regelen met betrekking tot de provincies. Bijvoorbeeld: - gebieden aan de indeling in provincies onttrekken (art. 5 Gw.); - de onderverdelingen van de provincies vaststellen (art. 6 Gw.); - de grenzen van de provincies wijzigen of corrigeren (art. 7 Gw.); - de aanwezigheid van personen van verschillend geslacht organiseren in de deputaties (art. 11bis Gw.); - de regeling van de provinciale volksraadplegingen (art. 41 Gw.); - de decentralisatie van bevoegdheden naar die instellingen (art. 162 Gw.); - de vereniging van provincies, zonder dat toegestaan kan worden dat meerdere provincieraden samen beraadslagen (art. 162 Gw.).
Art. 159 en 162 Gw.
Een belangrijke correctie op de provinciale autonomie is het bestuurlijk (of administratief) toezicht. Naast de toezichthoudende overheid is ook de federale wetgevende macht bevoegd om te beletten dat de wet wordt geschonden of het algemeen belang geschaad. De hoven en rechtbanken ten slotte passen provinciale verordeningen en besluiten enkel toe in zoverre ze met de wetten overeenstemmen.
4
Provincies in de Belgische Grondwet
HOOFDSTUK 2
2
DE E L I
BEVOEGDHEID VAN HET VLAAMSE GEWEST MET BETREKKING TOT DE PROVINCIES IN VLAANDEREN
De gewesten zijn bevoegd voor de samenstelling, organisatie, bevoegdheid en werking van de provinciale instellingen. Het Vlaamse en het Waalse Gewest maken elk een eigen Provinciedecreet.
Art. 6, § 1, VIII bijzondere wet hervorming instellingen
De vijfde staatshervorming heeft een ruime bevoegdheidsoverdracht aan de gewesten met zich meegebracht betreffende de lokale en provinciale besturen. De gewesten zijn sinds 1 januari 2002 onder meer bevoegd voor de samenstelling, organisatie, bevoegdheid en werking van de provinciale en de gemeentelijke instellingen en van de instellingen van de agglomeraties en de federaties van gemeenten. Met andere woorden: de gewesten zijn bevoegd voor de organieke wetgeving van provincies en gemeenten. De gewesten zijn ook bevoegd voor volgende aangelegenheden met betrekking tot de provincies in Vlaanderen: - het wijzigen of corrigeren van de grenzen van provincies; - de verkiezing van de organen van provincies met inbegrip van de controle op de verkiezingsuitgaven; - de verenigingen van provincies; - de algemene financiering van provincies; - de financiering van de opdrachten die provincies moeten uitvoeren in de tot de bevoegdheid van de gewesten behorende aangelegenheden; - het administratief toezicht op de provincies. Volgens de memorie van toelichting bij het Provinciedecreet van 2005 heeft de Vlaamse regering het ontwerp van Provinciedecreet uitgewerkt op basis van de volgende algemene inhoudelijke principes: - deregulering en afstemming van regels voor provincies, gemeenten en OCMW’s; - meer autonomie; - ruimte voor maatwerk; - vereenvoudiging. Een eerste principe is het maximaal op elkaar afstemmen van de organieke kaders voor de gemeenten, provincies en OCMW’s. De Vlaamse regering maakte de uitdrukkelijke keuze om de principes die aan de grondslag lagen van het eerder goedgekeurde gemeentedecreet, “zoveel als mogelijk” ook van toepassing te maken op de provincies en later ook op de OCMW’s. Ook bij de latere wijzigingen van het Provinciedecreet bleef deze keuze gehandhaafd. De Vlaamse Adviesraad voor Bestuurszaken gaat maar ten dele ak-
Bevoegdheid van het Vlaamse Gewest met betrekking tot de provincies in Vlaanderen
5
DE E L I
H OOFDSTUK 2
koord met dit uitgangspunt. In het briefadvies van 26 november 2008 over het voorontwerp van decreet tot wijziging van het Provinciedecreet stelt deze Raad dat de afstemming zou moeten gebeuren “waar mogelijk” in plaats van “zoveel mogelijk”. De Raad wijst op de belangrijke verschillen tussen provincies en gemeenten. Niet enkel op het vlak van de aard van het bestuur (provinciegouverneur, verkiezingen in districten, …) maar ook op het vlak van de eigen cultuur en historie. Een tweede principe is het geven van grotere autonomie aan de provincies. De Vlaamse regering wijst in de memorie van toelichting naar het kerntakendebat (2001-2003) en naar het subsidiariteitsprincipe. Provincies dragen in hoofdorde zelf de verantwoordelijkheid voor de organisatie en de financiering van hun democratisch bestuur. Verantwoording moet afgelegd worden tegenover de burgers, niet alleen via de verkiezingen, maar evenzeer via hun fiscaliteit. Tijdens het kerntakendebat werd het principe van de subsidiariteit als uitgangspunt gehanteerd voor de verdeling van de bevoegdheden: zaken die een lager bestuursniveau doelmatig kan verrichten, mogen niet door een hoger niveau ter hand genomen worden. Ondanks dit principe van subsidiariteit blijkt het aandeel van de provinciale en lokale overheden in de totale uitgaven van de overheidssector relatief beperkt te zijn. Uit gegevens van Belfius (Lokale financiën, gemeenten en provincies, juli 2012) blijken de Vlaamse gemeenten in 2012 gemiddeld 1.284 euro aan courante uitgaven per inwoner te hebben begroot. De Vlaamse provincies klokten voor het dienstjaar 2012 af op een gemiddelde van 141 euro per inwoner. Beide bedragen zijn zonder het personeel van het gesubsidieerd onderwijs. Omgerekend per inwoner investeerden de Vlaamse gemeenten in 2010 ongeveer 253 euro. De Vlaamse provincies begroten samen voor 2012 investeringsuitgaven voor een bedrag van 314 miljoen euro, hetzij bijna 50 euro per inwoner. Als Vlaanderen dan in 2012 een initiële begroting heeft ingediend van bijna 27.000 miljoen euro beleidskredieten voor 6.289 miljoen inwoners, dan blijkt de Vlaamse overheid ongeveer 4.293 euro per inwoner te begroten. Ander interessant cijfermateriaal dat geciteerd wordt om een pleidooi voor subsidiariteit te ondersteunen, zijn internationale vergelijkingen van het macro-economisch gewicht van de uitgaven van de lokale sector (provincies, gemeenten, OCMW en politiezones) in % van het bbp. België blijkt dan een vrij laag decentralisatieniveau te hebben. Het gewicht van de uitgaven van de lokale overheid beliep in 2007 slechts 6,7 % van het bbp in België tegen gemiddeld 12,5 % in de Europese Unie. Een derde algemeen principe is de ruimte voor maatwerk. De Vlaamse regering verduidelijkt in de memorie van toelichting dat ze geen uniform organisatiemodel wil vastleggen. Elke provincie kan, rekening houdend met de concrete noden en behoeften, op eigen maat de specifieke invullingen van de basisregels organiseren.
6
Bevoegdheid van het Vlaamse Gewest met betrekking tot de provincies in Vlaanderen
HOOFDSTUK 2
DE E L I
Er is sprake van meer mogelijkheden voor zelfregulering, onder meer via een uitgebreide reglementerende bevoegdheid van de provincieraad en de mogelijkheden tot delegatie en bevoegdheidsverdeling tussen de provincieraad en de deputatie en tussen de deputatie en de administratie. Het vierde en laatste principe is dit van de vereenvoudiging. De Vlaamse regering kondigde in de memorie van toelichting bij het Provinciedecreet onder meer aan dat de controle- en rapporteringsstructuren in het kader van sectoraal beleid zullen worden doorgelicht. Het planlastendecreet van 15 juli 2011 gaf uitvoering aan deze belofte en voorziet dat de bestaande regelingen uiterlijk tegen 1 januari 2014 worden aangepast. Zoals hierboven vermeld, is de bevoegdheid van het Vlaamse Gewest ten aanzien van de provincies nog toegenomen door de zesde staatshervorming. Het Vlaamse Gewest kan beslissen om de provinciale instellingen te behouden, te hervormen, te verminderen of te vermeerderen, of op te heffen en in voorkomend geval eventueel te vervangen door bovengemeentelijke besturen. Voor de opheffing van de provincies zal een tweederdemeerderheid nodig zijn in het Vlaams parlement.
Bevoegdheid van het Vlaamse Gewest met betrekking tot de provincies in Vlaanderen
7
DE E L I
3
H OOFDSTUK 3
BEVOEGDHEDEN VAN DE PROVINCIES IN VLAANDEREN
Provincies zijn bevoegd voor de regeling van de provinciale belangen. Ze verlenen ook medewerking aan de uitvoering van wetten en decreten via de medebewindstaken. Enkel als dit bij decreet uitdrukkelijk is bepaald, kunnen de provincies de medewerking van de gemeenten regelen. Inzake de persoonsgebonden of culturele aangelegenheden hebben de provincies een “gesloten taakstelling”; de provincies oefenen vanaf 1 januari 2014 slechts de bevoegdheden en taken uit die door of krachtens de wet of het decreet aan hen zijn toevertrouwd. Voor de andere aangelegenheden zijn de provinciale belangen een “open taakstelling”.
Art. 2 en 3
Het Provinciedecreet beschrijft de plaats van provincies in het binnenlands overheidsbestuur: ze zijn het intermediair bestuursniveau tussen het Vlaamse en het gemeentelijke niveau. De algemene doelstelling van de provincies is om op het provinciale niveau bij te dragen tot de duurzame ontwikkeling van het provinciale gebied. Ze verzekeren daartoe een burgernabije, democratische, transparante en doelmatige uitoefening van de provinciale bevoegdheden; burgerparticipatie en openheid van bestuur moeten daartoe bijdragen. De memorie van toelichting bij het Provinciedecreet verduidelijkt dat dit een opdracht- of intentieverklaring is, die geenszins subjectieve rechten creëert in hoofde van de burgers. Over de bevoegdheden van de provincies als intermediair bestuursniveau bevat het Provinciedecreet drie uitgangspunten: - de provincies zijn bevoegd voor de regeling van de provinciale belangen; inzake de culturele en de persoonsgebonden aangelegenheden, vermeld in de artikelen 4 en 5 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming van de instellingen, oefenen de provincies met ingang van 1 januari 2014 slechts de bevoegdheden en taken uit die door of krachtens de wet of het decreet aan hen zijn toevertrouwd; voor alle overige materies (de gewestbevoegdheden zoals bedoeld in artikel 107quater van de Grondwet, onderwijs, …) kunnen de provincies zelf oordelen over wat ze van provinciaal belang achten, op voorwaarde dat die materies hen niet door of krachtens de Grondwet, wetten of decreten zijn onttrokken; - de provincies oefenen bevoegdheden uit die hen door of krachtens de wet of het decreet zijn toevertrouwd; dit zijn taken van algemeen belang of met andere woorden medebewindstaken ter uitvoering van het beleid van de hogere overheden; - de provincies kunnen ten slotte de medewerking van de gemeenten regelen, maar enkel in die gevallen waarin dit bij decreet uitdrukkelijk is be-
8
Bevoegdheden van de provincies in Vlaanderen
HOOFDSTUK 3
DE E L I
paald; dit heeft betrekking op de mogelijkheid om gemeenten concrete uitvoeringsopdrachten toe te vertrouwen ter uitvoering van het eigen provinciaal beleid of met andere woorden een soort gemeentelijk medebewind te organiseren. Er is tot nog toe geen toepassing gemaakt van deze mogelijkheid. Deze bepaling doet trouwens geen afbreuk aan de mogelijkheid voor provincies en gemeenten om op vrijwillige basis overeenkomsten te sluiten waarbij beleidsinitiatieven op mekaar worden afgestemd. Het begrip “provinciaal belang” wordt vanuit drie invalshoeken nader omschreven en afgebakend. Namelijk ten eerste via het begrip “bovenlokale takenbehartiging”, ten tweede via het begrip “ondersteunende taken” en ten derde via het begrip “gebiedsgerichte samenwerking”. Provinciale belangen kunnen ten eerste betrekking hebben op bovenlokale takenbehartiging. Het begrip “bovenlokaal” wordt afgebakend ten overstaan van het lokale bestuursniveau: een taakbehartiging is bovenlokaal als ze het lokaal gemeentelijk belang overstijgt. Het begrip “bovenlokaal” wordt ook afgebakend ten overstaan van het centrale bestuursniveau: de bovenlokale taakbehartiging moet streekgericht blijven en moet gericht zijn op realisaties binnen de grenzen van het grondgebied van de provincie. Tijdens het kerntakendebat is een duidelijk onderscheid gemaakt met intergemeentelijke samenwerking en met gedeconcentreerde, al dan niet verzelfstandigde, Vlaamse diensten. Deze zijn hulpstructuren respectievelijk van de gemeenten en van de Vlaamse overheid. Deze hulpstructuren kunnen niet dienen om verdelings- of keuzevraagstukken van bovenlokale aard te beslechten. Ze mogen enkel dienen voor de doelmatige uitoefening van welomschreven taken van gemeentelijk of Vlaams belang. Van bovenlokale taakbehartiging is er onder meer sprake als meerdere gemeenten uit de provincie de effecten van de beleidsmaterie ondervinden, of als er sprake is van belangentegenstelling tussen gemeenten waarover een beslissing moet worden genomen die een verdelingsvraagstuk inhoudt, of ten slotte als het gaat om een beslissingsbevoegdheid als beroepsinstantie. Een tweede vorm van provinciale belangenbehartiging zijn de ondersteunende taken op verzoek van andere overheden. Denk daarbij in de eerste plaats aan de ondersteuning van de lokale besturen. Deze ondersteuning moet gericht zijn op de versterking van de bestuurskracht van de lokale besturen en is daarom tijdelijk van aard. Ook de vrijwillige ondersteuning van het beleid van de centrale overheden valt onder deze vorm van provinciale belangenbehartiging. Een derde en laatste toepassing van het provinciaal belang is het nemen van initiatieven met het oog op gebiedsgerichte samenwerking tussen besturen in een regio. Het samenwerken tussen de besturen is noodzakelijk en krijgt de laatste jaren steeds meer aandacht. Ook andere relevante partners dan besturen worden procesmatig samengebracht en integrerend ingezet om te komen tot oplossingen voor maatschappelijk complexe problemen. Er is gepoogd om in artikel 2 van het Provinciedecreet een opening te maken naar een vorm van interbestuurlijke samenwerking. Er is in dit artikel van het
Bevoegdheden van de provincies in Vlaanderen
9
DE E L I
H OOFDSTUK 3
Provinciedecreet immers sprake van samenwerkingsverbanden met of zonder rechtspersoonlijkheid om die gebiedsgerichte samenwerking tussen besturen in een regio te realiseren. Deze mogelijkheid is gelimiteerd binnen de grenzen die vastgelegd moeten worden door de Vlaamse regering. Er mag bovendien geen afbreuk gedaan worden aan het decreet van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking. Tot nieuwe specifieke toepassingen van interbestuurlijke samenwerkingsverbanden met rechtspersoonlijkheid heeft deze bepaling nog niet geleid. De omschrijving van het begrip “provinciaal belang” vanuit drie invalshoeken in artikel 2 van het Provinciedecreet is bijna letterlijk overgenomen van de profielschets van de provincies in het bestuursakkoord uit april 2003 tussen het Vlaams, het provinciaal en het lokaal bestuursniveau omtrent een effectief en burgergericht overheidsbestuur in Vlaanderen. Dit bestuursakkoord legde toen de conclusies vast van het zogenaamde kerntakendebat dat van december 2001 tot april 2003 gevoerd werd tussen de drie rechtstreeks verkozen overheidsniveaus. Het kerntakendebat had als doel te komen tot een duidelijke verdeling van bevoegdheden en taken tussen de drie bestuursniveaus. Zo zou de overheid transparanter kunnen worden voor de burger. De discussie over een nieuw profiel voor de provincies in Vlaanderen is echter veel ouder dan het kerntakendebat. Het kerntakendebat kon voortbouwen op de stevige fundamenten van het eindrapport dat de Commissie Bestuurlijke Organisatie (CBO) in april 1997 had afgeleverd (met een addendum in januari 1998). De inperkingen van de provinciale taakstelling inzake de culturele en persoonsgebonden aangelegenheden vloeien voort uit de zogenaamde interne staatshervorming die tijdens de Vlaamse regeerperiode 2009-2014 is doorgevoerd. Die interne staatshervorming is voorbereid via Vlaanderen in Actie (ViA). Dit is een project van de Vlaamse regering om Vlaanderen tegen 2020 naar de top 5 van Europese regio’s te leiden. Een slagkrachtige overheid is essentieel om dit te kunnen bereiken. De Vlaamse regering heeft in 2008 de Commissie Efficiënte en Effectieve Overheid (CEEO) in het leven geroepen. Deze commissie is een denktank en visiegroep die een bijdrage moet leveren op het vlak van performantie, efficiëntie en effectiviteit. Een van de doelstellingen om te komen tot een slagkrachtige overheid is het vereenvoudigen van de verschillende bestuurslagen en -vormen. De Vlaamse regering vertaalde deze doelstelling in het regeerakkoord 2009-2014 door een interne staatshervorming aan te kondigen. Enige tijd nadien lanceerde de Vlaamse regering de discussies over de interne staatshervorming met een Groenboek (2010). Kleur bekennen over de richting die ze wilde inslaan met deze interne staatshervorming, deed de Vlaamse regering in een Witboek (2011). Doorbraak 48 van het Witboek handelt over een aangescherpte provinciale taakstelling en bevat letterlijk hoe een en ander vanaf 1 januari 2014 verankerd wordt in het nieuwe artikel 2 van het Provinciedecreet. De Vlaamse regering wenst voor de persoonsgebonden en culturele materies een zekere
10
Bevoegdheden van de provincies in Vlaanderen
HOOFDSTUK 3
DE E L I
uniformiteit binnen Vlaanderen. Daarom worden deze aangelegenheden deels onttrokken aan het provinciaal belang. Dit om te vermijden dat de provincies de toegang tot bepaalde welzijns- of culturele voorzieningen of subsidies verschillend zouden regelen. Dit eerste motief vindt zijn grondslag in het kiezen voor gelijkheid eerder dan voor diversiteit. Een tweede motief voor het inperken van culturele en persoonsgebonden bevoegdheden van de provincies is gebaseerd op het streven naar een efficiënt en effectief overheidsbestuur. Dit betekent bijvoorbeeld dat zo weinig mogelijk overheidsniveaus tussenkomen in subsidieprocessen. Inzake de culturele en persoonsgebonden aangelegenheden mogen de provincies slechts bevoegdheden en taken uitoefenen in de mate dat die door of krachtens de wet of het decreet zijn toevertrouwd. De provincies oefenen deze bevoegdheden uit volgens de modaliteiten zoals die opgenomen worden in een bestuursakkoord tussen de Vlaamse regering en elke provincie. Die bestuursakkoorden worden gesloten voor een periode van zes jaar. De concrete invulling van deze bevoegdheden gebeurt in de strategische meerjarenplanning van elke provincie. Samengevat: het Vlaams parlement bepaalt in sectorale decreten welke persoonsgebonden en culturele bevoegdheden de provincies mogen uitoefenen; de Vlaamse regering bepaalt in overleg met de provincies in een bestuursakkoord de modaliteiten voor het uitoefenen van die bevoegdheden; en elke provincieraad bepaalt in het strategisch meerjarenplan hoe die bevoegdheden in elke provincie concreet worden ingevuld. Verschillende decreten geven een opsomming van provinciale taken in de culturele en persoonsgebonden aangelegenheden. Inzake welzijn zijn die taken bijvoorbeeld opgesomd in het decreet van 31 mei 2013 houdende toekenning van bepaalde bevoegdheden aan de provincies in de aangelegenheden, vermeld in artikel 5 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen. Inzake cultuur zijn de provinciale taken opgesomd in twee decreten van 6 juli 2012 betreffende het Lokaal Cultuurbeleid enerzijds en houdende het Vlaams cultureel-erfgoedbeleid anderzijds. Van dezelfde datum dateren ook het decreet houdende de ondersteuning en stimulering van het lokaal jeugdbeleid en de bepaling van het provinciaal jeugdbeleid en het decreet houdende het stimuleren en subsidiëren van een lokaal sportbeleid. Het eerste bestuursakkoord met verdere afspraken over de wijze waarop die bevoegdheden uitgeoefend worden, is met elke provincie afgesloten in het voorjaar van 2013 en start op 1 januari 2014. Dit bestuursakkoord geldt voor een periode van zes jaar. Elk bestuursakkoord bevat drie delen: - een eerste deel bevat de algemene bepalingen. Dit deel bevat een juridisch kader, een beleidsmatig kader van de Vlaamse overheid en een kader inzake gelijke kansen. Dit deel bevat ook afspraken over de jaarlijkse rapportering. Te allen tijde en uiterlijk op 31 augustus 2016 is een evaluatie
Bevoegdheden van de provincies in Vlaanderen
11
DE E L I
H OOFDSTUK 3
mogelijk. In onderling overleg is een bijsturing mogelijk in de vorm van een addendum; - een tweede deel van het bestuursakkoord is het algemeen luik. Het algemeen luik bevat de modaliteiten voor de bevoegdheden die gelijk gelden voor alle provincies; - een derde en laatste deel van het bestuursakkoord is een specifiek luik. Het specifiek luik bevat de uitwerking van de modaliteiten voor de bevoegdheden die enkel gelden voor één of meer provincies. Toerisme is een culturele aangelegenheid volgens artikel 4 van de bijzondere wet tot hervorming der instellingen van 8 augustus 1980. Maar toerisme is buiten de decreten en het bestuursakkoord met betrekking tot de interne staatshervorming gehouden. Monumenten en landschappen zijn door hetzelfde artikel 4 uitgesloten van de culturele aangelegenheden. Toch bevat het algemeen luik van het bestuursakkoord bepalingen over de provinciale bevoegdheden met betrekking tot onroerend erfgoed. Onderwijs komt niet voor in de artikelen 4 en 5 van de bijzondere wet tot hervorming van de instellingen van 8 augustus 1980 en valt daardoor ook buiten de interne staatshervorming. Op het einde van dit hoofdstuk is een tabel opgenomen met een schematisch overzicht van de provinciale bevoegdheden in de culturele en persoonsgebonden aangelegenheden. Zowel de bepalingen uit de hierboven vermelde decreten als uit het algemeen luik van de bestuursakkoorden zijn in die tabel samengevat (zie blz. 13 t.e.m. 21). De inperking van de provinciale taakstelling gaat gepaard met de overheveling van bevoegdheden en middelen naar de Vlaamse overheid. De financiële verevening gebeurt met ingang van 2014 via een substantiële vermindering van het provinciefonds. Artikel 2 van het Provinciedecreet belast de provincies niet enkel met opdrachten van provinciaal belang, maar ook met taken van algemeen belang. De provincies oefenen bevoegdheden uit die hen door of krachtens de wet of het decreet zijn toevertrouwd. Dat zowel de federale overheid als het gewest en de gemeenschap een beroep kunnen doen op de provincies voor het zogenaamde medebewind, ligt trouwens vast in artikel 6, § 1, VIII, tweede lid van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming van de instellingen en in artikel 46 van de gewone wet van 9 augustus 1980 tot hervorming van de instellingen. De provinciale bevoegdheden zijn dus opgedeeld in opdrachten van provinciaal belang enerzijds en opdrachten van algemeen belang anderzijds. De taken van provinciaal belang zijn dan weer opgedeeld in een open taakstelling voor de grondgebonden bevoegdheden en een gesloten taakstelling voor de persoonsgebonden en culturele bevoegdheden. Op het eerste gezicht betekent dit dat de beleidsvrijheid van de provincie het grootst is bij de grondgebonden taken van provinciaal belang. Die beleidsvrijheid is dan gemiddeld bij de persoonsgebonden en culturele taken van provinciaal belang, en het kleinst bij de taken van algemeen belang (medebewind). De realiteit is
12
Bevoegdheden van de provincies in Vlaanderen
HOOFDSTUK 3
DE E L I
genuanceerder. Wetten of decreten kunnen ook in grondgebonden materies sommige zaken zo gedetailleerd regelen, zonder enige opdracht voor de provincies, dat er helemaal geen ruimte meer overblijft voor provinciaal beleid. Met andere woorden: door taken volledig zelf te regelen op Vlaams niveau of toe te kennen aan het gemeentelijke niveau, kan de open taakstelling van de provincies voor grondgebonden materies de facto ook uitgehold worden. Bij een toegekende bevoegdheid van provinciaal belang voor persoonsgebonden en culturele aangelegenheden hangt de omvang van de beleidsruimte af van de formulering in het decreet dat de bevoegdheden toekent en van het al dan niet verder afbakenen van die bevoegdheden in het bestuursakkoord.
PROVINCIALE BEVOEGDHEDEN IN DE CULTURELE EN PERSOONSGEBONDEN AANGELEGENHEDEN VERMELD IN DE ARTIKELEN 4 EN 5 VAN DE BIJZONDERE WET TOT HERVORMING DER INSTELLINGEN (BWHI) Culturele aangelegenheden zoals vermeld in de BWHI Art. 4. De culturele aangelegenheden bedoeld in artikel 59bis, § 2, 1°, van de Grondwet zijn: 1° de bescherming en de luister van de taal; 2° de aanmoediging van de vorming van navorsers; 3° de schone kunsten; 4° het cultureel patrimonium, de musea en de andere wetenschappelijk-culturele instellingen met uitzondering van de monumenten en landschappen; 5° de bibliotheken, discotheken en soortgelijke diensten; 6° de radio-omroep en de televisie, het uitzenden van mededelingen van de Nationale Regering uitgezonderd; 6°bis de hulp aan de geschreven pers; 7° het jeugdbeleid; 8° de permanente opvoeding en de culturele animatie; 9° de lichamelijke opvoeding, de sport en het openluchtleven; 10° de vrijetijdsbesteding en het toerisme; 11° de voorschoolse vorming in de peutertuinen; 12° de post- en parascolaire vorming; 13° de artistieke vorming; 14° de intellectuele, morele en sociale vorming;
Bevoegdheden van de provincies in Vlaanderen
13
DE E L I
H OOFDSTUK 3
15° de sociale promotie; 16° de beroepsomscholing en -bijscholing, met uitzondering van de regeling van de tegemoetkoming in de uitgaven inherent aan de selectie, de beroepsopleiding en de nieuwe installatie van het personeel door een werkgever in dienst genomen met het oog op de oprichting van een onderneming, de uitbreiding of de overschakeling van zijn onderneming; 17° (opgeheven) Decreet van 6 juli 2012 betreffende het Lokaal Cultuurbeleid (art. 59 en 60) De provincies zijn bevoegd voor: 1° streekgericht bibliotheekbeleid; 2° bovenlokale platformwerking en samenwerking met uitzondering van structurele subsidiëring aan een intergemeentelijk samenwerkingsverband gesubsidieerd door de Vlaamse overheid; 3° sociaal-cultureel volwassenenwerk van bovenlokaal belang met uitzondering van steun aan organisaties die reeds structureel gesubsidieerd worden door de Vlaamse overheid; 4° kwaliteitsbevorderende maatregelen binnen de amateurkunstensector, meer bepaald: - steun aan organisaties van bovenlokaal belang met uitzondering van steun aan organisaties die reeds structureel gesubsidieerd worden door de Vlaamse overheid; - wedstrijden en tornooien; 5° professionele kunsten van bovenlokaal belang ondersteunen, met uitzondering van steun aan organisaties die reeds structureel gesubsidieerd worden door de Vlaamse overheid;
14
Bevoegdheden van de provincies in Vlaanderen
Bestuursakkoord 2014-2019 Het bestuursakkoord bevat geen modaliteiten met betrekking tot de provinciale bevoegdheden die vermeld zijn in het decreet van 6 juli 2012 betreffende het lokaal cultuurbeleid.
HOOFDSTUK 3
DE E L I
6° ondersteuning aan circusorganisaties van bovenlokaal belang; 7° regionaal cultureel-erfgoedbeleid; 8° gebiedsgerichte projecten, impulsprojecten of projecten voor bijzondere doelgroepen; 9° in afwijking van bovenstaande uitzonderingen, ondersteuning bieden aan initiatieven en organisaties die worden ondersteund door de Vlaamse overheid, maar waarvan de provincie medeorganisator is, binnen de afspraken van een beheersovereenkomst; 10° deelname in een rechtspersoon opgesomd in bijlage bij het decreet. Decreet van 6 juli 2012 houdende het Vlaams cultureel-erfgoedbeleid (art. 149) De provincies zijn bevoegd voor het regionale cultureel-erfgoedbeleid, namelijk: 1° indeling bij het regionale niveau van collectiebeherende cultureelerfgoedorganisaties;
Bestuursakkoord 2014-2019 Het bestuursakkoord bevat geen modaliteiten met betrekking tot de provinciale bevoegdheden die vermeld zijn in het decreet van 6 juli 2012 betreffende het Vlaamse cultureel-erfgoedbeleid.
2° toekenning van werkingssubsidies aan collectiebeherende organisaties die ingedeeld zijn bij het regionale niveau; 3° ondersteuning van cultureelerfgoedorganisaties met een re gionale relevantie; 4° ontwikkelen van een regionaal depotbeleid; 5° aanbieden van een consulentschap.
Bevoegdheden van de provincies in Vlaanderen
15
DE E L I
H OOFDSTUK 3
Decreet van 6 juli 2012 houdende het stimuleren en subsidiëren van een lokaal sportbeleid (art. 16) 1° het stimuleren van personen met een handicap tot sportbeoefening; 2° op vraag van de gemeenten, stimuleren en ondersteunen van de regionale werking in de sportsector; 3° ondersteunen of organiseren van bovenlokale sportevenementen; 4° bouwen of subsidiëren van bovenlokale sportinfrastructuur; 5° coördineren van de relatie tussen natuur, sport en recreatie en ruimtelijke ordening; 6° beheren van unieke bovenlokale instellingen in de sport.
Bestuursakkoord 2014-2019 Hoofdstuk I van Deel II van het bestuursakkoord bevat de modaliteiten voor de uitvoering van alle bevoegdheden inzake sport die opgesomd zijn in artikel 16 van het decreet van 6 juli 2012. Ze kunnen als volgt samengevat worden: 1° Sport voor personen met een handicap (G-sport) wordt uitgevoerd volgens 5 modaliteiten: het partnerschap in G-sport Vlaanderen; de activering van personen met een handicap; G-sportpromotie; clubondersteuning; competentieontwikkeling. 2° Regionale werking in de sportsector kan enkel uitgevoerd worden onder volgende voorwaarden: op vraag van de gemeenten; maximaal via coördinatie, overleg, communicatie en promotie, faciliteren en vorming, onderzoek en stimuleren van intergemeentelijke samenwerking. Subsidies aan topsport of aan Vlaamse sportfederatie en hun provinciale koepels zijn uitgesloten. 3° Bovenlokale sportevenementen kunnen ondersteund of georganiseerd worden mits voldaan wordt aan volgende voorwaarden: permanent of alledaags regulier sportaanbod is uitgesloten; de organisatie dient een bovenlokaal element te bevatten (bv. kam pioenschappen vanaf het Vlaamse niveau).
16
Bevoegdheden van de provincies in Vlaanderen
HOOFDSTUK 3
DE E L I
4° Bouwen of subsidiëren van bovenlokale sportinfrastructuur is mogelijk mits de infrastructuur een bovenlokale aard heeft volgens de aard of het karakter van de sport, het overschrijden van de lokale draagkracht en met uitsluiting van plaatselijke sportbeoefening. Voorafgaand overleg is nodig. 5° Coördineren natuur, sport en recreatie en ruimtelijke ordening. Hieromtrent worden geen beperkingen noch bijkomende voorwaarden opgelegd. 6° Beheren unieke bovenlokale instellingen.
Bevoegdheden van de provincies in Vlaanderen
17
DE E L I
H OOFDSTUK 3
Decreet van 6 juli 2012 houdende de ondersteuning en stimulering van het lokaal jeugdbeleid en de bepaling van het provinciaal jeugdbeleid (art. 8) 1° exploiteren en ondersteunen van bovenlokale jeugddomeinen en jeugdinfrastructuur en uitleendiensten voor de jeugd; 2° inclusief beleid voor kinderen en jongeren; 3° organiseren van participatie van kinderen en jongeren bij de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van het provinciaal beleid; 4° voeren van een impulsbeleid ter ondersteuning van jong artistiek talent; 5° coachen, stimuleren van netwerken en vorming van gemeentebesturen, intergemeentelijke samenwerkingsverbanden en verenigingen; 6° impulsbeleid ter uitvoering van het Vlaamse jeugd- en kinderrechtenbeleid.
18
Bevoegdheden van de provincies in Vlaanderen
Bestuursakkoord 2014-2019 Hoofdstuk II van Deel II van het bestuursakkoord bevat de modaliteiten voor de uitvoering van twee van de zes bevoegdheden inzake jeugd die opgesomd zijn in artikel 16 van het decreet van 6 juli 2012. Ze kunnen als volgt samengevat worden: 1° Impulsbeleid voor jong artistiek talent: via het opzetten van intersectorale projecten; impulssubsidies; bevorderen van toenadering tussen lokale beleidsactoren en expertiseverspreiding; stimuleren van een inclusief aanbod; stimuleren van culturele initiatieven gericht op kinderen en jongeren; expertise en vorming voor creatieve ruimtes; expertise en vorming en zelf ontwikkelen van jeugd-culturele zones; helpdesk; vorming van netwerken. 2° Jeugd- en kinderrechtenbeleid: ondersteunen van mensen en organisaties die werken met kinderen en jongeren op het vlak van vorming; gezondheid van kinderen en jongeren, in de eerste plaats sensibiliseren rond muziek gerelateerde gehoorschade; expertise op het vlak van specifieke kwaliteitsvolle ruimte voor kinderen, jongeren en hun verenigingen (gerelateerd aan bevoegdheid Ruimtelijke Ordening); educatie en informatie.
HOOFDSTUK 3
DE E L I
Persoonsgebonden aangelegenheden zoals vermeld in de BWHI Art. 5. § 1. De persoonsgebonden aangelegenheden bedoeld in artikel 59bis, § 2bis, van de Grondwet, zijn: I. Wat het gezondheidsbeleid betreft: 1° het beleid betreffende de zorgenverstrekking in en buiten de verplegingsinrichtingen (behoudens een aantal uitzonderingen opgesomd in de BWHI); 2° de gezondheidsopvoeding alsook de activiteiten en diensten op het vlak van de preventies gezondheidszorg, met uitzondering van de nationale maatregelen inzake profylaxies. II. Wat de bijstand aan personen betreft: 1° het gezinsbeleid met inbegrip van alle normen van hulp en bijstand aan gezinnen en kinderen; 2° het beleid inzake maatschappelijk welzijn, met inbegrip van de organieke regels betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn (behoudens een aantal uitzonderingen opgesomd in de BWHI); 3° het beleid inzake onthaal en integratie van inwijkelingen; 4° het beleid inzake mindervaliden (behoudens een aantal uitzonderingen opgesomd in de BWHI); 5° het bejaardenbeleid (behoudens een aantal uitzonderingen opgesomd in de BWHI); 6° de jeugdbescherming, met inbegrip van de sociale bescherming en de gerechtelijke bescherming, (behoudens een aantal uitzonderingen opgesomd in de BWHI); 7° de sociale hulpverlening aan gedetineerden met het oog op hun sociale re-integratie. III. (opgeheven)
Bevoegdheden van de provincies in Vlaanderen
19
DE E L I
H OOFDSTUK 3
Decreet van 31 mei 2013 houdende toekenning van bepaalde bevoegdheden aan de provincies in de aangelegenheden, vermeld in artikel 5 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen 1° Sociale kaart (art. 2) 2° Sociale planning (art. 3) 3° Stimuleren en ondersteunen van netwerken in de welzijns- en gezondheidssector (art. 4) 4° Impulsbeleid ter uitvoering van het Vlaams welzijns- en gezondheidsbeleid met uitzondering van structurele subsidiëring (art. 5) 5° Betrokkenheid in of de ondersteuning van de initiatieven, opgenomen in de bijlage die bij dit decreet is gevoegd (art. 6)
Bestuursakkoord 2014-2019 Hoofdstuk III van Deel II van het bestuursakkoord bevat de modaliteiten voor de uitvoering van de bevoegdheden inzake welzijn en zorg die opgesomd zijn het decreet van 31 mei 2013. Die modaliteiten hebben enkel betrekking op het impulsbeleid zoals vermeld in artikel 5 van het decreet. Ze kunnen als volgt samengevat worden: De provincie kan niet langer structureel subsidies toekennen aan voorzieningen of organisaties waaraan de Vlaamse Gemeenschap in het kader van haar gezondheids- en welzijnsbeleid een werkingssubsidie toekent ter ondersteuning van de personeels- en werkingskosten van een structurele activiteit. De provincie kan invulling geven aan de volgende prioriteiten: - faciliteren van een voldoende, kwaliteitsvol en toegankelijk welzijns- en zorgaanbod; - promoten van de zorgberoepen; - stimuleren van inclusief en participatief werken; - stimuleren van de vermaatschappelijking van de zorg; - ontwikkelen van innovatieve projecten; - ondersteunen van lokale besturen in specifiek lokale of bovenlokale welzijns- en zorgdomeinen; - bewaken van de territoriale homogeniteit van het meso-bestuursniveau.
20
Bevoegdheden van de provincies in Vlaanderen
HOOFDSTUK 3
Decreet van 7 juni 2013 betreffende het Vlaamse integratie- en inburgeringsbeleid: Voor welbepaalde gebieden kan de uitvoering van taken of kerntaken van het Vlaamse EVA toegewezen worden aan een provincie of gemeente (art. 25).
DE E L I
Bestuursakkoord 2014-2019 Het bestuursakkoord bevat geen modaliteiten met betrekking tot de provinciale bevoegdheden die vermeld zijn in het decreet van 7 juni 2013 betreffende het Vlaamse integratie- en inburgeringsbeleid. Bestuursakkoord 2014-2019 Hoewel het geen bevoegdheid is die behoort tot de culturele of persoonsgebonden aangelegenheden, bevat het bestuursakkoord in hoofdstuk IV van deel II ook modaliteiten voor het uitoefenen van bevoegdheden in het beleidsveld onroerend erfgoed. Deze modaliteiten volgende thema’s:
behandelen
- coördineren en organiseren van de werking van de Monumentenwacht; - opnemen, stimuleren en faciliteren van taken in het kader van algemene landschapszorg; - realiseren van een depotbeleid aan de hand van de uitbouw van een depotnetwerk uitgaande van een volwaardig partnerschap; - sensibiliseren en publiekswerking in het kader van onroerend erfgoed; - afschaffen van de koppelsubsidies onroerend erfgoed.
Bevoegdheden van de provincies in Vlaanderen
21
DE E L I
4
HOOFDS TUK 4
TERRITORIUM VAN DE PROVINCIES
De provinciegrenzen liggen juridisch vast via de grenzen van de gemeenten die tot een provincie behoren.
De territoriale afbakening van de huidige provincies in Vlaanderen gaat terug tot het Franse Bewind. Bij decreet van 31 augustus 1795 (14 fructidor An III) werd ons land door de Franse bezetter ingedeeld in negen departementen. Via de fundamentele wet van 1815 uit de Nederlandse periode zijn de provinciegrenzen tot in onze huidige rechtsorde doorgedrongen. Het territorium van de provincies blijkt beschreven als een opsomming van gemeenten. De provinciegrenzen zijn dus een aaneenschakeling van stukken gemeentegrenzen waar deze palen aan gemeenten die buiten de provincie liggen of aan de landsgrens.
22
Territorium van de provincies
DE E L I I
Provincieraadsverkiezingen
Hoofdstuk 1
Voorbereiding van de provincieraadsverkiezingen
Hoofdstuk 2
De eigenlijke kiesverrichtingen
HOOFDSTUK 1
DE E L II
Artikel 162 van de Grondwet schrijft voor dat de leden van de provincieraden en van de gemeenteraden rechtstreeks verkozen worden. De vierde staatshervorming van 2001 hevelde de bevoegdheid inzake de organieke wetgeving voor de lokale besturen over naar de gewesten. Volgens art. 6, § 1, VIII, 4° van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming van de instellingen regelen de gewesten “de verkiezing van de provinciale, gemeentelijke en binnengemeentelijke organen, alsook van de organen van agglomeraties en federaties van gemeenten”. De gewesten zijn daardoor sinds 1 januari 2002 bevoegd voor onder meer het vaststellen van de verkiezingsregels. Een aantal belangrijke beginselen vindt men terug in het Provinciedecreet, maar de meeste regels met betrekking tot de provincieraadsverkiezingen werden opgenomen in het Lokaal en Provinciaal Kiesdecreet van 8 juli 2011 (hierna: Kiesdecreet). De federale overheid is bevoegd gebleven voor een aantal aspecten, waaronder vooral: - het stemrecht voor niet-Belgische onderdanen (artikel 8 Gw., al is die uitzondering thans enkel relevant voor de gemeenteraadsverkiezingen); - de bevoegdheid van de Raad van State inzake verkiezingsbetwistingen als beroepsinstantie met volle rechtsmacht (artikel 160 Gw.); - de bijzondere regels, onder meer inzake verkiezingen, in de zgn. pacificatiewet van 9 augustus 1988.
1
A
VOORBEREIDING VAN DE PROVINCIERAADSVERKIEZINGEN TIJDSTIP VAN DE VERKIEZINGEN
De gewone verkiezingen van de provincieraden vinden plaats elke zes jaar, samen met de gemeenteraden en de districtsraden (artikel 6, § 1, Provinciedecreet, artikel 6 Kiesdecreet). Aangezien deze raden niet voortijdig ontbonden kunnen worden, zijn er geen voortijdige verkiezingen en worden de raden van alle provincies, gemeenten en districten in beginsel steeds op hetzelfde tijdstip verkozen.
Art. 6, § 1
Er zijn twee mogelijke afwijkingen op het beginsel van de vaste verkiezing elke zes jaar, met name indien buitengewone verkiezingen worden gehouden voor een bepaalde raad of voor één of meer zetels van een bepaalde raad (artikel 218 e.v. Kiesdecreet). Een eerste afwijking betreft de hypothese van nieuwe verkiezingen na ongeldigverklaring van de verkiezingen (artike-
Voorbereiding van de provincieraadsverkiezingen
25
DE E L II
H OOFDSTUK 1
len 204 en 216 Kiesdecreet) of na de vacature van een zetel waarbij geen opvolgers meer kunnen worden aangewezen.
B
KIEZERS EN VERKOZENEN
a
Voorwaarden om kiesgerechtigd te zijn
Om kiesgerechtigd te zijn moet men Belg zijn, achttien jaar oud zijn, in de bevolkingsregisters van een gemeente van de betrokken provincie ingeschreven zijn en niet zijn uitgesloten van of geschorst in het kiesrecht (artikel 8 Kiesdecreet). Aan het nationaliteitsvereiste (dat ook wordt opgelegd door artikel 8 Gw.) moet voldaan zijn op de datum waarop de kiezerslijst wordt afgesloten. Voor de gemeenteraadsverkiezingen kunnen EU-onderdanen en andere vreemdelingen onder bepaalde voorwaarden ook het stemrecht verwerven, maar die regeling geldt niet voor de provincieraadsverkiezingen. Aan het leeftijdsvereiste moet pas zijn voldaan op de dag van de verkiezingen. Bij het opstellen van de kiezerslijst wordt daarmee rekening gehouden. Aan het woonplaatsvereiste moet voldaan zijn op de datum waarop de kiezerslijst wordt afgesloten. Dit vereiste wordt beoordeeld aan de hand van de inschrijving in het bevolkingsregister, maar het tegendeel kan worden aangetoond aan de hand van feitelijke elementen. De hoofdverblijfplaats is de plaats waar een gezin dat uit verschillende personen bestaat bijeenkomt, d.i. de plaats waar men zich met zijn gezin terugtrekt voor zijn privéleven, waar het centrum ligt van zijn gezinsleven en waar men, zo men een bedrijvigheid buitenshuis uitoefent, na het volbrengen van de daaraan verbonden taken regelmatig naar terugkeert en er verblijft. Indien zou blijken dat die hoofdverblijfplaats niet overeenstemt met de inschrijving in het bevolkingsregister, kan die inschrijving en dus ook de opname op de kiezerslijst worden betwist. De definitieve uitsluiting uit het kiesrecht wordt opgelegd aan personen die door een veroordeling levenslang ontzet zijn van hun kiesrecht (artikel 15 § 1 Kiesdecreet, artikel 6 Kieswetboek en artikel 31 Strafwetboek). De tijdelijke schorsing van het kiesrecht heeft in de praktijk betrekking op twee gevallen, met name personen die door een veroordeling voor een bepaalde duur ontzet zijn van hun kiesrecht enerzijds en de gerechtelijk onbekwaamverklaarden, de verlengde minderjarigen en de geïnterneerden anderzijds (artikel 15 § 2 Kiesdecreet en artikel 7 Kieswetboek).
26
Voorbereiding van de provincieraadsverkiezingen
HOOFDSTUK 1
b
DE E L II
Kiezerslijsten
Voor een gewone provincieraadsverkiezing wordt de kiezerslijst gebruikt die is vastgesteld voor de gemeenteraadsverkiezingen en die op 1 augustus van het verkiezingsjaar door het college van burgemeester en schepenen wordt opgesteld. Omdat voor die laatste verkiezingen ook bepaalde EU-onderdanen en andere vreemdelingen het stemrecht kunnen verwerven, in tegenstelling tot de provincieraadsverkiezingen, worden zij op de kiezerslijst gemarkeerd met de letter “G” (EU-onderdanen) en “V” (andere vreemdelingen), zodat zij niet worden toegelaten tot de provincieraadsverkiezingen (artikelen 16 tot 20 Kiesdecreet). Er kan bezwaar worden ingediend bij het college van burgemeester en schepenen indien men ten onrechte is ingeschreven op of weggelaten of geschrapt van de kiezerslijst, eventueel zelfs gevolgd door een beroepsprocedure voor het hof van beroep (artikelen 27 tot 35 Kiesdecreet). In geval van een buitengewone verkiezing om een vacature in te vullen waarin niet kan worden voorzien door het aanstellen van een opvolger, stelt het college van burgemeester en schepenen de kiezerslijst vast op de dag van de beslissing van de provincieraad of van het besluit van de Vlaamse regering houdende bijeenroeping van het kiescollege (artikel 218 § 2 Kiesdecreet). De vermelding op de kiezerslijst is geen formele voorwaarde om kiezer te zijn, maar men wordt enkel tot de stemming toegelaten als men op de kiezerslijst (de aanstiplijst van het stembureau) voorkomt of als men aantoont dat de hierboven vermelde bezwaar- of beroepsprocedure tot een gunstig resultaat heeft geleid of als men een getuigschrift van het college van burgemeester en schepenen voorlegt waarin wordt bevestigd dat men de hoedanigheid van kiezer heeft (artikel 137 Kiesdecreet).
c
Verkiesbaarheidsvoorwaarden
Overeenkomstig artikel 59 van het Kiesdecreet moet men, om als provincieraadslid verkozen te kunnen worden en om het te blijven, voldoen aan de kiesvoorwaarden. Men is niet verkiesbaar als men veroordeeld is tot bepaalde misdrijven als verduistering, belangenneming en omkoping, gepleegd tijdens de uitoefening van een gemeenteambt, gedurende twaalf jaar. De verwijzing naar een gemeenteambt, veeleer dan een provinciaal ambt, is waarschijnlijk een redactionele fout in het Kiesdecreet.
Voorbereiding van de provincieraadsverkiezingen
27
DE E L II
Art. 5
H OOFDSTUK 1
d
Aantal te verkiezen provincieraadsleden
Het aantal provincieraadsleden dat wordt verkozen is afhankelijk van het inwonersaantal van de betrokken provincie. Het aantal provincieraadsleden bedraagt 63 provincieraadsleden in provincies met minder dan 1.000.000 inwoners en 72 provincieraadsleden in provincies met meer dan 1.000.000 inwoners. Uiterlijk op 1 juni van het jaar waarin er provincieraadsverkiezingen plaatsvinden, stelt de Vlaamse regering bij besluit een lijst op van het aantal te verkiezen provincieraadsleden per provincie. Dit wordt gebaseerd op het inwonersaantal in de provincie op 1 januari van hetzelfde jaar (artikel 5 Provinciedecreet). Op 1 januari 2006 telden de provincies Antwerpen, Vlaams-Brabant, OostVlaanderen en West-Vlaanderen meer dan 1 miljoen inwoners, zodat hun provincieraden 72 leden omvatten. De provincie Limburg telde minder dan 1 miljoen inwoners, zodat de provincieraad er 63 leden omvat (besluit van de Vlaamse regering van 16 maart 2012 tot vaststelling van het aantal te verkiezen gemeenteraadsleden per gemeente, het aantal te verkiezen leden van de raden voor maatschappelijk welzijn van de randgemeenten en van de gemeente Voeren, het aantal te verkiezen stadsdistrictsraadsleden in Antwerpen, het aantal te begeven schepenmandaten per gemeente, het aantal leden van de stadsdistrictscolleges in Antwerpen en het aantal te verkiezen provincieraadsleden per provincie van het Vlaamse Gewest, en tot verdeling van de provincieraadsleden over de provinciedistricten).
e
Provinciedistricten en provinciale kiesarrondissementen
De provincieraadsleden worden verkozen volgens territoriale onderverdelingen van de provincie. Een provincie is ingedeeld in één of (meestal) meer provinciale kiesarrondissementen, die op hun beurt één of (meestal) meer provinciedistricten omvatten. Een provinciedistrict bestaat op zijn beurt uit één of meer kieskantons (artikel 6 § 1 Provinciedecreet). De indeling ervan wordt bepaald door een besluit van de Vlaamse regering (zie verder). Aan elk provinciedistrict wordt een aantal zetels toegekend op basis van het bevolkingsaantal. Het is ook binnen dat provinciedistrict dat die zetels worden verdeeld over de kandidatenlijsten en de kandidaten, op basis van de stemresultaten. Een beperkt aantal zetels wordt echter op een hoger niveau, namelijk dat van het provinciaal kiesarrondissement, verdeeld onder lijsten van de verschillende kiesdistricten die er deel van uitmaken en die onderling zijn verbonden (aanvullende zetelverdeling bij lijstenverbinding, ook apparentering genoemd). In arrest nr. 149/2007 oordeelde het Grondwettelijk Hof in 2007 dat sommige toen nog bestaande provinciedistricten met slechts twee of drie zetels te
28
Voorbereiding van de provincieraadsverkiezingen
HOOFDSTUK 1
DE E L II
klein zijn om in voldoende mate een evenredige vertegenwoordiging te bieden, zelfs rekening houdend met de aanvullende zetelverdeling bij lijstenverbinding, waardoor een discriminatie ontstond tussen kiezers (wat betreft het gewicht van hun stem) en kandidaten (wat betreft hun kansen om verkozen te worden) van grote en kleine provinciedistricten. In dergelijke kleine provinciedistricten is het aantal stemmen dat vereist is om een zetel te bemachtigen, immers veel groter dan in grotere provinciedistricten. In het nieuwe Kiesdecreet is hieraan tegemoetgekomen door het aantal provinciedistricten te hertekenen met als uitgangspunt dat elk provinciedistrict ten minste zes zetels zou moeten omvatten. Tegelijkertijd werd het aantal provincieraadsleden verlaagd tot maximaal 63 raadsleden in provincies met minder dan één miljoen inwoners en tot maximaal 72 raadsleden in provincies met meer dan één miljoen inwoners. Ten slotte werd voorzien in een kiesdrempel van vijf procent, waaraan moet zijn voldaan om in aanmerking te komen voor de zetelverdeling. De concrete indeling van de provinciale kiesarrondissementen, provinciedistricten en kieskantons vindt men in de bijlage bij het Kiesdecreet. De vaststelling van het aantal zetels per provincie en per provinciedistrict vindt men in de bijlagen 4 en 5 bij het besluit van de Vlaamse regering van 16 maart 2012 tot vaststelling van (…) het aantal te verkiezen provincieraadsleden per provincie van het Vlaamse Gewest, en tot verdeling van de provincieraadsleden over de provinciedistricten. De hiernavolgende tabel geeft de huidige situatie weer: Provincie (aantal zetels)
Provinciaal kiesarrondissement
Provinciedistrict
Zetels
Antwerpen (72)
Antwerpen
Antwerpen
21
Boom
7
Kapellen
13
Lier
7
Mechelen
6
Herentals
7
Turnhout
11
Mechelen-Turnhout
Voorbereiding van de provincieraadsverkiezingen
29
DE E L II
H OOFDSTUK 1
Limburg (63)
Oost-Vlaanderen (72)
Limburg
Hasselt
8
Beringen
9
Peer
7
Genk
7
Sint-Truiden
10
Maasmechelen
9
Neerpelt
6
Tongeren
7
Gent
12
Eeklo
7
Deinze
11
Aalst
6
Geraardsbergen
8
Oudenaarde
6
Dendermonde-Sint-Niklaas
Dendermonde
10
Sint-Niklaas
12
Leuven
Leuven
13
Diest
12
Tienen
7
Halle
21
Vilvoorde
19
Brugge
Brugge
17
Kortrijk-Ieper
Ieper
7
Kortrijk
17
Oostende
9
Veurne-Diksmuide
7
Roeselare
9
Tielt
6
Gent
Aalst-Oudenaarde
Vlaams-Brabant (72)
Halle-Vilvoorde West-Vlaanderen (72)
Oostende-Veurne-Diksmuide
Roeselare-Tielt
30
Voorbereiding van de provincieraadsverkiezingen
HOOFDSTUK 1
C
DE AANLOOPPERIODE NAAR DE VERKIEZINGEN
a
De bureaus
DE E L II
Er worden verscheidene kiesbureaus opgericht die de kiesverrichtingen behartigen: - voor elke provincie een provinciaal hoofdbureau (artikel 41 Kiesdecreet); - voor elk provinciedistrict een provinciedistrictshoofdbureau (artikel 40 Kiesdecreet); - voor elk kieskanton een kantonhoofdbureau (artikel 39 Kiesdecreet); - telbureaus en stembureaus (artikelen 42 e.v. Kiesdecreet). De telbureaus zijn belast met het opnemen van de stemmen van verscheidene stembureaus en zijn gevestigd in de hoofdplaats van het kieskanton. Ze beoordelen de geldigheid van de stemmen en totaliseren de stemmen per lijst en per kandidaat. Bij geautomatiseerde stemming zijn er geen telbureaus omdat het kantonhoofdbureau (of het gemeentelijk hoofdbureau, bij gelijktijdige gemeente- en provincieraadsverkiezingen) in dat geval instaat voor de telling. Het kantonhoofdbureau is gevestigd in de hoofdplaats van het kieskanton. Zijn opdracht betreft vooral de voorbereiding van de verkiezing (onder meer de aanwijzing van voorzitters en bijzitters van de stem- en telbureaus, alsook verscheidene administratieve verrichtingen). Het kantonhoofdbureau wordt voorgezeten door een magistraat. Het provinciedistrictshoofdbureau houdt toezicht over het geheel van de verrichtingen in het provinciedistrict en schrijft zo nodig de spoedmaatregelen voor die de omstandigheden mochten vereisen. Het provinciedistrictshoofdbureau heeft ook belangrijke voorbereidende taken, zoals: - ontvangen van de ingediende voordrachtsakten van kandidaten; - onderzoek van de regelmatigheid van lijsten en hun kandidaten; - loting van de volgnummers van de lijsten; - opmaak van de stembiljetten. Het provinciedistrictshoofdbureau bestaat uit een voorzitter (een magistraat), een secretaris, vier bijzitters en vier plaatsvervangende bijzitters. Het provinciaal hoofdbureau heeft als taak het toepassen van de kiesdrempel, de verdeling van de zetels en de aanwijzing van de verkozenen. Het wordt gevormd door het provinciedistrictshoofdbureau dat gevestigd is in de hoofdplaats van de provincie.
Voorbereiding van de provincieraadsverkiezingen
31
DE E L II
H OOFDSTUK 1
b
De kandidaatstelling 1 ° Wa a r, w a nneer en ho e?
De voordrachten van de kandidaten worden ingediend op zaterdag de 29e of zondag de 28e dag voor de verkiezingen tussen 13 en 16 uur (artikelen 68 en 84 Kiesdecreet). De kandidaatstelling gebeurt schriftelijk op een vooraf vastgesteld formulier. De voordrachtsakte moet ondertekend zijn door ten minste vijftig kiezers van de provincie of door ten minste een uittredend provincieraadslid (artikelen 69 en 84 Kiesdecreet). De voordrachtsakte bevat voor elke kandidaat de naam, de voornaam, de geboortedatum, het rijksregisternummer, het geslacht, het beroep en de hoofdverblijfplaats. De vermelding van een persoon op de voordrachtsakte en de ondertekening volstaat; er is geen aparte bewilligingsakte van de kandidaat vereist. De voordrachtsakte bevat ook de lijstnaam van ten hoogste achttien tekens die boven de kandidatenlijst op het stembiljet moet komen (artikelen 60 en 71 Kiesdecreet). Bij de voordracht dient tevens rekening te worden gehouden met een evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen op de kandidatenlijsten. De eerste twee kandidaten op een lijst mogen niet van hetzelfde geslacht zijn (het zgn. ritssysteem) en op een lijst mag het verschil tussen het aantal kandidaten van hetzelfde geslacht niet groter zijn dan één (pariteitsregel) (artikel 74 Kiesdecreet). Eventueel kan als bijlage bij de voordrachtsakte een akte van fractievorming worden gevoegd. Dit omvat de mogelijkheid voor de kandidaat-raadsleden die op eenzelfde lijst verkozen zijn, om ervoor te opteren om twee fracties te vormen, uiterlijk op de installatievergadering van de provincieraad. Op die wijze kunnen kartellijsten in de provincieraad toch afzonderlijke fracties vormen (artikel 38 § 2 Provinciedecreet). Het spreekt vanzelf dat op eenzelfde lijst niet meer kandidaten mogen voorkomen dan er leden te kiezen zijn (artikel 75 Kiesdecreet). Niemand kan tegelijk worden voorgedragen als kandidaat op twee of meer lijsten voor dezelfde provincieraad (artikel 80 Kiesdecreet). Er moet niet worden voorzien in een lijst van kandidaat-opvolgers, in tegenstelling tot de parlementsverkiezingen, aangezien de eerste niet-verkozen kandidaten worden aangewezen als opvolgers. De ontvangst van de voordrachtsakten gebeurt door de voorzitter van het provinciedistrictshoofdbureau. De voordrachtsakten kunnen ter plaatse worden geraadpleegd door de kandidaten en voordragende kiezers. Opmerkingen kunnen schriftelijk gericht worden aan de voorzitter van het provinciedistrictshoofdbureau.
32
Voorbereiding van de provincieraadsverkiezingen
HOOFDSTUK 1
DE E L II
2 ° L ijs tenv erbinding ( a ppa renter i ng)
In de provinciale kiesarrondissementen die meer dan één provinciedistrict omvatten, is er lijstenverbinding of apparentering mogelijk. Dit kan alleen gebeuren tussen lijsten met dezelfde benaming in verschillende provinciedistricten van hetzelfde provinciale kiesarrondissement. Hiervoor moet er een verklaring van lijstenverbinding worden ingediend bij de voorzitter van het provinciaal hoofdbureau op donderdag, de tiende dag voor de stemming, tussen 14 en 16 uur (artikelen 101 en 102 Kiesdecreet).
3 ° A f s l uiten v a n de ka ndidatenli j sten
Op de zevenentwintigste dag voor de provincieraadsverkiezingen om 16 uur komt het provinciedistrictshoofdbureau bijeen voor de voorlopige afsluiting van de kandidatenlijsten en het ermee gepaard gaande onderzoek naar de regelmatigheid van de voordrachten (artikelen 86 en 100 Kiesdecreet). Er wordt onder meer nagegaan of het aantal kandidaten niet groter is dan het aantal te begeven zetels, of voldaan is aan de vereisten met betrekking tot de pariteit van vrouwen en mannen en of alle kandidaten voldoen aan de verkiesbaarheidsvoorwaarden (artikelen 86 en 100 Kiesdecreet). Vooral de beoordeling van de verkiesbaarheidsvoorwaarden is niet eenvoudig. Het provinciedistrictshoofdbureau moet over bewijzen inzake onverkiesbaarheid beschikken, vooraleer een kandidaat kan worden geweerd. Een kandidaat kan ambtshalve en zonder enige tussenkomst van tegenkandidaten worden geweerd wegens een vastgestelde onverkiesbaarheid, bijvoorbeeld indien een kandidaat niet voldoet aan de kiesvoorwaarden. In de praktijk zal het provinciedistrictshoofdbureau doorgaans enkel optreden bij een betwisting. De voorzitter van het provinciedistrictshoofdbureau heeft vooral een taak inzake de bewijslast van de onverkiesbaarheid: als er kandidaten, al dan niet na een bezwaarschrift, wegens onverkiesbaarheid kunnen worden geweerd, moet de voorzitter bij de voorlopige afsluiting van de kandidatenlijst het betrokken gemeentebestuur verzoeken een afschrift of een uittreksel van de beschikbare documenten toe te zenden die meer informatie over de verkiesbaarheid van de kandidaten kunnen bevatten. Afgezien van de bovenvermelde verplichting heeft de voorzitter steeds het recht om tot onderzoek over te gaan. Na dit onderzoek stelt het provinciedistrictshoofdbureau de voorlopige kandidatenlijst vast. Gemotiveerde bezwaarschriften tegen deze voorlopig vastgestelde lijst moeten de zesentwintigste dag voor de stemming tussen 13 en 16 uur ingediend worden. Ze kunnen worden ingediend door de personen die de aanvaarde of afgewezen lijsten hebben ingediend of, als zij afwezig zijn, door één van de kandidaten die op deze lijsten voorkomen (artikelen 89 en 100 Kiesdecreet).
Voorbereiding van de provincieraadsverkiezingen
33
DE E L II
H OOFDSTUK 1
Op de vierentwintigste dag voor de provincieraadsverkiezingen tussen 14 en 16 uur kunnen bij de voorzitter van het provinciedistrictshoofdbureau verbeterings- of aanvullingsakten of memories inzake ingediende bezwaren worden ingediend. Een verbeteringsakte is enkel ontvankelijk indien één of meer kandidaten afgewezen zijn of om materiële vergissingen recht te zetten (bv. ontbrekende handtekeningen). De volgorde van kandidaten mag niet meer worden gewijzigd, maar onverkiesbare kandidaten mogen vervangen worden (artikelen 91 en 100 Kiesdecreet). Op dezelfde dag komt het provinciedistrictshoofdbureau om 16 uur nogmaals bijeen (artikelen 92 en 100 Kiesdecreet). Ook de indieners van de kandidatenlijsten, de kandidaten waarvan de verkiesbaarheid wordt betwist en getuigen zijn op deze vergadering aanwezig. Tijdens deze vergadering worden de bezwaren besproken en worden de betrokkenen gehoord. De kandidatenlijsten worden verbeterd waar nodig en het provinciedistrictshoofdbureau sluit de kandidatenlijsten definitief af. Tegen de beslissing tot definitieve afsluiting van de kandidatenlijst is beroep mogelijk bij het hof van beroep (artikelen 94 en 100 Kiesdecreet). Het beroep moet ingediend worden bij de definitieve afsluiting. Enkel de beslissingen van het provinciedistrictshoofdbureau waarbij het de kandidaturen afwijst op basis van de onverkiesbaarheid van de kandidaten, zijn vatbaar voor beroep. Het hof van beroep beraadslaagt de twintigste dag voor de stemming om 10 uur. Na de uitspraak van het hof van beroep komt het provinciedistrictshoofdbureau opnieuw samen op dezelfde dag om 18 uur om akte te nemen van de beslissing van het hof van beroep en eventueel de kandidatenlijst te wijzigen. Tegen het arrest van het hof van beroep staat geen rechtsmiddel meer open.
4 ° I ntrekking v a n de k and i d aatstelli ng en ov er li j d en v a n een ka ndida at
De intrekking van een kandidatuur is in het Kiesdecreet niet uitdrukkelijk geregeld. Er wordt echter aanvaard dat de intrekking enkel mogelijk is met instemming van de voordragende kiezers of provincieraadsleden en van alle andere kandidaten van dezelfde lijst. De hypothese van het overlijden van een kandidaat voor de dag van de stemming wordt niet meer geregeld in het Kiesdecreet. Voordien werd in artikel 21 van de Provinciekieswet bepaald dat hij niet verkozen kon worden, maar dat zijn naamstemmen wel ten goede kwamen aan de lijst. Thans wordt ervan uitgegaan dat hij wel degelijk verkozen verklaard moet worden en dat zijn opvolger het mandaat opneemt.
34
Voorbereiding van de provincieraadsverkiezingen
HOOFDSTUK 1
D
HET OPSTELLEN VAN HET STEMBILJET
a
De lijstenvereniging
DE E L II
Als er gelijktijdig provincie- en gemeenteraadsverkiezingen plaatsvinden, kunnen politieke partijen aan hun provinciale en gemeentelijke lijsten een gemeenschappelijke lijstnaam en een gemeenschappelijk volgnummer geven (artikel 10 van de Provinciekieswet). Elke politieke formatie die in het Vlaams parlement door ten minste drie leden vertegenwoordigd is, kan bij de Vlaamse regering een voorstel indienen tot de bescherming van de lijstnaam en het verkrijgen van een gemeenschappelijk volgnummer voor de lijsten die ze in de verscheidene provinciedistricten en provincies indient. Het voorstel moet worden ondertekend door ten minste drie parlementsleden die tot de betrokken politieke formatie behoren. Een parlementslid mag slechts één enkel voorstel van lijstenvereniging ondertekenen (artikel 61 Kiesdecreet). Het voorstel wordt de veertigste dag vóór de verkiezing, tussen 10 en 12 uur, aan de Vlaamse regering of aan diens gemachtigde overhandigd door een parlementslid-ondertekenaar. Diezelfde dag nog, onmiddellijk na het indienen van de voorstellen, houdt de Vlaamse regering een loting tot aanwijzing van de gemeenschappelijke volgnummers (artikel 63 Kiesdecreet).
b
Het stembiljet
Als er bij de voordrachtsakten een attest is gevoegd tot gebruik van een gemeenschappelijk volgnummer en de beschermde lijstnaam van een politieke formatie, dan wordt deze lijstnaam en dit volgnummer toegekend aan de betrokken kandidatenlijst. Voor de andere lijsten wordt nagegaan of de voorgestelde lijstnaam niet overeenstemt met een lijstnaam waarvan het gebruik beschermd of verboden is (artikel 62 Kiesdecreet). Voor lijsten die niet overeenstemmen met een politieke formatie die over ten minste drie zetels beschikt in het Vlaams parlement, bestaat er wel nog een mogelijkheid om een gemeenschappelijk volgnummer te krijgen voor alle lijsten van die politieke formatie die in eenzelfde provincie worden ingediend. De kandidaten of twee van de eerste drie kandidaten van de lijsten die ingediend zijn bij provinciedistrictshoofdbureaus buiten de provinciehoofdplaats, kunnen de voorzitter van dat bureau vragen om hetzelfde volgnummer te krijgen als het volgnummer dat wordt toegekend aan een van de lijsten die werden ingediend in de provinciehoofdplaats (artikel 65 Kiesdecreet). Voor die aanvragen wordt door de voorzitter van het provinciedistrictshoofdbureau van de provinciehoofdplaats een loting gehouden om volgnummers toe te kennen aan deze lijsten. De provinciale volgnummers vol-
Voorbereiding van de provincieraadsverkiezingen
35
DE E L II
H OOFDSTUK 1
gen op het laatste door de Vlaamse regering toegekende volgnummer (artikel 67 § 1 Kiesdecreet). Voor de lijsten die geen volgnummer kunnen krijgen bij de twee voormelde lotingen, wordt bij loting door elk provinciedistrictshoofdbureau een volgnummer toegekend dat volgt op het laatst toegekende provinciale volgnummer (artikel 67 § 2 Kiesdecreet). Het provinciedistrictshoofdbureau stelt de vorm en de inhoud van het stembiljet vast volgens de via besluit van de Vlaamse minister vastgestelde richtlijnen (artikel 121 Kiesdecreet). Een alleenstaande kandidaat wordt geacht een (onvolledige) lijst te vormen op het stembiljet. In de kieskantons met geautomatiseerde stemming worden natuurlijk geen stembiljetten gedrukt. Via een internettoepassing worden de volledige lijsten ingevoerd in de centrale databank van de Vlaamse overheid. Die lijsten kunnen via dat informaticasysteem bekeken worden in hun definitieve vorm, precies zoals ze op de stemcomputers getoond zullen worden. De voorzitter van het provinciedistrictshoofdbureau ondertekent die definitieve lay-out met zijn elektronische identiteitskaart. De Vlaamse overheid maakt vervolgens de gegevensdragers aan met de stemsoftware en de kandidatenlijsten voor de stembureaus (artikel 9 van het Digitaal Kiesdecreet van 25 mei 2012).
E
DE OPROEPINGSBRIEF
De oproepingsbrieven worden ten laatste vijftien dagen voor de stemming door het gemeentebestuur aan elke kiezer verstuurd. Als de oproepingsbrief niet kan worden bezorgd, dan wordt hij bewaard op het gemeentesecreta riaat, waar de kiezer hem op de dag van de stemming tot op het middaguur kan ophalen (artikelen 52 en 53 Kiesdecreet).
F
DE GETUIGEN
Er zijn verschillende soorten getuigen aanwezig bij verschillende verrichtingen inzake de provincieraadsverkiezingen. De getuigen zijn geen lid van de verscheidene kiesbureaus, maar worden aangewezen door de vertegenwoordigers van de kandidatenlijsten. Zij hebben een louter controlerende rol te vervullen bij de diverse werkzaamheden van de kiesbureaus. Zij maken dus geen deel uit van het kiesbureau en hun aanwezigheid is niet verplicht. Indien een getuige meent dat er een fout of onregelmatigheid is begaan, heeft hij het recht te eisen dat er een opmerking hierover wordt gemaakt in het proces-verbaal van het kiesbureau. Enkel getuigen die in het bezit zijn van hun aanstellingsbrief worden toegelaten tot de vergaderingen van de kiesbureaus. De getuigen moeten wel een eed afleggen.
36
Voorbereiding van de provincieraadsverkiezingen
HOOFDSTUK 2
2
DE E L II
DE EIGENLIJKE KIESVERRICHTINGEN
A
DE STEMMING
a
De stemming
Om 8 uur gaan de stembureaus open (artikel 134 Kiesdecreet) en kunnen de kiezers hun stemplicht vervullen. Men wordt enkel tot de stemming toegelaten als men op de kiezerslijst (de aanstiplijst van het stembureau) voorkomt of als men aantoont dat de hierboven vermelde bezwaar- of beroepsprocedure tot een gunstig resultaat heeft geleid of als men een getuigschrift van het college van burgemeester en schepenen voorlegt waarin wordt bevestigd dat men de hoedanigheid van kiezer heeft (artikel 137 Kiesdecreet). De identiteit van personen die ten onrechte niet vermeld stonden op de kiezerslijst, wordt genoteerd als zij een stem hebben uitgebracht. De voorzitter van het stembureau is belast met de ordehandhaving tijdens de kiesverrichtingen. In het gedeelte waar gestemd wordt, worden alleen de leden van het stembureau, de kiezers en de getuigen toegelaten, dus geen kandidaten (tenzij om zelf hun stem uit te brengen) en dit wat betreft de kiezers enkel voor de tijd die zij nodig hebben om hun stem uit te brengen. De voorzitter kan iedereen die de kiesverrichtingen verstoort of propaganda maakt in het stemlokaal zelf tot de orde roepen. Desnoods kan de voorzitter iemand laten verwijderen door de politiediensten, maar de betrokkene moet wel de mogelijkheid hebben zijn stem op regelmatige wijze uit te brengen (artikel 132 Kiesdecreet).
b
Stemmen bij volmacht
In principe brengt een kiezer zelf persoonlijk zijn stem uit. Er bestaat een regeling met betrekking tot volmachten om te vermijden dat een door externe omstandigheden verhinderde kiezer zijn stemrecht zou verliezen. In de door artikel 56 e.v. van het Kiesdecreet erkende gevallen kan die kiezer een andere kiezer een volmacht geven om in zijn plaats te stemmen. Het gaat onder meer om medische redenen, beroeps- of dienstredenen, gedetineerden die nog over hun kiesrecht beschikken en verblijf in het buitenland. De volmachtgever kan een andere kiezer aanwijzen als gemachtigde; het hoeft dus niet om een familielid te gaan. De gemachtigde moet de oproepingsbrief van de volmachtgever bij zich hebben, alsook een ingevuld volmachtformulier en eventueel de vereiste stukken. Hij brengt zijn stem uit in het stembureau waar de volmachtgever had moeten stemmen (artikelen 135 en 138 § 3 Kiesdecreet).
De eigenlijke kiesverrichtingen
37
DE E L II
H OOFDSTUK 2
c
Het uitbrengen van een geldige stem
Een kiezer brengt een geldige stem uit door ofwel het stemvak boven de lijst rood te kleuren of op het aanraakscherm aan te stippen (lijststem), ofwel binnen eenzelfde lijst het stemvak naast één of meer kandidaten rood te kleuren of met de elektronische pen aan te stippen (naamstem) (artikel 140 Kiesdecreet). Als zowel een lijststem als één of meer naamstemmen worden uitgebracht op dezelfde lijst, wordt geen rekening gehouden met de lijststem (artikel 155 § 3 eerste lid 2° Kiesdecreet). Niet geldig zijn: stembiljetten waarvan de vorm of afmetingen veranderd zijn, andere stembiljetten dan deze die volgens de regelgeving mogen worden gebruikt, stembiljetten die binnenin een papier of een voorwerp bevatten of die de kiezer herkenbaar heeft gemaakt door er een teken, een tekst of een doorhaling op aan te brengen, stembiljetten waarop geen stem is uitgebracht (blanco stem) en stembiljetten waarop op verscheidene lijsten of kandidaten van verscheidene lijsten is gestemd (“panacheren”) (artikel 155 § 3 tweede lid Kiesdecreet). Bij geautomatiseerde stemming kan men geen ongeldige stem uitbrengen omdat het systeem dat niet toelaat, maar er bestaat wel de mogelijkheid om een blanco stem uit te brengen voor wie zich met geen enkele lijst of kandidaat kan verenigen.
d
Sluiten van de stemming
De stembureaus sluiten om 13 uur in geval van manuele stemming en om 15 uur in geval van geautomatiseerde stemming (artikel 134 Kiesdecreet en artikel 15 van het Digitaal Kiesdecreet van 25 mei 2012). Mensen die zich op dat tijdstip nog in het stemlokaal bevinden, kunnen hun stem nog uitbrengen. Het sluitingsuur kan door de Vlaamse regering worden gewijzigd in geval van samenvallende verkiezingen. Bij de sluiting van de stembureaus moeten een aantal formaliteiten worden vervuld, zoals het aantal opgedaagde kiezers verifiëren, de stembussen verzegelen, formulieren invullen, het proces-verbaal van het stembureau invullen en ondertekenen. Daarna worden de stembussen naar de telbureaus gebracht (artikelen 142 e.v. Kiesdecreet). Bij geautomatiseerde stemming zijn er geen telbureaus, maar worden de stukken (onder meer de gegevensdragers met de geregistreerde stemmen en de stembiljetten) naar het gemeentelijk hoofdbureau gebracht (artikelen 21 e.v. van het Digitaal Kiesdecreet van 25 mei 2012).
38
De eigenlijke kiesverrichtingen
HOOFDSTUK 2
DE E L II
B TELLEN VAN DE STEMMEN, ZETELVERDELING EN AFKONDIGING VAN DE UITSLAG
a
Tellen van de stemmen in het telbureau
Zodra een telbureau voor hem bestemde harmonicaenveloppen met stembiljetten of stembussen heeft ontvangen, begint het met de stemopneming (artikelen 155 e.v. Kiesdecreet). De stembiljetten worden gerangschikt per lijst waarop werd gestemd. Binnen elke lijst worden stembiljetten met lijststemmen en met een of meer naamstemmen apart gelegd. Per kandidaat wordt ook het aantal naamstemmen getotaliseerd. Blanco of ongeldige stembiljetten worden apart gelegd, alsook de twijfelachtige stembiljetten. Het telbureau beslist welke stembiljetten geldig zijn en welke niet. Enkel de leden van het telbureau mogen de stemmen tellen, niet de getuigen, hoewel in de praktijk getuigen vaak “meewerken”. Al die totalen worden opgenomen in een tabel en genoteerd in het procesverbaal van het telbureau. Die tabellen worden nagekeken door de voorzitter van het gemeentelijk hoofdbureau en aan hem bezorgd.
b
Samenvoeging in het gemeentelijk hoofdbureau
Het gemeentelijk hoofdbureau gaat over tot de algemene telling van de stemming. De resultaten worden bezorgd aan de voorzitter van het provin ciaal hoofdbureau (artikelen 160 tot 162 Kiesdecreet).
c
Zetelverdeling
Vooreerst wordt door het provinciaal hoofdbureau voor elke lijst nagegaan of de kiesdrempel van vijf procent van het aantal geldig uitgebrachte stemmen werd gehaald in het betrokken provinciedistrict. Alleen indien die kiesdrempel wordt gehaald, komt de betrokken lijst in aanmerking voor een zetel (artikel 178/1 Kiesdecreet). Voor de zetelverdeling wordt het zgn. systeem-D’Hondt gebruikt. Volgens dat systeem wordt het stemcijfer van elke lijst achtereenvolgens door 1, 2, 3 enz. gedeeld en worden de zetels over de lijsten verdeeld volgens dalende orde van de aldus berekende quotiënten, totdat alle te begeven zetels zijn toegekend (artikel 179 Kiesdecreet).
De eigenlijke kiesverrichtingen
39
DE E L II
H OOFDSTUK 2
Voorbeeld Er zijn 11 zetels te verdelen in het provinciedistrict over vier kandidatenlijsten. Opgelet: in dit eenvoudige voorbeeld wordt ervan uitgegaan dat er geen lijstenverbinding is. Lijst A
Lijst B
Lijst C
Lijst D
Stemcijfer
54.000
40.000
21.000
9.800
Deling door 1
54.000 (1e zetel)
40.000 (2e zetel)
21.000 (4e zetel)
9.800
Deling door 2
27.000 (3e zetel)
20.000 (5e zetel)
10.500 (10e zetel)
4.200
Deling door 3
18.000 (6e zetel)
13.333 (8e zetel)
7.000
Deling door 4
13.500 (7e zetel)
10.000 (11e zetel)
Deling door 5
10.800 (9e zetel)
8.000
Deling door 6
9.000
6.666
Lijst A krijgt 5 zetels, lijst B 4 zetels en lijst C 2 zetels. Lijst D krijgt geen zetel. Merk op dat alle vier lijsten de vereiste kiesdrempel van vijf procent halen (5 % van 124.800 geldig uitgebrachte stemmen is 6.240).
Wanneer gebruik werd gemaakt van de mogelijkheid tot lijstenverbinding, wordt voor elk provinciedistrict afzonderlijk een zgn. kiesdeler vastgesteld door het totaal aantal geldige stembiljetten uitgebracht in het district te delen door het aantal toe te kennen zetels (artikel 181 Kiesdecreet). De kiesdeler vertegenwoordigt het aantal stemmen dat nodig is voor een lijst om onmiddellijk recht te hebben op een zetel. Het provinciaal hoofdbureau kent vervolgens de zetels toe die onmiddellijk aan de lijsten kunnen worden toegewezen. Dit gebeurt door het stemcijfer van elke lijst te delen door de kiesdeler. Het gehele gedeelte van dat quotiënt bepaalt het aantal zetels dat onmiddellijk, bij deze eerste verdeling, aan elke lijst toekomt. Ook hier moet rekening worden gehouden met de kiesdrempel van vijf procent: lijsten die deze kiesdrempel niet halen, komen niet in aanmerking voor deze zetelverdeling. Vervolgens worden de resterende zetels van elk provinciedistrict verdeeld op het niveau van elk provinciaal kiesarrondissement. Elke provincie omvat één of meer provinciale kiesarrondissementen, die op hun beurt verscheidene provinciedistricten omvatten. Dat bureau maakt uit aan welke provinciedistricten en lijsten van de verscheidene lijstengroepen die resterende zetels toekomen, rekening houdend met de zetels die al onmiddellijk werden toegekend op het niveau van de verscheidene provinciedistricten. De stemcijfers van elke lijstengroep (d.i. de samengetelde stemcijfers van de onderling verbonden lijsten van de verscheidene provinciedistricten) worden achtereenvolgens gedeeld door 1, 2, 3 enz., net zoals bij de gewone zetelverdeling op het niveau van een pro-
40
De eigenlijke kiesverrichtingen
HOOFDSTUK 2
DE E L II
vinciedistrict (indien er geen lijstenverbinding is). Omdat er rekening moet worden gehouden met de zetels die reeds onmiddellijk werden toegewezen, is de zo-even vermelde deling enkel van toepassing op lijstengroepen die nog geen enkele zetel hadden bekomen. Indien de betrokken lijstengroep al x zetels onmiddellijk kreeg toegewezen, wordt er gedeeld door x+1, x+2 enzovoort. De zetels die nog aanvullend kunnen worden toegewezen op het niveau van het provinciaal kiesarrondissement (m.a.w. de samengevoegde resterende zetels van de verscheidene provinciedistricten) worden vervolgens verdeeld over de lijstengroepen volgens dalende orde van de aldus berekende quotiënten, totdat alle te begeven zetels zijn toegekend. Er geldt wel een soort van kiesdrempel (ter vervanging van de kiesdrempel van vijf procent) om in aanmerking te komen voor deze aanvullende zetelverdeling: de lijstengroep moet in ten minste één provinciedistrict een stemcijfer hebben behaald van ten minste 66 procent van de kiesdeler. Er moet ook nog worden aangestipt dat alleenstaande lijsten (van één provinciedistrict) waarmee geen lijsten verbonden zijn in andere provinciedistricten, evenzeer aan deze aanvullende zetelverdeling deelnemen, voor zover ze ten minste de drempel halen. Ten slotte moet nog worden bepaald in welk provinciedistrict van het betrokken provinciaal kiesarrondissement elke aanvullende zetel terechtkomt, om te weten welke individuele lijsten bijkomende zetels krijgen. De individuele lijsten krijgen daarbij voorrang. Vervolgens wordt binnen elke lijstengroep bepaald welke provinciedistricten het eerst in aanmerking komen aan de hand van de “niet-vertegenwoordigde stemoverschotten”, d.i. de mate waarin elke lijst in elk provinciedistrict nog recht had op aanvullende zetels na de eerste verdeling binnen elk provinciedistrict. Dit is het gedeelte achter de komma van het quotiënt dat voor de betrokken lijst werd berekend. De lijsten met de hoogste niet-vertegenwoordigde stemoverschotten binnen elke lijstengroep komen in aanmerking voor de aanvullende zetels die aan de lijstengroep zijn toegekend, maar enkel voor zover in elk betrokken provinciedistrict het maximale aantal zetels nog niet werd toegewezen.
d
Aanwijzing van de verkozen kandidaten en de opvolgers
Ten slotte moet worden bepaald welke kandidaten binnen elke lijst zijn verkozen. Voor elke lijst wordt een zgn. verkiesbaarheidscijfer bepaald door het stemcijfer van die lijst, vermenigvuldigd met het aantal zetels dat aan die lijst toekomt, te delen door hetzelfde aantal zetels, maar dan vermeerderd met één. De kandidaten die evenveel of meer naamstemmen hebben behaald dan het verkiesbaarheidscijfer, zijn rechtstreeks verkozen, uiteraard voor zover er zetels beschikbaar zijn (artikel 184 Kiesdecreet).
De eigenlijke kiesverrichtingen
41
DE E L II
H OOFDSTUK 2
Vervolgens komen de kandidaten aan bod die dat verkiesbaarheidscijfer niet hebben behaald. Voor elke lijst wordt het aantal lijststemmen (stemmen die niet als naamstemmen kunnen worden beschouwd) vermenigvuldigd met het aantal zetels dat aan die lijst toekomt. Dat product wordt gedeeld door drie. Dit getal vormt een reserve die kan worden benut door de kandidaten die zelf niet genoeg naamstemmen hebben behaald om rechtstreeks verkozen te geraken. De kandidaten kunnen achtereenvolgens putten uit die reserve om hun naamstemmen aan te vullen tot het verkiesbaarheidscijfer en aldus een zetel te bemachtigen. Dit gebeurt wel volgens de volgorde van de kandidaten op de lijst en niet volgens het aantal naamstemmen dat zij hebben behaald. Dit betekent in de praktijk dat de volgorde op de lijst (de zgn. volgorde van voordracht) in belangrijke mate de kansen bepaalt om verkozen te worden, al is het niet onmogelijk om die volgorde te doorbreken, hetzij doordat men rechtstreeks verkozen is met een aantal naamstemmen dat het verkiesbaarheidscijfer bereikt of overschrijdt, hetzij doordat de reserve is uitgeput door kandidaten vooraan op de lijst en er nog zetels te begeven zijn. In dat laatste geval speelt immers enkel nog het aantal naamstemmen, maar uiteraard moeten er dan nog zetels beschikbaar zijn. In tegenstelling tot de verkiezingen voor het Europese en het federale Parlement en voor de Gemeenschaps- en Gewestparlementen bestaat er voor de provincieraadsverkiezingen geen systeem van apart verkozen kandidaat-opvolgers. De opvolgers worden verkozen uit de eerste niet-verkozen kandidaten. Daarvoor wordt opnieuw een reserve gehanteerd waaruit de kandidaten kunnen putten om het verkiesbaarheidscijfer te behalen. De hierboven beschreven verdeling wordt dus eigenlijk overgedaan, te beginnen met de eerste niet-verkozen kandidaat (artikel 184 § 2 5° Kiesdecreet). Voorbeeld Provinciedistrict X: Lijst A (5 verkozenen) Aan de lijst toegekende zetels: 5 Stemcijfer: 54.000 Stembiljetten met lijststemmen: 24.000 Stembiljetten met één of meer naamstemmen: 30.000 Berekening van de reserve op basis van de lijststemmen 24.000 (= lijststemmen) x 5 (= aantal zetels) = 120.000 120.000 : 3 (=1/3 van de lijststemmen telt maar mee) = 40.000 Het verkiesbaarheidscijfer (d.i. het cijfer dat men moet halen om verkozen te zijn) bedraagt: 54.000 (= stemcijfer) x 5 (aantal behaalde zetels) = 270.000 270.000 : 6 (= aantal behaalde zetels + 1) = 45.000
42
De eigenlijke kiesverrichtingen
HOOFDSTUK 2
DE E L II
Geen van de kandidaten heeft met zijn naamstemmen het verkiesbaarheidscijfer bereikt en is rechtstreeks verkozen. Alle kandidaten zullen bijgevolg de reserve moeten aanspreken, te beginnen met de eerste kandidaat op de lijst. Lijst A
naamstemmen
gebruikt uit reserve
totaal
Kandidaat A
40.000
5.000
45.000 (1)
Kandidaat B
15.000
30.000
45.000 (2)
Kandidaat C
42.000
3.000
45.000 (3)
Kandidaat D
5.000
2.000
Kandidaat E
10.000
Kandidaat F
5.000
Kandidaat G
6.000
6.000 (3)
Kandidaat H
8.000
8.000 (2)
Kandidaat I
200
200 (5)
Kandidaat J
1.000
1.000 (4)
7.000 (5) 10.000 (4)
40.000
45.000 (1)
De kandidaten A, B, C, E en D zijn verkozen. Merk op dat kandidaat E als vierde is verkozen door zijn hoger aantal naamstemmen en het feit dat de reserve is uitgeput vooraleer het aantal te verdelen zetels op was. De kandidaten F, H, G, J en I zijn opvolgers. Omdat na kandidaat F de reserve al was uitgeput, worden de overige kandidaten aangewezen volgens hun behaalde naamstemmen.
e
Automatisering van de zetelverdeling
De hierboven beschreven werkwijze vermeldt de manuele manier van werken. Sinds de organisatie van de provincieraadsverkiezingen door de Vlaamse overheid gebeurt de zetelverdeling in alle gevallen volledig automatisch door een informaticasysteem, zodat het provinciaal hoofdbureau zelf geen berekeningen hoeft uit te voeren om zetels te verdelen of verkozenen aan te wijzen.
f
Afkondiging van de uitslag
De voorzitter van het provinciaal hoofdbureau kondigt de uitslag in het openbaar af. De stukken van de provincieraadsverkiezing worden binnen vijf dagen volgend op de verkiezing opgestuurd naar de provinciegouverneur.
C
GELDIGVERKLARING VAN DE VERKIEZING
Na de volledige vernieuwing van de provincieraad komen de nieuwverkozen provincieraadsleden van rechtswege bijeen op een installatievergadering die
De eigenlijke kiesverrichtingen
43
DE E L II
H OOFDSTUK 2
plaatsvindt op de eerste werkdag van de maand december om 10 uur (artikel 7 § 1 Provinciedecreet). Ingeval bezwaar werd ingediend tegen de provincieraadsverkiezing en als die vervolgens toch geldig werd verklaard, worden de nieuwverkozen provincieraadsleden door de uittredende voorzitter van de provincieraad bijeengeroepen op de installatievergadering binnen tien dagen na de dag waarop de uitslag van de verkiezing definitief is. Dit geldt ook indien er een nieuwe verkiezing heeft moeten plaatsvinden na de ongeldigverklaring van de verkiezing voor de provincieraad. Bezwaren tegen de provincieraadsverkiezing, alsook bezwaren op grond van de schending van de regelgeving inzake de verkiezingsuitgaven worden ingediend bij de Raad voor Verkiezingsbetwistingen, een administratief rechtscollege dat in iedere provincie wordt opgericht (artikelen 202 en 203 Kiesdecreet). Alleen kandidaten kunnen bij de Raad voor Verkiezingsbetwistingen een bezwaar indienen binnen 30 dagen na dagtekening van het proces-verbaal waarin de uitslag werd vastgesteld (artikelen 207 en 208 Kiesdecreet). De Raad voor Verkiezingsbetwistingen kan de provincieraadsverkiezingen enkel ongeldig verklaren op grond van een bezwaar en op grond van onregelmatigheden die de zetelverdeling tussen de verschillende lijsten kunnen beïnvloeden (artikel 204 Kiesdecreet). Daarnaast kan een kandidaat of een lijstaanvoerder tijdelijk worden geschorst in de uitoefening van zijn mandaat of zelfs van zijn mandaat vervallen worden verklaard door de Raad voor Verkiezingsbetwistingen, als hij de bepalingen van de wetgeving op de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven niet heeft nageleefd (artikel 205 Kiesdecreet). De Raad moet uitspraak doen over de verkiezingsbetwistingen binnen 40 dagen na indiening van het bezwaar. Indien binnen die termijn geen uitspraak is gedaan, wordt het bezwaar als verworpen beschouwd en is de uitslag definitief (artikel 213 Kiesdecreet). Bij ontstentenis van bezwaren gaat de Raad voor Verkiezingsbetwistingen enkel de juistheid na van de zetelverdeling en van de rangorde van de effectief verkozenen en opvolgers (artikel 203 Kiesdecreet). Tegen beslissingen van de Raad voor Verkiezingsbetwistingen staat een beroep in volle rechtsmacht open bij de Raad van State, die uitspraak doet binnen een termijn van zestig dagen. Het beroep is enkel opschortend als het gericht is tegen een uitspraak van de Raad voor Verkiezingsbetwistingen die de verkiezingen ongeldig heeft verklaard of die de zetelverdeling heeft gewijzigd (artikel 216 Kiesdecreet en artikel 16, 1° RvS-wet).
44
De eigenlijke kiesverrichtingen
DE E L I I I
De provincieraad, de deputatie, de provinciegouverneur
Hoofdstuk 1
Aantal leden
Hoofdstuk 2
Aanstelling
Hoofdstuk 3
Eedaflegging
Hoofdstuk 4
Verhindering en plaatsvervanging
Hoofdstuk 5
Afstand van het mandaat
Hoofdstuk 6
Onverenigbaarheden
Hoofdstuk 7
Duur en einde van het mandaat
Hoofdstuk 8
Politiek verlof
Hoofdstuk 9
Tucht en aansprakelijkheid
Hoofdstuk 10
Geldelijke regeling
Hoofdstuk 11
Eretitels, onderscheidingstekens en ambtskledij
Hoofdstuk 12
Provinciegouverneur
HOOFDSTUK 1
1
DE E L II I
AANTAL LEDEN
Het aantal provincieraadsleden bedraagt 75 in provincies met minder dan 1.000.000 inwoners en 84 in provincies met 1.000.000 inwoners of meer. Het hiervoor in aanmerking te nemen bevolkingscijfer is het cijfer op 1 januari van het jaar van de provincieraadsverkiezingen. Er zijn in elke provincie zes gedeputeerden.
A
PROVINCIERAAD
Luidens artikel 5 van het Provinciedecreet bestaat de provincieraad die de hele bevolking van de provincie vertegenwoordigt uit:
Art. 5
- 63 leden in provincies met minder dan 1.000.000 inwoners; - 72 leden in provincies met 1.000.000 inwoners of meer. De leden van de deputatie zijn daaronder begrepen, behalve indien zij niet als provincieraadslid werden verkozen wat door de vereiste van de gendervertegenwoordiging (zie blz. 61) eventueel het geval kan zijn.
B
DEPUTATIE
Overeenkomstig artikel 44, § 1 van het Provinciedecreet bestaat de deputatie uit zes leden. Ook de gedeputeerde ingevolge gendervertegenwoordiging is volwaardig lid van de deputatie (zie blz. 61).
Art. 44, § 1
Met ingang van 3 december 2018, m.a.w. na de provincieraadsverkiezingen van 2018, bestaat de deputatie uit vijf leden.
C
WELK BEVOLKINGSCIJFER?
Het bevolkingscijfer in aanmerking te nemen voor het vaststellen van het aantal provincieraadsleden is het aantal inwoners van de provincie, bepaald op basis van het aantal natuurlijke personen die op 1 januari van het jaar van de provincieraadsverkiezingen hun hoofdverblijfplaats hadden in de gemeenten van de desbetreffende provincie, en dit op basis van hun inschrijving in het rijksregister van de natuurlijke personen op dat tijdstip.
Art. 5, § 2
Dit bevolkingscijfer wordt overeenkomstig artikel 5, § 2, laatste lid bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. Deze bevolkingscijfers worden overeenkomstig artikel 1bis, vierde lid
Art. 1bis Prov.W.
Aantal leden
47
DE E L II I
H OOFDSTUK 1
van de Provinciewet per gemeente en per provincie ten laatste op 1 mei van het jaar waarin de volledige vernieuwing van de provincieraden plaatsvindt, bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
Art. 5, § 2
Bij elke volledige vernieuwing van de provincieraden wordt het aantal te verkiezen raadsleden overeenkomstig de artikelen 5, § 2 van het Provinciedecreet, bij besluit van de Vlaamse regering in overeenstemming gebracht met dit bevolkingscijfer. Voor de provincieraadsverkiezingen van 2012 is dit gebeurd bij beslissing van de Vlaamse regering van 16 maart 2012 (BS 30 april 2012). Dit besluit vermeldt het aantal provincieraadsleden in elke provincie.
Art. 6, § 1
Overeenkomstig artikel 6, § 1, derde lid van het Provinciedecreet wordt bij elke volledige vernieuwing van de provincieraden de verdeling van het aantal provincieraadsleden over de provinciedistricten door de Vlaamse regering in overeenstemming gebracht met vermeld bevolkingscijfer. Daarbij telt ieder district zoveel keer een provincieraadslid als de provin ciale deler in zijn bevolkingscijfer is begrepen. Die deler wordt verkregen door het bevolkingscijfer van de provincie te delen door het totaal van de toe te kennen zetels. Voor de provincieraadsverkiezingen van 2012 is de verdeling van het aantal provincieraadsleden over de provinciedistricten vastgesteld bij vermeld besluit van de Vlaamse regering van 16 maart 2012 (zie infra blz. 29-30). Overeenkomstig artikel 7, § 1 , 3° van het Lokaal en Provinciaal Kiesdecreet wordt het aantal te verkiezen provincieraadsleden per provincie en per provinciedistrict bepaald door die lijst. De lijst was aldus van toepassing bij de provincieraadsverkiezingen van 2012.
48
Aantal leden
HOOFDSTUK 2
2
A
DE E L II I
AANSTELLING PROVINCIERAAD
De aanstelling van de nieuwgekozen provincieraadsleden, dus de installatie van de nieuwe provincieraad, gebeurt van rechtswege op de eerste werkdag van de maand december om 10 uur die volgt op de provincieraadsverkiezingen. De installatievergadering van de provincieraad wordt voorgezeten door de uittredende voorzitter tot de nieuwe voorzitter is verkozen. Onder zijn voorzitterschap gaat de provincieraad over tot het onderzoek van de geloofsbrieven. Het onderzoek van de geloofsbrieven bestaat erin dat de provincieraad nagaat of de gekozen kandidaten voldoen aan de verkiesbaarheidsvoorwaarden. Tijdens de installatievergadering verkiest de provincieraad door middel van een akte van voordracht onder de provincieraadsleden van Belgische nationaliteit een voorzitter. Deze akte van voordracht van een kandidaatvoorzitter moet worden ondertekend door meer dan de helft van de verkozenen op de lijsten die aan de verkiezingen deelnamen. Om ontvankelijk te zijn moet die akte van voordracht tevens ondertekend zijn door een meerderheid van de personen die op dezelfde lijst werden verkozen als de voorgedragen kandidaat. Bij akte van voordracht is er als zodanig geen stemming. Is de akte ontvankelijk dan wordt de voorgedragen kandidaatvoorzitter van de provincieraad verkozen verklaard. Als er geen ontvankelijke akte van voordracht is, dan wordt binnen de veertien dagen na de installatievergadering overgegaan tot verkiezing van de voorzitter. De provincieraadsleden kunnen alsdan voor de verkiezing van de voorzitter kandidaten voordragen middels een akte van voordracht. De kandidaat die de volstrekte meerderheid van de stemmen heeft behaald, is verkozen. Zo niet heeft een tweede stemronde plaats. Daarin wordt gestemd op de twee kandidaten die in de eerste stemronde de meeste stemmen hebben behaald. Na de verkiezing van de voorzitter, stelt de raad op basis van het huishoudelijk reglement zijn bureau samen. De installatie van opvolgers heeft plaats wanneer bij gebrek aan een titularis - om welke reden ook - een mandaat van provincieraadslid openstaat. De opvolger moet worden geïnstalleerd op de eerstvolgende vergadering van de provincieraad.
Aanstelling
49
DE E L II I
Art. 6 en 7
H OOFDSTUK 2
a
Installatie nieuwe provincieraad
De aanstelling van de nieuwgekozen provincieraadsleden, dus de installatie van de nieuwe provincieraad, gebeurt van rechtswege op de eerste werkdag van de maand december om 10 uur die volgt op de provincieraadsverkiezingen. Elke dag van de week, behalve zaterdag, zondag en wettelijke en decretale feestdagen, is een werkdag. Daar de provincieraden gekozen worden voor een termijn van zes jaar blijft de oude provincieraad dus in ieder geval in functie tot de installatie van de nieuwgekozen provincieraadsleden op de eerste werkdag van de maand december van het verkiezingsjaar. Het beroep bij de Raad van State tegen de geldigverklaring van de verkiezingen door de Raad voor Verkiezingsbetwistingen is niet opschortend, zodat de provincieraad ook in dat geval op die dag geïnstalleerd kan worden. Dit is niet het geval wanneer de Raad voor Verkiezingsbetwistingen de verkiezingen vernietigd heeft of de zetelverdeling gewijzigd heeft. Daar het beroep bij de Raad van State tegen die beslissing wel opschortend is, kan in voorkomend geval maar tot de installatie van de raad overgegaan worden na de uitspraak van de Raad van State. Om die reden voorziet artikel 7 dat wanneer op die datum de uitslag van de verkiezingen niet definitief is, de nieuwgekozen provincieraadsleden moeten worden bijeengeroepen binnen de tien dagen na de dag waarop de uitslag van de verkiezing of de zetelverdeling definitief is. Bij ongeldigverklaring van de verkiezingen is er dan bijeenroeping door de uittredende voorzitter binnen de tien dagen na de dag waarop de uitslag van de nieuwe verkiezing definitief is. Bij de geldigverklaring van de verkiezingen op grond van artikel 203 van het Lokaal en Provinciaal Kiesdecreet, hetzij ambtshalve, hetzij na bezwaar, gaat de Raad voor Verkiezingsbetwistingen de regelmatigheid van de kiesverrichtingen na, maar onderzoekt hij niet de geloofsbrieven van de gekozen provincieraadsleden en hun opvolgers. Dit is een bevoegdheid van de provincieraad.
Voor de goede orde roept de provinciegriffier de gekozen provincieraadsleden, ten minste acht dagen daarvoor, op voor de installatievergadering, zoals gezegd op de eerste werkdag van de maand december om 10 uur die volgt op de provincieraadsverkiezingen. De provinciegriffier verzendt de oproepingsbrieven aan alle gekozen provincieraadsleden. Dit betekent dat ook aan de gekozen provincieraadsleden die wensen afstand te doen van hun mandaat, een oproepingsbrief moet worden verzonden. De dagorde van de installatievergadering vermeldt, benevens het onderzoek van de geloofsbrieven en de eedaflegging van de provincieraadsleden, de verkiezing van de voorzitter en het bureau, de verkiezing van de gedeputeerden en hun eedaflegging. Tijdens de installatievergadering kunnen geen andere agendapunten worden besproken. Het laattijdig versturen van deze dagorde heeft ook geen gevolgen voor de rechtsgeldigheid van de beslissingen; de oproeping door de provinciegriffier is alleen maar ten informatieven titel.
50
Aanstelling
HOOFDSTUK 2
DE E L II I
De installatievergadering wordt voorgezeten door de uittredende voorzitter tot de nieuwe voorzitter verkozen is. Indien de uittredende voorzitter niet kan voorzitten, wordt ze voorgezeten door een uittredend lid van de provincieraad dat opnieuw verkozen werd, en dat de hoogste anciënniteit als provincieraadslid bezit of, bij gelijke anciënniteit, door de oudste van hen. Onder zijn voorzitterschap gaat de provincieraad krachtens artikel 7, § 3 over tot het onderzoek van de geloofsbrieven. Het onderzoek van de geloofsbrieven bestaat erin dat de provincieraad nagaat of de gekozen kandidaten voldoen aan de verkiesbaarheidsvoorwaarden. De raad onderzoekt ook onmiddellijk de geloofsbrieven van de opvolgers die geïnstalleerd worden in de plaats van een gekozen provincieraadslid dat afstand heeft gedaan van zijn mandaat of wegens onverenigbaarheid niet kan zetelen. Tegen de beslissing van de provincieraad over de geloofsbrieven staat krachtens artikel 13 van het Provinciedecreet beroep open bij de Raad voor Verkiezingsbetwistingen. Na de verkiezing van de voorzitter (zie blz. 53), stelt de raad op basis van het huishoudelijk reglement zijn bureau samen. Krachtens artikel 8, § 5 van het Provinciedecreet moet elke fractie met ten minste drie leden wel in het bureau vertegenwoordigd zijn, en moet er ook minstens één ondervoorzitter gekozen worden. Daargelaten de bijzondere procedure voor de verkiezing van de voorzitter van de raad, worden de overige leden van het bureau verkozen overeenkomstig artikel 36 van het Provinciedecreet omtrent de verkiezing en voordracht van kandidaten.
b
Art. 8, § 5
Opvolgers
De installatie van opvolgers heeft plaats wanneer bij gebrek aan een titularis − om welke reden ook − een mandaat van provincieraadslid openstaat. Als opvolger moet worden geïnstalleerd de persoon die overeenkomstig artikel 184 van het Lokaal en Provinciaal Kiesdecreet als eerste opvolger is aangewezen voor de lijst waartoe het te vervangen provincieraadslid, dus het provincieraadslid wiens mandaat te begeven is, behoort. Kan de eerste opvolger niet geïnstalleerd worden, dan is het de tweede opvolger van deze lijst die moet worden opgeroepen enz. Bij gebrek aan opvolgers voor een bepaalde lijst kan, op grond van artikel 218 van het Lokaal en Provinciaal Kiesdecreet, eventueel overgegaan worden tot buitengewone verkiezingen. In geen geval kan echter een opvolger behorend tot een andere lijst dan die van het te vervangen provincieraadslid als zodanig geïnstalleerd worden en nog minder een persoon die niet als opvolger verkozen is verklaard.
Aanstelling
Art. 184 Kiesdecreet
51
DE E L II I
H OOFDSTUK 2
De opvolger moet worden geïnstalleerd op de eerstvolgende vergadering van de provincieraad. Dit houdt in dat, wanneer gekozen provincieraadsleden niet kunnen zetelen wegens onverenigbaarheid of afstand hebben gedaan van hun mandaat, hun opvolgers reeds tijdens de installatie van de nieuwe provincieraad aangesteld worden. Heeft de installatie van de opvolger plaats tijdens de lopende zittijd, dan moet de voorzitter dit punt als eerste op de dagorde van de eerstvolgende provincieraadszitting inschrijven, zodat de opvolger nog kan deelnemen aan de bespreking van de overige agendapunten. Daarentegen kan de raad niet voortijdig tot een installatie van een opvolger overgaan, dit is vóór definitief vaststaat dat het desbetreffende mandaat te begeven is, bv. wanneer een gekozen provincieraadslid nog geen afstand heeft gedaan van zijn mandaat. Vooraleer tot de installatie van de opvolgers kan worden overgegaan, onderzoekt de provincieraad zijn geloofsbrieven. Dit onderzoek is aanvullend tegenover het onderzoek van de geloofsbrieven door de provincieraad bij de installatie van de raad. Uiteraard is er geen aanvullend onderzoek van de geloofsbrieven wanneer bij de installatievergadering zelf een opvolger de plaats inneemt van een gekozen provincieraadslid, om reden dat dit provincieraadslid zijn zetel niet inneemt of kan innemen. Bij de installatievergadering onderzoekt de provincieraad immers voorafgaand de geloofsbrieven van de provincieraadsleden en de opvolgers. De taak van de provincieraad bij het aanvullend onderzoek van de geloofsbrieven bestaat erin dat de provincieraad een onderzoek verricht omtrent het behoud van de verkiesbaarheidsvereisten in hoofde van de opvolger. Dit houdt in dat de provincieraad nagaat of de opvolger sedert de geldigverklaring van de verkiezingen niet opgehouden heeft te voldoen aan de verkiesbaarheidsvereisten en of hij op het ogenblik van zijn aanstelling als provincieraadslid nog steeds aan die verkiesbaarheidsvereisten voldoet. Het is dus niet voldoende dat de opvolger bij zijn installatie aan de verkiesbaarheidsvereisten voldoet; vereist is daarenboven dat hij sedert zijn verkiezing daaraan ononderbroken heeft voldaan. Zo moet bv. de opvolger sedert zijn verkiezing ononderbroken ingeschreven zijn geweest in het bevolkingsregister van een gemeente van de provincie. Daar de provincieraad bij dit aanvullend onderzoek van de geloofsbrieven een beslissing moet nemen over het behoud van de verkiesbaarheidsvereisten ten aanzien van de opvolger, kan de provincieraad daarover enkel besluiten wanneer de meerderheid van zijn leden, zoals bepaald in artikel 26, eerste lid van het Provinciedecreet, aanwezig is. Tegen de beslissing van de provincieraad over dit aanvullend onderzoek staat krachtens artikel 13 van het Provinciedecreet beroep open bij de Raad voor Verkiezingsbetwistingen.
52
Aanstelling
HOOFDSTUK 2
c
DE E L II I
Voorzitter
Krachtens artikel 8 van het Provinciedecreet verkiest de provincieraad onder de provincieraadsleden van Belgische nationaliteit een voorzitter. De verkiezing gebeurt op de installatievergadering bij gezamenlijke akte van voordracht, dan wel binnen veertien dagen daaropvolgend in geval van afzonderlijke voordracht. Bij openvallen van het voorzitterschap, bv. door overlijden, ontslag of afzetting, wordt volgens dezelfde procedure tot de nieuwe verkiezing overgegaan op de eerstvolgende vergadering van de provincieraad.
Art. 8
Hierbij moet wel worden vermeld dat de akte van voordracht ook de einddatum van het mandaat van de voorgedragen voorzitter kan vermelden alsook de naam van degene(n) die hem zal (zullen) opvolgen gedurende de resterende tijd van het mandaat. Alsdan vindt ook de opvolging van rechtswege plaats ongeacht de reden waarom het mandaat een einde neemt.
1 ° A k te v a n v oordr a cht
De akte van voordracht van een kandidaat-voorzitter moet worden ondertekend door meer dan de helft van de verkozenen op de lijsten die aan de verkiezingen deelnamen. Om ontvankelijk te zijn moet die akte van voordracht tevens ondertekend zijn door een meerderheid van de personen die op dezelfde lijst werden verkozen als de voorgedragen kandidaat. Telt de lijst maar twee verkozenen, dan volstaat de handtekening van één van hen. Niemand kan meer dan één akte van voordracht ondertekenen. Overtreding van dit verbod heeft in alle akten van voordracht de ongeldigheid tot gevolg van alle handtekeningen die in strijd met dit voorschrift werden geplaatst. Artikel 8, § 1, eerste lid in fine van het Provinciedecreet voorziet in een specifieke sanctie voor diegenen die meer dan één akte van voordracht ondertekenen. Een verkozene die toch meer dan één voordrachtakte ondertekent, kan voor de duur van de zittingsperiode van de provincieraad niet worden benoemd of verkozen als gedeputeerde, voorzitter van de provincieraad, voorzitter van een commissie en kan de provincie niet vertegenwoordigen of namens de provincie een mandaat bekleden in provinciaal extern verzelfstandigde agentschappen of andere verenigingen, stichtingen of vennootschappen. Als de betrokkene al een dergelijk mandaat bekleedt, vervalt dat van rechtswege. De akte wordt uiterlijk binnen acht dagen voor de installatievergadering van de provincieraad aan de provinciegriffier overhandigd. Bij akte van voordracht is er als zodanig geen stemming. Na de eedaflegging van de provincieraadsleden overhandigt de provinciegriffier de akte van
Aanstelling
53
DE E L II I
H OOFDSTUK 2
voordracht aan de voorzitter van de installatievergadering. Luidens artikel 8, § 2 van het Provinciedecreet onderzoekt deze laatste alsdan de ontvankelijkheid van deze akte. Enkel de handtekeningen van de provincieraadsleden die eed hebben afgelegd, met inbegrip van de reeds beëdigde opvolgers, worden in aanmerking genomen. Is de akte ontvankelijk, dan wordt de voorgedragen kandidaat-voorzitter van de provincieraad verkozen verklaard.
2 ° Afzonderl ijke v oord r acht
Als er geen ontvankelijke akte van voordracht is, dan wordt binnen de veertien dagen na de installatievergadering overgegaan tot verkiezing van de voorzitter. De provincieraadsleden kunnen alsdan voor de verkiezing van de voorzitter kandidaten voordragen. Zij zijn daartoe evenwel niet verplicht. Hiervoor moet, luidens artikel 8, § 3, derde lid van het Provinciedecreet, een gedagtekende akte van voordracht bezorgd worden aan de provinciegriffier en wel uiterlijk drie dagen vóór de vergadering waarop de verkiezing van de voorzitter zal plaatshebben. Om ontvankelijk te zijn moet een dergelijke akte van voordracht ten minste ondertekend zijn door een meerderheid van de personen die op de lijst met hetzelfde letterwoord werden verkozen als de voorgedragen kandidaat. Telt de lijst maar twee verkozenen, dan volstaat de handtekening van één van hen. Het voorgaande sluit niet uit dat provincieraadsleden die gekozen zijn op een andere lijst, de voordrachtakte mee ondertekenen. Niemand kan meer dan één akte van voordracht ondertekenen. Overtreding van dit verbod heeft in alle akten van voordracht de ongeldigheid tot gevolg van alle handtekeningen die in strijd met dit voorschrift werden geplaatst. Eveneens is de bovenvermelde sanctie van toepassing. Luidens artikel 8, § 3 van het Provinciedecreet is de kandidaat die de volstrekte meerderheid van de stemmen heeft behaald, verkozen. Zo niet, heeft een tweede stemronde plaats. Daarin wordt gestemd op de twee kandidaten die in de eerste stemronde de meeste stemmen hebben behaald. Bij staking van stemmen in de eerste stemronde komt de kandidaat die bij de provincieraadsverkiezingen procentueel de meeste naamstemmen in verhouding tot het totale aantal geldig uitgebrachte stemmen in de kiesomschrijving heeft behaald, in aanmerking voor de tweede stemronde. Bij deze herstemming is de kandidaat die de meerderheid van de stemmen heeft behaald, verkozen tot voorzitter. Bij staking van stemmen in deze tweede stemronde is de kandidaat die bij de provincieraadsverkiezingen procentueel de meeste naamstemmen in verhouding tot het totale aantal geldig uitgebrachte stemmen in de kiesomschrijving heeft behaald, verkozen tot voorzitter. Daarnaast sluit dezelfde bepaling herstemming uit, wanneer er maar één kandidaat voor het te begeven mandaat is voorgedragen en deze kandidaat bij de eer-
54
Aanstelling
HOOFDSTUK 2
DE E L II I
ste stembeurt niet de volstrekte meerderheid haalde; dan is zijn kandidatuur meteen verworpen. Als de naamstemmen bepalend zijn en de kandidaten een gelijk percentage aan naamstemmen hebben behaald, is alsdan de kandidaat verkozen van wie de lijst bij de provincieraadsverkiezingen procentueel de meeste stemmen in de kiesomschrijving heeft behaald.
Krachtens artikel 44, § 4 van het Provinciedecreet moet ieder die het mandaat van voorzitter van de provincieraad uitoefent of waarneemt, beschikken over de kennis van de bestuurstaal die vereist is voor de uitoefening van het mandaat. Door zijn verkiezing bestaat het vermoeden dat de voorzitter de vereiste taalkennis bezit. Een provincieraadslid kan met het oog op de weerlegging van dit vermoeden daartoe wel, overeenkomstig artikel 44, § 4 van het Provinciedecreet, een verzoek inleiden bij de Raad voor Verkiezingsbetwistingen.
B
Art. 44, § 4
DEPUTATIE
Na de zesjaarlijkse vernieuwing van de raad verkiest de provincieraad de gedeputeerden voor een termijn van zes jaar onder de provincieraadsleden. De gedeputeerden worden verkozen op basis van een gezamenlijke akte van voordracht, dan wel voordracht van kandidaten voor het te begeven mandaat. De gezamenlijke akte van voordracht van de kandidaat-gedeputeerden moet ondertekend worden door meer dan de helft van de verkozenen op de lijsten die aan de verkiezingen deelnamen. Om ontvankelijk te zijn moet die gezamenlijke akte van voordracht voor elk van de kandidaatgedeputeerden tevens ondertekend zijn door een meerderheid van de personen die op dezelfde lijst werden verkozen als de voorgedragen kandidaten. Bij gezamenlijke akte van voordracht is er als zodanig geen stemming. Is deze akte ontvankelijk, dan worden de voorgedragen kandidaat-gedeputeerden verkozen verklaard. Als er geen ontvankelijke gezamenlijke akte van voordracht is, wordt binnen de veertien dagen na de installatievergadering overgegaan tot afzonderlijke verkiezing. De provincieraadsleden kunnen alsdan voor de verkiezing van de gedeputeerden kandidaten voordragen. De kandidaten die de volstrekte meerderheid van stemmen hebben behaald, zijn verkozen. Zo niet, heeft een tweede stemronde plaats. Daarin wordt gestemd op de twee kandidaten die in de eerste stemronde de meeste stemmen hebben behaald.
Aanstelling
55
DE E L II I
Art. 45
H OOFDSTUK 2
Behalve in voorkomend geval de gedeputeerde van rechtswege, verkiest de provincieraad de gedeputeerden onder de provincieraadsleden. Het prerogatief van de raad om de gedeputeerden te verkiezen naar zijn inzicht, wordt verder slechts beperkt door artikel 69, laatste lid van het Provinciedecreet dat bepaalt dat een afgezette gedeputeerde eerst na verloop van twee jaar opnieuw in die functie kan worden aangesteld. Hierbij moet wel worden vermeld dat de gezamenlijke akte van voordracht of de afzonderlijke akte van voordracht ook de einddatum van het mandaat van de voorgedragen gedeputeerde(n) kan vermelden alsook de naam van degene(n) die hem (hen) zal (zullen) opvolgen gedurende de resterende tijd van het mandaat. Alsdan vindt ook de opvolging van rechtswege plaats ongeacht de reden waarom het mandaat een einde neemt. Elk regelmatig verkozen provincieraadslid kan tot gedeputeerde verkozen worden; het is evenwel niet vereist dat dit provincieraadslid reeds de eed heeft afgelegd. Het mandaat van provincieraadslid wordt immers rechtstreeks door de kiezer verleend, daar waar de eedaflegging het provincieraadslid de bevoegdheid verleent om dit mandaat uit te oefenen. De stemmen uitgebracht op een regelmatig verkozen provincieraadslid dat de eed nog niet eerder had afgelegd, zijn derhalve geldig.
a
Voordracht
De gedeputeerden worden verkozen op basis van een gezamenlijke akte van voordracht, dan wel voordracht van kandidaten voor het te begeven mandaat.
1 ° Geza m enl ijke a kte v an v o o rd r acht
De gezamenlijke akte van voordracht van de kandidaat-gedeputeerden moet ondertekend worden door meer dan de helft van de verkozenen op de lijsten die aan de verkiezingen deelnamen. Om ontvankelijk te zijn moet die gezamenlijke akte van voordracht voor elk van de kandidaat-gedeputeerden tevens ondertekend zijn door een meerderheid van de personen die op dezelfde lijst werden verkozen als de voorgedragen kandidaten. Telt de lijst maar twee verkozenen, dan volstaat de handtekening van één van hen. Niemand kan meer dan één gezamenlijke akte van voordracht ondertekenen. Overtreding van dit verbod heeft in alle akten van voordracht de ongeldigheid tot gevolg van alle handtekeningen die in strijd met dit voorschrift werden geplaatst. Artikel 45, § 1, eerste lid in fine van het Provinciedecreet voorziet in een specifieke sanctie voor diegenen die meer dan één akte van voordracht on-
56
Aanstelling
HOOFDSTUK 2
DE E L II I
dertekenen. Een verkozene die toch meer dan één voordrachtakte ondertekent, kan voor de duur van de zittingsperiode van de provincieraad niet worden benoemd of verkozen als gedeputeerde, voorzitter van de provincieraad, voorzitter van een commissie en kan de provincie niet vertegenwoordigen of namens de provincie een mandaat bekleden in provinciaal extern verzelfstandigde agentschappen of andere verenigingen, stichtingen of vennootschappen. Als de betrokkene al een dergelijk mandaat bekleedt, vervalt dat van rechtswege. De gezamenlijke akte van voordracht wordt uiterlijk binnen acht dagen voor de installatievergadering van de provincieraad aan de provinciegriffier overhandigd. Deze bezorgt daarvan een afschrift aan de uittredende voorzitter van de raad. De gezamenlijke akte van voordracht is enkel ontvankelijk indien de voordracht betrekking heeft op personen van verschillend geslacht. De gezamenlijke akte kan tevens de einddatum van het mandaat van een kandidaatgedeputeerde vermelden, alsook de naam van diegene die hem zal opvolgen voor de resterende duur van het mandaat.
2 ° A f zonderl ijke v oordr a cht
Als er geen ontvankelijke gezamenlijke akte van voordracht is, wordt binnen de veertien dagen na de installatievergadering overgegaan tot afzonderlijke verkiezing. De provincieraadsleden kunnen alsdan voor de verkiezing van de gedeputeerden kandidaten voordragen. Zij zijn daartoe evenwel niet verplicht. Hiervoor moet, luidens artikel 45, § 3, derde lid van het Provinciedecreet, voor elk te begeven mandaat een gedagtekende akte van voordracht worden bezorgd aan de provinciegriffier en wel uiterlijk drie dagen vóór de vergadering waarop de verkiezing van de deputatie zal plaatshebben.
Art. 45, § 3
Om ontvankelijk te zijn moet de meerderheid van hen die verkozen zijn op dezelfde lijst als de voorgedragen kandidaat, deze voordrachtakte hebben ondertekend. Telt de lijst maar twee verkozenen, dan volstaat de handtekening van één onder hen. Het voorgaande sluit niet uit dat provincieraadsleden die gekozen zijn op een andere lijst, de voordrachtakte mee ondertekenen. Onverminderd de gezamenlijke akte van voordracht kan geen enkele verkozene voor hetzelfde mandaat van gedeputeerde meer dan één voordrachtakte ondertekenen. Overtreding van dit verbod heeft in alle akten van voordracht de ongeldigheid tot gevolg van alle handtekeningen die in strijd met
Aanstelling
57
DE E L II I
H OOFDSTUK 2
dit voorschrift werden geplaatst. Eveneens is de bovenvermelde sanctie van toepassing. Wanneer de schriftelijk voorgedragen kandidaturen niet volstaan om de deputatie volledig samen te stellen, kunnen op de zitting zelf nog mondeling kandidaten worden voorgedragen. Indien evenwel voor elk te begeven mandaat schriftelijk een kandidaat of kandidaten zijn voorgedragen, dan zijn ter zitting mondelinge voordrachten uitgesloten, zelfs indien voor een mandaat geen van de schriftelijk voorgedragen kandidaten de vereiste meerderheid bekomt. Het is dus strijdig met artikel 45, § 3 op de zitting mondeling kandidaten voor te dragen nadat de raad de schriftelijk voorgedragen kandidatu(u) r(en) voor een bepaald ambt van gedeputeerde heeft afgewezen. Niets belet overigens een afgewezen kandidaat voor hetzelfde ambt van gedeputeerde opnieuw schriftelijk aan de raad voor te dragen. Deze bepaling beoogt immers, voornamelijk bij de installatie van de nieuwe provincieraden, te vermijden dat provincieraadsleden hun partij of lijst de rug zouden toekeren om, meestal in ruil voor een mandaat van gedeputeerde, te zorgen voor een alternatieve meerderheid.
b
Verkiezing
Op grond van artikel 45, § 2 van het Provinciedecreet heeft bij gezamenlijke akte van voordracht de verkiezing van de gedeputeerden plaats in de installatievergadering die volgt op de vernieuwing van de provincieraad. Bij afzonderlijke akten van voordracht wordt krachtens artikel 45, § 3 van het Provinciedecreet binnen de veertien dagen na de installatievergadering overgegaan tot de verkiezing van de gedeputeerden. In elk ander geval heeft de verkiezing van de gedeputeerde, luidens artikel 50, § 1 van het Provinciedecreet, plaats binnen de twee maanden na het openvallen van de plaats, of bij gebreke van ontvankelijke gezamenlijke akte van voordracht binnen deze termijn, op de eerste daaropvolgende vergadering van de provincieraad.
Art. 45, § 2
Art. 50, § 1
Naar verkiezingstijdstip is er dus een onderscheid tussen de aanstelling van de nieuwe gedeputeerden, na de zesjaarlijkse vernieuwing van de raad, gekozen voor een termijn van zes jaar en elk ander geval dat aanleiding geeft tot het openvallen van een mandaat van gedeputeerde, zoals overlijden, ontslag, vervallenverklaring of afzetting van een in dienst zijnde gedeputeerde. De bij de verkiezing in acht te nemen procedure is echter in beide gevallen identiek. Onder voorbehoud van een latere geldigverklaring van de verkiezingen, een ongeldigverklaring daarvan of een wijziging van de zetelverdeling, heeft de installatievergadering van de provincieraadsleden die volgt op de vernieu-
58
Aanstelling
HOOFDSTUK 2
DE E L II I
wing van de provincieraden zoals gezegd plaats op de eerste werkdag van de maand december van het verkiezingsjaar (zie blz. 50). Daarbuiten zal de raad binnen de twee maanden na het definitief openvallen van een mandaat van gedeputeerde overgaan tot de verkiezing van een opvolger. Bij ontslag van een gedeputeerde kan de raad die kennisgenomen heeft van dit ontslag evenwel in de opvolging voorzien van de ontslagnemende gedeputeerde vóór zijn mandaat een einde neemt, in zoverre de eedaflegging en de installatie van de nieuwe gedeputeerde niet plaats heeft vóór de datum waarop het ontslag effectief ingaat. Alhoewel de voorzitter de verplichting heeft dit punt op de agenda in te schrijven, en de provincieraad verplicht is te voorzien in de opvolging van de ontslagnemende gedeputeerde binnen de twee maanden, bestaat de enige dwangmaatregel erin dat de toezichthoudende overheid een bijzonder commissaris zendt. Dit laatste zal eerder uitzonderlijk zijn, daar enerzijds een ontslagnemende gedeputeerde, luidens artikel 49 van het Provinciedecreet, zijn mandaat dient uit te oefenen tot de aanstelling van zijn opvolger en anderzijds artikel 50 van het Provinciedecreet betreffende de plaatsvervanging van een om welke reden ook verhinderde gedeputeerde steeds toepassing kan vinden.
Anderzijds is de verkiezingsprocedure bij gezamenlijke akte van voordracht dienovereenkomstig van toepassing wanneer de provincieraad overgaat tot de installatie van nieuwe gedeputeerden, nadat de structurele onbestuurbaarheid van de provincie is vastgesteld overeenkomstig artikel 47bis. Bij gebreke van gezamenlijke akte van voordracht blijven alsdan de uittredende gedeputeerden in functie (zie blz. 94).
c
Art. 47bis
Vormvereisten
Enerzijds zijn voor de verkiezingen van de deputatie de vormvoorschriften van toepassing die gelden voor elke beraadslaging en besluitvorming van de provincieraad en deels hernomen zijn in artikel 45, § 3, vijfde lid van het Provinciedecreet. Anderzijds schrijft het zesde lid van dit artikel voor de herstemming een afwijkende regeling voor. De besprekingen en de verkiezing zelf van de gedeputeerden hebben plaats in openbare vergadering. Als evenwel in de discussie buitenstaanders of het privéleven van de provincieraadsleden ter sprake komen, moet de bespreking in besloten vergadering voortgezet worden. Discussies over de politieke opvattingen van de provincieraadsleden of over de handelingen die zij in of bij de uitoefening van hun ambt hebben gesteld, hebben daarentegen in openbare vergadering plaats.
Aanstelling
Art. 45, § 3
59
DE E L II I
Art. 45, § 2
H OOFDSTUK 2
d
Stemming
Bij gezamenlijke akte van voordracht is er als zodanig geen stemming. Na de eedaflegging van de provincieraadsleden overhandigt de provinciegriffier de gezamenlijke akte van voordracht aan de voorzitter. Luidens artikel 45, § 2 onderzoekt de voorzitter alsdan de ontvankelijkheid van deze akte. Enkel de handtekeningen van de provincieraadsleden die de eed hebben afgelegd, met inbegrip van de reeds beëdigde opvolgers, worden in aanmerking genomen. Is de akte ontvankelijk, dan worden de voorgedragen kandidaat-gedeputeerden verkozen verklaard en is het aantal gedeputeerden vastgelegd tot de eerstvolgende volledige vernieuwing van de provincieraad. Bij afzonderlijke voordrachten is luidens artikel 45, § 3, vijfde lid van het Provinciedecreet de stemming zelf geheim en geschiedt ze in zoveel afzonderlijke stemronden als er gedeputeerden te kiezen zijn. Ongeldig is de verkiezing van alle gedeputeerden in één en dezelfde stemronde of in zoveel stemronden als er kandidaten zijn voor een beschikbare plaats, en uiteraard de verkiezing van meer gedeputeerden dan er mandaten te begeven zijn. Alle regelmatig verkozen provincieraadsleden die de eed hebben afgelegd, nemen deel aan deze stemming. De deelname van een onverkiesbaar provincieraadslid aan de verkiezing kan een grond tot nietigheid zijn, bijv. wanneer de stem van het onverkiesbaar provincieraadslid hierbij doorslaggevend is geweest. Een niet-regelmatig samengestelde provincieraad kan evenmin geldig overgaan tot de verkiezing van de gedeputeerden. Artikel 27, § 1, 1° van het Provinciedecreet dat de provincieraadsleden verbiedt aan beraadslagingen en stemmingen deel te nemen waarbij zij een rechtstreeks en persoonlijk belang hebben, is hier niet van toepassing. Bij de uitoefening van een politiek recht is er immers geen sprake van zo’n belang. Als er geen ontvankelijke gezamenlijke akte van voordracht is, wordt binnen de veertien dagen na de installatievergadering overgegaan tot afzonderlijke verkiezing. Luidens artikel 45, § 3, zesde lid van het Provinciedecreet zijn kandidaten die de volstrekte meerderheid van stemmen hebben behaald, verkozen. Zo niet, heeft een tweede stemronde plaats. Daarin wordt gestemd op de twee kandidaten die in de eerste stemronde de meeste stemmen hebben behaald. Bij staking van stemmen in de eerste stemronde komt de kandidaat die bij de provincieraadsverkiezingen procentueel de meeste naamstemmen in verhouding tot het totale aantal geldig uitgebrachte stemmen in de kiesomschrijving heeft behaald, in aanmerking voor de tweede stemronde. Bij deze herstemming is de kandidaat die de meerderheid van de stemmen heeft behaald, verkozen tot gedeputeerde. Bij staking van stemmen is de kandidaat die bij de provincieraadsverkiezingen procentueel de meeste naamstemmen in verhouding tot het totale aantal geldig uitgebrachte stemmen in de kiesomschrijving heeft behaald, verkozen tot gedeputeerde. Daarnaast sluit de-
60
Aanstelling
HOOFDSTUK 2
DE E L II I
zelfde bepaling herstemming uit, wanneer er maar één kandidaat voor het te begeven mandaat is voorgedragen en deze kandidaat bij de eerste stembeurt niet de volstrekte meerderheid haalde; dan is zijn kandidatuur meteen verworpen. Voor het overige is bij herstemming artikel 36 van het Provinciedecreet dienovereenkomstig van toepassing. Als de naamstemmen bepalend zijn en de kandidaten een gelijk percentage aan naamstemmen in verhouding tot het totale aantal geldig uitgebrachte stemmen in de kiesomschrijving hebben behaald, is alsdan de kandidaat verkozen van wie de lijst bij de provincieraadsverkiezingen procentueel de meeste stemmen in verhouding tot het totale aantal geldig uitgebrachte stemmen in de kiesomschrijving heeft behaald. Hierbij dient nog aangetekend te worden dat bij schriftelijk voorgedragen kandidaturen enkel de stemmen uitgebracht op de voorgedragen kandidaten geldig zijn; stemmen uitgebracht op niet-voorgedragen provincieraadsleden zijn ongeldig en worden bij de berekening van de vereiste meerderheid niet in aanmerking genomen. Hetzelfde geldt bij mondelinge voordracht van kandidaten, althans wanneer voorafgaandelijk aan de stemming de mondeling voorgedragen kandidaten uitdrukkelijk zijn aangegeven. Zijn er noch schriftelijk noch mondeling kandidaten voorgedragen, dan behouden de provincieraadsleden de vrije keuze om hun stem op om het even welk provincieraadslid uit te brengen.
e
Gendervertegenwoordiging
Krachtens artikel 44, § 2 van het Provinciedecreet moet de deputatie uit personen van verschillend geslacht bestaan. Indien na de verkiezing van de deputatie dit college aldus niet rechtsgeldig is samengesteld, moet de laatst verkozen gedeputeerde in rang van rechtswege vervangen worden door het op dezelfde lijst verkozen provincieraadslid van het andere geslacht met procentueel de meeste naamstemmen in verhouding tot het totale aantal geldig uitgebrachte stemmen in de kiesomschrijving. Als verschillende provincieraadsleden van het andere geslacht procentueel een gelijk aantal naamstemmen hebben behaald, geniet het provincieraadslid dat de meeste naamstemmen heeft behaald, voorrang onder die provincieraadsleden. Als er geen verkozen provincieraadslid van het andere geslacht op die lijst voorkomt, wordt die gedeputeerde vervangen door het niet-verkozen provincieraadslid van het andere geslacht met procentueel de meeste naamstemmen in verhouding tot het totale aantal geldig uitgebrachte stemmen in de kiesomschrijving op die lijst. Als verschillende niet-verkozen provincieraadsleden van het andere geslacht procentueel een gelijk aantal naamstemmen hebben behaald, geniet het provincieraadslid dat de meeste naamstemmen heeft behaald, voorrang onder die provincieraadsleden.
Aanstelling
Art. 44, § 2
61
DE E L II I
H OOFDSTUK 2
Artikel 44, § 2, derde lid van het Provinciedecreet voorziet nog in een specifieke regeling voor deze vervanging, wanneer de laatst verkozen gedeputeerde in rang bij de verkiezing van de provincieraadsleden verkozen werd op een lijst die maar één kandidaat bevat. Art. 44, § 4
f
Taalkennis
Krachtens artikel 44, § 4 van het Provinciedecreet moet ieder die het mandaat van gedeputeerde uitoefent of waarneemt, beschikken over de kennis van de bestuurstaal die vereist is voor de uitoefening van het mandaat. Door zijn verkiezing bestaat het vermoeden dat de gedeputeerde de vereiste taalkennis bezit. Een provincieraadslid kan met het oog op de weerlegging van dit vermoeden daartoe wel, overeenkomstig artikel 44, § 4 van het Provinciedecreet, een verzoek inleiden bij de Raad voor Verkiezingsbetwistingen.
g
Rangorde
Artikel 45, § 4 stelt dat de rang van de gedeputeerden bepaald wordt door de rangorde op de gezamenlijke akte van voordracht. Bij afzonderlijke verkiezing wordt de rang bepaald door de volgorde van de stemmingen, d.w.z. de orde waarin de gedeputeerden verkozen werden tijdens hun jongste verkiezing. De rangorde als gedeputeerde wordt dus niet vastgesteld op grond van de als gedeputeerde verworven dienstanciënniteit.
Art. 45, § 4
De laatst verkozen gedeputeerde neemt bijgevolg rang in na degene die voor hem tot gedeputeerde werd verkozen, bv. bij overlijden van de eerste gedeputeerde wordt de dan gekozen gedeputeerde geen eerste gedeputeerde, maar wordt de tweede gedeputeerde automatisch eerste, en neemt de nieuwe gedeputeerde de allerlaatste rang in. De gedeputeerden die van rechtswege een andere gedeputeerde opvolgen wegens voorziene einddatum van het mandaat of wegens gebrek aan personen van verschillend geslacht in de deputatie, nemen rang in naar volgorde van hun verkiezing of benoeming. De provincieraad kan de aldus bepaalde rangorde niet meer wijzigen. Evenmin kunnen de gedeputeerden zelf, bv. na onderling overleg, deze rangorde wijzigen. Uitzondering hierop is de mogelijkheid om krachtens artikel 50, § 1, derde lid, in een akte van voordracht van een gedeputeerde die tussentijds wordt verkozen aan te geven dat die de rangorde van zijn voorganger behoudt. Het Provinciedecreet verbindt aan deze rangorde geen prerogatieven.
62
Aanstelling
HOOFDSTUK 3
3
DE E L II I
EEDAFLEGGING
De installatie of aanstelling van de provincieraadsleden, zowel van de gekozen provincieraadsleden als in voorkomend geval van de opvolgers, bestaat in het afleggen van de voorgeschreven eed. Gedeputeerden leggen vooraleer hun ambt te aanvaarden dezelfde eed af. Het afleggen van de eed is een noodzakelijke voorwaarde voor de uitoefening van het mandaat of het ambt. De eedaflegging gebeurt in handen van de voorzitter in openbare vergadering van de provincieraad. Ze bestaat in het uitspreken van de voorgeschreven eedformule.
A
DRAAGWIJDTE
De installatie of aanstelling van de provincieraadsleden, zowel van de gekozen provincieraadsleden als in voorkomend geval van de opvolgers, bestaat in het afleggen van de bij artikel 7, § 3 van het Provinciedecreet voorgeschreven eed.
Art. 7
De vertrouwenspersoon die een gehandicapt provincieraadslid bijstaat in de uitoefening van zijn mandaat, is evenwel niet gehouden tot de eedaflegging. Gedeputeerden leggen vooraleer hun ambt te aanvaarden dezelfde eed af. Het afleggen van de eed is een noodzakelijke voorwaarde voor de uitoefening van het mandaat of het ambt.
B
PROVINCIERAADSLEDEN
De provincieraadsleden, dus zowel de nieuwgekozen provincieraadsleden als eventuele opvolgers, leggen luidens artikel 7, § 3 van het Provinciedecreet de eed af in openbare vergadering in handen van de (uittredende) voorzitter van de provincieraad. De eed afgelegd in besloten vergadering is ongeldig en vatbaar voor nietigverklaring door de toezichthoudende overheid of de Raad van State. De voorzitter van de installatievergadering, d.w.z. de uittredende voorzitter die herkozen is als provincieraadslid, legt de eed af in handen van het provincieraadslid dat de meeste anciënniteit bezit of bij gelijke anciënniteit in handen van de oudste onder hen. Bij het voorgaande moet worden aangeduid dat bij de installatievergadering de uittredende voorzitter in regel de aftredende voorzitter is. Indien de uittredende voorzitter de installa-
Eedaflegging
63
DE E L II I
H OOFDSTUK 3
tievergadering niet kan voorzitten, wordt ze voorgezeten door een uittredend lid van de provincieraad dat opnieuw verkozen werd en dat de hoogste anciënniteit als provincieraadslid bezit, of bij gelijke anciënniteit de oudste onder hen.
Zolang het provincieraadslid de eed niet heeft afgelegd kan het zijn functie niet opnemen en derhalve niet deelnemen aan de beraadslagingen van de raad. De eedaflegging is voor het provincieraadslid de eerste echte bestuurshandeling die het te verrichten heeft. De beëdiging van een provincieraadslid is niet het voorwerp van een beraadslaging door de provincieraad. Artikel 26, eerste lid van het Provinciedecreet dat voorschrijft dat de provincieraad enkel geldig kan beraadslagen en besluiten wanneer de meerderheid van de zittinghebbende leden aanwezig is, is bij de eedaflegging dus niet van toepassing.
C
GEDEPUTEERDEN
De eedaflegging van de gedeputeerden heeft plaats in openbare vergadering van de provincieraad. Dit gebeurt in regel in handen van de voorzitter. In de praktijk zal de gedeputeerde onmiddellijk na zijn verkiezing zijn eed afleggen in de provincieraad. Dit laatste is evenwel geen wettelijk voorschrift. Integendeel, artikel 46, § 2 van het Provinciedecreet bepaalt zelfs dat een gedeputeerde pas kan worden geacht zijn ambt niet te aanvaarden als hij na twee opeenvolgende uitnodigingen tot het afleggen van de eed te hebben ontvangen, zich zonder wettige reden daarvan onthoudt. De eed die een gedeputeerde aflegt in een latere vergadering is dus niet ongeldig. Het voorgaande geldt eveneens voor de gedeputeerde die in de loop van de zittijd van de raad verkozen wordt.
Art. 46
Wel blijven overeenkomstig artikel 47 van het Provinciedecreet de uittredende gedeputeerden na een volledige vernieuwing van de provincieraad in functie tot de installatie van de nieuwe deputatie heeft plaatsgevonden.
Art. 7, § 3 en Art. 46, § 1
D
EEDFORMULE
De eedaflegging bestaat in het uitspreken van de respectievelijk bij artikel 7, § 3 en 46, § 1 van het Provinciedecreet voorgeschreven eedformule “lk zweer de verplichtingen van mijn mandaat trouw na te komen”. De voorgeschreven eedformule moet uitgesproken worden zonder toevoegingen of weglatingen, en zonder daarbij enig voorbehoud te maken, zo niet, zou de eedaflegging door de toezichthoudende overheid kunnen worden vernietigd. Bovendien kan de voorzitter weigeren een provincieraadslid te in-
64
Eedaflegging
HOOFDSTUK 3
DE E L II I
stalleren wanneer het bij zijn eedaflegging niet de wettelijke eedformule gebruikt of voorbehoud maakt. Bij de eedaflegging is het gebruikelijk dat de eedformule rechtstaand, blootshoofds en met geheven en ontblote rechterhand uitgesproken wordt. De niet-naleving van deze vormelijkheden tast echter de geldigheid van de eedaflegging niet aan.
E
TAAL
Daar de eedaflegging een bestuurshandeling is, mag ze in het Nederlands taalgebied, als handeling van een bestuurder, alleen in het Nederlands verricht worden. In het Nederlands taalgebied, zoals vastgesteld bij artikel 4 van de Grondwet, is het Nederlands de officiële taal, en voor die bestuurders bovendien de enige bestuurstaal en dus de enige taal waarin zij de eed kunnen afleggen; afwijkingen van de regel − het Nederlands is de bestuurstaal − gelden immers enkel ten voordele en meestal op uitdrukkelijke aanvraag van de bestuurden, niet voor de bestuurders. Wanneer aldus voor de eedaflegging een bepaalde taal moet worden gebruikt, dan is het evenmin toegelaten de eed af te leggen in de twee talen.
Eedaflegging
65
DE E L II I
H OOFDSTUK 4
4
A
VERHINDERING EN PLAATSVERVANGING PROVINCIERAADSLEDEN
Provincieraadsleden worden als tijdelijk verhinderd beschouwd en moeten vervangen worden indien: - zij om medische redenen gedurende drie opeenvolgende vergaderingen van de provincieraad afwezig zijn gebleven en niet in staat zijn om zelf een verzoek tot vervanging in te dienen; - zij geschorst zijn op grond van de overeenkomstige toepassing van artikel 205 van het Lokaal en Provinciaal Kiesdecreet van 8 juli 2011. Zij kunnen bovendien zelf om vervanging vragen indien: - zij om medische redenen, om studieredenen of wegens een verblijf in het buitenland gedurende minstens twaalf weken de provincieraadsvergaderingen niet kunnen bijwonen; - zij ouderschapsverlof wensen te nemen; - zij omwille van palliatief verlof of verlof voor bijstand of verzorging van zieke familie- of gezinsleden gedurende ten minste twaalf weken de provincieraadvergaderingen niet kunnen bijwonen. Verhinderde provincieraadsleden worden tijdelijk vervangen door de eerste opvolger van hun lijst.
a
Wanneer verhindering en plaatsvervanging?
Artikel 14 van het Provinciedecreet geeft een aantal situaties aan waarin een provincieraadslid wegens een verwachte afwezigheid van lange duur als verhinderd moet of kan worden beschouwd en zich om die reden in de uitoefening van zijn mandaat moet of kan laten vervangen. De volgende situaties kunnen ter zake onderscheiden worden:
Art. 14
1 ° Verpl ichte v er v a ngi ng w egens een v er hi nd er i ng v an rechts w eg e en in g ev al v an scho r si ng
Op grond van artikel 14, 1° en 3° van het Provinciedecreet moet er verplicht tot een tijdelijke vervanging overgegaan worden van:
66
Verhindering en plaatsvervanging
HOOFDSTUK 4
DE E L II I
– het provincieraadslid dat om medische redenen gedurende drie opeenvolgende vergaderingen van de provincieraad afwezig is gebleven op de vergaderingen van de raad en dat niet in staat is om zelf een verzoek tot vervanging te richten tot de voorzitter van de provincieraad. Het betrokken provincieraadslid behoudt uiteraard wel zijn mandaat, maar moet vervangen worden vanaf de derde achtereenvolgende vergadering van de raad waarop hij afwezig is gebleven en dit zolang hij afwezig blijft; – het provincieraadslid dat geschorst is op grond van de overeenkomstige toepassing van artikel 205 van het Lokaal en Provinciaal Kiesdecreet van 8 juli 2011. De betrokkene moet vervangen worden gedurende de gehele periode waarin hij geschorst is. De provincieraad zal, alvorens hij overgaat tot de installatie van de plaatsvervanger, steeds akte moeten nemen van het bestaan van de verhindering. Na afloop van de verhindering moet de raad tevens kennisnemen van de beëindiging van de periode van verhindering.
2 ° D e v er v a ng ing op v erzoek w egens een b i j zo nd ere o o r z a a k v a n v erhindering
Een provincieraadslid kan zich bovendien, luidens artikel 14, 1°, 2° en 4° van het Provinciedecreet, in de uitoefening van zijn mandaat laten vervangen: – indien hij om medische redenen, om studieredenen of wegens een verblijf in het buitenland gedurende een minimale termijn van twaalf weken niet aanwezig kan zijn op de vergaderingen van de provincieraad. Het betrokken provincieraadslid richt in dat geval een schriftelijk verzoek tot vervanging tot de voorzitter van de provincieraad. Bij het verzoek om vervanging wegens medische redenen moet een medisch attest van maximaal 15 dagen oud gevoegd worden, dat tevens de minimale termijn van afwezigheid om medische redenen aangeeft. Bij een verzoek tot vervanging om studieredenen of verblijf in het buitenland moet een attest gevoegd worden van de onderwijsinstelling of van de opdrachtgever. Het provincieraadslid geeft in de vermelde gevallen zelf het tijdstip aan waarop hij zijn vervanging wil laten ingaan en de duur van zijn afwezigheid, met dien verstande dat deze minimaal twaalf weken moet bedragen. Het verhinderde provincieraadslid moet tijdens de gehele periode van zijn afwezigheid vervangen worden;
– indien hij ouderschapsverlof wenst te nemen voor de geboorte of de adoptie van een kind. Het provincieraadslid dat ouderschapsverlof wenst te nemen moet een schriftelijk verzoek tot vervanging richten tot de voorzitter van de provincieraad.
Verhindering en plaatsvervanging
67
DE E L II I
H OOFDSTUK 4
Hij wordt dan tijdelijk in de uitoefening van zijn mandaat vervangen, ten vroegste vanaf de zesde week voor de vermoedelijke datum van de geboorte of van de adoptie en dit tot op het einde van de negende week na de geboorte of adoptie. De gevraagde vervanging zal alleszins ten vroegste een einde nemen op het einde van de negende week na de geboorte of adoptie, ongeacht of de betrokken mandataris zich reeds heeft laten vervangen vanaf de zesde week vóór de geboorte of adoptie dan wel slechts later. Het provincieraadslid kan in deze situatie dan ook nooit vervroegd een einde stellen aan de vervanging. Hij kan echter wel vragen dat de vervanging na de negende week verlengd wordt met een periode die gelijk is aan deze gedurende welke hij het mandaat verder heeft uitgeoefend tijdens de periode van zes weken die de dag van de geboorte of adoptie voorafgingen. Om deze verlenging te verkrijgen moet het provincieraadslid echter opnieuw een schriftelijk verzoek richten tot de voorzitter. In geval van geboorte of adoptie van een meerling kan het verlof bovendien op verzoek van het betrokken provincieraadslid verlengd worden met een periode van maximaal twee weken;
– indien hij omwille van palliatief verlof of omwille van verlof voor bijstand of verzorging van een zwaar ziek familielid tot en met de tweede graad of van een zwaar ziek gezinslid gedurende een minimale termijn van twaalf weken niet aanwezig kan zijn op de vergaderingen van de provincieraad. Het palliatief verlof betreft elke vorm van medische, sociale, administratieve of psychologische bijstand aan en verzorging van personen die lijden aan een ongeneeslijke ziekte en die zich in een terminale fase bevinden. Het begrip “zwaar ziek”, waarvan hierboven sprake, omvat elke ziekte of medische ingreep die door de behandelende arts als ernstig wordt beschouwd en waarbij de arts oordeelt dat elke vorm van sociale, familiale of emotionele bijstand of verzorging noodzakelijk is voor het herstel. Het verlof kan niet enkel genomen worden voor verzorging of bijstand aan een bloed- of aanverwant tot en met de tweede graad, maar ook voor bijstand aan of verzorging van een persoon waarmee de mandataris samenwoont maar die geen familie van hem is. Het provincieraadslid dat palliatief verlof of verlof voor verzorging of bijstand wenst te nemen, richt een schriftelijk verzoek tot vervanging tot de voorzitter van de provincieraad. Bij het verzoek moet een verklaring op erewoord gevoegd worden waarin het provincieraadslid zich bereid verklaart om bijstand of verzorging te verlenen. De naam van de patiënt hoeft niet te worden vermeld.
De hierboven vermelde opsomming van gevallen waarin een provincieraadslid zich op zijn verzoek kan laten vervangen is limitatief. In geen enkel ander dan de geciteerde gevallen is er een plaatsvervanging mogelijk. Een provincieraadslid kan zich dus niet laten vervangen tijdens een kortstondige vakantie in het buitenland, tijdens een kortstondige ziekte, tijdens examens enz.
68
Verhindering en plaatsvervanging
HOOFDSTUK 4
DE E L II I
In de drie vermelde gevallen is de vervanging bovendien louter facultatief: het provincieraadslid dat zich in een van de genoemde situaties bevindt, kan zich laten vervangen, maar is daartoe geenszins verplicht. De keuze berust volledig bij hemzelf. Een vervangen provincieraadslid blijft trouwens titularis van het mandaat. Zodra de periode van vervanging verstreken is, heeft hij dus het recht om zijn mandaat opnieuw op te nemen en persoonlijk uit te oefenen. Een vervanging op verzoek mag nooit eerder gebeuren dan tijdens de eerste provincieraadszitting die volgt op deze waarop de titularis zelf als provincieraadslid geïnstalleerd werd. De provincieraad moet, alvorens hij overgaat tot de installatie van een plaatsvervanger, steeds akte nemen van het bestaan van de verhindering. De raad moet zich hierbij in principe beperken tot de loutere kennisneming van de mededeling van het provincieraadslid dat hij verhinderd is en van het verzoek van dit provincieraadslid om gedurende de periode van verhindering vervangen te worden. De provincieraad kan geen opportuniteitsoordeel uitspreken over de gevraagde vervanging en kan deze vervanging niet weigeren indien de bij artikel 14 van het Provinciedecreet gestelde voorwaarden vervuld zijn. Anders zal het echter zijn indien de raad moet vaststellen dat de bij artikel 14 gestelde voorwaarden niet vervuld zijn; in dat geval kan de raad weigeren in de vervanging van het provincieraadslid te voorzien.
Bij het verstrijken van de periode van vervanging moet de provincieraad akte nemen van de beëindiging van de verhindering.
b
Wie vervangt?
Tot de plaatsvervanging van een provincieraadslid moet steeds de eerste opvolger van zijn lijst worden opgeroepen. Slechts indien deze niet aan de verkiesbaarheidsvoorwaarden voldoet, zich in een situatie van onverenigbaarheid bevindt of zou verzaken aan de plaatsvervanging, kan de tweede opvolger van de lijst, en zo vervolgens, worden opgeroepen.
Art. 16
De plaatsvervanger geniet tijdens de periode van vervanging dezelfde rechten en prerogatieven als het provincieraadslid dat hij vervangt, tenminste binnen het strikte kader van de uitoefening van het mandaat van provincieraadslid. Zo houdt bv. de vervanging van een provincieraadslid niet in dat de plaatsvervanger de betrokkene tevens van rechtswege zou mogen vervangen in de uitoefening van het mandaat van gedeputeerde of het mandaat van voorzitter waarmee het betrokken provincieraadslid tevens bekleed is.
Verhindering en plaatsvervanging
69
DE E L II I
H OOFDSTUK 4
De plaatsvervanging verhindert ten slotte het recht van opvolging niet en doet geen afbreuk aan de rang van de plaatsvervanger als opvolger. Indien dus tijdens de duur van de plaatsvervanging door de eerste opvolger het mandaat van een effectief provincieraadslid van dezelfde lijst definitief vacant zou worden, dan komt het recht van opvolging aan de plaatsvervanger toe en moet daarna de tweede of volgende opvolger als tijdelijk plaatsvervanger geïnstalleerd worden.
B
VOORZITTER
De voorzitter van de provincieraad wordt als verhinderd beschouwd indien en zolang hij als raadslid als verhinderd wordt beschouwd en/of als raadslid om zijn tijdelijke vervanging heeft gevraagd. Zijn plaatsvervanger wordt in deze gevallen aangeduid door verkiezing. Is de voorzitter om een andere reden tijdelijk afwezig of moet hij op grond van artikel 27 van het Provinciedecreet afwezig blijven bij een beraadslaging en besluitvorming, dan wordt hij vervangen door de ondervoorzitter.
a
Wanneer verhindering en plaatsvervanging?
1 ° Verpl ichte v er v a n gi ng w egens d e v er hi nd er i ng als r a a ds l id Zijn tijdelijke vervanging als raadslid − ongeacht of deze verplicht was als gevolg van een schorsing of een verhindering van rechtswege, dan wel of deze vervanging gebeurd is op verzoek van het raadslid zelf − heeft voor de voorzitter van de provincieraad uiteraard tot gevolg dat hij ook als voorzitter wordt geacht verhinderd te zijn en dat hij zich in de uitoefening van dit mandaat tijdelijk moet laten vervangen.
Art. 8, § 4
Zijn verhindering en tijdelijke vervanging als voorzitter duren zolang hij als raadslid vervangen wordt. De provincieraad zal, alvorens hij overgaat tot de verkiezing van de plaatsvervanger van de verhinderde voorzitter, akte moeten nemen van het bestaan van de verhindering. Indien de vervanging niet het gevolg is van een decretaal opgelegde verhindering maar integendeel gebeurt op vraag van de voorzitter zelf, dan moet deze laatste een expliciete vraag tot vervanging als voorzitter richten tot de provincieraad.
70
Verhindering en plaatsvervanging
HOOFDSTUK 4
DE E L II I
2 ° D e v er v a ng ing om a ndere red enen
Bij toepassing van artikel 8, § 4, tweede lid van het Provinciedecreet moet de voorzitter verder ook vervangen worden:
Art. 8, § 4
- indien hij, om enige andere dan hierboven vermelde redenen, tijdelijk afwezig of verhinderd is. Als een afwezigheid of verhindering in de zin van artikel 8, § 4, tweede lid kunnen bv. de gevallen beschouwd worden waarin de voorzitter wegens jaarlijkse vakantie of kortstondige ziekte tijdelijk afwezig is en ook de gevallen waarin hij − om welke reden dan ook − kortstondig de provincieraadsvergadering wenst te verlaten; - indien hij, bij toepassing van artikel 27, § 1 van het Provinciedecreet, niet
mag deelnemen aan de beraadslaging en de stemming over een aangelegenheid waarbij hij te nauw betrokken wordt geacht (zie blz. 189).
De voorzitter die tijdelijk afwezig of verhinderd is (of zal zijn), richt zijn verzoek tot vervanging tot de provincieraad. De raad moet vervolgens, op grond van artikel 8, § 4, laatste lid van het Provinciedecreet, akte nemen van het bestaan van de verhindering. Ook bij een tijdelijke afwezigheid of verhindering geldt als regel dat de voorzitter vervangen moet worden tijdens de gehele periode van afwezigheid of verhindering. Na afloop van die periode zal de provincieraad ook daarvan akte moeten nemen. De vervanging mag de periode van afwezigheid of verhindering nooit overschrijden. Zo zal de voorzitter die zich tijdens de behandeling van een bepaald agendapunt moet laten vervangen wegens zijn te nauwe betrokkenheid bij dat punt, onmiddellijk na de afhandeling van dat agendapunt opnieuw de functie van voorzitter moeten opnemen.
b
Wie vervangt?
1 ° B ij een v erpl ichte v er v a ngi ng w egens d e v er hi nd e r ing a l s r a a ds l id Indien de voorzitter vervangen moet worden omdat hij als raadslid van rechtswege als verhinderd wordt beschouwd of omdat hij zelf om vervanging als provincieraadslid gevraagd heeft wegens een expliciet door het Provinciedecreet erkende bijzondere oorzaak van verhindering, moet de plaatsvervanger worden aangeduid door middel van verkiezing overeenkomstig de regels die bij artikel 8, § 1 tot en met 3 van het Provinciedecreet vastgesteld zijn voor de verkiezing van de voorzitter van de provincieraad.
Art. 8, § 4
Concreet betekent dit dus dat er tot de verkiezing van een waarnemend voorzitter moet worden overgegaan indien de voorzitter:
Verhindering en plaatsvervanging
71
DE E L II I
H OOFDSTUK 4
- om medische redenen gedurende drie opeenvolgende vergaderingen van de provincieraad afwezig is gebleven op de raadsvergaderingen en niet in staat is om zelf om vervanging te vragen; - als provincieraadslid geschorst is op grond van de overeenkomstige toepassing van artikel 205 van het Lokaal en Provinciaal Kiesdecreet van 8 juli 2011; - zelf om zijn vervanging (ook als provincieraadslid) gevraagd heeft omdat hij om medische redenen, studieredenen of een verblijf in het buitenland gedurende minstens twaalf weken niet aanwezig kan zijn op de raadsvergaderingen, omdat hij ouderschapsverlof wenst te nemen of omdat hij omwille van palliatief verlof of verlof voor bijstand of verzorging de raadsvergaderingen gedurende minstens twaalf weken niet kan bijwonen.
De verkiezing van de waarnemend voorzitter moet georganiseerd worden tijdens de eerstvolgende vergadering van de provincieraad. Tot op dat ogenblik moet het voorzitterschap worden waargenomen door de ondervoorzitter. Art. 8, § 4
2 ° Bij een v er v a ng ing o m and ere red enen
Indien de voorzitter tijdelijk afwezig of verhinderd is (om een andere reden dan deze die hiervoor onder 1° worden vermeld) of indien hij zich moet laten vervangen omdat hij bij een bepaalde aangelegenheid betrokken partij is, neemt de ondervoorzitter van de provincieraad het voorzitterschap waar.
C
GEDEPUTEERDEN
Gedeputeerden worden tijdelijk als verhinderd beschouwd en moeten vervangen worden indien: - zij om medische redenen tijdens drie opeenvolgende vergaderingen van de provincieraad afwezig zijn gebleven en niet in staat zijn om zelf een verzoek tot vervanging in te dienen; - zij tuchtrechtelijk geschorst zijn. Zij kunnen bovendien zelf om vervanging vragen indien: - zij om medische redenen, om studieredenen of wegens een verblijf in het buitenland gedurende een minimale termijn van twaalf weken niet aanwezig kunnen zijn op de vergaderingen van de provincieraad; - zij ouderschapsverlof wensen te nemen; - zij omwille van palliatief verlof of omwille van verlof voor bijstand of verzorging van zieke familie- of gezinsleden gedurende minstens twaalf weken de provincieraadsvergaderingen niet kunnen bijwonen. In de vermelde gevallen wordt bij verkiezing voorzien in de vervanging van de verhinderde gedeputeerde. Zijn gedeputeerden om andere redenen tijdelijk afwezig, dan kunnen zij vervangen worden door het provincieraadslid met de meeste anciënniteit van dezelfde lijst.
72
Verhindering en plaatsvervanging
HOOFDSTUK 4
a
DE E L II I
Wanneer verhindering en plaatsvervanging?
Bij toepassing van de artikelen 48, 50 en 69 van het Provinciedecreet kan of moet − naargelang het geval − een gedeputeerde zich in een aantal situaties in de uitoefening van zijn mandaat laten vervangen. Er kunnen ter zake drie situaties onderscheiden worden:
1 ° Verpl ichte v er v a ng ing w eg e ns een v er hi nd er i ng v an re c hts w eg e en in g ev a l v a n s cho r si ng
Een gedeputeerde wordt, op grond van de artikelen 48, 1° en 50, § 1 en 3 van het Provinciedecreet, geacht tijdelijk verhinderd te zijn om zijn mandaat van gedeputeerde uit te oefenen en moet bijgevolg verplicht vervangen worden: - indien hij om medische redenen tijdens drie opeenvolgende vergaderingen van de provincieraad afwezig is gebleven maar – bv. omdat hij in een comateuze toestand verkeert – niet in staat is om zelf een verzoek tot vervanging te richten tot de voorzitter van de provincieraad. De betrokken gedeputeerde wordt dan als van rechtswege als verhinderd beschouwd vanaf de derde opeenvolgende provincieraadsvergadering waarop hij afwezig is gebleven en moet vanaf dan ook vervangen worden voor de gehele duur van de schorsing; - indien hij bij toepassing van artikel 69 van het Provinciedecreet door de Vlaamse regering geschorst werd. Hij moet in dat geval in de uitoefening van zijn mandaat van gedeputeerde vervangen worden tijdens de gehele duur van de schorsing.
Art. 48, 1° Art. 50, § 1 Art. 50, § 3
Art. 69
Een gedeputeerde die als verhinderd wordt beschouwd en om die reden vervangen moet worden, behoudt uiteraard zijn mandaat. Hij wordt enkel tijdelijk in de onmogelijkheid geacht om zijn mandaat van gedeputeerde uit te oefenen, maar zodra de oorzaak van verhindering een einde heeft genomen kan hij de uitoefening van zijn mandaat opnieuw opnemen. Alvorens over te gaan tot de vervanging van de verhinderde of geschorste gedeputeerde moet de provincieraad akte nemen van het bestaan van de verhindering of de schorsing. Is de periode van verhindering of schorsing verstreken, dan zal de raad daar eveneens akte van moeten nemen.
2 ° D e v er v a ng ing op v erzoek w egens een b i j zo nd ere o o r z a a k v a n v erhindering
Een gedeputeerde kan zich bovendien − maar is daar geenszins toe verplicht − luidens artikel 48, 1°, 2° en 3° van het Provinciedecreet laten vervangen:
Verhindering en plaatsvervanging
Art. 48, 1° Art. 48, 2° Art. 48, 3°
73
DE E L II I
H OOFDSTUK 4
– indien hij om medische redenen, om studieredenen of wegens een verblijf in het buitenland gedurende een minimale termijn van twaalf weken niet aanwezig kan zijn op de vergaderingen van de provincieraad. De betrokken gedeputeerde richt in dat geval een schriftelijk verzoek tot vervanging tot de voorzitter van de provincieraad. Bij het verzoek om vervanging om medische redenen moet een medisch attest van maximaal 15 dagen oud gevoegd worden dat tevens de minimale termijn van afwezigheid om medische redenen aangeeft. Bij een verzoek tot vervanging om studieredenen of verblijf in het buitenland moet een attest gevoegd worden van de onderwijsinstelling of van de opdrachtgever. De gedeputeerde die vervangen wenst te worden bepaalt zelf de periode van vervanging, maar met dien verstande dat deze minstens twaalf weken moet duren;
– indien hij ouderschapsverlof wenst te nemen wegens de geboorte of de adoptie van een kind. De gedeputeerde die ouderschapsverlof wenst, moet een schriftelijk verzoek daartoe richten tot de voorzitter van de provincieraad. Hij wordt dan tijdelijk vervangen, ten vroegste vanaf de zesde week voor de vermoedelijke datum van de geboorte of van de adoptie en dit tot op het einde van de negende week na de geboorte of adoptie. De gevraagde vervanging kan alleszins ten vroegste een einde nemen op het einde van de negende week na de geboorte of adoptie, ongeacht of de betrokken gedeputeerde zich reeds heeft laten vervangen vanaf de zesde week vóór de geboorte, dan wel slechts later. Een vervroegde beëindiging van een ouderschapsverlof is dus niet mogelijk, maar het ouderschapsverlof kan op verzoek van de betrokken gedeputeerde wel verlengd worden met een periode die gelijk is aan deze gedurende welke het mandaat verder werd uitgeoefend tijdens de periode van zes weken vóór de dag van de geboorte of adoptie. Bij de geboorte of adoptie van een meerling kan het verlof bovendien op vraag van de betrokken gedeputeerde verlengd worden met een periode van maximaal twee weken;
– indien hij omwille van palliatief verlof of omwille van verlof voor bijstand of verzorging van een zwaar ziek familielid tot en met de tweede graad of van een zwaar ziek gezinslid gedurende een minimale termijn van twaalf weken vervangen wenst te worden. Wat de draagwijdte van de begrippen betreft: zie blz. 68. Het verzoek tot vervanging omwille van palliatief verlof of verlof voor verzorging of bijstand moet gericht worden tot de voorzitter van de provincieraad. Bij het verzoek moet een verklaring op erewoord gevoegd worden waarin de gedeputeerde zich bereid verklaart om bijstand of verzorging te verlenen. De naam van de patiënt hoeft niet vermeld te worden. De gedeputeerde die om vervanging vraagt, bepaalt zelf de duur ervan, maar met dien verstande dat de minimale duur twaalf weken moet bedragen.
74
Verhindering en plaatsvervanging
HOOFDSTUK 4
DE E L II I
In elk van de bovenvermelde gevallen is de vervanging louter facultatief. Elke gedeputeerde kan individueel en vrij beslissen of hij al dan niet van de vervangingsmogelijkheid gebruikmaakt. Maakt hij van deze mogelijkheid gebruik en is zijn verzoek rechtsgeldig, dan is de provincieraad verplicht in zijn vervanging te voorzien. De provincieraad is dus niet gerechtigd om te oordelen over de opportuniteit van een gevraagde vervanging of van de beëindiging ervan en a fortiori niet om een rechtsgeldig gevraagde vervanging te weigeren. Bij de beoordeling van de rechtsgeldigheid van een ingediend verzoek tot vervanging mag enkel rekening gehouden worden met de decretaal bepaalde voorwaarden en gevraagde bewijsstukken. Het komt niet aan de raad toe om de vervangingsmogelijkheden voor de gedeputeerden te beperken door bijkomende voorwaarden op te leggen. Zo ook moet het begrip “schriftelijk verzoek”, waarmee de vervanging aangevraagd moet worden, evolutief opgevat worden. Ook een verzoek per e-mail kan als een schriftelijk verzoek in de zin van artikel 48 van het Provinciedecreet aangemerkt worden, op voorwaarde uiteraard dat het verzoek omkleed is met een geldige elektronische handtekening. Alvorens de raad overgaat tot de gevraagde vervanging, moet hij steeds akte nemen van het bestaan van de verhindering. Bij het verstrijken van de periode van vervanging moet hij bovendien akte nemen van de beëindiging van de verhindering.
Ook een gedeputeerde die gebruikmaakt van de mogelijkheid tot vervanging op verzoek blijft uiteraard titularis van zijn mandaat. Hij is trouwens gerechtigd om de titel van gedeputeerde te blijven voeren tijdens de periode waarin hij vervangen wordt. 3 ° De v er v a ng ing w eg ens tijdeli j ke af w ezi ghei d o m an de re redenen Luidens artikel 50, § 2 van het Provinciedecreet kan een gedeputeerde ten slotte ook vervangen worden bij een tijdelijke afwezigheid om andere dan een van de bovenvermelde redenen.
Art. 50, § 2
Als voorbeelden van een dergelijke tijdelijke afwezigheid kunnen vermeld worden: - een afwezigheid wegens ziekte voor een kortere periode dan 12 weken; - een afwezigheid tijdens de jaarlijkse vakantie; - een afwezigheid voor langere duur, maar om een andere reden dan de afwezigheid waarvoor een facultatieve vervanging mogelijk is.
Anders dan wanneer de voorzitter of de provinciegouverneur tijdelijk afwezig of verhinderd is, is de vervanging van een gedeputeerde die tijdelijk afwezig is slechts facultatief.
Verhindering en plaatsvervanging
75
DE E L II I
H OOFDSTUK 4
Dit mag geen verwondering wekken omdat een gedeputeerde in principe geen persoonlijke bestuursbevoegdheid bezit en de deputatie als een collegiaal orgaan functioneert, waardoor de tijdelijke afwezigheid van een gedeputeerde doorgaans niet van aard is de werking van de deputatie te verstoren. Hieruit volgt dat er doorgaans slechts gebruik zal worden gemaakt van de vervangingsmogelijkheid die bij artikel 50, § 2 van het Provinciedecreet wordt geboden indien een tijdelijke afwezigheid van aard is om de werking van de deputatie te verstoren, bv. omdat ingevolge de afwezigheid of verhindering van meerdere gedeputeerden het aanwezigheidsquorum in de deputatie niet meer bereikt wordt.
b
Wie vervangt?
1 ° Bij een v erpl ichte v er v angi ng w egens een v er hi nd ering v a n rechts w eg e, een v er v angi ng o p v er zo ek w egens een bijzondere oorzaak v an v er hi nd er i ng en i n gev al v a n s chors ing Art. 50, § 1
Indien een gedeputeerde verplicht vervangen moet worden wegens het bestaan van een verhindering van rechtswege of indien hij zelf om een van de in artikel 48, 1°, 2° en 3° vermelde redenen om vervanging heeft verzocht of indien er tot vervanging moet worden overgegaan omdat de titularis geschorst is, moet de plaatsvervanger aangeduid worden door middel van verkiezing. Deze verkiezing moet gebeuren overeenkomstig de procedure die bij artikel 50, § 1 van het Provinciedecreet vastgesteld is voor de verkiezing van een gedeputeerde bij een tussentijdse vacature van een mandaat. Deze verkiezing moet georganiseerd worden binnen een periode van twee maanden na het ontstaan van de verhindering. Tot op dat ogenblik moet het mandaat waargenomen worden door het provincieraadslid dat de gedeputeerde ook bij een kortstondige afwezigheid om andere redenen vervangt (zie hierna). 2 ° Bij v er v a ng ing w egens ti j d eli j ke af w ezi ghei d o m andere redenen
Art. 50, § 2
Indien het wenselijk of opportuun wordt geacht te voorzien in de vervanging van een gedeputeerde die om een andere dan een van de hierboven vermelde redenen tijdelijk afwezig is, moet het provincieraadslid met de meeste anciënniteit van dezelfde lijst tot de vervanging worden geroepen. Bij een gelijke anciënniteit moet de voorkeur worden gegeven aan het provincieraadslid dat bij de laatste volledige vernieuwing van de provincieraad het hoogste percentage van naamstemmen in verhouding tot het totale aantal geldig uitgebrachte stemmen in de kiesomschrijving heeft behaald. Indien het provincieraadslid met de meeste anciënniteit de gedeputeerde niet kan vervangen, bv. omdat hij een te nauwe betrokkenheid vertoont bij de
76
Verhindering en plaatsvervanging
HOOFDSTUK 4
DE E L II I
aangelegenheid waarover hij als plaatsvervangend gedeputeerde mee moet beraadslagen en besluiten, moet de vervanging gebeuren door een ander provincieraadslid in afdalende volgorde van anciënniteit. Bij gelijke anciënniteit wordt de vervanging gedaan door het provincieraadslid dat bij de verkiezingen procentueel de meeste naamstemmen heeft behaald in verhouding tot het totale aantal geldig uitgebrachte stemmen in de kiesomschrijving.
Verhindering en plaatsvervanging
77
DE E L II I
H OOFDSTUK 5
5
AFSTAND VAN HET MANDAAT
Een afstand van mandaat kan het gevolg zijn van: - een uitdrukkelijke mededeling door een tot provincieraadslid, voorzitter of gedeputeerde verkozene dat hij het mandaat niet wenst te aanvaarden; - het feit dat een tot provincieraadslid of gedeputeerde verkozene weigert of nalaat de eed af te leggen; - het feit dat een tot provincieraadslid verkozene zich op het ogenblik van zijn geplande installatie in een situatie van onverenigbaarheid bevindt.
A
UITDRUKKELIJKE AFSTAND VAN MANDAAT
Elke tot provincieraadslid, voorzitter of gedeputeerde gekozen kandidaat die dit mandaat niet wenst te aanvaarden, heeft het recht om vóór zijn installatie afstand te doen van het mandaat. Dit principe wordt, wat de tot provincieraadslid verkozen kandidaten betreft, expliciet bevestigd in artikel 9 van het Provinciedecreet. Het blijkt bovendien, wat de tot provincieraadsvoorzitter en gedeputeerde verkozen kandidaten betreft, uit respectievelijk de artikelen 8, § 4 en 50, § 1 van het Provinciedecreet.
Art. 8, § 4 Art. 9 Art. 50, § 1
Om geldig te zijn moet de afstand van het mandaat van provincieraadslid schriftelijk meegedeeld worden aan de voorzitter van de provincieraad en moet hij vervolgens ter kennis gebracht worden van de provincieraad. Een mondeling meegedeelde afstand moet als onbestaand beschouwd worden. Concreet houdt het bovenvermelde in dat een tot provincieraadslid verkozen kandidaat, die bij gelegenheid van de algehele vernieuwing van de provincieraad afstand wenst te doen van zijn mandaat, dus de uittredende voorzitter van de installatievergadering schriftelijk in kennis zal moeten stellen van de afstand van mandaat. Tijdens de legislatuur moet elke afstand van mandaat rechtstreeks en schriftelijk meegedeeld worden aan de voorzitter van de provincieraad.
Wat de afstand van het mandaat van voorzitter en gedeputeerde betreft, worden er decretaal geen vormvereisten vooropgesteld. Het spreekt echter voor zich dat ook deze afstand ter kennis moet worden gebracht van de provincieraad. Om interpretatiemoeilijkheden en latere betwistingen te voorkomen is het bovendien aangewezen dat ook de afstand van de mandaten van voorzitter en gedeputeerde schriftelijk wordt ingediend. Andere vormvereisten mogen daarentegen niet opgelegd worden; zo moet de afstand niet gemotiveerd worden en mag de kennisgeving ervan zowel verstuurd worden aan de voor-
78
Afstand van het mandaat
HOOFDSTUK 5
DE E L II I
zitter van de provincieraad met het verzoek de raad ervan in kennis te stellen als aan de voorzitter overhandigd worden. De afstand van het mandaat van voorzitter of gedeputeerde kan zelfs ter zitting van de provincieraad neergelegd worden. De provincieraad is verplicht akte te nemen van elke hem ter kennis gebrachte afstand en er melding van te laten maken in de notulen. Hij is echter niet bevoegd om te beraadslagen en te besluiten over de aanvaarding of de weigering ervan. De kennisneming van de afstand door de provincieraad is een cruciaal ogenblik indien het een afstand van het mandaat van provincieraadslid betreft. Zolang de raad nog geen akte heeft genomen van de afstand kan deze immers nog eenzijdig herroepen worden door de betrokkene. Deze herroeping is niet aan vormvoorschriften onderworpen. Wanneer de raad kennis heeft genomen van de geldig gedane afstand, wordt deze echter definitief en kan hij niet meer ongedaan gemaakt worden, zelfs niet met instemming van de provincieraad. Bij betwistingen over de afstand van mandaat of de rechtsgeldigheid van een intrekking ervan kan het geschil aanhangig gemaakt worden bij de Raad voor Verkiezingsbetwistingen van de betrokken provincie. De Raad voor Verkiezingsbetwistingen doet uitspraak over de betwisting als administratief rechtscollege. Tegen de uitspraak van de Raad voor Verkiezingsbetwistingen staat beroep open bij de Raad van State binnen acht dagen na de kennisgeving van de uitspraak. Het beroep bij de Raad van State is niet opschortend.
B
STILZWIJGENDE AFSTAND VAN MANDAAT
De afstand van het mandaat van provincieraadslid of gedeputeerde kan eveneens voortvloeien uit het feit dat de persoon die tot provincieraadslid of gedeputeerde verkozen werd, nalaat of weigert de eed af te leggen.
a
Provincieraadsleden
Op grond van artikel 7, § 4 van het Provinciedecreet worden tot provincieraadslid verkozen kandidaten geacht stilzwijgend afstand te doen van het mandaat van provincieraadslid indien zij:
Art. 7, § 4
– weliswaar aanwezig zijn op de installatievergadering, maar de eed niet afleggen. Deze hypothese omvat zowel de situatie waarin de betrokkene absoluut geen eed wil afleggen, als deze waarin hij wel bereid is tot eedaflegging, maar weigert de correcte, bij artikel 7, § 3 van het Provinciedecreet voorgeschreven eedformule uit te spreken. Ook de gevallen waarin de betrokkene weigert de eed af te leggen in de voorgeschreven taal
Afstand van het mandaat
79
DE E L II I
H OOFDSTUK 5
of waarin hij slechts bereid is de eed onder voorbehoud af te leggen worden hier bedoeld;
– niet aanwezig waren op de installatievergadering en bovendien, na daar niettemin uitdrukkelijk toe te zijn opgeroepen, zonder geldige reden eveneens afwezig blijven op de eerste daaropvolgende vergadering van de provincieraad. De afwezigheid van de betrokkene kan enkel als een wettelijk vermoeden van afstand van mandaat worden aangezien indien behoorlijk is vastgesteld dat: - de betrokkene zowel tijdens de installatievergadering als de eerste daaropvolgende vergadering afwezig was; - hij de oproeping werkelijk heeft ontvangen. In de oproepingsbrief voor de tweede vergadering moet uitdrukkelijk gewag gemaakt worden van de eedaflegging. Om betwistingen te voorkomen kan het bovendien wenselijk zijn dat deze oproepingsbrief een weergave bevat van de tekst van artikel 7, § 4 van het Provinciedecreet, al bestaat daartoe geen decretale verplichting. Om dezelfde reden kan ook aanbevolen worden de oproeping voor de tweede vergadering alleszins bij aangetekende brief te bezorgen of deze persoonlijk aan de betrokkene te laten overhandigen tegen afgifte van een ontvangstbewijs; - de betrokkene niet door een geldige reden verhinderd was om beide vergaderingen van de provincieraad bij te wonen en er de eed te komen afleggen. De provincieraad oordeelt over de rechtsgeldigheid van de eventueel door de betrokkene aangevoerde redenen of, indien de betrokkene zelf geen reden meedeelt of daartoe niet in staat is, van de eventueel evidente reden. Hierbij geldt alleszins als principe dat het decretaal geponeerde vermoeden van afstand van mandaat geen toepassing vindt indien er sprake is van overmacht.
Indien er betwisting bestaat betreffende de rechtsgeldigheid van de toepassing van artikel 7, § 4 van het Provinciedecreet, dan kan het betrokken kandidaat-provincieraadslid de betwisting voorleggen aan de Raad voor Verkiezingsbetwistingen. Tegen de beslissing van de Raad voor Verkiezingsbetwistingen staat nog een niet-schorsend beroep open bij de Raad van State. Art. 46, § 2
b
Gedeputeerden
Ook ten aanzien van de tot gedeputeerde verkozen personen kan het vermoeden van de stilzwijgende afstand van mandaat ingeroepen worden. Artikel 46, § 2 van het Provinciedecreet bepaalt immers dat een gedeputeerde die de eed na twee achtereenvolgende uitnodigingen niet aflegt, geacht wordt zijn mandaat van gedeputeerde niet te aanvaarden. Ook in dit geval geldt dat met een absolute weigering tot eedaflegging de situatie moet worden gelijkgesteld waarin de betrokkene weigert de correcte eedformule uit te spreken
80
Afstand van het mandaat
HOOFDSTUK 5
DE E L II I
of waarin hij weigert de eed af te leggen in de voorgeschreven taal of waarin hij een voorbehoud wenst te formuleren bij zijn eedaflegging. Het vermoeden kan bovendien slechts ingeroepen worden indien er zekerheid over bestaat dat: - de betrokkene tweemaal achtereenvolgens werd opgeroepen voor de eedaflegging; - de betrokkene de oproepingen ook werkelijk ontvangen heeft; - de betrokkene niet door een geldige reden verhinderd was om de eed af te leggen. Het decreet maakt er weliswaar geen gewag van dat het vermoeden niet intreedt indien de betrokkene door een geldige reden verhinderd was, maar vermits overmacht van rechtswege geldt, verhindert dit de toepassing van het vermoeden.
Betwistingen over het inroepen van de stilzwijgende afstand van het mandaat van gedeputeerde kunnen aanhangig worden gemaakt bij de Raad voor Verkiezingsbetwistingen. Tegen de uitspraak van de Raad voor Verkiezingsbetwistingen staat binnen een termijn van acht dagen na de kennisgeving ervan een niet-schorsend beroep open bij de Raad van State.
C
AFSTAND WEGENS ONVERENIGBAARHEID
De afstand van het mandaat van provincieraadslid kan ten slotte het gevolg zijn van het bestaan van een onverenigbaarheid. Verkozenen voor de provincieraad die zich op het ogenblik van hun geplande installatie als provincieraadslid in een situatie bevinden die onverenigbaar is met het lidmaatschap van de provincieraad kunnen niet alleen op dat ogenblik niet tot de eedaflegging worden toegelaten, maar worden luidens artikel 12, § 1 van het Provinciedecreet zelfs van rechtswege geacht afstand te doen van het mandaat. Het vermoeden zal enkel dan niet intreden indien de onverenigbaarheid haar oorzaak vindt in het uitoefenen van een met het mandaat van provincieraadslid onverenigbaar ambt of functie en de betrokkene kan aantonen ontslag te hebben genomen uit het onverenigbare ambt of functie.
Art. 12, § 1
Voor de toepassing van dit laatste is overigens niet vereist dat er – voor zover dit nodig zou zijn – door derden reeds formeel kennis werd genomen van het ontslag of dat dit reeds aanvaard zou zijn of dat de betrokkene reeds formeel ontslagen werd van een continuïteitsplicht. Het volstaat dat de betrokkene kan aantonen dat hij zelf reeds ontslag heeft genomen uit dat ambt. Brengt de betrokkene dat bewijs niet bij en bevindt hij zich op het ogenblik van zijn geplande installatie als provincieraadslid nog steeds in een situatie van onverenigbaarheid, dan vindt het vermoeden van rechtswege toepassing.
Afstand van het mandaat
81
DE E L II I
H OOFDSTUK 5
Er kan in die situatie aan de betrokkene geen enkel uitstel toegestaan worden om hem de gelegenheid te geven zijn toestand alsnog te regulariseren. Het is bijgevolg evenmin nodig dat de voorzitter van de raad een verzoek richt tot de betrokkene waarbij deze laatste gevraagd wordt binnen een bepaalde termijn een keuze te maken tussen het mandaat en de hiermee onverenigbare functie. Integendeel, indien het bestaan van de onverenigbaarheid wordt vastgesteld en indien het betrokken kandidaat-raadslid geen bewijs bijbrengt dat hij ontslag heeft genomen uit de met het mandaat onverenigbare functie, wordt de afstand vermoed en kan er overgegaan worden tot de installatie van een opvolger.
Betwistingen met betrekking tot de toepassing van artikel 12, § 1 van het Provinciedecreet kunnen voor beslechting voorgelegd worden aan de Raad voor Verkiezingsbetwistingen, die op grond van artikel 13 van het Provinciedecreet bevoegd is om kennis te nemen van de geschillen met betrekking tot de afstand van mandaat. Tegen de uitspraak van de Raad voor Verkiezingsbetwistingen staat een niet-schorsend beroep open bij de Raad van State.
82
Afstand van het mandaat
HOOFDSTUK 6
6
A
DE E L II I
ONVERENIGBAARHEDEN BEGRIP
Een onverenigbaarheid belet de verkozene zijn ambt of mandaat uit te oefenen, hetzij omdat hij gelijktijdig een ander mandaat of ambt uitoefent, hetzij omdat hij bloed- of aanverwant is met een ander persoon die hetzelfde ambt of mandaat bekleedt, of daartoe geroepen is. De onverenigbaarheid onderscheidt zich van de onverkiesbaarheid doordat ze een kandidaat niet het recht ontneemt om tot een ambt verkozen te worden, maar hem wel belet dit ambt uit te oefenen wegens de bestaande onverenigbaarheid. Daarentegen kan een kandidaat die niet aan de verkiesbaarheidsvoorwaarden voldoet, zelf niet verkozen worden; hij is onverkiesbaar (zie blz. 27). Daarnaast zijn er ook gevallen waarin een verkozene als verhinderd wordt beschouwd zijn mandaat uit te oefenen. De betrokkene kan het mandaat of ambt dus opnemen of verder bekleden − wat niet geldt bij situaties van onverenigbaarheid − maar niet uitoefenen, en dit zolang de situatie van verhindering blijft duren. Hij wordt dan vervangen (zie blz. 66). Ten slotte mogen onverenigbaarheden niet worden verward met de verbodsbepalingen die geenszins de uitoefening van het mandaat zelf beletten, maar wel verhinderen bepaalde handelingen te stellen bij de uitoefening van dit mandaat (zie blz. 188). Alleen de wet of het decreet kan onverenigbaarheden invoeren. Daar onverenigbaarheden het recht tot uitoefening van een openbaar mandaat beperken, moeten deze wettelijke bepalingen in strikte zin geïnterpreteerd worden. Onverenigbaarheden kunnen dus niet bij analogie uitgebreid worden.
B
PROVINCIERAADSLEDEN
In artikel 11 van het Provinciedecreet wordt een opsomming gegeven van de situaties die een verkozen provincieraadslid beletten zijn mandaat als provincieraadslid uit te oefenen. Enerzijds is het mandaat van provincieraadslid onverenigbaar met een aantal in artikel 11 vermelde andere mandaten, ambten of functies, waaronder dat van parlementslid of minister, magistraat of personeelslid van de provincie. Ook specifieke wetten bevatten trouwens nog bepalingen over onverenigbare ambten. Anderzijds stelt artikel 11 van het Provinciedecreet ook dat bloedverwanten tot en met de tweede graad, aanverwanten in de eerste graad of echtgenoten niet samen zitting mogen hebben in eenzelfde provincieraad. Een voorrangsregel bepaalt wie in een dergelijk geval in de raad mag zetelen.
Onverenigbaarheden
83
DE E L II I
Art. 11
H OOFDSTUK 6
a
Onverenigbare ambten 1 ° I n toepa ss ing v a n h et P rovi nci ed ecreet
Personen die een van de volgende ambten of functies uitoefenen, kunnen geen lid zijn van de provincieraad: – de federale, Vlaamse of Europese parlementsleden en leden van de Vlaamse regering, de federale regering of van de Europese Commissie (art. 11, 1° van het Provinciedecreet). Opgemerkt kan worden dat er op gemeentelijk niveau geen gelijkaardige onverenigbaarheid geldt voor de verkozen gemeenteraadsleden. Een gemeenteraadslid dat lid is van de Europese Commissie wordt wel als verhinderd beschouwd om zijn mandaat van provincieraadslid uit te oefenen, voor zover het gemeenteraadslid hiertoe uitdrukkelijk verzoekt én voor de duur van de verhindering (zie art. 14, 5° van het Gemeentedecreet);
– de provinciegouverneurs, de gouverneur en de vicegouverneur van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad en de adjunct van de gouverneur van de provincie Vlaams-Brabant, de arrondissementscommissarissen en de adjunct-arrondissementscommissarissen voor zover hun ambtsgebied gelegen is in de provincie in kwestie (art. 11, 2°); – de magistraten, de plaatsvervangende magistraten en de griffiers bij de hoven en rechtbanken, de administratieve rechtscolleges en het Grondwettelijk Hof; deze bepaling herneemt de in desbetreffende wetgeving − Gerechtelijk Wetboek, wetten Grondwettelijk Hof en Raad van State − reeds ingestelde onverenigbaarheden (art. 11, 3°); – de personeelsleden van de provincie in kwestie of van de provinciale extern verzelfstandigde agentschappen van de provincie (art. 11, 4°). Vallen onder deze onverenigbaarheid zij die als provincieraadslid in de provincie waar ze gekozen zijn een van de volgende ambten bekleden: - provinciegriffier of financieel beheerder; - andere provinciepersoneelsleden, in welke hoedanigheid ook, met name personeelsleden van het administratief en technische kader, personeelsleden van het provinciaal onderwijs en personeelsleden van de intern verzelfstandigde provinciale agentschappen. De onverenigbaarheid geldt ongeacht het dienstverband, statutair dan wel contractueel, waarin de personeelsleden zijn aangesteld en blijft bestaan voor provinciepersoneelsleden die ten gevolge van hun administratieve toestand geen wedde of toelage van de provincie ontvangen. Dit is onder meer zo voor personeelsleden met voltijdse loopbaanonderbreking die enkel een onderbrekingsuitkering van de RVA ontvangen, voor personeelsleden die wegens ontstentenis van betrekking ter beschikking zijn gesteld of in indisponibiliteit zijn geplaatst wegens ziekte en enkel een wachtgeld ontvangen en voor onderwijzend personeel ter beschikking gesteld wegens de regeling 55+;
84
Onverenigbaarheden
HOOFDSTUK 6
DE E L II I
- personeelsleden van autonome provinciebedrijven en extern verzelfstandigde agentschappen in privaatrechtelijke vorm. Daarentegen is deze onverenigbaarheid niet van toepassing op: - personen die van de provincie in kwestie geen wedde ontvangen, maar een vergoeding die voortvloeit uit een schuldvordering gegrond op een algemeen geldende reglementering, zoals gepensioneerde personeelsleden van de provincie, genieters van een occasionele provinciale toelage, bijv. een bouwpremie; - personen die van de provincie enkel een vergoeding hebben ontvangen als terugbetaling voor gemaakte kosten en geenszins een bezoldiging voor verrichte prestaties; - personen die bezoldigd worden door een organisme onderscheiden van de provincie, bijvoorbeeld een intergemeentelijk samenwerkingsverband waaraan de provincie participeert of een instelling met eigen rechtspersoonlijkheid opgericht door de provincie in kwestie of waarin de provincie deelneemt of zich laat vertegenwoordigen; - personen die personeelslid zijn van een andere provincie dan deze waar ze als provincieraadslid gekozen zijn; - personen waarvan de echtgeno(o)t(e) personeelslid is van de provincie in kwestie;
– de personen die in een intermediair beleidsniveau van een andere lidstaat van de Europese Unie een ambt of mandaat uitoefenen dat gelijkwaardig is aan dat van provincieraadslid, voorzitter van de provincieraad, gedeputeerde of provinciegouverneur (art. 11, 5°). De gevolgen van de situatie van onverenigbaarheid waarin een verkozen provincieraadslid verkeert verschillen naargelang deze situatie zich voordoet op het ogenblik van de installatievergadering, dan wel later tijdens de uitoefening van zijn mandaat. Dit wordt geregeld in artikel 12 van het Provinciedecreet. Het verkozen provincieraadslid dat zich op het ogenblik van zijn installatie als provincieraadslid in een situatie bevindt die onverenigbaar is met het lidmaatschap van de provincieraad, kan de eed niet afleggen en wordt geacht afstand te doen van zijn mandaat, tenzij hij aantoont dat hij ontslag heeft genomen uit de met het mandaat van provincieraadslid onverenigbare functie (zie blz. 81). Indien de situatie van onverenigbaarheid zich voordoet na de installatie als provincieraadslid, kan aan het mandaat een einde worden gesteld door een vervallenverklaring (zie blz. 94).
2 ° I n toepa ss ing v a n a ndere w etgev i ng
Naast het Provinciedecreet bevatten ook een aantal bijzondere wetten, waarvan we hier de voornaamste aanhalen, bepalingen over onverenigbare ambten. – Op grond van de artikelen 293 en 300 van het Gerechtelijk Wetboek is het mandaat van provincieraadslid, dat een bij verkiezing verleend openbaar mandaat is, onverenigbaar met de ambten van de rechterlijke orde.
Onverenigbaarheden
85
DE E L II I
H OOFDSTUK 6
Met ambten van de rechterlijke orde in de zin van vermelde artikelen worden bedoeld: de werkende rechters − zowel beroeps- als lekenrechters, de plaatsvervangende rechters en raadsheren en de rechters in sociale zaken en in handelszaken − de leden van het parket, procureurs des Konings, leden van het arbeidsauditoraat en het krijgsauditoraat, en de griffiers. Artikel 11, 3° van het Provinciedecreet bevat een gelijkaardige bepaling. Krachtens artikel 353ter van het Gerechtelijk Wetboek is deze onverenigbaarheid eveneens van toepassing op de leden van het parketsecretariaat, op het personeel van de griffies, de parketsecretariaten en de steundiensten, op de attachés in de dienst voor documentatie en overeenstemming der teksten bij het Hof van Cassatie.
– Eenzelfde onverenigbaarheid is op grond van de desbetreffende organieke wetgeving van toepassing op de ambten van rechter, referendaris en griffier bij het Grondwettelijk Hof en leden van het administratief personeel van dit Hof (zie artikelen 44 en 48 van de Bijzondere Wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof) en, wat de Raad van State betreft, op de ambten van provincieraadslid, lid van het auditoraat, het coördinatiebureau en de griffie en de leden van het administratief personeel bij de Raad (zie artikelen 107 en 110 van de Gecoördineerde Wetten van 12 januari 1973 op de Raad van State). – Uit artikel 206 van het Lokaal en Provinciaal Kiesdecreet volgt dat het lidmaatschap van de provincieraad onverenigbaar is met een functie als raadslid bij de Raad voor Verkiezingsbetwistingen. De onverenigbaarheid geldt voor personen die in een periode van tien jaar voor hun benoeming als raadslid lid zijn geweest of zich kandidaat hebben gesteld voor de verkiezing van de provincieraad. Daar deze Raad een administratief rechtscollege is, geldt trouwens in dit geval eveneens artikel 11, 3° van het Provinciedecreet. – Op grond van artikel 134, 2° van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, is de hoedanigheid van personeelslid van het operationeel kader – politieambtenaren en hulpagenten van politie – van de federale en lokale politie onverenigbaar met de uitoefening van een openbaar mandaat, dus ook van provincieraadslid. Op grond van artikel 127 van de Politiewet mogen politieambtenaren en hulpagenten van politie zelfs geen kandidaat zijn voor een politiek mandaat. Er is evenwel geen onverenigbaarheid voor de personeelsleden van het administratief en logistiek kader van de federale en lokale politie met het mandaat van provincieraadslid.
86
Onverenigbaarheden
HOOFDSTUK 6
DE E L II I
– Volgens artikel 60, § 2, tweede lid van de Gecoördineerde Wetten op het gebruik van talen in bestuurszaken is het lidmaatschap van de Vaste Commissie voor Taaltoezicht onverenigbaar met het uitoefenen van om het even welk politiek mandaat. De leden van de Vaste Commissie van Taaltoezicht kunnen bijgevolg geen provincieraadslid zijn. – Krachtens artikel 2, 3° van het koninklijk besluit van 8 januari 2006 tot regeling van het statuut van de bijzondere veldwachters is de functie van bijzonder veldwachter onverenigbaar met een politiek mandaat, dus ook met het mandaat van provincieraadslid. – Naast de reeds hierboven vermelde toelaatbare cumulaties, bestaat er evenwel geen cumulatieverbod of onverenigbaarheid tussen: - provincieraadslid en burgemeester, schepen, gemeenteraadslid of voorzitter; - lid van het vast bureau van het OCMW en provincieraadslid; - provincieraadslid en ambtenaar van de federale of Vlaamse overheid of personeelslid van het gemeenschapsonderwijs; vermelde ambtenaren kunnen politiek verlof krijgen voor de uitoefening van hun mandaat als provincieraadslid; - provincieraadslid en personeelslid van een gemeentebestuur of OCMW, ook niet bijv. voor de decretale graden van gemeentesecretaris of financieel beheerder van de gemeente; - provincieraadslid en militairen in actieve dienst; - provincieraadslid en bedienaar van de eredienst.
b
Bloed- of aanverwantschap 1 ° Tot w el ke g r a a d?
Luidens artikel 11, 6° van het Provinciedecreet kunnen bloedverwanten tot en met de tweede graad, aanverwanten in de eerste graad of echtgenoten geen lid zijn van eenzelfde provincieraad.
Art. 11, 6°
Vooraleer artikel 11 nader toe te lichten, tekenen we hierbij nog aan dat de begrippen graad, bloed- en aanverwantschap, waarvan sprake in dit artikel, moeten worden uitgelegd en verklaard volgens het burgerlijk recht, dus aan de hand van de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek, tenzij artikel 11 van het Provinciedecreet daarvan uitdrukkelijk afwijkt.
Naast echtgenoten mogen de volgende bloed- en aanverwanten evenmin samen zitting hebben in de provincieraad: (schoon)vader en (schoon)zoon of (schoon)dochter; (schoon)moeder en (schoon)zoon of (schoon)dochter; stiefvader (-moeder) en stiefzoon of stiefdochter; grootvader (-moeder) en kleinzoon of kleindochter, broers en zusters en halfbroers en halfzusters.
Onverenigbaarheden
87
DE E L II I
H OOFDSTUK 6
Voor de toepassing van deze bepaling worden luidens artikel 11, tweede lid van het Provinciedecreet met echtgenoten gelijkgesteld: de personen die een wettelijk samenlevingscontract hebben afgesloten, d.w.z. de personen die overeenkomstig artikel 1475 van het Burgerlijk Wetboek een verklaring hebben afgelegd van wettelijke samenwoning. Bij het voorgaande moet evenwel nog rekening gehouden worden met het bepaalde in het laatste lid van artikel 11 van het Provinciedecreet. Deze bepaling stelt in de eerste plaats dat de onverenigbaarheid geacht wordt op te houden door het overlijden van de persoon door wie ze tot stand is gekomen. Voor de toepassing van de hierboven vermelde onverenigbaarheden wordt er dus in afwijking van het burgerlijk recht geacht geen aanverwantschap meer te bestaan tussen die aanverwanten waarvan de persoon die tussen hen aanverwantschap heeft doen ontstaan is overleden. In dezelfde zin wordt er krachtens deze bepaling geacht ook geen onverenigbaarheid te bestaan wanneer de persoon door wie de aanverwantschap is tot stand gekomen, uit de echt is gescheiden of de wettelijke samenleving heeft beëindigd.
Uiteraard houdt de onverenigbaarheid tussen echtgenoten en wettelijk samenwonenden op door echtscheiding, respectievelijk beëindiging van het wettelijke samenlevingscontract. In de tijd bekeken moeten de hierboven omschreven onverenigbaarheden bestaan op het ogenblik dat een als effectief lid of opvolger gekozen kandidaat als provincieraadslid geïnstalleerd wordt, dus bij zijn eedaflegging. Daarnaast vormt aanverwantschap die, zo luidt het laatste lid van artikel 11 van het Provinciedecreet, later – d.w.z. na hun installatie – tot stand komt tussen provincieraadsleden, voor die provincieraadsleden geen beletsel om hun begonnen mandaat voort te zetten en te voleinden. Deze bepaling maakt wel een uitzondering voor provincieraadsleden die na hun installatie met elkaar huwen of een wettelijk samenlevingscontract afsluiten; dan geldt voor deze provincieraadsleden de onverenigbaarheid wel.
2 ° Voorr a ng s reg el ing
Wanneer er tussen provincieraadsleden een onverenigbaarheid bestaat wegens bloed- of aanverwantschap, huwelijk of – wegens gelijkstelling met huwelijk in deze context (zie supra) – wettelijk samenlevingscontract, zijn er
88
Onverenigbaarheden
HOOFDSTUK 6
DE E L II I
drie manieren mogelijk om te kijken aan wie onder hen dan voorrang wordt gegeven om te zetelen in de raad: – Indien bloed- of aanverwanten in verboden graad of echtgenoten samen als effectief provincieraadslid verkozen worden, dan wordt de voorrang onder hen bepaald door de grootte van de quotiënten op grond waarvan de door hun verkregen zetels aan hun lijst zijn toegekend. – Als twee bloed- of aanverwanten in een verboden graad of twee echtgenoten worden gekozen, de ene tot effectief provincieraadslid en de andere tot opvolger, dan geldt, krachtens artikel 11, tweede lid van het Provinciedecreet, het verbod om zitting te nemen alleen voor de opvolger, tenzij de plaats waarvoor hij in aanmerking komt, is opengevallen voor de verkiezing van zijn bloed- of aanverwant of echtgenoot. Dit betekent dat, indien later een vacature in de raad zou ontstaan waarvoor dit opvolgend lid in aanmerking zou komen, hij wegens onverenigbaarheid met het zetelend lid niet kan worden geïnstalleerd. – Tussen opvolgers, hetzij bloed- of aanverwanten in verboden graad, hetzij echtgenoten, wordt de voorrang bepaald naar de tijdsorde waarin de vacatures ontstaan. De op grond van deze regels bepaalde voorrang is definitief. Is de betrokkene eenmaal geweerd wegens onverenigbaarheid, hetzij als echtgenoot, hetzij als bloed- of aanverwant in verboden graad, dan kan hij bij later wegvallen van de onverenigbaarheid, bijv. door het overlijden van het verwante provincieraadslid, niet meer geïnstalleerd worden. Dit geldt zowel voor de gekozen provincieraadsleden als voor de opvolgers. Bij onverenigbaarheid wegens bloed- of aanverwantschap, of tussen echtgenoten, is het dus uitsluitend het decreet dat bepaalt wie van de betrokkenen zal mogen zetelen. In tegenstelling tot de onverenigbaarheden wegens het uitoefenen van bepaalde ambten, bestaat hier uiteraard niet de mogelijkheid om van de onverenigbaarheid af te zien.
C
GEDEPUTEERDEN
De gedeputeerden zijn als provincieraadslid eveneens onderworpen aan de onverenigbaarheden zoals bepaald in artikel 11 van het Provinciedecreet. Daarnaast mogen echtgenoten, bloedverwanten tot en met de tweede graad of aanverwanten in de eerste graad evenmin samen deel uitmaken van de deputatie.
Onverenigbaarheden
89
DE E L II I
Art. 47, tweede lid
H OOFDSTUK 6
De gedeputeerden zijn, daar zij uit de provincieraad “verkozen” worden, als provincieraadslid reeds onderworpen aan die onverenigbaarheden die gelden voor de provincieraadsleden. Een gedeputeerde die wegens een van deze onverenigbaarheden ophoudt deel uit te maken van de provincieraad, verliest uiteraard zijn mandaat van gedeputeerde. Artikel 47, tweede lid van het Provinciedecreet stelt de onverenigbaarheden vermeld in artikel 11 van het Provinciedecreet uitdrukkelijk van toepassing op de leden van de deputatie. Het ambt van gedeputeerde is dan ook bijv. onverenigbaar met het lidmaatschap van het federale, Vlaamse of Europese parlement en met het lidmaatschap van de Vlaamse regering, de federale regering of van de Europese Commissie (art. 11, 1° van het Provinciedecreet). Opgemerkt kan worden dat voor de uitvoerende mandaten op gemeentelijk vlak er eveneens een cumulverbod is opgelegd met het lidmaatschap van de Vlaamse of federale regering of van de Europese Commissie, zij het dat tussen de respectieve ambten geen onverenigbaarheid geldt. De schepen moet als verhinderd worden beschouwd en moet zich dus laten vervangen voor de duur van de verhindering (zie art. 48, 1° van het Gemeentedecreet). De verhindering geldt eveneens voor een schepen die het mandaat uitoefent van federaal, Vlaams of Europees parlementslid, evenwel enkel voor zover hij hier uitdrukkelijk om verzoekt (art. 48, 3° van het Gemeentedecreet).
Er geldt tevens een onverenigbaarheid tussen het ambt van gedeputeerde en dat van gouverneur. Dit volgt uit artikel 11, 2° van het decreet, eveneens van toepassing voor gedeputeerden. Art. 44, § 1
Anderzijds stelt art. 44, § 1, tweede lid van het Provinciedecreet dat provincieraadsleden, die echtgenoten zijn, bloedverwanten tot en met de tweede graad of aanverwanten in de eerste graad niet samen deel kunnen uitmaken van de deputatie. Personen die een wettelijk samenlevingscontract hebben afgesloten, worden gelijkgesteld met echtgenoten. Er wordt nog aan toegevoegd dat aanverwantschap die tot stand komt tijdens de duur van het lidmaatschap, d.w.z. na de aanwijzing als gedeputeerden, geen onverenigbaarheid doet ontstaan. Dit is daarentegen wel zo in geval van huwelijk of samenlevingscontract tussen leden van de deputatie.
Bovendien zijn volgende ambten − alhoewel verenigbaar met de hoedanigheid van provincieraadslid − onverenigbaar met een mandaat als gedeputeerde: - krachtens artikel 7 van het koninklijk besluit van 24 september 1996 betreffende de Hoge Raad voor de Werkgelegenheid is het lidmaatschap van de Hoge Raad voor de Werkgelegenheid onverenigbaar met het ambt van gedeputeerde;
90
Onverenigbaarheden
HOOFDSTUK 6
DE E L II I
- er is ook een cumulverbod tussen het ambt van gedeputeerde of van lid van het college dat de rechtsprekende taken van de deputatie uitoefent voor het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en dat van burgemeester of schepen bij een gemeente; in de relevante artikelen 48, 2° en 61 van het Gemeentedecreet wordt evenwel geen onverenigbaarheid ingesteld, maar wordt de techniek van de verhindering gehanteerd: de gemeenteraad neemt in dit geval akte van verhindering van de schepen of burgemeester die tevens lid is van de deputatie; dit heeft tot gevolg dat de schepen of burgemeester niet definitief zijn hoedanigheid van schepen of burgemeester verliest, maar zich moet laten vervangen en eventueel opnieuw zijn mandaat kan opnemen indien hij bijv. niet langer deel zou uitmaken van de deputatie.
Ten slotte kan worden aangetekend dat er geen onverenigbaarheid bestaat tussen het ambt van gedeputeerde en een mandaat van gemeenteraadslid.
Onverenigbaarheden
91
DE E L II I
H OOFDSTUK 7
7
A
DUUR EN EINDE VAN HET MANDAAT DUUR
De ambtstermijn van de provincieraadsleden en de gedeputeerden bedraagt in principe zes jaar. De provincieraadsleden en de gedeputeerden worden gekozen voor een termijn van in principe zes jaar. De uit de provincieraad gekozen gedeputeerden verliezen hun mandaat terzelfder tijd als zij ook hun mandaat van provincieraadslid verliezen. Het mandaat van de buiten de raad benoemde gedeputeerden verstrijkt − onverminderd uiteraard hun continuïteitsverplichting − op het ogenblik dat het mandaat van de raadsleden een einde neemt.
Art. 6 Art. 47
Een dergelijke ambtsperiode is evenwel geen absolute regel. Enerzijds kan de uitoefening van het mandaat verkort worden als gevolg van een laattijdige installatie, bv. na herverkiezing wegens ongeldigverklaring van de verkiezing, of kan ze om diverse redenen een vroegtijdig einde nemen. Anderzijds kan ze echter ook de decretaal bepaalde termijn van zes jaar overschrijden ingevolge toepassing van het continuïteitsprincipe. Bovendien geldt het principe van de zesjarige ambtsperiode zeker niet voor de opvolger van een provincieraadslid, de voorzitter of een gedeputeerde, die immers slechts de termijn voleindigt van degene die hij opvolgt.
B
COLLECTIEVE BEEINDIGING VAN DE MANDATEN
De mandaten van provincieraadslid, voorzitter en gedeputeerde nemen collectief een einde door het verstrijken van de termijn ervan. Het mandaat van de leden van de deputatie neemt bovendien collectief een einde wanneer er wordt overgegaan tot de aanstelling van een nieuwe deputatie nadat de provincieraad eerder de structurele onbestuurbaarheid van de provincie heeft vastgesteld en een bemiddeling door de Vlaamse regering niet tot een oplossing heeft geleid.
a
Het verstrijken van de termijn
Het mandaat van de provincieraadsleden en van de gedeputeerden is een in wezen tijdelijk mandaat.
Art. 6 Art. 47
92
Duur en einde van het mandaat
HOOFDSTUK 7
DE E L II I
De provincieraadsleden en de gedeputeerden worden, luidens de artikelen 6 en 47 van het Provinciedecreet, immers verkozen of aangesteld voor een ambtsperiode van in principe zes jaar. Het verstrijken van deze periode stelt dan ook op collectieve wijze een einde aan het mandaat.
b
De vaststelling van de structurele onbestuurbaarheid van de provincie
Het mandaat van de leden van de deputatie neemt tevens collectief een einde indien er wordt overgegaan tot de aanstelling van een nieuwe deputatie nadat de provincieraad eerder de structurele onbestuurbaarheid van de provincie heeft vastgesteld en een bemiddeling door de Vlaamse regering niet tot een oplossing heeft geleid.
Art. 47bis
Deze beëindiging van het mandaat van de leden van de deputatie en de aanstelling van een nieuwe deputatie kaderen in de procedure tot herstel van de bestuurbaarheid die de provincieraad kan instellen indien hij een verregaande instabiliteit in de deputatie vaststelt en/of indien de deputatie niet meer kan rekenen op de steun van de meerderheid van de provincieraadsleden. Om misbruik van deze procedure tot herstel van de bestuurbaarheid te voorkomen, onderwerpt artikel 47bis van het Provinciedecreet haar aan een aantal restricties en schrijft het een strak procedureverloop voor: — De procedure kan slechts worden ingeleid door de vaststelling van de structurele onbestuurbaarheid van de provincie bij een formeel besluit van de provincieraad, dat ter kennis moet worden gebracht van de Vlaamse regering. Het voorstel tot vaststelling van de structurele onbestuurbaarheid moet als een rechtsgeldig agendapunt voorafgaand aan de raadsvergadering aan de raadsleden ter kennis zijn gebracht en kan door de provincieraad dus niet in behandeling worden genomen via de spoedprocedure bepaald in artikel 29 van het Provinciedecreet. Anders gesteld: indien het voorstel niet geagendeerd werd, kan de provincieraad ook niet beslissen het als een spoedeisende aangelegenheid te kwalificeren en het aldus onmiddellijk in behandeling te nemen. De beslissing van de provincieraad moet gedragen worden door een volstrekte meerderheid van de uitgebrachte stemmen. Ze kan nooit genomen worden in de periode van twaalf maanden voor de dag van de verkiezingen voor de volledige vernieuwing van de provincieraad, maar andere beperkingen inzake het tijdstip van de beslissing bestaan er niet. Niets verhindert zelfs dat de raad de procedure tot herstel van de bestuurbaarheid meerdere malen tijdens dezelfde bestuursperiode inleidt.
— De Vlaamse regering onderneemt vervolgens een bemiddelingsopdracht. Stelt de Vlaamse regering echter vast dat haar bemiddelingspoging niet tot een oplossing leidt, dan brengt ze de provincieraad daarvan op de hoogte.
Duur en einde van het mandaat
93
DE E L II I
H OOFDSTUK 7
— Nadat hij er door de Vlaamse regering van in kennis werd gesteld dat haar bemiddelingspoging niet tot een resultaat heeft geleid, kan de provincieraad de procedure starten met het oog op de aanstelling van een nieuwe deputatie. Net zoals de beslissing tot vaststelling van de structurele onbestuurbaarheid kan de beslissing tot het instellen van de procedure met het oog op de aanstelling van een nieuwe deputatie nooit genomen worden tijdens de periode van twaalf maanden voor de dag van de provincieraadsverkiezingen en mag ze nooit tot stand komen via de spoedprocedure bepaald in artikel 29 van het Provinciedecreet. Anders echter dan de beslissing tot vaststelling van de structurele onbestuurbaarheid kan de aanstelling van een nieuwe deputatie slechts eenmaal per bestuursperiode gebeuren.
Art. 45
De nieuwe gedeputeerden kunnen uitsluitend verkozen worden op basis van een gezamenlijke akte van voordracht die beantwoordt aan alle voorschriften vermeld in artikel 45, § 1 en 2 van het Provinciedecreet. De uittredende gedeputeerden blijven in functie tot de installatie van de nieuwe gedeputeerden heeft plaatsgevonden. Wordt er geen gezamenlijke akte van voordracht ingediend, dan blijven de uittredende gedeputeerden volwaardig in functie en wordt er dus geen vervroegd einde gesteld aan hun mandaat. Wordt er wel een ontvankelijke gezamenlijke akte van voordracht ingediend, dan neemt het mandaat van de uittredende gedeputeerden een einde op het ogenblijk waarop de voorgedragen personen als nieuwe gedeputeerden geïnstalleerd worden. Voor ze hun mandaat opnemen, leggen de nieuwe gedeputeerden de eed, vermeld in artikel 46 van het Provinciedecreet, af. De rangorde van de nieuwe gedeputeerden wordt bepaald door de rangorde vermeld op de gezamenlijke akte van voordracht.
C
BEEINDIGING VAN HET INDIVIDUELE MANDAAT
Het mandaat van de provincieraadsleden, de gedeputeerden en de voorzitter van de provincieraad neemt individueel een einde door: - overlijden; - ontslag; - vervallenverklaring ingevolge het verlies van de verkiezingsvoorwaarden; - vervallenverklaring wegens onverenigbaarheid; - huwelijk of het afleggen van een verklaring van wettelijke samenwoning met een ander lid van de provincieraad.
94
Duur en einde van het mandaat
HOOFDSTUK 7
DE E L II I
Het mandaat van de gedeputeerden en van de voorzitter van de provincieraad neemt daarenboven individueel een einde door: - het verstrijken van de termijn van het individuele mandaat; - het verval van het mandaat wegens de ondertekening van meer dan één akte van voordracht; - de vernietiging van de verkiezing van de betrokkene wegens een gebrek aan kennis van de bestuurstaal. De gedeputeerden kunnen ten slotte ook tuchtrechtelijk afgezet worden.
a
Overlijden
b
Het ontslag
Zowel de provincieraadsleden als de voorzitter en de gedeputeerden kunnen vóór het verstrijken van hun ambtsperiode eenzijdig een einde stellen aan hun mandaat door ontslag.
Art. 15 Art. 49
Het ontslag als provincieraadslid of als gedeputeerde moet schriftelijk ingediend worden bij de voorzitter van de provincieraad. Wenst de voorzitter zijn ontslag in te dienen, dan moet hij dit, eveneens schriftelijk, meedelen aan de ondervoorzitter. In de ontslagbrief hoeft geen motivering voor het ontslag opgegeven te worden. De schriftelijke indiening van het ontslag geldt als een substantiële vormvereiste. Een mondeling meegedeeld ontslag moet dan ook nog als onbestaande beschouwd worden, zelfs indien de betrokkene zijn ontslag zou aankondigen tijdens een zitting van de provincieraad en er van de mededeling melding zou worden gemaakt in de notulen. Overigens moet het begrip “schriftelijk” evolutief geïnterpreteerd worden. Het ontslag kan ook via e-mail ingediend worden op voorwaarde dat het voorzien is van een geldige elektronische handtekening.
Het ontslag kan alleen maar vrijwillig door de betrokkene zelf worden ingediend. Zelfs bij een systematische afwezigheid van een mandataris kan hij niet als ambtshalve ontslagnemend verklaard worden. Het ontslag als raadslid of als gedeputeerde wordt daarentegen definitief door het loutere feit van de ontvangst, door de voorzitter van de provincieraad, van de kennisgeving van het ontslag. Ook het ontslag als voorzitter wordt onherroepbaar zodra de ondervoorzitter de schriftelijke kennisgeving ervan ontvangen heeft.
Duur en einde van het mandaat
95
DE E L II I
H OOFDSTUK 7
Een schriftelijke kennisgeving volstaat bijgevolg om rechtsgeldig ontslag te nemen, terwijl het loutere feit van de ontvangst van de kennisgeving volstaat om het ontslag als raadslid, als gedeputeerde of als provincieraadsvoorzitter een definitief karakter te verlenen. Het bewijs van dit feit kan blijken uit de inschrijving van de kennisgeving van het ontslag in het register van de inkomende briefwisseling. Deze kennisgeving is immers een stuk dat, bij toepassing van artikel 183 van het Provinciedecreet, verplicht in het vermelde register moet worden ingeschreven. De voorzitter c.q. de ondervoorzitter hebben bijgevolg geen enkele appreciatiebevoegdheid ten aanzien van het ingediende ontslag. Zij kunnen evenmin de ontvangst ervan weigeren, hoeven niet op formele wijze kennis te nemen van het ontslag om het een definitief karakter te verlenen en zijn niet verplicht de ontvangst van de kennisgeving van het ontslag te bevestigen. Er is a fortiori geen akteneming door de provincieraad vereist om het ontslag onherroepbaar te maken.
Het ontslag uit het mandaat van provincieraadslid zal tevens een einde stellen aan het mandaat van voorzitter en − tenminste voor zover de betrokkene uit de raad werd gekozen − aan dit van gedeputeerde vermits deze mandaten van rechtswege eindigen indien de betrokkenen niet langer deel uitmaken van de provincieraad. De ontslagnemende provincieraadsleden, de ontslagnemende gedeputeerden en de ontslagnemende voorzitter zijn verplicht de continuïteit van hun mandaat waar te nemen tot hun opvolger geïnstalleerd is, tenzij hun ontslag het gevolg is van een onverenigbaarheid. Indien er over het ontslag uit het mandaat van raadslid, gedeputeerde of voorzitter van de provincieraad een betwisting ontstaat, dan kan het geschil aanhangig gemaakt worden bij de Raad voor Verkiezingsbetwistingen. De Raad voor Verkiezingsbetwistingen doet over de betwisting uitspraak als administratief rechtscollege. Tegen zijn uitspraak is binnen een termijn van 8 dagen na de kennisgeving ervan een beroep mogelijk bij de Raad van State. Dit beroep is niet schorsend.
Art. 10 Art. 47
c
Vervallenverklaring ingevolge het verlies van de verkiesbaarheidsvoorwaarden
Een provincieraadslid dat niet meer beantwoordt aan alle verkiesbaarheidsvoorwaarden kan zijn mandaat niet langer blijven uitoefenen. Het raadslid kan in dat geval uiteraard vrijwillig ontslag nemen uit zijn mandaat, maar indien hij niet uit eigen beweging terugtreedt, moet zijn mandaat krachtens artikel 10, § 1 van het Provinciedecreet formeel voor vervallen verklaard worden. Ook de leden van de deputatie en de voorzitter van de provincieraad verliezen in dat geval hun mandaat.
96
Duur en einde van het mandaat
HOOFDSTUK 7
DE E L II I
De vervallenverklaring van hun mandaat van provincieraadslid houdt immers voor de voorzitter en voor de leden van de deputatie die uit de raad gekozen werden steeds het verlies in van hun mandaat van voorzitter of gedeputeerde. Er moet hiervoor zelfs geen afzonderlijke procedure tot vervallenverklaring van de laatstvermelde mandaten ingesteld worden. Maar zelfs voor de buiten de raad benoemde leden van de deputatie houdt het niet langer voldoen aan de verkiesbaarheidsvoorwaarden het verval van het mandaat in, vermits artikel 47 van het Provinciedecreet artikel 10 van toepassing verklaart ten aanzien van de leden van de deputatie. In dit geval is er dan wel een specifieke procedure tot vervallenverklaring uit het mandaat van gedeputeerde vereist.
Het verval van het mandaat heeft slechts gevolg nadat de vervallenverklaring werd uitgesproken door de provincieraad of de Raad voor Verkiezingsbetwistingen of, in laatste instantie, door de Raad van State en nadat vervolgens van de uitspraak van het verval kennis werd gegeven. De vervallenverklaring tast dan ook de geldigheid niet aan van eerdere beslissingen van de provincieraad of de deputatie waaraan de betrokken mandataris nog heeft deelgenomen nadat hij reeds niet meer aan de verkiesbaarheidsvoorwaarden voldeed. Indien er zich feiten voordoen die het verval van het mandaat meebrengen en de betrokkene niet meteen zelf ontslag heeft genomen, moet het verval alleszins uitgesproken worden, ook indien de feiten die eraan ten grondslag liggen duidelijk vastgesteld kunnen worden en/of geen aanleiding geven tot betwisting. Zolang de vervallenverklaring niet werd uitgesproken en betekend, mag er dan ook nog niet in de opvolging van de betrokken mandataris worden voorzien. De bevoegdheid om het mandaat voor vervallen te verklaren komt principieel toe aan de provincieraad. De procedure voor de provincieraad kan ambtshalve door de raad worden ingezet, maar ook na ontvangst van een bezwaar van een ander provincieraadslid of van het Openbaar Ministerie. Alleszins moet de voorzitter van de provincieraad, zodra hij kennis krijgt van bepaalde feiten die aanleiding kunnen geven tot het verval van een mandaat, onmiddellijk de betrokken mandataris met een brief die afgegeven wordt tegen ontvangstbewijs op de hoogte stellen van die feiten. Tezelfdertijd moet hij ook de Raad voor Verkiezingsbetwistingen in kennis stellen van die feiten, dit eveneens bij brief die tegen ontvangstbewijs afgegeven wordt. Tenzij het betrokken raadslid inmiddels vrijwillig ontslag heeft genomen, is de provincieraad verplicht zich over de aangelegenheid uit te spreken binnen een termijn van twee maanden nadat hij kennis heeft gekregen van de feiten die het verval van het mandaat met zich kunnen meebrengen. Artikel 10, § 1, tweede lid van het Provinciedecreet poneert in dit verband het onweerlegbare vermoeden dat de provincieraad wordt geacht kennis te hebben gekregen van de feiten vanaf de ontvangst van het bezwaar van het Openbaar Ministerie of van een provin-
Duur en einde van het mandaat
97
DE E L II I
H OOFDSTUK 7
cieraadslid of vanaf de datum waarop de kennisgeving verzonden werd, waarbij de voorzitter van de provincieraad de Raad voor Verkiezingsbetwistingen in kennis heeft gesteld van de feiten. Gelet op de bepalingen van artikel 184 van het Provinciedecreet moet de termijn van twee maanden berekend worden vanaf de dag na deze waarop het bezwaar ontvangen werd of de kennisgeving verzonden werd en omvat hij alle dagen, zondagen en wettelijke of decretale feestdagen inbegrepen. De provincieraad is verplicht bij de kennisneming en de uitspraak over de aangelegenheid de beginselen van behoorlijk bestuur en inzonderheid het zorgvuldigheidsbeginsel in acht te nemen. Hij is ook verplicht de betrokken mandataris te horen. Indien de raad beslist tot vervallenverklaring van het mandaat, dan heeft deze uitspraak, luidens artikel 10, § 2 van het Provinciedecreet, slechts gevolg vanaf de kennisgeving ervan. Toch moet deze bepaling enigszins genuanceerd worden in zoverre het de betrokken mandataris zelf betreft. Weliswaar geldt de uitspraak tot vervallenverklaring ook ten aanzien van hemzelf slechts vanaf de betekening van de uitspraak, maar dit neemt niet weg dat de betrokkene reeds verplicht is zijn ambtsuitoefening te staken vanaf het ogenblik dat hij zelf kennis heeft van de vervallenverklaring. Zou hij desondanks zijn mandaat nog verder blijven uitoefenen, dan stelt hij zich strafbaar met de straffen vermeld in artikel 10, § 3 van het Provinciedecreet, d.w.z. een gevangenisstraf van acht dagen tot een jaar en een geldboete van 26 tot 500 euro. Zelfs het feit dat de betrokkene nog niet in kennis werd gesteld van de uitspraak tot vervallenverklaring houdt geen verschoning in; zodra hij zelf op de hoogte is van de oorzaak van het verval, moet hij zijn ambtsuitoefening staken. Tegen de uitspraak van de provincieraad kan bij verzoekschrift beroep worden ingesteld bij de Raad voor Verkiezingsbetwistingen, die immers op grond van artikel 13 van het Provinciedecreet bevoegd is uitspraak te doen over geschillen die rijzen in verband met het verval van het mandaat. In bepaalde gevallen zal de Raad voor Verkiezingsbetwistingen trouwens niet alleen als beroepsinstantie, maar zelfs in eerste aanleg kennis nemen van de aangelegenheid. Dit is het geval indien de provincieraad niet optreedt binnen twee maanden nadat hij kennis heeft gekregen van de feiten die het verval met zich kunnen meebrengen. De Raad voor Verkiezingsbetwistingen treedt in dat geval op in plaats van de provincieraad, hetzij op verzoek van een provincieraadslid of het Openbaar Ministerie, hetzij zelfs ambtshalve. Tegen de uitspraak van de Raad voor Verkiezingsbetwistingen staat steeds beroep open bij de Raad van State.
Art. 12, § 2 Art. 12, § 3 Art. 47
d
Vervallenverklaring wegens onverenigbaarheid
Bij toepassing van artikel 12, § 2 van het Provinciedecreet moet een provincieraadslid dat tijdens zijn mandaat in een met zijn mandaat onverenigbare situatie terechtkomt, vervallen verklaard worden van zijn mandaat indien hij, binnen 15 dagen na een daartoe tot hem gericht verzoek van de voorzitter van de raad, geen einde stelt aan die situatie van onverenigbaarheid.
98
Duur en einde van het mandaat
HOOFDSTUK 7
DE E L II I
Ook de leden van de deputatie en de voorzitter verliezen in dat geval hun mandaat. De uitspraak waarbij hun mandaat van provincieraadslid voor vervallen verklaard werd, houdt immers voor de leden van de deputatie die uit de raad gekozen werden en voor de voorzitter steeds tezelfdertijd het verlies in van hun mandaat van gedeputeerde of voorzitter. Maar ook de leden van de deputatie die buiten de raad gekozen werden, zullen, indien zij in een situatie van onverenigbaarheid terechtkomen waaraan zij niet tijdig een einde stellen, door de provincieraad vervallen verklaard moeten worden van hun mandaat van gedeputeerde. Artikel 47 van het Provinciedecreet stelt artikel 12, § 2 en 3 immers van overeenkomstige toepassing op de leden van de deputatie.
Het verval van het mandaat heeft slechts gevolg nadat het werd uitgesproken door de provincieraad of de Raad voor Verkiezingsbetwistingen of, in laatste instantie, door de Raad van State en nadat van deze uitspraak kennis werd gegeven. De vervallenverklaring tast dan ook de geldigheid niet aan van eerdere beslissingen van de raad of de deputatie waaraan de betrokken mandataris nog heeft geparticipeerd nadat hij zich reeds in een toestand van onverenigbaarheid bevond. De vaststelling dat een mandataris zich in een toestand van onverenigbaarheid bevindt, zal niet noodzakelijk moeten leiden tot een vervallenverklaring. Artikel 12, § 2 kent de betrokken mandataris immers nog een termijn toe waarbinnen hij zelf eventueel nog het nodige kan doen om zijn toestand te regulariseren, bv. door ontslag te nemen uit de met zijn mandaat onverenigbare functie of omgekeerd, door schriftelijk zijn ontslag als provinciale mandataris in te dienen. Met het oog hierop moet de voorzitter van de provincieraad, zodra hij van het bestaan van de onverenigbaarheid op de hoogte is, aan de betrokken mandataris een verzoek richten om een einde te stellen aan de toestand van onverenigbaarheid. Slechts indien de betrokken mandataris binnen een termijn van 15 dagen na het tot hem gerichte verzoek geen reëel einde stelt aan de situatie van onverenigbaarheid, moet de procedure tot vervallenverklaring gestart worden en zal − indien het bestaan van de onverenigbaarheid bewezen wordt geacht − de vervallenverklaring uitgesproken moeten worden. De bevoegdheid om kennis te nemen van de zaak, om uitspraak te doen over betwistingen in verband met het al dan niet bestaan van een toestand van onverenigbaarheid en om, indien hij het bestaan van de onverenigbaarheid bewezen acht, het mandaat voor vervallen te verklaren komt principieel toe aan de provincieraad. De procedure verloopt overeenkomstig de procedureregels die bij artikel 10 van het Provinciedecreet zijn voorgeschreven voor de vervallen-
Duur en einde van het mandaat
99
DE E L II I
H OOFDSTUK 7
verklaring wegens het niet langer voldoen aan de verkiesbaarheidsvoorwaarden, dit inclusief de verplichting om de betrokkene te horen. Een eventuele vervallenverklaring heeft slechts gevolg vanaf de kennisgeving van de uitspraak van het verval. Niettemin moet bovenvermeld principe enigszins genuanceerd worden. Bij toepassing van artikel 12, § 3 van het Provinciedecreet stelt een provincieraadslid of een lid van de deputatie − zelfs al heeft hij de kennisgeving van de uitspraak tot vervallenverklaring nog niet ontvangen − zich strafbaar met een gevangenisstraf van acht dagen tot een jaar en met een geldboete van 26 euro tot 500 euro indien hij zijn mandaat blijft uitoefenen, alhoewel hij zelf kennis heeft van het bestaan van de vervallenverklaring.
Art. 11 Art. 47
e
Huwelijk of het afleggen van een verklaring van wettelijke samenwoning met een ander lid van de gemeenteraad
In tegenstelling tot aanverwantschap die tussen twee provincieraadsleden of twee leden van de deputatie na hun installatie zou ontstaan, stelt het huwelijk of het afleggen van een verklaring van wettelijke samenwoning zoals bedoeld in de artikelen 1475 tot en met 1479 van het Burgerlijk Wetboek tussen twee provincieraadsleden of twee leden van de deputatie een einde aan het mandaat van een van beiden. Wie van beiden mag blijven zetelen wordt bepaald door de grootte van de quotiënten op grond waarvan de door hen behaalde zetels aan hun lijst werden toegekend, tenzij een van hen reeds vrijwillig ontslag zou hebben genomen, in welk geval aan de onverenigbaarheid uiteraard eveneens een einde komt. Is dit laatste echter niet het geval, dan wordt de echtgenoot met het laagste quotiënt geacht zich in een situatie van onverenigbaarheid te bevinden en moet tegen hem de bij artikel 12, § 2 van het Provinciedecreet voorgeschreven procedure worden toegepast (zie blz. 98).
Art. 8, § 1 Art. 8, § 3 Art. 45, § 1 Art. 45, § 3 Art. 50, § 1
f
Het verstrijken van de termijn van het individuele mandaat
De artikelen 8, § 1 en 3, 45, § 1 en 3 en 50, § 1 van het Provinciedecreet voorzien in een belangrijke uitzondering op het principe dat de provinciale mandaten begeven worden voor een periode van zes jaar. Ze bepalen immers dat de akte van voordracht van een kandidaat-voorzitter en de gezamenlijke en afzonderlijke akten van voordracht van kandidaat-gedeputeerde de einddatum van elk van deze mandaten kunnen bepalen. In dat geval kan op de akte van voordracht tevens de naam vermeld worden van de persoon of personen die de voorgedragen kandidaat zal/zullen opvolgen voor de resterende duur van het mandaat.
100
Duur en einde van het mandaat
HOOFDSTUK 7
DE E L II I
Het Provinciedecreet biedt bijgevolg de mogelijkheid om per voorgedragen kandidaat reeds meteen één of meerdere opvolgers te vermelden. Indien van deze mogelijkheid gebruikgemaakt wordt, moet de akte van voordracht dan ook telkens de einddatum vermelden van zowel het mandaat van de voorgedragen kandidaat als, voor zover van toepassing, dit van de opvolgers. Anderzijds laat het Provinciedecreet ook de mogelijkheid open om enkel de einddatum te vermelden van het mandaat van de voorgedragen kandidaat, zonder opgave van de naam van de opvolger. Indien in de akte van voordracht gebruikgemaakt wordt van de mogelijkheid om de einddatum van het mandaat van de voorgedragen kandidaat te vermelden, wordt de betrokken voorzitter of gedeputeerde dus reeds ab initio verkozen voor een kortere periode dan zes jaar. Het mandaat neemt dan ook van rechtswege een einde op de einddatum die in de akte van voordracht wordt vermeld. Maakt de akte van voordracht bovendien melding van de naam van de opvolger, dan gebeurt ook de opvolging van rechtswege door de persoon die in de akte als opvolger wordt vermeld. Er hoeft hiervoor geen verkiezingsprocedure of voordrachtprocedure georganiseerd te worden. Er kan trouwens aangetekend worden dat dezelfde opvolger het mandaat eventueel zelfs vervroegd kan opnemen, met name indien het mandaat een einde zou nemen vóór de in de voordrachtakte vermelde einddatum. Ook in dat geval vindt de opvolging van rechtswege plaats. Zou de persoon die in de akte van voordracht werd vermeld als de opvolger het mandaat echter niet kunnen of wensen op te nemen, dan neemt de eerstvolgende opvolger van rechtswege vervroegd het mandaat op. Slechts indien de persoon die als laatste opvolger vermeld werd het mandaat niet kan opnemen, moet er een procedure georganiseerd worden met het oog op de verkiezing of de benoeming van een nieuwe voorzitter of gedeputeerde.
g
Verval van het mandaat wegens de ondertekening van meer dan één akte van voordracht
De gedeputeerde en de voorzitter van de provincieraad verliezen eveneens hun mandaat vóór het verstrijken van de termijn ervan indien zij, terwijl zij reeds in functie zijn, meer dan één akte van voordracht ondertekenen voor een welbepaald mandaat of voor welbepaalde mandaten.
Art. 8, § 1 Art. 8, § 3 Art. 45, § 1 Art. 45, § 3
Op grond van de artikelen 8, § 1 en 3 en 45, § 1 en 3 van het Provinciedecreet vervalt het mandaat van de gedeputeerde en de voorzitter immers van
Duur en einde van het mandaat
101
DE E L II I
H OOFDSTUK 7
rechtswege voor de gehele verdere duur van de zittingsperiode van de provincieraad indien zij - meer dan één gezamenlijke akte van voordracht van een kandidaat-voorzitter ondertekenen of, indien er geen ontvankelijke gezamenlijke akte van voordracht wordt ingediend, meer dan één afzonderlijke akte van voordracht ondertekenen; - meer dan één gezamenlijke akte van voordracht van kandidaat-gedeputeerden ondertekenen of, indien er een afzonderlijke verkiezing plaatsvindt, meer dan één afzonderlijke akte van voordracht per mandaat van gedeputeerde ondertekenen. Overigens stelt het ondertekenen van meer dan één akte van voordracht voor een van de vermelde mandaten niet enkel van rechtswege een einde aan het mandaat van gedeputeerde of voorzitter waarmee de betrokkene bekleed zou zijn. Ook het mandaat van commissievoorzitter dat de ondertekenaar reeds zou bekleden vervalt, net zoals zijn hoedanigheid van vertegenwoordiger van de provincie of van mandataris namens de provincie in provinciale extern verzelfstandigde agentschappen of andere verenigingen, stichtingen of vennootschappen. De ondertekening van meer dan één voordrachtakte heeft bovendien tot gevolg dat de betrokkene voor de gehele resterende duur van de zittingsperiode van de provincieraad niet kan worden benoemd of verkozen in een van de bovenvermelde mandaten of functies. Art. 44, § 4
h
Vernietiging van de verkiezing wegens een gebrek aan kennis van de bestuurstaal
Bij toepassing van artikel 44, § 4 van het Provinciedecreet moet ieder die het mandaat van gedeputeerde of van voorzitter van de provincieraad uitoefent of waarneemt, beschikken over de kennis van de bestuurstaal die vereist is voor de uitoefening van het mandaat. Artikel 44, § 4 tweede lid van het Provinciedecreet poneert echter het vermoeden dat de betrokken mandatarissen, precies door het feit van hun verkiezing, geacht worden de vereiste taalkennis te bezitten. Dit vermoeden kan evenwel worden weerlegd op verzoek van een provincieraadslid op basis van ernstige aanwijzingen, de bekentenis van de mandataris of de wijze waarop hij zijn mandaat uitoefent. De bewijslast dat het vermoeden niet strookt met de realiteit berust bijgevolg bij het provincieraadslid. De elementen die het raadslid bijbrengt, moeten alleszins overeenstemmen met de toestand zoals deze bestond op het ogenblik van de installatie of na de installatie van de gedeputeerde of voorzitter, ook al zouden de aanwijzingen geput zijn uit feiten vóór de ambtsaanvaarding.
102
Duur en einde van het mandaat
HOOFDSTUK 7
DE E L II I
Het provincieraadslid dat het vermoeden van taalkennis in hoofde van de gedeputeerde of de voorzitter weerlegd wil zien, moet het verzoek tot weerlegging onder vorm van een verzoekschrift indienen bij de Raad voor Verkiezingsbetwistingen. Indien de Raad voor Verkiezingsbetwistingen, die als administratief rechtscollege kennisneemt van het verzoek, van oordeel is dat het vermoeden van taalkennis is weerlegd, dan is de verkiezing van de betrokken mandataris vernietigd vanaf de dag van de kennisgeving van de beslissing van de Raad. Tegen de beslissing van de Raad voor Verkiezingsbetwistingen kan beroep ingesteld worden bij de Raad van State binnen acht dagen na de kennisgeving van de beslissing van de Raad voor Verkiezingsbetwistingen. Het beroep schort echter de uitspraak van de Raad voor Verkiezingsbetwistingen niet op. De gevolgen van een weerlegging van het vermoeden van taalkennis zijn verregaand: tot de algehele vernieuwing van de provincieraad kan de betrokkene noch opnieuw verkozen worden tot gedeputeerde of provincieraadsvoorzitter, noch een dergelijk mandaat waarnemen. Mandatarissen die de hetzij door de Raad voor Verkiezingsbetwistingen, hetzij in beroep door de Raad van State te hunnen opzichte uitgesproken weerlegging van het vermoeden van taalkennis miskennen, maken zich bovendien schuldig aan een grove nalatigheid in de zin van artikel 69 van het Provinciedecreet. Het bovenvermelde houdt in dat een gedeputeerde die, ondanks de weerlegging van het vermoeden van taalkennis, zijn mandaat verder blijft uitoefenen, door de Vlaamse regering bij wijze van tuchtmaatregel geschorst of afgezet kan worden (zie blz. 111).
i
De tuchtrechtelijke afzetting
Op grond van artikel 69 van het Provinciedecreet kan de Vlaamse regering een gedeputeerde afzetten wegens kennelijk wangedrag of grove nalatigheid. Wat de procedure ter zake betreft, kan verwezen worden naar bladzijde 111 e.v.
Art. 69
Deze afzetting als tuchtmaatregel heeft steeds een tweevoudige implicatie: niet alleen stelt ze met ingang van de betekening van de beslissing aan de betrokkene een onmiddellijk einde aan zijn mandaat, maar bovendien verhindert ze tijdens de eerstvolgende twee jaar − desgevallend zelfs over de lopende ambtsperiode heen − de nieuwe aanstelling van de betrokken mandataris in de functie van gedeputeerde in welke provincie dan ook. Volledigheidshalve kan vermeld worden dat er ten aanzien van de provincieraadsleden en de voorzitter geen tuchtmaatregelen genomen kunnen worden.
Duur en einde van het mandaat
103
DE E L II I
H OOFDSTUK 7
D
CONTINUITEIT
Na een volledige vernieuwing van de provincieraad blijven de uittredende provincieraadsleden in functie tot de installatie van de meerderheid van de nieuw verkozen raadsleden heeft plaatsgevonden. Ook de gedeputeerde en de provincieraadsvoorzitter moeten in functie blijven tot de installatie van hun opvolger heeft plaatsgevonden. De provincieraadsleden, de gedeputeerden en de provincieraadsvoorzitter zijn bovendien verplicht de continuïteit van hun functie te verzekeren na hun ontslagname, tenzij het ontslag een gevolg zou zijn van een onverenigbaarheid. Art. 6, § 2 Art. 15
a
Provincieraadsleden
De provincieraadsleden die aftreden bij een volledige vernieuwing van de provincieraad, zijn verplicht in functie te blijven totdat de geloofsbrieven van hun opvolgers onderzocht zijn en de installatie van de meerderheid van de provincieraadsleden heeft plaatsgevonden. Ook de ontslagnemende raadsleden moeten de continuïteit van hun mandaat waarnemen tot hun opvolger geïnstalleerd is, tenzij hun ontslag het gevolg is van een onverenigbaarheid. Tijdens de continuïteitsperiode behouden de betrokkenen de volheid van hun bevoegdheden. De continuïteitsverplichting geldt echter niet voor de raadsleden die niet langer aan alle verkiesbaarheidsvoorwaarden voldoen of die zich in een situatie van onverenigbaarheid bevinden.
b
Voorzitter
Ook de uittredende voorzitter is bij een volledige vernieuwing van de provincieraad verplicht de continuïteit van zijn mandaat waar te nemen. Artikel 7, § 2 van het Provinciedecreet legt hem immers de verplichting op de installatievergadering voor te zitten en als voorzitter van de provincieraad op te treden tot een nieuwe voorzitter gekozen is.
Art. 7, § 2
De continuïteitsplicht geldt tevens voor de ontslagnemende voorzitter, tenzij zijn ontslagname ingegeven zou zijn door het feit dat hij zich in een situatie van onverenigbaarheid bevindt.
104
Duur en einde van het mandaat
HOOFDSTUK 7
c
DE E L II I
Gedeputeerden
Op grond van de artikelen 47, eerste lid en 47bis van het Provinciedecreet zijn de uittredende gedeputeerden na een volledige vernieuwing van de provincieraad en na vernieuwing van de deputatie wegens structurele onbestuurbaarheid van de provincie verplicht in functie te blijven tot de installatie van de nieuwe deputatie heeft plaatsgevonden.
Art. 47 Art. 47bis Art. 49
Ook de ontslagnemende gedeputeerden zijn, op grond van artikel 49, tweede lid van het Provinciedecreet, verplicht hun mandaat te blijven uitoefenen totdat zij als gedeputeerden vervangen zijn, behalve indien hun ontslag het gevolg zou zijn van een onverenigbaarheid. Gelet op de bepalingen van de artikelen 262 van het strafwetboek bestaat er uiteraard geen continuïteitsverplichting voor vervallenverklaarde gedeputeerden. Ook de geschorste en de afgezette gedeputeerden zijn niet tot de continuïteit verplicht. Totdat er in hun plaatsvervanging c.q. opvolging voorzien is, worden zij vervangen door het provincieraadslid vermeld in artikel 50, § 2 van het Provinciedecreet.
Duur en einde van het mandaat
105
DE E L II I
H OOFDSTUK 8
8
POLITIEK VERLOF
Wie een provinciaal mandaat uitoefent en in dienstverband werkzaam is hetzij in de privésector, hetzij in de openbare sector, heeft onder volgende voorwaarden recht op politiek verlof voor de uitoefening van zijn mandaat.
A
PRIVESECTOR
Provincieraadsleden werkzaam in de privésector hebben recht op politiek verlof tijdens de dagen dat de provincieraad zitting heeft. Tijdens dit verlof behouden zij hun loon, maar er is wel een jaarlijkse terugvordering tot maximaal de helft van de ontvangen presentiegelden als provincieraadslid. Gedeputeerden tewerkgesteld in de privésector hebben geen recht op politiek verlof.
a
Provincieraadsleden
Voor de provincieraadsleden die werkzaam zijn in de privésector, geldt de wet van 19 juli 1976 tot instelling van een verlof voor de uitoefening van een politiek mandaat. Deze wet stelt werknemers uit de privésector in de mogelijkheid − het is echter geen verplichting − om een bepaald aantal dagen per maand van hun werk afwezig te blijven, met behoud van hun loon, voor de uitoefening van hun politiek mandaat. Deze wet is van openbare orde en er kan derhalve bij individuele overeenkomst niet van afgeweken worden. Naast een recht op politiek verlof regelt voormelde wet ook nog de bescherming tegen eenzijdige beëindiging van de arbeidsovereenkomst wegens kandidaatstelling voor of uitoefening van een politiek mandaat. De duur van het verlof stemt overeen met de dagen waarop de provincieraad zitting heeft. Het provincieraadslid mag dit verlof enkel aanwenden voor opdrachten die rechtstreeks voortvloeien uit de uitoefening van zijn mandaat en moet bij de aanvang van zijn mandaat aan zijn werkgever daarvan het bewijs leveren. Zoals gezegd, behoudt het betrokken provincieraadslid tijdens zijn afwezigheid op het werk zijn normaal loon. Nochtans mag het politiek verlof voor de werknemers geen verhoging van hun inkomsten inhouden. Daartoe zal de instelling waar de werknemer zijn mandaat uitoefent, hier dus de provincie, in de eerste plaats aan de werkgever van het provincieraadslid een bedrag terugbetalen,
106
Politiek verlof
HOOFDSTUK 8
DE E L II I
overeenstemmend met het brutoloon vermeerderd met de werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid dat de werkgever tijdens de dagen van politiek verlof aan de betrokkene heeft betaald. Vervolgens zal de provincie deze terugbetalingen afhouden op de vergoedingen die de werknemer voor de uitoefening van zijn mandaat heeft ontvangen. Deze afhoudingen mogen evenwel niet meer bedragen dan de helft van de ontvangen vergoedingen. Voor de provincieraadsleden bestaan deze vergoedingen uit de presentiegelden die zij tijdens het beschouwde jaar hebben ontvangen. Jaarlijks zal de provincie van het provincieraadslid tot beloop van maximaal de helft van de ontvangen presentiegelden de door haar aan de werkgever gedane betalingen terugvorderen. Deze terugvordering is voor de provincie een verplichting.
Bij het voorgaande moet nog worden vermeld dat de voorzitter van de provincieraad onder dezelfde voorwaarden recht heeft op politiek verlof als de provincieraadsleden.
b
Gedeputeerden
De gedeputeerden tewerkgesteld in de privésector hebben geen recht op politiek verlof om hun mandaat uit te oefenen. De wetgever ging er daarbij van uit dat dit mandaat een voltijdse activiteit inhield en op zich niet verenigbaar was met een betrekking in de privésector. Al evenmin heeft de gedeputeerde, in tegenstelling tot wat geldt voor gemeentelijke uitvoerende mandaten, de mogelijkheid om tijdens de uitoefening van zijn mandaat loopbaanonderbreking te nemen.
B
OPENBARE SECTOR
Provincieraadsleden tewerkgesteld in een overheidsdienst hebben recht op twee dagen dienstvrijstelling per maand met behoud van wedde. Daarnaast hebben zij recht op vier dagen onbezoldigd facultatief politiek verlof per maand. De gedeputeerde wordt voltijds met onbezoldigd politiek verlof van ambtswege gezonden. Provincieraadsleden werkzaam in het onderwijs kunnen op hun verzoek een voltijds of deeltijds politiek verlof bekomen. Een gedeputeerde werkzaam in het onderwijs heeft voltijds politiek verlof van ambtswege.
a
Ambtenaren
Voor de provincieraadsleden en gedeputeerden werkzaam bij een federale overheidsdienst, een Vlaamse overheidsdienst of een dienst van een lokale overheid is respectievelijk in de wet van 18 september 1986, het besluit van
Politiek verlof
107
DE E L II I
H OOFDSTUK 8
de Vlaamse regering van 13 januari 2006 houdende de rechtspositieregeling van het personeel van de diensten van de Vlaamse overheid en het decreet van 14 maart 2003, een regelgeving uitgewerkt die hen toelaat van de dienst afwezig te blijven voor de uitoefening van hun politiek mandaat. Het door deze regelgeving ingestelde politiek verlof is voor de betrokken personeelsleden een recht. Vanzelfsprekend kunnen ze krachtens deze regelgeving slechts politiek verlof krijgen als ze de onverenigbaarheden naleven die op hen toepasselijk zijn (zie blz. 83 e.v.). Het toepassingsgebied van de wet van 18 september 1986 tot instelling van het politiek verlof voor de personeelsleden van de overheidsdiensten is ruim omschreven. Het omvat niet alleen de personeelsleden werkzaam bij de federale overheidsdiensten (FOD’s) en parastatalen, maar bv. ook de personeelsleden werkzaam bij het administratief en logistiek kader van de lokale of federale politie, en de vzw’s waarin de federale overheid een overwegend aandeel heeft. Het is van toepassing op de vastbenoemde, stagedoende, tijdelijke en contractuele personeelsleden van deze diensten, ongeacht of ze deze functie voltijds of deeltijds uitoefenen. Voor de vastbenoemde, stagedoende, tijdelijke en contractuele personeelsleden van de diensten van de Vlaamse overheid is de regelgeving voor politiek verlof uitgewerkt in het besluit van de Vlaamse regering van 13 januari 2006 houdende de rechtspositieregeling van het personeel, ook genaamd Vlaams (raam)statuut personeel. Voor vastbenoemde, stagedoende, tijdelijke en contractuele personeelsleden in dienst bij provincies, gemeenten, OCMW’s, intergemeentelijke samenwerkingsverbanden of vzw’s waarin deze besturen een overwegend aandeel hebben, geldt het decreet van 14 maart 2003 houdende regeling van het politiek verlof voor de personeelsleden van de provincies, gemeenten, de agglomeraties van gemeenten en openbare centra voor maatschappelijk welzijn, alsook de openbare instellingen en publiekrechtelijke verenigingen die onder hun controle of toezicht vallen. In tegenstelling tot de wet van 14 september 1986 geldt deze regelgeving slechts voor deeltijdse personeelsleden waarvan de prestaties ten minste 80 % van de normale arbeidsduur bedragen. Niettemin worden deeltijdse personeelsleden waarvan de prestaties minder dan 80 % bedragen, met voltijds politiek verlof van ambtswege gezonden, voor de uitoefening van het ambt van gedeputeerde. De personeelsleden uit de onderwijssector zijn daarentegen uit het toepassingsgebied van vermelde regelgeving gelaten. Het politiek verlof voor deze personeelsleden is, zoals hierna besproken, geregeld in het Onderwijsdecreet IV van 28 april 1993. Voormelde regelgeving voorziet in dienstvrijstelling en facultatief politiek verlof voor provincieraadsleden en politiek verlof van ambtswege voor gedeputeerden.
108
Politiek verlof
HOOFDSTUK 8
DE E L II I
De dagen van dienstvrijstelling zijn bezoldigd en hebben geen gevolgen voor de loopbaan van het personeelslid. Deze dagen afwezigheid hebben dus geen weerslag op de berekening van het rustpensioen en komen in aanmerking voor het bepalen van de geldelijke en statutaire anciënniteit. Het facultatief politiek verlof en het politiek verlof van ambtswege worden niet bezoldigd, maar zijn voor vastbenoemde personeelsleden gelijkgesteld met periodes van dienstactiviteit. De beschouwde periodes komen in aanmerking voor de berekening van de geldelijke dienstanciënniteit. In voorkomend geval worden ze voor de berekening van het rustpensioen in aanmerking genomen. Bij tijdelijke en contractuele personeelsleden is alsdan de uitvoering van de arbeidsovereenkomst geschorst. De periode van schorsing wordt echter wel in aanmerking genomen voor de bevordering tot een hogere wedde.
Voormelde regelgeving voorziet in een politiek verlof als volgt:
1 ° P rovincier a a ds leden
Provincieraadsleden hebben recht op twee dagen dienstvrijstelling per maand. Daarnaast hebben zij recht op vier dagen facultatief politiek verlof per maand. Het betrokken personeelslid verkrijgt deze dienstvrijstelling op zijn aanvraag. Voor personeelsleden die onder toepassing vallen van de wet van 18 september 1986 is uitdrukkelijk bepaald dat dit recht op dienstvrijstelling kan worden overgedragen van de ene maand naar de andere, en is de dienstvrijstelling m.a.w. niet gebonden aan de beschouwde maand. Voor de andere personeelsleden is dit laatste afhankelijk van de beslissing van hun leidend ambtenaar. In tegenstelling tot de privésector is er geen afhouding van de ontvangen bezoldiging tijdens de dagen van dienstvrijstelling op het presentiegeld dat het betrokken personeelslid als provincieraadslid heeft ontvangen.
2 ° G edeputeerden
De gedeputeerde wordt voltijds met politiek verlof van ambtswege gezonden.
b
Onderwijs
De artikelen 29 tot en met 36 van het decreet van 28 april 1993 betreffende het onderwijs IV voorzien in een politiek verlof van ambtswege voor gedepu-
Politiek verlof
109
DE E L II I
H OOFDSTUK 8
teerden die personeelslid zijn van het Gemeenschapsonderwijs of het gesubsidieerd onderwijs. Voor de uitoefening van een mandaat als provincieraadslid kan een politiek verlof op verzoek verkregen worden. Het decreet voorziet niet in een specifieke regeling voor de voorzitter van de provincieraad. Met personeelsleden zijn niet alleen bedoeld de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, maar ook de leden van het opvoedend hulppersoneel, het psychopedagogisch, sociaal en medisch personeel, en het technisch en administratief personeel tewerkgesteld in de onderwijsinrichtingen van het Gemeenschapsonderwijs en het gesubsidieerd onderwijs. Tevens geldt de regeling ook voor de leden van de onderwijsinspectie, van de dienst voor onderwijsontwikkeling en van de pedagogische begeleidingsdiensten. Met onderwijsinrichtingen zijn bedoeld de inrichtingen voor voorschools, lager en secundair onderwijs. Voor de hogescholen geldt de regeling voor het niet-onderwijzend personeel. Wat het onderwijzend personeel van de hogescholen betreft, geldt de regeling bij wijze van overgang in afwachting van een specifieke regeling (artikel 315, § 1 i.s.m. artikel 366, I, decreet 13 juli 1994 op de hogescholen en B.Vl.Reg. 9 mei 1996). Voor de personeelsleden van de universiteiten is er vooralsnog geen regeling. Het politiek verlof ingesteld door het Onderwijsdecreet IV van 28 april 1993 geldt voor de vastbenoemde of tot de proeftijd met het oog op vaste benoeming toegelaten personeelsleden. Tijdelijke personeelsleden kunnen eveneens politiek verlof bekomen, voor zover dit verlof binnen hun aanstellingsperiode valt. Het door dit decreet ingestelde politiek verlof is voor de betrokken personeelsleden een recht. De gedeputeerde heeft voltijds politiek verlof van ambtswege. Dit politiek verlof van ambtswege vangt aan op de datum van de eedaflegging. Een provincieraadslid kan op verzoek voltijds of deeltijds politiek verlof bekomen. De nadere modaliteiten zijn geregeld in een besluit van de Vlaamse regering van 27 april 2007.
110
Politiek verlof
HOOFDSTUK 9
9
A
DE E L II I
TUCHT EN AANSPRAKELIJKHEID TUCHT
Er bestaan geen tuchtrechtelijke bepalingen t.a.v. de provincieraadsleden, daaronder begrepen de voorzitter van de provincieraad. Enkel een gedeputeerde kan een tuchtstraf opgelegd worden als de bij decreet omlijnde gronden kennelijk wangedrag of grove nalatigheid daartoe aanwezig zijn. Het Provinciedecreet schrijft slechts twee tuchtstraffen voor, m.n. de schorsing en de afzetting. Deze opsomming is limitatief. Alleen de Vlaamse regering is bevoegd tot het nemen van tuchtmaatregelen tegenover een gedeputeerde. Noch de provincieraad, noch de overige leden van de deputatie kunnen zo’n tuchtstraf uitspreken. Bij het tuchtonderzoek moet de betrokken gedeputeerde op behoorlijke wijze zijn middelen van verdediging kunnen voordragen. Het besluit van de Vlaamse regering van 5 juni 2009 regelt dit tuchtonderzoek en voorziet daarbij in procedureregels die de onpartijdigheid voor de betrokken mandataris waarborgen. Noch de geschorste gedeputeerde voor de duur van de schorsing, noch de afgezette gedeputeerde kunnen hoe dan ook hun ambt verder uitoefenen. Zij mogen niet meer toegelaten worden tot de vergaderingen van de deputatie. Bovendien kan de provincieraad een afgezette gedeputeerde eerst na verloop van twee jaar in die functie herkiezen.
a
Toepassingsgebied - Bevoegde overheid
Er bestaan geen tuchtrechtelijke bepalingen t.a.v. de provincieraadsleden, daaronder begrepen de voorzitter van de provincieraad. Zij zijn rechtstreeks verkozen door de kiezer en moeten slechts aan de kiezer verantwoording afleggen. Hun optreden kan door de kiezer worden gesanctioneerd bij de volgende verkiezingen. In de politieke sfeer betekenen tuchtmaatregelen ten aanzien van mandatarissen een aanzienlijke sanctie. Een gedeputeerde is een verkozen mandataris, terwijl een tuchtregeling principieel een dienstverband veronderstelt tussen de tuchtrechtelijke overheid en de leden van de groep op wie ze van toepassing is. Een gedeputeerde kan dan ook enkel een tuchtstraf opgelegd worden als de bij decreet omlijnde gronden kennelijk wangedrag of grove nalatigheid daartoe aanwezig zijn. Welke feiten als zodanig gekwalificeerd dienen te worden, bepaalt het decreet niet. Met het inschrijven van deze begrippen in het Provinciedecreet heeft de decreetgever − de gronden zijn overgenomen van de Nieuwe Gemeentewet − duidelijk de bedoeling de uitoefening van het
Tucht en aansprakelijkheid
Art. 69
111
DE E L II I
H OOFDSTUK 9
tuchtrecht op gekozen mandatarissen te beperken tot welbepaalde zwaarwichtige feiten. Ofschoon de tuchtrechtelijke overheid vermag de feiten te appreciëren die naar haar oordeel het uitspreken van een tuchtstraf rechtvaardigen, moeten deze van zodanige omvang zijn dat ze in hoofde van de betrokkene een kennelijk wangedrag of grove nalatigheid uitmaken in de zin die de wetgever daaraan heeft willen geven, m.a.w. de door de tuchtrechtelijke overheid weerhouden feiten moeten de uitgesproken tuchtstraf kunnen dragen. Zowel feiten begaan tijdens de uitoefening van het ambt als daarbuiten kunnen aanleiding geven tot een tuchtstraf. Uiteraard zullen feiten begaan in de uitoefening van het ambt de overheid eerder nopen tot het instellen van een tuchtprocedure. De deputatie als zodanig kan niet het voorwerp uitmaken van een tuchtstraf. Bij politieke instabiliteit binnen de deputatie voorziet het Provinciedecreet wel in een procedure van structurele onbestuurbaarheid die ertoe leidt dat de provincieraad kan overgaan tot de aanstelling van een nieuwe deputatie (zie blz. 93). De gedeputeerden kunnen echter wel zo nodig individueel geroepen worden om, onder disciplinair oogpunt, verantwoordelijk gesteld te worden voor handelingen van het college. Krachtens artikel 69, eerste lid van het Provinciedecreet is de Vlaamse regering bevoegd voor het opleggen van een tuchtstraf aan een gedeputeerde.
b
Soorten tuchtstraffen
Artikel 69 van het Provinciedecreet schrijft slechts twee tuchtstraffen voor, m.n. de schorsing en de afzetting. Deze opsomming is limitatief. Het besluit waarbij de Vlaamse regering een gedeputeerde een waarschuwing, berisping of blaam oplegt, zou met machtsoverschrijding genomen zijn. In dezelfde zin is de Vlaamse regering er niet toe gerechtigd een gedeputeerde te schorsen bij ordemaatregel, bv. in afwachting van het instellen van een tuchtrechtelijk onderzoek of een strafrechtelijke uitspraak. Daartegenover staat dat de Vlaamse regering, zonder tot eigenlijke tuchtmaatregelen te komen, gerechtigd is een gedeputeerde te berichten dat bepaalde gedragingen of handelingen af te keuren zijn en hem aan te manen om tot een beter begrip van zijn ambtsverplichtingen te komen en zich daarnaar te gedragen. Alleen de Vlaamse regering is bevoegd tot het nemen van tuchtmaatregelen tegenover een gedeputeerde. Noch de provincieraad, noch de overige leden van de deputatie kunnen zo’n tuchtstraf uitspreken. Niets echter belet de raad of de andere gedeputeerden aan de Vlaamse regering de feiten mee te delen die naar hun oordeel het nemen van een tuchtmaatregel rechtvaardigen en haar te verzoeken een tuchtstraf uit te spreken.
Art. 69
112
Tucht en aansprakelijkheid
HOOFDSTUK 9
c
DE E L II I
Rechten van de verdediging
Bij het tuchtonderzoek moet de betrokken gedeputeerde op behoorlijke wijze zijn middelen van verdediging kunnen voordragen. Deze waarborg heeft de decreetgever in artikel 69 van het Provinciedecreet ingeschreven met de woorden “de betrokken persoon wordt vooraf gehoord”.
Art. 69
Het besluit van de Vlaamse regering van 5 juni 2009 regelt dit tuchtonderzoek en voorziet daarbij in procedureregels die de onpartijdigheid voor de betrokken mandataris waarborgen. In de eerste plaats is het de provinciegouverneur die, in opdracht van de Vlaamse regering, het tuchtonderzoek voert en daarvan een tuchtverslag opstelt voor de tuchtoverheid voor de Vlaamse regering. Indien de provinciegouverneur van oordeel is dat een tuchtsanctie moet worden opgelegd, doet hij een voorstel aan de Vlaamse regering. Benevens het horen van de betrokkene in zijn verweermiddelen tijdens een hoorzitting, waarop de betrokken mandataris zich door een raadsman kan laten bijstaan en waarvan proces-verbaal wordt opgemaakt, stelt vermeld besluit de betrokken mandataris ook in de gelegenheid om zijn verdediging naar behoren voor te bereiden. Daartoe moet hij ten minste eenentwintig dagen voor de hoorzitting bij aangetekend schrijven worden opgeroepen met onder meer vermelding van de ten laste gelegde feiten en de overweging van de tuchtstraf, en de mogelijkheid tot inzage van het tuchtdossier. Tevens heeft hij het recht om een schriftelijk verweer in te dienen tot op de dag van de hoorzitting en kan hij verzoeken om getuigen te horen. Tegen de beslissing van de Vlaamse regering waarbij een schorsing of afzetting wordt uitgesproken, kan de betrokken mandataris een beroep tot nietigverklaring instellen bij de Raad van State, of in voorkomend geval in het kader van een administratief kort geding bij de Raad van State een verzoekschrift indienen tot schorsing van de uitvoering van de tuchtstraf. Het beroep tot nietigverklaring schort de uitvoering van de tuchtstraf niet op.
d
Gevolgen
Noch de geschorste gedeputeerde voor de duur van de schorsing, noch de afgezette gedeputeerde kunnen hoe dan ook hun ambt verder uitoefenen. Zij mogen niet meer toegelaten worden tot de vergaderingen van de deputatie. Bij schorsing wordt de wedde toegekend aan de mandataris die de geschorste gedeputeerde vervangt. De geschorste of afgezette mandataris die zijn ambt toch verder zou blijven uitoefenen, is strafbaar krachtens artikel 262, eerste lid van het Strafwetboek.
Tucht en aansprakelijkheid
113
DE E L II I
H OOFDSTUK 9
Daar de schorsing of afzetting enkel betrekking heeft op het ambt van gedeputeerde, behoudt de betrokkene evenwel zijn hoedanigheid van provincieraadslid en kan hij bijgevolg geldig deelnemen aan de beraadslagingen van de provincieraad. Bovendien kan de provincieraad, luidens het laatste lid van artikel 69 van het Provinciedecreet, een afgezette gedeputeerde eerst na verloop van twee jaar in die functie herkiezen. Deze bepaling geldt niet enkel voor de lopende zittijd van de provincieraad, maar ook − in de veronderstelling dat de termijn van twee jaar nog niet verstreken zou zijn − voor de na de verkiezing nieuw samengestelde provincieraad waarvan de afgezette gedeputeerde deel zou uitmaken. Aldus is voorkomen dat de provincieraad de uitgesproken tuchtmaatregelen ongedaan zou maken door de afgezette gedeputeerde dadelijk opnieuw te verkiezen. Anderzijds is deze bepaling van toepassing in om het even welke provincie.
B
AANSPRAKELIJKHEID VAN PROVINCIALE MANDATARISSEN
Gedeputeerden kunnen als uitvoerende mandatarissen een burgerrechtelijke of strafrechtelijke aansprakelijkheid dragen bij de uitoefening van hun mandaat. Als zij persoonlijk worden aangesproken beschikken ze wel over de mogelijkheid om de overheid voor wie ze als orgaan optreden in de procedure te betrekken. Dergelijke tussenkomst laat de burgerlijke rechter toe om benevens de mandataris ook diens overheid tot schadevergoeding te veroordelen. De provincie is verplicht een verzekering af te sluiten die de burgerrechtelijke aansprakelijkheid met inbegrip van de rechtsbijstand van haar mandatarissen dekt, die hun persoonlijk ten laste komt bij de normale uitoefening van hun mandaat. De provincie moet eveneens een ongevallenverzekering afsluiten ten behoeve van haar mandatarissen. De verplichte aansprakelijkheidsverzekering betreft enkel de burgerrechtelijke aansprakelijkheid. De strafrechtelijke aansprakelijkheid wordt niet gedekt. Provinciale mandatarissen die een onrechtmatige daad plegen die tegelijk een misdrijf is, kunnen niettemin strafrechtelijk worden vervolgd. Hierbij kan de strafrechter de betrokken overheid aansprakelijk stellen voor de betaling van de geldboeten waartoe de mandataris wordt veroordeeld wegens een misdrijf dat is begaan bij de normale uitoefening van zijn ambt.
114
Tucht en aansprakelijkheid
HOOFDSTUK 9
a
DE E L II I
Vrijwillige of verplichte tussenkomst van de overheid in een rechtszaak
Gedeputeerden kunnen als uitvoerende lokale mandatarissen een burgerrechtelijke of strafrechtelijke aansprakelijkheid dragen bij de uitoefening van hun mandaat. De rechtspraak gaat hierin zeer ver. Het Hof van Cassatie aanvaardde bv. de individuele aansprakelijkheid van elk van de leden van een college van burgemeester en schepenen, zelfs voor een beslissing die door het college collegiaal was genomen. Het Hof meende immers dat de collegiale beslissing niet meer was dan de som van de individuele beslissingen zodat elke mandataris persoonlijk aansprakelijk was voor de schade uit de beslissing. Naar analogie kan dit worden doorgetrokken naar de leden van de deputatie.
De gedeputeerden beschikken evenwel over enige “actiemiddelen”. Zo heeft de gedeputeerde die persoonlijk wordt aangesproken de mogelijkheid om de overheid voor wie hij als orgaan optrad in de procedure te betrekken. Meer bepaald krachtens artikel 70, § 2 van het Provinciedecreet kan hij de provincie betrekken in het geding waarbij schadevergoeding wordt gevorderd van die mandataris naar aanleiding van schade die hij bij de uitoefening van zijn mandaat aan derden heeft berokkend. Deze tussenkomst kan zowel vrijwillig als gedwongen zijn en kan worden aangewend tijdens een burgerrechtelijke alsook in een strafrechtelijke procedure.
Art. 70, § 2
Niet alleen de provincie maar ook de federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap of het Vlaams Gewest kunnen in het geding betrokken worden. De gedeputeerden kunnen immers handelen in het kader van de medebewinds taken die hen door deze overheden zijn opgelegd. Artikel 70 van het Provinciedecreet voorziet dat de gedeputeerde, in voorkomend geval, naargelang van de aard van de uitgeoefende bevoegdheid, de federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, het Vlaams Gewest of de provincie op de hoogte brengt van het feit dat tegen hem een vordering tot schadevergoeding is ingesteld voor de burgerlijke rechter of de strafrechter naar aanleiding van schade die hij bij de uitoefening van zijn mandaat aan derden heeft berokkend.
b
Burgerrechtelijke aansprakelijkheid en rechtsbijstand
Dergelijke tussenkomst laat de burgerlijke rechter toe om benevens de gedeputeerde ook de overheid van de mandataris tot schadevergoeding te veroordelen. Naargelang van de aard van de uitgeoefende bevoegdheid is de federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, het Vlaams Gewest of de provincie immers burgerrechtelijk aansprakelijk voor de schade die de gedeputeerde aan derden berokkent bij de normale uitoefening van zijn mandaat.
Tucht en aansprakelijkheid
Art. 70, § 1
115
DE E L II I
H OOFDSTUK 9
Artikel 70, § 1 van het Provinciedecreet preciseert hieromtrent dat de gedeputeerde, ingeval hij bij de normale uitoefening van zijn mandaat schade berokkent aan de provincie of aan derden, hij enkel aansprakelijk is voor zijn bedrog en zijn zware schuld. Voor lichte schuld is hij enkel aansprakelijk als die bij hem eerder gewoonlijk dan toevallig voorkomt. De overheid die dienovereenkomstig tot schadevergoeding is veroordeeld en de derde benadeelde schadeloosstelt, zal deze schadeloosstelling dus enkel van de gedeputeerde kunnen terugvorderen in het geval van opzet, zware fout of veel voorkomende lichte fout. Luidens artikel 70, § 3 van het Provinciedecreet kunnen de vermelde overheden beslissen dat de schade slechts gedeeltelijk moet worden vergoed. Dit betekent niet dat de veroordeling van de gedeputeerde nog kan worden gewijzigd. Zowel wanneer de overheid van de mandataris vergoeding vordert voor de door haar geleden schade als wanneer zij tegen de mandataris een regresvordering instelt, kan zij beslissen dat de mandataris de schade slechts gedeeltelijk moet vergoeden.
De provincie is verplicht om bij een toegelaten maatschappij een verzekering af te sluiten voor haar mandatarissen ter verzekering van hun aansprakelijkheid en rechtsbijstand. Deze verplichting geldt niet alleen ten aanzien van de gedeputeerden, maar ook van de raadsleden.
Art. 17, § 6 Art. 72
De provincie moet naast een burgerlijke aansprakelijkheidsverzekering ook een ongevallenverzekering afsluiten voor haar mandatarissen. Wat de dekkingsgraad betreft, gaat het om lichamelijke ongevallen overkomen in de normale uitoefening van hun ambt, zo bv. verplaatsingen in het kader van het werk zoals een gedeputeerde op weg naar een studiedag. Het is geenszins de bedoeling om alle veiligheidsaspecten te dekken.
Deze verzekering moet de burgerrechtelijke aansprakelijkheid dekken die persoonlijk ten laste komt van de gedeputeerde, alsook van de raadsleden bij de normale uitoefening van hun mandaat. Hiermee wordt iedere ambtsfout geviseerd, voor welke publiekrechtelijke rechtspersoon de mandataris ook optreedt. Verder moet de lichamelijke, materiële of immateriële schade van derden worden vergoed. De publiekrechtelijke rechtspersonen waarbinnen de betrokken mandatarissen hun ambt uitoefenen worden beschouwd als een derde ten opzichte van de mandataris. De mandatarissen die hun ambt uitoefenen, binnen dezelfde publiekrechtelijke rechtspersoon worden onderling als derden beschouwd om een doeltreffende vergoeding tussen natuurlijke personen te waarborgen. De artikelen 45 t.e.m. 54 van het Besluit van de Vlaamse regering van 19 januari 2007 houdende het statuut van de lokale en provinciale mandataris bevatten nadere regels voor de aansprakelijkheids- en rechtsbijstandsverzekering.
116
Tucht en aansprakelijkheid
HOOFDSTUK 9
DE E L II I
Zo moet dekking van de verzekering permanent zijn, in hoofde van de begunstigden van de afgesloten polis. De aansprakelijkheidswaarborg mag niet beperkt zijn tot de schade die per ongeluk plaatsvindt, maar moet, krachtens de uitdrukkelijke bepalingen van de algemene, speciale of bijzondere voorwaarden van de afgesloten polis, toegekend worden voor elk schadegeval ongeacht de frequentie ervan, voor de bedragen die vastgelegd zijn tegen de vermelde voorwaarden. Wel wordt de burgerlijke aansprakelijkheid die voortvloeit uit de toepassing van de wet op de verplichte autoverzekering uitgesloten. De polis kan nog andere uitsluitingen bevatten. Deze uitsluitingen moeten echter uitzonderlijk blijven ten opzichte van de gewaarborgde risico’s en mogen niet van die aard zijn dat ze, door hun omvang, de verkregen waarborg op onredelijke wijze in het gedrang brengen. De door de provincie afgesloten verzekering moet een onderdeel bevatten van het type rechtsbijstand burgerlijke en strafrechtelijke verdediging.
De kosten van de premies voor de verzekering worden gedragen door een verplicht krediet dat is ingeschreven op het provinciebudget.
c
Aansprakelijkheid voor geldboeten
De verplichte aansprakelijkheidsverzekering met rechtsbijstand betreft enkel de burgerrechtelijke aansprakelijkheid. De strafrechtelijke aansprakelijkheid wordt niet gedekt. Lokale mandatarissen die een onrechtmatige daad plegen die tegelijk een misdrijf is, kunnen niettemin strafrechtelijk worden vervolgd. Sinds de wet van 2 juni 1999 bestaat weliswaar de strafrechtelijke aansprakelijkheid van rechtspersonen, doch de federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, het Vlaams Gewest en de provincies worden uit het toepassingsgebied van deze wet gesloten. Een provincie zal daarom nooit zelf kunnen worden vervolgd. Enkel de individuele mandatarissen die het misdrijf hebben gepleegd in de uitoefening van hun functie kunnen dan worden vervolgd; zij blijven de strafrechtelijke aansprakelijkheid van het lokale bestuur dragen. Alhoewel zij niet strafrechtelijk kan worden vervolgd, kan de strafrechter wel, naargelang van de aard van de uitgeoefende bevoegdheid, de federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, het Vlaams Gewest of de provincie aansprakelijk stellen voor de betaling van de geldboeten waartoe een gedeputeerde wordt veroordeeld wegens een misdrijf dat, luidens artikel 71, eerste lid van het Provinciedecreet, is begaan bij de normale uitoefening van zijn ambt. Betreft het een misdrijf van de mandataris buiten de normale uitoefening van zijn ambt is de provincie dus niet aansprakelijk. Hetzelfde geldt wanneer het om een herhaling van het misdrijf gaat of om een misdrijf, begaan door een persoonlijke inbreuk op de verkeersreglementering. Derhalve zijn bv. de verkeersboetes voor snelheidsovertredingen, dronkenschap achter het stuur of fout parkeren uitgesloten. Het betreft hier in hoofde van de
Tucht en aansprakelijkheid
Art. 71
117
DE E L II I
H OOFDSTUK 9
mandataris een persoonlijke inbreuk op de wegverkeerreglementering als deelnemer en niet als weggebruiker. De regresvordering van de provincie voor de geldboeten ten aanzien van de strafrechtelijk veroordeelde gedeputeerde is op grond van artikel 71, tweede lid van het Provinciedecreet beperkt tot de gevallen van bedrog, zware schuld of lichte schuld die bij hen gewoonlijk voorkomen. Naar analogie van de schadevergoeding bij burgerrechtelijke aansprakelijkheid, kunnen de bovenvermelde overheden ook hier beslissen dat de geldboete slechts gedeeltelijk moet worden vergoed. Art. 17, § 7
Behalve in geval van herhaling is de provincie tevens aansprakelijk voor de betaling van de geldboeten waartoe een raadslid wordt veroordeeld wegens een misdrijf begaan bij de normale uitoefening van zijn ambt met uitzondering van de persoonlijke inbreuken begaan op de verkeersreglementering. Ook hier is de regresvordering van de provincie ten aanzien van het strafrechtelijk veroordeelde raadslid beperkt tot de gevallen van bedrog, zware schuld of lichte schuld die bij betrokkene gewoonlijk voorkomen.
118
Tucht en aansprakelijkheid
HOOFDSTUK 10
DE E L II I
10 GELDELIJKE REGELING Het statuut van het provincieraadslid en van de gedeputeerde wordt geregeld in twee afzonderlijke besluiten, namelijk het besluit van de Vlaamse regering van 5 juni 2009 houdende het statuut van de lokale en provin ciale mandataris (BS 19 juni 2009) en het besluit van de Vlaamse regering van 5 juni 2009 houdende de bezoldigingsregeling van de lokale en provinciale mandataris (BS 19 juni 2009).
A
PROVINCIERAADSLEDEN
a
Presentiegelden
De provincieraadsleden ontvangen geen wedde maar presentiegelden. De provincieraad bepaalt in zijn huishoudelijk reglement de grootte van het presentiegeld binnen de grenzen bepaald door de Vlaamse regering. Het bedrag bedraagt minimaal 28,57 euro en maximaal 124,98 euro. Op basis van de indexkoppeling bedragen de bedragen momenteel 42,45 euro en 185,71 euro.
Art. 17, § 1 en 2
‘Art. 40: De provincieraad stelt bij de aanvang van de zittingsperiode een huishoudelijk reglement vast … 1° de vergaderingen waarvoor presentiegeld en een verplaatsingsvergoeding wordt verleend, het bedrag van het presentiegeld en verplaatsingsvergoeding en de nadere regels in verband met de eventuele terugbetaling van specifieke kosten die verband houden met de uitoefening van het mandaat van provincieraadslid;…’
Het provinciebestuur heeft de mogelijkheid om het bedrag van het presentiegeld te bepalen in functie van het aantal en de duur van de vergaderingen, de complexiteit van de te behandelen onderwerpen en de daarbij behorende voorbereidingstijd. Het bestuur kan hierbij ook rekening houden met het al dan niet bijwonen van de volledige vergadering of slechts een gedeelte ervan. Het bedrag van de zitpenning binnen het provinciebestuur moet ook niet uniform zijn. Zo kan de provincieraadsvoorzitter een hogere zitpenning ontvangen dan de andere provincieraadsleden. Het besluit van de Vlaamse regering houdende het statuut van de lokale en provinciale mandataris bepaalt dat aan de voorzitter van de provincieraad maximaal een dubbel presentiegeld kan worden toegekend voor het voorzitten van de raadszitting en dat de leden van het bureau voor hun deelname aan de zittingen van het bureau maximaal een dubbel presentiegeld, zoals vastgelegd voor het volgen van de provincieraad, ontvangen.
Geldelijke regeling
119
DE E L II I
H OOFDSTUK 1 0
De presentiegelden worden gerangschikt onder de baten, vermeld onder art. 27 van het Wetboek van Inkomstenbelastingen 1992. De zogenaamde baten, zijn alle inkomsten uit een vrij beroep, een ambt of post en alle niet als winst of als bezoldigingen aan te merken inkomsten uit een winstgevende bezigheid. Art. 18, § 3
De vertrouwenspersoon, die een provincieraadslid met een handicap bijstaat, heeft ook recht op een presentiegeld.
Art. 17, § 1
De provincieraadsleden ontvangen presentiegeld als ze aanwezig zijn op de vergaderingen van de provincieraad. Zij kunnen ook presentiegeld ontvangen voor de deelname aan vergaderingen die verband houden met hun mandaat. De Vlaamse regering bepaalt welke vergaderingen behoren tot hun mandaatverplichtingen. In art. 10 van het besluit van de Vlaamse regering houdende de bezoldigingsregels van de provinciale mandataris (5 juni 2009) wordt hiervoor volgende limitatieve lijst weergegeven: 1° de vergaderingen van de provincieraadscommissies, met inbegrip van de vergaderingen waarvoor de provincieraadsleden overeenkomstig artikel 39, § 3, vierde lid, van het Provinciedecreet aangewezen zijn als lid met raadgevende stem, en de afdelingen; 2° de vergaderingen met de vertegenwoordigers van de intern verzelfstandigde agentschappen; 3° de vergaderingen waarvoor het aanwezigheidsquorum niet werd bereikt, maar waarvoor de leden, als het bereikt was, wel presentiegeld zouden genieten; 4° de vergaderingen die slechts gedeeltelijk werden bijgewoond; 5° de vergaderingen die hervat worden.
Het staat de provincieraad vrij om, binnen de lijst van de Vlaamse regering, te beslissen voor welke vergaderingen hij presentiegelden toekent. Dit kan dus ook verschillen van provincie tot provincie. Voor vergaderingen, die niet op de lijst voorkomen, en evenmin raadsvergaderingen zijn, kan geen presentiegeld worden toegekend. Het is de bedoeling dat de besturen zoveel als mogelijk, de vergoeding beschouwen als zijnde een tegemoetkoming voor enerzijds de aanwezigheid op de vergaderingen en anderzijds de voorbereiding van de dossiers. Het opvragen en het raadplegen van de dossiers kan hierbij een criterium zijn. Een provincieraadslid heeft enkel recht op presentiegeld als het werkelijk aanwezig is geweest op een vergadering van de provincieraad of de vergadering waarvoor presentiegelden worden toegekend. Daartoe wordt een aanwezigheidsregister ondertekend. Enkel het tekenen van het aanwezigheidsregister vóóraleer de vergadering begint, geeft nog geen recht op presentiegeld. Als er tijdens de vergadering geen beslissingen kunnen genomen worden, bijvoorbeeld wegens het niet bereiken van het aanwezigheidsquorum, blijven de aanwezige provincieraadsleden recht hebben op het presentiegeld.
120
Geldelijke regeling
HOOFDSTUK 10
DE E L II I
Verschillende vergaderingen van één of meer bestuursorganen die plaatsvinden op dezelfde dag kunnen recht geven op meerdere presentiegelden. De vergaderingen die deels besloten en deels openbaar zijn, geven slechts recht op één presentiegeld. Provincieraadsleden kunnen vergoedingen en presentiegelden ontvangen ten laste van autonome provinciebedrijven. Gedeputeerden niet. Als een provincieraadslid een gedeputeerde vervangt gedurende minstens dertig opeenvolgende dagen, wordt hem die vergoeding betaald. Als een provincieraadslid de vergoeding van een gedeputeerde ontvangt, vervalt die van de gedeputeerde.
b
Art. 68
Vergoeding voor reiskosten
De provincieraadsleden die hun woonplaats hebben op ten minste 5 km van de plaats van de vergadering, ontvangen een vergoeding voor reiskosten, gelijk aan de prijs van de reis van hun woonplaats naar de zetel van de provincieraad, op de lijnen van de openbare vervoerdiensten.
Art. 17, § 4
Als zij van hun eigen voertuig gebruikmaken, wordt die vergoeding berekend volgens het tarief dat is vastgesteld op het stuk van de reiskosten toegekend aan het personeel van de provincie. Het bedrag van de vergoeding voor reiskosten wordt door de provincieraad vastgesteld in het huishoudelijk reglement. De vergoeding voor de reiskosten wordt bepaald volgens de dagen aanwezigheid, zoals die is vastgesteld in de registers die voor dat doel bijgehouden worden. De vertrouwenspersoon die een provincieraadslid met een handicap bijstaat, heeft ook recht op een vergoeding voor reiskosten onder dezelfde voorwaarden als de provincieraadsleden.
c
Art. 18
Andere onkostenvergoedingen
De provincie kan aan het provincieraadslid, de voorzitter, het bureaulid van de provincieraad, de voorzitter van een fractie of een commissie specifieke kosten die verband houden met de uitoefening van het mandaat terugbetalen, maar wel binnen de grenzen bepaald door de Vlaamse regering.
Art. 17, § 3
Het gaat hier om een effectieve terugbetaling van werkelijk gemaakte en bewezen uitgaven, voortvloeiend uit het mandaat.
Geldelijke regeling
121
DE E L II I
H OOFDSTUK 1 0
De kosten dienen betrekking te hebben op: - uitoefening van het mandaat; - noodzakelijk zijn voor de uitoefening van het mandaat; - moeten bewezen worden. De kosten dienen verantwoord te worden met bewijsstukken. Kosten gemaakt omwille van persoonlijke redenen worden uiteraard niet vergoed. De provinciegriffier beoordeelt of de kosten voldoen aan de voorwaarden. De relevantie en de kostprijs van de kosten voor vorming wordt beoordeeld door de provinciegriffier in overleg met de ambtenaar verantwoordelijk voor de vorming. Het is ook mogelijk, zoals voor het bedrag der zitpenningen, op het vlak van de terugbetaling van de gemaakte kosten een onderscheid te maken tussen het mandaat van provincieraadslid, voorzitter van de raad, de fractie of de commissie. Het Besluit van de Vlaamse regering houdende de bezoldigingsregeling van de lokale en provinciale mandataris bepaalt hierover het volgende (5 juni 2009, BS 19 juni 2009): De voorzitter van de provincieraad kan een jaarvergoeding ontvangen van maximaal € 10.712,76. Aan de fractievoorzitters van de provincieraad kan een jaarvergoeding van maximaal € 1.785,46 worden toegekend. Aan de commissievoorzitter van de provincieraad kan een jaarvergoeding van maximaal € 1.071,28 worden toegekend. Indien de ondervoorzitter hem vervangt, ontvangt hij een dubbel presentiegeld. Deze kosten dienen verantwoord te worden met bewijsstukken. Jaarlijks wordt er een gedetailleerd verslag gemaakt van de terugbetaling van de kosten van de mandatarissen. Dat verslag is openbaar en wordt voorgelegd aan de provincieraad.
d
Compensatie bij inkomensverlies
Een aantal reglementeringen maakt de cumulatie met het presentiegeld ofwel niet mogelijk, ofwel beperkt mogelijk. De Vlaamse regering dient in uitvoering van artikel 17, § 2 de wijze te bepalen waarop de provincieraad het presentiegeld van de leden van de provincieraad moet aanvullen of verminderen. De bepalingen in het Provinciedecreet kennen aan de provincie de bevoegdheid toe om het bedrag te bepalen waarmee de presentiegelden van het provincieraadslid worden aangevuld of verminderd op de wijze die de Vlaamse regering bepaalt. Het bestuur heeft geen appreciatiebevoegdheid als aan alle voorwaarden is voldaan. De aanvulling of vermindering zal alleen worden toegekend op voorwaarde dat de mandataris daar zelf om verzoekt. Bovendien zal het presentiegeld slechts worden verminderd als het betrokken provincieraadslid andere wettelijke of reglementaire bezoldigingen, pensioenen, vergoedingen of toelagen ontvangt. Het zal pas worden aangevuld als daarmee de compensatie van het inkomensverlies wordt beoogd. Ten slotte moet de provinciegriffier vaststellen dat aan alle vereiste voorwaarden is voldaan. Op basis van de vaststellingsbevoegdheid, vermeld in artikel 17, § 2 van het Provinciedecreet oordeelt de provinciegriffier of het dossier in orde is. Om die reden voegt de betrokken mandataris, bij die aan-
Art. 17, § 2
122
Geldelijke regeling
HOOFDSTUK 10
DE E L II I
vraag, de nodige bewijsstukken waaruit blijkt dat de aanvulling of vermindering van presentiegeld moet worden voorzien zodat ofwel de betrokkene geen inkomensverlies lijdt ofwel de andere wedden, vergoedingen of wettelijke of reglementaire toelagen ongewijzigd blijven. Het presentiegeld wordt aangevuld in geval van inkomensverlies door vermindering of schrapping van andere wettelijke of reglementaire wedden, pensioenen, vergoedingen of toelagen. Er is met andere woorden slechts van compensatie sprake als er kan worden aangetoond dat er werkelijk inkomensverlies is geleden. Met het begrip inkomensverlies wordt bedoeld het actuele verlies dat een mandataris in het jaar dat voorafgaat aan de indiening van de aanvraag lijdt op de bezoldigingen, vergoedingen, pensioenen e.d. waarop hij recht heeft en waarbij dit verlies het gevolg is van de toepassing van de cumulatieregels in de regelgevingen die deze inkomens beheersen. Hiertoe moet worden nagegaan of de inkorting van het inkomen het rechtstreekse gevolg is van reglementaire regelingen die cumulatiebeperkingen instellen en er financiële gevolgen aan verbinden. Gevallen van cumulatie: Beroepsinkomsten Er is geen cumulatiebeperking tussen het bedrag van de ontvangen zitpenningen en andere beroepsinkomsten als zelfstandige, loontrekkende of ambtenaar. Cumulatie met een wedde van burgemeester en schepen Het presentiegeld van provincieraadslid en provincieraadsvoorzitter mag gecumuleerd worden met een wedde van schepen of van burgemeester. Evenwel dient opgemerkt te worden dat de som van de wedde van de burgemeester en schepen met de vergoedingen, wedden en presentiegelden ontvangen voor andere activiteiten niet hoger mag zijn dan anderhalf maal het bedrag van de vergoeding van de leden van het Vlaams parlement. Voor het berekenen van dit bedrag komen in aanmerking: de vergoedingen, wedden en presentiegelden die voortvloeien uit de uitoefening van een openbaar mandaat, een openbare functie of een openbaar ambt van politieke aard. Indien de som hoger ligt wordt de wedde van burgemeester of schepen afgetopt (art. 70 Gemeentedecreet). Pensioen Wanneer het provincieraadslid gepensioneerd is mag hij zijn zitpenningen cumuleren met zijn rust- of overlevingspensioen voor zover het inkomen per kalenderjaar de toegelaten grenzen niet overschrijdt. Deze bedragen worden regelmatig aangepast en variëren voor gepensioneerden vóór of na 65 jaar, met of zonder kinderlast, loontrekkenden, ambtenaren of zelfstandigen. De desbetreffende regelgeving is: KB van 21.12.1967 betreffende het rusten overlevingspensioen voor werknemers, KB van 22.12.1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor zelfstandigen, de wet van 5.04.1994 houdende regeling van de cumulatie van pensioen van de openbare sector met inkomsten voortvloeiende uit de uitoefening van een beroepsactiviteit of met een vervangingsinkomen en de latere wijzigingen. Het overschrijden van deze grenzen wordt gesanctioneerd door een schorsing of een vermindering van het pensioen, naargelang het geval.
Geldelijke regeling
123
DE E L II I
H OOFDSTUK 1 0
Werkloosheidsuitkering en brugpensioen Het KB van 21 maart 2003, tot wijziging van artikel 46, § 3, 1° van het KB van 25.11.1991 houdende de werkloosheidsreglementering, waarin de inkomsten opgesomd worden die niet beschouwd worden als loon zodat het recht op een werkloosheidsuitkering blijft bestaan, heeft ook de inkomsten die voortvloeien uit het mandaat van provincieraadslid opgenomen, zodat de cumulatie met de werkloosheidsuitkering mogelijk is geworden. Dit heeft ook tot gevolg dat de bruggepensioneerden hun presentiegelden kunnen genieten zonder dat hun brugpensioen in gevaar komt. Tijdskrediet Voor een provincieraadslid is het niet mogelijk gebruik te maken van het stelsel van tijdskrediet. Volgens art. 7 van het KB 12.12.2001 tot uitvoering van hoofdstuk VI van de wet van 10.08.2001 betreffende de verzoening van werkgelegenheid en kwaliteit van het leven, is het tijdskrediet niet cumuleerbaar met een politiek mandaat, met uitzondering van een mandaat als gemeenteraadslid of OCMW-lid. Het mandaat van provincieraadslid is niet opgenomen bij de uitzonderingen. Inkomsten uit de ziekteverzekering De gemeenteraadsleden die een vervangend inkomen genieten uit de ziekteverzekering omdat zij arbeidsongeschikt zijn wegens ziekte of invaliditeit mogen dit cumuleren met hun zitpenningen als gemeenteraadslid. Art. 232, § 1 van het KB van 4.11.1963 tot uitvoering van de wet van 9.08.1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, bepaalt immers dat de inkomsten die voortvloeien uit het mandaat van gemeenteraadslid niet in aanmerking komen, bij de berekening bij samenloop van de uitkering en beroepsinkomen. Evenwel geldt dit niet voor de provincieraadsleden, zodat er wel rekening gehouden wordt met het presentiegeld om het bedrag van de tegemoetkoming te berekenen.
e
Aansprakelijkheids- en rechtsbijstandsverzekering
Wat het statuut betreft inzake het provincieraadslid kan verder nog verwezen worden naar de aansprakelijkheids- en rechtsbijstandsverzekering: zie blz. 116.
Art. 17, § 6
f
Ongevallenverzekering
De provincie sluit een verzekering af voor ongevallen die provincieraadsleden overkomen in het kader van de normale uitoefening van hun ambt.
Art. 17, § 6
B
GEDEPUTEERDEN
Artikel 68 van het Provinciedecreet bepaalt het statuut van de gedeputeerden. Dit statuut komt in belangrijke mate overeen met het statuut van de Vlaamse Volksvertegenwoordigers.
Art. 68
124
Geldelijke regeling
HOOFDSTUK 10
DE E L II I
De gedeputeerden, die tevens provincieraadslid zijn, kunnen geen aanspraak maken op een presentiegeld voor het bijwonen van de vergaderingen van de provincieraad of de andere vergaderingen waarvoor een presentiegeld wordt toegekend.
a
Vergoeding
De gedeputeerde geniet ten laste van de provincies een vergoeding, waarvan het bedrag gelijk is aan de parlementaire vergoeding van de leden van het Vlaams Parlement. In geval van verhindering of schorsing wordt de aan het ambt verbonden vergoeding toegekend aan diegene die het verhinderde of geschorste lid van de deputatie vervangt. De verhinderde of geschorste gedeputeerde ontvangt geen vergoeding voor de periode van verhindering of schorsing. De gedeputeerde ontvangt een forfaitaire onkostenvergoeding die alle kosten, verbonden aan de uitoefening van het ambt, dekt. Het bedrag van de onkostenvergoeding is gelijk aan de forfaitaire vergoeding die voor de in het raam van het mandaat van Vlaamse volksvertegenwoordiger gemaakte kosten wordt toegekend. Een gedeputeerde die buiten de provinciehoofdplaats verblijft, ontvangt evenwel een reiskostenvergoeding overeenkomstig de door de provincieraad vastgestelde regels. De gedeputeerde mag, buiten de vastgestelde vergoedingen, geen bijkomende vergoedingen genieten ten laste van de provincie en de extern verzelfstandigde agentschappen van de provincie en hun filialen, om welke reden of onder welke benaming ook. b Begrenzing bijkomende bezoldigingen op basis van een openbare functie Het bedrag van de vergoedingen, salarissen of presentiegelden die gedeputeerden ontvangen als bezoldiging voor naast hun mandaat als gedeputeerde uitgeoefende activiteiten, mag de helft van het bedrag van de vastgestelde vergoedingen niet overschrijden. Voor de berekening van dat bedrag komen de vergoedingen, de salarissen of de presentiegelden die voortvloeien uit de uitoefening van een openbaar mandaat, een openbare functie of een openbaar ambt van politieke aard, in aanmerking. Er wordt een exhaustieve opsomming gegeven van wat dient te worden begrepen onder “de vergoedingen, salarissen en presentiegelden die voortvloeien uit de uitoefening van een openbaar mandaat, een openbare functie of een openbaar ambt van politieke aard”, namelijk: 1° presentiegelden ontvangen als lid van de gemeenteraad en als lid van de bestuursorganen van gemeentelijk extern verzelfstandigde agentschappen en hun filialen; 2° presentiegelden ontvangen als lid van bestuursorganen van een intergemeentelijk samenwerkingsverband als vermeld in het decreet van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking;
Geldelijke regeling
125
DE E L II I
H OOFDSTUK 1 0
3° presentiegelden ontvangen als lid van bestuursorganen van sociale huisvestingsmaatschappijen; 4° presentiegelden ontvangen als lid van bestuursorganen van de rechtspersonen als vermeld in artikel 195 van het Gemeentedecreet zijnde de verenigingen, stichtingen en vennootschappen met sociaal oogmerk of ter oprichting van een PPS; 5° presentiegelden ontvangen als lid van bestuursorganen van rechtspersonen als vermeld in artikel 188 van het Provinciedecreet zijnde de verenigingen, stichtingen en vennootschappen met sociaal oogmerk of ter oprichting van een PPS; 6° presentiegelden ontvangen als lid van bestuursorganen van rechtspersonen als bedoeld in Titel VII, Hoofdstuk I, II en III van het decreet betreffende de organisatie van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.
Deze cumulbeperking geldt niet voor inkomsten uit privéberoepsactiviteiten.
c
Uittredingsvergoeding
Er wordt een uittredingsvergoeding toegekend aan de gedeputeerden die hun mandaat beëindigen, onder dezelfde voorwaarden als de uittredingsvergoeding van de leden van het Vlaams Parlement.
Art. 68, § 5
d
Pensioen
De gewezen gedeputeerden of hun rechtverkrijgende ontvangen een pensioen.
Art. 68, § 6
e
Vertrouwenspersoon gedeputeerde
Art. 68bis
De gedeputeerde die wegens een handicap niet zelfstandig zijn mandaat kan vervullen, kan zich voor de uitoefening van dat mandaat laten bijstaan door een vertrouwenspersoon. Bij het verlenen van de bijstand krijgt de vertrouwenspersoon dezelfde middelen ter beschikking en heeft hij dezelfde verplichtingen als een provincieraadslid, maar hij is niet gehouden tot de eedaflegging. Hij heeft voor elke vergadering eveneens recht op presentiegeld onder dezelfde voorwaarden als een provincieraadslid. De Vlaamse regering bepaalt de criteria tot vaststelling van de hoedanigheid van een gedeputeerde met een handicap.
Art. 70
f
Aansprakelijkheidsverzekering
Zie blz. 114 e.v.
126
Geldelijke regeling
HOOFDSTUK 11
DE E L II I
11 ERETITELS, ONDERSCHEIDINGS TEKENS EN AMBTSKLEDIJ Zowel aan provincieraadsleden als aan gedeputeerden kan de eretitel van het mandaat worden toegekend.
A
PROVINCIERAADSLEDEN
De provincieraad kent de eretitels toe aan de provincieraadsleden.
Art. 17, § 5
Het Provinciedecreet voorziet geen verdere regels dienaangaande, noch verleent het de bevoegdheid daartoe aan de Vlaamse regering. Het komt bijgevolg de provincieraden toe om – desgevallend – zelf nadere regels vast te stellen. Informatief volgt hierna een voorbeeld. Artikel 1 Een gewezen voorzitter van de Provincieraad, die zijn mandaat van voorzitter van de Provincieraad van […] gedurende ten minste tien jaar heeft uitgeoefend, kan de Provincieraad verzoeken hem de eretitel van zijn mandaat te verlenen. Deze termijn wordt tot zes jaar ingekort indien de aanvrager, voor of na zijn mandaat van voorzitter, ten minste twaalf jaar een mandaat van lid van de Provincieraad van […] heeft uitgeoefend. Artikel 2 Een gewezen provincieraadslid, dat zijn mandaat van lid van de Provincieraad van […] gedurende ten minste tien jaar heeft uitgeoefend, kan de Provincieraad verzoeken hem de eretitel van zijn mandaat te verlenen. Artikel 3 Zowel voor de toekenning van de eretitel aan een gewezen voorzitter van de Provincieraad op basis van artikel 1, 2de lid, als aan een gewezen provincieraadslid, wordt de periode doorgebracht als lid van het Bureau van de Provincieraad dubbel geteld. Artikel 4 De eretitel mag niet worden gevoerd gedurende de periode dat een van die mandaten werkelijk wordt uitgeoefend, noch door een door de provincie bezoldigde persoon.
Eretitels, onderscheidingstekens en ambtskledij
127
DE E L II I
H OOFDSTUK 1 1
Artikel 5 De eretitel kan ook postuum worden verleend onder dezelfde voorwaarden, op verzoek van de rechtsopvolgers van de mandataris. Artikel 6 De provincieraad kan de eretitel intrekken. Hijj zal dit alleszins doen als naderhand blijkt dat de betrokkene niet blijkt te voldoen aan de toekenningsvoorwaarden.
Art. 67
B
GEDEPUTEERDEN
a
Algemeen
De provincieraad kent de eretitels aan de gedeputeerden toe onder de voorwaarden die hij vaststelt. De Vlaamse regering bepaalt de onderscheidingstekens en de ambtskledij van de gedeputeerden.
b
Eretitels
Vermits voortaan de provincieraden de voorwaarden vaststellen voor het toekennen van eretitels aan gedeputeerden, kunnen deze voorwaarden van provincie tot provincie verschillen. Informatief worden hierna de voorwaarden vermeld zoals deze voorheen door de Vlaamse regering (BVR 19 januari 2007) waren vastgesteld. Deze voorwaarden zijn met ingang van 18 oktober 2012 niet langer bindend. De tekst hierna werd aangepast aan de huidige bevoegdheidsregeling. Een aftredend lid van de deputatie, dat zijn ambt gedurende een legislatuur of ten minste zes jaar in dezelfde provincie heeft uitgeoefend, kan de [provincieraad] verzoeken hem de eretitel van zijn ambt te verlenen. De jaren als gedeputeerde van de provincie Brabant worden meegerekend bij de vaststelling van de anciënniteitsvoorwaarden voor de toekenning van de eretitel van gedeputeerde van de provincie Vlaams-Brabant.
Het verzoek tot verlening van een eretitel van gedeputeerde wordt door de betrokkene schriftelijk ingediend bij de [provinciegriffier - voorzitter van de provincieraad]. Het verzoek kan met instemming van de betrokkene ook door de [deputatie] worden ingediend.
128
Eretitels, onderscheidingstekens en ambtskledij
HOOFDSTUK 11
DE E L II I
Als de betrokkene overleden is, kan het verzoek worden ingediend door de rechtsopvolgers van de betrokkene of door de [deputatie], met instemming van de rechtsopvolgers. De eretitel van het ambt van gedeputeerde mag niet worden gevoerd gedurende de periode dat het mandaat van gedeputeerde werkelijk wordt uitgeoefend, noch door een door een provincie bezoldigde persoon. De [provincieraad] kan de eretitel intrekken. Hij zal dit alleszins doen als naderhand blijkt dat de betrokkene niet blijkt te voldoen aan de toekenningsvoorwaarden.
c
Onderscheidingstekens
Het lid van de deputatie draagt een sjerp met franjes op een achtergrond met de kleuren van de provincie. De provincieraad bepaalt de kleuren van de franjes. Op de sjerp van de gedeputeerde staat de Vlaamse Leeuw en kan facultatief het wapenschild van de provincie worden toegevoegd.
BVR 19 januari 2007
De mandatarissen dragen de sjerp om hun middel, waarbij het zwart zich bovenaan bevindt, hetzij over hun rechterschouder, met de knoop in hun linkerzijde, waarbij het zwart zich het dichtst bij de hals bevindt. De mandatarissen dragen hun sjerp enkel naar aanleiding van en bij de openbare uitoefening van hun bevoegdheid ter gelegenheid van evenementen of plechtigheden die uitsluitend op het grondgebied van de provincie plaatsvinden. Bij de beëindiging van hun ambt of bij een tuchtrechtelijke schorsing zijn de mandatarissen niet gerechtigd om hun sjerp te dragen.
d
Ambtskledij
De kledij die de mandatarissen dragen, mag niet verwijzen naar een andere hoedanigheid of een ander ambt.
BVR 19 januari 2007
Omtrent deze kledij is verder niets bepaald. Een koninklijk besluit van 15 januari 1837 dat daartoe wel regels vastlegde, maar in onbruik was geraakt, is met ingang van 1 januari 2007 opgeheven.
Eretitels, onderscheidingstekens en ambtskledij
129
DE E L II I
H OOFDSTUK 1 2
12 PROVINCIEGOUVERNEUR De provinciegouverneur is zowel commissaris van de Vlaamse en de federale regering in de provincie als voorzitter van de deputatie. Hij wordt, op eensluidend advies van de federale ministerraad, benoemd door de Vlaamse regering.
A
BENOEMING, AMBTSKENMERKEN EN WOONPLAATS
De provinciegouverneur neemt een tweeledige positie in: hij is commissaris van de Vlaamse en de federale regering in de provincie en is daarnaast betrokken bij de werking van de provinciale organen. Als regeringscommissaris staat hij onder het (hiërarchische) gezag van de Vlaamse regering (art. 3 van het besluit van de Vlaamse regering van 5 maart 2004 tot vaststelling van het statuut van de provinciegouverneur en de adjunct van de provinciegouverneur van de provincie Vlaams-Brabant). Binnen de provincie is de gouverneur voorzitter van de deputatie. Hij leidt als zodanig de vergaderingen van de deputatie en kan deelnemen aan de beraadslagingen, maar is niet stemgerechtigd, behalve wanneer de deputatie een rechtsprekende taak uitoefent. Hij heeft tevens het recht om zonder stemrecht de vergaderingen van de provincieraad bij te wonen en krijgt er het woord indien hij dit vraagt. De provinciegouverneur kan bevraagd worden in het kader van de taken die hij behartigt voor de provincie.
Art. 52 Art. 63 Art. 64
De regels voor de benoeming van de provinciegouverneur zijn aangepast aan het feit dat hij regeringscommissaris is zowel voor de Vlaamse als voor de federale regering. Deze regels voor de benoeming van de provinciegouverneurs liggen vast in de Bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming van de instellingen. Artikel 6, § 1, VIII, 1° BWHI luidt als volgt: “De provinciegouverneurs, de provinciegouverneur en de vicegouverneur van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad, de adjunct van de provinciegouverneur van de provincie Vlaams-Brabant, de arrondissementscommissarissen en de adjunct-arrondissementscommissarissen worden benoemd en afgezet door de betrokken gewestregering, op eensluidend advies van de ministerraad.”. In de memorie van toelichting bij het ontwerp van Provinciedecreet maakt de Vlaamse regering expliciet de keuze om de principes en uitgangspunten die aan de grondslag liggen van het Gemeentedecreet zo veel mogelijk ook van toepassing te maken op de provincies (en in een latere fase ook op de OCMW’s). Een van de meest markante verschillen tussen de gemeenten enerzijds en de provincies anderzijds blijft de positie van de provinciegou-
130
Provinciegouverneur
HOOFDSTUK 12
DE E L II I
verneur in vergelijking met deze van de burgemeester. Zowel de burgemeester als de provinciegouverneur worden weliswaar benoemd door de Vlaamse regering. Maar voor de burgemeester gebeurt dit in de regel uit de verkozen gemeenteraadsleden op basis van een voordrachtsakte en voor zes jaar. Voor de provinciegouverneur gebeurt dit op eensluidend advies van de federale ministerraad. Een en ander heeft tot gevolg dat het profiel van de provinciegouverneur heel sterk dit is van regeringscommissaris, wat bij de burgemeester niet het geval is. Daarom is het ook noodzakelijk geweest om een aantal bepalingen in het Provinciedecreet anders te formuleren dan de vergelijkbare bepalingen in het Gemeentedecreet. Voorbeelden hiervan zijn de bepalingen over het voorzitterschap van (en het stemrecht in) de deputatie en de bepalingen over de ondertekening van de briefwisseling en akten van de provincie.
De volgende toelatingsvoorwaarden gelden om tot provinciegouverneur benoemd te kunnen worden: - Belg zijn; - een gedrag hebben dat in overeenstemming is met de eisen van het ambt van gouverneur; - de burgerlijke en politieke rechten genieten; - aan de dienstplichtwetten voldoen. De provinciegouverneur verblijft in principe in de hoofdplaats van de provincie. Als hij in een andere plaats van de provincie wil wonen, vergt dit een advies van de provincieraad, gevolgd door een beslissing van de Vlaamse regering.
B
EEDAFLEGGING
De ambtsaanvaarding van de provinciegouverneur bestaat in het afleggen van de bij artikel 61 van het Provinciedecreet voorgeschreven eed.
Art. 61
De provinciegouverneur legt de eed af in handen van de Vlaamse regering. De eedaflegging bestaat in het uitspreken van de bij artikel 61 van het Provinciedecreet voorgeschreven eedformule: “Ik zweer de verplichtingen van mijn ambt trouw na te komen.”.
C
PLAATSVERVANGER
Indien de provinciegouverneur afwezig is, wordt hij vervangen door de daartoe door hem aangewezen arrondissementscommissaris of ambtenaar van niveau A van de Vlaamse overheid.
Provinciegouverneur
Art. 52 Art. 66, § 1
131
DE E L II I
H OOFDSTUK 1 2
De plaatsvervanger vervangt de provinciegouverneur in de uitoefening van al zijn taken en bevoegdheden, met uitzondering echter van deze van voorzitter van de deputatie. Het voorzitterschap van de deputatie wordt bij afwezigheid of verhindering van de provinciegouverneur namelijk, op grond van artikel 52, eerste lid van het Provinciedecreet, waargenomen door de gedeputeerde die daarvoor door de deputatie werd aangeduid.
Art. 60
D
ONVERENIGBAARHEDEN
a
In toepassing van het Provinciedecreet
Personen die een van de volgende ambten of functies uitoefenen, kunnen geen provinciegouverneur zijn: - de magistraten, de plaatsvervangende magistraten en de griffiers bij de hoven en rechtbanken, de administratieve rechtscolleges en het Grondwettelijk Hof; deze bepaling herneemt de in desbetreffende wetgeving − Gerechtelijk Wetboek, wetten Grondwettelijk Hof en Raad van State − reeds ingestelde onverenigbaarheden (art. 60, 1°); - de leden van het operationeel kader van de politiediensten (zie ook art. 134, 2° van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus); - de personen die een ambt uitoefenen dat rechtstreeks onder het gezag staat van de provinciegouverneur, van de provincieraad of van de deputatie (art. 60, 3°). Artikel 76 van het Provinciedecreet specificeert dit t.a.v. de ambten van provinciegriffier en financieel beheerder van de provincie; - personen die in een andere lidstaat van de Europese Unie een ambt of functie uitoefenen, gelijkwaardig aan een ambt of functie als vermeld in artikel 60 en de personen die in een lokale basisoverheid van een andere lidstaat van de Europese Unie een ambt of mandaat uitoefenen dat gelijkwaardig is aan dat van provincieraadslid, lid van de deputatie of provinciegouverneur (art. 60, 4°). Verder zijn er eveneens onverenigbaarheden ingesteld tussen het ambt van gouverneur en het mandaat van provincieraadslid (art. 11, 2°, zie blz. 74) en het ambt van gedeputeerde (art. 47, tweede lid, juncto art. 11, 2° van het decreet, zie blz. 83). Deze onverenigbaarheden gelden tevens voor de provinciegouverneur en viceprovinciegouverneur van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad en de adjunct van de provinciegouverneur van de provincie Vlaams-Brabant.
132
Provinciegouverneur
HOOFDSTUK 12
b
DE E L II I
In toepassing van andere wetgeving
Naast het Provinciedecreet bevatten ook het Gemeentedecreet en een aantal bijzondere wetten, waarvan hierna de voornaamste worden aangehaald, bepalingen over onverenigbare ambten: - Overeenkomstig de artikelen 11 en 47, tweede lid van het Gemeentedecreet is er een onverenigbaarheid tussen het ambt van gouverneur, vicegouverneur van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad en adjunct van de gouverneur van de provincie Vlaams-Brabant en het mandaat van gemeenteraadslid, respectievelijk het ambt van schepen. Aangezien de burgemeester, behalve in het uitzonderlijke geval dat hij buiten de verkozenen van de gemeenteraad wordt benoemd, benoemd wordt uit de gemeenteraadsleden, geldt de vermelde onverenigbaarheid ook t.a.v. zijn ambt. - Luidens artikel 1, eerste lid, van de wet van 6 augustus 1931 houdende vaststelling van de onverenigbaarheden en ontzeggingen betreffende de ministers, gewezen ministers en ministers van Staat, alsmede de leden en gewezen leden van de wetgevende kamers zijn de mandaten van volksvertegenwoordiger of senator onverenigbaar met het ambt van provinciegouverneur, vicegouverneur of adjunct-gouverneur. Eenzelfde onverenigbaarheid geldt voor het mandaat van Vlaams parlementslid (art. 24bis, § 2 BWHI van 8 augustus 1980). - Volgens artikel 85bis, § 5 van de Gemeentekieswet is er onder meer onverenigbaarheid tussen het ambt van gouverneur en het lidmaatschap van de Raad voor Verkiezingsbetwistingen. Daar deze Raad een administratief rechtscollege is, geldt trouwens in dit geval eveneens artikel 60, 1° van het Provinciedecreet. - Artikel 20, 1° van het OCMW-decreet stelt een onverenigbaarheid in tussen het ambt van gouverneur en lid van de raad voor maatschappelijk welzijn.
E
DUUR EN EINDE
Bij toepassing van artikel 41 van het besluit van de Vlaamse regering van 5 maart 2004 is de provinciegouverneur benoemd voor een periode die uiterlijk een einde neemt wanneer hij de leeftijd van 65 jaar bereikt. De provinciegouverneur kan echter, op grond van artikel 61 van het Provinciedecreet en artikel 39 van het vermelde besluit van de Vlaamse regering, vervroegd een einde stellen aan zijn ambt door vrijwillig zijn ontslag in te dienen bij de Vlaamse regering. Het ontslag moet schriftelijk ingediend wor-
Provinciegouverneur
Art. 61
133
DE E L II I
H OOFDSTUK 1 2
den en bij aangetekende brief ter kennis gebracht worden aan de minister van Binnenlandse Aangelegenheden. Het ontslag wordt slechts definitief nadat de Vlaamse regering het formeel aanvaard heeft. Tot op dat ogenblik kan de gouverneur het ontslag nog steeds intrekken.
F
TUCHT EN AANSPRAKELIJKHEID
a
Tucht
Noch het Provinciedecreet, noch het besluit van 5 maart 2004 van de Vlaamse regering tot vaststelling van het statuut van de provinciegouverneurs voorziet in tuchtrechtelijke bepalingen t.o.v. de provinciegouverneur. De provinciegouverneur kan dus niet het voorwerp zijn van een tuchtmaatregel.
b
Aansprakelijkheid
De artikelen 70 e.v. van het Provinciedecreet die ten voordele van de gedeputeerden in een vrijwillige of verplichte tussenkomst voorzien van de overheid bij burgerlijke of strafrechtelijke aansprakelijkheid bij de uitoefening van hun mandaat, zijn niet van toepassing voor de provinciegouverneur.
Art. 59
G
GELDELIJK STATUUT
De Vlaamse regering stelt het statuut vast van de provinciegouverneur. Artikel 42 e.v. van het besluit van de Vlaamse regering van 5 maart 2004 tot vaststelling van het statuut van de provinciegouverneurs en de adjunct van de gouverneur van de provincie Vlaams-Brabant regelt het geldelijk statuut. Alleen de kosten van de reizen die de gouverneur maakt in opdracht van de provincie, zijn ten laste van de provincie (art. 70, 1° Provinciewet).
Art. 62
De provinciegouverneur kan geen enkel financieel voordeel verwerven uit zijn deelname aan raden van bestuur of andere vergaderingen van private vennootschappen of openbare instellingen.
134
Provinciegouverneur
DE E L I V
Werking van de provincieraad en de deputatie
Hoofdstuk 1
Prerogatieven en verplichtingen
Hoofdstuk 2
Bijeenroeping
Hoofdstuk 3
Plaats
Hoofdstuk 4
Agenda
Hoofdstuk 5
Openbaarheid
Hoofdstuk 6
Voorzitterschap
Hoofdstuk 7
Beraadslaging en stemming
Hoofdstuk 8
Verbodsbepalingen
Hoofdstuk 9
Notulen
Hoofdstuk 10
Huishoudelijk reglement
Hoofdstuk 11
Fracties en commissies
Hoofdstuk 12
Deontologische codes
HOOFDSTUK 1
1
DE E L IV
PREROGATIEVEN EN VERPLICHTINGEN
Elk provincieraadslid en elke gedeputeerde kan de navolgende rechten doen gelden: - een recht van medezeggenschap en een stemrecht over de aangelegenheden die onderworpen zijn aan de beraadslaging en de stemming van het orgaan waarvan hij deel uitmaakt, tenzij een wet of decreet hem dit recht in bepaalde omstandigheden ontzegt; - een mede-initiatiefrecht inzake de bijeenroeping van de provincieraad. De provincieraadsleden hebben bovendien het recht om aanvullende agendapunten in te dienen; - een recht op inzage in, afschrift van en toelichting bij alle dossiers, stukken en akten die het bestuur van de provincie en de autonome provinciebedrijven betreffen en alle documenten die betrekking hebben op aan de deputatie toegewezen taken; - een bezoekrecht aan de provinciale diensten en aan de autonome provinciebedrijven; - het recht om bij de Raad van State een annulatieberoep in te stellen ter vrijwaring van zijn prerogatieven. Provincieraadsleden hebben bovendien het recht om: - de deputatie te bevragen over aangelegenheden die het bestuur van de provincie of de aan de deputatie toegewezen taken betreffen; - de provinciegouverneur te bevragen over de taken die hij voor de provincie behartigt; - de deputatie te interpelleren. Provincieraadsleden en gedeputeerden die wegens een handicap niet in staat zijn zelfstandig hun mandaat te vervullen, kunnen zich daarenboven laten bijstaan door een vertrouwenspersoon.
A
PROVINCIERAADSLEDEN
a
Algemene prerogatieven
Een provincieraadslid heeft geen persoonlijke bestuursbevoegdheid. Alleen door en in de provincieraad kan hij deelnemen aan het bestuur van de provincie.
Art. 30 Art. 32
In de raad heeft hij evenwel medezeggenschap over alle zaken die aan de beraadslaging van de raad onderworpen zijn, is hij stemgerechtigd − tenzij een wettelijke of decretale bepaling hem dit recht expliciet ontzegt − en kan
Prerogatieven en verplichtingen
137
DE E L IV
H OOFDSTUK 1
hij vrij zijn mening geven over zaken die behoren tot de bevoegdheid van de provincieraad. Op grond van artikel 32 van het Provinciedecreet heeft hij verder tevens het recht om, dit zowel tijdens de raadszittingen als daarbuiten, mondelinge en schriftelijke vragen te stellen conform de modaliteiten die voor de uitoefening van dit vragenrecht zijn vastgesteld in het huishoudelijk reglement. Ook kan hij de deputatie interpelleren over het gevoerde beleid of over beslissingen die ze met betrekking tot aangelegenheden van provinciaal of van gemengd belang heeft genomen. Er moet nochtans opgemerkt worden dat een provincieraadslid geen strafrechtelijke immuniteit geniet en dat zijn recht om vrij zijn mening te uiten, zoals dit van iedere burger, beperkt is tot het recht gewaarborgd bij artikel 19 van de Grondwet. Indien hij zich tijdens de raadsvergaderingen schuldig zou maken aan smadelijke, eerrovende of lasterlijke uitspraken, zou hij hiervoor zowel strafrechtelijk als burgerrechtelijk aansprakelijk kunnen worden gesteld. Een provincieraadslid is bovendien gebonden door het beroepsgeheim. Deze deontologische verplichting wordt expliciet bevestigd door artikel 30, § 4 van het Provinciedecreet, dat bepaalt dat alle provincieraadsleden – net trouwens zoals alle andere personen die gerechtigd zijn om de besloten vergaderingen van de provincieraad bij te wonen – tot geheimhouding verplicht zijn. Provincieraadsleden die het beroepsgeheim schenden, kunnen strafrechtelijk worden vervolgd op grond van artikel 458 van het Strafwetboek en kunnen bovendien burgerrechtelijk aansprakelijk worden gesteld voor de schade die door de bekendmaking van vertrouwelijke gegevens aan derden veroorzaakt wordt. Art. 18
b
Recht op bijstand door een vertrouwenspersoon
Artikel 18 van het Provinciedecreet kent aan de provincieraadsleden die wegens een handicap niet in staat zijn zelfstandig hun mandaat te vervullen, de mogelijkheid toe zich voor de uitoefening van dit mandaat te laten bijstaan door een vertrouwenspersoon. Het recht op bijstand door een vertrouwenspersoon kan niet zonder meer worden ingeroepen door elk gehandicapt provincieraadslid. Een fundamentele voorwaarde voor de toepassing van artikel 18 is dat de handicap de zelfstandige vervulling van het mandaat verhindert. Om deze reden kan het recht op bijstand enkel worden ingeroepen door provincieraadsleden die beantwoorden aan de criteria, vermeld in artikel 55 van het besluit van de Vlaamse regering van 19 januari 2007 houdende het statuut van de lokale en provinciale mandataris. Bij toepassing van vermeld artikel komen enkel de provincieraadsleden in aanmerking die een persoonlijke bijstand nodig hebben voor de uitoefening van hun mandaat wegens een zware zintuiglijke handicap, zware spraakmoeilijkheden of een motorische handicap waardoor zij grote moeilijkheden hebben om met documenten om te gaan.
138
Prerogatieven en verplichtingen
HOOFDSTUK 1
DE E L IV
Als bewijs daarvan moeten die provincieraadsleden een getuigschrift voorleggen van een arts met de uitdrukkelijke verklaring dat het provincieraadslid zodanig getroffen is door een van de vermelde handicaps dat hij zijn mandaat niet zelfstandig kan vervullen en voor de uitoefening ervan persoonlijke assistentie nodig heeft.
De vertrouwenspersoon kan door het provincieraadslid vrij worden gekozen, met deze restricties nochtans dat de vertrouwenspersoon de volle leeftijd van 18 jaar moet hebben bereikt, dat hij legaal binnen de Europese Unie moet verblijven, dat hij zich niet mag bevinden in een toestand van verhindering zoals bedoeld in artikel 14 van het Provinciedecreet en dat hij evenmin in een met het mandaat van provincieraadslid onverenigbare situatie mag verkeren. Op deze laatste voorwaarde bestaat er echter één uitzondering: er bestaat geen bezwaar tegen dat een gehandicapt provincieraadslid zich laat bijstaan door zijn/haar echtgeno(o)t(e) of door een bloed- of aanverwant tot en met de tweede graad. Het verbod op bloed- of aanverwantschap, vermeld in artikel 11, 6° van het Provinciedecreet, geldt daarentegen wel ten volle ten aanzien van de andere provincieraadsleden. Een vertrouwenspersoon moet niet noodzakelijk voor de gehele duur van het mandaat gekozen worden: het provincieraadslid is gerechtigd in de loop van zijn mandaat van vertrouwenspersoon te veranderen. Niets belet bovendien dat eenzelfde provincieraadslid meer dan één vertrouwenspersoon kiest om hem afwisselend in de uitoefening van zijn mandaat bij te staan.
De vertrouwenspersoon is niet verplicht de eed af te leggen. Hij heeft niettemin dezelfde verplichtingen als het provincieraadslid. Zo is hij bv. verplicht tot geheimhouding indien hij het provincieraadslid bijstaat in een besloten zitting. De vertrouwenspersoon krijgt ook dezelfde middelen ter beschikking als het provincieraadslid aan wie hij assistentie verleent, in die zin dat hij in het kader van de bijstand die hij verleent hetzelfde inzagerecht geniet als het provincieraadslid zelf. Toch heeft hij niet dezelfde rechten als een provincieraadslid. Zijn taak blijft hoe dan ook beperkt tot het bijstaan van het gehandicapt provincieraadslid. Daarom ook kan de vertrouwenspersoon nooit op eigen initiatief optreden, heeft hij niet het recht om bij besprekingen of stemmingen zijn eigen mening te vertolken of om, zonder instemming van het provincieraadslid, de prerogatieven eigen aan het mandaat van provincieraadslid uit te oefenen. De vertrouwenspersoon heeft recht op een presentiegeld en een vergoeding voor reiskosten onder dezelfde voorwaarden als het provincieraadslid. Hij kan bovendien beschikken over dezelfde materiële middelen en faciliteiten die ook aan het provincieraadslid worden toegekend. Betwistingen met betrekking tot de voorwaarden waaraan een vertrouwenspersoon moet voldoen of met betrekking tot de vraag of een provincieraadslid voldoet aan de voorwaarden om een beroep te kunnen doen op een vertrouwenspersoon kunnen voor beslechting
Prerogatieven en verplichtingen
139
DE E L IV
H OOFDSTUK 1
aanhangig gemaakt worden bij de Raad voor Verkiezingsbetwistingen. Tegen de uitspraak van de Raad kan binnen een termijn van 8 dagen na de kennisgeving een beroep ingesteld worden bij de Raad van State. Dit beroep is niet schorsend.
Art. 20
c
Initiatiefrecht inzake de bijeenroeping van de provincieraad
Zie blz. 152.
Art. 22
d
Recht om de agenda van de provincieraad aan te vullen
Zie blz. 165.
Art. 30
e
Recht van inzage 1 ° Principe
Bij toepassing van artikel 30 van het Provinciedecreet hebben de provincieraadsleden recht op inzage in alle dossiers en alle stukken en akten die het bestuur van de provincie betreffen en in deze die betrekking hebben op aan de deputatie toegewezen taken. Ook de dossiers, stukken en akten van de autonome provinciebedrijven van hun provincie ressorteren onder hun inzagerecht. Artikel 30 kent bijgevolg aan de provincieraadsleden een ruimer inzagerecht toe dan het inzagerecht dat kan worden ontleend aan de algemene regelgeving inzake openbaarheid van bestuur in de provincies, zoals deze is neergelegd in het Decreet van 26 maart 2004. Als specifiek inzagerecht primeert het ook boven laatstgenoemde regelgeving (art. 5, D. 26 maart 2004). Niettemin blijven het toepassingsgebied van artikel 30 van het Provinciedecreet en het ruime inzagerecht dat door dit artikel wordt toegekend beperkt tot de akten, dossiers en stukken betreffende het bestuur van de provincie en van haar autonome provinciebedrijven en betreffende de aan de deputatie toegewezen taken en kan het artikel, zelfs door provincieraadsleden, niet worden ingeroepen om andere documenten in te zien. Dit betekent uiteraard niet dat een provincieraadslid geen andere dan de in artikel 30 genoemde documenten mag inkijken, maar wel dat hij, indien hij dit wenst, daarvoor geen aanspraak kan maken op zijn ruim en specifiek inzagerecht en slechts een beroep kan doen op het inzagerecht dat elke andere burger kan doen gelden. Artikel 30 primeert binnen zijn toepassingsgebied weliswaar wel boven andere openbaarheidsregelingen, maar doet anderzijds immers ook geen afbreuk aan het recht van een provincieraadslid om zich, voor het nemen van inzage in documenten die niet onder zijn specifiek inzagerecht ressorteren, te beroepen op andere bestaande publiciteitsregelingen.
140
Prerogatieven en verplichtingen
HOOFDSTUK 1
DE E L IV
Uit wat voorafgaat volgt dan ook dat: • een provincieraadslid dat inzage wenst in akten of stukken betreffende het bestuur van de provincie of van een autonoom provinciebedrijf van zijn provincie of betreffende aan de deputatie toegewezen taken hiervoor zijn specifiek recht op inzage, zoals toegekend bij artikel 30 van het Provinciedecreet, kan doen gelden. De draagwijdte van artikel 30 wordt hierna uiteengezet; • een provincieraadslid dat inzage wenst in bestuursdocumenten die niet onder het toepassingsgebied van artikel 30 van het Provinciedecreet vallen, hiervoor ofwel een beroep zal moeten doen op een andere specifieke regelgeving die hem als raadslid een inzagerecht toekent in welbepaalde documenten (zoals bv. het decreet inzake de intergemeentelijke samenwerking) ofwel zoals alle andere burgers een beroep moet doen op de algemene regelgeving inzake openbaarheid van bestuur (zie blz. 363). Het bij artikel 30 van het Provinciedecreet toegekende recht op inzage kan worden ingeroepen door elk provincieraadslid in functie; het komt daarentegen niet toe aan de opvolgers, die immers nog niet belast zijn met het bestuur van de provincie en van wie het inzagerecht daarom niet verder reikt dan het inzagerecht van andere burgers. Een provincieraadslid kan het prerogatief dat hij aan artikel 30 van het Provinciedecreet ontleent, echter enkel inroepen ten aanzien van zijn eigen bestuur en de autonome provinciebedrijven van zijn provincie. Hij kan zich dus niet op artikel 30 beroepen om een ruimer inzagerecht te genieten in de documenten die zich bij een ander bestuur bevinden, zoals bv. bij een intergemeentelijk samenwerkingsverband waarin de provincie participeert, bij een andere provincie of een gemeente. Elk provincieraadslid kan zijn inzagerecht persoonlijk en afzonderlijk uitoefenen. Hij heeft in principe evenwel niet het recht om zich bij de uitoefening van zijn inzagerecht te laten vergezellen of bijstaan door een derde, die zelf geen deel uitmaakt van de provincieraad. De enige uitzondering die op dit principe is toegestaan geldt ten voordele van gehandicapte provincieraadsleden, die – indien zij beantwoorden aan de bij artikel 55 van het besluit van de Vlaamse regering van 19 januari 2007 vastgestelde criteria – bij toepassing van artikel 18 van het Provinciedecreet gerechtigd zijn om zich te laten bijstaan door een vertrouwenspersoon en die zich dan ook uiteraard bij de uitoefening van hun inzagerecht door deze persoon kunnen laten vergezellen. De provincieraadsleden en hun vertrouwenspersonen zijn steeds persoonlijk verantwoordelijk voor het gebruik van de inlichtingen die zij bij de uitoefening van hun inzagerecht verkregen hebben. Provincieraadsleden die het beroepsgeheim schenden, kunnen immers strafrechtelijk vervolgd worden of kunnen burgerrechtelijk aansprakelijk gesteld worden voor de schade die door de bekendmaking van bepaalde gegevens aan derden veroorzaakt wordt. Zij moeten bovendien de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten aanzien van de verwerking van persoonsgegevens respecteren en zouden ook op basis van deze wet strafbaar zijn indien zij, met miskenning van de voorschriften van deze wet, informatie zouden verspreiden. Daarenboven dreigen eveneens
Prerogatieven en verplichtingen
141
DE E L IV
H OOFDSTUK 1
mogelijke sancties indien een provincieraadslid door het verspreiden van informatie die hij op grond van artikel 30 heeft verkregen de vrije mededinging zou verstoren.
2 ° O mv a ng v a n het inzagerecht
Wanneer artikel 30 van het Provinciedecreet aan de provincieraadsleden een uitgebreid inzagerecht toekent in de dossiers, de stukken en akten betreffende het bestuur van de provincie en van de autonome provinciebedrijven en betreffende de aan de deputatie toegewezen taken, dan worden daarmee enkel de dossiers, de stukken en akten bedoeld die betrekking hebben op: • het bestuur van de provincie, de provinciale instellingen en de autonome provinciebedrijven; • de aan de deputatie toegewezen medebewindstaken; • de taken die de provinciegouverneur behartigt voor de provincie. Provincieraadsleden hebben echter geen controlerecht op de wijze waarop de provinciegouverneur zijn bevoegdheden en opdrachten van algemeen belang uitoefent. Hieruit volgt dan ook dat provincieraadsleden op grond van artikel 30 van het Provinciedecreet geen recht op inzage kunnen doen gelden in de stukken die op de laatstgenoemde opdrachten betrekking hebben of in de briefwisseling die door de provinciegouverneur betreffende zijn taken van algemeen belang met de hogere overheid gevoerd wordt of nog in nota’s en rapporten die dienaangaande tussen de hogere overheid en de gouverneur en/of zijn diensten uitgewisseld worden. Gelet op wat voorafgaat, vallen de volgende stukken, als van algemeen belang zijnde, buiten het toepassingsgebied van artikel 30 van het Provinciedecreet: - - - - - -
de de de de de de
dossiers inzake de door de provinciegouverneur uitgeoefende toezichtstaken; dossiers met betrekking tot wapenvergunningen; documenten betreffende de vaststelling van de gemeentelijke brandweerbijdragen; documenten met betrekking tot de politionele veiligheid; documenten met betrekking tot de indeling in brandweer- en politiezones; rampenplannen en bijbehorende dossiers.
Ook dossiers betreffende zaken waarin de deputatie als administratief rechtscollege is opgetreden, zijn onttrokken aan het inzagerecht van de provincieraadsleden, zoals dit hun bij artikel 30 van het Provinciedecreet werd toegekend. Dossiers betreffende de door de deputatie uitgeoefende medebewindstaken die weliswaar het provinciaal belang overstijgen maar waarin niettemin een nauwe verwevenheid bestaat met het provinciaal belang, vallen echter wel
142
Prerogatieven en verplichtingen
HOOFDSTUK 1
DE E L IV
onder het toepassingsgebied van artikel 30 van het Provinciedecreet. Dossiers inzake stedenbouwkundige vergunningen, milieuvergunningen, natuurvergunningen enz. mogen dan ook niet aan het inzagerecht van de provincieraadsleden onttrokken worden. Het begrip “dossiers, stukken en akten” is overigens zeer ruim: het omvat elk bestuursdocument, van welke aard ook, ongeacht zijn drager en ongeacht of het reeds in het provinciaal archief werd neergelegd dan wel zich nog bij de diensten bevindt en ongeacht of het in het centraal bestuur dan wel bij de buitendiensten bewaard wordt. Het stadium van het besluitvormingsproces waarin het document gesitueerd is, is niet relevant. Het inzagerecht geldt dus zowel met betrekking tot documenten uit de voorbereidende fase, de fase van besluitvorming als de uitvoerende fase. Ook documenten uit een dossier waarin nog geen eindbeslissing genomen werd, zijn dus in principe ter inzage, voor zover ze tenminste reeds afgewerkt zijn en een definitieve status verworven hebben. In die zin omvat de omschrijving “dossier, akte of stuk” onder meer: de besluiten, de notulen, verslagen, processen-verbaal, studies, rapporten, adviezen, richtlijnen, contracten, vergunningen, facturen, statistieken, schattingsverslagen, briefwisseling enz.
Uiteraard zijn, zoals reeds werd gesteld, de hierboven vernoemde documenten enkel ter inzage voor zover ze betrekking hebben op aangelegenheden van provinciaal of gemengd belang. Kunnen o.m. als zodanig beschouwd worden: - de dossiers betreffende de punten die op de agenda van de provincieraad zijn ingeschreven (zie ook blz. 169); - de briefwisseling gericht aan de provincie, in de mate waarin deze betrekking heeft op zaken van provinciaal of gemengd belang. Het betreft hier niet alleen de briefwisseling die aan de raad zelf gericht is, maar ook deze die aan de deputatie gericht is. Ook de briefwisseling over taken die de provinciegouverneur voor de provincie behartigt, valt onder het inzagerecht. Dit is evenwel niet het geval voor de briefwisseling betreffende de taken van algemeen belang die de provinciegouverneur uitoefent; - de notulen van de provincieraad; - de notulen van de deputatie; de goedgekeurde notulen van de deputatie moeten trouwens, op grond van artikel 51, laatste lid van het Provinciedecreet, aan de provincieraadsleden bezorgd worden, dit eventueel − indien een raadslid daarom verzoekt − elektronisch; - de akten en stukken betreffende het provinciaal budget en betreffende de rekeningen, zowel van het lopende als van een afgesloten boekjaar; - de documenten betreffende het provinciaal patrimonium; - het ruimtelijk structuurplan en de ruimtelijke uitvoeringsplannen en de hieraan ten grondslag liggende studies, verslagen enz.; - de documenten met betrekking tot en van de autonome provinciebedrijven.
Prerogatieven en verplichtingen
143
DE E L IV
H OOFDSTUK 1
Om het inzagerecht van de provincieraadsleden in de documenten van de autonome provinciebedrijven te faciliteren, moeten de navolgende documenten trouwens ook op de griffie van de oprichtende provincie ter inzage gelegd worden: de goedgekeurde beslissing tot oprichting van een autonoom provinciebedrijf, de originele statuten ervan, het oprichtingsverslag, de statutenwijzigingen en de gecoördineerde versie van de statuten, de notulen van alle vergaderingen van de raad van bestuur en van het directiecomité en alle documenten waarnaar in die notulen verwezen wordt evenals alle beslissingen van de gedelegeerd bestuurder. Op verzoek van een provincieraadslid moeten deze notulen trouwens ook elektronisch ter beschikking worden gesteld; - de documenten met betrekking tot de oprichting van de provinciaal extern verzelfstandigde agentschappen in privaatrechtelijke vorm. De goedgekeurde beslissing tot oprichting van of deelname in het agentschap moet, samen met het oprichtingsverslag en de statuten ervan, daartoe ter inzage gelegd worden op de griffie; - de documenten met betrekking tot de oprichting van of deelname in verenigingen, stichtingen en vennootschappen, zoals bedoeld in artikel 188 van het Provinciedecreet. Om de controlemogelijkheden van de provincieraadsleden over de vermelde participaties, de participaties in intergemeentelijke samenwerkingsverbanden en de provinciaal extern verzelfstandigde agentschappen te versterken, moet de deputatie de provincieraad trouwens eenmaal per jaar een overzicht bezorgen van alle extern verzelfstandigde agentschappen van de provincie, van hun statuten en hun overeenkomsten met de provincie, van alle verenigingen, stichtingen en vennootschappen waarin de provincie deelneemt en van de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden waarvan de provincie deel uitmaakt, van hun statuten en hun overeenkomsten met de provincie. Bij dit overzicht moet bovendien een toelichting gevoegd worden over alle wijzigingen die zich tijdens het afgelopen jaar aan deze overzichtslijst hebben voorgedaan.
3 ° Res tricties
Het inzagerecht van de provincieraadsleden in dossiers, akten en stukken betreffende het bestuur van de provincie is – zoals hierboven werd vermeld – weliswaar ruim, maar het kent niettemin zijn restricties. Zo omvat het inzagerecht van de provincieraadsleden niet: • documenten die nog in bewerking zijn Het bovenvermelde betekent niet dat documenten aan de inzage van de provincieraadsleden onttrokken zijn zolang er in het dossier nog geen eindbeslissing werd genomen. Het houdt wel in dat nog onafgewerkte of onvolledige documenten aan het inzagerecht onttrokken zijn. Als voorbeelden van documenten die nog in bewerking zijn, kunnen vermeld worden: - het kladverslag of de aantekeningen van de provinciegriffier met het oog op het opstellen van de notulen; - ontwerpnota’s van de administratie die nog geen definitieve status verworven hebben.
144
Prerogatieven en verplichtingen
HOOFDSTUK 1
DE E L IV
• documenten die nog ter studie of ter discussie liggen en die om deze reden nog geen definitieve status verworven hebben • documenten die nog opgesteld moeten worden Deze restrictie heeft een tweeledige inhoud. Enerzijds houdt ze in dat een provincieraadslid enkel bestaande documenten kan opvragen. Hij kan zich dus niet op artikel 30 van het Provinciedecreet beroepen om te eisen dat er ten behoeve van hem nieuwe nota’s opgesteld worden, onderzoeken gebeuren of analyses uitgevoerd worden. Zo kan hij bv. wel inzage vragen in bestaande statistieken, maar hij kan niet eisen dat de provincie voor hem uit bestaande gegevens nog niet bestaande statistieken opstelt. Een tweede aspect van deze restrictie bestaat erin dat een provincieraadslid enkel actueel bestaande documenten kan opvragen en niet tevens reeds toekomstige. Een provincieraadslid kan dus bv. niet eisen dat hem in de toekomst steeds automatisch – en zonder dat hij daarom moet verzoeken – kopieën worden toegestuurd van elke beslissing waarbij de provincie een overheidsopdracht gunt. Indien hij deze beslissingen zou wensen in te kijken, zal hij daarom telkens zelf separaat moeten verzoeken.
• persoonlijke documenten Zo zijn bv. persoonlijke documentatie van de administratie, de persoonlijke briefwisseling van de uitvoerende mandatarissen en ambtenaren en de persoonlijke mailbox van de uitvoerende mandatarissen en de ambtenaren niet vatbaar voor inzage door de provincieraadsleden. Zelfs indien de mailbox of een elektronisch bestand briefwisseling of documentatie bevatten die verband houden met de professionele activiteiten van de betrokkene in het kader van het bestuur van de provincie of de aan de deputatie toegewezen taken, kan dit niet tot gevolg hebben dat de mailbox of het bestand rechtstreeks toegankelijk zouden moeten zijn voor de provincieraadsleden. De wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van de persoonsgegevens verzet er zich immers tegen dat de provincieraadsleden rechtstreeks en onvoorwaardelijk toegang zouden kunnen nemen tot deze bestanden.
4 ° A f s chrif t
Artikel 30 van het Provinciedecreet kent aan de provincieraadsleden overigens niet enkel het recht toe om louter inzage te nemen in de stukken. Het is hun eveneens geoorloofd aantekeningen te maken of afschrift te nemen van de documenten waarvan hun inzage is gegeven. Ook kunnen zij, op grond van artikel 30, § 1, aanspraak maken op kopieën of enig ander afschrift van de stukken die aan hun inzagerecht onderworpen zijn. De modaliteiten waaronder deze afschriften of kopieën kunnen worden verkregen, moeten in het huishoudelijk reglement van de provincieraad nader bepaald worden. Prerogatieven en verplichtingen
145
DE E L IV
H OOFDSTUK 1
De vergoeding die eventueel voor de afschriften wordt gevraagd, mag nooit meer bedragen dan de reële kostprijs.
5 ° M oda l iteiten v oor d e ui to efeni ng v an het i nzagerecht
De uitoefening van het inzagerecht van de provincieraadsleden kan nader geregeld worden in het huishoudelijk reglement van de raad. Dit reglement moet echter met volledig respect van het decretaal gegarandeerde inzagerecht van de provincieraadsleden worden opgesteld; het mag, anders gezegd, het inzagerecht niet feitelijk ongedaan maken of beknotten. In het reglement kunnen onder meer de volgende punten geregeld worden: - de mate waarin en de wijze waarop het inzagerecht elektronisch kan worden uitgeoefend. Hierbij mag geen afbreuk worden gedaan aan de bepalingen van het Provinciedecreet die aan de raadsleden die het wensen reeds het recht toekennen om bepaalde documenten digitaal te ontvangen, zoals bv. de goedgekeurde notulen van de deputatie; - de aanduiding van de precieze plaats(en) waar het inzagerecht kan worden uitgeoefend indien de documenten niet elektronisch ter inzage worden gegeven. Het principe hierbij is dat het inzagerecht ter plaatse moet worden uitgeoefend; - de dagen en uren waarop in het Provinciehuis inzage kan worden genomen. Deze dagen en uren moeten echter zodanig vastgesteld worden dat het de provincieraadsleden mate rieel mogelijk is hun inzagerecht naar behoren uit te oefenen. Een reglement dat het inzagerecht zou beperken tot één uur per week zou strijdig zijn met artikel 30 van het Provinciedecreet. De provincieraadsleden hebben anderzijds niet het recht te eisen steeds na de kantooruren inzage van de stukken te mogen nemen. Toch is het aangewezen de provincieraadsleden de mogelijkheid te geven om op bepaalde momenten ook buiten de gewone kantooruren hun inzagerecht uit te oefenen; - de voorafgaande aanduiding van de stukken. In het reglement kan bepaald worden dat de provincieraadsleden de stukken die zij wensen in te zien vooraf moeten aanduiden. Het reglement kan voorschrijven hoeveel dagen vooraf de provincieraadsleden opgave moeten doen van de lijst van de stukken die zij wensen te onderzoeken; - de modaliteiten waaronder aan provincieraadsleden afschriften worden verstrekt en de eventuele kostprijs die gevraagd wordt voor afschriften of kopieën.
Art. 21
De modaliteiten waaronder de provincieraadsleden inzage en/of afschrift kunnen vragen van dossiers betreffende punten die op de agenda van de provincieraad zijn geplaatst en waaronder zij toelichting kunnen vragen over de agendapunten en/of de bijbehorende dossiers moeten, op grond van artikel 21 van het Provinciedecreet, bij het huishoudelijk reglement worden vastgesteld. Het huishoudelijk reglement moet ter zake in elk geval bepalen dat het dossier elektronisch ter beschikking moet worden gesteld aan de provincieraadsleden die dit vragen.
146
Prerogatieven en verplichtingen
HOOFDSTUK 1
f
DE E L IV
Bezoekrecht aan de provinciale diensten en inrichtingen en aan de autonome provinciebedrijven
Op grond van artikel 30, § 2 van het Provinciedecreet heeft elk provincieraadslid tevens het recht om, zelfs individueel, de provinciale diensten en instellingen te bezoeken. Naast administratieve en technische diensten van de provincie zijn hieronder begrepen: de diensten en instellingen die de provincie heeft opgericht en die ze beheert, zoals de provinciale onderwijsinstellingen, de provinciale sporten culturele centra, de provinciale musea, archiefcentra en documentatiecentra en uiteraard ook de intern verzelfstandigde agentschappen.
Art. 30, § 2
Het bezoekrecht heeft daarentegen geen betrekking op besturen, verenigingen of vennootschappen waarvan de provincie louter lid is, zoals bv. de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden. Het heeft echter wel betrekking op de autonome provinciebedrijven. Het bezoekrecht van de provincieraadsleden mag slechts een louter informatief karakter hebben. Het doel van het bezoekrecht is immers enkel de provincieraadsleden de mogelijkheid te bieden zich te informeren omtrent de provinciale diensten en instellingen of de autonome provinciebedrijven. Provincieraadsleden mogen zich dan ook bij gelegenheid van de uitoefening van hun bezoekrecht niet in de plaats stellen van de deputatie en/of de provinciegriffier die belast zijn met respectievelijk het beheer van provinciale instellingen en de leiding van de diensten. Daaruit volgt dat het de provincieraadsleden wel is toegestaan de activiteiten van de provinciale diensten en instellingen of van een autonoom provinciebedrijf bij te wonen, maar dat zij niet het recht hebben opmerkingen te maken aan het personeel, opdrachten of onderrichtingen te geven of, bij gelegenheid van een bezoek aan een school, leerlingen te ondervragen. Eventuele opmerkingen kunnen de provincieraadsleden wel tijdens de vergadering van de provincieraad voorleggen aan de deputatie. Het bezoekrecht van de provincieraadsleden mag uiteraard de goede werking van de diensten en instellingen niet hinderen. Om die reden moeten de exacte modaliteiten waaronder het bezoekrecht kan worden uitgeoefend, bepaald worden in het huishoudelijk reglement van de provincieraad.
g
Vraagrecht 1 ° Vr a g en a a n de deputatie
Artikel 32 van het Provinciedecreet kent de provincieraadsleden het recht toe om aan de deputatie mondelinge en schriftelijke vragen te stellen.
Prerogatieven en verplichtingen
Art. 32
147
DE E L IV
H OOFDSTUK 1
Het vraagrecht ligt in het verlengde van het inzagerecht. Door middel van hun inzagerecht en ook door middel van het afschrift van de goedgekeurde notulen van de vergaderingen van de deputatie dat hun automatisch toegestuurd wordt, worden de provincieraadsleden in staat gesteld de werking van het bestuur op te volgen. Indien zij ter zake vragen hebben, kunnen zij via de uitoefening van hun vraagrecht toelichtingen krijgen. Het vraagrecht heeft, zoals het inzagerecht, betrekking op de aangelegenheden die het bestuur van de provincie betreffen en op de aan de deputatie toegewezen medebewinds taken. Het strekt zich trouwens niet enkel uit tot de aangelegenheden die behartigd worden door het provinciebestuur zelf, maar ook tot deze die uitgeoefend worden door de autonome provinciebedrijven die de provincie heeft opgericht. Vragen over het functioneren van andere besturen, instanties of verenigingen moeten daarentegen als onontvankelijk beschouwd worden. Zo kan de deputatie niet op ontvankelijke wijze bevraagd worden over het functioneren van instanties of verenigingen, waarvan bv. enkel het budget of de jaarrekening voor goedkeuring of vaststelling aan de provincie moet worden voorgelegd. Aan de deputatie zouden in voorkomend geval enkel vragen gesteld kunnen worden over de wijze waarop ze de aan haar toegekende toezichts- of controletaak heeft uitgeoefend. Zo ook kan een lid van de deputatie wel bevraagd worden over materies waarvoor hij, op grond van de interne taakverdeling binnen de deputatie, verantwoordelijkheid draagt, maar niet over de werking van een vereniging of instantie waarvan hij louter deel uitmaakt en die niet als behorend tot “het bestuur van de provincie” gecatalogeerd kan worden. Hierop zou enkel een uitzondering bestaan indien en voor zover een expliciete bepaling de betrokken gedeputeerde zou verplichten de provincieraad te informeren over de werking van die vereniging of instantie. Het vraagrecht heeft trouwens evenmin betrekking op de rechtsprekende bevoegdheid van de deputatie en de dossiers zelf waarin ze als rechtscollege opgetreden is.
Het vraagrecht ten aanzien van de deputatie kan zowel uitgeoefend worden tijdens de provincieraadsvergaderingen als daarbuiten via schriftelijke vragen en antwoorden. Indien een provincieraadslid een vraag wenst te stellen, dan is het alleszins niet vereist dat hij daarvoor een toegelicht voorstel van beslissing indient. De provincieraad moet, rekening houdend met het voorgaande, in zijn huishoudelijk reglement de verdere modaliteiten bepalen voor de uitoefening van het vraagrecht. Art. 32
2 ° Vr a g en a a n de provi nci ego uv er neur
Naast hun recht om aan de deputatie schriftelijke en mondelinge vragen te stellen, bezitten de provincieraadsleden tevens het recht om aan de provinciegouverneur vragen te stellen. Artikel 32, derde lid kent de provincieraadsleden meer bepaald het recht toe om de provinciegouverneur te bevragen over de taken die hij voor de provincie behartigt.
148
Prerogatieven en verplichtingen
HOOFDSTUK 1
DE E L IV
De provincieraad moet in zijn huishoudelijk reglement de modaliteiten bepalen waaronder de provincieraadsleden hun recht kunnen uitoefenen om aan de provinciegouverneur vragen te stellen.
h
Beroep bij de Raad van State
Elk provincieraadslid kan in zijn hoedanigheid van provincieraadslid bij de Raad van State een beroep tot nietigverklaring instellen om zijn prerogatieven, verbonden aan het lidmaatschap, te vrijwaren. De Raad van State heeft in zijn rechtspraak het functioneel belang van het provincieraadslid om een annulatieberoep in te stellen echter duidelijk omlijnd. Dit houdt in dat het provincieraadslid niet om het even welk middel kan aanvoeren om de nietigverklaring van een beslissing te vorderen. Ten eerste kunnen provincieraadsleden, in die hoedanigheid optredend, bij de Raad van State een beroep tot nietigverklaring instellen tegen een besluit van de provincieraad of de beslissing van de toezichthoudende overheid die dit besluit goedkeurt, indien ze aanvoeren dat de raad tot dit besluit is gekomen met schending van de decretale vormvoorschriften die de uitoefening van hun mandaat binnen de raad waarborgen. Het betreft hier de decretaal bepaalde vormvoorschriften voor de oproeping, het vaststellen van de agenda, de beraadslaging en de besluitvorming van de provincieraad. Ten tweede is een dergelijk verzoekschrift ook ontvankelijk indien het provincieraadslid tegen het raadsbesluit aanvoert dat het genomen is met schending van de prerogatieven die hem buiten de raad toekomen, zoals zijn recht op inzage en zijn recht om punten aan de agenda van de provincieraad toe te voegen. Ten derde heeft het provincieraadslid een functioneel belang bij de nietigverklaring van een beslissing die a priori iedere wettelijke werking van de provincieraad onmogelijk maakt, m.a.w. beslissingen die als gevolg hebben dat de raad onregelmatig is samengesteld waardoor zijn beraadslagingen, stemmingen en beslissingen onwettig zijn. In de vierde plaats heeft een provincieraadslid uitzonderlijk een functioneel belang bij de nietigverklaring van een beslissing die uitgaat van een orgaan van een ander rechtspersoon dan de provincie. Dit is het geval indien het provincieraadslid tegen de beslissing van dit orgaan aanvoert dat ze genomen is zonder dat daarbij het wettelijk of decretaal voorgeschreven advies van de provincieraad is ingewonnen. Ten slotte kan een provincieraadslid, als zodanig, ook een annulatieberoep instellen tegen beslissingen van andere provinciale organen die een inbreuk zouden inhouden op de bevoegdheden van de provincieraad.
B
DEPUTATIE
Net zoals de provincieraadsleden kunnen de leden van de deputatie in de uitoefening van hun ambt een aantal prerogatieven doen gelden. Het betreft dan in de eerste plaats de medezeggenschap en het stemrecht over alle aangelegenheden die aan de beraadslaging en/of beslissing van de
Prerogatieven en verplichtingen
Art. 30 Art. 47 Art. 68bis
149
DE E L IV
H OOFDSTUK 1
deputatie onderworpen zijn, tenzij een wettelijke of decretale bepaling hun dit recht expliciet zou ontzeggen. Indien zij uit de raad benoemd werden, genieten zij − weliswaar onder dezelfde restrictie − ook een spreekrecht en medebeslissingsrecht over alle aangelegenheden die tot de bevoegdheid van de provincieraad behoren. Verder bevestigt artikel 47 van het Provinciedecreet expliciet dat de leden van de deputatie aanspraak kunnen maken op dezelfde prerogatieven die artikel 30 aan de provincieraadsleden toekent, met name het inzagerecht in alle dossiers, stukken en akten die het bestuur van de provincie en van de autonome provinciebedrijven van hun provincie betreffen, evenals het inzagerecht in documenten betreffende de door de deputatie uitgeoefende medebewindstaken en de door de provinciegouverneur voor de provincie behartigde taken, het recht op afschrift van en toelichting bij deze documenten en het bezoekrecht aan de provinciale diensten en instellingen en aan de autonome provinciebedrijven. Bovendien is het evident dat de leden van de deputatie een volledig onderzoeksrecht bezitten over alle dossiers en aangelegenheden die tot de bevoegdheid van de deputatie behoren, ongeacht of het zaken van provinciaal, van gemengd of van algemeen belang betreft en ongeacht of het om aangelegenheden gaat die in het kader van de interne taakverdeling aan henzelf dan wel aan een collega-gedeputeerde werden toevertrouwd. En ten slotte kent artikel 68bis van het Provinciedecreet aan elk lid van de deputatie dat wegens een handicap niet in staat is om zelfstandig zijn mandaat van gedeputeerde te vervullen, de mogelijkheid toe om zich voor de uitoefening van dit mandaat te laten bijstaan door een vertrouwenspersoon. Het recht op bijstand zal evenwel enkel kunnen worden ingeroepen door gedeputeerden die een handicap hebben die de zelfstandige vervulling van hun mandaat verhindert en die beantwoordt aan de criteria die door de Vlaamse regering werden vastgesteld bij artikel 55 van het besluit van 19 januari 2007 houdende het statuut van de lokale en provinciale mandataris. De gedeputeerde mag zijn vertrouwenspersoon vrij kiezen uit de personen die de volle leeftijd van 18 jaar hebben bereikt en die legaal binnen de Europese Unie verblijven, met deze restrictie evenwel dat de vertrouwenspersoon zich niet mag bevinden in een toestand van verhindering zoals bedoeld in artikel 48 van het Provinciedecreet of in een met het mandaat onverenigbare functie of situatie. Op de laatstvermelde restrictie bestaat nochtans een uitzondering: er bestaat geen bezwaar tegen dat een gehandicapte gedeputeerde zich laat bijstaan door zijn echtgenoot of een bloed- of aanverwant tot en met de tweede graad. Hij kan echter niet de echtgenoot van een ander lid van de deputatie of een bloedof aanverwant tot en met de tweede graad van deze laatste aanstellen als vertrouwenspersoon. Bij het verlenen van bijstand krijgt de vertrouwenspersoon dezelfde middelen ter beschikking en heeft hij dezelfde verplichtingen als een provincieraadslid. Hij hoeft de eed echter niet af teleggen. De vertrouwenspersoon heeft voor elke vergadering recht op een presentiegeld onder dezelfde voorwaarden als een provincieraadslid.
150
Prerogatieven en verplichtingen
HOOFDSTUK 2
2
A
DE E L IV
BIJEENROEPING PROVINCIERAAD
De provincieraad komt minstens tien keer per jaar samen, telkens na een bijeenroeping van de provincieraadsleden door de voorzitter van de provincieraad. Deze roept de provincieraadsleden bijeen op eigen initiatief, dan wel na hiertoe te zijn verzocht door de deputatie of door een vereist aantal provincieraadsleden. De oproeping moet in principe ten minste acht dagen voor de dag van de vergadering aan de provincieraadsleden worden bezorgd en moet de agenda van de vergadering vermelden. Voor elk agendapunt moet er een toegelicht voorstel van beslissing zijn. De provincieraadsvergaderingen worden ook telkens bekendgemaakt aan het publiek, eveneens uiterlijk acht dagen voor de dag van de vergadering.
a
Aantal vergaderingen en data
De provincieraad heeft in principe geen decretale zittingsperiode: hij vergadert zo dikwijls als de zaken die tot zijn bevoegdheid behoren het vereisen, zij het evenwel met een minimum van tien bijeenkomsten per jaar. In dit minimumaantal zijn alle vergaderingen van de provincieraad begrepen, ongeacht van wie het initiatief uitging tot bijeenroeping van de raad (zie hierna onder punt b).
Art. 19
Een maximumaantal zittingen wordt daarentegen door het decreet niet vooropgesteld. Het aantal vergaderingen is dus niet beperkt. Ook de data van de vergaderingen worden niet nader bij decreet bepaald, tenzij dan voor enkele welomschreven aangelegenheden. Zo is de provincieraad krachtens artikel 7 van het decreet verplicht op een vastgelegde dag te vergaderen na de volledige vernieuwing ervan ten gevolge van verkiezingen. De nieuwverkozen provincieraadsleden moeten dan van rechtswege bijeenkomen op een installatievergadering die plaatsvindt op de eerste werkdag van de maand december om 10 uur. Als een bezwaar werd ingediend tegen de verkiezing en dit vervolgens geldig wordt verklaard, vindt de installatievergadering plaats binnen tien dagen na de dag waarop de uitslag van de verkiezing definitief is, bij ongeldigverklaring binnen tien dagen na de dag waarop de uitslag van de nieuwe verkiezing definitief is. De provincieraad moet tevens samenkomen binnen veertien dagen na de installatievergadering, indien blijkt dat geen ontvankelijke akte van voordracht van een kandidaat-voorzitter van de raad werd ingediend, om dan tot verkiezing van een voorzitter over te gaan (art. 8, § 3 Provinciedecreet). Hetzelfde geldt wanneer geen ontvankelijke gezamenlijke akte van voordracht van kandidaat-gedeputeerden werd ingediend, voor de afzonderlijke verkiezing van de gedeputeerden (art. 45, § 3).
Bijeenroeping
151
DE E L IV
H OOFDSTUK 2
Verder is in het Provinciedecreet een verplichte vergadering van de provincieraad voorzien: - vóór het einde van het jaar dat volgt op de provincieraadsverkiezingen en vóór hij beraadslaagt over het budget voor het volgende financiële boekjaar, om het meerjarenplan vast te stellen (art. 142); - jaarlijks vóór de raad beraadslaagt over het budget voor het volgende financiële boekjaar, om waar nodig het meerjarenplan aan te passen (art. 143); - vóór het begin van ieder financieel boekjaar, om het jaarlijkse budget vast te stellen, behoudens het budget voor het eerste volledige financiële boekjaar van de zesjaarlijkse periode, dat kan worden vastgesteld in de loop van het eerste kwartaal van dat boekjaar (art. 144); - in de loop van het eerste semester van het financiële boekjaar dat volgt op het financiële boekjaar waarop de rekening betrekking heeft, om de jaarrekening vast te stellen (art. 169).
Art. 20
b
Bevoegdheid tot bijeenroeping
De provincieraad kan slechts rechtsgeldig vergaderen en besluiten nadat hij daartoe voorafgaand door zijn voorzitter werd bijeengeroepen. Enkel de voorzitter van de provincieraad is bevoegd tot de bijeenroeping van de raad, maar het initiatief tot de bijeenroeping kan variëren. De bijeenroeping kan gebeuren: - op eigen initiatief van de voorzitter zelf; - op verzoek van de deputatie; - op verzoek van een derde van de zittinghebbende leden van de provincieraad of, ingeval er nog geen bijeenroeping heeft plaatsgevonden zes weken na de vorige vergadering van de raad, op verzoek van een vijfde van de zittinghebbende raadsleden.
1 ° Bijeenroeping op ei gen i ni ti ati ef v an d e v o o r zi tter
In principe beslist alleen de voorzitter over de noodzakelijkheid of de opportuniteit van een vergadering van de provincieraad. Zoals ook reeds onder de gelding van de Provinciewet, maar in tegenstelling tot de vroegere regeling in de Nieuwe Gemeentewet waarbij de gemeenteraad werd bijeengeroepen door het college van burgemeester en schepenen (inmiddels gewijzigd in het Gemeentedecreet), is het dus niet de deputatie die de provincieraad bijeenroept. Een bijeenroeping van de raad door de deputatie, als college, of door een individueel lid van de deputatie, of door de provinciegouverneur is dus onwettig en kan zelfs aanleiding geven tot schorsing of vernietiging van de door de provincieraad tijdens een dergelijke onregelmatig samengeroepen vergadering genomen besluiten.
152
Bijeenroeping
HOOFDSTUK 2
DE E L IV
De voorzitter kan de vergaderingen van de raad beleggen op het tijdstip dat hij zelf gepast acht, zelfs op zondagvoormiddag. Hij moet hierbij echter rekening houden met de rechtmatige belangen van alle provincieraadsleden en zou misbruik maken van zijn bevoegdheid door de raad steeds bijeen te roepen op een tijdstip waarop het een of meerdere provincieraadsleden, bijv. omwille van beroepsactiviteiten, systematisch onmogelijk is om de vergaderingen bij te wonen. In het huishoudelijk reglement van de provincieraad kan worden bepaald op welke vaste dag en vast uur van de maand de provincieraad in principe altijd (behoudens de maanden juli en augustus) bijeenkomt, na een rechtsgeldige oproeping van de provincieraadsleden door de voorzitter. De voorzitter kan de provincieraadsleden dan wel nog steeds oproepen tot een bijkomende vergadering als hij dit nodig acht. Bij eventueel misbruik door de voorzitter van zijn decretale bevoegdheid kan de Vlaamse regering optreden in het kader van het bestuurlijk toezicht.
In de gevallen waarin de voorzitter zelf het initiatief heeft genomen tot bijeenroeping van de raad, heeft ook alleen hij de bevoegdheid om de reeds vastgestelde vergadering af te gelasten. Noch de deputatie, noch de gedeputeerden individueel of de provinciegouverneur hebben daartoe enige bevoegdheid.
2 ° Verpl ichte bijeenroeping doo r d e v o o r zi tter
In afwijking van het algemeen principe dat de voorzitter autonoom over de opportuniteit van een bijeenroeping van de raad beslist, bepaalt artikel 20, tweede en derde lid van het Provinciedecreet dat de voorzitter verplicht is gevolg te geven aan het verzoek van de deputatie of van een derde, dan wel een vijfde van de zittinghebbende leden van de provincieraad om de raad bijeen te roepen op het door de deputatie of de provincieraadsleden voorgestelde tijdstip en met de door de deputatie of de provincieraadsleden voorgestelde agenda.
Art. 20
De bijeenroeping is wel voor de voorzitter slechts verplicht indien het verzoek beantwoordt aan de door het decreet gestelde ontvankelijkheidsvoorwaarden. Zo moet het verzoek uitgaan van de deputatie als college, dan wel door het vereiste aantal zittinghebbende provincieraadsleden zijn ondertekend. Het verzoek moet daarnaast het gewenste vergadertijdstip vermelden en een voorstel van agenda bevatten, waarbij voor elk punt op de agenda een voorstel van beslissing met toelichting moet worden ingediend. De toegelichte voorstellen van beslissing moeten worden bezorgd aan de provinciegriffier, die de voorstellen op zijn beurt bezorgt aan de voorzitter van de provincieraad.
De voorzitter van de provincieraad is bevoegd om de ontvankelijkheid van het verzoek te beoordelen en kan de gevraagde bijeenroeping weigeren indien het verzoek niet aan alle voorwaarden voldoet.
Bijeenroeping
153
DE E L IV
H OOFDSTUK 2
Hij mag evenwel niet oordelen over de opportuniteit van de gevraagde vergadering. Indien het verzoek op rechtsgeldige wijze werd gedaan, moet de voorzitter louter nog de nodige materiële maatregelen nemen voor de oproeping van alle provincieraadsleden. Wanneer er twijfel over zou bestaan of het onderwerp of de onderwerpen waarvoor de bijeenroeping wordt gevraagd tot de bevoegdheid van de provincieraad behoren, blijft de voorzitter verplicht tot bijeenroeping van de raad. De raad zal dan zelf moeten oordelen over zijn bevoegdheid of onbevoegdheid ter zake.
In geval van een dergelijk verzoek moet de voorzitter in principe de provincieraad bijeenroepen op de dag en het uur die in het verzoek werden aangewezen. Bij de indiening van het verzoek moet evenwel rekening worden gehouden met de bij artikel 21 van het Provinciedecreet voorgeschreven minimumoproepingstermijn (zie hierna onder c). Wanneer dus niet expliciet om bijeenroeping bij hoogdringendheid werd gevraagd en het verzoek te laat aan de voorzitter werd overgemaakt om de provincieraadsleden nog met inachtneming van een termijn van acht dagen te kunnen oproepen, kan de voorzitter de vergadering ambtshalve met zoveel dagen uitstellen als vereist voor de naleving van de genoemde minimumoproepingstermijn. Wanneer in het verzoek geen tijdstip werd opgegeven, of wanneer het tijdstip onnodig onredelijk zou zijn, zoals bijv. de bijeenroeping om middernacht, kan de voorzitter zelf de datum en/of het uur van de vergadering vaststellen. Een verzoek tot bijeenroeping van de raad op zondag kan daarentegen niet als onredelijk worden beschouwd en mag voor de voorzitter geen aanleiding geven tot wijziging van de datum.
Heeft de voorzitter zelf reeds de provincieraad bijeengeroepen voor een eerdere datum dan deze in het verzoek vermeld, dan mag hij de door de verzoekende provincieraadsleden of de deputatie opgegeven punten toevoegen aan de agenda van deze raadsvergadering, onder verplichting uiteraard om de provincieraadsleden tijdig op de hoogte te brengen van deze aanvulling van de agenda. Omgekeerd verzet niets er zich tegen dat de voorzitter, wanneer hij uitvoering geeft aan het verzoek om de raad bijeen te roepen met een bepaalde agenda, zelf agendapunten toevoegt aan de dagorde van dezelfde vergadering. Zoals gezegd kan het dwingend verzoek aan de voorzitter tot bijeenroeping van de raad uitgaan van de deputatie, dan wel van één derde of, in een welbepaald geval, van één vijfde van de zittinghebbende provincieraadsleden. • verplichte bijeenroeping op verzoek van de deputatie
154
Bijeenroeping
HOOFDSTUK 2
DE E L IV
Tot het verzoek om de provincieraad bijeen te roepen en tot vaststelling van de agenda voor die bijeenkomst kan door de deputatie slechts geldig worden besloten tijdens een regelmatig samengestelde en regelmatig gehouden vergadering. Zo zou de deputatie niet rechtsgeldig kunnen besluiten om de voorzitter te verzoeken de raad bijeen te roepen wanneer niet voldoende leden van de deputatie aanwezig zijn om te kunnen beraadslagen.
• verplichte bijeenroeping op verzoek van één derde van de zittinghebbende provincieraadsleden Als zittinghebbend moeten alle provincieraadsleden worden beschouwd die de eed hebben afgelegd en van wie het mandaat nog niet ten einde is gekomen, hierbij inbegrepen de ontslagnemende provincieraadsleden van wie de opvolger nog niet werd geïnstalleerd. Het is niet noodzakelijk dat een derde van de provincieraadsleden hiervoor getekend heeft op één en hetzelfde document. Een besluit waarbij de provincieraad zelf bepaalt om op een aangewezen dag en uur opnieuw te zullen bijeenkomen om over bepaalde onderwerpen te vergaderen, heeft de waarde van een geldig verzoek in de zin van artikel 20, tweede lid van het decreet, althans voor zover het aantal provincieraadsleden dat voor de aanneming van het besluit heeft gestemd, ten minste gelijk is aan een derde van de zittinghebbende provincieraadsleden.
• verplichte bijeenroeping op verzoek van één vijfde van de zittinghebbende provincieraadsleden De voorzitter is ook verplicht om de raad bijeen te roepen op verzoek van een vijfde van de zittinghebbende raadsleden als zes weken na de datum van de vorige vergadering nog geen bijeenroeping heeft plaatsgevonden. De periode van zes weken wordt geschorst van 11 juli tot en met 15 augustus. Deze mogelijkheid is ingegeven om de raad op soepeler wijze te kunnen laten bijeenroepen op verzoek van een kleiner aantal raadsleden ingeval niet voldaan wordt aan de verplichting om iedere maand (behoudens in de maanden juli en augustus) minstens één keer bijeen te komen, verplichting die impliciet voortvloeit uit artikel 19 van het Provinciedecreet.
c
Wijze van oproeping
De oproeping is een louter materiële handeling, die gesteld wordt in uitvoering van het besluit van de voorzitter tot bijeenroeping van de raad of van
Bijeenroeping
Art. 21
155
DE E L IV
H OOFDSTUK 2
het bij de voorzitter ingediende verzoek tot bijeenroeping uitgaande van de deputatie of van het vereiste aantal zittinghebbende provincieraadsleden. Om rechtsgeldig te zijn moet de oproeping voor een provincieraadsvergadering voldoen aan de volgende voorwaarden. 1 ° De oproeping m oet geb euren d o o r d e v o o r zi tter v an de provincier a a d Ongeacht van wie het initiatief tot bijeenroeping uitging, is het steeds de voorzitter die de provincieraad bijeenroept. Op het bovenvermelde principe bestaat evenwel één uitzondering. Voor de installatievergadering die van rechtswege plaatsvindt op de eerste werkdag van december om 10 uur, worden de provincieraadsleden, voor de goede orde, uitgenodigd door de provinciegriffier, en dit ten minste acht dagen voor de installatievergadering. Het betreft hier geen oproeping in de strikte betekenis, maar een kennisgeving van de datum, het uur en de plaats van de vergadering. Indien de installatievergadering echter niet kan plaatsvinden op de eerste werkdag van december wegens een tegen de verkiezing ingesteld bezwaar of een wijziging van de zetelverdeling, dan moet er wel een formele bijeenroeping van de provincieraadsleden gebeuren voor de installatievergadering. Deze gebeurt dan, overeenkomstig het basisprincipe, door de uittredende voorzitter van de provincieraad, die de nieuwverkozen provincieraadsleden moet bijeenroepen op de installatievergadering binnen tien dagen na de dag waarop de uitslag van de (al of niet nieuwe) verkiezing of van de zetelverdeling definitief is. Gebeurt dit echter niet, dan moet de bijeenroeping gedaan worden door een uittredend lid van de deputatie in volgorde van rang (zie artikel 7 Provinciedecreet).
2 ° De oproeping m oet i n p r i nci p e ten mi nste acht d agen v óór de da g v a n de v ergad er i ng aan d e p rovi nci er aad s leden w orden bezorg d De minimumtermijn van acht dagen stelt de provincieraadsleden in staat om de vergadering van de provincieraad behoorlijk voor te bereiden en de dossiers betreffende de agendapunten te onderzoeken. De naleving ervan is dan ook een substantiële geldigheidsvereiste voor de oproeping en bijgevolg ook voor de tijdens de daaropvolgende vergadering getroffen besluiten. Het volstaat overigens niet dat de oproeping acht dagen voor de dag van de vergadering naar de provincieraadsleden werd verzonden; de oproeping moet hun reeds acht dagen op voorhand reëel bezorgd zijn. De termijn wordt, overeenkomstig de algemene regel van artikel 184, tweede lid van het Provinciedecreet, berekend door terug te tellen vanaf de gebeurtenis die de termijn doet
156
Bijeenroeping
HOOFDSTUK 2
DE E L IV
eindigen, met name de vergadering van de provincieraad. Deze dag zelf wordt niet in de termijn begrepen, evenmin als de dag van de bezorging van de oproeping. Een voorbeeld ter verduidelijking: indien de provincieraad op woensdag gepland is, moet de oproeping reeds op de dinsdag van de week ervoor aan de provincieraadsleden bezorgd zijn. De bedoeling is dat er steeds een periode van zeven vrije dagen is tussen de dag van het bezorgen van de agenda en de dag van de vergadering. Opgemerkt kan worden dat indien de provinciegriffier, overeenkomstig artikel 7, § 1 van het Provinciedecreet, de provincieraadsleden ten minste acht dagen voor de installatievergadering op de hoogte brengt van datum, tijdstip en plaats van deze vergadering, het al of niet tijdig versturen van deze oproeping geen gevolgen kan hebben op de rechtsgeldigheid van de beslissingen. De installatievergadering vindt immers van rechtswege op een decretaal vastgelegde dag plaats en de oproeping door de provinciegriffier gebeurt slechts voor de goede orde.
Van de minimumoproepingstermijn van acht dagen kan enkel worden afgeweken in spoedeisende gevallen, waarin bij hoogdringendheid tot oproeping van de raad moet worden overgegaan. Van de hoogdringendheid wordt bij voorkeur melding gemaakt bij de oproeping van de provincieraadsleden. De beoordeling van het spoedeisende karakter gebeurt in eerste instantie door de voorzitter, maar de provincieraad is niet gebonden door deze kwalificatie en mag weigeren de onterecht als spoedeisend opgegeven agendapunten te behandelen op de dag van de bijeenkomst.
3 ° D e oproeping m oet m el ding maken v an d e p laats, d e da g en het tijds tip v a n de v ergad er i ng 4 ° De oproeping m oet de a gend a v an d e v ergad er i ng v e r m el den, ev ena l s v oor el k agend ap unt een to egeli cht v o o r s tel v a n bes l iss ing bev atten; d e agend ap unten moeten voldoende duidelijk omschreven zijn (zie blz. 164 e.v.) 5 ° D e oproeping m oet g ebeuren o p d e w i j ze zo als b epa a l d in het huis houdel ijk reglement v an d e p rovi nci eraad De provincieraad kan volledig autonoom beslissen over de wijze van oproeping in zijn huishoudelijk reglement.
Bijeenroeping
157
DE E L IV
H OOFDSTUK 2
Zo kan de provincieraad beslissen dat de oproeping schriftelijk bij een gewone brief zal gebeuren of bij een aangetekende brief of nog door afgifte aan huis. Ook kan worden bepaald dat de oproeping eveneens, dan wel uitsluitend op elektronische wijze zal gebeuren; in het laatste geval moet wel voldaan zijn aan de voorwaarden voor een geldige elektronische handtekening. Voorwaarde is uiteraard dat de oproeping aan alle provincieraadsleden kan worden bezorgd.
d
Bekendmaking van de provincieraadsvergaderingen aan het publiek
Mede omwille van de principiële openbaarheid van de provincieraadsvergaderingen wordt in artikel 23 van het Provinciedecreet een bekendmaking van de vergadering aan het publiek verplicht gesteld.
Art. 23
De plaats, de dag, het tijdstip en de agenda van de vergadering moeten uiterlijk acht dagen voor de dag van de vergadering openbaar worden gemaakt op het provinciehuis. Indien er nadien, op initiatief van de provincieraadsleden of van de deputatie, nog bijkomende punten aan de agenda worden toegevoegd, dan moet de aangepaste agenda uiterlijk 24 uur nadat hij werd vastgesteld op dezelfde wijze worden bekendgemaakt.
Het decreet spreekt van bekendmaking “op het provinciehuis”. Deze bekendmaking zou dus kunnen gebeuren door aanplakking van een bericht op de plaats waar de provincieraad zitting houdt, zoals vroeger uitdrukkelijk zo bepaald in de Provinciewet. De concrete wijze van bekendmaking moet evenwel nader worden bepaald in het huishoudelijk reglement van de provincieraad. Het decreet voorziet uitdrukkelijk in een mogelijkheid tot afwijking van de bekendmakingstermijn indien de provincieraad bij hoogdringendheid wordt bijeengeroepen, naar analogie met de regeling in artikel 21 m.b.t. de minimumoproepingstermijn voor de provincieraadsleden, die in dit geval evenmin van toepassing is. In spoedeisende gevallen wordt de agenda uiterlijk 24 uur nadat hij is vastgesteld, en uiterlijk vóór de aanvang van de vergadering op dezelfde wijze openbaar gemaakt.
Aangezien de bekendmaking op het provinciehuis een minimumverplichting is, kan de provincieraad in zijn huishoudelijk reglement daarnaast nog andere, bijkomende, wijzen van bekendmaking voorschrijven, zoals bijv. de bedeling huis aan huis van folders waarin informatie wordt vermeld over de volgende raadsvergadering, mededeling via regionale dagbladen of televisie, lokale radio of op de website van de provincie. De provincie zou eveneens de agenda voor bekendmaking kunnen toezenden naar de gemeentebesturen.
158
Bijeenroeping
HOOFDSTUK 2
DE E L IV
Daarnaast bepaalt artikel 23, § 2 van het Provinciedecreet dat, overeenkomstig het decreet betreffende de openbaarheid van bestuur, iedere natuurlijke persoon, rechtspersoon of groepering ervan, inzage en/of afschrift van of uitleg bij de agenda van de provincieraad, evenals van de stukken die erop betrekking hebben, kan verkrijgen. Dit gebeurt dan onder de voorwaarden en volgens de modaliteiten bepaald in het Decreet betreffende de openbaarheid van bestuur.
B
DEPUTATIE
De gewone vergaderingen van de deputatie vinden veelal wekelijks plaats op een door de deputatie zelf vastgestelde dag en uur. De voorzitter van de deputatie kan deze wel steeds in spoedeisende gevallen in een buitengewone vergadering bijeenroepen.
a
Gewone en buitengewone vergaderingen
De deputatie vergadert regelmatig, op de dagen en uren die ze bepaalt, en zo dikwijls als de behandeling van de zaken dat vereist. De voorzitter kan in spoedeisende gevallen buitengewone vergaderingen bijeenroepen, op de dag en het uur die hij bepaalt (artikel 51, eerste lid).
Art. 51
Er is bijgevolg een onderscheid tussen enerzijds de vergaderingen die de deputatie houdt op de dagen en uren die door haarzelf werden bepaald, namelijk de gewone vergaderingen, en anderzijds de buitengewone vergaderingen die plaatshebben in spoedeisende gevallen en die worden bijeengeroepen door de voorzitter van de deputatie, in principe de provinciegouverneur.
1 ° G ew one v erg a dering en
De dagen en uren van haar gewone vergaderingen worden door de deputatie zelf bepaald. Dit kan gebeuren in het huishoudelijk reglement van de deputatie. Veelal vergadert de deputatie één keer per week, op een vastgestelde dag en met een vastgesteld aanvangsuur. De bevoegdheid om de dagen en uren van haar vergaderingen te bepalen, komt uitsluitend de deputatie toe; noch de provincieraad, noch de provinciegouverneur kunnen hierover enig voorschrift opleggen. De door de meerderheid van de leden van de deputatie vastgelegde dag en het uur voor de gewone vergaderingen is in regel verbindend voor de andere leden en de provinciegouverneur.
Bijeenroeping
159
DE E L IV
H OOFDSTUK 2
Indien de deputatie nagelaten zou hebben de dagen en uren van haar gewone vergaderingen vast te stellen, kan ze enkel in buitengewone vergadering samenkomen.
Aangezien de dagen en uren van de gewone vergaderingen op voorhand door de deputatie worden vastgelegd, is voor deze vergaderingen het verzenden van oproepingsbrieven overbodig. Dit belet echter niet dat in het huishoudelijk reglement het verzenden van oproepingsbrieven toch voorgeschreven kan worden, bijv. met de bedoeling de leden de agenda van de vergadering mee te delen.
2 ° Buiteng ew one v ergad er i ngen
De buitengewone vergaderingen daarentegen worden in spoedeisende gevallen bijeengeroepen door de voorzitter. De gedeputeerden zelf hebben niet het recht de deputatie in buitengewone vergadering bijeen te roepen, en nog minder een vergadering van de deputatie te houden buiten het medeweten van de provinciegouverneur. Deze uitsluitende bevoegdheid van de voorzitter houdt tevens in dat hij uiteindelijk de opportuniteit beoordeelt om van deze bevoegdheid gebruik te maken. Alhoewel de gedeputeerden de provinciegouverneur kunnen verzoeken een buitengewone vergadering bijeen te roepen, kunnen ze hem daartoe niet dwingen. De gedeputeerden kunnen zich evenmin beroepen op artikel 20, tweede lid van het Provinciedecreet − dat aan een derde van de raadsleden het recht toekent de bijeenroeping van de provincieraad te vragen − om de provinciegouverneur te verplichten op verzoek van een derde van zijn leden de deputatie in buitengewone vergadering bijeen te roepen. Wanneer de provinciegouverneur verzuimt de deputatie in buitengewone vergadering samen te roepen, kan ze enkel in gewone vergadering samenkomen. Indien de deputatie de dagen en uren van de gewone vergadering niet zou hebben vastgesteld, kan ze in deze veronderstelling zelfs niet vergaderen. Dan kunnen de gedeputeerden enkel een beroep doen op de Vlaamse regering die de provinciegouverneur kan gelasten de deputatie bijeen te roepen.
b
Vormvereisten 1 ° Buiteng ew one v ergad er i ngen
Artikel 51 van het Provinciedecreet legt de provinciegouverneur geen vormvereisten op die hij voor de bijeenroeping van de deputatie in buitengewone vergadering moet naleven. Hij kan in spoedeisende gevallen buitengewone vergaderingen bijeenroepen op de dag en het uur die hij bepaalt, zonder dat hij hierbij gebonden is door een termijn voor de oproeping. Hij kan in dit geval ook kiezen op welke wijze hij de gedeputeerden bijeenroept.
160
Bijeenroeping
HOOFDSTUK 2
DE E L IV
Wel moet de provinciegouverneur, wanneer hij de deputatie in buitengewone vergadering bijeenroept, daartoe elke gedeputeerde uitnodigen. Hij kan er zich niet toe beperken slechts een meerderheid van de gedeputeerden op te roepen. De na een dergelijke onregelmatige bijeenroeping, buiten medeweten van één of meerdere gedeputeerden, gehouden vergadering is onwettig.
2 ° G ew one v erg a dering en
De decreetgever heeft, zoals reeds aangegeven, ook voor de bijeenroeping van de deputatie in gewone vergadering geen vormvereisten opgelegd. Zo nodig kan de deputatie in haar huishoudelijk reglement wel vormvoorschriften opleggen.
Bijeenroeping
161
DE E L IV
HOOFDS TUK 3
3
A
PLAATS PROVINCIERAAD
Overeenkomstig artikel 19 van het Provinciedecreet moet de provincieraad in principe vergaderen in de hoofdplaats van de provincie. Hierop is slechts één uitzondering mogelijk: omwille van een buitengewone gebeurtenis kan de voorzitter de raad bijeenroepen in een andere gemeente van de provincie.
Art. 19
Zoals reeds aangegeven vermeldt de oproeping voor de provincieraad de plaats van de vergadering. Veelal zullen de vergaderingen plaatsvinden in een daartoe bestemde zaal van de gebouwen waarin de provinciale administratie gehuisvest is. Het komt in principe aan de provincieraad toe om te bepalen waar zijn vergaderingen (in regel in de hoofdplaats van de provincie) zullen plaatshebben. Dit houdt echter niet in dat een oproeping van de provincieraad door de voorzitter op een andere plaats ongeldig zou zijn; de voorzitter kan immers genoodzaakt zijn de provincieraad elders samen te roepen en bovendien betuigt de provincieraad door op deze plaats te vergaderen hiermee stilzwijgend zijn instemming.
In uitzonderlijke omstandigheden, bijvoorbeeld bij verbouwingswerken aan het provinciehuis, kan de provincieraad besluiten om te vergaderen op een andere plaats dan de hiervoor bestemde raadzaal. Een bijeenkomst van de provincieraadsleden op een ongewone vergaderplaats mag evenwel niet van die aard zijn dat ze de aanwezigheid van bepaalde provincieraadsleden op de vergadering in de weg staat of de vrijheid van beraadslaging belemmert. Tevens moet de vergaderplaats steeds kunnen voldoen aan de vereiste van openbaarheid van de vergaderingen. De Vlaamse regering kan als toezichthoudende overheid de besluiten genomen in strijd met de voornoemde principes steeds schorsen en/of vernietigen.
B
DEPUTATIE
De vergaderingen van de deputatie hebben plaats in het provinciehuis of een daartoe bestemd lokaal van het provinciebestuur.
Uitzonderlijk kan de deputatie, indien daartoe een gegronde reden bestaat en met akkoord van al zijn leden, vergaderen bij een van hen of bij een der-
162
Plaats
HOOFDSTUK 3
DE E L IV
de. Een gegronde reden zou bijv. de ziekte van de provinciegouverneur of een gedeputeerde kunnen zijn. Bovendien moeten de vergaderingen die bij een van de leden of een derde plaatsvinden, de nodige waarborgen bieden voor een objectief en sereen verloop van de vergadering en moet de gekozen plaats zó zijn dat het besloten karakter van de beraadslaging niet in gevaar komt.
Plaats
163
DE E L IV
HOOFDS TUK 4
4
A
AGENDA PROVINCIERAAD
De agenda voor de provincieraadsvergaderingen wordt vastgesteld door de voorzitter van de raad, zij het dat de punten die werden aangereikt door de deputatie in ieder geval op de agenda staan en zowel de provincieraadsleden als de deputatie ook nog agendapunten kunnen toevoegen. Ook de provinciegouverneur kan vragen bepaalde aangelegenheden behandeld te zien en inwoners van de provincie hebben onder bepaalde voorwaarden ook de mogelijkheid een punt op de agenda te doen inschrijven. Het Provinciedecreet kent aan de provincieraadsleden een ruim inzagerecht toe dat hen in staat stelt de dossiers die op de agenda betrekking hebben voorafgaand op een degelijke wijze te onderzoeken. In principe kan de provincieraad tijdens zijn vergaderingen enkel de punten behandelen die werden opgenomen op de agenda voor de vergadering. Uitzonderlijk kan de raad zelf beslissen dat een spoedbehandeling nodig is.
a
Vaststelling van de agenda 1 ° Principiële v a s ts telli ng d o o r d e v o o r zi tter
De provincieraad mag tijdens zijn vergaderingen in regel enkel die onderwerpen in behandeling nemen die opgenomen werden op de agenda. De principiële bevoegdheid tot vaststelling van deze agenda komt toe aan de voorzitter, zij het dat de agenda in ieder geval de punten bevat die door de deputatie aan de voorzitter worden meegedeeld. Onverminderd de punten die de deputatie meedeelt en die de voorzitter dus verplicht is op te nemen op de agenda, kan de voorzitter zelf bepalen welke onderwerpen hij op een bepaalde vergadering aan de raad ter behandeling zal voorleggen en in welke volgorde deze op de agenda zullen voorkomen. De raad zelf heeft ter zake geen inmengingsrecht.
Art. 20
De op de agenda geplaatste onderwerpen moeten op voldoende duidelijke wijze omschreven worden om de provincieraadsleden, aan wie de agenda op voorhand wordt toegezonden, toe te laten het onderwerp voor te bereiden en in te studeren. De vermelding “mededelingen” is dan ook onvoldoende als omschrijving van aangelegenheden die tot beraadslaging en besluitvorming van de raad kunnen leiden. Ze mag slechts
164
Agenda
HOOFDSTUK 4
DE E L IV
gebruikt worden als aanduiding voor loutere kennisgevingen of mededeling van ingekomen stukken aan de raad. Anderzijds wordt niet vereist dat op de agenda zelf een uitvoerige toelichting wordt gegeven over de diverse onderwerpen, zoals bijv. de opgave van de kandidatenlijst bij een voorstel tot benoeming; een omschrijving moet als voldoende duidelijk worden beschouwd wanneer ze bij de provincieraadsleden geen twijfel laat bestaan nopens de draagwijdte van het agendapunt. De agenda mag verder niet zo geredigeerd zijn dat de provincieraad iedere optiemogelijkheid wordt ontnomen of dat de te nemen beslissing reeds in een bepaalde richting wordt gestuurd. Niets belet de raad een dergelijk agendapunt te amenderen.
Wanneer de voorzitter de provincieraad bij hoogdringendheid bijeenroept, dan mag de dagorde voor die vergadering niets meer vermelden dan het onderwerp waarvoor de hoogdringendheid wordt aangevoerd.
2 ° I nitiatiefrecht v a n de provinci er aad sled en
De voorzitter heeft wel de algemene bevoegdheid, maar niet het monopolie inzake de vaststelling van de agenda. De artikelen 20, tweede en derde lid, en 22 van het Provinciedecreet kennen ter zake aan de provincieraadsleden een tweevoudig initiatiefrecht toe.
Art. 20 t.e.m. art. 22
Bij toepassing van artikel 20, tweede lid is een derde van de zittinghebbende provincieraadsleden er steeds toe gerechtigd de voorzitter te verplichten de raad bijeen te roepen over een aantal onderwerpen waarvan zij de behandeling wensen. Hetzelfde geldt op grond van artikel 20, derde lid, voor een vijfde van de zittinghebbende raadsleden als er zes weken na de vorige vergadering nog geen bijeenroeping heeft plaatsgevonden (zie blz. 155). De voorzitter is verplicht deze punten op te nemen in de agenda, zonder dat nochtans een letterlijke overname van de bewoordingen van het verzoek vereist is. Niets belet de voorzitter ook nog andere onderwerpen aan de dagorde van dezelfde vergadering toe te voegen.
Daarnaast hebben ook de afzonderlijke provincieraadsleden het recht om punten aan de agenda te doen toevoegen (art. 22, eerste lid). Deze mogelijkheid staat open voor elk provincieraadslid, afzonderlijk optredend of samen met andere provincieraadsleden, met uitzondering evenwel van de leden van de deputatie. De leden van de deputatie worden immers geacht reeds tijdens de vergadering van de deputatie hun recht tot aanreiking van de agendapunten te hebben uitgeput, en hebben overigens als college ook initiatiefrecht. Om ontvankelijk te zijn moet een dergelijk aanvullend agendapunt uiterlijk vijf dagen vóór de vergadering worden voorgelegd.
Agenda
165
DE E L IV
H OOFDSTUK 4
Deze termijn wordt, overeenkomstig de algemene regel van artikel 184, tweede lid van het Provinciedecreet, berekend door terug te tellen vanaf de gebeurtenis die de termijn doet eindigen, met name de vergadering van de provincieraad. Deze dag zelf wordt niet in de termijn begrepen, evenmin als de dag van verzending. Een voorbeeld ter verduidelijking: indien de provincieraad op woensdag gepland is, kunnen de provincieraadsleden tot uiterlijk vrijdag van de week ervoor agendapunten toevoegen. Het aanvullend agendapunt moet vergezeld zijn van een toegelicht voorstel van beslissing, met een duidelijke omschrijving van de inhoud van het voorstel. Een specifieke motivatie voor het verzoek tot aanvulling van de agenda is evenwel niet vereist. Volgens de bewoordingen van artikel 22, eerste lid van het Provinciedecreet moet het voorstel bezorgd worden aan de provinciegriffier die de ingekomen voorstellen op zijn beurt bezorgt aan de voorzitter van de provincieraad. Dit voorschrift is niet van beperkende interpretatie, zodat ook een bij post of per fax verzonden en tijdig ingekomen voorstel als ontvankelijk moet worden beschouwd. De indiening van een bijkomend agendapunt per e-mail is ook mogelijk als voldaan is aan de voorwaarde van een rechtsgeldige elektronische handtekening.
De voorzitter is verplicht elk regelmatig en tijdig ingediend verzoek tot aanvulling van de agenda in te willigen zonder dat hij mag oordelen over de opportuniteit van voorlegging ervan aan de raad. Een voorstel zou slechts geweigerd mogen worden indien het manifest in strijd met de bij artikel 22, eerste lid van het Provinciedecreet opgelegde vormvoorschriften werd ingediend. Een laattijdig ingediend of niet-toegelicht voorstel van beslissing zou immers de prerogatieven van de andere provincieraadsleden schenden. Het recht van een provincieraadslid om een punt te doen toevoegen aan de agenda van de provincieraadsvergadering is evenwel gerelateerd aan de bevoegdheid van de raad om ter zake een besluit te nemen. Bestaat er evenwel twijfel over of een ingediend voorstel onder de beslissingsbevoegdheid van de raad ressorteert, dan heeft de voorzitter niet het recht om deze bevoegdheidsvraag te beslechten en moet hij het voorstel toevoegen aan de agenda van de raad. Deze moet dan zelf oordelen of hij ter zake bevoegd is.
De voorzitter is evenmin bevoegd om het initiatiefrecht van de provincieraadsleden te beperken door bijv. restricties te stellen aan het aantal voorstellen dat ieder lid mag indienen of door de wettelijke termijn van vijf dagen te verlengen. Ook de raad zelf zou dergelijke restricties trouwens evenmin in zijn huishoudelijk reglement kunnen opnemen. Elk regelmatig voorstel moet in de agenda worden opgenomen of, indien de agenda reeds aan de provincieraadsleden verzonden werd, door de voorzitter in de aanvullende agenda worden opgenomen. De mededeling van de aanvullende agendapunten, zoals vastgesteld door de voorzitter, is op grond van artikel 22, derde lid van het Provinciedecreet een taak
166
Agenda
HOOFDSTUK 4
DE E L IV
van de provinciegriffier. Hij deelt de aanvullende agenda, samen met de bijbehorende toegelichte voorstellen, onverwijld mee aan de provincieraadsleden.
3 ° I nitiatiefrecht v a n de deput ati e
Indien de voorzitter zelf het initiatief neemt tot een bijeenroeping van de raad en de agenda vaststelt, zal zoals gezegd deze agenda in ieder geval de punten moeten bevatten die door de deputatie aan de voorzitter worden meegedeeld. De deputatie is dus bevoegd om agendapunten aan te reiken.
Art. 20 t.e.m. art. 22
Bij toepassing van artikel 20, tweede lid van het Provinciedecreet kan de deputatie daarnaast steeds de voorzitter ertoe verplichten de raad bijeen te roepen over de onderwerpen waarvan ze de behandeling wenst (zie blz. 152). De voorzitter is in dit geval verplicht deze punten op te nemen in de agenda, zonder dat nochtans een letterlijke overname van de bewoordingen van het verzoek tot bijeenroeping vereist is. Niets belet de voorzitter ook nog andere onderwerpen aan de dagorde van dezelfde vergadering toe te voegen. Ten slotte heeft de deputatie als college dezelfde bevoegdheid als de leden van de provincieraad – individueel of samen optredend – om punten aan de door de voorzitter vastgestelde agenda te doen toevoegen (art. 22, eerste lid). Van deze mogelijkheid kan geen gebruik worden gemaakt door een individueel lid van de deputatie (art. 22, tweede lid). Inzake de ontvankelijkheidsvereisten m.b.t. dergelijke verzoeken van de deputatie en de verdere behandeling ervan door de voorzitter en mededeling door de provinciegriffier gelden dezelfde principes als hierboven vermeld m.b.t. het initiatiefrecht van de provincieraadsleden.
4 ° A gendering s recht v a n de provi nci ego uv er neur
Op grond van artikel 63 van het Provinciedecreet beschikt de provinciegouverneur over de bevoegdheid om de provincieraad te verzoeken om bepaalde aangelegenheden te behandelen. De provincieraad is dan gehouden over deze aangelegenheden te beslissen.
Art. 63
5 ° A gendering s recht v a n de inw o ner s v an d e p rovi nci e
De bij de decreetswijziging van 2 juni 2006 in het Provinciedecreet ingevoegde artikelen 193bis e.v. geven ook aan de inwoners van de provincie het
Agenda
Art. 193bis e.v.
167
DE E L IV
H OOFDSTUK 4
recht om te verzoeken voorstellen en vragen op de agenda van de provincieraad te doen inschrijven. De provincieraad is dan verplicht tijdens zijn eerstvolgende vergadering te bepalen welk gevolg aan die voorstellen of vragen wordt gegeven en hoe dat wordt bekendgemaakt, mits het verzoek daartoe voldoet aan de volgende voorwaarden: - m.b.t. een minimale ondersteuning van het verzoek: het verzoek moet worden gesteund door ten minste 1 % van het aantal inwoners van de provincie ouder dan 16 jaar; de naam, voornamen, geboortedatum en woonplaats van iedereen die het verzoekschrift ondertekend heeft, moeten dan ook worden vermeld; Het gaat dus niet zozeer om een mogelijkheid van “burgerinitiatief”, omdat de mogelijkheid beperkt is tot “inwoners” van de provincie, nl. personen die op het grondgebied van de provincie wonen.
- m.b.t. de bevoegdheid van de provincieraad: het moet gaan om voorstellen en vragen over de provinciale beleidsvoering en dienstverlening; voordat de provincieraad zich erover uitspreekt, moet hij trouwens zelf uitspraak doen over zijn bevoegdheid; - m.b.t. de wijze van indienen van het verzoek: de vragen of voorstellen moeten in een gemotiveerde nota nader worden omschreven, eventueel vergezeld van alle nuttige stukken die de raad kunnen voorlichten; het verzoek moet daarnaast worden ingediend met een door de provincie ter beschikking gesteld formulier, bij een ter post aangetekende brief aan de provincie; Het is de deputatie die nagaat of aan deze voorwaarden is voldaan.
- m.b.t. de termijn die de inwoners in acht moeten nemen voor behandeling tijdens de eerstvolgende provincieraadszitting: het verzoek moet minstens twintig dagen voor de dag van de vergadering bij de deputatie zijn ingediend. Deze voorwaarde is, tenzij bij hoogdringendheid, niet cruciaal, aangezien bij niet-naleving van deze minimumtermijn het verzoek moet worden behandeld in de daaropvolgende vergadering van de raad.
Zoals gezegd, is de provincieraad, wanneer hij zich bevoegd acht, onder deze voorwaarden gehouden zich uit te spreken over de voorstellen of vragen van de inwoners. De inwoners hebben trouwens tijdens de raadsvergadering eveneens het recht om hun agendapunten mondeling toe te lichten.
168
Agenda
HOOFDSTUK 4
b
DE E L IV
Voorafgaand onderzoek van de agendapunten
Elk provincieraadslid kan aan artikel 21, tweede lid en 30 van het Provinciedecreet het recht ontlenen om, voorafgaand aan de vergadering van de raad, inzage te vragen en te krijgen in de dossiers die betrekking hebben op de punten die op de agenda van de raad zijn ingeschreven.
Art. 21
De provincieraadsleden moeten ook de nodige gelegenheid krijgen om in voldoende mate inzage te kunnen nemen in de dossiers. Daarom bepaalt artikel 21, tweede lid van het Provinciedecreet dat de dossiers ter beschikking van de provincieraadsleden moeten worden gesteld vanaf de verzending van de agenda van de provincieraadsvergadering. Vanaf dat ogenblik moeten de dossiers doorlopend ter inzage en ter studie liggen van de provincieraadsleden.
Art. 30
Inhoudelijk moeten deze dossiers bovendien voldoende gestoffeerd zijn: ze moeten alle stukken bevatten die op het agendapunt betrekking hebben en moeten de provincieraadsleden toelaten een beeld te krijgen van alle belangrijke elementen die van invloed kunnen zijn op de te nemen beslissing. Het ontbreken van dergelijke elementen in de ter inzage gelegde dossiers, en a fortiori het ontbreken van enig dossier met betrekking tot een geagendeerd punt, hebben zelfs tot gevolg dat de provincieraad geen rechtsgeldige beslissing zal kunnen nemen over dat punt. Een provincieraadsbesluit dat genomen werd met miskenning van het wettelijk inzagerecht van de provincieraadsleden, is dan ook vatbaar voor schorsing en/of vernietiging. Toch moet ter zake genuanceerd worden: indien er in het dossier enkel stukken van ondergeschikt belang ontbreken, die geen informatie bevatten die essentieel is voor de te nemen beslissing, zal er uiteraard ook geen aanleiding bestaan voor voornoemde toezichtsmaatregelen.
Ten slotte moeten, krachtens artikel 21, vierde lid van het Provinciedecreet, de provinciegriffier of de door hem aangewezen personeelsleden aan de provincieraadsleden die erom verzoeken de nodige technische inlichtingen verstrekken over de in het dossier voorkomende stukken. In zijn huishoudelijk reglement moet de provincieraad verder concretiseren op welke wijze de dossiers die op de agenda betrekking hebben, ter beschikking worden gesteld aan de provincieraadsleden, evenals de modaliteiten bepalen voor het verstrekken van de technische inlichtingen, dit uiteraard om te voorkomen dat de normale, goede werking van de provinciale diensten in het gedrang zou komen. In elk geval moet hierbij worden bepaald dat, indien een provincieraadslid hierom verzoekt, het dossier elektronisch ter beschikking wordt gesteld. Het inzagerecht van de provincieraadsleden en het hierboven beschreven informatierecht zijn evenwel twee onderscheiden zaken: het recht op inzage in de dossiers mag in geen
Agenda
169
DE E L IV
H OOFDSTUK 4
geval afhankelijk gesteld worden van de aanwezigheid van de provinciegriffier of een ander, voor het verstrekken van de inlichtingen aangewezen personeelslid.
Art. 144, § 5 Art. 170, § 2
Indien de provincieraad wordt bijeengeroepen voor de bespreking van het meerjarenplan, het budget en de jaarrekening, dan moeten de provincieraadsleden bovendien nog op een bijkomende wijze geïnformeerd worden. Artikel 142, § 4, artikel 144, laatste lid en artikel 170, § 2 van het Provinciedecreet schrijven immers voor dat in dat geval aan de provincieraadsleden, uiterlijk veertien dagen vóór de vergadering, een exemplaar moet worden bezorgd van − naargelang het geval − het ontwerp van meerjarenplan, budget of jaarrekening. Hetzelfde geldt voor het ontwerp van jaarlijkse aanpassing van het meerjarenplan (art. 143, laatste lid). Het ontwerp van budget wijziging moet daarentegen worden bezorgd aan de provincieraadsleden uiterlijk samen met de agenda voor de vergadering waarop het wordt besproken, d.w.z. met inachtneming van de gewone termijn vermeld in artikel 21 van het Provinciedecreet (art. 150, § 2, tweede lid). Het ontwerp moet worden overgemaakt in de versie zoals deze aan de raad zal worden voorgelegd, in de voorgeschreven vorm, en moet vergezeld zijn van alle bijlagen die vereist zijn voor de definitieve vaststelling. Overigens houdt de verplichting tot toezending van het ontwerp van meerjarenplan, budget of jaarrekening ten minste veertien dagen vóór de provincieraadsvergadering niet in dat de provincieraadsleden ten vroegste vanaf dat ogenblik kennis kunnen nemen van het ontwerp. Integendeel, de definitief door de deputatie ter zake opgestelde ontwerpen zijn, vanaf de vaststelling ervan door de deputatie, bestuursdocumenten die door de provincieraadsleden vanaf dat ogenblik ook ter inzage kunnen worden opgevraagd.
c
Behandeling van de agenda
Tijdens zijn zitting is de provincieraad meester over de hem voorgelegde agenda. De raad is dus niet verplicht om elk op de agenda geplaatst onderwerp in behandeling te nemen en zich erover uit te spreken, behoudens indien het agendapunt werd aangebracht door de provinciegouverneur in toepassing van artikel 63 van het Provinciedecreet, of door inwoners van de provincie in toepassing van artikel 193bis e.v. van het Provinciedecreet. De raad kan bijgevolg beslissen de behandeling van bepaalde punten te verdagen naar een volgende vergadering, een bijkomend voorafgaand onderzoek te bevelen betreffende de aan hem ter bespreking voorgelegde onderwerpen en de deputatie met dit onderzoek te belasten. Hij is tevens bevoegd om de voorgestelde volgorde van de agendapunten te wijzigen, om de voorstellen te amenderen en zelfs uit te breiden buiten hun oorspronkelijke beschrijving.
170
Agenda
DE E L IV
HOOFDSTUK 4
Het is de provincieraad evenwel niet toegestaan een onderwerp in bespreking te nemen dat niet op de agenda van de vergadering voorkomt, behalve in spoedeisende gevallen en mits ten minste twee derde van de aanwezige leden tot spoedbehandeling hebben besloten (art. 29, eerste en tweede lid).
Art. 29
Om een rechtsgeldige beslissing te kunnen nemen aangaande een onderwerp dat niet op de agenda voorkomt, zijn derhalve twee stembeurten vereist: een eerste waarbij een bijzondere meerderheid van twee derde van de aanwezige leden tot spoedbehandeling besluit en een tweede waarbij een gewone meerderheid van de leden zich uitspreekt over het betrokken punt zelf. De namen van de leden die tot spoedbehandeling besluiten en de motivering van de spoedeisendheid moeten in de notulen worden vermeld.
B
DEPUTATIE
Voor de vergaderingen van de deputatie heeft de decreetgever het opmaken en toezenden van een agenda niet voorgeschreven. Elke gedeputeerde heeft de gelegenheid de punten die hij tijdens de vergadering behandeld wenst te zien voor te leggen aan het college, dat beslist of het voorgestelde punt al dan niet in behandeling wordt genomen. De deputatie kan evenwel in haar huishoudelijk reglement het opmaken en toezenden van een agenda voorschrijven. Zo zou in het huishoudelijk reglement van de deputatie kunnen worden bepaald dat: - de provinciegriffier met de voorstellen die hij met het oog daarop heeft ontvangen van de gedeputeerden en de provinciegouverneur, elk wat hun bevoegdheden betreft, een ontwerpagenda voorbereidt; - deze ontwerpagenda, eventueel vergezeld van de stukken van de betreffende dossiers, met inachtneming van een minimumtermijn (tenzij in spoedeisende gevallen), door de provinciegriffier vóór de vergadering aan de gedeputeerden en de provinciegouverneur wordt bezorgd; - de deputatie de agenda definitief vaststelt, maar elk lid bij de aanvang van de vergadering voorstellen aan de agenda kan toevoegen.
Agenda
171
DE E L IV
HOOFDS TUK 5
5
A
OPENBAARHEID PROVINCIERAAD
Artikel 28 van het Provinciedecreet regelt de openbaarheid van de vergaderingen van de provincieraad. Dit artikel schrijft de principiële openbaarheid voor, wat wil zeggen dat het publiek in regel aanwezig mag zijn tijdens de beraadslaging en stemming van de raad. Enkel in het belang van de openbare orde of op grond van ernstige bezwaren tegen de openbaarheid kan de raad met een bijzondere meerderheid en op gemotiveerde wijze beslissen tot een behandeling achter gesloten deuren. Als de raad een punt bespreekt dat de persoonlijke levenssfeer raakt, moet hij evenwel steeds in besloten zitting vergaderen. De besloten vergadering kan in principe slechts plaatsvinden na de openbare vergadering.
a
Principiële openbaarheid
De openbaarheid van de provincieraadsvergaderingen is de algemene regel. Artikel 28, § 1 van het Provinciedecreet houdt in dat, behoudens wanneer de openbaarheid expliciet verboden is, de vergaderingen van de raad steeds toegankelijk zijn voor het publiek.
Art. 28, § 1
Dit artikel concretiseert artikel 162 van de gecoördineerde Grondwet, dat onder meer bepaalt dat de wet voor de provinciale en gemeentelijke instellingen de toepassing verzekert van de openbaarheid van de vergaderingen van de provincie- en gemeenteraden, alsmede van hun begrotingen en rekeningen.
De provincieraad kan daarvan enkel afwijken in het belang van de openbare orde of op grond van ernstige bezwaren tegen de openbaarheid. Zo’n beslissing van de raad moet echter genomen worden met een bijzondere meerderheid van twee derde van de aanwezige provincieraadsleden. Artikel 28, § 1, 2° van het Provinciedecreet vereist daarenboven dat deze beslissing gemotiveerd wordt. Dit betekent dat de wettelijke motieven daartoe − het belang van de openbare orde of de ernstige bezwaren tegen de openbaarheid − niet alleen aanwezig moeten zijn en aan de grondslag van de beslissing moeten liggen, maar ook uitdrukkelijk in die beslissing moeten worden opgenomen.
De mogelijkheid om in besloten zitting te vergaderen geldt echter niet voor de behandeling van het organogram, de personeelsformatie, de rechtspositieregeling, het meerjarenplan en de aanpassingen ervan, het budget, een
172
Openbaarheid
HOOFDSTUK 5
DE E L IV
budgetwijziging of de jaarrekening. De beraadslaging over deze agendapunten moet steeds in openbare vergadering plaatsvinden (art. 28, § 1, tweede lid). Om het openbaar karakter van de vergaderingen te versterken bepaalt artikel 28, § 2 van het Provinciedecreet dat de besloten vergadering slechts kan plaatshebben na de openbare vergadering. Dit houdt in dat de agendapunten die overeenkomstig artikel 28, § 1 van het Provinciedecreet in besloten zitting moeten worden behandeld, steeds na de agendapunten van de openbare zitting op de dagorde moeten worden ingeschreven en de raad enkel de behandeling van deze agendapunten kan aanvatten nadat hij de agenda van het openbare gedeelte van de zitting heeft afgehandeld. Voor tuchtzaken is op deze regel evenwel een uitzondering ingeschreven. Het horen van het betrokken personeelslid in besloten zitting − een dergelijke hoorzitting is enkel openbaar wanneer het personeelslid er uitdrukkelijk om verzoekt − mag plaatshebben voordat de raad de agenda van de openbare zitting behandelt of heeft afgehandeld.
Art. 28, § 2
Bovendien kan de raad altijd wanneer tijdens de openbare vergadering blijkt dat de behandeling van een punt moet worden voortgezet in besloten vergadering (bijv. omdat onverwacht toch een personenkwestie ter sprake komt), de openbare vergadering onderbreken en de behandeling van dit punt in besloten zitting voortzetten, maar enkel voor dit punt. Deze bepaling heeft tot doel te vermijden dat de werkzaamheden van de raad te veel zouden worden gehinderd. Onmiddellijk na de onderbreking van de openbare vergadering en het behandelen van dat specifieke punt moet opnieuw worden overgegaan tot een openbare behandeling van de volgende agendapunten.
Als daarentegen tijdens de besloten vergadering blijkt dat de behandeling van een punt in openbare vergadering moet worden behandeld, wordt dat punt opgenomen op de agenda van de eerstvolgende provincieraad, behoudens in geval van dringende noodzakelijkheid, in welk geval de besloten vergadering, enkel met dat doel, kan worden onderbroken.
b
Verbod tot openbaarheid
Luidens artikel 28, § 1, 1° van het Provinciedecreet mag de vergadering niet openbaar zijn en moet de raad dus in besloten zitting vergaderen, telkens wanneer het om aangelegenheden gaat die de persoonlijke levenssfeer raken, m.a.w. bij de behandeling van die dagordepunten die uit hun aard zelf personen betreffen. In dit geval geldt er een absoluut verbod van openbaarheid: het publiek mag dus niet aanwezig zijn bij de beraadslaging en stemming van de raad.
Openbaarheid
Art. 28, § 1
173
DE E L IV
H OOFDSTUK 5
Het is de voorzitter die moet waken over het naleven van de eventuele verplichting tot beslotenheid van de vergadering. Moeten onder meer in besloten zitting behandeld worden: elke voordracht van kandidaten, elke benoeming, zelfs in tijdelijk verband, beslissingen waarbij de administratieve toestand van personeelsleden wordt vastgesteld, zoals het ontslag, de oppensioenstelling of de terbeschikkingstelling van een personeelslid. De zitting moet eveneens besloten zijn wanneer de raad beraadslaagt en besluit over het opleggen van een tuchtstraf aan een personeelslid. Hetzelfde geldt voor de zitting waarop de raad een personeelslid dat tuchtrechtelijk vervolgd wordt krachtens artikel 123 van het Provinciedecreet moet horen in zijn verdedigingsmiddelen. Nochtans moet deze hoorzitting krachtens artikel 123, derde lid van het Provinciedecreet in het openbaar worden gehouden wanneer het betrokken personeelslid hierom verzoekt. De getuige in een tuchtprocedure kan echter de beslotenheid van zijn getuigenverhoor vragen als het personeelslid de openbaarheid heeft gevraagd. De vergadering moet daarentegen niet achter gesloten deuren plaatsvinden wanneer de provincieraad beraadslaagt over de voordracht of aanwijzing van sommigen van zijn leden als vertegenwoordigers of bestuurders bij andere instellingen of organisaties. Agendapunten waarbij de politieke opvattingen van de provincieraadsleden of de handelingen die zij in of bij de uitoefening van hun mandaat gesteld hebben ter sprake komen, zijn geen aangelegenheden die de persoonlijke levenssfeer raken. Artikel 28 van het Provinciedecreet heeft m.a.w. geen betrekking op discussies over het politiek handelen van een provincieraadslid of zijn publiek optreden als mandataris, maar is ook voor provincieraadsleden van toepassing wanneer zoals voor andere personen het privéleven van het provincieraadslid bij de discussie betrokken wordt.
Het besloten karakter van de zitting houdt zoals gezegd in dat hierop geen publiek mag aanwezig zijn. Noch de aanwezigheid van de provinciegriffier noch deze van de andere personeelsleden die gebeurlijk vereist is om de provinciegriffier bij de redactie van de notulen bij te staan, doet aan dit besloten karakter afbreuk. Zo kan de raad tijdens een besloten zitting ook deskundigen horen. Vanzelfsprekend doet het horen van getuigen of de aanwezigheid van een raadsman tijdens een tuchtprocedure geen afbreuk aan het eventuele besloten karakter van de zitting. Het besloten karakter van de zitting houdt evenmin in dat deze punten niet op de agenda zouden mogen worden ingeschreven. Op grond van artikel 28, § 1, 1° van het Provinciedecreet komt het aan de voorzitter van de provincieraad toe om onmiddellijk de behandeling in besloten zitting te bevelen zodra een dergelijk agendapunt in bespreking wordt genomen; de openbare vergadering van de raad kan eerst hervat worden nadat dit punt is afgehandeld. Deze bepaling houdt echter niet in dat de voorzitter van de raad een onbeperkt recht zou hebben om te oordelen of al dan niet in besloten zitting verder vergaderd moet worden. Indien daarover betwisting is, is het de provincieraad die uiteindelijk beslist of de vergadering al dan niet in besloten zitting moet worden voortgezet.
174
Openbaarheid
HOOFDSTUK 5
DE E L IV
Bij het voorgaande moet nog worden aangetekend dat van de naleving van de bepalingen die de besloten zitting voorschrijven, melding moet worden gemaakt in de notulen van de zitting (zie blz. 200). Voor de openbaarheid van vergadering bij de verkiezing van de gedeputeerden en de eedaflegging (zie blz. 59 en 64).
B
DEPUTATIE
Luidens artikel 51, vierde lid van het Provinciedecreet zijn de vergaderingen van de deputatie in regel niet openbaar. Het beginsel van de openbaarheid is niet van toepassing op uitvoerende organen zoals het college van burgemeester en schepenen en de deputatie.
Art. 51
Het besloten karakter van de vergaderingen van de deputatie betekent niet enkel dat “geen publiek” aanwezig mag zijn tijdens de beraadslagingen, maar ook dat al evenmin provincieraadsleden of vertegenwoordigers van de oppositiepartijen, die bijv. als waarnemer de vergaderingen zouden wensen bij te wonen, hierop mogen worden toegelaten. In principe mogen dus op de vergaderingen van de deputatie enkel de provinciegouverneur, de gedeputeerden en de provinciegriffier, belast met het opmaken van de notulen, aanwezig zijn. De deputatie kan wel steeds provinciepersoneel of externe deskundigen op zijn vergaderingen uitnodigen om nadere toelichting te verstrekken bij bepaalde dossiers; na de gevraagde toelichting gegeven te hebben, moeten ze echter onmiddellijk de vergadering verlaten.
Het decreet bepaalt evenwel één uitzondering op de regel van beslotenheid van de vergaderingen: als de deputatie overeenkomstig artikel 104bis van de Provinciewet een rechtsprekende functie uitoefent, hebben de beraadslagingen plaats in een openbare zitting.
Art. 104bis Prov.W.
Luidens artikel 104bis van de Provinciewet moet de deputatie meer bepaald in dit geval in openbare zitting vergaderen, tenzij dit een gevaar kan opleveren voor de orde of de zeden. Iedere tussen- of eindbeslissing moet in dit geval eveneens worden uitgesproken in openbare terechtzitting. Voor de gevallen waarin de deputatie nog een rechtsprekende bevoegdheid uitoefent, zie blz. 246.
Openbaarheid
175
DE E L IV
HOOFDS TUK 6
6
VOORZITTERSCHAP
De voorzitter van de provincieraad beslist tot bijeenroeping van de raad en stelt de agenda van de vergadering op. Hij opent de vergadering, leidt de besprekingen en is bevoegd om de vergadering te sluiten. Daarnaast is hij belast met de handhaving van de orde in de vergadering, en kan hij, bij verstoring van de orde, toehoorders uit de zaal doen verwijderen.
Art. 8
A
PROVINCIERAAD
a
Wie?
Op de installatievergadering verkiest de provincieraad uit zijn leden een voorzitter op basis van een akte van voordracht die ondertekend moet zijn door meer dan de helft van de verkozenen op de lijsten die aan de verkiezingen deelnamen en tevens door een meerderheid van de verkozenen op dezelfde lijst als de kandidaat-voorzitter. Als op de installatievergadering blijkt dat deze akte van voordracht werd ondertekend door deze dubbele meerderheid van verkozenen voor de provincieraad, wordt de voorgedragen kandidaat-voorzitter verkozen verklaard. De akte van voordracht kan tevens de einddatum van het mandaat van de kandidaat-voorzitter vermelden en eventueel ook de naam van de persoon of de personen die hem in dat geval zal/zullen opvolgen voor de resterende duur van het mandaat. Indien de akte van voordracht melding maakt van een einddatum is de voorzitter bij het bereiken van deze datum van rechtswege ontslagnemend. Vermeldt de voordrachtakte tevens de naam van een opvolger, dan volgt deze laatste op de vermelde datum van rechtswege de voorzitter op. Indien er op de installatievergadering geen ontvankelijke akte van voordracht is, gaat de provincieraad binnen de 14 dagen over tot de verkiezing van een voorzitter op basis van een akte van voordracht die enkel ondertekend moet zijn door een meerderheid van de verkozenen op dezelfde lijst als de kandidaat-voorzitter. De verkiezing gebeurt bij geheime stemming. De kandidaat die de volstrekte meerderheid van de stemmen heeft behaald, is verkozen. Indien dit niet het geval is, is er een tweede stemronde tussen de twee kandidaten die in de eerste stemronde de meeste stemmen hebben behaald. Indien de voorzitter verhinderd is om zijn mandaat uit te oefenen omdat hij − hetzij om decretale redenen, hetzij op zijn verzoek − tijdelijk als raadslid vervangen wordt, dan moet in zijn tijdelijke vervanging als voorzitter voorzien worden door middel van verkiezing. Is de voorzitter om een andere reden afwezig of moet hij afwezig blijven bij de beraadslaging en de stemming
176
Voorzitterschap
HOOFDSTUK 6
DE E L IV
over een welbepaalde aangelegenheid omdat hij als betrokken partij geldt, dan wordt hij tijdelijk vervangen door de ondervoorzitter.
b
Taak
Bijeenroeping van de raad en vaststelling van de agenda
Art. 20
De voorzitter beslist tot bijeenroeping van de provincieraad en stelt de agenda van de vergadering op. De agenda bevat in ieder geval de punten die door de deputatie aan de voorzitter worden meegedeeld. Op verzoek van de deputatie of van een derde van de leden is de voorzitter verplicht de provincieraad bijeen te roepen op de aangewezen dag en het aangewezen uur en met de voorgestelde agenda. Dit laatste is ook het geval indien de voorzitter − in het geval waarin er reeds zes weken verstreken zijn sedert de datum van de vorige provincieraad zonder dat er een nieuwe bijeenroeping heeft plaatsgevonden − gevat wordt door de vraag van ten minste een vijfde van de zittinghebbende raadsleden om een nieuwe bijeenroeping van de raad.
Art. 22
Provincieraadsleden en de deputatie kunnen uiterlijk vijf dagen voor de vergadering punten aan de agenda toevoegen (zie blz. 165 en 167). Leiden van de vergadering en de besprekingen De voorzitter dient in principe de vergadering te openen op het in de oproeping bepaalde tijdstip. Is de meerderheid van de provincieraadsleden op dat ogenblik nog niet aanwezig, kan de voorzitter enige tijd wachten met de aanvang van de vergadering. Als uiteindelijk de meerderheid van de provincieraadsleden niet komt opdagen, stelt de voorzitter de onmogelijkheid om te vergaderen vast en laat deze vaststelling notuleren.
Art. 24
De voorzitter is ook bevoegd om de vergadering te sluiten. Mits een gegronde reden kan hij dit doen, zelfs als de agenda nog niet volledig is afgehandeld. De bevoegdheid om de vergadering te sluiten impliceert voor de voorzitter ook het recht om ze te schorsen. Ook hiervoor moet een gegronde reden voorhanden zijn, bv. om de fracties de tijd te geven overleg te plegen of omdat de raad even niet in aantal is om geldig te beraadslagen. Ten slotte leidt de voorzitter de besprekingen in de raad. Dit houdt o.m. in dat hij het woord verleent aan de provincieraadsleden, de volgorde bepaalt waarin zij het woord mogen nemen, de bespreking van een bepaald punt afsluit en ter stemming aan de raad voorlegt. De nadere procedure hierrond wordt opgenomen in het huishoudelijk reglement van de provincieraad.
Voorzitterschap
177
DE E L IV
H OOFDSTUK 6
Handhaving van de orde Art. 25
De voorzitter is belast met de handhaving van de orde in de vergadering. Hij kan, na een voorafgaande waarschuwing, elke toehoorder die openlijk tekens van goedkeuring of van afkeuring geeft of die op enigerlei wijze wanorde veroorzaakt, uit de zaal doen verwijderen. Bovendien is de voorzitter bevoegd om tegen deze persoon een proces-verbaal op te stellen en hem te verwijzen naar de politierechtbank. Ten slotte bepaalt het huishoudelijk reglement de maatregelen die de voorzitter kan nemen tot handhaving van de orde tijdens de vergadering indien een provincieraadslid de orde verstoort.
c
Bureau
De provincieraad stelt zijn bureau samen op basis van het huishoudelijk reglement. De samenstelling is vrij te bepalen, met dien verstande dat er minstens één ondervoorzitter moet worden gekozen en dat de fracties met minstens drie leden vertegenwoordigd moeten zijn. Het bureau is belast met de coördinatie van de werkzaamheden van de raad.
Art. 8
B
DEPUTATIE
De deputatie wordt voorgezeten door de provinciegouverneur die de vergaderingen opent en sluit. Als hij de deputatie niet kan voorzitten, wijst de deputatie één van haar leden aan om het voorzitterschap waar te nemen. De procedure wordt geregeld in het huishoudelijk reglement van de deputatie. De provinciegouverneur is niet stemgerechtigd, behalve op grond van artikel 104, eerste lid van de Provinciewet, wanneer de deputatie een rechtsprekende taak uitoefent (zie blz. 246).
178
Voorzitterschap
HOOFDSTUK 7
7
DE E L IV
BERAADSLAGING EN STEMMING
A
QUORUM
a
Provincieraad
De provincieraad mag alleen beraadslagen en besluiten wanneer meer dan de helft van de zittinghebbende leden aanwezig is, d.w.z. het aantal provincieraadsleden in functie. Wel kan de provincieraad na een tweede oproeping, ongeacht het aantal aanwezige leden, op geldige wijze beraadslagen en besluiten over punten die voor de tweede maal op de agenda voorkomen. De deputatie mag alleen beraadslagen en besluiten wanneer meer dan de helft van haar leden tegenwoordig is.
1 ° P r incipe
Krachtens artikel 26, eerste lid van het Provinciedecreet mag de provincieraad alleen beraadslagen en besluiten wanneer meer dan de helft van de zittinghebbende leden aanwezig is. Het quorum om geldig te kunnen beraadslagen en besluiten moet derhalve niet berekend worden op het aantal leden waaruit de provincieraad wettelijk bestaat, maar wel op het aantal provincieraadsleden in functie.
Art. 26
Hebben geen zitting in de provincieraad, enerzijds de provincieraadsleden die hun mandaat nog niet hebben opgenomen, namelijk de gekozen provincieraadsleden die nog niet beëdigd zijn of het opvolgend provincieraadslid dat nog niet geïnstalleerd is, en anderzijds de provincieraadsleden van wie het mandaat voortijdig een einde heeft genomen, met name overleden provincieraadsleden en provincieraadsleden die van hun mandaat vervallen verklaard zijn. Heeft daarentegen nog wel zitting in de raad, het provincieraadslid dat ontslag heeft genomen maar waarvoor door de raad nog geen opvolger is aangesteld; dit provincieraadslid moet immers, zoals reeds uiteengezet, zijn mandaat verder blijven uitoefenen tot de installatie van zijn opvolger. Zijn eveneens in functie de provincieraadsleden die verhinderd zijn de vergaderingen van de raad bij te wonen, zelfs gedurende meerdere opeenvolgende vergaderingen, bv. wegens een langdurige ziekte.
Het quorum mag niet verward worden met de wettelijk vereiste meerderheid voor de aanvaarding van een voorstel. Zo komt een provincieraadslid dat zich bij stemming onthoudt, wel in aanmerking voor het vereiste quorum, maar niet voor de berekening van de meerderheid vereist voor aanvaarding van het voorstel.
Beraadslaging en stemming
179
DE E L IV
H OOFDSTUK 7
Alhoewel strikt wettelijk het quorum vereist is om te beraadslagen en te besluiten, neemt men aan dat de raad, zonder dat het quorum is bereikt, mededelingen kan ontvangen of over bepaalde punten van gedachten kan wisselen. In ieder geval kan de raad geen besluit nemen zonder dat het vereiste aantal provincieraadsleden aanwezig is. Art. 26
2 ° Uitzondering
Op voormeld quorum maakt artikel 26, tweede lid van het Provinciedecreet evenwel een belangrijke uitzondering. Deze bepaling houdt in dat de provincieraad, wanneer hij eenmaal bijeengeroepen is zonder dat het vereiste aantal leden is opgekomen, m.a.w. wanneer het quorum niet gehaald is, na een tweede oproeping, ongeacht het aantal aanwezige leden, op geldige wijze kan beraadslagen en besluiten over punten die voor de tweede maal op de agenda voorkomen. Deze bepaling is alleen toepasselijk wanneer de meerderheid van de provincieraadsleden hetzij helemaal niet is komen opdagen zodat de vergadering van de raad niet kon plaatshebben, hetzij bij de behandeling van een bepaald agendapunt niet aanwezig was zodat daarover niet gestemd kon worden. Dan is er bij een tweede oproeping voor de beraadslaging en besluitvorming over punten die reeds voor de tweede maal op de dagorde zijn geplaatst geen quorum meer vereist. Deze bepaling is echter niet van toepassing indien anderszins de agenda niet in zijn geheel is kunnen worden behandeld, bv. omdat de voorzitter de zitting voortijdig heeft opgeheven of de raad besloten heeft tot verdaging van sommige agendapunten. Daarnaast schrijft artikel 26, derde lid van het Provinciedecreet voor de toepassing van deze bepaling voor dat in die oproeping vermeld wordt dat het om een tweede oproeping gaat en in die oproeping de bepalingen van artikel 26 worden opgenomen.
b
Deputatie
De deputatie mag alleen beraadslagen en besluiten wanneer meer dan de helft van haar leden tegenwoordig is (art. 51, tweede lid).
Art. 51
In tegenstelling tot de provincieraad moet voor de deputatie het quorum om geldig te kunnen beraadslagen en besluiten derhalve berekend worden op het aantal leden, zes, waaruit de deputatie overeenkomstig artikel 44, § 1 van het Provinciedecreet wettelijk is samengesteld. Zo moet bv. de overleden maar nog niet vervangen gedeputeerde wel meegeteld worden voor de berekening van het quorum.
Daarnaast is artikel 26, tweede lid van het Provinciedecreet dat bepaalt dat de provincieraad, indien hij eenmaal bijeengeroepen is zonder dat het ver-
180
Beraadslaging en stemming
HOOFDSTUK 7
DE E L IV
eiste aantal leden is opgekomen, na de tweede oproeping, ongeacht het aantal aanwezige leden, op geldige wijze kan beraadslagen en besluiten over de onderwerpen die voor de tweede maal op de agenda voorkomen, niet van toepassing op de vergaderingen van de deputatie. Bij systematische afwezigheid van de meerderheid van de gedeputeerden kunnen de aanwezige leden daarentegen wel, in toepassing van artikel 50, § 2 van het Provinciedecreet, provincieraadsleden oproepen om deze gedeputeerden te vervangen om toch nog geldig te kunnen vergaderen.
B
WIJZE VAN STEMMEN
De provincieraad stemt in regel niet geheim en mondeling. Het huishoudelijk reglement regelt de wijze van mondelinge stemming. De geheime stemming is de uitzondering. De raad stemt alleen geheim over volgende aangelegenheden: - de vervallenverklaring van het mandaat van provincieraadslid en van gedeputeerde; - het aanwijzen van de leden van de provinciale bestuursorganen en van de vertegenwoordigers van de provincie in overlegorganen en in de organen van andere rechtspersonen en feitelijke verenigingen; - individuele personeelszaken. Hoe de geheime stemming moet gebeuren is niet nader aangegeven. Dit kan ook door middel van een elektronisch systeem. De wijze van stemmen in de provincieraad is van dienovereenkomstige toepassing op de deputatie. De leden van de deputatie stemmen dus in regel mondeling.
a
Provincieraad 1 ° Mondel ing e s tem m ing
Overeenkomstig artikel 35, § 3 van het Provinciedecreet stemmen de leden van de provincieraad in regel niet geheim en mondeling en is de geheime stemming de uitzondering. De geheime stemming daargelaten, betekent dit niet dat de provincieraadsleden alleen geldig zouden kunnen stemmen bij naamafroeping met een uitdrukkelijk ja, neen of onthouding. Uit praktische overwegingen is in artikel 35, § 3 ook de mogelijkheid ingeschreven om geldig te stemmen onder de vorm van een mechanisch uitgebrachte naamstemming, een stemming bij handopsteken of zitten en opstaan. Daartoe is echter wel vereist dat deze vormen van mondelinge stemming in het huishoudelijk reglement van de raad zijn opgenomen. De mondelinge stemming bij naamafroeping blijft echter vereist wanneer een derde van de aanwezige provincieraadsleden
Beraadslaging en stemming
Art. 35, § 3
181
DE E L IV
H OOFDSTUK 7
daarom verzoekt, en dit ongeacht hetgeen bepaald is in het huishoudelijk reglement. Voor de volgorde van stemmen bepaalt artikel 35, § 4 van het Provinciedecreet dat de voorzitter van de raad het laatst stemt. De volgorde van stemmen is dan ook meestal nader aangegeven in het huishoudelijk reglement van de provincieraad. Bij gebreke daarvan is het de voorzitter die de volgorde van stemmen bepaalt.
2 ° Geheim e s tem m ing
Artikel 35, § 2 van het Provinciedecreet stelt dat de provincieraad geheim stemt over volgende aangelegenheden: - de vervallenverklaring van het mandaat van provincieraadslid en van gedeputeerde; - het aanwijzen van de leden van de provinciale bestuursorganen en van de vertegenwoordigers van de provincie in overlegorganen en in de organen van andere rechtspersonen en feitelijke verenigingen; - individuele personeelszaken.
Art. 35, § 2
Daar deze bepaling uitdrukkelijk stelt dat de geheime stemming alleen van toepassing is in die aangelegenheden, moet ze beperkend uitgelegd worden. In alle andere gevallen zijn de stemmingen in de provincieraad niet geheim, zoals uitdrukkelijk aangegeven in artikel 35, § 1 van het Provinciedecreet. Bij vragen omtrent de toepassing van de geheime stemming moet steeds in aanmerking genomen worden, zoals in de vroegere rechtspraak van de Raad van State, dat ze tot doel heeft de vrijheid en de onafhankelijkheid van de provincieraadsleden bij het uitbrengen van hun stem te waarborgen. In de zin van deze bepaling moet de provincieraad zich bij geheime stemming uitspreken over de aanduiding van provincieraadsleden die zetelen in de provincieraadscommissies en die de provincie vertegenwoordigen in adviesorganen. Hetzelfde geldt voor de aanduiding of voordracht van de provinciale vertegenwoordigers in intergemeentelijke samenwerkingsverbanden, autonome provinciebedrijven, extern verzelfstandigde agentschappen in privaatrechtelijke vorm, of andere rechtspersonen of verenigingen waaraan de provincie deelneemt. Zo is de geheime stemming ook vereist bij de aanstelling, evaluatie en ontslag van personeelsleden en het opleggen van tuchtstraffen aan personeelsleden. Geheime stemming is ook vereist wanneer de provincieraad een benoeming gedaan door een ander orgaan goedkeurt, een voordracht tot benoeming doet of een bepaalde betrekking handhaaft. Ook wanneer een personeelslid bij het einde van zijn stageperiode wordt afgedankt wegens onvoldoende presteren, moet dit bij geheime stemming gebeuren. Daarentegen stemt de raad mondeling over de rechtspositieregeling van het provinciepersoneel, de vaststelling van wedden, of de benoemingsvoorwaarden verbonden aan een
182
Beraadslaging en stemming
HOOFDSTUK 7
DE E L IV
ambt, het verlenen van concessies aan bepaalde personen, de samenstelling van selectiecommissies e.d.m.
De geheime stemming blijft hoe dan ook de uitzondering op de algemene regel van de mondelinge stemming. Een veralgemeende toepassing op alle persoonlijke aangelegenheden zou strijdig zijn met artikel 35, § 3 van het Provinciedecreet. Hoe de geheime stemming moet verlopen bepaalt de wettekst niet. Wel kan dit luidens artikel 35, § 3 van het Provinciedecreet door middel van een elektronisch systeem, als dit systeem het geheim van de stemming waarborgt. Bij gebruik van stembrieven verdient het wel de voorkeur, teneinde het geheim van de stemming niet te schenden, hierbij gelijkvormige stembrieven te gebruiken. Bij voordrachten of benoemingen vermelden deze stembriefjes de naam van de kandidaten, met de mogelijkheid om voor (ja) of tegen (neen) een bepaalde kandidaat te stemmen door achter zijn naam het overeenstemmende bolletje zwart te maken. Bij de stemming over tuchtmaatregelen handelt men dienovereenkomstig met dien verstande dat het stembriefje de voorgestelde tuchtstraf vermeldt en bij verwerping de raad, indien nodig, over een nieuw voorstel stemt. Bovendien is nog vereist dat de provincieraadsleden daarbij eenvormig schrijfgerei ter beschikking gesteld wordt. Een en ander kan de raad nader bepalen in zijn huishoudelijk reglement. Ten overvloede stelt artikel 35, § 4 van het Provinciedecreet nog dat de regel dat de voorzitter het laatst stemt, niet van toepassing is bij geheime stemming.
Art. 35, § 3
Zoals hierboven aangetekend heeft de geheime stemming tot doel te waarborgen dat elk provincieraadslid zijn stem in het geheim, d.w.z. in volkomen onafhankelijkheid en zonder druk van buitenaf kan uitbrengen. Anders gezegd: de stemming is dan pas geheim wanneer het provincieraadslid objectief beschouwd in de mogelijkheid is geweest om zijn stem zelf in het geheim uit te brengen. Daaruit volgt dat het geheim van de stemming niet geschonden is wanneer één of meerdere provincieraadsleden op enigerlei wijze voor of na de eigenlijke stemming hun voorkeur voor een kandidaat hebben laten blijken; wat de wet beoogt is immers enkel dat de stemming zelf geheim is. Er is wel schending van het stemgeheim wanneer het gebruikte stemprocedé op zich toelaat na te gaan hoe elk provincieraadslid heeft gestemd, of wanneer een provincieraadslid onder druk van andere provincieraadsleden of derden zijn stem herkenbaar heeft gemaakt zodat deze laatsten kunnen nagaan of het provincieraadslid zich hield aan de stemafspraak. Aan de hand van deze voorbeelden blijkt dat voor het antwoord op de vraag of het stemgeheim is geschonden, telkens moet worden nagegaan of het provincieraadslid (de provincieraadsleden) in volkomen onafhankelijkheid heeft (hebben) kunnen stemmen.
De geheime stemming is een substantiële pleegvorm, waarvan de naleving moet blijken uit de notulen van de raad. Ze blijft echter een vormvereiste waarachter de provincieraadsleden zich niet kunnen verschuilen om een kandidaat te benoemen die niet voldoet aan de opgelegde benoemingsvoor-
Beraadslaging en stemming
183
DE E L IV
H OOFDSTUK 7
waarden of om bij een benoeming de wettelijke prioriteitsrechten van een andere kandidaat te miskennen; dergelijke benoemingen blijven evenzeer vatbaar voor vernietiging. Art. 54, § 3
b
Deputatie
Voor de wijze van stemmen in de deputatie verklaart artikel 54, § 3 van het Provinciedecreet artikel 35, § 2 tot en met 3, dat de wijze van stemmen regelt in de provincieraad, van toepassing op de vergaderingen van de deputatie. Aldus stemmen de leden van de deputatie in regel mondeling. De deputatie gaat echter bij geheime stemming over tot: - de aanstelling, de evaluatie, de bevordering en het ontslag van personeelsleden; - de aanstelling van een waarnemend provinciegriffier of een waarnemend financieel beheerder; - de aanstelling van tijdelijke personeelsleden in de provinciale onderwijsinstellingen, c.q. centra voor leerlingenbegeleiding; - het opleggen van een tuchtstraf aan een personeelslid. De geheime stemming is een substantiële pleegvorm, waarvan de naleving moet blijken uit de notulen van de deputatie. Over de volgorde waarin de leden van de deputatie hun stem uitbrengen bevat het Provinciedecreet geen bepalingen. De deputatie kan hiervoor in zijn huishoudelijk reglement echter nadere regels inschrijven.
C
BESLUITVORMING
De besluiten van de provincieraad worden bij volstrekte meerderheid van stemmen genomen. Onder volstrekte meerderheid van stemmen wordt verstaan: meer dan de helft van de uitgebrachte stemmen, onthoudingen niet meegerekend. Bij staking van stemmen is het voorstel verworpen. Indien bij benoeming tot ambten, contractuele aanstellingen, verkiezingen of voordrachten van kandidaten bij de eerste stemronde geen enkele kandidaat de volstrekte meerderheid van stemmen heeft behaald, is er herstemming tussen de twee kandidaten die bij de eerste stemronde de meeste stemmen hebben gekregen. Bij herstemming is gekozen de kandidaat die de meerderheid van stemmen heeft gekregen; bij gelijkheid van stemmen tussen de kandidaten heeft de jongste onder hen de voorkeur.
184
Beraadslaging en stemming
HOOFDSTUK 7
DE E L IV
De besluiten van de deputatie worden bij volstrekte meerderheid van stemmen genomen. Bij staking van stemmen is het voorstel verworpen. De provinciegouverneur is als voorzitter niet stemgerechtigd. Voor benoemingen, aanstellingen, voordrachten of verkiezingen van kandidaten is er zo nodig herstemming dienovereenkomstig de regeling van toepassing voor de provincieraad.
a
Provincieraad 1 ° Vol s trekte m eerderheid
Overeenkomstig artikel 34 van het Provinciedecreet worden de besluiten van de provincieraad bij volstrekte meerderheid van stemmen genomen. Onder volstrekte meerderheid van stemmen wordt verstaan: meer dan de helft van de uitgebrachte stemmen, onthoudingen niet meegerekend. Bij staking van stemmen, zo gaat deze bepaling verder, is het voorstel verworpen. De vereiste meerderheid van stemmen voor de aanneming van een voorstel moet dus niet berekend worden op het aantal aanwezige leden, maar wel op het aantal “geldig” uitgebrachte stemmen.
Art. 34
Dit betekent derhalve dat daarbij geen rekening wordt gehouden met onthoudingen, hoe dan ook uitgedrukt, onthouding met luider stem, weigering aan de stemming deel te nemen, afgifte van een blanco stembiljet bij geheime stemming, en de ongeldige stemmen zoals een stembriefje waarop een provincieraadslid zijn voorkeur uitdrukt voor twee kandidaten. Provincieraadsleden die voor de stemming de zitting hebben verlaten, dienen evenwel beschouwd te worden als niet-aanwezig op de zitting, zodat in voorkomend geval het quorum niet bereikt is. Daarnaast zijn de nee-stemmen bij een geheime stemming wel degelijk geldig uitgebrachte stemmen. Zoals reeds gezegd is het zelfs nodig dat de stembriefjes hierin voorzien. De provincieraadsleden moeten immers in de mogelijkheid zijn om hun afkeur voor een kandidaat te laten blijken; dit geldt des te meer als er maar één kandidaat is.
De volstrekte meerderheid is aldus de helft plus één (of plus een half) van de geldig uitgebrachte stemmen. Nochtans moet uitzonderlijk de vereiste meerderheid voor de besluitvorming wel worden berekend op het aantal aanwezige provincieraadsleden. Dit is zo wanneer de raad besluit tot spoedbehandeling van een punt dat niet op de agenda voorkomt (art. 29, tweede lid) of tot sluiting van de deuren wanneer de wet de openbaarheid voorschrijft (art. 28, § 1, 2°). In deze gevallen is daarvoor een meerderheid vereist van twee derde van de aanwezige leden.
Beraadslaging en stemming
185
DE E L IV
H OOFDSTUK 7
Art. 36
2 ° Bij hers tem m ing
Indien bij benoeming tot ambten, contractuele aanstellingen, verkiezingen of voordrachten van kandidaten bij de eerste stemronde geen enkele kandidaat de wettelijk vereiste meerderheid van stemmen heeft behaald, d.w.z. de volstrekte meerderheid van de geldig uitgebrachte stemmen, schrijft artikel 36 van het Provinciedecreet de herstemming voor tussen de twee kandidaten die bij de eerste stemronde de meeste stemmen hebben behaald. Merk wel op dat herstemming niet van toepassing is bij het nemen van tuchtmaatregelen; behaalt een voorstel tot het opleggen van een tuchtmaatregel geen meerderheid of staken de stemmen daarover, dan is het verworpen. Hierbij moet nog worden aangestipt dat benoemingen, aanstellingen en verkiezingen of voordrachten van kandidaten moeten gebeuren in zoveel afzonderlijke stemronden als er kandidaten zijn; de raad kan zich dus niet in een stemronde uitspreken over alle vacatures.
De herstemming is verplicht, zelfs indien er maar twee kandidaten waren voor het te begeven ambt of mandaat. Deze regel geldt niet wanneer er slechts één kandidaat was en deze niet de vereiste meerderheid verkreeg; zijn kandidatuur is dan verworpen. Daaruit volgt dat de raad niet opnieuw kan stemmen over alle kandidaten. Hij moet tot herstemming overgaan tussen de twee kandidaten die bij de eerste stemronde de meeste stemmen hebben behaald; het zou al even onwettig zijn tot herstemming over te gaan tussen meer dan twee kandidaten. Hebben bij de eerste stemronde sommige kandidaten een gelijk aantal stemmen gekregen, dan wordt of worden de jongste(n) onder hen tot de herstemming toegelaten. De raad mag de herstemming zelf naar een volgende vergadering verdagen. Bij herstemming is gekozen de kandidaat die de meerderheid van stemmen heeft behaald; bij gelijkheid van stemmen tussen de kandidaten heeft de jongste onder hen de voorkeur. Onder geen beding mag de raad tot een tweede herstemming overgaan. Tot slot herinneren we er nog aan dat bij verkiezing van de gedeputeerden een bijzondere stemprocedure geldt. Art. 54, § 1
b
Deputatie 1 ° Bes tuurs org a a n
De besluiten van de deputatie worden bij volstrekte meerderheid van stemmen genomen. Hierbij moet worden aangetekend dat de provinciegouverneur als voorzitter niet stemgerechtigd is (art. 52, tweede lid). Voor benoe-
186
Beraadslaging en stemming
HOOFDSTUK 7
DE E L IV
mingen, aanstellingen, voordrachten of verkiezingen van kandidaten is artikel 36 van het Provinciedecreet dienovereenkomstig van toepassing. Zijn derhalve aangenomen: de besluiten die de meerderheid van de geldig uitgebrachte stemmen hebben gekregen. Zoals bij de provincieraad komen voor de berekening van de vereiste meerderheid de onthoudingen niet in aanmerking. Wanneer bij verkiezing of voordracht van kandidaten, benoemingen of aanstellingen bij de eerste stemronde geen enkele kandidaat de volstrekte meerderheid heeft behaald, heeft overeenkomstig artikel 36 van het Provinciedecreet herstemming plaats tussen de twee kandidaten die bij de eerste stemronde de meeste stemmen hebben behaald. De benoeming, aanstelling, verkiezing of voordracht geschiedt dan bij meerderheid van stemmen; bij staking van stemmen heeft de jongste kandidaat de voorkeur. M.a.w. bij verkiezing of voordracht van kandidaten en benoemingen of aanstellingen geldt dezelfde regeling als voor de provincieraad.
Onverminderd evenwel de toepassing van artikel 36 van het Provinciedecreet is bij staking van stemmen in de deputatie het ter stemming gelegde besluit verworpen.
2 ° R echts col leg e
Wanneer de deputatie zetelt als administratief rechtscollege worden de beslissingen eveneens bij volstrekte meerderheid van stemmen genomen, maar is de provinciegouverneur wel stemgerechtigd (art. 52, tweede lid). Alleen de leden, en in voorkomend geval dus ook de provinciegouverneur, die de volledige procedure hebben gevolgd, kunnen aan de stemming deelnemen. Bij staking van stemmen is bovendien de stem van de voorzitter doorslaggevend, uiteraard in die zaken waarvoor hij zelf stemgerechtigd is.
Beraadslaging en stemming
Art.104 Prov.W.
187
DE E L IV
8
HOOFDS TUK 8
VERBODSBEPALINGEN
A VERBOD TOT DEELNAME AAN BERAADSLAGING EN STEMMING Voor provincieraadsleden, leden van de deputatie, vertrouwenspersonen en de provinciegriffier geldt er een verbod om deel te nemen aan de bespreking en de stemming over: - aangelegenheden waarbij zij persoonlijk of als vertegenwoordiger een rechtstreeks belang hebben of waarbij hun echtgenoot, de persoon met wie zij een verklaring van wettelijke samenwoning hebben afgelegd of bepaalde van hun bloed- of aanverwanten een persoonlijk en rechtstreeks belang hebben; - de vaststelling of goedkeuring van de jaarrekening van een instantie waaraan zij rekenschap verschuldigd zijn of waarvan zij tot het uitvoerend orgaan behoren. Het verbod geldt echter niet indien de betrokkene zich in de vermelde situatie bevindt omdat hij als vertegenwoordiger van de provincie in een andere rechtspersoon werd aangewezen. Verder geldt er voor de provincieraadsleden en de leden van de deputatie een verbod om als rechter en partij op te treden in dezelfde zaak. De leden van de deputatie mogen daarenboven niet deelnemen aan: - de beslissing over de gunning van of het toezicht op de uitvoering van een overheidsopdracht indien zij persoonlijk of via een tussenpersoon belangen hebben in een van de inschrijvende ondernemingen; - de uitspraak over aangelegenheden waarbij de deputatie optreedt als administratief rechtscollege indien zij niet bij de gehele procedure aanwezig zijn geweest.
Aanleunend bij het algemeen bestuursrechtelijk beginsel dat diegenen die deelnemen aan de totstandkoming van bestuurshandelingen daarbij de nodige onpartijdigheid moeten bezitten, leggen enkele bepalingen aan de leden van de provincieraad en van de deputatie het verbod op deel te nemen aan beraadslagingen en stemmingen over aangelegenheden waarbij zij een belang hebben waarvan zij niet met voldoende zekerheid geacht worden afstand te kunnen nemen. Deze verbodsbepalingen zijn van openbare orde. De overtreding van deze bepalingen kan dan ook niet alleen aanleiding geven tot een schorsing en/of vernietiging in het kader van het bestuurlijk toezicht, maar kan daarenboven zelfs ambtshalve door de Raad van State opgeworpen worden.
188
Verbodsbepalingen
HOOFDSTUK 8
a
DE E L IV
Algemene verbodsbepaling van de artikelen 27, § 1, 1° en 3, 51 en 85 van het Provinciedecreet 1 ° P r incipe
Luidens de artikelen 27, § 1, 1° en 3, 51, derde lid en 85 van het Provinciedecreet is het elk provincieraadslid, elk lid van de deputatie, elke vertrouwenspersoon en de provinciegriffier verboden deel te nemen aan de beraadslaging en de stemming over zaken waarbij er een rechtstreeks belang aanwezig is in hoofde van:
Art. 27, § 1, 1° Art. 27, § 3 Art. 51 Art. 85
- de betrokken mandataris, vertrouwenspersoon of provinciegriffier persoonlijk; - de betrokken mandataris, vertrouwenspersoon of provinciegriffier als vertegenwoordiger; - de echtgenoot van de betrokken mandataris, vertrouwenspersoon of provinciegriffier evenals de persoon met wie hij een verklaring van wettelijke samenwoning, zoals vermeld in artikel 1475 van het Burgerlijk Wetboek, heeft afgelegd; - zijn bloed- of aanverwanten tot en met de vierde graad of, indien het gaat om de voordracht van kandidaten, benoemingen, ontslagen, afzettingen of schorsingen, de bloed- of aanverwanten tot en met de tweede graad. Op het bovenvermelde verbod is decretaal slechts één uitzondering gesteld, met name indien de betrokkene zich in de vermelde situatie bevindt louter en alleen op grond van het feit dat hij als vertegenwoordiger van de provincie is aangewezen in een andere rechtspersoon. Krachtens de verbodsbepaling van de artikelen 27, § 1, 1° en 3, 51 en 85 van het Provinciedecreet is het de betrokkenen overigens niet enkel verboden deel te nemen aan de beraadslaging en de stemming over een zaak, zij mogen er zelfs niet bij aanwezig blijven. De verbodsbepaling vindt immers haar bestaansreden in de invloed die alleen reeds de aanwezigheid van een belanghebbende bij de bespreking en stemming kan hebben op de (andere) mandatarissen. Het feit dat de betreffende beslissing toch aangenomen zou zijn ongeacht of de betrokkenen, voor wie de verbodsbepaling gold, nu al dan niet aan de bespreking en de stemming zouden hebben deelgenomen, sluit bijgevolg de toepassing van de verbodsbepaling niet uit. Anders gesteld: de verbodsbepaling is absoluut en het heeft dus geen belang of de aanwezigheid van de betrokkene al dan niet noodzakelijk was om de vereiste meerderheid te leveren. Concreet houdt de verbodsbepaling in dat wanneer de zaak in openbare vergadering behandeld wordt, de betrokkene het voor de raadsleden voorbehouden gedeelte moet verlaten en plaats moet nemen in het voor het publiek voorbehouden gedeelte; hij is echter niet verplicht de zaal te verlaten.
Verbodsbepalingen
189
DE E L IV
H OOFDSTUK 8
Wordt de vergadering daarentegen besloten gehouden, dan moet de betrokkene de vergaderzaal verlaten.
Het feit dat een provincieraadslid een verboden belang heeft bij een agendapunt kan overigens nooit een geldige grondslag vormen om het agendapunt niet in behandeling te nemen. De vergadering mag, luidens artikel 27, § 4 van het Provinciedecreet, immers niet worden afgesloten voordat de raad hetzij een uitspraak ten gronde heeft gedaan over het betrokken agendapunt, hetzij minstens beslist heeft om de behandeling van het punt uit te stellen.
2 ° Pers oonl ijk en rec htstreek s b elang
Er bestaat enkel aanleiding tot toepassing van de artikelen 27, § 1, 1° en 3, 51 en 85 van het Provinciedecreet wanneer een van de leden van de provincieraad of de deputatie, de vertrouwenspersoon of de provinciegriffier hetzij persoonlijk, hetzij als vertegenwoordiger een rechtstreeks belang heeft bij de voorliggende zaak of wanneer zijn echtgeno(o)t(e) of de persoon met wie hij een verklaring van wettelijke samenwoning heeft afgelegd of een van zijn verwanten in de gestelde graad een dergelijk belang heeft. Het begrip “rechtstreeks belang” dekt alle belangen waarvan de betrokken mandataris, vertrouwenspersoon of de provinciegriffier niet met redelijke zekerheid kan worden geacht afstand te kunnen nemen om de belangen van het bestuur voorrang te verlenen boven persoonlijke belangen en waarbij dus een belangenvermenging mogelijk is. Er is sprake van een persoonlijk en rechtstreeks belang wanneer volgende voorwaarden gelijktijdig vervuld zijn: - de betrokkene heeft hetzij een materieel of in geld waardeerbaar voor- of nadeel bij de zaak, hetzij een verregaand moreel belang bij de aangelegenheid. Louter morele of politieke belangen zijn daarentegen niet relevant; - het belang moet rechtstreeks zijn in die zin dat het noodzakelijk uit de getroffen beslissing voortvloeit, m.a.w. er moet een oorzakelijk verband bestaan tussen de beslissing en het voor- en nadeel; - het belang moet actueel zijn. Het moet op het ogenblik van de beslissing vaststaan en mag niet slechts een loutere eventualiteit betreffen; - het belang moet individueel en persoonlijk zijn. Een collectief belang dat eigen is aan alle inwoners van de provincie of aan de categorie van personen waartoe de betrokkene behoort, komt niet in aanmerking. Ook het belang dat iemand heeft louter op grond van het feit dat hij als vertegenwoordiger van de provincie in een andere rechtspersoon zetelt, kan niet als een verboden belang aangemerkt worden. Zo is het elk provincieraadslid, lid van de deputatie, de vertrouwenspersoon en de provinciegriffier o.m. verboden aanwezig te blijven bij de beraadslaging en stemming over:
190
Verbodsbepalingen
HOOFDSTUK 8
DE E L IV
- de benoeming van een van zijn bloed- of aanverwanten tot en met de tweede graad tot een bezoldigd ambt; - het sluiten van een verkoopovereenkomst tussen de provincie en een derde wanneer de betrokkene, eventueel nog vóór zijn installatie in zijn actueel mandaat of ambt, bij de onderhandelingen over dit contract is opgetreden als adviseur voor deze derde. Zo ook is het elk lid van de deputatie en de provinciegriffier verboden aanwezig te blijven bij de beraadslaging en de stemming van de deputatie over volgende zaken: - de aanstelling van een van zijn bloed- of aanverwanten tot en met de vierde graad om als notaris een akte te verlijden of om als advocaat ten behoeve van de provincie op te treden; - de aanstelling van een van zijn bloed- of aanverwanten tot en met de tweede graad als leerkracht of de benoeming van een van deze verwanten tot provinciepersoneelslid; - de behandeling van een aanvraag tot afgifte van een stedenbouwkundige vergunning, een verkavelingsvergunning of van een milieuvergunning voor de exploitatie of verandering van een als hinderlijk ingedeelde inrichting, die werd ingediend door hemzelf of door een van zijn bloed- of aanverwanten tot en met de vierde graad; - het opleggen van een schorsing aan een van zijn verwanten tot en met de tweede graad. Het begrip “schorsing” moet hierbij ruim geïnterpreteerd worden en omvat o.a. ook de preventieve schorsing als ordemaatregel en de schorsing ten gevolge van een tuchtsanctie; - de toekenning van een individuele weddeverhoging aan een verwant tot en met de vierde graad; - de besluitvorming over een stedenbouwkundige vergunning voor werken waarvoor een lid van de deputatie reeds vóór de besluitvorming door de aanvrager van de vergunning als architect of aannemer aangesteld werd; - het toestaan van een huur-, pacht-, jacht- of concessierecht aan een van zijn verwanten in de verboden graad. Daarentegen vindt de verbodsbepaling van de artikelen 27, § 1, 1° en 3, 51 en 85 o.m. geen toepassing in volgende gevallen: - de verkiezing van de leden van de deputatie; - de verkiezing van de voorzitter van de provincieraad en van de overige leden van het bureau; - de vaststelling van de presentiegelden van de provincieraadsleden; - de toekenning van een weddeverhoging of -bijslag aan een gehele categorie van provinciepersoneelsleden, zelfs indien hiertoe verwanten van een provincieraadslid of een gedeputeerde behoren.
b
V erbod rechter en partij te zijn in eigen zaak (Nemo iudex in causa sua)
In tuchtaangelegenheden wordt de onpartijdigheid van de provincieraadsleden en leden van de deputatie niet enkel gewaarborgd door de artikelen 27,
Verbodsbepalingen
191
DE E L IV
H OOFDSTUK 8
§ 1, 1° en 3 en 51 van het Provinciedecreet, maar ook door toepassing van het algemeen rechtsbeginsel dat niemand tegelijk rechter en partij mag zijn in dezelfde zaak. Aldus moet ieder provincieraadslid of lid van de deputatie dat als partij in een tuchtzaak betrokken is, bv. doordat het oneerbiedige gedrag dat aan een personeelslid wordt verweten tegen hem gericht was, zich onthouden van deelname aan beraadslaging en stemming in deze zaak.
Art. 27, § 1, 2° Art. 27, § 3 Art. 51 Art. 85
c
Vaststelling of goedkeuring van de jaarrekening van een instantie waaraan men rekenschap verschuldigd is of waarvan men tot het uitvoerend orgaan behoort
Bij toepassing van de artikelen 27, § 1, 2° en 3, 51, derde lid en 85 van het Provinciedecreet is het verder elk provincieraadslid, elk lid van de deputatie, elke vertrouwenspersoon en ook de provinciegriffier verboden aanwezig te blijven bij de vaststelling of de goedkeuring van de jaarrekening van een instantie waaraan hij rekenschap verschuldigd is of waarvan hij tot het uitvoerend orgaan behoort. Het verbod heeft een ruime draagwijdte en geldt ongeacht de aard of de rechtsvorm van de instantie waarvan de rekening voorligt. Het vindt enkel geen toepassing ten aanzien van de personen die zich in de geschetste situatie bevinden louter op grond van het feit dat zij als vertegenwoordiger van de provincie zijn aangewezen in andere rechtspersonen. Als voorbeelden van instanties in de zin van artikel 27, § 1, 2° kunnen vermeld worden: - een vzw die van de provincie een subsidie ontvangt en waarvan de jaarrekening, krachtens de subsidievoorwaarden of de bepalingen van een met de provincie gesloten beheersovereenkomst, ter goedkeuring aan de provincieraad moet worden voorgelegd; - een kerkbestuur; - een intergemeentelijk samenwerkingsverband, waarvan de rekening, in het kader van de vaststelling van het mandaat dat de provincie aan haar vertegenwoordiger moet geven, aan de provincieraad moet worden voorgelegd. Gelet op de bepaling van artikel 27, § 1 in fine, vindt de verbodsbepaling echter geen toepassing ten aanzien van: - de mandataris die, als vertegenwoordiger van de provincie, deel uitmaakt van een vzw waarvan de rekeningen ter goedkeuring aan de provincieraad moeten worden voorgelegd; zetelt hij echter ten persoonlijken titel in de raad van bestuur van een vzw, dan vindt de verbodsbepaling uiteraard wel toepassing; - de provincieraadsleden die, als vertegenwoordiger van de provincie, deel uitmaken van een intergemeentelijk samenwerkingsverband waarvan de rekening aan de provincieraad voorgelegd wordt. Maken de betrokkenen echter uit een andere hoedanigheid, bv.
192
Verbodsbepalingen
HOOFDSTUK 8
DE E L IV
als gemeentelijk vertegenwoordiger, deel uit van het uitvoerend orgaan van een intergemeentelijk samenwerkingsverband, dan geldt de verbodsbepaling uiteraard wel.
De personen op wie de verbodsbepaling van toepassing is, zijn overigens niet enkel verplicht afwezig te blijven bij de stemming zelf, maar ook bij de voorafgaande bespreking. Anderzijds is het verbod enkel beperkt tot de rekeningen. De mandatarissen, de vertrouwenspersoon en de griffier mogen dus wel aanwezig zijn bij de beraadslaging en het besluit over de begroting/ het budget of het meerjarenplan van de instanties waarvan zij tot het uitvoerend orgaan behoren. De verbodsbepaling van artikel 27, § 1, 2° geldt trouwens evenmin ten aanzien van de personen die personeelslid zijn van een instantie waarvan de jaarrekening ter goedkeuring of ter vaststelling aan de provincie moet worden voorgelegd. Hun afwezigheid bij de beraadslaging en de stemming zou echter wel geboden kunnen zijn ingevolge de bepalingen van artikel 27, § 1, 1° en 3 van het Provinciedecreet.
d
Verbod tot deelname aan de gunning van overheidsopdrachten
Inzake overheidsopdrachten wordt de verbodsbepaling van de artikelen 27, § 1, 1° en 51, derde lid van het Provinciedecreet aangevuld door deze van artikel 8 van de wet van 15 juni 2006. Laatstgenoemd artikel legt aan ieder lid van de deputatie het verbod op om op welke wijze ook, rechtstreeks of onrechtstreeks, tussen te komen bij de plaatsing en de uitvoering van een overheidsopdracht zodra hij daardoor, persoonlijk of via een tussenpersoon, zou kunnen terechtkomen in een toestand van belangenvermenging met een kandidaat of inschrijver. Het poneert daarbij een vermoeden van verboden belang in hoofde van: - ieder lid van de deputatie dat bloed- of aanverwant is in rechte lijn tot de derde graad en in de zijlijn tot de vierde graad of in geval van wettelijke samenwoning met één der kandidaten of inschrijvers of met ieder ander persoon die voor rekening van één van deze kandidaten of inschrijvers een directie- of beheersbevoegdheid uitoefent; - ieder lid van de deputatie dat zelf of bij tussenpersoon eigenaar, medeeigenaar of werkend vennoot is van één der kandiderende of inschrijvende ondernemingen dan wel in rechte of in feite, zelf of bij tussenpersoon, een directie- of beheersbevoegdheid uitoefent. Volledigheidshalve moet aangetekend worden dat deze verbodsbepaling eveneens toepassing vindt ten aanzien van de provinciegriffier of iedere andere ambtenaar van de provincie aan wie de bevoegdheid tot plaatsing van een overheidsopdracht en/of het toezicht op de uitvoering van de opdracht werden gedelegeerd of gesubdelegeerd.
Verbodsbepalingen
193
DE E L IV
H OOFDSTUK 8
e
Verbodsbepalingen indien de deputatie zetelt als administratief rechtscollege 1 ° Wr a king
Indien de deputatie zetelt als administratief rechtscollege, kunnen zowel de provinciegouverneur als de leden van de deputatie gewraakt worden om de redenen die luidens de artikelen 828 en 830 van het Gerechtelijk Wetboek aanleiding geven tot wraking. Krachtens artikel 22 van het koninklijk besluit van 17 september 1987, dat de procedure regelt in de gevallen waarin de deputatie een rechtsprekende taak vervult, moeten de provinciegouverneur en de leden van de deputatie die weten dat hen een grond van wraking treft, daarvan dan ook aangifte doen bij de deputatie. De deputatie zal vervolgens moeten beslissen of de betrokkene zich al dan niet moet onthouden. Er kan trouwens opgemerkt worden dat de partijen die betrokken zijn in een aan de uitspraak van de deputatie onderworpen betwisting de wraking van de provinciegouverneur of van een of meerdere van de gedeputeerden ook kunnen vragen. De deputatie zal in dat geval onverwijld uitspraak moeten doen over de wraking nadat ze zowel de wrakende partij als het gewraakte lid heeft gehoord (art. 25, KB 17 september 1987).
Art. 54
2 ° Verbod tot deel na me aan d e ui tsp r aak
Wanneer de deputatie als administratief rechtscollege kennisneemt van een aangelegenheid, dan mogen, op grond van artikel 54, derde lid van het Provinciedecreet en artikel 104, vijfde lid van de Provinciewet, enkel degenen die de gehele procedure gevolgd hebben aan de uitspraak deelnemen. Zijn de provinciegouverneur en/of sommige leden van de deputatie niet bij alle onderdelen van de procedure aanwezig geweest, dan mogen zij bijgevolg niet participeren aan de stemming.
B
ANDERE VERBODSBEPALINGEN
Het is de provincieraadsleden, de leden van de deputatie en de vertrouwenspersonen verboden: - tegen betaling als advocaat of als notaris op te treden voor de provincie in geschillen waarbij de provincie betrokken is; - als advocaat of als notaris op te treden voor de tegenpartij van de provincie of ten behoeve van een personeelslid van de provincie inzake beslissingen die verband houden met de tewerkstelling binnen de provincie;
194
Verbodsbepalingen
HOOFDSTUK 8
DE E L IV
- op te treden als afgevaardigde of deskundige van een vakorganisatie in het bijzonder onderhandelingscomité of het hoog overlegcomité van de provincie; - een overeenkomst (andere dan een schenking) te sluiten met de provincie of een provinciaal extern verzelfstandigd agentschap of deel te nemen aan een opdracht voor aanneming van werken, leveringen en diensten, een verkoop of een aankoop voor zowel de provincie zelf als voor haar extern verzelfstandigde agentschappen.
a
Verbod om op te treden als advocaat of notaris
Krachtens de artikelen 27, § 2, 1° en 2° en 51, derde lid van het Provinciedecreet is het elk provincieraadslid en elk lid van de deputatie verboden om: - rechtstreeks of onrechtstreeks als advocaat of als notaris tegen betaling te werken ten behoeve van de provincie in geschillen waarbij de provincie betrokken is; - rechtstreeks of onrechtstreeks als advocaat of als notaris te werken in geschillen ten behoeve van de tegenpartij van de provincie of ten behoeve van een personeelslid van de provincie inzake beslissingen die verband houden met de tewerkstelling binnen de provincie.
Art. 27, § 2, 1° Art. 27, § 2, 2° Art. 51
Het verbod geldt overigens niet enkel ten aanzien van de mandataris zelf, maar ook ten aanzien van de personen die in het kader van een associatie, groepering, samenwerking of op hetzelfde kantooradres met de mandataris werken, advocaten-stagiairs inbegrepen. Ook op de vertrouwenspersonen vinden de bovenvermelde verbodsbepalingen ten volle toepassing. Op grond van de bovenvermelde bepaling kan de deputatie een advocaat die onder deze verbodsbepaling ressorteert, dus niet aanstellen om de provincie, tegen betaling, in rechte bij te staan in geschillen waarin de provincie betrokken is. Er bestaat echter absoluut geen bezwaar tegen dat de betrokkene de provincie kosteloos bijstaat. Een optreden tegen de provincie in geschillen is echter steeds verboden, ongeacht of men de tegenpartij kosteloos dan wel tegen betaling bijstaat. Het verbod geldt uiteraard wel enkel in geschillen waarin de provincie betrokken is waar de betrokkene zelf mandataris is; het is een provincieraadslid of een lid van de deputatie dus niet verboden om andere provincies tegen betaling bij te staan in geschillen of zelfs om tegen andere provincies op te treden. Er bestaat overigens niet enkel een verbod om als advocaat op te treden ten behoeve van de tegenpartij van de provincie in een gerechtelijke procedure, maar ook om – ongeacht of dit in een gerechtelijke procedure is of daarbuiten – als advocaat op te treden ten behoeve van een personeelslid van de provincie inzake beslissingen aangaande de tewerkstelling
Verbodsbepalingen
195
DE E L IV
H OOFDSTUK 8
binnen de provincie. Het verbod van artikel 27, § 2, 2° omvat dus zowel de vertegenwoordiging als advocaat van een personeelslid in een gerechtelijke procedure tegen de provincie, als de door een advocaat verleende bijstand en verdediging van een personeelslid tijdens een tuchtprocedure of bij een intern bestuurlijk beroep in het kader van een evaluatie. Er moet nochtans opgemerkt worden dat artikel 27, § 2, 2° enkel het verbod oplegt om als advocaat op te treden; het verbiedt niet dat bv. een provincieraadslid een personeelslid bijstaat als syndicaal raadsman.
De verbodsbepaling van artikel 27, § 2, 1° en 2° is van openbare orde. Het bovenvermelde heeft onder meer tot gevolg dat een bij de Raad van State ingediend verzoekschrift tot nietigverklaring van een besluit van de provincie, dat door een advocaatprovincieraadslid van dezelfde provincie namens de tegenpartij ondertekend en ingediend werd, als onontvankelijk verworpen zal worden. Het verzoekschrift zou trouwens hetzelfde lot ondergaan indien het ingediend zou worden door een advocaat met wie het provincieraadslid geassocieerd is.
Het verbod om als advocaat of notaris op te treden in de door artikel 27, § 2, 1° en 2° geschetste gevallen heeft bovendien een zeer ruime draagwijdte. Het geldt zowel in zaken van louter provinciaal belang als in medebewinds taken en het betreft zowel nieuwe zaken en procedures als zaken en procedures die de mandataris reeds behartigde alvorens hij als mandataris geïnstalleerd werd.
Art. 27, § 2, 4° Art. 51
196
Verbod om op te treden als afgevaardigde of deskundige van een vakorganisatie in het bijzonder onderhandelingscomité of het hoog overlegcomité van de provincie
De artikelen 27, § 2, 4° en 51 van het Provinciedecreet verbieden provincieraadsleden en leden van de deputatie om op te treden als afgevaardigde of technicus van een vakorganisatie in het bijzonder onderhandelingscomité of het hoog overlegcomité van de provincie. Dit verbod vindt eveneens toepassing op de vertrouwenspersonen.
Art. 27, § 2, 3° Art. 27, § 3 Art. 51 Art. 82
b
c
Verbod om een overeenkomst te sluiten of deel te nemen aan een opdracht voor aanneming van werken, leveringen en diensten, verkoop of aankoop 1 ° Principe
De artikelen 27, § 2, 3° en § 3, 51, derde lid en 82 van het Provinciedecreet leggen aan de provincieraadsleden, de leden van de deputatie, de vertrouwenspersonen, de provinciegriffier en de financieel beheerder het verbod op om rechtstreeks of onrechtstreeks:
Verbodsbepalingen
HOOFDSTUK 8
DE E L IV
- een overeenkomst te sluiten met of ten behoeve van de provincie of een provinciaal extern verzelfstandigd agentschap, tenzij het om een schenking van de betrokkene aan de provincie of aan het agentschap zou gaan; - deel te nemen aan een opdracht voor aanneming van werken, leveringen of diensten ten behoeve van de provincie of een provinciaal extern verzelfstandigd agentschap; - deel te nemen aan een aankoop of een verkoop voor zowel de provincie zelf als een van haar provinciaal extern verzelfstandigde agentschappen. De vermelde verbodsbepaling strekt ertoe elk belangenconflict te vermijden tussen het eigen materieel belang van de betrokkene en het belang van de provincie. Ze heeft dan ook een zeer ruime draagwijdte. Enkel schenkingen aan de provincie of aan een provinciaal extern verzelfstandigd agentschap en contracten die de betrokkene aangaat met de provincie of haar extern verzelfstandigd agentschap in het kader van een door de provincie of het agentschap aangeboden collectieve dienstverlening zijn aan het toepassingsgebied van de verbodsbepaling onttrokken. De verbodsbepaling van artikel 27, § 2, 3° sluit bijgevolg niet uit dat degenen die onder haar toepassingsgebied vallen, toch een beroep kunnen doen op een collectieve dienstverlening die door de provincie wordt aangeboden, zoals bv. de diensten van strijkateliers of van fietsenherstelplaatsen.
De bepaling van artikel 27, § 2, 3° overlapt ten dele met de verbodsbepaling van de artikelen 1596 en 1707 van het Burgerlijk Wetboek die aan de leden van de deputatie het recht ontzegt om op een openbare verkoop – en a fortiori onderhands – goederen aan te kopen van de provincie waar zij hun mandaat uitoefenen of om zich door ruiling dergelijke goederen aan te schaffen. Elke koop- of ruilovereenkomst die in strijd met deze bepalingen gesloten wordt, is trouwens nietig. Bij toepassing van de bovenvermelde bepalingen is het bijgevolg elk provincieraadslid, elk lid van de deputatie, elke vertrouwenspersoon, de provinciegriffier en de financieel beheerder o.m. verboden om: - tegen bezoldiging intellectuele prestaties te verstrekken aan de provincie of een provinciaal extern verzelfstandigd agentschap. Zo mag hij bv. geen studie- of onderzoekscontracten sluiten met de provincie, kan hij niet als architect voor de provinciale bouwwerken worden aangesteld en is het hem verboden om tegen vergoeding als juridisch adviseur voor de provincie op te treden; - met de provincie of een provinciaal extern verzelfstandigd agentschap vervoercontracten, onderhoudscontracten of toeleveringscontracten te sluiten; - een verzekeringspolis te sluiten met de provincie of een provinciaal extern verzelfstandigd agentschap, waarvoor hij, als agent van de verzekeringsmaatschappij, een commissieloon ontvangt; - goederen te leveren aan de provincie of werken uit te voeren voor rekening van de provincie, ook al zou hij bij een aanbesteding de laagste inschrijving of bij een offerteaan-
Verbodsbepalingen
197
DE E L IV
H OOFDSTUK 8
vraag de gunstigste offerte hebben ingediend. A fortiori zou het hem verboden zijn een via een onderhandelingsprocedure gegunde opdracht uit te voeren voor rekening van de provincie. Ook het uitvoeren van een overheidsopdracht voor een provinciaal extern verzelfstandigd agentschap is onmogelijk; - een huur- of concessieovereenkomst te sluiten met de provincie voor de uitbating van een cafetaria in een provinciale sporthal of een provinciaal cultureel centrum; - een perceel grond aan te kopen van de provincie, ongeacht of dit onderhands zou gebeuren, dan wel bij een openbare verkoop; - onroerende goederen te verkopen aan de provincie, zelfs indien de bedoeling zou voorliggen de goederen tegen de schattingsprijs te verkopen.
Het is de betrokkenen bovendien niet enkel verboden om zelf en in eigen naam een bezoldigde opdracht uit te voeren voor rekening van de provincie of van een provinciaal extern verzelfstandigd agentschap, of om een van de bovenvermelde rechtshandelingen te stellen, het is hun evenmin toegestaan om zulks op onrechtstreekse wijze, door bemiddeling en/of onder naam van een tussenpersoon te doen. Als tussenpersoon in de zin van artikel 27, § 2, 3° moeten worden beschouwd: - de echtgeno(o)t(e) van de mandataris, de vertrouwenspersoon, de provinciegriffier of de financieel beheerder; - een vennootschap onder firma of een commanditaire vennootschap waarvan de betrokkene deel uitmaakt of waarvan hij beheerder of zaakvoerder is; - een naamloze vennootschap waarin de betrokkene een duidelijke meerderheidsparticipatie bezit. Is zijn belang in de vennootschap daarentegen slechts zeer bescheiden, dan verzet niets zich tegen de toewijzing van een opdracht aan deze onderneming; - een bvba waarvan een der provincieraadsleden, een lid van de deputatie, een vertrouwenspersoon, de griffier of de financieel beheerder aandeelhouder is. Uit wat voorafgaat volgt dan ook dat een provinciale opdracht voor werken, leveringen en diensten niet alleen niet aan een provincieraadslid, een lid van de deputatie, een vertrouwenspersoon, de provinciegriffier of de financieel beheerder zelf mag worden toegewezen, maar evenmin aan een derde – bv. een vennootschap – die als tussenpersoon voor de betrokkene fungeert. Zo ook kan een vennootschap, waarvan een mandataris en zijn echtgenote hoofdaandeelhouders zijn en die actief is op het vlak van bouwpromotie, geen gronden of gebouwen aankopen die eigendom zijn van de provincie waar de betrokkene mandataris is of van een extern verzelfstandigd agentschap van die provincie.
2 ° Gev ol g en
De overtreding van de artikelen 27, § 2, 3° en § 3, 51, derde lid en 82 van het Provinciedecreet geeft niet enkel aanleiding tot een mogelijke schorsing en/of vernietiging van het toewijzingsbesluit of het besluit tot het aangaan
198
Verbodsbepalingen
HOOFDSTUK 8
DE E L IV
van een contract dat met miskenning van deze verbodsbepaling werd genomen, maar kan daarenboven ook strafrechtelijk gesanctioneerd worden. Personen die het verbod van artikel 27, § 2, 3° miskennen en die bovendien niet kunnen bewijzen in de gegeven omstandigheden geen misbruik te hebben gemaakt van hun mandaat of functie om hun privébelangen te bevorderen en openlijk te hebben gehandeld, stellen zich op grond van artikel 245 van het Strafwetboek immers strafbaar met een gevangenisstraf van één jaar tot vijf jaar, een geldboete van 100 tot 50.000 euro of een van die straffen en eventueel een ontzetting voor een periode van vijf tot tien jaar uit het recht om openbare ambten, bedieningen en betrekkingen te vervullen. Een dergelijke veroordeling kan voor een provinciaal mandataris verstrekkende gevolgen hebben. Een veroordeling wegens een in artikel 245 van het Strafwetboek omschreven misdrijf kan immers leiden tot de onverkiesbaarheid van de betrokkene voor een periode die zelfs tot twaalf jaar kan oplopen. Een mandataris in functie moet bij een dergelijke veroordeling dan ook vervallen verklaard worden uit zijn mandaat.
Er kan echter wel opgemerkt worden dat er geen bezwaar tegen bestaat dat een mandataris na zijn aanstelling verder de verplichtingen nakomt en ook de rechten uitoefent die voortvloeien uit een opdracht die hem voor zijn aanstelling als provincieraadslid of lid van de deputatie werd gegund of die voortvloeien uit een contract dat hij vóór zijn installatie met de provincie of een provinciaal extern verzelfstandigd agentschap had gesloten.
Verbodsbepalingen
199
DE E L IV
HOOFDS TUK 9
9
A
NOTULEN INHOUD
De notulen van de vergaderingen van de provincieraad moeten datgene bevatten wat tot de essentie ervan behoort. Het is dus niet de bedoeling van de notulen dat ze een uitgebreid verslag zouden zijn van de tijdens de vergaderingen gehouden discussies en besprekingen. In vermelde zin bevatten de notulen de volledige tekst, met inbegrip van de motivering, van alle door de raad genomen besluiten. Daarbij aansluitend vermelden de notulen het lot van de punten waarover de raad niet tot een besluitvorming is gekomen. De notulen van de provincieraad behoren ook een aantal vormelijke gegevens te vermelden waarvan de naleving vereist is voor de geldigheid, hetzij van de raadsvergadering zelf, hetzij van de tijdens de vergadering genomen besluiten. Alleen de beslissingen van de deputatie worden in de notulen opgenomen. Dit betekent dat in principe de notulen van de deputatie enkel de volledige tekst, met inbegrip van het overwegend gedeelte, van alle door de deputatie genomen besluiten bevatten. Dat alleen de beslissingen genotuleerd worden, neemt niet weg dat uit de notulen moet kunnen blijken dat de beslissingen naar vorm wettelijk tot stand zijn gekomen, d.w.z. dat aan alle wettelijke vormvereisten voor de besluitvorming voldaan is.
a
Art. 177, § 1
200
Provincieraad 1 ° Principe
Artikel 177, § 1 van het Provinciedecreet bepaalt dat de notulen in chronologische volgorde alle besproken onderwerpen vermelden, alsook het gevolg dat gegeven werd aan die punten waaromtrent de provincieraad geen beslissing heeft getroffen. De notulen maken tevens duidelijk melding van alle beslissingen. Hiermee verwoordt de decreetgever dat de notulen van de vergaderingen van de provincieraad datgene moeten bevatten wat tot de essentie ervan behoort. Het is dus niet de bedoeling van de notulen dat ze een uitgebreid verslag zouden zijn van de tijdens de vergaderingen gehouden discussies en besprekingen. Indien de raad dit wenst, kan naast de notulen een dergelijk verslag wel bijgehouden worden. Al kan dit verslag dienstig zijn voor ieders gebruik, het blijft een officieus document dat geenszins de notulen kan vervangen.
Notulen
HOOFDSTUK 9
DE E L IV
In vermelde zin bevatten de notulen de volledige tekst, met inbegrip van de motivering, van alle door de raad genomen besluiten. Daarbij aansluitend vermelden de notulen het lot van de punten waarover de raad niet tot een besluitvorming is gekomen, bv. wegens verdaging of omdat de voorzitter de zitting voortijdig had opgeheven. Gebeurlijk moet ook genotuleerd worden dat de vergadering wegens afwezigheid van de meerderheid van de provincieraadsleden niet heeft plaatsgehad. Daarnaast kan het soms aangewezen zijn belangrijke overwegingen en/of nuttige opmerkingen die tijdens de vergadering naar voor zijn gebracht, of nog door sommige provincieraadsleden gevraagde toelichtingen, te notuleren. Het huishoudelijk reglement van de raad kan ter zake aanvullende voorschriften bevatten. Zo kan bv. het huishoudelijk reglement bepalingen bevatten omtrent de opname in de notulen van de door de provincieraadsleden gehouden interpellaties en gestelde vragen, en het antwoord daarop.
2 ° Verpl ichte v erm el ding en
De notulen van de provincieraad behoren een aantal vormelijke gegevens te vermelden waarvan de naleving vereist is voor de geldigheid, hetzij van de raadsvergadering zelf, hetzij van de tijdens de vergadering genomen besluiten. De naleving van deze vormvereisten kan immers enkel blijken uit de notulen. Het betreft de volgende vermeldingen: - de opening, schorsing en sluiting van de vergadering door de voorzitter; - de namen van de aanwezige leden, zodat nagegaan kan worden of het quorum is bereikt; - de naam van de voorzitter en de provinciegriffier, of eventueel hun plaatsvervangers; - welke leden aan de onderscheiden beraadslagingen en stemmingen hebben deelgenomen, o.m. met het oog op de naleving van de hierboven besproken verbodsbepalingen (zie blz. 188 e.v.); - de uitslag van de stemmingen, zodat kan blijken of het besluit met de wettelijk vereiste meerderheid is genomen. Behalve bij geheime stemming vermelden krachtens voornoemd artikel 177, § 1 de notulen ook hoe elk lid gestemd heeft: voor, tegen of onthouding. Bij unanieme beslissingen kan deze vermelding achterwege blijven. De provinciegriffier is echter niet verplicht te notuleren welke motieven de provincieraadsleden of gedeputeerden hadden voor hun ja- of nee-stem. Bij huishoudelijk reglement kan de provincieraad eventueel wel bepalen, uiteraard alleen voor besluiten bij mondelinge stemming, dat de notulen melding kunnen maken van de motieven voor een onthouding; - het geheim karakter van de stemming; de geheime stemming is immers een substantiële voorwaarde voor de geldigheid van het besluit; - de beslotenheid van de vergadering wanneer die wettelijk verplicht is; de naleving van die vormvereiste is immers een substantiële voorwaarde voor de geldigheid van het be-
Notulen
201
DE E L IV
H OOFDSTUK 9
sluit. Daar de openbaarheid van de vergadering regel is, moet daar in de notulen uiteraard geen melding van gemaakt worden.
b
Deputatie 1 ° Principe
Overeenkomstig de artikelen 51, vijfde lid en 177, § 2 van het Provinciedecreet worden alleen de beslissingen van de deputatie in de notulen opgenomen. Dit betekent dat in principe de notulen van de deputatie enkel de volledige tekst, met inbegrip van het overwegend gedeelte, van alle door de deputatie genomen besluiten bevatten. Daarbij aansluitend vermelden de notulen het lot van de agendapunten waarover de deputatie niet tot een besluit is kunnen komen. In die zin moet de beslissing genotuleerd worden waarbij de deputatie één of meer punten van de dagorde verdaagt, of moet in de notulen vermeld worden dat sommige punten niet behandeld zijn omdat de voorzitter de zitting voortijdig had opgeheven. Dit geldt uiteraard alleen als er voor de vergaderingen van de deputatie een dagorde is opgesteld. In dezelfde zin moet ook genotuleerd worden dat de deputatie bij gebreke van het wettelijk vereist quorum niet heeft kunnen vergaderen.
Art. 51 en 177, § 2
In tegenstelling tot de notulen van de provincieraad maken de notulen van de deputatie echter geen melding van de tijdens de vergaderingen van de deputatie gemaakte overwegingen, opmerkingen of gevraagde toelichtingen. De deputatie kan dit ook niet bij huishoudelijk reglement voorschrijven, daar voormelde artikelen 51, vijfde lid en 177, § 2 van het Provinciedecreet uitdrukkelijk stellen dat alleen de beslissingen in de notulen worden opgenomen.
2 ° Verpl ichte v erm el di ngen
Dat alleen de beslissingen genotuleerd worden, neemt niet weg dat uit de notulen moet kunnen blijken dat de beslissingen naar vorm wettelijk tot stand zijn gekomen, d.w.z. dat aan alle wettelijke vormvereisten voor de besluitvorming voldaan is. De notulen, of althans de genotuleerde beslissingen van de deputatie, moeten dan ook mutatis mutandis melding maken van de naleving van de hierboven onder de notulen van de provincieraad vermelde vormvereisten, evenwel met inachtneming van het volgende. Daar als wettelijke regel geldt dat de vergaderingen van de deputatie niet openbaar zijn, moet de naleving daarvan niet genotuleerd worden. Inzonderheid moeten de notulen ook melding maken van de naleving van de vormvereisten die artikel 104bis van de Provinciewet voorschrijft wanneer de deputatie zetelt als administratief rechtscollege.
202
Notulen
HOOFDSTUK 9
DE E L IV
Daar artikel 177, § 2 van het Provinciedecreet bepaalt dat in de notulen alleen de beslissingen worden opgenomen, is het strijdig met deze te notuleren hoe elke gedeputeerde heeft gestemd en/of de motieven die de gedeputeerden daarbij hadden in de notulen te vermelden. Het huishoudelijk reglement van de deputatie kan dus niet bepalen dat een gedeputeerde die zich onthouden heeft, voor zijn onthouding een stemverklaring kan laten notuleren. Wel moeten de notulen, wanneer de deputatie zetelt als administratief rechtscollege, bij staking van stemmen melding maken van de stem van de voorzitter, daar in dat geval, zoals reeds uiteengezet, de voorzitter de beslissende stem heeft.
B
REDACTIE - GOEDKEURING
De provinciegriffier maakt naar eigen inzicht het ontwerp van de notulen van de provincieraad op. Dit ontwerp moet ten minste acht dagen voor de dag van de vergadering ter beschikking van de provincieraad gesteld worden. De goedkeuring van de notulen hoeft niet expliciet te gebeuren. Elk lid van de raad, met inbegrip van de voorzitter, heeft echter het recht, vóór het einde van de vergadering, opmerkingen te maken over de redactie van de notulen. Indien deze opmerkingen door de raad aangenomen worden, dan moeten de notulen in die zin aangepast worden. Indien er geen opmerkingen zijn, dan worden de notulen van de vorige vergadering als goedgekeurd beschouwd. De aldus goedgekeurde notulen worden ondertekend door de voorzitter en de provinciegriffier. Daarnaast kunnen de notulen, telkens wanneer de raad dit gewenst acht, staande de vergadering worden opgemaakt, en ondertekend door de meerderheid van de provincieraadsleden en de provinciegriffier. De notulen van de deputatie worden goedgekeurd tijdens haar eerstvolgende vergadering. De provinciegriffier is belast met het opmaken van deze notulen. Voor de goedkeuring gelden dienovereenkomstige regels als voor de provincieraad. De goedgekeurde en ondertekende notulen vormen een volledig bewijs van de tijdens de vergaderingen van de raad en de deputatie gehouden genomen besluiten, dit is van datgene wat de griffier tot taak had vast te stellen. Ze moeten geacht worden met de werkelijkheid overeen te stemmen en kunnen niet, behoudens inschrijving wegens valsheid, door beweringen van provincieraadsleden tegengesproken worden.
Notulen
203
DE E L IV
H OOFDSTUK 9
a
Art. 33 en 176
Provincieraad 1 ° Reda ctie
De provinciegriffier maakt naar eigen inzicht het ontwerp van de notulen van de vergaderingen op; hij is krachtens de artikelen 33 en 176 van het Provinciedecreet daarvoor verantwoordelijk. De deputatie of de voorzitter kunnen hem enkel naar de vorm voorafgaande instructies geven.
Art. 33 en 176
2 ° Goedkeuring en ov er schr i j v i ng
Overeenkomstig artikel 33 van het Provinciedecreet geschiedt de goedkeuring van het door de griffier opgestelde ontwerp als volgt. Het ontwerp moet steeds ten minste acht dagen voor de dag van de vergadering ter beschikking van de provincieraad gesteld worden. Dit geldt echter niet in spoedeisende gevallen, dat wil zeggen wanneer de raad op grond van artikel 21 van het Provinciedecreet bij hoogdringendheid wordt samengeroepen. In zo’n geval kan de termijnvereiste uiteraard niet nagekomen worden. Het huishoudelijk reglement van de provincieraad moet dan nader bepalen hoe de ontworpen notulen ter beschikking worden gesteld. Zo kan het huishoudelijk reglement bv. bepalen dat het ontwerp samen met de agenda van de vergadering bezorgd wordt. De goedkeuring van de notulen hoeft niet expliciet te gebeuren. Er moet evenmin voorlezing gegeven worden van de ontworpen notulen. Elk lid van de raad, met inbegrip van de voorzitter, heeft echter het recht, vóór het einde van de vergadering, opmerkingen te maken over de redactie van de notulen. Wel kan een provincieraad die bij spoedeisendheid werd samengeroepen, beslissen om opmerkingen over de notulen nog toe te laten op de eerstvolgende vergadering. Indien deze opmerkingen door de raad aangenomen worden − dit is met de wettelijk vereiste meerderheid −, dan moeten de notulen in die zin aangepast worden. De provinciegriffier kan dit doen tijdens de vergadering zelf, ofwel moet hij tijdens de volgende vergadering een nieuwe tekst voorleggen. Indien er geen opmerkingen zijn, dan worden de notulen van de vorige vergadering als goedgekeurd beschouwd. De aldus goedgekeurde notulen worden ondertekend door de voorzitter en de provinciegriffier. Vermelden we hierbij nog dat aan deze goedkeuring alle leden van de raad kunnen deelnemen, dus ook diegenen die niet aanwezig waren op de vorige vergadering. Daarnaast kunnen de notulen, telkens wanneer de raad dit gewenst acht, staande de vergadering worden opgemaakt, en ondertekend door de meer-
204
Notulen
HOOFDSTUK 9
DE E L IV
derheid van de provincieraadsleden en de provinciegriffier. Deze ondertekening door de meerderheid van de provincieraadsleden geldt dan als goedkeuring, zodat de goedkeuring volgens de hierboven beschreven procedure van de tekst van de notulen in de volgende vergadering overbodig wordt. Na goedkeuring van de notulen draagt de provinciegriffier zorg voor de bewaring van de originelen. Daar artikel 176 van het Provinciedecreet niet nader aangeeft hoe deze bewaring moet gebeuren, is het de taak van de provinciegriffier deze te organiseren. Ofschoon het Provinciedecreet de vorm van bewaring niet nader aangeeft, lijkt het ons aangewezen daarvan een register aan te leggen, zoals trouwens voor de notulen van de deputatie is voorgeschreven. Wel bepaalt artikel 176 van het Provinciedecreet dat voorzitter en provinciegriffier de originelen van de notulen ondertekenen.
3° Bewijs
De goedgekeurde en ondertekende notulen vormen een volledig bewijs van de tijdens de vergaderingen van de raad gehouden besprekingen en genomen besluiten, dit is van datgene wat de griffier tot taak had vast te stellen. Ze moeten geacht worden met de werkelijkheid overeen te stemmen en kunnen niet, behoudens inschrijving wegens valsheid, door beweringen van provincieraadsleden tegengesproken worden. De bewijskracht strekt zich echter niet uit tot die zaken die de provinciegriffier niet hoefde te notuleren, zoals de opmerkingen van de provincieraadsleden. Anderzijds zijn de goedgekeurde en ondertekende notulen ook niet meer dan een bewijs. De erin opgenomen besluiten van de raad bestaan en zijn reeds geldig vanaf het ogenblik dat ze genomen zijn. Deze besluiten zijn op hetzelfde moment uitvoerbaar, behoudens wanneer wettelijke bepalingen de uitvoerbaarheid ervan opschorten, zoals de vereiste goedkeuring door de toezichthoudende overheid. De goedkeuring van de notulen heeft dus op zichzelf niets te maken noch met het bestaan, noch met de uitvoerbaarheid van de door de provincieraad getroffen besluiten. Toch is het aangeraden zo mogelijk met de uitvoering te wachten tot de goedkeuring van de notulen. Het voorgaande neemt echter niet weg dat de goedgekeurde notulen bij uitstek, zo niet uitsluitend, het bewijs vormen van de door de provincieraad gehouden beraadslagingen en genomen besluiten.
b
Deputatie
Artikel 51 van het Provinciedecreet bepaalt dat de notulen van de deputatie worden goedgekeurd tijdens haar eerstvolgende vergadering.
Notulen
Art. 51 en 176
205
DE E L IV
H OOFDSTUK 9
Artikel 176 van het Provinciedecreet belast, zoals bij de provincieraad, de provinciegriffier met het opmaken van deze notulen onder zijn verantwoordelijkheid en het bewaren van de originelen na goedkeuring ervan. Bij gebreke van nadere bepalingen verwijzen we voor de in acht te nemen regels bij de redactie, goedkeuring en bewaring van de notulen van de deputatie derhalve naar de toelichting hierover gegeven bij de notulen van de provincieraad, met dien verstande dat hier de originelen van de notulen worden ondertekend door de provinciegouverneur en de provinciegriffier. Anderzijds bepaalt artikel 51 van het Provinciedecreet dat de goedgekeurde notulen uiterlijk op dezelfde dag van de vergadering van de deputatie die volgt op de vergadering waarop die notulen werden goedgekeurd, worden verstuurd aan de provincieraadsleden (zie blz. 143). Het huishoudelijk reglement van de provincieraad regelt de wijze waarop dit gebeurt en in elk geval wanneer een provincieraadslid erom verzoekt de notulen elektronisch ter beschikking te stellen. We vestigen er wel de aandacht op dat krachtens de artikelen 51, vijfde lid van het Provinciedecreet, van de deputatie enkel de genotuleerde beslissingen in het register van de beraadslagingen overgeschreven worden. Deze artikelen voegen eraan toe dat alleen de beslissingen rechtsgevolgen kunnen hebben, d.w.z. dat gebeurlijk toch genotuleerde opmerkingen of toelichtingen geen enkele juridische waarde hebben.
206
Notulen
HOOFDSTUK 10
DE E L IV
10 HUISHOUDELIJK REGLEMENT
A
PROVINCIERAAD
De provincieraad is verplicht bij de aanvang van de zittingsperiode zijn werking nader te regelen in een huishoudelijk reglement. Het Provinciedecreet geeft tevens aan welke aangelegenheden de raad in dit reglement moet regelen. Uiteraard kan de provincieraad ook andere onderwerpen aangaande zijn werking daarin opnemen. Het huishoudelijk reglement kan enkel aanvullende bepalingen bevatten omtrent de werking van de raad. Het mag geen afbreuk doen aan de wettelijke regeling voor de werking van de provincieraad.
Artikel 40 van het Provinciedecreet verplicht de provincieraad bij de aanvang van de zittingsperiode zijn werking nader te regelen in een huishoudelijk reglement. Het Provinciedecreet geeft tevens aan welke aangelegenheden de raad in dit reglement moet regelen. Uiteraard kan de provincieraad ook andere onderwerpen aangaande zijn werking daarin opnemen; deze mogelijkheid is ook aangegeven in sommige bepalingen van het Provinciedecreet. Hoe dan ook, het huishoudelijk reglement kan enkel aanvullende bepalingen bevatten omtrent de werking van de raad. Het mag echter geen afbreuk doen aan de wettelijke regeling voor de werking van de provincieraad, m.a.w. geen voorschriften bevatten die in strijd zijn met deze wettelijke bepalingen. Aldus kan de provincieraad bij huishoudelijk reglement niet voorschrijven dat een verzoek tot bijeenroeping van de raad uitgaande van een derde van de provincieraadsleden moet gebeuren bij aangetekend schrijven of dat provincieraadsleden tot drie dagen voor de vergadering nog punten aan de agenda kunnen toevoegen i.p.v. de bij artikel 22 van het Provinciedecreet voorgeschreven vijf dagen. Uiteraard kan het huishoudelijk reglement van de provincieraad geen bepalingen bevatten die de werking van andere provin ciale organen zouden regelen. De provincieraad kan daarbij evenmin bevoegdheden van andere provinciale organen aan zich trekken. In die zin kan de provincieraad niet bepalen wanneer hij zal vergaderen daar het de voorzitter is die de raad bijeenroept; wel kan de raad in toepassing van artikel 19 van het Provinciedecreet zijn vergaderfrequentie vaststellen.
Art. 40
Krachtens artikel 40 van het Provinciedecreet is de provincieraad verplicht om de volgende onderwerpen in zijn huishoudelijk reglement te regelen: - de vergaderingen waarvoor presentiegeld verleend wordt (art. 17, § 1) en het bedrag van het presentiegeld binnen de grenzen bepaald door de Vlaamse regering (art. 17, § 2);
Huishoudelijk reglement
207
DE E L IV
H OOFDSTUK 1 0
- de terugbetaling van specifieke kosten verbonden aan de uitoefening van het mandaat van provincieraadslid (art. 17, § 3) en het bedrag van de verplaatsingsvergoeding (art. 17, § 4); - de wijze van verzending aan de provincieraadsleden van de oproeping en de terbeschikkingstelling van de geagendeerde dossiers en hoe een geagendeerd dossier elektronisch ter beschikking gesteld wordt aan een raadslid (art. 21, derde lid); - het verstrekken van technische toelichting aan de provincieraadsleden over de geagendeerde dossiers (art. 21, vierde lid); - de nadere bekendmaking aan het publiek van plaats, dag, tijdstip en de agenda van de raadsvergaderingen (art. 23, § 1); - de voorwaarden waaronder provincieraadsleden inzagerecht hebben in en een afschrift kunnen verkrijgen van de dossiers, akten en stukken van het bestuur (art. 30, derde lid); - de voorwaarden waaronder de provincieraadsleden bezoekrecht hebben bij de diensten en instellingen die de provincie opricht en beheert (art. 30, derde lid); - de voorwaarden waaronder de provincieraadsleden hun vraagrecht t.o.v. de provinciegouverneur en de deputatie kunnen uitoefenen (art. 32); - de wijze van notulering en de wijze waarop de notulen van de vorige vergadering ter beschikking gesteld worden van de provincieraadsleden (art. 33); - de samenstelling en de werking van de fracties, en, binnen de grenzen bepaald door de Vlaamse regering, hun financiering (art. 38, tweede lid); - de samenstelling en werking van de raadscommissies, belast met de voorbereiding van de besprekingen in de provincieraad en het toekennen van presentiegeld voor deze vergaderingen (art. 39, § 5); - de samenstelling van het bureau (art. 8, § 5); - de wijze van toesturen aan de provincieraadsleden van de notulen van de deputatie en hoe deze notulen elektronisch ter beschikking gesteld worden aan een raadslid (art. 51); - de wijze van bezorgen aan de provincieraadsleden van het meerjarenplan, de wijzigingen aan het meerjarenplan, van het budget, de budget wijzigingen en van de jaarrekeningen; - de ondertekening van bepaalde stukken van de provincie (art. 176); - de nadere voorwaarden voor het indienen van verzoekschriften en hun behandeling (art. 197). Kunnen daarnaast onder meer het voorwerp uitmaken van het huishoudelijk reglement van de provincieraad: – de vaststelling van de aanwezigheid van de provincieraadsleden (quorum); – de plaats van de provincieraadsleden in de vergaderzaal; – het verlenen en het ontnemen van het woord aan de provincieraadsleden en de volgorde waarin zij aan het woord komen; – het tot de orde roepen van provincieraadsleden; – de volgorde van behandeling van agendapunten; – de behandeling en stemming van amendementen;
208
Huishoudelijk reglement
HOOFDSTUK 10
DE E L IV
– de wijze van stemmen: volgorde waarin de provincieraadsleden stemmen, aan mondelinge stemming gelijkwaardige stemming (art. 35, § 3), procedure geheime stemming, stemopneming; – de nadere kennisgeving van stukken van de provincie (art. 182).
Provincieraadsleden hebben een functioneel belang om voor de Raad van State de nietigverklaring te vorderen van bepalingen uit het huishoudelijk reglement. Zo hebben bepalingen uit dat reglement inzake de samenstelling en de werking van de raadscommissies gevolgen voor de provincieraadsleden die aanspraak maken op het lidmaatschap. In die hoedanigheid heeft een provincieraadslid dan ook belang om de nietigverklaring te vorderen van een bepaling die volgens hem belet dat hij een deel van zijn bevoegdheden uitoefent.
B
DEPUTATIE
De deputatie kan bij aanvang van zijn zittingsperiode - maar is daar krachtens het Provinciedecreet niet toe verplicht - bij huishoudelijk reglement nadere regels aangaande haar werking vaststellen. Dit huishoudelijk reglement bevat aanvullende bepalingen omtrent haar werking en mag daarbij geen afbreuk doen aan de wettelijke regeling hierover.
Ook de deputatie kan bij aanvang van zijn zittingsperiode − maar is krachtens artikel 55 van het Provinciedecreet daartoe niet verplicht − bij huishoudelijk reglement nadere regels aangaande haar werking vaststellen. Artikel 51, eerste lid van het Provinciedecreet schrijft echter wel voor dat de deputatie vergadert op de dagen en uren die ze bepaalt, wat meteen noodzaakt een huishoudelijk reglement vast te stellen. Bij gebreke van huishoudelijk reglement, dat o.m. deze dagen en uren vaststelt, kan de deputatie immers enkel samenkomen na bijeenroeping van de voorzitter van de deputatie, m.a.w. in buitengewone vergadering.
Art. 55
De bevoegdheid om een huishoudelijk reglement vast te stellen komt uitsluitend toe aan de deputatie. Alhoewel de provinciegouverneur als voorzitter van de deputatie wel deelneemt aan de beraadslaging over het huishoudelijk reglement, heeft hij als voorzitter niet de bevoegdheid, buiten de deputatie om, hierover voorschriften uit te vaardigen. Evenmin kan de provincieraad ter zake regels opleggen. Ook hier bevat het huishoudelijk reglement aanvullende bepalingen omtrent de werking van de deputatie en mag daarbij geen afbreuk doen aan de wettelijke regeling hierover, m.a.w. ter zake geen met de wet strijdige bepalingen bevatten. Uiteraard kan het geen bepalingen bevatten die de werking van andere provinciale organen zouden regelen.
Huishoudelijk reglement
209
DE E L IV
H OOFDSTUK 1 0
De deputatie brengt haar huishoudelijk reglement ter kennis van de provincieraad. Kunnen o.m. het voorwerp uitmaken van een huishoudelijk reglement van de deputatie: – de dagen en uren van de gewone vergaderingen; – de plaats van de vergadering; – het opmaken en toezenden van een agenda voor de gewone vergaderingen en de modaliteiten daartoe; – de behandeling van de agendapunten; – de behandeling van de briefwisseling; – de wijze waarop de voorzitter zijn taak uitoefent; – de volgorde van stemming; – de wijze waarop een geheime stemming wordt gehouden; – het recht van elk lid om zijn met de meerderheid strijdige stem of zijn onthouding in de notulen te doen vermelden; – de notulering van de beslissingen, inzonderheid deze als administratief rechtscollege; – de goedkeuring van de ontworpen notulen; – de terinzagelegging of de terbeschikkingstelling aan de gedeputeerden van de ontworpen notulen; – de bevoegdheidsverdeling tussen haar leden; – de ondertekening van de briefwisseling, akten en contracten waarbij de provincie partij is (art. 178, § 4); – de ondertekening van bepaalde stukken van de provincie (art. 178, § 5).
210
Huishoudelijk reglement
HOOFDSTUK 11
DE E L IV
11 FRACTIES EN COMMISSIES
A
FRACTIES
Vormen op grond van artikel 38 van het Provinciedecreet een politieke fractie het provincieraadslid of de provincieraadsleden die op eenzelfde lijst verkozen zijn, dan wel het provincieraadslid of de provincieraadsleden die verkozen zijn op lijsten die zich daartoe onderling verenigd hebben. Het is de bevoegdheid van de provincieraad om in zijn huishoudelijk reglement de nadere regels voor de samenstelling en de werking van de fracties vast te leggen.
Vormen op grond van artikel 38 van het Provinciedecreet een politieke fractie: het provincieraadslid of de provincieraadsleden die op eenzelfde lijst verkozen zijn, dan wel het provincieraadslid of de provincieraadsleden die verkozen zijn op lijsten die zich daartoe onderling verenigd hebben en dat uiterlijk op de installatievergadering. Tot deze onderlinge vereniging van lijsten kan slechts beslist worden als de meerderheid van de verkozenen op elk van de lijsten daarmee instemt. Dit betekent dus dat een fractie kan bestaan uit één enkel lid.
Art. 38
Daarnaast is het ook mogelijk dat kandidaat-provincieraadsleden die op eenzelfde lijst zijn verkozen toch twee fracties vormen. Daarvoor moet echter wel voldaan zijn aan een aantal strikte voorwaarden die in artikel 38, § 2 zijn vastgelegd. Anderzijds gelden zowel de onderlinge vereniging tot één fractie of de vorming van twee fracties door op dezelfde lijst verkozen kandidaten, tot de eerstvolgende volledige vernieuwing van de provincieraad. Het is de bevoegdheid van de provincieraad om in zijn huishoudelijk reglement de nadere regels voor de samenstelling en de werking van de fracties vast te leggen. De raad bepaalt ook autonoom de financiering van de fracties door middel van toelagen ten laste van het provinciaal budget. Artikel 36, § 2 van het besluit van de Vlaamse regering van 5 juni 2009 houdende de bezoldigingsregeling van de lokale en provinciale mandataris bepaalt evenwel uitdrukkelijk dat de ontvangen toelagen enkel kunnen worden gebruikt voor de eigen fractiewerking en de werking van de raad waar de fractie deel van uitmaakt. Deze toelagen mogen niet gebruikt worden voor de partijwerking, verkiezingen of ter compensatie van een presentiegeld of wedde. De fractie moet tevens jaarlijks in een nota met bewijsstukken toelichten hoe ze de middelen heeft gebruikt. Anderzijds heeft de raad, op grond van en overeenkomstig het besluit van 12 januari 2007 van de Vlaamse regering betreffende kabinets- en fractieper-
Fracties en commissies
211
DE E L IV
H OOFDSTUK 1 1
soneel, de mogelijkheid om personeelsleden te voorzien ten behoeve van de fracties. De aanstelling van deze personeelsleden gebeurt door de deputatie.
B
COMMISSIES
De provincieraad kan in zijn midden commissies oprichten die als taak hebben de besprekingen in de provincieraadszittingen voor te bereiden en advies te verlenen. Als zodanig hebben ze evenwel geen beslissingsrecht: de besluitvorming blijft zaak van de provincieraad. De provincieraad is verplicht de commissies evenredig uit de verschillende politieke fracties, vertegenwoordigd in de raad, samen te stellen. Naast hun aantal en samenstelling regelt de provincieraad in zijn huishoudelijk reglement ook de werking van deze raadscommissies.
Art. 39, § 1
Artikel 39, § 1 van het Provinciedecreet bepaalt dat de provincieraad in zijn midden commissies kan oprichten die als taak hebben de besprekingen in de provincieraadszittingen voor te bereiden en advies te verlenen. Telkens als dat voor de beleidsvoering wenselijk wordt geacht, formuleren zij voorstellen over de wijze waarop vorm wordt gegeven aan de inspraak van de bevolking. Daarmee is duidelijk hun opdracht omschreven. Raadscommissies hebben tot taak de besluitvorming in de raad voor te bereiden en de raad te adviseren. Als zodanig hebben ze evenwel geen beslissingsrecht: de besluitvorming blijft zaak van de provincieraad. De raad kan dus geen bevoegdheden overdragen aan de raadscommissies. Vanzelfsprekend kunnen zij ook niet belast worden met taken die tot de bevoegdheid van andere provinciale organen behoren. Anderzijds verplicht deze bepaling de provincieraad niet raadscommissies in te stellen. De provincieraad beslist autonoom al of niet dergelijke commissies in te stellen. Hij bepaalt eveneens hun aantal en hun opdracht. Zo kan de provincieraad vaste commissies, bv. een commissie voor financiën, of adhoccommissies om bepaalde beleidsdossiers voor te bereiden, instellen.
Art. 39, § 3
Het is de bevoegdheid van de provincieraad om in zijn huishoudelijk reglement de samenstelling en werking van deze commissies te bepalen. Wel moet er in elke provincie een commissie opgericht worden die waakt over de afstemming van het provinciaal beleid met het beleid van de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden en verzelfstandigde agentschappen van de provincie. Ofwel functioneert deze commissie apart, ofwel worden haar werkzaamheden geïntegreerd in andere commissies. Artikel 39, § 3 van het Provinciedecreet verplicht de provincieraad daarnaast de commissies evenredig uit de verschillende politieke fracties, vertegenwoordigd in de raad, samen te stellen. De provincieraad bepaalt ech-
212
Fracties en commissies
HOOFDSTUK 11
DE E L IV
ter zelf het aantal leden van elke raadscommissie en de wijze waarop de evenredigheid wordt berekend. Kiest de provincieraad vrij welk systeem van evenredige verdeling wordt toegepast, dan is de raad krachtens artikel 39, § 3 wel verplicht dezelfde berekeningswijze toe te passen voor alle commissies die hij opricht. Bovendien is bij toepassing van de evenredige verdeling in ieder geval vereist dat de som van het aantal mandaten dat toekomt aan de fracties waarvan leden deel uitmaken van de deputatie, steeds hoger is dan de som van het aantal mandaten dat toekomt aan de andere fracties. Met andere woorden: indien na toepassing van het gekozen systeem van evenredige verdeling blijkt dat de bestuursmeerderheid in de provincieraad geen meerderheid meer heeft in de raadscommissies, dan moet de provincieraad dit bijstellen op de wijze die hij bepaalt. Elke fractie wijst de mandaten die haar aldus toekomen aan door middel van een voordracht gericht aan de voorzitter van de provincieraad. Als de voorzitter van de provincieraad voordrachten ontvangt voor meer kandidaten dan er mandaten te begeven zijn voor een fractie, dan worden de mandaten toegewezen volgens de volgorde van voorkomen op de akte van voordracht. Om ontvankelijk te zijn moet de akte van voordracht voor elk van de kandidaat-commissieleden ten minste ondertekend zijn door een meerderheid van de leden van de fracties waarvan het kandidaat-commissielid deel uitmaakt. Indien de fractie van het kandidaatcommissielid slechts uit twee verkozenen bestaat, volstaat de handtekening van een van hen. Niemand kan meer dan één akte ondertekenen per beschikbaar mandaat voor de fractie.
Indien een fractie evenwel niet vertegenwoordigd is in een commissie, door toepassing van het systeem van evenredige verdeling, kan op grond van artikel 39, § 3 van het Provinciedecreet de fractie een provincieraadslid aanwijzen dat als lid met raadgevende stem in de commissie zetelt. Algemeen aanvaard is ook dat elk provincieraadslid het recht heeft om de vergaderingen bij te wonen van de raadscommissies waarvan hij geen lid is en er het woord te voeren. Het betrokken provincieraadslid heeft in die commissies dan wel geen stemrecht.
Tot de eerstvolgende vernieuwing van de provincieraad wordt een fractie geacht eenzelfde aantal leden in de commissies te behouden. Indien tijdens de zittingsperiode één of meerdere leden verklaren niet meer tot de fractie te behoren, kan dat lid niet meer zetelen noch als lid van die fractie, noch als lid van een andere fractie. De fractie zelf blijft haar oorspronkelijk aantal leden behouden in de commissies. Naast hun aantal en samenstelling regelt de provincieraad in zijn huishoudelijk reglement ook de werking van deze raadscommissies. Wel schrijft artikel 39, § 2 van het Provinciedecreet voor dat de commissievergaderingen overeenkomstig artikel 28 van het Provinciedecreet in principe openbaar zijn
Fracties en commissies
213
DE E L IV
H OOFDSTUK 1 1
en dat artikel 35 van het Provinciedecreet over de stemmingen in de provincieraad van dienovereenkomstige toepassing is. Anderzijds kunnen krachtens artikel 39, § 4 van het Provinciedecreet gedeputeerden geen voorzitter zijn van een commissie. Ten aanzien van hun werking kan het huishoudelijk reglement van de raad onder meer bepalingen omvatten omtrent: - het aantal vergaderingen; - het aantal leden om geldig te vergaderen; - de wijze van bijeenroeping; - het voorzitterschap en de bevoegdheden van de voorzitter; - de stemmingen met inachtneming van artikel 35 van het Provinciedecreet; - het horen van derden. Ter zake bepaalt artikel 39, § 1 van het Provinciedecreet dat de commissies steeds, dus in ieder geval, deskundigen en belanghebbenden kunnen horen; - het opmaken van de notulen; - de regeling van het presentiegeld.
214
Fracties en commissies
HOOFDSTUK 12
DE E L IV
12 DEONTOLOGISCHE CODES Zowel de provincieraadsleden als de gedeputeerden zijn ertoe gehouden een deontologische code na te leven. Ook voor het personeel dient een dergelijke code te worden vastgesteld.
Het decreet bepaalt dat de provincieraad een deontologische code moet aannemen.
Art. 41
De deputatie heeft dezelfde deontologische code als die welke is aangenomen voor de provincieraad. De deputatie kan echter zelf een deontologische code aannemen die minstens de deontologische code, zoals aangenomen door de provincieraad, omvat.
Art. 56
Andere bepalingen die minimaal in de code moeten worden opgenomen, worden niet vermeld. Er wordt dus geopteerd voor een beleid waarbij ruimte wordt gelaten voor maatwerk en differentiatie. De deontologische codes vormen het sluitstuk van het integriteitsbeleid. Bestuurlijke integriteit is de mate waarin mandatarissen zich in hun contacten en optreden oprecht gedragen. Een gedragscode bevat geen regels die rechtskracht hebben, maar geeft betekenis aan bestuurlijke en politieke omgangsvormen. De code wil de mandatarissen een houvast bieden in concrete situaties uit de dagelijkse bestuurspraktijk. Zij zijn op de naleving van de deontologische code aanspreekbaar. Voor de deontologische code van het personeel, zie blz. 257.
Deontologische codes
215
DE E L V
Algemene principes voor de provinciale organisatie en het management
Hoofdstuk 1
Nieuw Publiek Management (NPM)
Hoofdstuk 2
De onderlinge samenhang van de managementinstrumenten in het Provinciedecreet
Hoofdstuk 3
Het managementteammodel of diensthoofdenmodel
Hoofdstuk 4
Organogram
Hoofdstuk 5
De provinciegriffier
Hoofdstuk 6
De financieel beheerder
HOOFDSTUK 1
1
DE E L V
NIEUW PUBLIEK MANAGEMENT (NPM)
Het Provinciedecreet baseert zich voor de provinciale organisatie en voor het provinciaal management, op principes van het Nieuw Publiek Management. Dit sluit aan bij evoluties die zich ook op Vlaams niveau hebben doorgezet via het project Beter Bestuurlijk Beleid (BBB).
In de jaren 80 van de 20ste eeuw, groeide internationaal de kritiek op de gebrekkige werking van de overheidsorganisaties. Overheden waren bureaucratisch. Ze waren te weinig transparant. Niet klantgericht genoeg. Effectiviteit en efficiëntie waren ondermaats. De legitimiteit van de overheden kwam onder druk te staan. Het “Oude Openbare Bestuur” (Old Public Administration) had afgedaan. Onder de verzamelnaam “Nieuw Publiek Management” (New Public Management) formuleerde de academische wereld allerhande voorstellen om het management van publieke organisaties te verbeteren. De centrale gedachte was dat de publieke organisaties meer gebruik moesten maken van managementinstrumenten en technieken uit de privésector in functie van een grotere performantie. De volgende voorstellen passen in dit kader: - meer aandacht voor “Government Governance” (vergelijk met “Corporate Governance” in de privésector). Zorgen voor een coherente samenhang tussen de planning (doelstellingen formuleren; sturen; het streven naar meer performantie) en het op poten zetten van een systeem voor het beheersen van de overheidsorganisatie, en de controle van wat gerealiseerd wordt (prestatiemeetsystemen, indicatoren). Daarover communiceren (transparantie) en verantwoording afleggen; - meer professionalisme en meer responsabilisering van het overheidspersoneel; - meer marktwerking en competitie via verzelfstandiging van taken in aparte entiteiten; - meer publiek-private samenwerking; - meer mogelijkheden voor burgerparticipatie en inspraak. Het blijft wellicht een moeilijke evenwichtsoefening. Aan de ene kant is het een niet te miskennen trend om allerhande managementinstrumenten en technieken uit de privésector aan te wenden in overheidsorganisaties. Aan de andere kant mag bij de implementatie van die technieken niet uit het oog verloren worden dat die overheidsorganisaties toch fundamenteel verschillen van privéorganisaties uit de profitsector, omdat ze het algemeen maatschappelijk belang vooropstellen.
Nieuw Publiek Management (NPM)
219
DE E L V
H OOFDSTUK 1
Het is van belang om oog te hebben voor mogelijke valkuilen. Het is opletten geblazen dat het streven naar meer performantie, controle en transparantie niet leidt tot wat sommigen een “plan- en controleneurose” noemen. Een groter professionalisme op ambtelijk niveau kan leiden tot een nieuwe technocratie. Meer marktwerking wordt opgezet in functie van kostenvermindering en efficiëntievermeerdering; maar dit leidt zeker niet automatisch tot een verbetering van de kwaliteit van de dienstverlening. Meer publiek-private samenwerking kan een gevaar inhouden voor het democratisch gehalte van de besluitvorming en tot bijkomende afstemmingsproblemen tussen alle partners. Niet iedereen kan zomaar gebruikmaken van de mogelijkheden tot participatie en inspraak; enkel wie in dat opzicht over competenties beschikt en georganiseerd is, kan zich met succes op pad begeven. De voorstellen voor Nieuw Publiek Management kregen eerst voet aan de grond in de Angelsaksische wereld. Maar ook in België en in Vlaanderen staat NPM de laatste jaren op de agenda van alle overheidsniveaus. Denk maar aan Copernicus op het federale niveau of aan Beter Bestuurlijk Beleid (BBB) op het Vlaamse niveau. De Vlaamse decreetgever heeft heel wat inzichten uit het eigen project Beter Bestuurlijk Beleid ook ingepast in de nieuwe organieke decreten voor de lokale besturen (eerst Gemeentedecreet, dan Provinciedecreet en ten slotte OCMW-decreet). Je kunt een aantal vernieuwingen in het Provinciedecreet niet geïsoleerd bekijken. Ze passen in een ruimere trend bij alle overheidsniveaus in Vlaanderen.
220
Nieuw Publiek Management (NPM)
HOOFDSTUK 2
2
DE E L V
DE ONDERLINGE SAMENHANG VAN DE MANAGEMENTINSTRUMENTEN IN HET PROVINCIEDECREET
Het Provinciedecreet bevat, in vergelijking tot de vroegere Provinciewet, heel wat nieuwe minimale eisen op het vlak van het gebruik van een aantal managementinstrumenten. Ze vertonen een onderlinge samenhang. We kunnen de verschillende nieuwe instrumenten ordenen in vier groepen: sturen, beheersen, verantwoorden, toezicht houden.
A
MANAGEMENTINSTRUMENTEN
Het Provinciedecreet legt het gebruik op van verschillende managementinstrumenten. Vooreerst op het vlak van het strategisch en financieel beleid. De instrumenten daarvoor zijn de strategische meerjarenplanning en het budget (zie blz. 268 e.v.). De beleidscyclus kan afgestemd worden op de contractcylus van de beheers- en samenwerkingsovereenkomsten met de verzelfstandigde agentschappen. Het gebruik van beheers- en samenwerkingsovereenkomsten met de intern en extern verzelfstandigde agentschappen laat toe om de uitvoering van provinciale beleidsdoelstellingen op te dragen aan deze aparte entiteiten en om via prestatiemeetsystemen de uitvoering van deze overeenkomsten op te volgen. Er is een trend om het inzicht te verhogen in de kostprijs van de producten en diensten. Op 25 juni 2010 heeft de Vlaamse Regering haar definitieve goedkeuring gehecht aan de beleids- en beheerscyclus van de gemeenten, de provincies en de OCMW’s. Dit besluit van de Vlaamse Regering komt er in uitvoering van titel IV, planning en financieel beheer, van het Gemeente-, Provincie- en OCMW-decreet. Het bevat de inhoud van de beleidsrapporten (meerjarenplan, budget en jaarrekening), evenals de regels voor de boekhouding. Het besluit van de Vlaamse Regering is van toepassing op alle besturen vanaf 1 januari 2014. Dit uitvoeringsbesluit vormt als het ware de sluitsteen voor de invoering van een geïntegreerde beleidscyclus, beheerscyclus en financiële cyclus bij de lokale besturen. Resultaatgericht gedrag wordt niet enkel gestimuleerd via de afsprakennota die de deputatie sluit met de provinciegriffier en het managementteam, maar ook door middel van de mogelijkheden tot delegatie van beheer en daarmee gepaard gaande rapporteringen aan de provincieraad of de deputatie. De mogelijkheden om de uitvoering van bevoegdheden te delegeren naar de administratie, past ook in een verhaal van responsabilisering. Hetzelfde geldt voor de delegatie van het budgethouderschap. Het budgethouderschap
De onderlinge samenhang van de managementinstrumenten in het Provinciedecreet
221
DE E L V
H OOFDSTUK 2
is de toegekende bevoegdheid tot beheer van een budget dat taakstellend is in die zin dat het een norm inhoudt waarvan de budgethouder de realisatie nastreeft. Het delegeren van het budgethouderschap is als het ware een opstap naar verzelfstandiging. De eerste echte vorm van verzelfstandiging is de oprichting van de intern verzelfstandigde agentschappen (Zie blz. 390 e.v.). Op het continuüm van verzelfstandiging volgen dan het autonoom provinciebedrijf en het provinciaal extern verzelfstandigd agentschap in privaatrechtelijke vorm. Ten slotte zijn er de rechtspersonen die niet belast worden met de uitvoering van een taak van provinciaal belang, maar waarin de provincie deelneemt of vertegenwoordigd is. Meer marktwerking en competitie behoren tot de mogelijkheden. Zowel contractuele als participatieve publiek-private samenwerking is mogelijk binnen de toepassing van het Provinciedecreet. Op het vlak van personeelsbeleid en -management, bevatten het Provinciedecreet en de uitvoeringsbesluiten zowel een aantal instrumenten die reeds vroeger in gebruik waren, als een aantal nieuwe instrumenten (zie blz. 255). Bouwstenen voor een kwaliteitsmanagement worden aangereikt via zowel het klachtenmanagement, als via de interne controle. De provincies zijn verplicht om een klachtenreglement aan te nemen. Ze zijn ook verplicht om een interne controle te organiseren op hun activiteiten. Artikel 95 van het Provinciedecreet omschrijft de interne controle als een geheel van maatregelen en procedures die ontworpen zijn om een redelijke zekerheid te verschaffen over: - het bereiken van de doelstellingen; - het naleven van wetgeving en procedures; - de beschikbaarheid van betrouwbare financiële en beheersinformatie; - het efficiënt en economisch gebruik van middelen; - de bescherming van activa; - het voorkomen van fraude. Het principe van een functiescheiding moet, waar mogelijk, vooropstaan. Het is echter belangrijk dat functiescheiding goed gedoseerd wordt. Er moet een zo goed mogelijk evenwicht gezocht worden met responsabilisering. Als een functiescheiding overdreven of niet doelmatig gebeurt, vervalt men opnieuw in bureaucratie. Andere instrumenten van interne controle zijn bijvoorbeeld: duidelijke procedures en procesbeschrijvingen, gestructureerde en geformaliseerde zelfcontrole, een controle a priori zoals een visum, controle achteraf, … De provinciegriffier heeft een belangrijke opdracht met betrekking tot het interne controlesysteem: - hij moet het in overleg met het managementteam vaststellen en ter goedkeuring voorleggen aan de provincieraad; - hij staat in het algemeen in voor de organisatie van de werking van het systeem en brengt er het personeel van op de hoogte (dit onverminderd
222
De onderlinge samenhang van de managementinstrumenten in het Provinciedecreet
HOOFDSTUK 2
DE E L V
de opdrachten die aan andere organen of personeelsleden worden opgedragen inzake interne controle); - hij rapporteert jaarlijks aan de deputatie en aan de provincieraad over de werking van het interne controlesysteem. Aan de participatie van de burger is een apart deel van het Provinciedecreet gewijd. Daarin is zowel aandacht besteed aan de klachtenbehandeling en aan advies- en overlegorganen, als aan meer rechtstreekse vormen van inspraak, zoals de verzoekschriften, voorstellen en volksraadplegingen (zie blz. 377 e.v.).
B THEORETISCH RAAMWERK VOOR DE ONDERLINGE SAMENHANG Jürgen Spanhove en Koen Verhoest hebben een raamwerk ontwikkeld voor het illustreren van de onderlinge samenhang binnen “Government Governance” in het algemeen en de Vlaamse operatie “Beter Bestuurlijk Beleid” in het bijzonder (zie: Steunpunt Bestuurlijke Organisatie Vlaanderen 20072011: Cluster 1 - onderzoekslijn Government Governance: theoretische en normatieve modellen voor deugdelijk bestuur in de Vlaamse overheid). In dit raamwerk maken de auteurs een onderscheid tussen vier groepen instrumenten of processen: - sturen; - beheersen; - verantwoorden; - toezicht houden. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen drie te integreren cycli van planning, implementatie, monitoring en bijsturing: - de beleidscyclus; - de beheer- en contractcyclus; - de financiële cyclus. En ten slotte zien zij de volgende hoofdprincipes: - accountability (aanspreekbaarheid); - transparantie; - efficiëntie; - effectiviteit; - ethisch handelen.
C DE ONDERLINGE SAMENHANG VAN MANAGEMENT INSTRUMENTEN IN HET PROVINCIEDECREET Het theoretisch raamwerk dat hierboven is geschetst, laat toe om de verschillende vernieuwingen die voorkomen in het Provinciedecreet te ordenen en er de onderlinge samenhang van in te zien. De onderlinge samenhang van de managementinstrumenten in het Provinciedecreet
223
DE E L V
H OOFDSTUK 2
Het belangrijkste instrument om te sturen, is de geïntegreerde planning die het Provinciedecreet invoert. En dit op twee niveaus: enerzijds de strategische meerjarenplanning voor de hele legislatuur en anderzijds het budget per kalenderjaar. De integratie van de beleidscyclus en de financiële cyclus staat hierbij voorop. De beheersovereenkomsten en samenwerkingsovereenkomsten met de verzelfstandigde agentschappen, laten toe om de beleidscyclus en financiële cyclus ook af te stemmen met een beheer- en contractcyclus. Dat er ook aandacht is voor het beheersen blijkt uit verschillende concepten. Op het vlak van de beheersing van de organisatie, wordt het organogram als kader gehanteerd. Het managementteam bewaakt de eenheid in werking, de kwaliteit van de dienstverlening en de interne communicatie. De duidelijke verdeling van bevoegdheden en verantwoordelijkheden tussen de provinciale bestuursorganen is een element van beheersing van de procedures. Elke provincie kan dit op maat vormgeven via delegatie van bevoegdheden van de provincieraad naar de deputatie en van de deputatie naar de administratie. De afsprakennota kan dienen om de wederzijdse verwachtingen van de politieke verkozenen en van de administratie expliciet te verwoorden. De deontologische codes spitsen toe op de waarden en op het gedrag. Interne controle, beheerscontrole en klachtenmanagement zijn de toetssteen of doelstellingen ook worden gehaald. De talrijke vormen van rapportering van de provinciegriffier, de financieel beheerder en de deputatie, zijn voorbeelden van de aandacht voor het verantwoorden met de rechtstreeks verkozen provincieraad als hoogste orgaan. Het Provinciedecreet voorziet in vormen van extern toezicht via zowel het bestuurlijk toezicht als via de externe audit. Naast de door het Provinciedecreet ingevoegde externe audit, dient voor de provincies ook melding gemaakt te worden van de bevoegdheden van het Rekenhof. Veel van de vernieuwingen uit het Provinciedecreet zijn niet meer dan een kans, een opportuniteit, waar elke provincie al dan niet gebruik van maakt. Het Provinciedecreet maakt veel mogelijk. Het Provinciedecreet laat maatwerk toe. Maar het is elke provincieraad, elke deputatie, elke provinciegriffier of financieel beheerder die mee vormgeeft aan de eigen organisatie door de manier waarop van die mogelijkheden gebruik wordt gemaakt. Het gevaar is niet ondenkbeeldig, dat elk van die mogelijkheden die het Provinciedecreet biedt apart wordt bekeken en afgewogen. Er kan daarom niet genoeg beklemtoond worden dat er een onderlinge samenhang bestaat tussen de verschillende vernieuwingen uit het Provinciedecreet. Een consistente blauwdruk over waarheen men wil met de eigen organisatie zou als het ware het toetsingskader moeten zijn voor alle afwegingen die de bestuursorganen maken over de richting die men inslaat met de implementatie van het Provinciedecreet. En zo’n blauwdruk komt dan best tot stand vanuit een gemeenschappelijke visie die gedragen wordt door provincieraad, deputatie, provinciegriffier, financieel beheerder, managementteam en uiteindelijk de hele organisatie.
224
De onderlinge samenhang van de managementinstrumenten in het Provinciedecreet
HOOFDSTUK 3
3
DE E L V
HET MANAGEMENTTEAMMODEL OF DIENSTHOOFDENMODEL
Het Provinciedecreet kiest voor het managementteammodel als provinciaal organisatiemodel. Dit managementteammodel is een toepassing van het zogenaamde diensthoofdenmodel. De provinciegriffier, de financieel beheerder en een aantal diensthoofden vormen samen het managementteam. Dit team vervult een belangrijke rol voor de coördinatie van de provinciale diensten.
Tijdens het voorbereidingsproces voor het Gemeentedecreet, werd een onderscheid gemaakt tussen drie organisatiemodellen: - het wettelijke model; - het schepenmodel; - het diensthoofdenmodel. Deze drie modellen kunnen mutatis mutandis ook toegepast worden voor de provinciale organisatie. Je zou dan kunnen spreken van een wettelijk model, een gedeputeerdenmodel en een diensthoofdenmodel.
Het managementteammodel of diensthoofdenmodel
225
DE E L V
H OOFDSTUK 3
Het wettelijk model is gebaseerd op de principes die aan de basis lagen van de Provinciewet, zoals deze van toepassing was tot het Provinciedecreet is ingevoerd. De provinciegriffier staat aan het hoofd van de provinciale diensten. Hij moet persoonlijk instaan voor de interne consistentie binnen de provinciale administratie en voor de afstemming met de politieke bestuursorganen. De financieel beheerder heeft eigen bevoegdheden en verantwoordelijkheden.
226
Het managementteammodel of diensthoofdenmodel
HOOFDSTUK 3
DE E L V
De deputatie is een collegiaal orgaan. Bevoegdheden worden steeds uitgeoefend via besluitvorming in de vergaderingen van de deputatie. Dit belet niet dat er tussen gedeputeerden een taakverdeling gebeurt en dat elke gedeputeerde bevoegd is voor de (politieke) voorbereiding en opvolging van de collegiale besluitvorming. In het gedeputeerdenmodel impliceert deze bevoegdheid ook dat rechtstreeks instructies gegeven kunnen worden aan de diensthoofden, zonder tussenkomst van de provinciegriffier.
Art. 92, 93 en 94
Het Provinciedecreet gaat uit van een variante op het diensthoofdenmodel. Namelijk het zogenaamde managementteammodel. Dit model wijkt op enkele belangrijke punten af van het wettelijk model van de vroegere Provinciewet. De interne consistentie binnen de provinciale administratie is niet langer de verantwoordelijkheid van de provinciegriffier alleen, maar mede van het managementteam. In dit model is het de bedoeling dat de leidinggevende ambtenaren meer gaan handelen als een team. Daardoor is het voor de deputatie interessanter om zelf ook als team op te treden, in plaats van elk afzonderlijk richtlijnen te geven aan individuele diensthoofden. Indirect ondersteunt dit dus ook het collegialiteitsbeginsel van de deputatie. De rol van de provincieraad en de deputatie is in dit model het voeren van het beleid, via de agendabepaling, de besluitvorming en de controle op de uitvoering. De administratie is verantwoordelijk voor de voorbereiding en voor de uitvoering van het beleid en voor de systematische administratieve voorbereiding van de evaluatie ervan. Het managementteam ondersteunt de coördinatie van de provinciale diensten bij de beleidsvoorbereiding, de beleidsuitvoering en de beleidsevaluatie. Eerder dan de beleidsvoorbereiding toe te vertrouwen aan een gespecialiseerde dienst, kiest men ervoor om de specialistische expertise van de diensthoofden hiervoor in te zetten en dit via een onderlinge afstemming in het managementteam. Het managementteam bewaakt de eenheid in de werking, de kwaliteit van de organisatie en de werking van de provinciale diensten, alsook de interne communicatie. De afsprakennota tussen de deputatie en de provinciegriffier, geldt ook voor het managementteam. De provinciegriffier en de financieel beheerder overleggen met dit team, om de voorontwerpen van documenten voor te bereiden met betrekking tot het personeelsbeleid, het meerjarenplan en het budget en om het interne controlesysteem te ontwerpen. Het managementteam bestaat minstens uit de provinciegriffier en de financieel beheerder. Daarnaast kunnen ook andere personeelsleden lid zijn van het managementteam. Wie lid is, kan je afleiden uit het organogram dat de provincieraad heeft vastgesteld en dat aan bepaalde functies het lidmaatschap van het managementteam verbindt. De provinciegriffier zit het managementteam voor. Er is dus voldoende ruimte voor een specifieke invulling per provincie. De memorie van toelichting verduidelijkt dat het logisch is dat een aantal belangrijke coördinatoren of diensthoofden deel uitmaakt van het managementteam. Dit kunnen ook de belangrijkste budgethouders zijn als het bud-
Het managementteammodel of diensthoofdenmodel
227
DE E L V
H OOFDSTUK 3
gethouderschap in de provincie gedelegeerd wordt. Eventueel kan ook gedacht worden aan een stafmedewerker die een ondersteunende rol speelt in de beleidscylus. De eerste gedeputeerde (of een andere gedeputeerde die de eerste gedeputeerde aanduidt) neemt deel aan de vergaderingen met raadgevende stem. De gedeputeerden die deel uitmaken van het managementteam zetelen persoonlijk. Zij kunnen zich niet laten vertegenwoordigen door bijvoorbeeld kabinetsleden, provincieraadsleden of fractiepersoneel.
228
Het managementteammodel of diensthoofdenmodel
HOOFDSTUK 4
4
DE E L V
ORGANOGRAM
De provincieraad stelt het organogram van de provinciale diensten vast. De provincieraad kan deze bevoegdheid niet delegeren (zie blz. 255). Een organogram is een schematische voorstelling van de organisatiestructuur van de provinciale diensten. Er wordt in afgebeeld hoe de opdrachten en taken gegroepeerd zijn in provinciale diensten en welke gezagsverhoudingen er zijn. Het organogram moet de functies aanduiden waaraan het lidmaatschap van het managementteam is verbonden. De provinciegriffier kan de uitoefening van het dagelijkse personeelsbeheer enkel toevertrouwen aan leidinggevende personeelsleden, van wie de functies zijn aangegeven in het organogram.
Organogram
Art. 73
229
DE E L V
HOOFDS TUK 5
5
DE PROVINCIEGRIFFIER
De provinciegriffier is de hoogste leidinggevende ambtenaar van de provincie. De provincieraad stelt de provinciegriffier aan. De provinciegriffier is belast met de algemene leiding van de provinciale diensten. Hij is samen met het managementteam de scharnier tussen het politiek en het ambtelijk apparaat. Hij adviseert de provinciale bestuursorganen op beleidsmatig, bestuurskundig en juridisch vlak. Hij oefent als bestuursorgaan eigen bevoegdheden uit.
Art. 74 tot en met art. 82 en art. 85
A
RECHTSPOSITIE
Er is in elke provincie een provinciegriffier. Dit ambt wordt uitgeoefend door een personeelslid van de provincie en is onverenigbaar met andere ambten binnen hetzelfde provinciebestuur, met de hoedanigheid van personeelslid belast met bestuurlijk toezicht of met taken van externe audit bij de provincies. De onverenigbaarheden sluiten aan bij de sterker geworden nood aan functiescheiding ingevolge het Provinciedecreet. De provincieraad stelt de provinciegriffier aan. De raad doet dit uiterlijk binnen de zes maanden nadat het ambt vacant is geworden. Die termijn is onder bepaalde voorwaarden verlengbaar. Een nieuwe provinciegriffier kan ten vroegste zes maanden voor de beëindiging van het ambt van de uittredende provinciegriffier in dienst treden. De provinciegriffier legt de eed af tijdens een openbare vergadering van de provincieraad, in handen van de voorzitter. Het weigeren van de eedaflegging staat gelijk met het verzaken aan de aanstelling. De verbodsbepalingen die ingevolge artikel 27 § 1 en § 2 van het Provinciedecreet gelden voor de provincieraadsleden, zijn van toepassing op de provinciegriffier. Zo is het bijvoorbeeld voor de provinciegriffier verboden om rechtstreeks of onrechtstreeks een overeenkomst te sluiten met de provincie of een provinciaal extern verzelfstandigd agentschap, behalve een schenking aan deze rechtspersonen. De provinciegriffier kan evenmin vakbondsafgevaardigde zijn in het provinciebestuur, noch in de instellingen die van dit provinciebestuur afhangen. Het is voor de provinciegriffier ook verboden om daden van koophandel te stellen. Dit met uitzondering van daden van koophandel in het kader van de voogdij, de curatele over onbekwamen en de opdrachten die in naam van de provincie in private ondernemingen of verenigingen worden uitgevoerd. Hij mag niet deelnemen aan besprekingen noch aanwezig zijn bij de stemming over aangelegenheden waarin hij een rechtstreeks belang heeft.
230
De provinciegriffier
HOOFDSTUK 5
DE E L V
Het Provinciedecreet stelt als principe voorop dat de provincieraad een regeling vaststelt voor de vervanging van de provinciegriffier bij zijn afwezigheid of verhindering. Het is aan de provincieraad om een concrete vervangingsregeling uit te werken die aangepast is aan de noden van het eigen bestuur. In geval van gewettigde afwezigheid kan de provinciegriffier zelf, binnen de drie dagen en voor een periode van maximaal zestig dagen, in een vervanging voorzien. Hij kan enkel een plaatsvervanger aanstellen die vooraf door de provincieraad is erkend. Dergelijke aanstelling kan voor eenzelfde afwezigheid eenmaal worden verlengd. De provincieraad kan in alle gevallen van afwezigheid of verhindering een waarnemend provinciegriffier aanstellen. Enkel in spoedeisende gevallen kan die aanstelling ook door de deputatie gebeuren. In dit laatste geval moet de provincieraad die aanstelling in de eerstvolgende vergadering bekrachtigen. De provincieraad stelt in ieder geval een waarnemend provinciegriffier aan, als de afwezigheid of de verhindering van de provinciegriffier langer dan honderdtwintig dagen duurt, of bij vacature van het ambt. Een waarnemend provinciegriffier moet in principe altijd voldoen aan de voorwaarden voor de uitoefening van het ambt dat hij waarneemt, maar er wordt uitdrukkelijk verduidelijkt dat dit niet betekent dat hij ook geslaagd moet zijn voor de selectieprocedure voor het bekleden van het ambt dat hij tijdelijk waarneemt. Een waarnemer die de provinciegriffier zelf aanstelt of die de deputatie in een spoedeisend geval aanstelt, hoeft de eed niet in openbare vergadering af te leggen. De evaluatie van de provinciegriffier wijkt af van het principe dat de provinciepersoneelsleden op ambtelijk niveau worden geëvalueerd. De provinciegriffier wordt geëvalueerd door een evaluatiecomité, bestaande uit de deputatie en de voorzitter van de provincieraad. De evaluatie vindt plaats op basis van een voorbereidend rapport opgesteld door externe deskundigen in het personeelsbeleid. Deze externe deskundigen moeten hun verslag baseren op een evaluatiegesprek met de functiehouder en op een onderzoek waarbij minstens de leden van het managementteam en de voorzitters van de provincieraad en de deputatie betrokken worden. Het evaluatieresultaat waarover het evaluatiecomité stemt, is gunstig of ongunstig. Bij staking van stemmen wordt de provinciegriffier geacht een gunstige evaluatie te krijgen.
B
Art. 111
OPDRACHTEN
Het Provinciedecreet geeft omvangrijke bevoegdheden aan de provinciegriffier. De opdrachten van de provinciegriffier kunnen gegroepeerd worden in vier groepen:
De provinciegriffier
Art. 83 tot en met art. 85
231
DE E L V
H OOFDSTUK 5
— de provinciegriffier staat in voor de algemene leiding van de provinciale diensten. In die hoedanigheid staat hij aan het hoofd van het provinciepersoneel (met uitzondering van het personeel van de provinciale intern verzelfstandigde agentschappen). Hij heeft ook de leiding van het federaal personeel dat in de provinciale gouvernementen is tewerkgesteld overeenkomstig de richtlijnen van de provinciegouverneur (zie artikel 120 Provinciewet). Hij is bevoegd voor het dagelijks personeelsbeheer, binnen de omschrijving dat de provincieraad hieraan geeft. De deputatie kan dit dagelijks personeelsbeheer niet uitoefenen, wat een uitzondering vormt op de algemene uitvoeringsbevoegdheid van de deputatie. Het dagelijks personeelsbeheer bestaat vooral uit allerhande vormen van individueel personeelsbeheer en individuele toepassingen van de rechtspositieregeling. Het dagelijks personeelsbeheer kan ook bepaalde vormen van collectief personeelsbeheer bevatten, zoals het vaststellen van vakantiepe riodes. Hij kan het dagelijks personeelsbeheer delegeren aan leidinggevende personeelsleden waarvan de functie aangegeven is in het organogram. Hij is voorzitter van het managementteam. Hij staat in voor de interne controle op de werking van de provinciale diensten. Hij organiseert de behandeling van de briefwisseling en organiseert het beheer van het archief. — de provinciegriffier is de scharnier tussen de provincieraad en de deputatie enerzijds en de administratie anderzijds. Hij sluit, mede namens het managementteam, een afsprakennota met de deputatie over de onderlinge samenwerking en de omgangsvormen tussen bestuur en administratie. De afsprakennota is een instrument voor het management van de relaties tussen het politiek en het ambtelijk apparaat. Men neemt aan dat het echter als “contract” geen direct juridisch bindende kracht heeft. De provinciegriffier zorgt voor de medewerking van de administratie aan de beleidscyclus (voorbereiding, uitvoering en ambtelijke voorbereiding van de evaluatie van het beleid). Hij bereidt de zaken voor die aan de provincieraad, de provincieraadscommissies en de deputatie worden voorgelegd. Hij zorgt voor het opstellen van het voorontwerp van een aantal belangrijke documenten inzake personeelsbeleid, meerjarenplan en budget. — de provinciegriffier ondersteunt de werking van de provincieraad en van de deputatie. Hij woont deze vergaderingen bij. De notulen worden onder zijn verantwoordelijkheid opgesteld. Hij kan de vergaderingen van de provincieraadscommissies bijwonen. Hij heeft een ruime adviesfunctie. Hij adviseert immers op eigen initiatief of op vraag, de provinciale bestuursorganen en dit zowel op beleidsmatig, bestuurskundig als juridisch vlak. — de provinciegriffier oefent als bestuursorgaan bepaalde bevoegdheden uit. Dit zijn vooreerst de bevoegdheden die het Provinciedecreet aan de provinciegriffier toewijst, namelijk het dagelijks personeelsbeheer. Dit kunnen ook de bevoegdheden van dagelijks bestuur zijn die de deputatie
232
De provinciegriffier
HOOFDSTUK 5
DE E L V
aan hem heeft toegewezen overeenkomstig artikel 58 van het Provinciedecreet. Dit kunnen ook bevoegdheden zijn die de provincieraad of de deputatie als budgethouder delegeren aan de provinciegriffier. Dit zijn ten slotte ook opdrachten die door andere wettelijke of decretale bepalingen aan de provinciegriffier zijn toegewezen, zoals bijvoorbeeld zijn taken in de procedure bij het optreden van de deputatie als administratief rechtscollege. De gezagsverhoudingen ten aanzien van de provinciegriffier, zijn complex. De provinciegriffier sluit enkel met de deputatie een afsprakennota; hij rapporteert ook enkel aan de deputatie wat betreft de algemene leiding van de provinciale diensten. Maar hij moet, tenzij anders bepaald in de afsprakennota, de onderrichtingen volgen van: - de provincieraad; - de voorzitter van de provincieraad; - de deputatie; - de provinciegouverneur (als voorzitter van de deputatie). En dit telkens naargelang hun respectievelijke bevoegdheden. De provinciegouverneur kan de provinciegriffier ten slotte ook richtlijnen geven wat betreft de leiding van het federaal personeel bij de provinciale gouvernementen.
De provinciegriffier
233
DE E L V
HOOFDS TUK 6
6
DE FINANCIEEL BEHEERDER
Er is in elke provincie een financieel beheerder. De provincieraad stelt de financieel beheerder aan. De financieel beheerder is verantwoordelijk voor de financiële component van de beleidscyclus. Hij oefent een wetmatigheidscontrole uit. Hij staat in voor de uitvoering van betalingen.
Art. 74 tot en met art. 82
RECHTSPOSITIE
De bepalingen over de rechtspositie van de financieel beheerder zijn gemeenschappelijk (en mutatis mutandis gelijkluidend) met deze van de provinciegriffier.
Art. 89, 90 en 91
A
B
OPDRACHTEN
De opdrachten van de financieel beheerder zijn samen te vatten in drie groepen: - een eerste reeks opdrachten, vervult de financieel beheerder onder de functionele leiding van de provinciegriffier. Het betreft een aantal beleidsvoorbereidende taken, zoals het opstellen van de financiële nota’s bij het meerjarenplan en het budget en de interne kredietaanpassingen, en de financiële analyse en beleidsadvisering. Het betreft daarnaast ook een aantal eerder beleidsuitvoerende taken, zoals de boekhouding en het thesauriebeheer met uitzondering van het kasbeheer; - een tweede reeks opdrachten vervult de financieel beheerder in volle onafhankelijkheid. Het betreft de voorafgaande krediet- en wetmatigheidscontrole van de beslissingen met budgettaire en financiële impact en het debiteurenbeheer, in het bijzonder de invordering van fiscale en niet-fiscale ontvangsten; - een derde reeks opdrachten zijn de taken die door of krachtens de wet of het decreet aan de provincieontvanger werden toevertrouwd; hij staat in voor de uitvoering van de betalingen van de girale uitgaven, na betalingsopdracht van de provinciegriffier. De gezagsverhoudingen ten aanzien van de financieel beheerder zijn meervoudig. Hij rapporteert aan de provinciegriffier voor de opdrachten die hij onder de functionele leiding van de provinciegriffier uitvoert. Het Provinciedecreet gaat op dat vlak uit van een samenwerkingsmodel tussen de provinciegriffier en de financieel beheerder.
234
De financieel beheerder
HOOFDSTUK 6
DE E L V
Voor de opdrachten die hij in volle onafhankelijkheid uitvoert, rapporteert de financieel beheerder rechtstreeks aan de deputatie en aan de provincieraad. De term in volle onafhankelijkheid betekent dat de financieel beheerder zelf bepaalt hoe de opdrachten vervuld worden. De provincieraad kan enkel beoordelen of minimaal het resultaat behaald wordt wat van een goede financieel beheerder mag worden verwacht.
De financieel beheerder
235
DE E L V I
Bevoegdheden
Hoofdstuk 1
Algemene bevoegdheidsomschrijving van de provinciale
bestuursorganen
Hoofdstuk 2
Juridische instrumenten voor de beleidsvoering
Hoofdstuk 3
Personeel
Hoofdstuk 4
Planning en financieel beheer van de provincie
Hoofdstuk 5
Provinciaal patrimonium
Hoofdstuk 6
Overheidsopdrachten
Hoofdstuk 7
Politionele bevoegdheden
Hoofdstuk 8
Akten van de provincie
Hoofdstuk 9
Rechtsgedingen
HOOFDSTUK 1
DE E L V I
1 ALGEMENE BEVOEGDHEIDS OMSCHRIJVING VAN DE PROVINCIALE BESTUURSORGANEN
A
DE PROVINCIERAAD
In de provincie beschikt de provincieraad over de volheid van bevoegdheid voor alle opdrachten van de provincies die vermeld zijn in artikel 2 van het Provinciedecreet. Dit zijn zowel de opdrachten van provinciaal belang als deze van algemeen belang.
a
Volheid van bevoegdheid
Onder voorbehoud van de toepassing van andere wettelijke of decretale bepalingen beschikt de provincieraad over de volheid van bevoegdheid ten aanzien van alle provinciale bevoegdheden, vermeld in artikel 2 van het Provinciedecreet (zie blz. 8 e.v.). Dit betekent dat de provincieraad bevoegd is om elke aangelegenheid te regelen of hierover de gewenste beslissingen te nemen, tenzij als die aangelegenheid uitdrukkelijk aan een ander provinciaal bestuursorgaan zoals bijvoorbeeld de deputatie is toevertrouwd. Elk ander provinciaal bestuursorgaan moet zijn bevoegdheid in een welbepaalde aangelegenheid kunnen staven, ofwel met een uitdrukkelijke bepaling in het Provinciedecreet zelf, ofwel met een bepaling in een ander decreet of in een wet, ofwel door een delegatie van bevoegdheid.
Art. 42
Naast het algemeen principe dat de provincieraad beschikt over de volheid van bevoegdheid, worden ook specifieke bevoegdheden door het Provinciedecreet zelf of door een ander decreet of wet toegewezen of voorbehouden aan de provincieraad. Een toegewezen bevoegdheid is een bevoegdheid die men uitdrukkelijk aan een welbepaald bestuursorgaan toekent, maar waarbij niet verboden wordt dat dit orgaan die bevoegdheid delegeert volgens de regels van het Provinciedecreet. Een voorbehouden bevoegdheid is een bevoegdheid die niet alleen uitdrukkelijk aan een welbepaald bestuursorgaan wordt toegewezen, maar waar bovendien uitdrukkelijk is gesteld dat deze niet verder kan worden gedelegeerd. Artikel 92 van het Provinciedecreet stelt bijvoorbeeld dat de provincieraad bevoegd is voor de aanstelling en het ontslag van de personeelsleden die lid zijn van het managementteam. Dit is een toegewezen bevoegdheid, want artikel 43 van het Provinciedecreet verbiedt niet dat deze bevoegdheid gedelegeerd wordt naar de deputatie. Volgens artikel 80 van het Provinciedecreet
Algemene bevoegdheidsomschrijving van de provinciale bestuursorganen
239
DE E L V I
H OOFDSTUK 1
is de provincieraad bijvoorbeeld bevoegd om de provinciegriffier en de financieel beheerder aan te stellen. Dit is een voorbehouden bevoegdheid want volgens artikel 43 van het Provinciedecreet is het verboden om deze bevoegdheid te delegeren. Art. 42 en 43
b
Opdrachten van provinciaal belang
De provincieraad is het provinciaal bestuursorgaan dat de belangrijke beleidskeuzes maakt en daardoor richting geeft aan het provinciaal bestuur. Artikel 42 van het Provinciedecreet verwoordt dit principe op een tweevoudige manier: - de provincieraad bepaalt het beleid van de provincie en kan daartoe algemene regels vaststellen; - de provincieraad stelt alle provinciale reglementen vast; dit kunnen politieverordeningen zijn (overeenkomstig artikel 85 van de Provinciewet) of reglementen over het provinciaal beleid, of provinciale belasting- of retributiereglementen of reglementen op het inwendig bestuur van de provincie. De provincieraad kan bij reglement bepaalde bevoegdheden toevertrouwen aan de deputatie; de provincieraad bepaalt dus zelf in welke mate hij zijn eigen bevoegdheden naar de deputatie delegeert. Dat een dergelijke delegatie bij reglement moet gebeuren, verzekert een gepaste openbaarheid. Reglementen worden immers op de provinciale website gepubliceerd. De delegatiemogelijkheden van de provincieraad zijn echter niet onbeperkt. De provincieraad mag een aantal essentiële beslissingen voor het bestuur van de provincie niet afstaan en onttrekken aan de bevoegdheid van de rechtstreeks verkozen provincieraadsleden. Artikel 43 van het Provinciedecreet onttrekt in een eerste paragraaf de bevoegdheden die uitdrukkelijk aan de provincieraad zijn toegewezen in het kader van medebewind aan de mogelijkheid tot delegatie. De tweede paragraaf van hetzelfde artikel 43 van het Provinciedecreet bevat een limitatieve lijst met niet-delegeerbare bevoegdheden. We kunnen deze lijst als volgt samenvatten: - alle bevoegdheden die aan de provincieraad zijn toegewezen in verband met de organisatie en de werking van de provincieraad zelf (titel II, hoofdstuk I, afdeling I en II van het Provinciedecreet), bijvoorbeeld het vaststellen van het huishoudelijk reglement, het onderzoek van de geloofsbrieven, de vervallenverklaring, de samenstelling van het bureau en van de commissies, het vaststellen van de deontologische code, …; ook het bepalen van de wijze waarop de notulen van de deputatie worden verstuurd aan de provincieraadsleden; - de reglementerende bevoegdheid, zoals het vaststellen van provinciale reglementen en het bepalen van straffen op de overtreding van die regle-
240
Algemene bevoegdheidsomschrijving van de provinciale bestuursorganen
HOOFDSTUK 1
DE E L V I
menten; het vaststellen van de provinciebelastingen; het vaststellen van de machtiging tot het heffen van retributies en de voorwaarden ervan; - het uitzetten van de grote beleidslijnen, met name het vaststellen van het meerjarenplan en de aanpassingen ervan, het budget en de budgetwijzigingen; goedkeuren van de rapportering over de beleidsuitvoering via de jaarrekeningen en de geconsolideerde jaarrekening; - de grote opties om participatie van de burger bij het beleid te realiseren, zoals het inrichten van adviesraden en overlegstructuren en het vaststellen van een systeem van klachtenbehandeling; - de krachtlijnen voor de eigen provinciale organisatie, zoals het vaststellen van het organogram, de aanduiding van de functies waaraan het lidmaatschap van het managementteam is gekoppeld, de formatie en de rechtspositieregeling van het provinciepersoneel; - het oprichten van extern verzelfstandigde agentschappen en het beslissen tot oprichting van, deelname aan of vertegenwoordiging in instellingen, verenigingen en ondernemingen; het goedkeuren van beheersovereenkomsten met een autonoom provinciebedrijf en van samenwerkingsovereenkomsten met een provinciaal extern verzelfstandigd agentschap in privaatrechtelijke vorm; het aanstellen en ontslaan van de leden van de raad van bestuur van een autonoom provinciebedrijf, de goedkeuring van het budget en de jaarrekening en de ontbinding en vereffening van een autonoom provinciebedrijf; het aanstellen van de provinciale vertegenwoordigers in een extern verzelfstandigd agentschap in privaatrechtelijke vorm; - het aanstellen en ontslaan van de provinciegriffier en de financieel beheerder en in voorkomend geval de ombudsman, alsook de sanctie- en tuchtbevoegdheid ten aanzien van die personeelsleden; de bevoegdheden met betrekking tot het aanstellen van een waarnemend provinciegriffier of een waarnemend financieel beheerder zoals bepaald in artikel 78 § 2, 1ste en 2de lid van het Provinciedecreet; - het goedkeuren van het algemeen kader van het interne controlesysteem nadat het is vastgesteld door de provinciegriffier na overleg met het managementteam; - het vaststellen van een aantal belangrijke interne spelregels binnen het bestuur; in het bijzonder het vaststellen wat onder het begrip “dagelijks bestuur” moet worden verstaan (op die manier bepaalt de provincieraad de marges waarbinnen de deputatie bevoegd is om het budgethouderschap voor aangelegenheden van dagelijks bestuur te delegeren aan de provinciegriffier; via het begrip “dagelijks bestuur” bepaalt de provincieraad ook voor welke opdrachten de deputatie bevoegd is voor het vaststellen van de wijze van gunnen en van de voorwaarden van overheidsopdrachten); de voorwaarden waaronder het budgethouderschap gedelegeerd kan worden voor aangelegenheden die het dagelijks bestuur te boven gaan; het vaststellen van wat onder het begrip “dagelijks personeelsbeheer” moet worden verstaan; de beslissing dat er in een intern verzelfstandigd agentschap geheel of gedeeltelijk een beroep kan worden gedaan op saldobudgettering;
Algemene bevoegdheidsomschrijving van de provinciale bestuursorganen
241
DE E L V I
H OOFDSTUK 1
- het vaststellen van de structurele onbestuurbaarheid van de provincie; - een aantal belangrijke individuele rechtshandelingen, zoals het vaststellen van de wijze waarop de opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten worden toegewezen en het vaststellen van de voorwaarden ervan, behalve indien de opdracht nominatief in het vastgestelde budget is opgenomen en behalve indien de opdracht past binnen het begrip “dagelijks bestuur” waarvoor de deputatie bevoegd is; het stellen van daden van beschikking met betrekking tot onroerende goederen behoudens indien de verrichting nominatief in het vastgestelde budget is opgenomen of behoudens de toegewezen bevoegdheden van de deputatie met betrekking tot verhuring, concessie, pacht, jacht- en visrechten van meer dan negen jaar; het definitief aanvaarden van schenkingen en het aanvaarden van legaten; het beslissen tot het optreden in rechte als een lid van de deputatie een rechtstreeks belang heeft bij de zaak zoals beschreven in artikel 27 § 1, 1° van het Provinciedecreet; het zonder voorafgaande budgetwijziging voorzien in uitgaven die door dwingende en onvoorziene omstandigheden worden vereist; het herschikken van de financiële lasten van de opgenomen leningen door die lasten te spreiden over een langere periode; het aangaan van dadingen; - en ten slotte alle aan de provincieraad voorbehouden bevoegdheden, namelijk beslissingen die de wet, het decreet of het uitvoeringsbesluit uitdrukkelijk aan de provincieraad voorbehoudt met verbod om deze verder te delegeren aan een ander bestuursorgaan. Art. 260
c
Opdrachten van algemeen belang
Eerder uitzonderlijk wordt de provincieraad belast met een opdracht van algemeen belang. Bijvoorbeeld het geven van advies over de veranderingen die worden voorgesteld betreffende de grenzen van de provincie, de arrondissementen, kiesdistricten, kantons en gemeenten.
B
DE DEPUTATIE
De deputatie heeft de volgende bevoegdheden ten aanzien van de provinciale besluitvorming: - voorbereiding van alle beraadslagingen en besluiten van de provincieraad en van de deputatie zelf; - uitvoering van de beslissingen van de provincieraad en van de deputatie zelf; - beslissing van alle zaken die tot het dagelijks bestuur van de provincie behoren; - beslissing van alle zaken die door de provincieraad aan de deputatie zijn gedelegeerd; - beslissing over een aantal concreet opgesomde materies.
242
Algemene bevoegdheidsomschrijving van de provinciale bestuursorganen
HOOFDSTUK 1
DE E L V I
De deputatie heeft ook tal van bevoegdheden van algemeen belang (medebewind). Ten slotte heeft de deputatie naast bovenstaande bevoegdheden van actief bestuur nog een beperkt aantal taken als administratief rechtscollege om geschillen van bestuur te beslechten.
a
Toegewezen en voorbehouden bevoegdheden
De deputatie heeft slechts toegewezen of voorbehouden bevoegdheden. Dit in tegenstelling tot de provincieraad, die over de volheid van bevoegdheid beschikt. Toch is de impact van de deputatie op de provinciale beleidsvoering groot. De deputatie is immers bevoegd om de beraadslagingen en besluiten van de provincieraad voor te bereiden; het is daarom vooral de deputatie die bepaalt welke voorstellen van beslissing aan de provincieraad worden voorgelegd.
b
Art. 57
Opdrachten van provinciaal belang
Artikel 57, § 1 en 2 van het Provinciedecreet bakent de bevoegdheid van de deputatie af via vier algemene categorieën van opdrachten: - de deputatie bereidt alle beraadslagingen en besluiten van de provincieraad voor; - de deputatie voert haar eigen beslissingen en die van de provincieraad uit; - de deputatie beslist over alle zaken die tot het dagelijks bestuur van de provincie behoren; - de deputatie oefent alle bevoegdheden uit die aan dit college zijn toevertrouwd door de provincieraad.
Art. 57 en 58
Daarnaast somt artikel 57, § 3, 4 en 4bis van het Provinciedecreet ook nog een uitgebreide lijst met concrete bevoegdheden op die aan de deputatie worden toegewezen. Het zijn aangelegenheden die de decreetgever als het ware hoe dan ook tot het dagelijks bestuur rekent en die een provincieraad niet aan de deputatie kan onttrekken. Deze bevoegdheden houden verband met: - het provinciaal patrimonium. De deputatie is bevoegd voor de daden van beheer over de provinciale inrichtingen en eigendommen, binnen de door de provincieraad desgevallend vastgestelde algemene regels; de deputatie is ook bevoegd voor het stellen van daden van beschikking met betrekking tot roerende goederen; de deputatie is ten slotte bevoegd voor de daden van beschikking met betrekking tot de onroerende goederen voor zover de verrichting nominatief in het vastgestelde budget is opgenomen of voor zover die daden van beschikking betrekking hebben op verhuring, conces-
Algemene bevoegdheidsomschrijving van de provinciale bestuursorganen
243
DE E L V I
H OOFDSTUK 1
sie, pacht, jacht- en visrechten van meer dan negen jaar, behoudens het vaststellen van de contractvoorwaarden waarvoor de provincieraad bevoegd blijft; zowel voor de roerende goederen als met betrekking tot de onroerende goederen zijn de dadingen uitgesloten van de bevoegdheid van de deputatie; - het provinciepersoneel. De deputatie is bevoegd voor het aanstellen en het ontslaan van het personeel, alsook voor de sancties en de tucht; een en ander onverminderd de bevoegdheden van de provincieraad ten aanzien van de provinciegriffier, de financieel beheerder, de ombudsman, de effectieve leden van het managementteam en de gevallen waarin aan de provincieraad door of krachtens de wet of het decreet een dergelijke bevoegdheid is opgedragen; - het afsluiten van de afsprakennota met de provinciegriffier; - de provinciale financiën. De deputatie is bevoegd voor het financieel beheer, onverminderd de bevoegdheden van de provincieraad; de deputatie is ook bevoegd om leningen aan te gaan voor een periode langer dan één jaar en om de financiële lasten van de opgenomen leningen te herschikken door die lasten te spreiden over een kortere of gelijke periode; de deputatie is bevoegd voor de vaste belegging van kapitalen voor een periode langer dan één jaar; - de provinciale overheidsopdrachten. De deputatie is in de ontwerpfase enkel bevoegd voor de vaststelling van de wijze van gunning en de voorwaarden van overheidsopdrachten als het gaat om een opdracht van dagelijks bestuur of als de opdracht nominatief in het vastgestelde budget is opgenomen en de provincieraad de wijze van gunning en de voorwaarden niet zelf heeft vastgesteld; de deputatie is steeds bevoegd voor het voeren van de gunningsprocedure, de gunning en de uitvoering van overheidsopdrachten; - het vertegenwoordigen van de provincie. De deputatie is bevoegd om de provincie te vertegenwoordigen in gerechtelijke en buitengerechtelijke gevallen; de deputatie beslist over het in rechte optreden namens de provincie onverminderd de bevoegdheden van de provincieraad zoals voorzien in artikel 186 van het Provinciedecreet; - het provinciearchief. De deputatie is bevoegd voor de zorg voor het provinciearchief, waaronder de titels; - het overzicht van de externe verzelfstandigingen en participaties van de provincie. De deputatie houdt een volledig en geactualiseerd overzicht bij van de extern verzelfstandigde agentschappen en van de verenigingen, stichtingen, vennootschappen en intergemeentelijke samenwerkingsverbanden waarin de provincie deelneemt. De deputatie kan beslissen om de uitoefening van sommige bevoegdheden te delegeren. Een eerste delegatiemogelijkheid bestaat erin om een of meer gedeputeerden te belasten met een bepaalde opdracht. Volgens artikel 57, § 1 van het Provinciedecreet kan een dergelijke delegatie aan één of meer gedeputeerden enkel betrekking hebben op:
244
Algemene bevoegdheidsomschrijving van de provinciale bestuursorganen
HOOFDSTUK 1
DE E L V I
- de uitvoering van een beslissing van de provincieraad of de deputatie; - het onderzoek van een zaak. Een bevoegdheid om te beslissen kan dus niet gedelegeerd worden aan een gedeputeerde. De deputatie kan daarentegen wel de uitoefening van bepaalde beslissingsbevoegdheden toevertrouwen aan de provinciegriffier. Dit kan echter niet voor alle bevoegdheden. Artikel 58 van het Provinciedecreet begint met te bepalen dat de uitdrukkelijk toegewezen bevoegdheden van medebewind uitgesloten zijn van delegatie. In de aanhef van artikel 58 is voor alle duidelijkheid ook bepaald dat de regels inzake delegatie geen afbreuk doen aan de toepassing van de bepalingen over het budgethouderschap (art. 155 Provinciedecreet) en de verzelfstandiging (titel VII). Daarnaast bevat artikel 58 ook nog een limitatieve lijst met bevoegdheden van de deputatie, die niet aan de provinciegriffier kunnen worden toevertrouwd. Niet delegeerbaar zijn: - de voorbereiding van de beraadslagingen en besluiten van de provincieraad; - het vaststellen op eigen initiatief van de wijze van gunning en de voorwaarden van overheidsopdrachten in gevallen van dwingende en onvoorziene omstandigheden; - de door de provincieraad gedelegeerde bevoegdheden met betrekking tot het aanwijzen, het ontslaan en de sanctie- en tuchtbevoegdheden met betrekking tot de personeelsleden waaraan het organogram het lidmaatschap van het managementteam verbindt; - het stellen van daden van beschikking met betrekking tot onroerende goederen voor zover de verrichting nominatief in het vastgestelde budget is opgenomen of voor zover die daden van beschikking betrekking hebben op verhuring, concessie, pacht, jacht- en visrechten van meer dan negen jaar; - het beslissen tot het optreden in rechte en het vertegenwoordigen van de provincie; - het afsluiten van de afsprakennota; - het aangaan van leningen voor een periode langer dan één jaar; - een aantal opgesomde bevoegdheden inzake het financieel beheer (namelijk deze vermeld in artikel 151, 153, 155, § 2, 1ste en 2de lid en § 3, artikel 156, § 4, 157, 159, § 2 en 164 Provinciedecreet); - en ten slotte: alle beslissingen die de wet, het decreet of het uitvoeringsbesluit uitdrukkelijk aan de deputatie voorbehoudt. De provinciegriffier oefent de hem toevertrouwde bevoegdheden persoonlijk uit of kan de uitoefening ervan toevertrouwen aan andere personeelsleden van de provincie. Zo’n subdelegatie aan andere personeelsleden is in elk geval onmogelijk voor het aanstellen en het ontslaan van personeel en de sancties en de tucht ten aanzien van het personeel. De provinciegriffier moet ook rekening
Algemene bevoegdheidsomschrijving van de provinciale bestuursorganen
245
DE E L V I
H OOFDSTUK 1
houden met de toepassing van artikel 155 van het Provinciedecreet met betrekking tot de mogelijkheden tot subdelegatie van het budgethouderschap.
c
Opdrachten van algemeen belang
Tal van wetten en decreten en uitvoeringsbesluiten vertrouwen bevoegdheden van algemeen belang toe aan de deputatie (medebewind). Bijvoorbeeld het georganiseerd administratief beroep tegen de uitdrukkelijke of stilzwijgende beslissing van het college van burgemeester en schepenen omtrent een vergunningsaanvraag inzake ruimtelijke ordening. In de aangelegenheden van medebewind is de deputatie ook bevoegd voor de voorbereiding en de uitvoering van de beslissingen. Reeds in het bestuursakkoord tussen de Vlaamse regering, de provincies en de gemeenten van 25 april 2003 was overeengekomen dat de voorbereiding en de uitvoering van alle beslissingen van de provincieraad en de deputatie tot de bevoegdheid van de deputatie behoren en moeten gebeuren met provinciaal personeel en dus niet met personeel dat onder de verantwoordelijkheid valt van de provinciegouverneur als commissaris van de Vlaamse regering.
d
Opdrachten als administratief rechtscollege
Naast de bevoegdheden als orgaan van actief bestuur beslecht de deputatie ook nog enkele geschillen van bestuur, als administratief rechtscollege. Vroeger had de deputatie een vrij omvangrijke bevoegdheid als administratief rechtscollege. En dit in twee domeinen: enerzijds de lokale fiscaliteit; anderzijds lokale verkiezingsaangelegenheden. De deputatie heeft deze bevoegdheden als administratief rechtscollege de afgelopen jaren in belangrijke mate verloren. Inzake lokale verkiezingsaangelegenheden blijft er bijvoorbeeld nog de bevoegdheid inzake de verkiezingen van politieraden (wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, artikelen 18bis tot en met 18quater). Inzake lokale fiscaliteit doet de deputatie uitspraak over de bij haar ingediende bezwaarschriften inzake polderbelastingen (W. 03/06/1957, art. 68). De bevoegdheid van de deputatie als administratief rechtscollege blijft geregeld door artikel 104 en artikel 104bis van de Provinciewet, die wat betreft de rechtsprekende taak van de deputatie, niet worden opgeheven door het Provinciedecreet (zie art. 261, 56° Provinciedecreet). Het koninklijk besluit van 17 september 1987 betreffende de procedure voor de deputatie in de gevallen waarin deze een rechtsprekende taak vervult, voert het artikel 104bis van de Provinciewet verder uit. Dit uitvoeringsbesluit is van toepassing voor zover door of krachtens de wet niet anders is bepaald. Deze zogenaamde geschillen van bestuur kunnen enkel betrekking hebben op politieke rechten. Geschillen over burgerlijke rechten behoren immers
246
Algemene bevoegdheidsomschrijving van de provinciale bestuursorganen
HOOFDSTUK 1
DE E L V I
uitsluitend tot de bevoegdheid van de gewone hoven en rechtbanken (art. 144 gecoördineerde Grondwet). Geschillen over politieke rechten behoren ook tot de bevoegdheid van dezelfde hoven en rechtbanken van de rechterlijke orde, maar de wet kan hierop uitzonderingen stellen en de kennisname van deze geschillen aan buitengerechtelijke (administratieve) rechtscolleges opdragen (art. 145 gecoördineerde Grondwet). Een rechtsprekende handeling van de deputatie mag enkel een legaliteitsoordeel (en geen opportuniteitsaspecten) bevatten en heeft gezag van gewijsde. Er is geen sprake van administratief toezicht (art. 162, 6° gecoördineerde Grondwet), noch van een rechterlijk wettigheidstoezicht op de uitspraak (art. 159 gecoördineerde Grondwet). Dit alles in tegenstelling tot het optreden van de deputatie als orgaan van actief bestuur.
C
ANDERE BESTUURSORGANEN
Andere provinciale bestuursorganen, zoals de provinciegouverneur, de provinciegriffier, de financieel beheerder of een budgethouder, hebben enkel toegewezen of voorbehouden bevoegdheden.
Algemene bevoegdheidsomschrijving van de provinciale bestuursorganen
247
DE E L V I
H OOFDSTUK 1
D SCHEMATISCH OVERZICHT VAN DE MOGELIJKHEDEN TOT DELEGATIE
BEVOEGDHEDEN PROVINCIERAAD
Wat volgt is een schematische illustratie van de mogelijkheden voor maatwerk met betrekking tot de bevoegdheidsverdeling tussen de bestuursorganen. Voorbehouden
Toegewezen
Toegewezen
bevoegdheden.
bevoegdheden.
bevoegdheden.
Niet
Bij reglement
Delegeerbaar aan
delegeerbaar.
delegeerbaar aan provinciegriffier. deputatie.
Zie art. 43, § 2
Zie art. 156, § 4 Zie art. 43, § 1
Toegewezen
bevoegdheden
medebewind.
Niet delegeerbaar.
BEVOEGDHEDEN DEPUTATIE
Zie art. 43, § 1
Voorbehouden
Gedelegeerde
Toegewezen
Toegewezen
bevoegdheden.
bevoegdheden.
bevoegdheden.
bevoegdheden.
Niet
Deels bij regle-
Bij reglement
Delegeerbaar aan
delegeerbaar.
ment subdele-
delegeerbaar aan
geerbaar aan
provinciegriffier.
personeel.
Zie art. 58, 1e en
Zie art. 155, § 3
provinciegriffier. Zie art. 58, 2e lid Zie art. 58, 1ste en
2e lid
2e lid Zie art. 155, § 2 Toegewezen
Zie art. 156, § 4
bevoegdheden
medebewind.
Niet delegeerbaar.
Zie art. 58, 1e lid
248
Algemene bevoegdheidsomschrijving van de provinciale bestuursorganen
BEVOEGDHEDEN PERSONEELSLID
BEVOEGDHEDEN PROVINCIEGRIFFIER
HOOFDSTUK 1
DE E L V I
Voorbehouden
Gedelegeerde
Gedelegeerde
Gedelegeerde
Toegewezen
bevoegdheden.
bevoegdheden.
bevoegdheden.
bevoegdheden.
bevoegdheden.
Niet
Deels subdele-
Deels subdele-
Delegeerbaar aan
delegeerbaar.
geerbaar aan
geerbaar aan
personeel.
personeel
personeel.
Zie art. 58, 3e lid
Zie art. 58, 3e lid
Zie art. 88
Zie art. 155, § 2
Zie art. 178, § 6
Gedelegeerde
Gedelegeerde
Gedelegeerde
Gedelegeerde
bevoegdheden.
bevoegdheden.
bevoegdheden.
bevoegdheden.
Algemene bevoegdheidsomschrijving van de provinciale bestuursorganen
249
DE E L V I
H OOFDSTUK 2
2
JURIDISCHE INSTRUMENTEN VOOR DE BELEIDSVOERING
De provincie stelt als publiekrechtelijke rechtspersoon rechtshandelingen via haar bestuursorganen. Er valt een onderscheid te maken tussen drie grote groepen van rechtshandelingen: - eenzijdige rechtshandelingen; - overeenkomsten of contracten; - oprichting van, deelname in of vertegenwoordiging in andere rechtspersonen.
A
SOORTEN RECHTSHANDELINGEN
De provincie is een publiekrechtelijke rechtspersoon. Om beleid te voeren en de eigen organisatie te besturen zal de provincie, binnen haar bevoegdheid, voornamelijk rechtshandelingen stellen, via besluitvorming van haar bestuursorganen. Een rechtshandeling is een handeling die men stelt met het oog op een welbepaald juridisch gevolg. We kunnen de soorten rechtshandelingen indelen in drie grote groepen: - eenzijdige rechtshandelingen stellen; - overeenkomsten of contracten afsluiten met anderen; - oprichten van, deelnemen in of zich laten vertegenwoordigen in andere rechtspersonen.
B
EENZIJDIGE RECHTSHANDELINGEN
We kunnen verschillende soorten eenzijdige rechtshandelingen onderscheiden: - beleidsplannen en beleidsnota’s; - reglementen; - individuele administratieve rechtshandelingen. In het privaatrecht is het uitgangspunt dat je niemand kunt verplichten om iets te geven, te doen of niet te doen, zonder zijn akkoord. In het bestuursrecht heeft een overheid daarentegen een bevoorrechte positie. Ze kan uitvoerbare beslissingen nemen, die de rechten of plichten van particulieren wijzigen zonder het akkoord van de betrokkene. Die beslissingen worden geacht wettelijk te zijn tot het tegendeel wordt bewezen. Overheidsbeslissingen zijn ook onmiddellijk uitvoerbaar zonder rechterlijke toelating.
250
Juridische instrumenten voor de beleidsvoering
HOOFDSTUK 2
DE E L V I
Volgens het Provinciedecreet bepaalt de provincieraad het beleid van de provincie en kan hij daartoe algemene regels vaststellen. Het Provinciedecreet bevat meerdere soorten beleidsplannen. De meest voor de hand liggende voorbeelden zijn het meerjarenplan en het budget. Maar ook de personeelsformatie is een beleidsplan met betrekking tot het aantal en de soorten betrekkingen die de provincieraad nodig vindt om het provinciaal beleid voor te bereiden en uit te voeren. Daarnaast bestonden er vroeger ook heel wat sectorale beleidsplannen. Met ingang van 1 januari 2014 wordt sterk gesnoeid in de sectorale beleidsplannen die de Vlaamse overheid via sectorale regelgeving oplegde aan de provinciale en lokale besturen. Basis voor die planlastvermindering is het decreet van 15 juli 2011 houdende vaststelling van de algemene regels waaronder in de Vlaamse Gemeenschap en het Vlaamse Gewest periodieke plan- en rapporteringsverplichtingen aan lokale besturen kunnen worden opgelegd (het zogenaamde ‘planlastendecreet’). De verplichting om sectorale plannen op te stellen is afgeschaft. In de plaats daarvan formuleerde de Vlaamse regering een aantal ‘Vlaamse beleidsprioriteiten’, meestal gekoppeld aan een specifieke subsidiëring. De Vlaamse overheid stimuleert of verplicht de provinciale en lokale besturen om in hun strategische meerjarenplanning voor de periode 2014-2019 − en de rapportering daarover − uitwerking te geven aan die Vlaamse beleidsprioriteiten.
Art. 42
Een reglement formuleert voorschriften in abstracte en algemene zin. Het is niet gericht op een welbepaald concreet geval of een bepaald individu, maar op een groep situaties. Een reglement kan bestaan uit normatieve bepalingen (rechten en plichten van personen). Het Provinciedecreet maakt een onderscheid tussen de volgende soorten reglementen met normatieve bepalingen: - politieverordeningen die verband houden met de handhaving van de openbare orde, rust en veiligheid (deze blijven geregeld door de federale Provinciewet); - reglementen die betrekking hebben op het provinciale beleid zoals bijvoorbeeld subsidiereglementen of stedenbouwkundige verordeningen; - belasting- en retributiereglementen. Reglementen kunnen ook institutionele bepalingen bevatten die betrekking hebben op de interne organisatie van de provincie. In het Provinciedecreet zijn deze aangeduid als de zogenaamde reglementen op het inwendig bestuur van de provincie. Een individuele rechtshandeling is niet van algemene strekking, maar is gericht op een concreet geval.
Juridische instrumenten voor de beleidsvoering
251
DE E L V I
H OOFDSTUK 2
C
OVEREENKOMSTEN
Een overeenkomst is een op wilsovereenstemming berustende meerzijdige rechtshandeling waarbij een of meer partijen jegens een of meer andere partijen, al of niet over en weer juridisch afdwingbare verbintenissen aangaan (zie: Walter van Gerven en Sofie Covemaeker, Verbintenissenrecht, Leuven/Leusden, Acco). Naargelang wie partij is bij een overeenkomst, maken we een onderscheid tussen: - privaatrechtelijke overeenkomsten (tussen privaatrechtelijke personen); - publiekrechtelijke overeenkomsten (tussen overheden); - publiek-privaatrechtelijke overeenkomsten (tussen een of meer overheden enerzijds en een of meer privaatrechtelijke personen anderzijds). Binnen de groep van publiek-privaatrechtelijke overeenkomsten tussen overheden en privaatrechtelijke personen maken we een onderscheid tussen: - gewone overeenkomsten (waarbij de overheid zoals een particulier optreedt, zoals bijvoorbeeld bij een koop of een huur); - administratieve overeenkomsten (waarbij de overheid optreedt vanuit een positie van bovengeschiktheid, zoals bijvoorbeeld bij een overheidsopdracht of bij een concessie van openbare dienst); - beleidsovereenkomsten (waarbij de overheid in samenwerking met een particulier beleidsopties in een bepaalde sector formuleert en/of afspraken maakt voor de uitvoering van het beleid). We kunnen de overeenkomsten ook ordenen in volgende categorieën: - benoemde contracten (die gedefinieerd zijn in een wetgeving en waarop een bijzondere wettelijke regeling van toepassing is); - onbenoemde contracten (die wezenlijk verschillen van benoemde contracten en waarop slechts de algemene regels van het contractenrecht van toepassing zijn); - gemengde contracten (die elementen van verschillende benoemde contracten bevatten). Weten of de overeenkomst die je maakt al dan niet een benoemd contract is, en zo ja over welk soort overeenkomst het gaat, is van doorslaggevend belang om te weten welke wettelijke regeling van toepassing is. Om een overeenkomst te kwalificeren moet je in eerste instantie nagaan wat het primair voorwerp is van de overeenkomst: de voornaamste reden waarom partijen beslissen tot de meerzijdige rechtshandeling. In de praktijk blijkt er vaak onduidelijkheid tussen het kwalificeren van een overeenkomst als: - subsidieovereenkomst; - of overheidsopdracht; - of samenwerkingsovereenkomst.
252
Juridische instrumenten voor de beleidsvoering
HOOFDSTUK 2
DE E L V I
Deze kwalificatie is van groot belang. Vooreerst voor de legaliteit. Het tot stand komen en de uitvoering van een overheidsopdracht is onderworpen aan de wetgeving overheidsopdrachten. Als de verbintenis als subsidie gekwalificeerd kan worden, moet de provincie andere wetgeving naleven, namelijk de wet van 14 november 1983 betreffende de controle op de toekenning en op de aanwending van sommige toelagen. En op een samenwerkingsovereenkomst die een onbenoemd contract is, zijn enkel de algemene regels van het contractenrecht van toepassing. Maar ook voor andere aspecten is het onderscheid van groot belang. Op het vlak van het verschuldigd zijn van btw bijvoorbeeld. Of voor het correct voorzien van de middelen op het provinciale budget. De definitie van een overheidsopdracht ligt vast in de wetgeving overheidsopdrachten. Een overheidsopdracht is een overeenkomst onder bezwarende titel die wordt gesloten tussen één of meer aannemers, leveranciers of dienstverleners en één of meer aanbestedende overheden of overheidsbedrijven en die betrekking heeft op het uitvoeren van werken, het leveren van producten of het verlenen van diensten. Zie: artikel 3 van de wet van 15 juni 2006 betreffende overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten. Artikel 2 van voornoemde wet van 14 november 1983 bevat volgende omschrijving van het begrip “subsidie” of “toelage”: “Onder toelage in de zin van deze wet dient te worden verstaan elke tegemoetkoming, elk voordeel of elke hulp, ongeacht de vorm of de benaming ervan, met inbegrip van de zonder interest verleende terugvorderbare voorschotten, toegekend ter bevordering van voor het algemeen belang dienstige activiteiten, maar met uitsluiting van de prijzen die aan geleerden en kunstenaars voor hun werken worden verleend.” Bij een subsidie is het essentieel dat de tegemoetkoming, het voordeel of de hulp gerechtvaardigd is door het algemeen belang. Aan de toekenning ervan worden voorwaarden gekoppeld. Het doel is het tot stand brengen of beïnvloeden van activiteiten: - op initiatief en verantwoordelijkheid van een derde; - die zonder deze subsidie niet in dezelfde mate zouden uitgevoerd worden; - en die leiden tot door de overheid gewenste effecten ten voordele van het algemeen belang, maar zonder dat er een directe tegenprestatie voor de overheid is. Een samenwerkingsovereenkomst is een contract waarbij de voornaamste verbintenissen handelen over de onderlinge afstemming en coördinatie van de inspanningen van de partijen ten voordele van een gemeenschappelijk doel.
Juridische instrumenten voor de beleidsvoering
253
DE E L V I
H OOFDSTUK 2
Meer informatie over overeenkomsten met betrekking tot het patrimonium van de provincie en over provinciale overheidsopdrachten is opgenomen in aparte hoofdstukken hierna.
D
PARTICIPATIE AAN RECHTSPERSONEN
Er is een basisonderscheid te maken tussen het oprichten van, het deelnemen in of het vertegenwoordigd zijn in: - een andere rechtspersoon die niet belast wordt met de uitvoering van bepaalde taken van provinciaal belang; - een extern verzelfstandigd agentschap zoals voorzien in het Provinciedecreet; - een rechtspersoon zoals voorzien in een specifieke wet of decreet. Verzelfstandiging en deelname aan rechtspersonen wordt hierna behandeld in deel VIII.
254
Juridische instrumenten voor de beleidsvoering
DE E L V I
HOOFDSTUK 3
3
PERSONEEL
De Vlaamse regering stelt de minimale voorwaarden vast voor de personeelsformatie, de rechtspositieregeling van het personeel en de toepassing van een mandaatstelsel (art. 112 van het Provinciedecreet). De provincieraad stelt de rechtspositieregeling van het provinciepersoneel vast (art. 101) alsook de personeelsformatie (art. 99) en het organogram (art. 73). Deze bevoegdheden zijn niet delegeerbaar (art. 43). De deputatie is verantwoordelijk voor de uitvoering van de rechtspositieregeling. De deputatie is hierbij expliciet verantwoordelijk voor het aanstellen en het ontslaan van het personeel, alsook voor de sanctie- en tuchtbevoegdheid (art. 57-58). De provinciegriffier is verantwoordelijk voor het dagelijks personeelsbeheer (art. 83). De provinciegriffier kan deze taakstelling delegeren aan het leidinggevend personeelslid van wie de functies zijn aangegeven in het organogram (art. 88).
A
RECHTSPOSITIEREGELING PROVINCIEPERSONEEL
De vaststelling van de rechtspositieregeling alsook het vaststellen van het organogram en de personeelsformatie van het provinciepersoneel behoren tot de uitsluitende bevoegdheid van de provincieraad. De provincieraad kan deze bevoegdheden krachtens artikel 43, § 2, 4° van het Provinciedecreet niet delegeren aan de deputatie. De deputatie heeft hierbij enkel een uitvoerende taak, dit is in concreto het toepassen van de door de provincieraad vastgestelde regeling. Voor het personeel van de provinciale onderwijsinrichtingen en centra voor leerlingenbegeleiding zijn de bepalingen van het Provinciedecreet slechts van toepassing onder voorbehoud van bijzondere regelingen door of krachtens andere wettelijke of decretale bepalingen. De provincieraad kan in de rechtspositieregeling niet afwijken van de bijzondere regelingen die het Provinciedecreet zelf omvat voor de provinciegriffier, de financieel beheerder en de leden van het managementteam.
Art. 28, Art. 43 Art. 98 t.e.m. art. 101
De provincieraad dient bij de vaststelling van de rechtspositieregeling van het provinciepersoneel rekening te houden met zowel de minimale voorwaarden betreffende de rechtspositieregeling vastgelegd door de Vlaamse regering op basis van onderhandelingen gevoerd in het Comité c tussen de werkgevers- en werknemersorganisaties alsook met de sectorale akkoorden, die eveneens na overleg worden afgesloten in ditzelfde comité. Deze sectorale akkoorden gelden voor het voltallige provinciepersoneel.
Art. 112
Personeel
255
DE E L V I
H OOFDSTUK 3
In het Belgisch Staatsblad van 28 december 2007 werd het Besluit van de Vlaamse regering van 7 december 2007 gepubliceerd houdende de minimale voorwaarden voor de personeelsformatie, de rechtspositieregeling en het mandaatstelsel van het provinciepersoneel. Het besluit van 7 december 2007 werd geëvalueerd en bijgestuurd bij Besluit van de Vlaamse regering van 23 november 2012 (Belgisch Staatsblad van 24 december 2012). De notie ‘minimale voorwaarden’ heeft in het Besluit de volgende betekenis: de minimale voorwaarden vertegenwoordigen de gemeenschappelijke regels, waaraan de provincieraden zich bij de vaststelling van de personeelsformatie, de rechtspositieregeling en, eventueel, het mandaatstelsel van hun personeel moeten houden. Het Besluit laat ruimte voor invulling, keuzes en aanvullende bepalingen, maar ook daarvoor geldt dat ze geen strijdigheden met het bovenvermelde Besluit mogen inhouden (uit: memorie van toelichting van het Besluit). Art. 101, § 3
Voor zover het arbeidsrecht of het socialezekerheidsrecht het niet verhinderen en voor zover de Vlaamse regering daartoe bevoegd is, is het personeelsbeleid gericht op een gelijkschakeling tussen het personeel in statutair dienstverband en het personeel in contractueel dienstverband, ook wat het loopbaanstelsel betreft. Artikel 101, § 3 van het Provinciedecreet heeft de materies van de rechtspositieregeling die op overeenkomstige wijze geregeld worden voor contractuele personeelsleden, vastgelegd. Het Besluit geeft daar uitvoering aan. Alhoewel de besluiten van de provincieraad omtrent de rechtspositieregeling enkel aan het algemeen bestuurlijk toezicht zijn onderworpen (zie blz. 420), volgt de toezichthoudende overheid de uitvoering van onder meer de sectorale akkoorden op binnen het bestuurlijk toezicht.
a
Statuut 1 ° Va s ts tel l ing
Artikel 101, § 2 van het Provinciedecreet geeft aan welke elementen de rechtspositieregeling voor het personeel in statutair dienstverband ten minste moet omvatten en aldus dienen vastgelegd te worden door de provincieraad. Samengevat hebben deze betrekking op: bezoldiging; toelagen en vergoedingen; procedure aanwerving en bevordering; evaluatie; organisatie van de loopbaan; anciënniteit; arbeidsduur; onverenigbaarheden; tuchtregels en ambtsneerlegging. Ook voor het contractueel provinciepersoneel omvat, luidens artikel 101, § 3 van het Provinciedecreet, de rechtspositieregeling minimaal een aantal elementen.
Art. 101
256
Personeel
HOOFDSTUK 3
DE E L V I
Dit houdt in dat de rechtspositieregeling voor het statutair personeel, met uitzondering van een aantal onderdelen (bijv. het tuchtstelsel) ook van toepassing is op het contractueel personeel. Op grond van artikel 101, § 2, 3° van het Provinciedecreet stelt de provincieraad aldus de voorwaarden en procedures voor aanwerving en bevordering van het provinciepersoneel vast. Het is eveneens de bevoegdheid van de provincieraad om op grond van artikel 101, § 2, 1° en 2° van het Provinciedecreet de bezoldigingen en de salarisschalen van het provinciepersoneel vast te stellen, en hun toelagen en vergoedingen te bepalen, rekening houdend met de bepalingen van het Besluit van de Vlaamse regering.
2 ° U itv oering
De decreetgever heeft het vaststellen van de rechtspositieregeling van het provinciepersoneel, zowel in statutair als in contractueel dienstverband, voorbehouden aan de provincieraad. De deputatie heeft enkel een uitvoerende taakstelling. Zo komt het bijv. toe aan de deputatie om bij een aanwerving de concrete selectieprocedure vast te stellen en te zorgen voor de organisatie van de selecties, binnen de grenzen die de provincieraad heeft bepaald. Aldus zal de deputatie de selectiecriteria bepalen, de selectietechnieken kiezen en het minimale resultaat vaststellen om als geslaagd beschouwd te worden. De deputatie zou evenwel haar bevoegdheid overschrijden indien ze een aanwervingsprocedure zou uitschrijven als de raad in de rechtspositieregeling heeft opgenomen dat een bepaalde functie enkel bij bevordering kan worden begeven.
b
Deontologische code
Artikel 108 van het Provinciedecreet stelt uitdrukkelijk dat de provincieraad een deontologische code vaststelt voor het provinciepersoneel. Deze code moet in de eerste plaats een aantal deontologische rechten en plichten zoals het spreekrecht, het recht op vorming en informatie of het niet aannemen van giften of beloningen die ingeschreven zijn in de artikelen 103 tot en met 107 van het Provinciedecreet concretiseren. Daarnaast kan de provincieraad in deze deontologische code ook aanvullende rechten en verplichtingen opnemen. Het uitgangspunt van de deontologische code is dat personeelsleden hun ambt op een loyale en correcte wijze uitoefenen en dat zij zich op een actieve en constructieve wijze inzetten voor de realisatie van de opdracht en de doelstellingen van de provincie. Daarbij dienen zij de persoonlijke waardigheid van iedereen te respecteren.
Personeel
Art.103 t.e.m. art. 108
257
DE E L V I
H OOFDSTUK 3
B
PERSONEELSFORMATIE
Op grond van artikel 99 van het Provinciedecreet bepaalt de provincieraad de personeelsformatie. Deze personeelsformatie bevat de opsomming van het aantal en de soorten betrekkingen. In voorkomend geval maakt ze een duidelijk onderscheid tussen het statutair en contractueel personeel dat in provinciale diensten is tewerkgesteld en het kabinets- en fractiepersoneel. De personeelsformatie heeft de waarde van een plan op het operationele niveau. Ze stelt de ‘personele middelen’ vast voor de uitvoering van het beleid zoals het op dat ogenblik uitgetekend en bekend is. De personeelsformatie is bovendien een veranderlijk beheersinstrument. Ze wordt bijgestuurd naarmate de opvattingen over de dienstverlening evolueren en het werkvolume of de werkprocessen veranderen. De grenzen van de personeelsformatie worden aangegeven door de betaalbaarheid.
Art. 99
De Vlaamse regering heeft in haar Besluit inzake de rechtspositieregeling de minimale voorwaarden vastgesteld m.b.t. de personeelsformatie (art. 3 t.e.m. art. 7). Art. 100, § 1
Het personeel van de provincie bestaat uit personeelsleden in statutair dienstverband.
Art. 100, §§ 2, 3
Artikel 100, § 2 voorziet ook in de mogelijkheid om in deze personeelsformatie betrekkingen te voorzien in contractueel dienstverband. Deze bepaling geeft uitdrukkelijk aan wanneer dit mogelijk is, bijv. om te voorzien in personeelsbehoeften voor activiteiten die door een andere overheid gesubsidieerd worden, of voor de uitvoering van taken die een bijzondere expertise vereisen. Anderzijds kan de provincie, binnen de grenzen bepaald door de Vlaamse regering, ook contractueel personeel in dienst nemen om te voorzien in de personeelsbehoeften van het kabinet van de provinciegouverneur en de gedeputeerden enerzijds, en anderzijds voor de personeelsbehoeften van de fracties in de provincieraad. Zie hiervoor het Besluit van de Vlaamse regering tot vaststelling van de regels inzake de aanwerving en terbeschikkingstelling van het kabinets- en fractiepersoneel in gemeenten en provincies van 12 januari 2007 (Belgisch Staatsblad van 23 januari 2007).
C
PERSONEELSBEHEER
Zoals boven gesteld, worden de rechtspositieregeling, de personeelsformatie en het organogram van het personeel vastgesteld door de provincieraad. De deputatie is verantwoordelijk voor de uitvoering ervan. Artikel 83 van het Provinciedecreet wijst het “dagelijks personeelsbeheer” toe aan de provinciegriffier of, in voorkomend geval, aan het hoofd van het intern
Art. 83
258
Personeel
HOOFDSTUK 3
DE E L V I
verzelfstandigd agentschap. De provinciegriffier bepaalt echter niet zelf wat moet worden verstaan onder dagelijks personeelsbeheer. Dat is een bevoegdheid die de provincieraad toekomt. Deze bevoegdheid kan krachtens art. 43, § 2, 24° van het Provinciedecreet niet worden gedelegeerd aan de deputatie. Onder het begrip ‘dagelijks personeelsbeheer’ worden allerlei vormen van individueel personeelsbeheer verstaan, zoals allerlei aanvragen voor verlof, disponibiliteit, loopbaanonderbreking e.d., individuele toepassingen van de bepalingen m.b.t. vorming en evaluatie e.d., bepalingen die rechtstreeks voortvloeien uit en de toepassing zijn van de rechtspositieregeling. De provinciegriffier kan de uitoefening van het dagelijks personeelsbeheer toevertrouwen aan de leidinggevende personeelsleden van wie de functies zijn aangegeven in het organogram.
D
BIJZONDERE AANDACHTSPUNTEN RECHTSPOSITIE REGELING
In art. 101, § 2 wordt aangegeven wat de rechtspositieregeling voor het personeel minimaal dient in te houden. Hierna worden de belangrijkste aandachtspunten op een rijtje gezet.
a
Art. 88
Art. 101, § 2
De aanstelling 1 ° P r incipe
De deputatie is op grond van artikel 102 van het Provinciedecreet bevoegd voor de aanstelling en het ontslag van alle personeelsleden, ongeacht hun functie, graad of statuut. Deze principiële bevoegdheid van de deputatie geldt dus ten aanzien van de vast aangestelde statutaire personeelsleden, de statutaire personeelsleden op proef, de contractuele personeelsleden en de gesubsidieerd contractuele personeelsleden, m.a.w. eenieder die van de provincie een regelmatige bezoldiging ontvangt.
Art. 102
Op deze principiële benoemingsbevoegdheid van de deputatie geldt alleen een uitzondering in de gevallen waarin door of krachtens een wet of het decreet die bevoegdheid aan de provincieraad is opgedragen. De principiële benoemingsbevoegdheid van de deputatie impliceert echter niet dat de deputatie tevens zou vermogen voor de desbetreffende ambten de benoemingsvoorwaarden vast te stellen of deze door de provincieraad vastgesteld op te heffen of te wijzigen. Dit is uitsluitend de bevoegdheid van de provincieraad op basis van art. 43 van het Provinciedecreet. De deputatie kan als aanstellende overheid wel aanvullende aanwervingsvoorwaarden vaststellen, zoals ervaring, een specifiek attest van vorming of opleiding, een rijbewijs, …
Personeel
259
DE E L V I
H OOFDSTUK 3
2 ° Uitzondering en
- Aanstellende overheid provincieraad Art. 43, § 3, 7°
In de eerste plaats bepaalt het Provinciedecreet zelf dat de provincieraad uitsluitend bevoegd is voor de aanstelling van de provinciegriffier, de financieel beheerder en de ombudsman (art. 43, § 2, 7° en art. 80). De provincieraad kan deze bevoegdheid niet delegeren aan de deputatie. De provincieraad is tevens aanstellende overheid voor de andere leden van het managementteam (art. 92) maar die bevoegdheid kan de provincieraad delegeren aan de deputatie (art. 43, § 1). De deputatie kan die bevoegdheid niet verder delegeren aan de provinciegriffier (art. 58, tweede lid).
Art. 78, § 2
Wel is luidens artikel 78, § 2 van het Provinciedecreet de deputatie bevoegd om in spoedeisende gevallen een waarnemend provinciegriffier of een waarnemend financieel beheerder aan te stellen; deze aanstelling dient de provincieraad evenwel in zijn eerstvolgende vergadering te bekrachtigen. - Delegatie aan provinciegriffier Op de vermelde principiële aanstellingsbevoegdheid van de deputatie is een tweede uitzondering, met name wanneer de deputatie zelf, op grond van artikel 102, tweede lid van het Provinciedecreet, haar bevoegdheid heeft gedelegeerd aan de provinciegriffier. Deze laatste kan zijn gedelegeerde bevoegdheid niet delegeren aan andere personeelsleden van de provincie. Uiteraard is een dergelijke delegatie uitgesloten voor de aanstelling van bovenvermelde personeelsleden waarvoor de provincieraad bevoegd is.
Art. 102
b
Het mandaatstelsel
Het mandaatstelsel houdt in dat een personeelslid voor een vooraf bepaalde periode belast wordt met de uitoefening van een bepaalde functie. Er zijn twee soorten functies die bij mandaat vervuld kunnen worden: - de functies van provinciegriffier en financieel beheerder. De mandaatfunctie mag hierbij nooit korter zijn dan zeven jaar; - functies in statutaire betrekkingen van niveau A of niveau B. Voor deze functies mag de mandaatfunctie nooit korter zijn dan vijf jaar. De provincieraad stelt in de rechtspositieregeling de lijst vast van de functies die bij mandaat kunnen worden vervuld of die bij mandaat worden vervuld. Alleen een vacante functie kan bij mandaat vervuld worden. De provincieraad bepaalt of het mandaat na afloop van de mandaatperiode al dan niet verlengbaar is en stelt de duur van de verlenging vast.
260
Personeel
HOOFDSTUK 3
c
DE E L V I
Het salaris
De provincieraad stelt het jaarsalaris van het personeel vast in salarisschalen, die bestaan uit: 1° een minimumsalaris; 2° de salaristrappen, die het resultaat zijn van de periodieke verhogingen; 3° een maximumsalaris. Elke salarisschaal wordt aangeduid met één van de letters A, B, C, D, E. De salarisschaal van de provinciegriffier is de hoogste salarisschaal binnen de provinciale organisatie. Het personeelslid wordt bezoldigd in de salarisschaal die verbonden is aan zijn graad. Het personeelslid ontvangt het salaris dat overeenstemt met zijn geldelijke anciënniteit. De geldelijke anciënniteit bestaat uit het aantal dienstjaren dat in aanmerking wordt genomen voor de berekening van het salaris. De deputatie stelt het individuele jaarsalaris van de personeelsleden vast; deze bevoegdheid komt nochtans toe aan de provinciegriffier indien hij daartoe door de provincieraad in het kader van het dagelijks personeelsbeheer is gemachtigd. De provincieraad kan bepalen in welke mate de beroepservaring in de privésector of als zelfstandige in aanmerking wordt genomen, op voorwaarde dat die beroepservaring relevant is voor de uitoefening van de functie.
d
Art. 101
De jaarlijkse vakantiedagen
Het personeelslid heeft jaarlijks recht op een door de provincieraad te bepalen aantal werkdagen betaalde vakantie. Het aantal dagen vakantie mag voor een volledig arbeidsjaar niet minder bedragen dan dertig werkdagen en niet meer dan vijfendertig werkdagen. De vakantiedagen worden genomen naar keuze van het personeelslid, met inachtneming van de behoeften van de dienst. De provincieraad kan hierover nadere regels uitwerken. Elke periode met recht op salaris geeft recht op jaarlijkse vakantiedagen, rekening houdend met de prestatieregeling. De provincieraad kan bepalen dat periodes met recht op een uitkering in het kader van de ziekte- en invaliditeitsverzekering of een wachtgeld eveneens recht geven op jaarlijkse vakantiedagen. Als een personeelslid in de loop van het jaar in dienst treedt of zijn functie definitief neerlegt, worden zijn vakantiedagen in evenredige mate verminderd.
e
De feestdagen
Het personeelslid heeft betaalde vakantie op de volgende feestdagen: 1 januari, paasmaandag, 1 mei, Hemelvaartsdag, pinkstermaandag, 11 juli, 21 juli,
Personeel
261
DE E L V I
H OOFDSTUK 3
15 augustus, 1 november, 11 november en 25 december. Die lijst wordt aangevuld met drie extra feestdagen, naar keuze van het bestuur. De provincieraad bepaalt de wijze waarop de bovenvermelde vrije dagen die samenvallen met een zaterdag of zondag, zullen worden vervangen door andere dagen.
f
Het omstandigheidsverlof
Het personeelslid heeft eveneens recht op omstandigheidsverlof naar aanleiding van bepaalde gebeurtenissen, zoals zijn huwelijk (vier werkdagen), bevalling van de echtgenote (tien dagen) en overlijden van partner of kind (vier werkdagen). De provincieraad bepaalt de nadere algemene regels voor het indienen van de aanvragen en het toekennen van het verlof.
g
Tucht 1 ° Toepa ss ing
Op basis van artikel 114 van het Provinciedecreet is de tuchtregeling van toepassing op het provinciepersoneel in statutair dienstverband. De tuchtregeling is aldus niet van toepassing op de personeelsleden die op grond van art. 100, § 2 in contractueel dienstverband aangeworven zijn, m.a.w. die onder het stelsel van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten vallen. Deze personeelsleden kunnen uiteraard wel ontslagen of gesanctioneerd worden op grond van de bepalingen van de arbeidswetgeving, het arbeidsreglement en hun arbeidsovereenkomst.
Art. 114
2 ° Tuchtov erheid
Krachtens artikel 119 van het Provinciedecreet kan als algemene regel gesteld worden dat de aanstellende overheid optreedt als tuchtoverheid.
Art. 119
- Provinciegriffier, financieel beheerder, ombudsman en andere leden van het managementteam Op grond van de artikelen 43, § 2, 7°, 80, 92 en 119 van het Provinciedecreet komt de uitoefening van de tuchtrechtelijke bevoegdheid t.o.v. de provinciegriffier, de financieel beheerder en de ombudsman uitsluitend toe aan de provincieraad. Ook voor de andere leden van het managementteam treedt de provincieraad op als tuchtoverheid (art. 92), tenzij de raad de bevoegdheid tot benoeming en ontslag van de leden van het managementteam heeft gedelegeerd aan de deputatie.
262
Personeel
HOOFDSTUK 3
DE E L V I
Het komt aan de deputatie niet toe de provinciegriffier, de financieel beheerder, de ombudsman en (eventueel) de andere leden van het managementteam enige tuchtstraf op te leggen. Dit neemt uiteraard niet weg dat de deputatie de provincieraad kan voorstellen aan vermelde personeelsleden een tuchtstraf op te leggen en kan voorstellen een dergelijk punt op de dagorde van de provincieraad in te schrijven. Deze bevoegdheid van de deputatie verhindert echter niet dat ook provincieraadsleden tegen deze ambtenaren een voorstel tot tuchtmaatregel op de agenda van de provincieraad kunnen laten inschrijven. Op grond van voormelde bepalingen is eveneens uitsluitend de provincieraad bevoegd om deze ambtenaren preventief te schorsen. Artikel 119, derde lid van het Provinciedecreet geeft de provincieraad evenwel de mogelijkheid zijn tuchtbevoegdheid te laten uitoefenen door een tuchtcommissie, opgericht binnen de provincieraad. Voor de samenstelling van deze tuchtcommissie gelden dezelfde regels als voor de samenstelling van de provincieraadscommissies (zie art. 39 Provinciedecreet). - Overige personeelsleden Op grond van de artikelen 102 en 119, tweede lid van het Provinciedecreet kan de deputatie of in voorkomend geval de provinciegriffier deze personeelsleden de tuchtstraffen opleggen. De provinciegriffier treedt op als tuchtoverheid voor die personeelsleden waarvan overeenkomstig artikel 102, tweede lid van het Provinciedecreet de deputatie hem de bevoegdheid tot aanstelling heeft gedelegeerd. Dit betekent dus dat de provinciegriffier als tuchtoverheid optreedt voor personeelsleden die hij op grond van die delegatie heeft aangesteld, of waarvoor hij op het ogenblik van het instellen van de tuchtprocedure delegatie heeft, zelfs als die personeelsleden vroeger door de deputatie zijn aangesteld. Deze bevoegdheidstoewijzing aan de deputatie of provinciegriffier impliceert tevens dat de provincieraad niet kan optreden in de plaats van de deputatie of de provinciegriffier, bij stilzitten van deze laatste of andersom. De provincieraad kan dus niet, wanneer hij overtuigd is dat een door de deputatie of provinciegriffier genomen tuchtmaatregel hetzij te licht, hetzij te zwaar is in verhouding tot het gepleegde tuchtrechtelijk vergrijp, zijn beslissing in de plaats stellen van deze van de deputatie of de provinciegriffier en bijgevolg de betrokken ambtenaar een lichtere of zwaardere dan de aanvankelijk door de deputatie of de provinciegriffier uitgesproken tuchtstraf opleggen. De provincieraad kan evenmin op zijn beurt een ambtenaar aan wie reeds voor een bepaald tuchtrechtelijk feit door de deputatie of de provinciegriffier een tuchtstraf was opgelegd, een tuchtstraf opleggen, m.a.w. zijn tuchtstraf cumuleren met deze van de deputatie of provinciegriffier kan niet. Vermelde organen, de deputatie en provinciegriffier, zijn ook bevoegd om de personeelsleden bij wijze van ordemaatregel een preventieve schorsing op te leggen.
Personeel
263
DE E L V I
Art. 116
H OOFDSTUK 3
3 ° Tuchts tr af fen
Artikel 116 van het Provinciedecreet stelt voor het provinciepersoneel limitatief de volgende tuchtstraffen vast: de blaam, de inhouding van salaris, de schorsing, het ontslag van ambtswege en de afzetting. Deze tuchtstraffen kunnen, luidens artikel 115 van het Provinciedecreet, aan de statutaire personeelsleden enkel worden opgelegd wegens tekortkomingen in hun beroepsplicht, handelingen die de waardigheid van het ambt in het gedrang brengen of inbreuk op de rechtspositieregeling.
Art. 117 Art. 118
De inhouding van salaris mag zes maanden salaris niet overschrijden en ook niet meer bedragen dan twintig procent van het jaarlijkse brutosalaris (art. 117, § 1) terwijl de schorsing, die voor ten hoogste zes maanden kan uitgesproken worden, zolang ze duurt verlies van salaris tot gevolg heeft (art. 118, § 1). In beide gevallen garandeert de provincie, luidens respectievelijk artikel 117, § 2 en 118, § 2, een nettosalaris dat gelijk is aan het leefloon. Een beslissing waarbij een provincieoverheid een andere tuchtstraf oplegt dan een van de vermelde tuchtstraffen is derhalve met machtsoverschrijding genomen en vatbaar voor vernietiging door de toezichthoudende overheid of de Raad van State.
Art. 127 e.v.
Daarnaast kunnen personeelsleden op basis van de artikelen 127 en volgende van het Provinciedecreet bij wijze van ordemaatregel ook preventief geschorst worden wanneer zij strafrechtelijk of tuchtrechtelijk vervolgd worden en hun aanwezigheid onverenigbaar is met het belang van de dienst. Deze preventieve schorsing kan ten hoogste worden uitgesproken voor een termijn van vier maanden; bij strafrechtelijke vervolging kan de preventieve schorsing wel verlengd worden met periodes van ten hoogste vier maanden en dit zolang de strafprocedure duurt. De preventieve schorsing kan gepaard gaan met inhouding van salaris. De inhouding van salaris mag evenwel niet meer dan de helft ervan bedragen. De provincie garandeert steeds een nettosalaris dat gelijk is aan het bedrag van het leefloon. De tuchtprocedure wordt verder geregeld in het besluit van de Vlaamse regering van 15 december 2006 houdende de vaststelling van de tuchtprocedure voor het statutaire provinciepersoneel in uitvoering van art. 125, 132 en 139 van het Provinciedecreet.
Art. 133
4 ° Beroeps m og el ijkhei d
Het Provinciedecreet voorziet in artikel 133 en volgende in een beroepsmogelijkheid tegen vermelde tuchtstraffen, alsook tegen een preventieve schorsing, bij de door de Vlaamse regering opgerichte Beroepscommissie voor tuchtzaken.
264
Personeel
HOOFDSTUK 3
DE E L V I
Deze Beroepscommissie is een bestuurlijk orgaan, en dus geen administratief rechtscollege. Het personeelslid moet het beroep instellen binnen de dertig dagen na ontvangst van de beslissing van de tuchtoverheid. Behalve bij preventieve schorsing is het beroep opschortend. Indien de beroepsinstantie het beroep gegrond verklaart, vernietigt ze de bestreden beslissing; de beroepscommissie beschikt niet meer over een hervormingsrecht. De Vlaamse regering bepaalt de nadere procedureregels in haar uitvoeringsbesluit van 15 december 2006.
h
Evaluatie
De regels m.b.t. de evaluatie van het provinciepersoneel worden vastgelegd door de provincieraad in de rechtspositieregeling. Op grond van artikel 111 van het Provinciedecreet gebeurt de evaluatie van de personeelsleden op ambtelijk niveau. Er zijn daarbij volgende uitzonderingen vast te stellen.
Art. 111
- De provinciegriffier en de financieel beheerder worden geëvalueerd door een evaluatiecommissie bestaande uit de deputatie en de voorzitter van de provincieraad. De evaluatie gebeurt op basis van een voorbereidend rapport, opgesteld door externe deskundigen in het personeelsbeleid. Het voorbereidend rapport wordt opgemaakt op basis van een evaluatiegesprek tussen de externe deskundigen en de functiehouder en op basis van een onderzoek over de wijze van functioneren van de functiehouder, waarbij de leden van het managementteam en de voorzitters van de deputatie en van de provincieraad worden betrokken. - De ombudsman wordt geëvalueerd door een bijzondere provincieraadscommissie, samengesteld overeenkomstig artikel 39 § 3 van het Provinciedecreet; daarbij is de insteek van externe deskundigen of van de deputatie niet noodzakelijk. - Voor de gesubsidieerde personeelsleden van de gesubsidieerde onderwijsinstellingen en centra voor leerlingenbegeleiding geldt een specifieke regeling inzake evaluatie die is opgenomen in het eerder geciteerde Decreet Rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs (27 maart 1991), i.c. art. 47. - Bepaalde personen met een korte tewerkstellingsduur kunnen van de toepassing van de evaluatie uitgezonderd worden: jobstudenten en vervangers voor een korte periode.
Personeel
265
DE E L V I
Art. 109
H OOFDSTUK 3
1 ° Procedure
De personeelsleden zijn tijdens hun loopbaan onderworpen aan de evaluatie, vermeld in artikel 109 van het Provinciedecreet. Met de evaluatieprocedure beoogt men een oordeel te vellen over de manier waarop het personeelslid functioneert. De personeelsleden worden geïnformeerd over alle aspecten van het evaluatiestelsel en over de evaluatiecriteria die op hen van toepassing zijn. De personeelsleden krijgen tussentijds feedback over hun manier van functioneren. De provincieraad bepaalt de werkwijze voor die feedback. De provincieraad stelt de duur van de evaluatieperiode vast. Die is ten minste een jaar en ten hoogste twee jaar. Het personeelslid wordt geëvalueerd door ten minste één leidinggevende die bij voorkeur de rechtstreekse leidinggevende is. De provincieraad bepaalt aan welke voorwaarden een evaluator moet voldoen om te kunnen evalueren. De provincieraad regelt de samenwerking tussen de evaluatoren als er meer dan één evaluator is.
2 ° Gev ol g en
Het evaluatieresultaat is gunstig of ongunstig. De provincieraad kan het evaluatieresultaat gunstig verder opdelen in positieve evaluatieresultaten en het evaluatieresultaat ongunstig verder opdelen in negatieve evaluatieresultaten. Mogelijke andere gevolgen aan positieve zijde zijn: de versnelling van de functionele loopbaan, waarbij de schaalanciënniteit verhoogd wordt met een bepaalde duur; loopbaanfaciliteiten, bijvoorbeeld een opleiding op kosten van het bestuur; een functioneringstoelage of een managementtoelage. Mogelijke andere gevolgen aan negatieve zijde zijn: de vertraging van de functionele loopbaan door een blokkering voor een vooraf vastgestelde duur van de schaalanciënniteit; een blokkering van de eerstvolgende periodieke salarisverhoging voor een beperkte tijd; de herplaatsing; het ontslag. De provincieraden bepalen zelf welke visie ze hanteren omtrent de evaluatie en welke evaluatiecultuur ze tot stand willen brengen binnen hun organisatie. Een ontslag is geen automatisme. De opname ervan in de eigen rechtspositieregeling is een keuze van de provincieraad. De plaatselijke regeling kan naast het ontslag ook het alternatief van herplaatsing bevatten. De herplaatsing biedt dan de mogelijkheid om aan het personeelslid een nieuwe kans te geven. Art. 110
Uiteraard is het ontslag een ultieme maatregel waarnaar de overheid slechts grijpt als ook intensievere functioneringsbegeleiding mislukt. Het Provinciedecreet (art. 110) bepaalt bovendien dat, voor het zover komt, de provinciegriffier in voorkomend geval ‘naar aanleiding van de evaluatie’ de passende maatrege-
266
Personeel
HOOFDSTUK 3
DE E L V I
len neemt met het oog op het verbeteren van de wijze waarop het personeelslid functioneert. Er is dus altijd eerst een begeleidings- en opvolgingsfase van ten minste zes maanden na de kennisgeving van het ongunstige evaluatieresultaat om zijn prestaties te verbeteren of disfuncties weg te werken. Het ligt voor de hand dat het personeelslid tijdens die periode degelijk begeleid wordt en dat er duidelijke afspraken met het personeelslid gemaakt worden over de wijze van functioneren. Na die periode wordt het personeelslid opnieuw geëvalueerd. Pas als uit die evaluatie blijkt dat de prestaties van het personeelslid manifest ontoereikend blijven, kan het ontslagen worden als het ontslag ten minste voorzien is in de rechtspositieregeling van het provinciebestuur.
3 ° Het beroep
De provincieraad stelt een beroepsinstantie vast waarbij het personeelslid beroep kan aantekenen. Het personeelslid kan beroep aantekenen tegen zowel een ongunstige evaluatie als tegen een gunstige evaluatie als het evaluatieresultaat gunstig verder opgedeeld wordt in positieve evaluatieresultaten en het personeelslid de evaluatie niet positief genoeg vindt. De provincieraad bepaalt de samenstelling van de beroepsinstantie. Leden van de provincieraad en van het uitvoerend orgaan van het bestuur, evenals de evaluator van het personeelslid dat beroep aantekent, mogen er geen deel van uitmaken.
Art. 133 t.e.m. art. 139
De beroepsinstantie onderzoekt het beroep en hoort de evaluator en het personeelslid. Het onderzoek resulteert in een gemotiveerd advies aan de provinciegriffier tot bevestiging of tot aanpassing van de evaluatie en het evaluatieresultaat. De provinciegriffier beslist op basis van het advies of hij de bestaande evaluatie en het evaluatieresultaat bevestigt of aanpast. Hij brengt het personeelslid, de evaluator en de beroepsinstantie van zijn beslissing op de hoogte.
Personeel
267
DE E L V I
4
HOOFDS TUK 4
PLANNING EN FINANCIEEL BEHEER VAN DE PROVINCIE
TER INLEIDING De bepalingen betreffende de planning en het financieel beheer van de provincies zijn voornamelijk opgenomen in Titel IV van het Provinciedecreet. De verdere regels zijn uitgewerkt in het besluit van de Vlaamse regering (BVR) van 25 juni 2010 en het ministerieel besluit (MB) van 1 oktober 2010 betreffende de beleids- en beheerscyclus (BBC) van de gemeenten, OCMW’s en provincies. Beide besluiten zijn intussen reeds aangepast. Art. 207 BVR
Sinds 1999 werd het financieel beheer van de provincies hoofdzakelijk geregeld door het koninklijk besluit van 2 juni 1999 houdende de algemene regeling van de provinciale boekhouding. De nieuwe provincieboekhouding (NPB) verving de oude budgettaire boekhouding, die deels nog stoelde op vooroorlogse besluiten. Vanaf 1 januari 2014 is het doek definitief gevallen over de NPB met de veralgemeende invoering van de BBC en de inwerkingtreding van het BVR en het MB, in uitvoering van de enigszins gewijzigde artikelen van het Provinciedecreet. Dat betekent dat alle provincies reeds in de loop van 2013 het meerjarenplan voor de periode 2014-2019 en het budget 2014 in de nieuwe stijl dienden op te maken. Meer zelfs, de provincieraden moesten nog in 2013 de betrokken beleidsrapporten vaststellen. De BBC geldt voor de provincies en hun intern verzelfstandigde agentschappen (IVA’s), evenals in beginsel grotendeels voor de (meeste) autonome provinciebedrijven. Ingevolge artikel 6, § 1, VIII, eerste lid, 1° van de Bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, zoals gewijzigd bij de Bijzondere wet van 13 juli 2001 (de zogenaamde Lambermontakkoorden), zijn de gewesten vanaf 2002 bevoegd voor de organieke wetgeving op de provincies. Met het Provinciedecreet van 15 juli 2005, intussen reeds bij herhaling gewijzigd, maakte het Vlaamse Gewest gebruik van zijn nieuwe bevoegdheid. Het Provinciedecreet vernieuwt de planningscyclus en het financieel instrumentarium van de provincies grondig. Het decreet kiest voluit voor een strategische planning en outputsturing, responsabiliseert het management via de introductie van managementteams en het budgethouderschap en legt een intern controlesysteem op, aangevuld met een externe audit. Het financieel beheer is door het Provinciedecreet toegekend aan de deputatie, onverminderd echter de bevoegdheden van de provincieraad die onder meer de beleidsrapporten vaststelt. Het betreft meer bepaald het meerjarenplan en de aan-
268
Planning en financieel beheer van de provincie
HOOFDSTUK 4
DE E L V I
passingen ervan, het budget en de budgetwijzigingen en de jaarrekening. De provinciegriffier staat, in overleg met het managementteam, in voor het voorontwerp van onder andere de strategische nota van het meerjarenplan en de beleidsnota van het budget. De financieel beheerder zorgt, ook weer in overleg met het managementteam, voor de financiële nota’s van deze documenten. Hij voert eveneens de boekhouding en maakt de jaarrekening nieuwe stijl op. Een overzicht van de beleidsrapporten, met onder meer de rechtsgrond en de toezichtsregeling, vindt men terug in de tabel op p. 307 en 308. De vernieuwde beleids- en beheerscyclus is gemeenschappelijk voor de provincies, de OCMW’s en de provincies. De BBC is opgebouwd op basis van doelstellingen, actieplannen en acties en verschuift de focus van input- naar outputsturing. Sluitstuk wordt de nieuwe externe audit, die de komende jaren op kruissnelheid komt. Het financieel stelsel dat de Vlaamse regering, op basis van het Provinciedecreet, heeft uitgewerkt, moet de provinciebesturen toelaten om in de toekomst een volwaardig financieel management te voeren, gekoppeld aan de beleidscyclus, en om de boekhouding op te waarderen tot een beheers- en beleidsinstrument. Duidelijke beleidsrapporten zouden de efficiëntie en effectiviteit moeten bevorderen. Bovendien vinden een aantal managementtechnieken, zoals onder meer liquiditeitsplanning, kostprijsberekening of investeringsanalyse, steeds meer hun weg naar de provincies. Dat zou moeten toelaten om het beleid verder te professionaliseren.
A
STRATEGISCHE MEERJARENPLANNING
a
Begripsbepaling
1 ° S am ens tel l ing Het Provinciedecreet kiest voluit voor een strategische meerjarenplanning. Het meerjarenplan bestaat uit een strategische en een financiële nota.
Art. 142
Het strategische meerjarenplan en het budget behoren tot de beleidsplanningsfase. Het provinciebestuur gaat zich afvragen wat het wil bereiken en wat het daarvoor gaat doen tegen welke prijs. Het bestuur moet dus de doelstellingen vastleggen voor de beleidsperiode, de actieplannen en acties bepalen die nodig zijn om deze doelstellingen te realiseren, evenals de (financiële) middelen om deze actieplannen en acties uit te voeren en deze elementen verwerken in een strategische meerjarenplanning en een meer operationeel budget, conform de BBC-regelgeving.
Planning en financieel beheer van de provincie
269
DE E L V I
H OOFDSTUK 4
In tegenstelling tot wat gangbaar was bij veel openbare besturen vertrekt de financiële cyclus uitdrukkelijk niet vanuit het jaarlijkse budget maar vanuit het meerjarenplan. Dat moet men opstellen bij het begin van de legislatuur en jaarlijks actualiseren. Voor het einde van het jaar dat volgt op de provincieraadsverkiezingen en voor de beraadslaging over het budget, moet de provincieraad het meerjarenplan vaststellen. Het meerjarenplan loopt van het tweede jaar van de legislatuur tot en met het jaar na de daaropvolgende provincieraadsverkiezingen. Het meerjarenplan bestaat uit twee delen. Het bevat een strategische nota en een financiële nota. Het meerjarenplan moet inzicht bieden in het voorgenomen beleid, de beoogde doelstellingen en de financiële gevolgen hiervan. Art. 4 BVR
Bijkomende informatie is opgenomen in de toelichting bij het meerjarenplan. De beleidsrapporten staan immers in functie van de beleidsbeslissingen en worden bijgevolg beperkt tot wat nodig is voor de besluitvorming. Alle aanvullende informatie wordt opgenomen in een toelichting.
Art. 11 BVR
Het eerste luik van het meerjarenplan is de strategische nota. Die bevat de beleidsdoelstellingen, maar dan wel enkel de prioritaire, met de bijbehorende actieplannen en de raming van de ontvangsten en de uitgaven. De niet-prioritaire doelstellingen worden, samen met het niet in doelstellingen gegoten beleid, geglobaliseerd in het zogenaamde “overige beleid”. Dat houdt in dat ze in het meerjarenplan alleen financieel worden vertaald.
Art. 12 BVR
Die financiële vertaling is opgenomen in het financiële doelstellingenplan, het eerste onderdeel van de financiële nota van het meerjarenplan. De financiële nota dient immers een dubbel doel: de financiële gevolgen van het beleid weergeven en aangeven hoe het bestuur het financiële evenwicht zal handhaven. Per financieel boekjaar vermeldt de staat van het financiële evenwicht (het tweede onderdeel) minstens de raming van het resultaat op kasbasis (het toestandsevenwicht) en de raming van de autofinancieringsmarge (het strengere structureel evenwicht).
Art. 14 BVR
Het resultaat op kasbasis mag nooit negatief zijn. De autofinancieringsmarge moet positief zijn in het laatste financiële boekjaar van het meerjarenplan. Tot slot mag men het financieel evenwicht niet op fictieve wijze bekomen.
Art. 143 en art. 15 BVR
De provincieraad past, waar nodig, jaarlijks het meerjarenplan aan, voor de beraadslaging over het budget voor het volgende financiële boekjaar. In de praktijk zal er jaarlijks een aanpassing moeten gebeuren op basis van de cijfers van de laatste jaarrekening. Een provinciebestuur kan het financiële evenwicht pas aantonen als de jaarrekening van het voorlaatste financiële boekjaar door de provincieraad is vastgesteld en is verwerkt in het meerjarenplan. De Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegenheden kan een afwijking toestaan. Concreet moest een BBC-bestuur in het meerjarenplan 2014–2019,
270
Planning en financieel beheer van de provincie
HOOFDSTUK 4
DE E L V I
opgesteld in 2013, de jaarrekening van 2012 verwerken. Zo niet, kon men het financiële evenwicht niet bewijzen en diende de toezichthoudende overheid het meerjarenplan te schorsen of te vernietigen. De aanpassing van het meerjarenplan is facultatief bij de vaststelling van het budget van het laatste financiële boekjaar ervan.
2 ° I ndel ing v a n het m eerja renp lan en d e and ere b ele i ds r a ppor ten Het meerjarenplan en de overige beleidsrapporten worden ingedeeld op basis van een aantal elementen. Vooreerst is er de indeling in de beleidsvelden, die tot op zekere hoogte aansluit bij de vroegere functionele indeling. Tevens is er een indeling in exploitatie, investeringen en overige verrichtingen. - Beleidsvelden en beleidsdomeinen De beleidsrapporten zijn ingedeeld in beleidsvelden, een verzameling van producten, activiteiten en middelen die zowel vanuit politiek als maatschappelijk oogpunt een herkenbaar en samenhangend geheel vormen. Dit kunnen functies en diensten zijn, zoals administratieve dienstverlening, musea, sport, sociale huisvesting enz. De beleidsvelden zijn vastgelegd in het MB van 1 oktober 2010. De besturen kunnen van deze indeling niet afwijken.
Art. 1, 7° BVR
Beleidsvelden worden op hun beurt gegroepeerd tot beleidsdomeinen. Hierin heeft een bestuur wel een grote vrijheid. Een beleidsdomein is een verzameling van beleidsvelden die een herkenbaar en samenhangend geheel vormen. Elk beleidsveld behoort tot één beleidsdomein en kan slechts tot één beleidsdomein behoren.
Art. 1, 5° BVR
De provincieraad moet de indeling in beleidsdomeinen vaststellen, bijvoorbeeld op basis van het organogram van het bestuur. Die indeling is erg belangrijk. Niet alleen omdat ze gehanteerd wordt in verschillende schema’s van de beleidsrapporten (het financiële doelstellingenplan van het meerjarenplan, het doelstellingenbudget, het exploitatie- en investeringsbudget, de doelstellingenrekening en de exploitatie- en investeringsrekening), maar tevens voor het niveau van waarop autorisatie verleend wordt. De beleidsrapporten van hetzelfde financiële boekjaar zijn ingedeeld volgens dezelfde beleidsdomeinen. Als de samenstelling van de beleidsdomeinen in de loop der jaren wijzigt, moet men de verschillen aangeven. Ook de motivatie voor deze wijziging moeten de besturen opnemen in de toelichting bij het meerjarenplan of in de aanpassing ervan.
Planning en financieel beheer van de provincie
271
DE E L V I
Art. 1, 2° BVR
H OOFDSTUK 4
Elk bestuur moet over minstens twee beleidsdomeinen beschikken. Het verplichte beleidsdomein “algemene financiering” en nog minstens één ander beleidsdomein. Gezien de uiteenlopende bevoegdheden van de provincies zullen de provinciebesturen logisch gezien meerdere beleidsdomeinen tellen. Het beleidsdomein “algemene financiering” bevat de ontvangsten en de eraan verbonden uitgaven die geen rechtstreeks verband houden met een specifieke dienstverlening of met een specifieke investering. De desinvesteringen, investeringssubsidies en schenkingen die geen rechtstreeks verband houden met investeringen, behoren tot het beleidsdomein algemene financiering. Verder betreft het bijvoorbeeld ontvangsten uit het Provinciefonds, uit leningen of belastingen. Als een provinciebestuur nood heeft aan meer gedetailleerde rapportering, dan kan de deputatie beslissen om de door de minister van Binnenlandse Aangelegenheden vastgestelde beleidsvelden verder onder te verdelen in zelf te kiezen beleidsitems. Elk beleidsitem moet evenwel eenduidig tot één beleidsveld behoren. Meerdere beleidsitems kunnen deel uitmaken van één beleidsveld. - Exploitatie, investeringen en liquiditeiten In de beleids- en beheerscyclus wordt er verder gebruikgemaakt van een indeling in exploitatie, investeringen en de andere verrichtingen die we louter in het liquiditeitenbudget en de -rekening terugvinden.
Art. 1, 12° BVR en art. 17 MB
Volgens de definitie in het BVR is de exploitatie het geheel van opbrengsten en kosten, met uitzondering van die opbrengsten en kosten die bepaald zijn door de Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegenheden. Die laatste verrichtingen betreffen de toegestane investeringssubsidies en de min- en meerwaarden bij de realisatie van financiële, materiële of immateriële vaste activa.
Art. 147, § 4
Investeringen slaan op de verrichtingen die verbonden zijn aan de aanschaf, het gebruik en de vervreemding van duurzame middelen. Let wel dat de definitie uit de organieke decreten (onder meer het Provinciedecreet) vrij ruim is en ook het “gebruik” van duurzame middelen vermeldt. Vanaf 2014 zijn de toegestane investeringssubsidies alsnog in het investeringsbudget ondergebracht. De andere verrichtingen behoren noch tot de exploitatie noch tot de investeringen en vindt men budgettair terug in het liquiditeitenbudget. In de praktijk zal het hier doorgaans wel aanzienlijke bedragen betreffen. Hiertoe behoren onder meer immers de ontvangsten en uitgaven die te maken hebben met de op te nemen leningen en leasings, de toegestane leningen, de ontvangen en gestorte waarborgen. De indeling tussen de gewone en de buitengewone dienst was in de provincies een oud zeer. Het valt te vrezen dat de problemen in de BBC niet altijd opgelost zullen zijn en dat er zich analoge discussies zullen voordoen, wat betreft het onderscheid tussen exploitatie en investeringen.
272
Planning en financieel beheer van de provincie
HOOFDSTUK 4
b
DE E L V I
Procedure opmaak en goedkeuring meerjarenplan 1 ° Voorbereiding
De provinciegriffier zorgt, in overleg met het managementteam, voor het opstellen van het voorontwerp van de strategische nota van het meerjarenplan (en de herziening ervan). De financieel beheerder is verantwoordelijk voor het opmaken van het voorontwerp van de financiële nota van het meerjarenplan (en van de herziening ervan). Ook hij doet dit in overleg met het managementteam.
Art. 83, § 4 en 89
2 ° B eha ndel ing in de provincier aad
Het Rekenhof oefent sinds oudsher een externe audit uit ten opzichte van de provincies. Zolang het die controlebevoegdheid behoudt, brengt het Rekenhof onder meer een advies uit over het ontwerp van het meerjarenplan en het provinciebudget. Aanvankelijk betrof het enkel een voorafgaand advies over de begroting, maar het Provinciedecreet heeft dit uitgebreid naar meerjarenplan en budget.
Art. 141
Wegens het grote belang ervan moeten de raadsleden zich terdege kunnen voorbereiden op de bespreking van het meerjarenplan. Daarom moeten ze tijdig over het ontwerp van meerjarenplan beschikken. Het ontwerp wordt minstens veertien dagen vóór de vergadering waarop het wordt besproken aan ieder lid van de raad bezorgd. Deze termijn geldt eveneens voor de aanpassingen aan het meerjarenplan. Indien er gelijktijdig een budgetwijziging nodig is, geldt voor die wijziging echter slechts een termijn van acht dagen.
Art. 142, § 4
De vergadering waarin de raad beslist over het meerjarenplan (en de aanpassingen ervan) is in elk geval openbaar. De provincieraad stemt in principe over het meerjarenplan in zijn geheel. Elk provincieraadslid kan echter de afzonderlijke stemming vragen over een of meer onderdelen die het zelf aanwijst. Iedere rubriek van elk document van het meerjarenplan vormt een onderdeel van dat beleidsrapport en kan dus, op vraag van het raadslid, het voorwerp uitmaken van een afzonderlijke stemming. Aangezien er echter diverse verbanden bestaan tussen de rubrieken van de beleidsrapporten, kan men niet zomaar één rubriek van het meerjarenplan of het budget wijzigen.
Art. 28, § 1
Als men over onderdelen van het meerjarenplan afzonderlijk stemt, kan men pas over het geheel stemmen nadat men gestemd heeft over de betrokken onderdelen. De stemming over het geheel heeft dan betrekking op de onderdelen waarover geen enkel raadslid afzonderlijk wil stemmen, en op de onderdelen die al bij een afzonderlijke stemming zijn aangenomen.
Planning en financieel beheer van de provincie
273
DE E L V I
H OOFDSTUK 4
3 ° Bes tuurl ijk toezicht
Art. 172 Art. 246, § 1
Het meerjarenplan hoeft niet goedgekeurd te worden door de toezichthoudende overheid, maar is wel onderworpen aan het algemeen bestuurlijk toezicht. Dit betekent dat het meerjarenplan onmiddellijk na de raadsbeslissing uitvoerbaar is (zie evenwel de opmerking hierna over de digitale rapportering). Dat neemt niet weg dat de toezichthoudende overheid achteraf het meerjarenplan nog kan schorsen of vernietigen. De beslissing van de provincieraad betreffende het meerjarenplan is een inzendingsplichtig besluit. Binnen de twintig dagen nadat ze is getroffen, moet men de beslissing toesturen aan de toezichthoudende overheid, in casu de Vlaamse regering. Het meerjarenplan zelf moet worden meegestuurd. Het niet naleven van die termijn van orde wordt niet onmiddellijk gesanctioneerd. Maar zolang het besluit niet is ingezonden, start de termijn waarbinnen het meerjarenplan vatbaar blijft voor schorsing of vernietiging niet. Besturen hebben er dus alle belang bij om hun besluit tijdig in te sturen.
Art. 174bis, § 1
De gegevens van de beleidsrapporten, waaronder het meerjarenplan, moeten eveneens digitaal aan de Vlaamse regering bezorgd worden. Pas nadien is het beleidsrapport uitvoerbaar.
Art. 245 t.e.m. 252
De regels inzake het toezicht op meerjarenplan (en budget) zijn vastgelegd in het Provinciedecreet. De algemene regel is dat de toezichthoudende overheid kan schorsen of vernietigen wegens schending van het recht of strijdigheid met het algemeen belang. Voor de beslissingen van provincies komt de schorsingsbevoegdheid toe aan de Vlaamse regering. Die kan ook beslissingen van provincies tot vaststelling van het meerjarenplan rechtstreeks vernietigen wegens schending van het recht of strijdigheid met het algemeen belang.
Art. 172, § 1
Conform de bepalingen van het Provinciedecreet schorst de Vlaamse regering de uitvoering van het meerjarenplan (en de beslissing tot wijziging ervan) in een van de volgende vier gevallen: 1) als de provincie niet afdoende of slechts op basis van fictieve gegevens aantoont dat het financiële evenwicht gevrijwaard blijft in de financiële boekjaren waarop het meerjarenplan betrekking heeft; 2) als bekende of verwachte opbrengsten of ontvangsten, of verplichte kosten of uitgaven, die krachtens de wet of het decreet ten gunste of ten laste van het provinciebestuur komen, geheel of gedeeltelijk niet in het meerjarenplan worden opgenomen; 3) als bepaalde opbrengsten of ontvangsten die de provincieraad op het meerjarenplan heeft gebracht, geheel of gedeeltelijk niet aan het be-
274
Planning en financieel beheer van de provincie
HOOFDSTUK 4
DE E L V I
stuur toekomen of als het meerjarenplan bepaalde kosten of uitgaven voorziet die strijdig zijn met het recht; 4) als het meerjarenplan niet of slechts gedeeltelijk rekening houdt met eerder vastgestelde investeringsenveloppen. De Vlaamse regering neemt en betekent de eventuele beslissing tot schorsing binnen een termijn van vijftig dagen. De termijn gaat in op de derde dag die volgt op de dag van de verzending van de provincieraadsbeslissing betreffende het meerjarenplan. Indien de redenen die aanleiding geven tot de schorsing het (financiële) evenwicht van het meerjarenplan niet in gevaar brengen, kan de schorsing beperkt worden tot één of meer onderdelen van het meerjarenplan. Na de schorsing moet de provincieraad het meerjarenplan gemotiveerd opnieuw vaststellen. Hij stuurt zijn gemotiveerde beslissing en het nieuw vastgestelde meerjarenplan naar de Vlaamse regering.
Art. 172, § 2
De Vlaamse regering neemt een gemotiveerde beslissing over het meerjarenplan of de wijziging eraan die de provincieraad opnieuw heeft vastgesteld. De Vlaamse regering is bevoegd om het meerjarenplan zelf opnieuw vast te stellen. Ze kan alle vereiste en gepaste maatregelen nemen om het evenwicht te herstellen en om bekende ontvangsten of uitgaven ambtshalve in te schrijven, om ten onrechte ingeschreven ontvangsten te schrappen of uitgaven die strijdig zijn met het recht te schrappen of om kredieten aan te passen aan eerder vastgestelde investeringsenveloppen. De Vlaamse regering is evenwel niet bevoegd om de belastingen te verhogen om het evenwicht te herstellen.
Art. 172, § 3
De Vlaamse regering treft haar beslissing binnen een termijn van vijftig dagen, die ingaat op de dag na het inkomen van het besluit van de raad en verstuurt haar beslissing naar het bestuur uiterlijk de laatste dag van die termijn. Als de Vlaamse regering binnen de voorgeschreven termijn geen beslissing naar het bestuur verstuurt, is het meerjarenplan definitief. Een schorsing van het meerjarenplan brengt van rechtswege een schorsing van het budget met zich mee aangezien dat moet passen in het meerjarenplan. Zonder rechtsgeldig meerjarenplan beschikt het provinciebestuur evenmin over een rechtsgeldig budget en moet men met voorlopige kredieten werken.
Art. 172, § 4
Het Provinciedecreet verplicht de opmaak van een meerjarenplan. Het jaarlijkse budget moet passen in het meerjarenplan. Uitzondering is het eerste boekjaar van de legislatuur. Sowieso is de raad verplicht om jaarlijks het meerjarenplan waar nodig aan te passen vóór hij beraadslaagt over het budget voor het volgende financiële boekjaar.
Art. 144
Planning en financieel beheer van de provincie
275
DE E L V I
H OOFDSTUK 4
Zonder meerjarenplan kan men dus geen correct budget opmaken. Als een bestuur een budget opstelt zonder deze voorwaarden te respecteren, zal de Vlaamse regering dat budget moeten schorsen. Dat heeft tot gevolg dat het provinciebestuur niet over een uitvoerbaar budget beschikt en zich zal moeten behelpen met voorlopige kredieten (art. 124 BVR: zie verder p. 282). Provinciebesturen die geen meerjarenplan tijdig opstellen en goedkeuren, zullen dus niet in staat zijn om hun normale werking te ontplooien.
B
BUDGET
a
Begripsbepaling
Art. 145
1 ° S a m ens tel l ing De provincie maakt jaarlijks een budget op, bestaande uit een beleidsnota en een financiële nota. Bijkomende informatie is opgenomen in de toelichting.
Daar waar een klassieke begroting voornamelijk inputgericht is, met een focus op de inzetbare middelen, is het budget in de BBC, net als het meerjarenplan, outputgericht. Het bestuur wil nagaan welke prestaties en effecten men kan realiseren. Art. 146
De beleidsnota van het budget concretiseert de prioritaire beleidsdoelstellingen uit het meerjarenplan, door acties toe te voegen aan de actieplannen. Het is de bedoeling dat de beleidsnota kort en bevattelijk aangeeft wat het provinciebestuur in dat jaar wil bereiken, hoe ze dit wil doen en wat de financiële consequenties daarvan zijn.
Art. 16 BVR
De beleidsnota bestaat uit zes onderdelen: de doelstellingennota, het doelstellingenbudget, de financiële toestand, de lijst met nominatieve opdrachten voor werken, leveringen en diensten waarvan de raad het vaststellen van de gunningswijze en van de voorwaarden delegeert, de lijst met nominatieve daden van beschikking betreffende onroerende goederen en de lijst met de nominatief toegekende subsidies. Deze drie lijsten hebben betrekking op de bevoegdheidsverdeling tussen enerzijds de provincieraad en anderzijds de deputatie.
Art. 17 en 18 BVR
In de doelstellingennota worden de prioritaire beleidsdoelstellingen verwoord met de daaraan verbonden actieplannen, onderliggende acties en per actieplan de daarbij behorende uitgaven en inkomsten. De doelstellingennota sluit aan bij de strategische nota van het meerjarenplan.
Art. 19 BVR
Het doelstellingenbudget vormt de weergave van de financiële consequenties van de beleidsopties van de beleidsnota. Tevens bevat het doelstellingenbudget een overzicht van de verwachte ontvangsten en uitgaven voor het overige
276
Planning en financieel beheer van de provincie
HOOFDSTUK 4
DE E L V I
beleid. Die ramingen sluiten aan bij die van de financiële nota van het meerjarenplan, meer bepaald bij het financiële doelstellingenplan. Het budget moet niet louter inhoudelijk maar tevens financieel passen in het meerjarenplan. Vandaar dat de financiële toestand in de beleidsnota van het budget minstens de situatie van de twee evenwichtsparameters voor het betrokken boekjaar vergelijkt met het meerjarenplan: 1° een vergelijking van het resultaat op kasbasis in het budget met het resultaat op kasbasis van het financiële boekjaar in kwestie in het meerjarenplan; 2° een vergelijking van de autofinancieringsmarge in het budget met de autofinancieringsmarge van het financiële boekjaar in kwestie in het meerjarenplan.
Art. 20 BVR
Het Provinciedecreet bepaalt dat het vaststellen van de gunningswijze en de voorwaarden van de overheidsopdrachten een aan de raad toegewezen bevoegdheid betreft. Uitzonderingen zijn de overheidsopdrachten van dagelijks bestuur (de provincieraad bepaalt wat hieronder dient te worden begrepen) en de nominatieve opdrachten. Als het een opdracht betreft die nominatief in het vastgestelde budget is opgenomen en de provincieraad de wijze en de voorwaarden niet zelf heeft vastgesteld, dan is, volgens het Provinciedecreet, de deputatie hiertoe bevoegd.
Art. 43, § 2, 11° en art. 57, § 3, 5° en 6°
Volgens het Provinciedecreet kan de bevoegdheid tot het stellen van daden van beschikking betreffende onroerende goederen, met uitzondering van het aangaan van de dadingen, alleen aan de deputatie worden toevertrouwd voor zover de verrichting nominatief in het vastgestelde budget is opgenomen.
Art. 43, § 2, 12° en art. 57, § 3, 8°, b)
De beleidsnota bevat tot slot een lijst met nominatief toegekende subsidies, zoals subsidies aan de provinciale vzw’s of aan privaatrechterlijke verenigingen. Het betreft hier uitsluitend de nominatieve subsidies, niet de subsidies die men toekent op basis van een reglement van de provincieraad. De financiële nota is de financiële vertaling van de beleidsnota en bevat minstens plannen van de exploitatie (exploitatiebudget), van de geldstromen (liquiditeitenbudget) en van de investeringen, hun financiering en effect op de exploitatie (investeringsbudget). Het investeringsbudget bestaat uit één of meer investeringsenveloppes. In de uitvoeringsbesluiten is dit verder aangevuld met een deels verplichte toelichting bij het exploitatie-, het investerings- en het liquiditeitenbudget.
Art. 147
De autorisatie door de provincieraad aan de hoofdbudgethouders (deputatie, hoofd van een IVA) komt tot uiting in de financiële nota van het budget, de autorisatie aan een gedelegeerde budgethouder komt tot uiting in een beheersbudget. Het budget moet aansluiten bij het meerjarenplan. Dit is een cruciaal uitgangspunt in de BBC. Het betreft zowel een inhoudelijke als financiële aansluiting.
Planning en financieel beheer van de provincie
Art. 27 en 28, 1° BVR
277
DE E L V I
H OOFDSTUK 4
Art. 27 BVR bepaalt wanneer het budget, inclusief de wijzigingen ervan, past in het meerjarenplan. Kredietaanpassingen die tot gevolg hebben dat het budget niet meer past in het meerjarenplan, behoeven een budgetwijziging en een aanpassing van het meerjarenplan en kunnen niet gebeuren via een interne kredietaanpassing. Het budget past inhoudelijk in het meerjarenplan als de doelstellingennota van het budget de (prioritaire) beleidsdoelstellingen en bijbehorende actieplannen bevat die in de strategische nota van het meerjarenplan voor het betrokken boekjaar zijn opgenomen. Voor de financiële aansluiting van het budget bij het meerjarenplan geldt een dubbele voorwaarde: 1. Het resultaat op kasbasis van het financiële boekjaar is groter dan of gelijk aan nul (= het toestandsevenwicht). 2. De autofinancieringsmarge van het financiële boekjaar in het budget is groter of gelijk aan de autofinancieringsmarge van hetzelfde financiële boekjaar in het meerjarenplan (= het structureel evenwicht). De autofinancieringsmarge kan gedurende één of meerdere jaren negatief zijn. Art. 144, § 2
Op de regel van de aansluiting tussen budget en meerjarenplan bestaat een belangrijke uitzondering. De aansluiting is niet verplicht voor het budget voor het eerste volledige financiële boekjaar van de legislatuur, teneinde een nieuwe bewindsploeg voldoende beleidsruimte te bieden.
2 ° Definitie
Traditioneel is een overheidsbudget een raming van de ontvangsten en de uitgaven van een overheidsorgaan voor een toekomstige periode, normaal gesproken het volgende dienstjaar. In de BBC is het instrument van het budget evenwel danig vernieuwd. Enerzijds vloeit het budget voort uit het meerjarenplan, anderzijds betreft het een outputgericht beleidsrapport. Het provinciale budget is een autorisatie-instrument, verder bouwend op het meerjarenplan, waarbij de provincieraad (het wetgevend orgaan) toestemming geeft aan de hoofdbudgethouders, met name de deputatie (het uitvoerend orgaan) en de hoofden van de IVA’s, om de opgenomen uitgaven en ontvangsten te verrichten (mits naleving van de wettelijke bepalingen). De kredieten moeten gekoppeld worden aan doelstellingen en actieplannen. Het is een autorisatie voor een in de tijd beperkte periode, met name één budgettair jaar. Het betreft een raming, een schatting van de verwachte inkomsten en uitgaven, in tegenstelling tot de rekening die na het verstrijken van het budgettair jaar de gerealiseerde ontvangsten en uitgaven weergeeft.
278
Planning en financieel beheer van de provincie
HOOFDSTUK 4
DE E L V I
3 ° K enm erken budg et
Men kan het budget in de BBC niet zomaar gelijkschakelen met een klassieke overheidsbegroting. Toch kan men, met enige nuance, een aantal klassieke kenmerken onderscheiden voor het budget (en het meerjarenplan). In het bijzonder betreft het de eenjarigheid of annaliteit, de universaliteit, de specialiteit, de openbaarheid en het evenwicht.
De eenjarigheid of annaliteit heeft een dubbele betekenis. Enerzijds moet het provinciebestuur jaarlijks een budget opmaken. In tegenstelling tot het meerjarenplan, dat weliswaar geregeld zal moeten worden aangepast, is het budget dus een beleidsrapport dat op één jaar betrekking heeft. Het budgetjaar begint op 1 januari en eindigt op 31 december. Anderzijds vervallen de bij het sluiten van het budgetjaar beschikbare transactiekredieten of kredietgedeelten in beginsel, met uitzondering voor de goedgekeurde en niet-afgesloten investeringsenveloppes. Een budget omvat de precieze raming van alle ontvangsten en alle uitgaven die in de loop van het budgetjaar door het bestuur naar verwachting zullen worden gedaan. Dit is het principe van de universaliteit of de algemeenheid. Alle ontvangsten en uitgaven moeten voor het volle bedrag of het brutobedrag worden opgenomen in het budget. Compensatie tussen ontvangsten en uitgaven is niet toegelaten. Voorbeelden: beleggingsintresten onderworpen aan de roerende voorheffing: de bruto-intrest wordt geboekt als ontvangst, de roerende voorheffing als uitgave; de wedden van het gesubsidieerd onderwijzend personeel worden aan de uitgavenkant geboekt als personeelskosten en aan de ontvangstenkant als werkingssubsidies. Het budget wordt ingedeeld in kredieten die alle bestemd zijn voor het door het meerjarenplan en het budget vooropgestelde doel. Een verbintenis mag alleen worden aangegaan op grond van het krediet dat toegewezen is aan een rubriek van de financiële nota van het budget, of op grond van een voorlopig krediet. Ingevolge het beginsel van de spe cialiteit zijn de uitgavenkredieten beperkt en mogen ze alleen worden gebruikt voor de door het meerjarenplan en het budget vooropgestelde bestemming. De vaststelling van het budget en van de aanpassingen ervan is een bevoegdheid van de provincieraad die niet aan de deputatie kan worden gedelegeerd. De raadsvergaderingen over het budget en de wijzigin-
Planning en financieel beheer van de provincie
279
DE E L V I
H OOFDSTUK 4
gen ervan zijn altijd openbaar. Dezelfde regeling geldt dus als voor het meerjarenplan en de aanpassingen ervan. Het evenwicht van het meerjarenplan en het budget blijkt uit twee parameters, meer bepaald het resultaat op kasbasis en de autofinancieringsmarge.
b
Procedure opmaak en goedkeuring budget 1 ° Voorbereiding
Art. 84, § 4
De provinciegriffier zorgt in overleg met het managementteam voor het opstellen van de voorontwerpen van de beleidsnota van het budget en de verklarende nota van een budgetwijziging en een interne kredietaanpassing.
Art. 89, 1°
De financieel beheerder staat onder de functionele leiding van de provinciegriffier in voor het opstellen, in overleg met het managementteam, van de voorontwerpen van de financiële nota van het jaarlijkse budget en van de budgetwijzigingen en van de interne kredietaanpassingen.
2 ° Beha ndel ing in de p rov i nci er aad
Art. 66, § 2 Prov.W.
Het Rekenhof heeft onder meer als taak een advies uit te brengen over het ontwerp van het provinciebudget en het meerjarenplan. Het Rekenhof oordeelt dat het hiervoor over dezelfde termijn moet kunnen beschikken als destijds de provincieontvanger voor zijn advies, namelijk 15 dagen. Deze termijn is niet wettelijk vastgelegd.
Art. 144
Het Provinciedecreet stelt dat het budget door de provincieraad wordt vastgesteld voor het begin van het financieel boekjaar. Er is een afwijking voorzien voor het eerste (volledige) jaar van de legislatuur. Dan kan de provincieraad het budget vaststellen in het eerste kwartaal van dat boekjaar en hoeft het budget niet te passen in het meerjarenplan. De budgetdocumenten worden aan ieder provincieraadslid bezorgd op zijn minst veertien dagen voor de dag van de vergadering waarop ze zullen worden besproken. Het budget wordt altijd in openbare zitting behandeld. Hier kan niet van worden afgeweken. De provincieraad stemt over het budget in zijn geheel, maar elk raadslid kan de afzonderlijke stemming eisen over één of meer onderdelen die hij aanwijst. In dat geval mag men pas over het geheel stemmen na de stemming over de aldus aangewezen onderdelen.
280
Planning en financieel beheer van de provincie
HOOFDSTUK 4
DE E L V I
3 ° B es tuurl ijk toezicht
Er geldt geen goedkeuringstoezicht voor het budget. De beslissing tot vaststelling van het budget is onderworpen aan het algemeen bestuurlijk toezicht. Na de beslissing van de raad en nadat de digitale rapportering aan de Vlaamse regering werd bezorgd, kan het provinciebestuur het budget uitvoeren. Dat neemt niet weg dat de toezichthoudende overheid het wel nog kan schorsen of vernietigen.
Art. 246, § 1
Een provinciebestuur beschikt over een termijn van twintig dagen om een kopie van de beslissing op te sturen, hoewel hier geen onmiddellijke sanctie tegenover staat. Wel neemt de termijn waarbinnen het budget vatbaar blijft voor schorsing of vernietiging in principe geen aanvang. De toezichthoudende overheid kan tot schorsing of vernietiging overgaan wegens schending van het recht of strijdigheid met het algemeen belang. De procedure en de regels die daarbij gevolgd moeten worden, zijn vastgelegd in het Provinciedecreet. De schorsingsbevoegdheid komt toe aan de provinciegouverneur. De Vlaamse regering kan beslissingen van de provincies tot vaststelling van het budget rechtstreeks vernietigen wegens schending van het recht of strijdigheid met het algemeen belang.
Art. 245 t.e.m. art. 252
Onverminderd de bevoegdheid van de toezichthoudende overheid tot schorsing en vernietiging wegens schending van het recht of strijdigheid met het algemeen belang schorst de Vlaamse regering de uitvoering van het budget (en de beslissing tot wijziging ervan) als zich een van de volgende vier situaties voordoet:
Art. 173, § 1
1) als het budget niet past in het meerjarenplan, tenzij het budget of de budgetwijziging betrekking heeft op het eerste volledige financiële boekjaar van de zesjarige periode waarvoor de raad werd verkozen; 2) als het budget een negatief resultaat op kasbasis vertoont, voor zover de financiële nota van het budget of van de budgetwijzigingen slaat op het eerste volledige financiële boekjaar van de legislatuur; 3) als bekende of verwachte opbrengsten of ontvangsten, of verplichte kosten of uitgaven, die krachtens de wet of het decreet ten gunste of ten laste van het provinciebestuur komen, geheel of gedeeltelijk niet in het budget of de budgetwijziging worden opgenomen; 4) als bepaalde opbrengsten of ontvangsten die de provincieraad op het budget heeft gebracht, geheel of gedeeltelijk niet aan het bestuur toekomen of als het budget of de budgetwijziging in bepaalde kosten of uitgaven voorziet die strijdig zijn met het recht.
Planning en financieel beheer van de provincie
281
DE E L V I
H OOFDSTUK 4
De Vlaamse regering neemt en betekent de eventuele beslissing tot schorsing binnen een termijn van vijftig dagen. Die termijn gaat in op de derde dag die volgt op de dag van de verzending van de raadsbeslissing betreffende het meerjarenplan. Indien de redenen die aanleiding geven tot de schorsing van het budget niet tot gevolg hebben dat het budget of de budgetwijziging niet meer past binnen het meerjarenplan, kan de schorsing beperkt worden tot één of meer onderdelen van het budget. Art. 173, § 2
De provincieraad spreekt zich uit over het schorsingsbesluit, stelt het budget of de budgetwijziging opnieuw vast en stuurt de gemotiveerde beslissing naar de Vlaamse regering.
Art. 173, § 3
De Vlaamse regering neemt een gemotiveerde beslissing over het budget of de budgetwijziging die de raad opnieuw heeft vastgesteld. In de hiervoor vermelde gevallen is de Vlaamse regering bevoegd om het budget of de budgetwijziging zelf vast te stellen door alle vereiste maatregelen te nemen om het budget te doen passen in het meerjarenplan, om het negatief resultaat op kasbasis weg te werken, om de bekende of verwachte ontvangsten of verplichte uitgaven ambtshalve in te schrijven of door schrapping van ontvangsten of van uitgaven die strijdig zijn met het recht. De Vlaamse regering treft haar beslissing binnen een termijn van vijftig dagen, die ingaat op de dag na het inkomen van het besluit van de raad, en verstuurt haar beslissing naar het bestuur uiterlijk de laatste dag van die termijn. Als binnen die termijn geen beslissing naar het provinciebestuur is verzonden, is het door de Vlaamse regering ontvangen budget definitief.
Art. 25 BVR
Het resultaat op kasbasis van het budget van het eerste jaar van de legislatuur kan men alleen aantonen als de jaarrekening van het voorlaatste financiële boekjaar voorafgaand aan de legislatuur door de raad is vastgesteld en verwerkt in het budget.
Art. 148
c
Voorlopige kredieten
Tot het budget van de provincie is vastgesteld, kan de provincie enkel beschikken over voorlopige kredieten onder de voorwaarden en binnen de grenzen die de Vlaamse regering bepaalt. Dit geldt zowel ingeval de provincieraad het budget niet vaststelt voor het begin van het boekjaar als wanneer in het eerste jaar van de legislatuur het budget pas in het eerste kwartaal van het boekjaar wordt vastgesteld.
282
Planning en financieel beheer van de provincie
HOOFDSTUK 4
DE E L V I
Ook vroeger was in de wetgeving een regeling voorzien voor de gevallen waarin een bestuur er door omstandigheden niet in slaagde om tijdig over een uitvoerbaar budget te beschikken. Hoewel dit vanzelfsprekend de uitzondering zou moeten zijn, is er in de BBC eveneens een regeling inzake voorlopige kredieten opgenomen.
Art. 124 BVR
Voorlopige kredieten voor de exploitatie-uitgaven mogen per beleidsdomein en per verlopen of begonnen maand niet meer bedragen dan een twaalfde van het overeenkomstige krediet in het exploitatiebudget van het vorige boekjaar. Om te vermijden dat besturen zich nestelen in het regime van de voorlopige kredieten en geen aanstalten maken om een rechtsgeldig meerjarenplan (met verwerking van de laatst vastgestelde jaarrekening) en budget door de raad te laten goedkeuren, zijn ze beperkt tot maximaal drie twaalfden. Die beperking is niet van toepassing voor de afwijkingen daarvan die de minister van Binnenlandse Aangelegenheden heeft toegestaan. Voor de definitieve vaststelling van het budget mogen, door middel van voorlopige kredieten, tevens de periodieke aflossingen van lening- en leasingschulden plaatsvinden, die men terugvindt bij de andere verrichtingen in het liquiditeitenbudget. In tegenstelling tot wat vroeger gebruikelijk was, is er geen bijzondere procedure vastgelegd voor de voorlopige kredieten. Een beslissing van de provincieraad is dus niet nodig om met voorlopige kredieten te kunnen werken. Een provinciebestuur beschikt hier automatisch over indien het vanzelfsprekend het vorige boekjaar een rechtsgeldig budget had.
d
Budgetwijzigingen en interne kredietaanpassingen 1 ° B udg etwijzig ing en
Budgetwijzigingen zijn kredietaanpassingen die niet door middel van een interne kredietaanpassing kunnen. De budgetwijzigingen (de cijfers en een verklarende nota) worden in openbare zitting vastgesteld door de provincieraad.
Art. 150
In de loop van het dienstjaar kan het nodig zijn bepaalde kredieten te verhogen of te verminderen of nieuwe kredieten te voorzien of bestaande kredieten te schrappen. Dit kan door een budgetwijziging. Voor dergelijke wijzigingen, die in de regel eenvoudiger zullen zijn dan het budget, gelden de gewone termijnen: ze worden uiterlijk samen met de agenda voor de vergadering waarop ze worden besproken aan de raadsleden bezorgd. Zodra een aanpassing van de planning een aanpassing van de kredieten behelst, is een interne kredietaanpassing of een budgetwijziging noodzakelijk. Men past immers de autorisatie van het budget aan. Dit kan niet ambtelijk geregeld worden. De rubrieken van de financiële nota van het budget zijn kredieten met een limitatief karakter. Planning en financieel beheer van de provincie
283
DE E L V I
Art. 28 BVR
H OOFDSTUK 4
De regel is dat alle kredietwijzigingen kunnen worden doorgevoerd met de procedure van interne kredietaanpassingen, behalve in de volgende gevallen die een budgetwijziging vereisen: 1. Wijzigingen waardoor het budget niet meer past in het meerjarenplan veronderstellen een budgetwijziging. In dit geval moet ook het meerjarenplan aangepast worden, want een budget moet altijd in het meerjarenplan passen, zowel inhoudelijk als financieel (art. 27 BVR: zie blz. 277-278). 2. Exploitatiebudget: wijzigingen van het exploitatiebudget van een budgettaire entiteit (de niet-verzelfstandigde diensten of een IVA) die het saldo tussen de exploitatieontvangsten en -uitgaven van een beleidsdomein kleiner maken, vereisen een budgetwijziging. 3. Investeringsbudget: wijzigingen van een verbinteniskrediet van een investeringsenveloppe noodzaken een budgetwijziging. De verbinteniskredieten zijn beperkt per rubriek van een investeringsenveloppe. Die verbinteniskredieten geven het totale bedrag aan waarvoor een bestuur over de jaren heen verbintenissen (via plaatsingen van een overheidsopdracht) kan aangaan. 4. Investeringsbudget: wijzigingen binnen een budgettaire entiteit van het totale bedrag aan transactiekredieten van alle investeringsenveloppen van een bepaald beleidsdomein voor een financieel boekjaar veronderstellen eveneens een budgetwijziging. Transactiekredieten zijn kredieten voor het bedrag dat in het boekjaar zelf gefactureerd mag worden. 5. Liquiditeitenbudget: tot slot vragen ook de wijzigingen aan de transactiekredieten van het liquiditeitenbudget voor die transacties die niet zijn opgenomen in het exploitatie- of investeringsbudget een budget wijziging. Het gaat hier in de eerste plaats om de aflossingen van de leningen en het aangaan van leningen. Tenzij in deze vijf gevallen en in beginsel wanneer men een nominatieve subsidie wenst te veranderen, kan een provinciebestuur de kredieten wijzigen via een interne kredietaanpassing, goed te keuren door de deputatie. Een aanpassing van de onderliggende ramingen kan echter via een eenvoudiger ambtelijke procedure.
2 ° I nterne kredieta a np assi ngen Over interne kredietaanpassingen zoals die gedefinieerd zijn door de Vlaamse regering, beslist de deputatie.
Art. 151
284
Planning en financieel beheer van de provincie
HOOFDSTUK 4
DE E L V I
De deputatie brengt alle betrokkenen onverwijld op de hoogte van de interne kredietaanpassingen. Dit zijn de provincieraad, de financieel beheerder en de betrokken budgethouders.
e
Inhoud van het budget 1 ° I ns trum enta rium
De BBC maakt geen onderscheid tussen verplichte en facultatieve uitgaven. Toch vermeldde het Provinciedecreet aanvankelijk een aantal kosten die verplicht in het exploitatiebudget moesten worden opgenomen. Zelfs na de schrapping van deze verplichte uitgaven blijven de verplichtingen zelf natuurlijk wel gelden aangezien ze gebaseerd zijn op andere wetgeving of rechterlijke uitspraken.
2 ° S oor ten ontv a ng s ten Welke ontvangsten hebben de provincies? De inkomsten van de provinciebesturen zijn divers. De provincies verwerven onder meer inkomsten van de provinciale diensten of instellingen, bv. leerlingenrekeningen voor de scholen, inkomgelden voor zwembaden, domeinen, sporthallen en musea. Verder zijn er eveneens ontvangsten van het patrimonium, bv. sommen verschuldigd door huurders en pachters. De grootste ontvangsten zijn de fiscale, vooral afkomstig van de opcentiemen op de onroerende voorheffing en de algemene provinciebelasting. Wat subsidies betreft, is het Provinciefonds de belangrijkste inkomstenbron.
De provincies verwerven ook beleggingsintresten. Het dagelijkse thesauriebeheer, exclusief het kasbeheer, behoort tot de bevoegdheid van de financieel beheerder. De deputatie is bevoegd voor de vaste belegging van kapitalen voor een periode langer dan één jaar. In de BBC-wetgeving is echter niet bepaald dat provincies enkel beleggingen met kapitaalgarantie mogen doorvoeren. Het spreekt evenwel vanzelf dat, des te meer in onzekere financiële tijden, ook provinciebesturen zich als goede huisvaders moeten gedragen. Investeringsuitgaven worden onder meer gefinancierd door buitengewone toelagen en verkopen van patrimonium (bv. gronden). In de BBC wordt de opname van leningen evenwel losgekoppeld van concrete investeringen. Leningen worden aangegaan in functie van de thesaurietoestand van het bestuur. Vanuit een financieel-economisch standpunt is dit aanbevelingswaardig, aangezien wordt vermeden dat er nodeloos kredieten worden opgenomen. De deputatie is bevoegd voor het aangaan (het gunnen) van de leningen. Uiteraard moet hierbij de wetgeving op de overheidsopdrachten worden nage-
Planning en financieel beheer van de provincie
285
DE E L V I
H OOFDSTUK 4
leefd. Het opnemen van het leningsbedrag behoort tot de bevoegdheid van de financieel beheerder in het kader van zijn thesauriebeheer. Hieronder ressorteert eveneens het aangaan van kaskredieten en vaste termijnkredieten op ten hoogste één jaar. Het herschikken van leningen waardoor de aflossingstermijn toeneemt, is een voorbehouden bevoegdheid van de provincieraad. Leningsherschikkingen waardoor de aflossingstermijn afneemt of gelijk blijft, is een toegewezen bevoegdheid van de deputatie. Deze bevoegdheid kan worden gedelegeerd. In het kader van een actief beheer van de schuldportefeuille streeft men naar een evenwicht tussen enerzijds het renterisico (gevoeligheid van de schuld ten aanzien van rentefluctuaties) en anderzijds de interestlast (hoe kleiner de renterisico’s, hoe hoger de te betalen interestvoet). Bij dit streven moet men rekening houden met de bestaande structuur van de schuldportefeuille van het bestuur en de huidige en toekomstige renteomgeving.
3 ° S oor ten uitg av en De belangrijkste uitgaven zijn de personeelsuitgaven (met inbegrip van de wedden van het gesubsidieerd onderwijzend personeel), de diverse soorten werkingsuitgaven, de toegestane werkingssubsidies (onder meer toelagen in de culturele, sociale, toeristische, economische of milieusector) en de leningsintresten in het exploitatiebudget en de aflossingen van de leningen in het liquiditeitenbudget. De investeringen en de toegestane investeringssubsidies vindt men terug in het investeringsbudget.
Bij de interpretatie van de grootte en de verdeling van de uitgaven dient men rekening te houden met de eigenheid van iedere provincie. Zo zal de aanwezigheid van een uitgebreid onderwijsnet gevolgen hebben voor het uitgavenpatroon. Ook kunnen er zich significante verschillen voordoen, veroorzaakt door de organisatievorm van bijv. het onderwijs, een museum, een zwembad of sporthal: door de provincie zelf vanuit het provinciebudget of door een EVA.
C
BUDGETHOUDERSCHAP
a
Begripsbepaling budgethouderschap
BUDGET
EN UITVOERING VAN HET
Het budgethouderschap betreft het beheer van een taakstellend budget, met andere woorden: de bevoegdheid om door het hanteren van kredieten welomschreven activiteiten uit te voeren en de vastgelegde doelstellingen na te streven. Het budgethouderschap is dus een vorm van contractmanagement, dat absoluut niet vrijblijvend is.
Art. 154
286
Planning en financieel beheer van de provincie
HOOFDSTUK 4
DE E L V I
Budgethouderschap brengt een verantwoordelijkheid mee voor degene aan wie het beheer van het taakstellend budget is toegekend. Dit veronderstelt voorafgaandelijk duidelijke en ondubbelzinnige afspraken tussen de delegatiegever en de gedelegeerde. Deze beheersafspraak bevat een beschrijving van de operationele autonomie die aan de budgethouder wordt toegekend. Het begrip “budgethouderschap” is oorspronkelijk afkomstig uit de nieuwe OCMW-boekhouding. Het komt op provinciaal vlak toe aan de deputatie, die hoofdbudgethouder is en dus residuair bevoegd. Volledigheidshalve vermelden we hier dat het hoofd van een IVA van rechtswege hoofdbudgethouder is voor het budget van het IVA.
Art. 155
De deputatie kan het budgethouderschap voor aangelegenheden van dage lijks bestuur toekennen aan de provinciegriffier, die verantwoordelijk is voor de uitvoering ervan. De provincieraad bepaalt, op voorstel van de deputatie, wat onder dagelijks bestuur wordt begrepen. In beginsel gaat het om beheersdaden die het bestuur normaal niet jaaroverschrijdend binden, incl. kleine investeringen. De provinciegriffier kan deze bevoegdheid met betrekking tot bepaalde budgetten subdelegeren aan andere personeelsleden. Bij de delegatie wordt rekening gehouden met het organogram van de provinciale diensten. De betrokken personeelsleden kunnen de aan hen gedelegeerde bevoegdheid niet weigeren als hun functieomschrijving erin voorziet. Men neemt dit best in overweging bij de opmaak van de functiebeschrijvingen. Deze personeelsleden zijn persoonlijk verantwoordelijk voor de uitvoering van het aan hen gedelegeerde budget houderschap. Onder de voorwaarden die door de provincieraad vastgesteld worden en na advies van de provinciegriffier kan de deputatie het budgethouderschap met betrekking tot bepaalde budgetten betreffende activiteitencentra of projecten delegeren aan bepaalde personeelsleden van de provincie. Het kan hier eveneens aangelegenheden betreffen die het dagelijks bestuur te boven gaan. De deputatie houdt daarbij rekening met het organogram van de provinciale diensten. Ook voor deze vorm van het budgethouderschap geldt dat de betrokken personeelsleden de aan hen gedelegeerde bevoegdheid niet kunnen weigeren als hun functieomschrijving erin voorziet. Zij zijn persoonlijk verantwoordelijk voor de uitvoering van het aan hen gedelegeerde budgethouderschap. Een dergelijke delegatie vervalt in ieder geval zes maanden na de algehele vernieuwing van de provincieraad.
Planning en financieel beheer van de provincie
287
DE E L V I
Art. 156, § 3
H OOFDSTUK 4
b
De uitvoering van het budget 1 ° O ntv a ng s ten
De budgethouder is verantwoordelijk voor de facturatie van de te ontvangen bedragen van het aan hem toevertrouwde budget. Deze facturatie doet een invorderingsrecht ontstaan. De budgethouder is de primaire ordonnateur van de ontvangsten, waar dit voorheen de deputatie was die zich kon laten bijstaan door ambtenaren die als secundaire ordonnateurs optraden.
Art. 128 BVR
Het is niet toegestaan om essentiële gegevens van geboekte verkoopfacturen te wijzigen of om uitgaande facturen geheel of deels te annuleren. Annulaties of wijzigingen worden doorgevoerd met een creditnota of een bijkomende verkoopfactuur. De boekhouding is in principe onveranderlijk. Correcties moeten steeds gebeuren door een bijkomende boeking op basis van een bewijsstuk.
Art. 90
De financieel beheerder staat in voor de invordering van de ontvangsten. Ingevolge het Provinciedecreet kan hij ook een dwangbevel, geviseerd en uitvoerbaar verklaard door de deputatie, laten betekenen bij gerechtsdeurwaardersexploot voor niet-fiscale schuldvorderingen. Dat exploot stuit de verjaring. Een bevel kan alleen worden geviseerd als de schuld opeisbaar, vaststaand en zeker is. Men kan de procedure dus niet toepassen voor betwiste, voorwaardelijke of verjaarde vorderingen. Voorafgaandelijk moet men een aangetekende brief versturen. Schulden van een publieke rechtspersoon kan men niet invorderen via een dwangbevel. Deze regeling kan men evenmin gebruiken in geval van toepassing van de wet van 14 november 1983 betreffende de controle op de toekenning en op de aanwending van sommige toelagen. De controle op de regelmatigheid van de ontvangsten wordt bij voorkeur geregeld in het organisatiebeheersingssysteem, met voldoende aandacht voor functiescheiding.
Art. 127 BVR
In de nieuwe provincieboekhouding werden de onverhaalbare posten toegestaan door de provincieraad, de oninbare rechten die men niet kon innen wegens onvermogendheid, door de deputatie. De financieel beheerder (vroeger de provincieontvanger of de bijzondere ontvanger) boekte zelf de correcties wegens materiële vergissing. De BBC wijkt hier enigszins van af. De financieel beheerder boekt de vorderingen waarvan de invorderbaarheid twijfelachtig is, over naar een rekening dubieuze debiteuren. Hij moet de vorderingen op dubieuze debiteuren afzonderen in de boekhouding zodat ze beter opvolgbaar worden.
288
Planning en financieel beheer van de provincie
HOOFDSTUK 4
DE E L V I
De financieel beheerder boekt als oninvorderbare vorderingen de bedragen die betaald moeten worden door schuldenaren van wie de insolvabiliteit bewezen is door om het even welk bewijsstuk. Voor de vorderingen op onvermogenden bestaat de boekhoudkundige verwerking uit de boeking van een minwaarde bij realisatie voor het saldo van de vordering. De financieel beheerder heeft hiervoor dus geen beslissing van raad of deputatie nodig. Wel zal hij hierover verslag uitbrengen in zijn rapport inzake het debiteurenbeheer dat hij op basis van artikel 90 van het Provinciedecreet moet opstellen. Vanzelfsprekend kan hij eveneens correcties boeken in geval van materiële vergissingen. De ontheffingen, vrijstellingen en verminderingen van vorderingen behoren logisch gezien tot de bevoegdheid van de raad (conform de exclusieve bevoegdheid van de raad voor het toekennen van subsidies en gelijkaardige vrijgevigheden).
2 ° U itg av en
- Bevoegdheidsverdeling De deputatie gaat de verbintenissen aan. Deze bevoegdheid kan gedelegeerd worden aan de provinciegriffier, die op zijn beurt kan subdelegeren. Deze bevoegdheid hangt dus niet langer samen met het budgethouderschap.
Art. 57, § 3, 4°, 5° en 6° en art. 58
De deputatie is bevoegd voor het voeren van de gunningsprocedure, de gunning en de uitvoering van overheidsopdrachten. Verder is de deputatie eveneens bevoegd voor de vaststelling van de gunningswijze en de voorwaarden van overheidsopdrachten van dagelijks bestuur en van overheidsopdrachten die nominatief in het vastgestelde budget zijn opgenomen en waarvan de provincieraad de wijze van gunning en de voorwaarden niet zelf heeft vastgesteld. Een verbintenis mag alleen worden aangegaan op grond van een goedgekeurd krediet van de financiële nota van het budget of een voorlopig krediet. Een personeelslid of een lid van de deputatie of de provincieraad dat in strijd hiermee verbintenissen heeft gesloten, is hiervoor persoonlijk verantwoordelijk. De uitgavenkredieten zijn begrensd. Het betreft een eigentijdse invulling van het kenmerk van de specialiteit van het budget.
Art. 152 en art. 26 BVR
In het Provinciedecreet is een uitzonderingsregeling voorzien voor dwingen de en onvoorziene omstandigheden (bv. ten gevolge van brand of overstroming). De provincieraad kan zonder voorafgaande budgetwijziging over dergelijke uitgaven beslissen. Indien het geringste uitstel onbetwistbare schade zou veroorzaken, kan de deputatie zelfs op eigen verantwoordelijkheid in de uitgave voorzien. De deputatie kan dan op eigen initiatief de bevoegdheden
Art. 153
Planning en financieel beheer van de provincie
289
DE E L V I
H OOFDSTUK 4
betreffende de vaststelling van de wijze van gunning en de voorwaarden van overheidsopdrachten, het voeren van de gunningsprocedure, de gunning en de uitvoering van overheidsopdrachten uitoefenen. Deze bevoegdheid is niet delegeerbaar (art. 43). De vereiste kredieten worden onverwijld ingeschreven door een budgetwijziging. De betaling mag evenwel worden uitgevoerd, zonder de budgetwijziging af te wachten. Zo niet, zou deze uitzonderingsregel in de praktijk grotendeels inhoudsloos worden. Een soortgelijke regeling bestond reeds vroeger in de gemeenten, op basis van artikel 249 van de Nieuwe Gemeentewet. Het Provinciedecreet koppelt sinds 1 december 2012 het budgethouderschap los van de bevoegdheid tot het aangaan van verbintenissen. Welke bevoegdheden de budgethouder in de uitgavencyclus kan uitoefenen, hangt dus af van de delegatie door de deputatie en kan variëren van geval tot geval. Eventueel bepaalt hij, binnen de perken van de delegatie, de wijze van gunnen met betrekking tot de overheidsopdrachten en stelt hij de voorwaarden ervan vast, behalve in de gevallen dat de opdracht niet behoort tot het dagelijks bestuur en niet nominatief in het budget is opgenomen (bevoegdheid provincieraad). Verder kan hij, mits delegatie, de opdracht uitvoeren en toewijzen en keurt hij in ieder geval de te betalen bedragen (facturen, lonen …) goed overeenkomstig het aan hem toevertrouwde budget. Men kan echter ook budgethouder zijn zonder de bevoegdheid om verbintenissen aan te gaan. Bevoegdheden die op basis van artikel 43, § 2, en artikel 58 van het Provinciedecreet uitsluitend zijn voorbehouden aan de provincieraad of de deputatie kunnen niet gedelegeerd worden in het kader van het budgethouderschap. Tevens moet de budgethouder bij de uitoefening van zijn bevoegdheden rekening houden met de wetgeving overheidsopdrachten. Afwijkingen van essentiële bepalingen en voorwaarden van een overheidsopdracht vereisen een gemotiveerde beslissing van de aanbestedende overheid, dit wil zeggen van het orgaan dat het bestek en de voorwaarden van de opdracht heeft goedgekeurd. Voor essentiële wijzigingen zal de budgethouder in bepaalde specifieke gevallen dus over een beslissing van de provincieraad moeten beschikken. Art. 156, § 4
De provincieraad en de deputatie kunnen, indien ze budgethouder zijn, onder hun voorwaarden de goedkeuring van de te betalen bedragen (bv. lonen) toevertrouwen aan de provinciegriffier. De provinciegriffier kan deze bevoegdheid niet verder delegeren. Hierdoor wordt vermeden dat de deputatie of de provincieraad speciaal zou moeten samenkomen om bepaalde te betalen uitgaven goed te keuren. - Voorafgaand visum De voorgenomen financiële verbintenissen die resulteren in een uitgaande nettokasstroom zijn onderworpen aan een voorafgaand visum van de financieel beheerder, vooraleer men een verbintenis kan aangaan.
290
Planning en financieel beheer van de provincie
HOOFDSTUK 4
DE E L V I
Er is geen visum vereist voor inkomende kasstromen, evenmin bijvoorbeeld voor de roerende voorheffing op beleggingsintresten (geen uitgaande nettokasstroom). De financieel beheerder onderzoekt de wettigheid en de regelmatigheid van de voorgenomen verbintenissen, uiteraard niet de opportuniteit ervan. Indien een beslissing onderworpen is aan dit visumrecht van de financieel beheerder, zal de verbintenis maar kunnen worden ingeroepen door de derde na een gunstig visum van de financieel beheerder.
Art. 156, § 2
De provincieraad kan binnen de grenzen vastgelegd door de Vlaamse regering en na advies van de financieel beheerder bepaalde categorieën van verrichtingen uitsluiten van de verplichting tot voorafgaand visum. Hierbij is geen link voorzien met het dagelijks bestuur. De volgende categorieën van verrichtingen kan de provincieraad echter niet uitsluiten van de visumverplichting: 1° de aanstelling van statutaire personeelsleden; 2° de aanstelling van contractuele personeelsleden voor onbepaalde duur; 3° de aanstelling van contractuele personeelsleden voor een periode van één jaar of meer; 4° de verbintenissen waarvan het bedrag hoger is dan het bedrag, bepaald door de minister bevoegd van Binnenlandse Aangelegenheden, meer bepaald vijftigduizend euro; 5° de verbintenissen die een contractuele looptijd hebben van meer dan één jaar en waarvan het jaarlijkse bedrag hoger is dan het bedrag, bepaald door de minister, meer bepaald vijfentwintigduizend euro; 6° de investeringssubsidies.
Art. 121 BVR en art. 19 MB
Bij opeenvolgende contracten voor de aanstelling van contractuele personeelsleden voor dezelfde functie moet de totale duur worden aangenomen voor de toepassing van deze bepaling. Verrichtingen die door de provincieraad zijn uitgesloten van de visumverplichting, kunnen, voordat enige verbintenis werd aangegaan, worden voorgelegd aan de financieel beheerder. Verder kan de raad, op eensluidend voorstel van de financieel beheerder, de bevoegdheid tot het verlenen van een visum delegeren aan één of meer personeelsleden die werken onder de verantwoordelijkheid van de financieel beheerder. Als de financieel beheerder zijn visum weigert voor een voorgenomen beslissing, kan de deputatie op eigen verantwoordelijkheid viseren. Dit is de zogenaamde overruling. In dit geval bezorgt de deputatie de gemotiveerde beslissing van de financieel beheerder aan de Vlaamse regering, tegelijkertijd met het afschrift van zijn beslissing.
Art. 157
Een aanrekening van een transactie is de inschrijving van de gerealiseerde ontvangsten en uitgaven in een budgettair dagboek van de aanrekeningen. Alle
Art. 108 BVR
Planning en financieel beheer van de provincie
291
DE E L V I
H OOFDSTUK 4
aanrekeningen worden zonder uitstel, getrouw, volledig, naar tijdsorde en volgens doorlopende nummering ingeschreven in een budgettair dagboek. Voor de toepassing van dit artikel is het essentieel om te weten wanneer de eigenlijke transactie plaatsvindt. Artikel 1, 23° BVR bepaalt dat een transactie de financiële weerslag is van een economische stroom, een gebeurtenis of een andere omstandigheid. De transactie vindt dus plaats op het ogenblik dat de economische stroom, de gebeurtenis of de andere omstandigheid plaatsvindt. Het moment van inning van de ontvangst of betaling van de uitgave is in principe niet relevant voor het bepalen van het transactiemoment. Ook de datum van opmaak, het ontvangen of het versturen van de factuur speelt geen rol. Het is het ogenblik waarop de prestatie geleverd is die het transactiemoment bepaalt. Het plaatsen of bestellen van bepaalde uitgaven op het einde van het financieel boekjaar wordt dus zinloos, tenzij de prestatie alsnog in het oude boekjaar geleverd wordt. - De dubbele handtekening Art. 159, § 1
De financieel beheerder staat in voor de uitvoering van de girale betalingen na een uitdrukkelijke betalingsopdracht van de provinciegriffier. Er zijn twee handtekeningen vereist op de betalingsopdracht aan de bank: de provinciegriffier of zijn gemachtigde en de financieel beheerder of zijn gemachtigde tekenen beiden. De provinciegriffier bevestigt met zijn eerste handtekening op de betalingsopdracht dat de uitgave wettig en regelmatig is. Het betreft hier dus een twee de wettigheids- en regelmatigheidscontrole in de uitgavencyclus, waarbij het principe van de functiescheiding gehandhaafd blijft. Uitzondering zijn de ambtshalve uitgaven, de opeisbare schulden die in mindering kunnen worden gebracht van de provinciale bankrekeningen.
Art. 159, § 2
Ook hier is een overrulingsmechanisme voorzien. Indien de provinciegriffier of een personeelslid dat door hem daartoe belast is, weigert een betalingsopdracht te ondertekenen of een kasbetaling weigert, kan de deputatie op eigen verantwoordelijkheid bevelen de betaling uit te voeren. Dit kan niet worden geweigerd. De deputatie bezorgt een afschrift van haar beslissing aan de Vlaamse regering. De beslissing van de deputatie is echter pas uitvoerbaar wanneer de toezichttermijn is verstreken. De betalingen in verband met het thesauriebeheer (bv. beleggingen) verricht de financieel beheerder autonoom. Betalingen naar provisierekeningen vallen evenwel niet onder het thesauriebeheer en vereisen dus een dubbele handtekening.
292
Planning en financieel beheer van de provincie
HOOFDSTUK 4
DE E L V I
Wat moet er gebeuren indien een financiële verbintenis ten onrechte niet voor visum is voorgelegd aan de financieel beheerder? In dat geval zal er een grondiger tweede wettigheids- en regelmatigheidscontrole moeten gebeuren door de provinciegriffier. Indien de verbintenis op zich wettig is, kan hij toch de eerste handtekening plaatsen en kan het dossier doorgaan voor betaling. In tegenstelling tot wat wel eens wordt beweerd, maakt de BBC geen einde aan het stelsel van de ambtshalve uitgaven. Wel wordt de regeling strenger gemaakt. Het Provinciedecreet stelt immers dat de schulden opeisbaar door de personen die de Vlaamse regering bepaalt en uitsluitend in de gevallen en onder de voorwaarden die zij bepaalt, in mindering worden gebracht van de rekeningen van de provincie.
Art. 159, § 3
Die personen zijn de kredietinstellingen en de financiële instellingen die erkend zijn overeenkomstig de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen. De opeisbare schulden, aangegaan door het provinciebestuur bij die personen, kan men in mindering brengen op de rekeningen van het bestuur. Maar dan wel enkel als dat voorafgaandelijk zo overeengekomen werd. Indien in een lenings- of leasingovereenkomst tussen een provinciebestuur en een bankinstelling of leasinggever geen dergelijke bepaling is opgenomen, kunnen de leningsschulden dus niet ambtshalve afgehouden worden. Opvallend is dat de huidige tekst van het BVR geen andere personen, zoals bijvoorbeeld de RSZPPO, voorziet die kunnen gebruikmaken van de ambtshalve uitgaven.
Art. 126 BVR
In het hiernavolgend schema wordt de uitgavencyclus voorgesteld, met aandacht voor de rol van de diverse actoren. Dit schema is een visuele weergave van de uitvoering van het budget, voor wat de uitgaven betreft.
Planning en financieel beheer van de provincie
293
294
Planning en financieel beheer van de provincie
Financiële instelling
Leverancier
Financieel beheerder
Provincie griffier
Budgethouder
Deputatie
procedure overheids opdracht
vastlegging
gunning
visum
bestelling
levering
controle levering
registratie factuur
aanrekening en boeking factuur
goedkeuring factuur
wettelijkheidscontrole
betaling
Betaalopdracht 2e handtekening
Betaalopdracht 1e handtekening
boeking betaling
DE E L V I H OOFDSTUK 4
Schema uitgavencyclus
HOOFDSTUK 4
DE E L V I
Opmerking: Dit schema is opgemaakt op basis van het Provinciedecreet en de BBC-wetgeving. In de praktijk kunnen in de provinciebesturen lichte afwijkingen voorkomen omwille van pragmatische redenen. Zo is het bijvoorbeeld doorgaans vlotter werken indien het visum wordt verstrekt voorafgaand aan de gunning.
3 ° C ha r ta a l ka s beheer
In het Provinciedecreet zijn, naast het budgethouderschap en de intern en extern verzelfstandigde agentschappen, nog mogelijkheden tot delegatie en verzelfstandiging betreffende het financieel kasbeheer opgenomen. Elk provinciebestuur zal in de praktijk moeten afwegen welke instrumenten het meest geschikt zijn voor het (financieel) beheer van die diensten die nood hebben aan een zekere autonomie, zoals bijvoorbeeld de zogenaamde buitendiensten. - Kasrekenplichtigen De deputatie wijst één of meer personeelsleden aan die verantwoordelijk zijn voor de kasverrichtingen. De financieel beheerder kan men niet aanduiden om redenen van functiescheiding. Indien de deputatie niemand aanduidt, is de provinciegriffier verantwoordelijk.
Art. 159
De betrokken personeelsleden kunnen de hen gedelegeerde bevoegdheid niet weigeren indien hun functieomschrijving erin voorziet. Het kan zowel om statutaire als contractuele personeelsleden gaan. Binnen de grenzen van de hen toegewezen opdracht zijn de betrokken ambtenaren zelf rekenplichtig en dus verantwoording verschuldigd tegenover het Rekenhof. Deze regeling wijkt af van die in het Gemeentedecreet en is ingegeven door het uitgestrekte grondgebied van de provinciebesturen. De rekenplichtige kan een kwitantie afleveren, maar de financieel beheerder blijft bevoegd voor het verlenen van kwijting. Hij kan deze ondertekeningsbevoegdheid wel delegeren aan één of meer personeelsleden. Het behoort tot een goede organisatiebeheersing dat de kassen minstens jaarlijks worden gecontroleerd en dat ook de procedures in geval van verlies of diefstal worden vastgelegd. In ieder geval moet men bij de organisatie van het chartaal kasbeheer voldoende oog hebben voor de noodzaak aan functiescheiding. - Hulprekenplichtigen voor de geringe dagontvangsten en de provisies De provinciegriffier kan, na advies van de financieel beheerder, onder zijn verantwoordelijkheid bepaalde personeelsleden van de provincie die onder zijn gezag staan, belasten met de inning van geringe dagontvangsten. De provin-
Planning en financieel beheer van de provincie
Art. 158, § 2
295
DE E L V I
H OOFDSTUK 4
ciebesturen regelen het best in hun organisatiebeheersingssysteem de procedure, onder meer betreffende het bijhouden van een kasboek. De regeling van de geringe dagontvangsten is gebaseerd op art. 138, § 2 Nieuwe Gemeentewet, waarin de bevoegdheid om bepaalde ambtenaren te belasten met de inning van ontvangsten aan het college van burgemeester en schepenen was toegewezen. Het betreft geen bijzondere ontvangers. Deze bepaling is vooral bedoeld voor loketfuncties (bv. het innen van inkomgelden in musea of zwembaden) en doorbreekt de functiescheiding tussen de vaststelling van een ontvangst en de inning. De bijzondere regeling voor de geringe dagontvangsten betreft de inning van kleine geldsommen, in gevallen waarin de schuldenaar niet vooraf bekend is of waar de ontvangst niet kan worden gescheiden van de dienstverlening zonder nadelige gevolgen. Art. 158, § 1
Om de betaling mogelijk te maken van kleine exploitatie-uitgaven van dagelijks bestuur, die zonder uitstel of onmiddellijk moeten gebeuren voor de goede werking van de dienst (bv. betaling van de keuring in de automobielinspectie), kan de provinciegriffier beslissen aan bepaalde personeelsleden een provisie ter beschikking te stellen. Elk bestuur kan verder uitwerken hoe de met de provisie verrichte uitgaven worden opgenomen in de provinciale boekhouding, bijvoorbeeld periodiek op voorlegging van een uitgavenstaat met de nodige verantwoordingsstukken.
Art. 161
c
De rapportering inzake financieel beheer en planning 1 ° De r a ppor tering v an d e f i nanci eel b eheerd er
Het Provinciedecreet legt een uitgebreide financiële rapportering op. Zo rapporteert de financieel beheerder in volle onafhankelijkheid minstens eenmaal per jaar aan de provincieraad en de deputatie. Dat rapport omvat minimaal een overzicht van de thesaurietoestand, de liquiditeitsprognose, de beheerscon trole, alsook de evolutie van de budgetten. De beheerscontrole van de financieel beheerder is nieuw en moet, aldus de memorie van toelichting bij het Provinciedecreet, worden beschouwd als een verzameling van activiteiten die terugkeren volgens een vast tijdsschema en waarbij bepaalde procedures worden gevolgd. De finaliteit van de beheerscontrole is ervoor te zorgen dat het provinciebestuur maximaal zijn doelstellingen realiseert. Over de concrete invulling van het begrip blijft op het terrein enige twijfel bestaan, omdat men moet vermijden dat de rapportering over de beheerscontrole in het vaarwater komt van de rapportering over het internecontrolesysteem die is toegekend aan de provinciegriffier. Vanuit zijn specifieke situatie binnen het provinciebestuur zal de financieel beheerder zich eerder
296
Planning en financieel beheer van de provincie
HOOFDSTUK 4
DE E L V I
focussen op het waar en getrouw beeld van het financiële luik van de beleidsrapporten, onder meer van de jaarrekening. De financieel beheerder rapporteert tevens in volle onafhankelijkheid minstens eenmaal per jaar aan de provincieraad over de uitvoering van zijn taak van voorafgaande controle van de wettigheid en regelmatigheid van de voorgenomen verbintenissen door middel van het voorafgaande visum.
Art. 162
2 ° D e r a ppor tering betref fend e het b ud getho ud er schap
Het Provinciedecreet voorziet een uitgebreide rapportering over de uitvoering van het budgethouderschap. Indien het budgethouderschap via de provin ciegriffier werd verkregen, loopt de rapportering aan de deputatie over hem; in het andere geval rapporteert de budgethouder rechtstreeks aan de deputatie. Er wordt minstens eenmaal per jaar gerapporteerd.
Art. 163
De deputatie (de hoofdbudgethouder) rapporteert op zijn beurt minstens eenmaal per jaar aan de provincieraad over de uitvoering van het budgethouderschap.
Art. 164
3 ° D e kw a r ta a l r a ppor tering
De wijziging van het Provinciedecreet legt vanaf 2014 een bijkomende rapportering op aan de provincies. Dankzij de kwartaalrapportering kan Vlaanderen aan de Europese rapporteringsverplichtingen in het kader van de zogenaamde “six-pack” voldoen. Europa wenst driemaandelijkse begrotingsgegevens op kasbasis. Het provinciebestuur dient aan de Vlaamse regering te rapporteren voor het einde van de maand die volgt op het kwartaal.
D
BOEKHOUDING EN JAARREKENING
a
De boekhouding
Elke provincie voert een voor de aard en de omvang van haar activiteiten passende boekhouding, volgens de methode van het dubbel boekhouden. Uit deze bepaling volgt dat een registratie in de boekhouding een algemene rekening moet bevatten. De boekhouding van het bestuur wordt in euro gevoerd door middel van een stelsel van dagboeken en rekeningstelsels.
Art. 174bis, § 2
Art. 160 en art. 103 BVR
De registratie van de financiële verrichtingen wordt ingedeeld in twee onderdelen: enerzijds de budgettaire verrichtingen en anderzijds de algemene boekhouding. Deze opsplitsing is ingegeven door verschillende redenen.
Planning en financieel beheer van de provincie
297
DE E L V I
H OOFDSTUK 4
Vooreerst zijn sommige stappen niet opgenomen in de algemene boekhouding, zoals de toekenning van kredieten en het verbruik ervan ten gevolge van verbintenissen die het bestuur is aangegaan. In de algemene boekhouding vinden we de aanrekening van de gerealiseerde transacties terug, zowel voor kas- als voor niet-kasstromen (bijvoorbeeld afschrijvingen). Die laatste verrichtingen zijn niet-budgettair. Om de provincieraadsleden toe te laten de juiste beleidsbeslissingen te nemen, is een essentieel deel van de rapporten opgebouwd op basis van ontvangsten en uitgaven. In een algemene boekhouding is het echter niet steeds evident om uit de mutaties op een algemene rekening de ontvangsten en uitgaven af te leiden. Zo veroorzaakt het aangaan van een lening een ontvangst, die men registreert op een algemene rekening van de groep 17. De jaarlijkse overboeking van de schuld van lange naar korte termijn is geen ontvangst of uitgave, maar registreert men in de algemene boekhouding wel op dezelfde rekening. Art. 105 BVR
Iedere inschrijving in een budgettaire dagboek of hulpdagboek bevat minstens de volgende elementen: 1° een doorlopend volgnummer per dagboek of hulpdagboek; 2° de invoerdatum; 3° de algemene rekening; 4° een verwijzing naar de budgettaire entiteit (de niet-verzelfstandigde diensten of een IVA); 5° een verwijzing naar de bevoegde budgethouder; 6° een verwijzing naar het beleidsveld (functionele indeling); 7° in voorkomend geval, een verwijzing naar de actie: een actie kan financieel vertaald worden en is gekoppeld aan een actieplan en een beleidsdoelstelling; 8° een verwijzing naar de economische sectorcode: de economische sector waarnaar of waarvan de financiële stroom deel uitmaakt; 9° in voorkomend geval, een verwijzing naar een deelrapport: om de planlastvermindering mogelijk te maken; 10° het bedrag; 11° een omschrijving van de verrichting. Op basis van de algemene rekeningen, de functionele indeling en de economische sectorcodes kan men de financiële gegevens van de besturen statistisch verwerken in het kader van ESR95, waardoor men voldoet aan de Europese verplichtingen. De codes van de deelrapporten maken, in combinatie met deze elementen, statistische informatie over het Vlaamse beleid mogelijk. Alle transacties van het bestuur worden ingeschreven in een dagboek of een hulpdagboek van de algemene boekhouding. Doorgaans gebruikt men vier soorten van dagboeken om de algemene verrichtingen te registreren, namelijk het dagboek van de aankopen, het dagboek van de verkopen, het financieel dagboek en het diversendagboek.
298
Planning en financieel beheer van de provincie
HOOFDSTUK 4
DE E L V I
Iedere registratie in de algemene boekhouding bevat minstens de volgende elementen: 1° een doorlopend volgnummer per dagboek of hulpdagboek; 2° de invoerdatum; 3° de te debiteren algemene rekeningen; 4° de te debiteren bedragen; 5° de te crediteren algemene rekeningen; 6° de te crediteren bedragen; 7° een verwijzing naar de budgettaire entiteit; 8° in voorkomend geval, een verwijzing naar een deelrapport; 9° een omschrijving van de verrichting; 10° het financiële boekjaar; 11° de boekhoudkundige periode.
Art. 112 BVR
Het moment waarop de transactie plaatsvindt (het moment van de levering, van de prestatie ...), bepaalt de boekhoudkundige periode, en niet de datum van de aankoop- of verkoopfactuur.
b
De jaarrekening 1 ° E i ndeja a rs v errichting en
- Budgettaire boekhouding Voor men met de opmaak van de jaarrekening kan starten, dienen nog een aantal afsluitingsverrichtingen te gebeuren. Zo moet men de wedden van het gesubsidieerd onderwijzend personeel, die rechtstreeks aan de betrokken personeelsleden worden betaald, gelijktijdig als uitgave en als ontvangst (toelage) boeken. Er bestaat in de BBC geen formulier T of soortgelijk document dat de over te dragen vastleggingen vaststelt. Het gedeelte van het transactiekrediet van een niet-afgesloten investeringsenveloppe waarvoor op het einde van een financieel boekjaar geen aanrekeningen zijn geboekt, wordt echter overgedragen naar het volgende financiële boekjaar binnen dezelfde investeringsenveloppe. Op het einde van het financiële boekjaar vervalt het gedeelte van alle andere transactiekredieten waarvoor geen aanrekeningen werden geboekt.
Art. 118 BVR
In concreto houdt dit het volgende in: - het gedeelte van de transactiekredieten van het exploitatie- en het liquiditeitenbudget waarvoor nog geen aanrekeningen geregistreerd werden, vervalt; - het gedeelte van de niet aangewende transactiekredieten voor de investeringsuitgaven van afgesloten investeringsenveloppen vervalt; - uitzondering: het gedeelte van de niet aangewende transactiekredieten voor de investeringsuitgaven van niet-afgesloten investeringsenveloppes wordt ge-
Planning en financieel beheer van de provincie
299
DE E L V I
H OOFDSTUK 4
voegd bij de transactiekredieten voor het volgende financiële boekjaar. De verklaring voor de uitzondering berust bij het stelsel van “gesplitste” kredieten dat in het investeringsbudget wordt gehanteerd. Zonder het behoud van deze specifieke transactiekredieten zouden de verbinteniskredieten eveneens verminderen, wat niet de bedoeling is. Een verbinteniskrediet is immers de som van de overeenstemmende transactiekredieten van de investeringsenveloppe. - Algemene boekhouding Art. 140, § 1 BVR
De deputatie bepaalt de regels die gelden voor: 1° de waardering van de inventaris van al de bezittingen, vorderingen, schulden en verplichtingen van het provinciebestuur van welke aard ook; 2° de vorming en de aanpassing van afschrijvingen, waardeverminderingen en voorzieningen voor risico’s en kosten; 3° de herwaarderingen. In de NPB was de provincieraad bevoegd voor de vaststelling van de waarderingsregels. In de BBC wordt dit echter beschouwd als een uitvoerende maatregel en behoort het dus tot het takenpakket van de deputatie. In de algemene boekhouding onderscheiden we diverse eindejaarsverrichtingen: de waardering van de vorderingen, de afschrijvingen, de waardeverminderingen op vaste activa, de voorzieningen, de voorraden, de te ontvangen facturen, de te innen opbrengsten, de overlopende rekeningen (voor een correcte afgrenzing van het boekjaar), de herwaardering van de vaste activa, de overboeking van de schuld van lange naar korte termijn, de overboeking van de vorderingen van lange naar korte termijn en de verwerking van het saldo van de staat van opbrengsten en kosten. Afschrijvingen
Art. 169 BVR
Afschrijvingen zijn de bedragen die men ten laste neemt van de staat van opbrengsten en kosten, met betrekking tot de materiële en immateriële vaste activa waarvan de gebruiksduur beperkt is, om het bedrag van de, eventueel geherwaardeerde, aanschaffingskosten van die vaste activa te spreiden over hun waarschijnlijke nuttigheids- of gebruiksduur, of om die kosten ten laste te nemen op het ogenblik waarop ze worden aangegaan. Aldus dragen de afschrijvingen bij tot het overeenstemmingsprincipe.
Art. 170 BVR
Het af te schrijven bedrag van een actief wordt per financieel boekjaar bepaald door het verschil tussen de boekhoudkundige waarde en de restwaarde te delen door de resterende gebruiksduur, uitgedrukt in jaren. In tegenstelling tot het Belgische boekhoudrecht moeten in de BBC, in navolging van de IPSASregels (International Public Sector Accounting Standards), de restwaarde en de gebruiksduur ten minste aan het einde van ieder financieel boekjaar worden herzien. Volgens IPSAS wordt het afschrijvingsbedrag elk jaar opnieuw
300
Planning en financieel beheer van de provincie
HOOFDSTUK 4
DE E L V I
bepaald door de bovengenoemde elementen. Dit zou ertoe kunnen leiden dat naar de toekomst toe het jaarlijkse afschrijvingsbedrag wijzigt. Een terugname van afschrijvingen en aanvullende afschrijvingen zijn echter niet toegelaten. Herwaarderingen De financiële vaste activa en de overige materiële vaste activa ressorteren onder het herwaarderingsmodel. Ze kunnen dus geherwaardeerd worden, in tegenstelling tot de activa die onder het kostprijsmodel vallen, zoals de gemeenschapsgoederen, de bedrijfsmatige materiële vaste activa en de immateriële vaste activa. De financiële vaste activa en de overige materiële vaste activa, waarvan het bestuur de reële waarde betrouwbaar kan bepalen, boekt men tegen de geherwaardeerde waarde. Dat is de reële waarde op het moment van de herwaardering, verminderd met eventuele latere geaccumuleerde afschrijvingen en latere geaccumuleerde waardeverminderingen (gerealiseerd na de laatste herwaardering). Het provinciebestuur verantwoordt de geherwaardeerde waarde in de toelichting bij de jaarrekening waarin de herwaardering voor het eerst werd toegepast.
Art. 183 BVR
Er moet geregeld een herwaardering worden uitgevoerd, zij het zeker niet noodzakelijk jaarlijks. Aldus bekomt men dat de boekhoudkundige waarde niet beduidend verschilt van de reële waarde op de balansdatum. De volledige categorie van activa waartoe dat actief behoort, moet worden geherwaardeerd. Voorzieningen Onder de voorzieningen voor risico’s en kosten neemt men toekomstige schulden op die op de balansdatum zeker zijn, en waarvan het bedrag niet precies kan worden bepaald, maar wel op betrouwbare wijze kan worden geschat. Het betreft schulden die voortvloeien uit gebeurtenissen in het verleden, waarvan de afwikkeling naar verwachting zal resulteren in een uitstroom van middelen.
Art. 80, § 1 BVR
De voorzieningen voor risico’s en kosten bestaan in de BBC uit: 1° pensioenen en soortgelijke verplichtingen; 2° overige risico’s en kosten. In tegenstelling tot wat in het Belgische boekhoudrecht gebruikelijk is, houdt men in de BBC enkel rekening met zekere verplichtingen. De waarschijnlijke verplichtingen zal men, volgens IPSAS, onderbrengen in de orderekeningen (de rekeningen van klasse 0). Voor aanzienlijke herstel- en onderhoudswerken aan machines en gebouwen mogen volgens IPSAS geen voorzieningen worden aangelegd, hoewel ze in het Belgische boekhoudrecht als een schoolvoorbeeld gelden. In het Belgische boekhoudrecht worden voorzieningen echter frequent aangelegd om een gewenst fiscaal resultaat te bereiken. Tijdens de eindejaarsverrichtingen moet men telkens nagaan of er (bijkomende) voorzieningen vereist zijn.
Planning en financieel beheer van de provincie
301
DE E L V I
H OOFDSTUK 4
2 ° Beg rips bepa l ing en samenstelli ng
Waar de jaarrekening vroeger vooral een zicht bood op de financiële resultaten van het gevoerde beleid, wordt de jaarrekening in de BBC een ruimer beleidsinstrument. De rekening van het provinciebestuur moet toelaten om het gevoerde beleid te evalueren. Al blijft ook de evaluatie van de autorisatie van belang. Heeft men de toegekende kredieten gerespecteerd? Vanzelfsprekend biedt de jaarrekening nog steeds het meest volledige beeld van de werkelijke financiële situatie van een bestuur, aangezien het de reële verrichtingen weergeeft en geen voorafgaande ramingen. Het BVR deelt de jaarrekening qua structuur, vorm en inhoud gelijkaardig in als het meerjarenplan en het budget. - De beleidsnota Art. 32 BVR
De beleidsnota van de jaarrekening bestaat uit de doelstellingenrealisatie, de doelstellingenrekening en de financiële toestand.
Art. 33 BVR
In de doelstellingenrealisatie wordt het beleid van het provinciebestuur gedurende het voorbije financiële boekjaar geëvalueerd. De doelstellingenrealisatie bevat minstens: 1° per prioritaire beleidsdoelstelling, opgenomen in het budget, een omschrijving van de mate van realisatie van het beoogde resultaat of eventueel zelfs van het nagestreefde effect (Met andere woorden: wat hebben we bereikt?); 2° per prioritaire beleidsdoelstelling, opgenomen in het budget, de mate van realisatie van de actieplannen; 3° per actieplan van een prioritaire beleidsdoelstelling, de mate van realisatie van de acties; 4° per actieplan van een prioritaire beleidsdoelstelling, een overzicht van de ontvangsten en uitgaven van het financiële boekjaar (Hoeveel heeft het ons gekost?).
Art. 34 BVR
De doelstellingenrekening vermeldt, per beleidsdomein, voor het financiële boekjaar waarop de jaarrekening betrekking heeft: 1° het totaal van de ontvangsten en uitgaven van alle prioritaire beleidsdoelstellingen; 2° het totaal van de ontvangsten en uitgaven voor het overige beleid. De doelstellingenrekening biedt dus een samenvatting van de gerealiseerde ontvangsten en uitgaven van de verschillende prioritaire beleidsdoelstellingen en van het overige beleid, ingedeeld volgens de beleidsdomeinen.
Art. 35 BVR
De financiële toestand bevat minstens: 1° een vergelijking van het resultaat op kasbasis (het toestandsevenwicht) in de jaarrekening met het resultaat op kasbasis in het budget; 2° een vergelijking van de autofinancieringsmarge (het structureel evenwicht) in de jaarrekening met de autofinancieringsmarge in het budget.
302
Planning en financieel beheer van de provincie
HOOFDSTUK 4
DE E L V I
- De financiële nota In de financiële nota wordt het gebruik van de toegekende kredieten aan de hoofdbudgethouders (de deputatie of het hoofd van het IVA) geëvalueerd. De gedelegeerde budgethouders worden geëvalueerd aan de hand van de specifieke beheersrekeningen. Ook in de financiële nota van de jaarrekening heeft men gestreefd naar eenvormigheid met de financiële nota van het budget. Men vindt er dus de exploitatierekening, de investeringsrekening en de liquiditeitenrekening in terug. Telkens zijn eveneens de budgetcijfers opgenomen, zowel van het initiële budget als van het budget na de laatste budgetwijziging. Dit moet de evaluatie van het beleid en de autorisatie toelaten.
Art. 31 en 36 BVR
- De samenvatting van de algemene rekeningen De samenvatting van de algemene rekeningen bestaat uit een balans en een staat van opbrengsten en kosten. Aangezien het begrip “resultaat” minder van belang is voor een openbaar bestuur, is de klassieke benaming “resultatenrekening” niet overgenomen in de BBC en heeft men geopteerd voor de benaming “staat van opbrengsten en kosten”.
Art. 40 BVR
De balans biedt een overzicht van het vermogen van het bestuur op het einde van het financiële boekjaar en van het vermogen op het einde van het vorige financiële boekjaar. De balans bevat een activa- en een passiva-zijde. In tegenstelling tot de normale voorstellingswijze in het Belgische boekhoudrecht, zijn de rubrieken van de activa en de passiva niet geklasseerd op basis van respectievelijk hun liquiditeit of hun opeisbaarheid. De International Public Sector Accounting Standards (IPSAS) sluiten een dergelijke classificatie niet uit, maar in de BBC heeft men ervoor geopteerd om de algemene regel te volgen.
Art. 41 BVR
De staat van opbrengsten en kosten vermeldt naast de opbrengsten en kosten van het financiële boekjaar de opbrengsten en kosten van het vorige financiële boekjaar. Verder bevat de staat van opbrengsten en kosten het overschot of tekort van het financiële boekjaar (en van het vorige financiële boekjaar). De staat van kosten en opbrengsten geeft de kosten (zowel kas- als niet-kaskosten) en opbrengsten (zowel kas- als niet-kasopbrengsten) weer gedurende het dienstjaar en het resultaat van dat dienstjaar.
Art. 42 en 45 BVR
- De toelichting Net als de andere beleidsrapporten wordt ook de jaarrekening verduidelijkt via een toelichting. Naast de verplicht opgelegde elementen kan elk bestuur in de toelichting bij de jaarrekening nog zelf bijkomende informatie toevoegen die relevant is voor de raadsleden en die verband houdt met de verrichtingen opgenomen in de jaarrekening.
Planning en financieel beheer van de provincie
303
DE E L V I
H OOFDSTUK 4
De toelichting moet samen met de jaarrekening aan de provincieraadsleden worden bezorgd, maar ze moet niet door hen worden vastgesteld. De toelichting bij de jaarrekening bestaat minstens uit de toelichting bij de financiële nota en de toelichting bij de samenvatting van de algemene rekeningen.
3 ° Procedure opm a a k en go ed keur i ng j aar rekeni ng
- Voorbereiding Art. 89
Aangezien de organieke decreten geen beleidsnota van de jaarrekening voorzagen, is de opmaak ervan decretaal niet toegewezen aan de provinciegriffier. In tegenstelling tot meerjarenplan en budget ligt de verantwoordelijkheid voor de jaarrekening volledig bij de financieel beheerder. Het Provinciedecreet stelt dat de financieel beheerder, onder de functionele leiding van de provinciegriffier, instaat voor het voeren en het afsluiten van de boekhouding en het opmaken van de inventaris, de jaarrekeningen en de geconsolideerde jaarrekeningen. Dit neemt uiteraard niet weg dat de financieel beheerder voor het opstellen van de jaarrekening zal moeten terugvallen op ondersteuning van alle diensten van het provinciebestuur, en in het bijzonder van de provinciegriffier en het managementteam.
Art. 167
Het Provinciedecreet bepaalt verder dat men onder de leiding van de financieel beheerder en in overleg met het managementteam uiterlijk op 31 december van ieder jaar de nodige opnemingen, verificaties, opzoekingen en waarderingen moet doen om de boekhoudkundige inventaris op te maken van al de bezittingen, vorderingen, schulden en verplichtingen van het bestuur van welke aard ook. Hoewel de opmaak van de inventaris onder de leiding van de financieel beheerder gebeurt, heeft de decreetgever willen aangeven dat het een teamwork betreft. Het gaat hier om de boekhoudkundige en niet de fysieke inventaris. Nadat de nodige boekingen verricht zijn die de boekhouding in overeenstemming brengen met de gegevens van de inventaris, worden de rekeningen samengevat opgenomen in het ontwerp van de jaarrekening. - Behandeling in de provincieraad
Art. 169, § 1
De provincieraad spreekt zich in de loop van het eerste semester van het financiële boekjaar dat volgt op datgene waarop de rekening betrekking heeft, in openbare zitting, uit over de vaststelling van de jaarrekening. Een jaarrekening die laattijdig aan de provincieraad wordt voorgelegd, verliest haar relevantie. In de BBC zal een bestuur nadelige gevolgen ondervinden indien het de timing niet haalt. Men kan het evenwicht van het meerjarenplan en het budget immers maar aantonen wanneer de jaarrekening van het voorlaatste jaar door de raad is vastgesteld en in de aanpassing van het meerjarenplan en het budget is verwerkt.
304
Planning en financieel beheer van de provincie
HOOFDSTUK 4
DE E L V I
De vaststelling van de jaarrekening behoort tot de bevoegdheid van de provincieraad. De raad kan deze bevoegdheid niet delegeren. De jaarrekening moet minstens veertien dagen voor de raadszitting aan de raadsleden worden bezorgd.
Art. 43, § 2, 3°
De provincieraad stemt in principe over de jaarrekening als geheel, maar elk raadslid kan de aparte stemming over een of meer zelf gekozen onderdelen vragen. In dit geval gebeurt de stemming over het geheel pas na de individuele stemmingen. Elke rubriek van elk document van de jaarrekening vormt een onderdeel van dat beleidsrapport en kan dus het voorwerp uitmaken van een afzonderlijke stemming.
Art. 170, § 1
Een van de gevolgen van de vaststelling van de jaarrekening betreft theoretisch de kwijting van de provinciegriffier, de financieel beheerder en de eventuele rekenplichtigen. In het Provinciedecreet was die kwijting aanvankelijk afhankelijk gesteld van de manier waarop het bestuur reageerde op het verslag van de externe auditcommissie. Nu is voorzien dat de provincieraad bij de vaststelling van de jaarrekening bezwaren kan formuleren tegen bepaalde verrichtingen en een advies kan geven over de aansprakelijkheid van de betrokken actoren. Indien de Vlaamse regering bij de goedkeuring bepaalde verrichtingen als onregelmatig bestempelt, beslist ze over de aansprakelijkheid. De regels voor kwijting van de rekenplichtigen worden bij de provinciebesturen echter nog steeds geregeld door de bepalingen in de Inrichtingswet van het Rekenhof betreffende de eindebeheersrekening.
Art. 169 en 171
- Bestuurlijk toezicht De provinciebesturen moeten hun jaarrekening opsturen naar de Vlaamse regering. Ze beschikken over twintig dagen na de vaststelling door de provincieraad.
Art. 169
De Vlaamse regering keurt de jaarrekening goed indien ze juist en volledig is en een waar en getrouw beeld biedt van de financiële toestand van de provincie. Heeft de Vlaamse regering geen besluit verzonden binnen de 150 dagen, dan wordt ze geacht de jaarrekening goed te keuren.
c
De beheersrekeningen van de rekenplichtigen 1 ° W ie is rekenpl ichtig ?
Er blijft onduidelijkheid heersen over wie er in het huidige stelsel allemaal rekenplichtig is in de zin van artikel 7 van de wet van 29 oktober 1846 op de inrichting van het Rekenhof. De wijzigingen aan het Provinciedecreet van 2012 hebben die onzekerheid nog enigszins doen toenemen. Uiteindelijk zal de rechtspraak van het Rekenhof hierover volledige duidelijkheid moeten verschaffen.
Planning en financieel beheer van de provincie
305
DE E L V I
H OOFDSTUK 4
Algemeen wordt echter aangenomen dat behalve de financieel beheerder enkel de provinciegriffier (art. 158 PD) rekenplichtige is evenals de kasrekenplichtigen van art. 159 PD. De budgethouders zijn ordonnateurs, de personeelsleden belast met geringe dagontvangsten of provisies (art. 158 PD) zijn slechts hulprekenplichtigen van de provinciegriffier.
2 ° De beheers rekening
De rekenplichtigen moeten jaarlijks verslag uitbrengen over hun beheer bij het Rekenhof, dat hun beheersrekeningen afsluit. De bepaling dat de deputatie jaarlijks gecentraliseerd rekening aflegde aan het orgaan dat kwijting van het beheer kan verlenen, is evenwel geschrapt uit het Provinciedecreet. Om redenen van administratieve vereenvoudiging kan het Rekenhof hier echter nog steeds op aandringen. De beheersrekeningen tegenover het Rekenhof mag men niet verwarren met de beheersrekeningen, in uitvoering van een beheersbudget, die de gedelegeerde budgethouders moeten opstellen. Die moeten toelaten om de uitvoering van hun taakstelling en het gebruik van hun kredieten te evalueren.
3 ° De eindrekening
In het Provinciedecreet is de verplichting tot opmaak van een eindrekening geschrapt. De provinciale rekenplichtigen moeten echter, ingevolge de Inrichtingswet van het Rekenhof, nog altijd binnen de veertien dagen een eindebeheersrekening opmaken als hun ambt of opdracht een einde neemt. Vijf jaar na het neerleggen van zijn ambt zal de rekenplichtige definitieve kwijting verkrijgen indien intussen door het Rekenhof geen arrest tot veroordeling werd gewezen (art. 8, laatste lid van de wet van 29 oktober 1846 op de inrichting van het Rekenhof).
Tabel: Overzicht van de beleidsrapporten Art. 1,6° BVR
306
In de vorige onderdelen van dit hoofdstuk kwamen de verschillende beleidsrapporten aan bod. De BBC onderscheidt 5 beleidsrapporten, met name het meerjarenplan, de aanpassing van het meerjarenplan, het budget, de budgetwijziging en de jaarrekening. Het juridisch kader van deze beleidsrapporten is tot op zekere hoogte gelijklopend, hoewel er ook markante verschillen zijn. De volgende tabel biedt een overzichtelijk beeld.
Planning en financieel beheer van de provincie
Provinciedecreet (art. 143) BVR 25 juni 2010 (art. 15)
Aanpassing meerjarenplan
Provinciedecreet (art. 144-147) 2010 (art. 16-27)
Provinciedecreet (art. 142) BVR 25 juni 2010 (art. 11-14)
Meerjarenplan
Budget
Rechtsgrond
Beleidsrapport
Geldt voor 1 jaar
- Voor begin van het boekjaar - 1e jaar van de legislatuur: mag nog in het 1e kwartaal van dat boekjaar
Jaarlijks waar nodig en voor bespreking budget (aanp. laatste jaar legislatuur facultatief)
Meerjarenplan geldt voor 6 jaar Fin. nota: gevolgen voor 3 à 6 jaar
Voor einde 1e jaar legislatuur en voor bespreking budget
Tijdstip
- Beleidsnota (doelstellingennota, doelstellingenbudget, financiële toestand en 3 lijsten) - Financiële nota (exploitatie-, investerings- en liquiditeitenbudget)
- Motivering wijzigingen
- Financiële nota
- In voorkomend geval: wijziging strategische nota
- Financiële nota (financieel doelstellingenplan, staat van het financieel evenwicht)
- Strategische nota
Inhoud
beiden in overleg met managementteam
Financieel beheerder (art. 89, 1°, b) PD)
Provinciegriffier (art. 84, § 4, 5° PD)
beiden in overleg met managementteam
Financieel beheerder (art. 89, 1°, a) PD)
Provinciegriffier (art. 84, § 4, 4° PD)
beiden in overleg met managementteam
Financieel beheerder (art. 89, 1°, a) PD)
Provinciegriffier (art. 84, § 4, 4° PD)
Voorontwerp
Inzendingsplichtig Algemeen bestuurlijk toezicht (50 dagen) (art. 173, 246, § 1, 2° en 248 PD)
Idem als meerjarenplan: inzendingsplichtig Algemeen bestuurlijk toezicht (50 dagen) (art. 172, 246, § 1, 2° en 248 PD)
Inzendingsplichtig Algemeen bestuurlijk toezicht (50 dagen) (art. 172 en 246, § 1, 2° en 248 PD)
Toezicht Vlaamse regering
HOOFDSTUK 4
DE E L V I
Naast de beleidsrapporten onderscheidt de BBC verder 3 beheersrapporten: een beheersbudget en een beheersrekening van een gedelegeerde budgethouder en een interne kredietaanpassing. Hiervoor bestaan geen vastgelegde modellen. De besturen zullen dit zelf moeten regelen in hun organisatiebeheersingssysteem.
Planning en financieel beheer van de provincie
Art. 1, 4° BVR
307
308
Rechtsgrond
Provinciedecreet (art. 150) BVR 25 juni 2010 (art. 28-29)
Provinciedecreet (art. 168-171) BVR 25 juni 2010 (art. 30-47)
Beleidsrapport
Budgetwijziging
Jaarrekening
Betrekking op 1 jaar
1e semester van het volgende financiële boekjaar
In de loop van het financiële boekjaar
Tijdstip
Voorontwerp
- Beleidsnota Financieel be(doelstellingen- heerder (art. 89, realisatie, doel- 2° PD) stellingenrekening, financiële toestand) - Financiële nota (exploitatie-, investerings- en liquiditeitenrekening) - Samenvatting algemene rekeningen (balans, staat van opbrengsten en kosten)
Provinciegriffier (art. 84, § 4, 6° PD) - Financiële Financieel benota (alle delen heerder (art. 89 waarop wijzi1°, b) PD) beiden ging weerslag in overleg met heeft) managementteam
- Verklarende nota
Inhoud
Inzendingsplichtig Goedkeuringstoezicht: (150 dagen) (art. 169 GD)
Idem als budget: inzendingsplichtig Algemeen bestuurlijk toezicht (50 dagen) (art. 173, 246, § 1, 2° en 248 PD)
Toezicht Vlaamse regering
DE E L V I H OOFDSTUK 4
Planning en financieel beheer van de provincie
HOOFDSTUK 4
E
PROVINCIEBELASTINGEN
a
Algemeen
DE E L V I
Het grootste deel van de fiscale inkomsten van de Vlaamse provincies is afkomstig van twee belastingen: de eigen algemene provinciebelasting en de opcentiemen op de onroerende voorheffing. Deze opcentiemen worden door het Vlaams Gewest gevestigd, geïnd en eventueel vervolgd. De opbrengst van deze belasting wordt aan de provincies doorgestort door het Vlaams Gewest. Sinds 2001 worden er in het tweede semester maandelijks voorschotten uitbetaald, waardoor de provincies geen liquiditeitsproblemen meer ondervinden ten gevolge van vertragingen bij de inkohiering en de inning door het Vlaams Gewest. De zes gelijke voorschotten worden berekend a rato van 1/6 van 95 % van het begrotingscijfer voor zover bekend bij het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. De eigen provinciebelastingen, zoals de algemene provinciebelasting, worden door het provinciebestuur gevestigd, geïnd en vervolgd. Door een algemene provinciebelasting dragen zowel gezinnen als bedrijven bij in de financiering van de werking van de provinciebesturen. Er bestaan ook nog een aantal kleinere provinciebelastingen zoals de belasting op jachtverloven, op banken en financieringsinstellingen, op vergunningsplichtige inrichtingen, op aanplakborden en op tweede verblijven. Tabel: overzicht van de provinciale fiscaliteit 2014 (bron: initiële provinciebudgetten 2014 – VVP) Belasting Opcentiemen O.V. Algemene provinciebelasting
Antwerpen
Limburg
Oost-Vlaan deren
136.533.000,-
71.500.000,-
88.411.465,-
55.200.000,-
19.492.000,-
50.000.000,-
Jachtwapenverloven
37.200,-
VlaamsBrabant 99.379.008,-
West-Vlaan deren 96.000.000,32.060.000,-
50.000,-
32.000,-
Banken Vergunningsplichtige inrichtingen
1.400.000,-
Aanplakborden
280.000,-
2de verblijven Totaal
9.240.000,191.733.000,-
91.029.200,-
138.411.465,- 101.109.008,-
137.332.000,-
Planning en financieel beheer van de provincie
309
DE E L V I
H OOFDSTUK 4
Tabel: opbrengst van de provinciale belastingen en retributies (bron: initiële provinciebudgetten 2014 – VVP) Provincie
2014
± % van de exploitatie ontvangsten
€ 191.733.000,-
73,6 %
€ 91.029.200,-
48,2 %
Oost-Vlaanderen
€ 138.411.465,-
57,5 %
Vlaams-Brabant
€ 101.109.008,-
73,8 %
West-Vlaanderen
€ 137.332.000,-
81,7 %
de 5 provincies samen
€ 659.614.673,-
66,3 %
Antwerpen Limburg
Sinds de staatshervorming van 2001 (de zogenaamde Lambermontakkoorden) zijn de gewesten in grote mate bevoegd om de provinciebelastingen te regelen. Met het decreet van 30 mei 2008 betreffende de vestiging, de invordering en de geschillenprocedure van provincie- en gemeentebelastingen heeft het Vlaams Gewest gebruikgemaakt van zijn nieuwe bevoegdheid. De bevoegdheden van de provinciegouverneur inzake provinciebelastingen zijn daarbij overgegaan naar de deputatie.
b
De wettelijkheid van de provinciebelasting
Het beginsel van de wettelijkheid van de provinciebelasting ligt vervat in artikel 170 § 3 van de Grondwet, dat luidt als volgt: “Geen last of belasting kan door de provincie worden ingevoerd dan door een beslissing van haar raad.” Dit betekent dat aan de provincieraad de uitsluitende bevoegdheid is opgedragen om een provinciale belasting in te voeren, wat de delegatie aan andere provinciale organen uitsluit. Dit principe wordt herhaald in art. 43 § 2, 15° van het Provinciedecreet, dat wel de voorbehouden bevoegdheid inzake het vaststellen van retributies heeft versoepeld. De provincieraad moet nog alleen beslissen over het kader en de bijzonderste voorwaarden van de retributies. De fiscale autonomie van de provincie is echter niet onbegrensd. De wetgever heeft op basis van artikel 170 § 3 van de Grondwet de bevoegdheid om de belastingautonomie van de provincies te beperken. Zo stelt artikel 464 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 dat de provincies niet gemachtigd zijn tot het heffen van opcentiemen op de personenbelasting, de vennootschapsbelasting, de rechtspersonenbelasting of de belasting van de niet-inwoners. De provincie is evenmin gemachtigd tot het heffen van gelijkaardige belastingen op de grondslag of op het bedrag van deze belastingen. Een uitzondering op
310
Planning en financieel beheer van de provincie
HOOFDSTUK 4
DE E L V I
dit principe is evenwel opgenomen in de tekst zelf van artikel 464 van het WIB 1992 en betreft de onroerende voorheffing. De rechtspraak toont zich zeer streng bij het beoordelen van het begrip “gelijkaardige belastingen op de grondslag of op het bedrag van deze belastingen”. De wetgever heeft willen verbieden dat provincies eigen belastingen op het inkomen zouden invoeren. Volgens rechtspraak van de Raad van State moet het kadastraal inkomen, zoals de term het zelf reeds aangeeft, als een vorm van inkomen worden beschouwd. Provinciebelastingen op basis van het kadastraal inkomen zijn dus verboden, opcentiemen op de onroerende voorheffing kunnen wel. Ook andere wetgeving, zoals het Wetboek van de met Inkomstenbelastingen Gelijkgestelde Belastingen, legt beperkingen op aan de heffingsbevoegheid van de provincie. “De hoven en rechtbanken passen de algemene, provinciale en plaatselijke besluiten en verordeningen alleen toe in zover ze met de wetten overeenstemmen” (art.159 Gw.). Het betreft hier een van de basisbeginselen van ons rechtssysteem: de besluiten van de provincieraad kunnen steeds getoetst worden aan de Grondwet of de internationale verdragen, aan wetten, decreten of algemene rechtsbeginselen die daarmee worden gelijkgesteld. Het gelijkheidsbeginsel (art. 10 Gw.) en het beginsel van non-discriminatie (art. 11 Gw.) hebben een algemene draagwijdte en verbieden elke discriminatie. Artikel 172 Gw. past deze algemene beginselen toe op fiscaal vlak: “Inzake belastingen kunnen geen voorrechten worden ingevoerd. Geen vrijstelling of vermindering van belasting kan worden ingevoerd dan door een wet.” Algemeen wordt aanvaard dat het gelijkheidsbeginsel inhoudt dat allen die zich in dezelfde feitelijke toestand bevinden op dezelfde wijze moeten worden belast. Uit vaststaande rechtspraak van het Grondwettelijk Hof blijkt dat de grondwettelijke regels van de gelijkheid en de niet-discriminatie niet uitsluiten dat een verschil in behandeling tussen bepaalde categorieën van personen wordt ingesteld, voor zover dat verschil berust op een objectief criterium dat kennelijk en redelijkerwijze relevant is, gelet op de aard en het doel van de belasting. Een vrijstelling of vermindering van belasting kan slechts worden toegestaan indien dit uitdrukkelijk is bepaald in de belastingverordening.
c
De vestiging van de provinciebelastingen
De belastingschuld betreffende provinciebelastingen ontstaat indien twee voorwaarden zijn vervuld. Er moet in het budget van het dienstjaar een ontvangstenkrediet voorkomen voor het bedrag van de vermoedelijke belastingopbrengst en er moet een uitvoerbare belastingverordening bestaan.
Planning en financieel beheer van de provincie
311
DE E L V I
H OOFDSTUK 4
Dit is een reglement, aangenomen door de provincieraad, waarover de toezichthoudende overheid (de Vlaamse regering) het algemeen bestuurlijk toezicht heeft uitgeoefend en dat bekendgemaakt is conform de wettelijke bepalingen. De belastingverordeningen worden afgekondigd door middel van het provinciale Bestuursmemoriaal. Een belastingverordening moet een aantal essentiële gegevens bevatten zoals de belastbare basis, de heffingstermijn, de aanduiding van de belastingplichtigen, de aanslagvoet en de berekeningsbasis, de wijze van invordering door middel van kohieren of contant, eventuele vrijstellingen of verminderingen. Opdat de belastingschuld daadwerkelijk zou kunnen worden geïnd van een welbepaalde persoon, moet hij worden geïndividualiseerd en geformaliseerd. Dit formaliseringsproces heet de vestiging van de belastingschuld en gebeurt door de aanslag. Dit is de handeling van de administratie die verklaart dat, aangezien alle voorwaarden vervuld zijn waaronder de belastingschuld ontstaat, een geïndividualiseerde persoon een bepaalde som aan de provincie moet betalen. De vestiging maakt de belastingschuld vaststaand. 1 ° S oor ten bel a s ting en
-
Kohierbelastingen
Het belastingkohier kan men definiëren als een authentieke akte waardoor de administratie zich een titel tegen de belastingplichtige schept en haar wil tot uiting brengt de betaling van de belasting te vorderen. Vanuit materieel oogpunt is het kohier een lijst van de belastingplichtigen, met opgave van een aantal vermeldingen die zijn voorgeschreven door artikel 4 § 2 van het decreet van 30 mei 2008: de naam van de provincie die de belasting heeft gevestigd; de voornaam, achternaam of maatschappelijke benaming en het adres van de belastingplichtige (de natuurlijke of rechtspersoon op wie de belasting wordt gevestigd); de datum en benaming van het reglement waardoor de belasting is verschuldigd; het belastbaar feit, de berekening en het bedrag van de belasting, evenals het aanslagjaar waarop de belasting betrekking heeft; het nummer van het kohierartikel; de datum van uitvoerbaarverklaring. Het ontbreken van (correcte) vermeldingen op het aanslagbiljet heeft enkel de nietigheid van het aanslagbiljet tot gevolg en niet de nietigheid van de aanslag en dan nog voor zover de belangen van de belastingplichtige zijn geschaad. Het betreft dus een relatieve nietigheid. De aanslag wordt vastgesteld door de inkohiering op naam van de belastingplichtige. Het opnemen van de belasting in een kohier is op zichzelf nog niet voldoende om de betaling ervan af te dwingen. De afdwingbaarheid wordt tot stand gebracht door de uitvoerbaarverklaring ervan. De uitvoerbaarverklaring is voor de belastingplichtige het bevel de sommen te betalen waarvoor hij in
312
Planning en financieel beheer van de provincie
HOOFDSTUK 4
DE E L V I
het kohier is opgenomen, zo niet, zal hij daartoe worden verplicht. Voor de provinciale administratie, en in het bijzonder voor de financieel beheerder, is het uitvoerbaar verklaarde kohier een titel tot dadelijke uitwinning van de fiscale schuld. De financieel beheerder moet dus niet over een vonnis van de rechtbank beschikken om eventueel vervolgingen tegen een nalatige belastingplichtige te kunnen inspannen. Daartoe volstaat het uitvoerbaar verklaarde kohier, dat praktisch dezelfde kracht heeft als de grosse van een vonnis, bekleed met het formulier van tenuitvoerlegging. De kohieren inzake provinciebelastingen worden uitvoerbaar verklaard door de deputatie. Er mag worden aangenomen dat het vaststellen en het uitvoerbaar verklaren van het kohier in één enkele beslissing van de deputatie kan gebeuren. Artikel 4 § 3 van het decreet van 30 mei 2008 bepaalt dat de kohieren ten laatste op 30 juni van het jaar volgend op het aanslagjaar uitvoerbaar worden verklaard. Daarbij worden de rechten vastgesteld in de kohieren, boekhoudkundig verbonden aan de ontvangsten van het financieel boekjaar waarin de kohieren uitvoerbaar werden verklaard. - Contant geïnde belastingen De provincieraad moet in de belastingverordening uitdrukkelijk bepalen of de invordering zal gebeuren door middel van een kohier of contant. De belastingen die niet door middel van een kohier worden geïnd, worden contant geïnd tegen afgifte van een betalingsbewijs (een kwitantie, een plaat, een onderscheidingsteken of vignet, …). Wanneer de belasting niet contant kan worden geïnd, wordt ze een kohierbelasting.
2 ° D e a a ns l a g v a n a m bts w eg e
Indien de belastingverordening de verplichting van aangifte voorziet, kan de belasting ambtshalve worden ingekohierd bij gebrek aan aangifte binnen de in de verordening gestelde termijn of in geval van onjuiste, onvolledige of onnauwkeurige aangifte. De aanslag kan dus alleen ambtshalve worden gevestigd wanneer de aangifteplicht in het belastingreglement staat ingeschreven. De procedure voor een aanslag van ambtswege is decretaal geregeld. De door artikel 7 van het decreet van 30 mei 2008 voorgeschreven procedure is een formaliteit van substantiële aard. Het niet naleven ervan heeft dan ook de volstrekte nietigheid van de aanslag van ambtswege tot gevolg. Vooraleer tot de maatregel van ambtshalve inkohiering over te gaan, betekent de deputatie of het daartoe door de deputatie aangestelde personeelslid aan de belastingplichtige per aangetekende brief de motieven om gebruik te ma-
Planning en financieel beheer van de provincie
313
DE E L V I
H OOFDSTUK 4
ken van deze procedure, de elementen waarop de aanslag is gebaseerd evenals de wijze van bepaling van deze elementen en het bedrag van de belasting. De belastingplichtige heeft op zijn beurt een termijn van 30 kalenderdagen volgend op deze kennisgeving, te rekenen van de derde werkdag die volgt op de verzending van de betekening, om zijn opmerkingen schriftelijk mee te delen. Pas daarna wordt de aanslag van ambtswege gevestigd, behalve indien de rechten van de provinciale thesaurie dat eerder zouden vereisen. De deputatie beschikt over een periode van drie jaar te rekenen vanaf 1 januari van het aanslagjaar om tot de ambtshalve aanslag over te gaan. In geval van bedrieglijk opzet of wanneer de bedoeling bestond om schade te berokkenen, wordt die termijn met twee jaar verlengd. De overtredingen op de aangifteverplichting worden vastgesteld door speciaal daartoe aangewezen personeelsleden die alle controle- of onderzoeksdaden kunnen verrichten. Hun aanstelling gebeurt door de deputatie. Het belastingreglement kan bepalen dat de ambtshalve gevestigde aanslagen (en uitsluitend deze) worden verhoogd met een vastgesteld bedrag dat het dubbel van de verschuldigde belasting niet mag overschrijden. De belasting verhoging is een administratieve sanctie en wordt gelijktijdig en samen met de eigenlijke belasting ingekohierd. Bovendien is het ook mogelijk om een administratieve geldboete van maximaal 500 euro op te leggen voor andere overtredingen dan deze op de aangifteplicht, mits dit door de provincieraad is opgenomen in de belastingverordening. Voorbeelden zijn de weigering om mee te werken aan een fiscale controle of om documenten voor te leggen. Een dergelijke geldboete kan ook opgelegd worden aan niet-belastingplichtigen, een combinatie met een belastingverhoging kan evenwel niet. De administratieve boete wordt gevestigd en ingevorderd conform de regels die gelden voor de kohierbelastingen.
d
De invordering van de provinciebelastingen
Het is evident dat de invordering chronologisch na de vestiging komt. Eerst moet de belastingsom worden vastgesteld. Dit is de vestiging, die wordt afgesloten met de uitvoerbaarverklaring van het kohier door de deputatie. Daarna moet de belasting worden geïnd. Dit is de invordering, die aanvangt met de toezending van het aanslagbiljet aan de belastingplichtige. Het aanslagbiljet is het bericht dat de betrokken belastingplichtige zonder kosten wordt toegezonden, om hem te verwittigen dat de schuldvordering van het provinciebestuur voor een bepaald bedrag en wegens een bepaalde belasting op de in het biljet vermelde datum uitvoerbaar werd verklaard. Met het aanslagbiljet stelt de provinciale administratie de belastingplichtige in kennis van zijn belastingschuld en van de termijn waarin hij moet betalen.
314
Planning en financieel beheer van de provincie
HOOFDSTUK 4
DE E L V I
Artikel 4 § 3 van het decreet van 30 mei 2008 bepaalt dat het aanslagbiljet de verzendingsdatum, de uiterste betalingsdatum en de noodzakelijke gegevens om rechtsgeldig een bezwaar in te dienen vermeldt, evenals de gegevens die ook op het kohier moeten voorkomen. Het integrale reglement of een samenvatting ervan wordt op het aanslagbiljet afgedrukt of als bijlage toegevoegd. Er bestaat geen verplichting om het aanslagbiljet aangetekend te verzenden. Artikel 4 § 3 van het decreet van 30 mei 2008 bepaalt dat de financieel beheerder “onverwijld” instaat voor de verzending van het aanslagbiljet, zonder kosten voor de belastingschuldige. Een kohierbelasting moet worden betaald binnen twee maanden na de verzending van het aanslagbiljet. Aan de belastingschuldige die niet binnen de termijn betaalt, wordt een verwijlintrest aangerekend conform de regels voor de rijksbelastingen. Indien de verwijlintrest minder dan 5 euro per maand bedraagt, is hij die niet verschuldigd. De invordering van de provinciebelastingen berust in handen van de financieel beheerder. De eerste fase van de gedwongen uitvoering is het laten betekenen van een dwangbevel door een gerechtsdeurwaarder. Vanaf dit dwangbevel wordt de burgerlijke uitvoeringsprocedure gevolgd. Sinds 1 maart 2002 zijn de financieel beheerders echter verplicht om een aangetekende herinnering te sturen en dat minstens één maand vooraleer de gerechtsdeurwaarder een betalingsbevel opstelt, behalve indien de rechten van de provinciale thesaurie in gevaar zijn. De kosten voor het aangetekend verzenden zijn ten laste van de belastingplichtige. In de loop van de bezwaarprocedure kan er enkel uitgevoerd worden voor het bedrag van het “onbetwistbaar verschuldigd gedeelte” van de belasting. Provinciebelastingen verjaren na vijf jaar vanaf de eisbaarheid ervan, dit is twee maanden na de verzending van het aanslagbiljet. Men kan de verjaring stuiten volgens de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek.
e
De bezwaarprocedure
De administratieve fase van de bezwarenprocedure is geïncorporeerd in het decreet van 30 mei 2008. De belastingschuldige of zijn vertegenwoordiger kan schriftelijk en gemotiveerd bezwaar indienen bij de deputatie tegen een provinciebelasting, een belastingverhoging of een administratieve boete. Het bezwaar moet schriftelijk worden ingediend binnen een termijn van drie maanden te rekenen vanaf de derde werkdag volgend op de datum van verzending van het aanslagbiljet of vanaf de kennisgeving van de aanslag (voor kohierbelastingen) of vanaf de datum van de inning van de belasting (voor contantbelastingen). Bezwaren kunnen ook via duurzame drager (fax, e-mail, …) worden ingediend.
Planning en financieel beheer van de provincie
315
DE E L V I
H OOFDSTUK 4
De bezwaarprocedure is geregeld door artikel 9 van het decreet van 30 mei 2008. Er moet een schriftelijke ontvangstmelding gebeuren binnen 15 kalenderdagen na de indiening van het bezwaarschrift. Als de belastingschuldige (degene die de belasting moet betalen) of zijn vertegenwoordiger dat heeft gevraagd, zal hij uitgenodigd worden op een hoorzitting voor de deputatie of voor een lid van de deputatie of zelfs een aangewezen personeelslid. Er wordt een proces-verbaal van de hoorzitting opgesteld. De termijn waarbinnen de deputatie uitspraak moet doen over een bezwaarschrift is zes maanden. In geval van ambtshalve vestiging wordt de termijn verlengd tot negen maanden. Indien er echter geen beslissing is binnen de voorziene uitspraaktermijn, kan de belastingschuldige zich wenden tot de bevoegde rechtbank van eerste aanleg, zonder nog langer op een uitspraak van de deputatie te moeten wachten. De deputatie doet uitspraak over het bezwaarschrift als administratieve over heid en niet als rechtsprekende instantie. Dit betekent concreet dat er geen uitspraak wordt gedaan over de eventuele strijdigheid van het belastingreglement met (grond)wettelijke bepalingen. De uitspraak van de deputatie moet met redenen omkleed zijn. De beslissing wordt per aangetekende brief ter kennis gebracht van de eiser, zijn vertegenwoordiger en de financieel beheerder. Tegen de beslissing van de deputatie kan beroep worden ingediend bij de rechtbank van eerste aanleg van het rechtsgebied waarin de belasting werd gevestigd. De termijn om beroep in te stellen bedraagt − op straffe van verval − drie maanden vanaf de kennisgeving aan de eiser en zijn vertegenwoordiger van de beslissing van de deputatie (art. 1385undecies Gerechtelijk Wetboek). Belangrijk is dat de beroepsprocedure voor de rechtbank van eerste aanleg slechts mogelijk is indien de bezwaarindiener voorafgaandelijk het administratieve beroep heeft ingesteld bij de deputatie (art. 1385undecies, lid 1 Gerechtelijk Wetboek). Zo niet, zal de rechtbank de vordering niet ontvankelijk verklaren. Het vonnis van de rechtbank van eerste aanleg is vatbaar voor verzet of hoger beroep bij het hof van beroep. Tegen het arrest van het hof van beroep is voorziening in cassatie mogelijk wegens schending van de wet of niet-naleving van substantiële of op straffe van nietigheid voorgeschreven vormvereisten. De bezwaarprocedure mag niet verward worden met de onverhaalbare en on inbare posten. De financieel beheerder kan de aanslagen oninbaar verklaren voor de belastingplichtigen waarvan de insolventie bewezen is. De deputatie verleent ambtshalve ontheffing van de overbelastingen die voortkomen uit materiële vergissingen, uit dubbele belasting, alsook die blijken uit afdoende
316
Planning en financieel beheer van de provincie
HOOFDSTUK 4
DE E L V I
bevonden nieuwe feiten of bescheiden waarvan het laattijdig voorleggen door de belastingplichtige wordt verantwoord door wettige redenen.
F
PROVINCIEFONDS
De belangrijkste toelage in het provinciale exploitatiebudget is de dotatie van het Vlaams Provinciefonds (opgericht bij decreet van 29 april 1991). Het betreft hier een vorm van algemene financiering: de provincie kan vrij over de dotatie beschikken. In het kader van de Vlaamse interne staatshervorming vond een financiële verevening ten nadele van het Provinciefonds plaats. Verder werd in 2014 een aanzienlijke besparing op het Provinciefonds doorgevoerd. Waar het Provinciefonds voorheen werd uitbetaald door middel van kwartaalvoorschotten, worden vanaf het begrotingsjaar 2014 de aandelen van de provincies voor het volledige bedrag betaald op het einde van de eerste maand van het eerste kwartaal. De verdelingscriteria van het Provinciefonds zijn als volgt: 10 % wordt in gelijke delen verdeeld over de Vlaamse provincies; 45 % volgens het bevolkingscijfer; 5 % volgens de oppervlakte; 5 % volgens de bevolkingsdichtheid; 5 % volgens de actieve bevolking werkzaam op het grondgebied van de provincie ten opzichte van de totale bevolking van de provincie; 30 % volgens de in de provincie omgekeerde evenredige opbrengst per inwoner van 100 opcentiemen op de onroerende voorheffing vermenigvuldigd met het inwonersaantal van de provincie. Dit laatste criterium is een correctiefactor. De provincies ontvangen een aandeel dat omgekeerd evenredig is met hun belastingvermogen. Wie een lager belastingvermogen heeft, ontvangt meer. De actieve bevolking werkzaam in de provincie bestaat uit: 1° de arbeiders en de bedienden; 2° de zelfstandigen en de uitoefenaars van vrije beroepen; 3° het door de staat, de gemeenschappen en de gewesten bezoldigde personeel; 4° de personen bezoldigd door de provincies, de gemeenten en de openbare instellingen; 5° het onderwijzend personeel dat niet door de openbare besturen wordt bezoldigd.
Planning en financieel beheer van de provincie
317
DE E L V I
H OOFDSTUK 4
Tabel: Het Vlaams Provinciefonds 1991-2013: aandelen van de provincies (bron: VVP) Jaar
Antwerpen
Limburg
OostVlaanderen
VlaamsBrabant
WestVlaanderen
Totaal (in BEF, vanaf 2003 in EUR)
1991
893.052.205
508.222.467 828.212.031
577.713.297
2.807.200.000
1992
903.768.831
518.381.935 838.150.575
614.298.659
2.874.600.000
1993
916.060.087
532.406.837 849.549.423
654.583.653
2.952.600.000
1994
923.571.780
541.790.622 856.515.728
679.121.870
3.001.000.000
1995
932.253.355
555.167.673 864.566.976
629.100.000
705.311.966
3.686.399.970
1996
932.253.355
555.167.673 864.566.976
629.100.000
705.311.966
3.686.399.970
1997
932.253.355
555.167.673 864.566.976
629.100.000
705.311.966
3.686.399.970
1998
933.558.510
558.028.421 865.777.370
629.980.740
709.554.959
3.696.900.000
1999
938.226.303
566.511.370 870.106.257
636.308.807
722.647.263
3.733.800.000
2000
947.701.055
576.251.320 876.022.980
644.873.052
739.451.593
3.784.300.000
2001
710.690.235
432.158.048 656.929.633
483.641.586
554.553.498
2.838.000.000
2002
18.019.608
10.997.196
16.562.849
12.275.077
14.073.270
71.928.000 (2.901.571.200 BEF)
2003
18.559.556
11.341.749
16.971.227
12.681.467
14.518.001
74.072.000
2004
18.807.252
11.477.887
17.286.817
12.811.626
14.688.418
75.072.000
2005
19.075.464
11.578.776
17.464.153
13.009.785
14.769.831
75.898.000
2006
19.525.290
11.752.000
17.837.211
13.264.00
15.059.320
77.811.000
2007
19.837.400
11.928.787
18.461.513
13.463.00
15.545.549
80.535.000
2008
21.170.551
14.280.108
15.998.111
19.228.430
12.676.800
83.354.000
2009
21.944.016
13.106.765
19.927.771
14.782.417
16.511.031
86.272.000
2010
21.180.940
12.650.993
19.234.807
14.268.377
15.936.880
83.272.000
2011
22.991.910
13.710.565
20.650.462
15.071.668
16.888.395
89.313.000
2012
23.681.667
14.121.881
21.269.975
15.523.818
17.395.046
91.992.387
2013
23.681.667
14.121.881
21.269.975
15.523.818
17.395.046
91.992.387
2014
9.830.906
6.430.302
7.598.613
7.577.771
5.802.782
37.240.374
Opmerkingen bij de tabel: (1) Vanaf 1995 toepassing van het decreet van 29 april 1991 betreffende het Vlaams Provinciefonds. Voordien waren de verdeelsleutels van de wet van 17 maart 1965 betreffende het Fonds der provinciën nog toepasselijk. Het bedrag van het Provinciefonds, bedrag door de federale overheid overgemaakt aan de Vlaamse overheid, werd evenwel vastgesteld door de Vlaamse overheid. (2) Vanaf 2001 werd het Provinciefonds op jaarbasis met ongeveer 25 miljoen euro verminderd. (3) De middelen van het Investeringsfonds die voor de provincies bestemd waren, zijn vanaf 2003 overgeheveld naar het Gemeentefonds. (4) Uitgestelde betaling van een gedeelte van de dotatie (9.257.000 euro) in januari 2005. (5) Sinds 2006 vaste aangroei van het Provinciefonds met een evolutiepercentage van 3,5 %.
318
Planning en financieel beheer van de provincie
HOOFDSTUK 4
DE E L V I
(6) 2010: beslissing van het Vlaamse Gewest om het provinciefonds met 3 miljoen euro te verminderen (decreet 18 december 2009, art 34 § 3). (7) In 2013 werd er geen indexatie doorgevoerd ten opzichte van 2012. Beslissing van het Vlaams parlement door middel van een “programmadecreet”. Het saldo van het vierde kwartaalvoorschot 2013, ten bedrage van 3.231.000 EUR, is doorgeschoven naar 2015. (8) In 2014 werd het Provinciefonds niet geïndexeerd. De Vlaamse overheid hield met een eenzijdige besparingsmaatregel 20 miljoen EUR af en bijkomend 58.000 EUR voor de cofinanciering van Audit Vlaanderen. Tevens werd er 35.111.626,96 EUR in mindering gebracht in functie van de verevening in het kader van de interne staatshervorming.
G
HET BTW-STATUUT VAN DE PROVINCIES
De Belgische btw-wetgeving is gebaseerd op de Europese btw-richtlijn (de intussen bij herhaling gewijzigde richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde).
a
Basisprincipe
De regel is dat overheidsinstellingen, zoals provincies, niet btw-plichtig zijn voor de handelingen die ze als overheid verrichten, ook niet indien zij voor die werkzaamheden of handelingen rechten, heffingen, bijdragen of retributies innen.
Art. 6, 1e lid btw-Wb.
Dit principe is ontleend aan de btw-richtlijn. De provincies zijn dus voor de meeste van hun activiteiten niet-btw-plichtig, bijvoorbeeld voor de bouw van administratieve centra. Ze zijn evenmin belastingplichtig voor handelingen die niet onder bezwarende titel worden verricht, bijv. het aanbieden van gratis concerten.
b
Uitzonderingen
Op het basisprincipe bestaan 2 uitzonderingen in de Belgische wetgeving, die op hun beurt zijn gebaseerd op art. 13, lid 1 van de btw-richtlijn. 1/ De provinciebesturen hebben de hoedanigheid van btw-plichtige voor andere werkzaamheden of handelingen die ze als overheid verrichten en die niet worden opgesomd in artikel 6, 3e lid, voor zover een behandeling als nietbelastingplichtige tot concurrentieverstoring van enige betekenis zou leiden (artikel 6 tweede lid btw-Wb.).
Planning en financieel beheer van de provincie
319
DE E L V I
H OOFDSTUK 4
Om hieraan te voldoen, moeten de volgende twee voorwaarden samen vervuld zijn: - het betreft het verrichten van identieke handelingen als andere belastingplichtigen, of die andere belastingplichtigen zouden kunnen stellen (daadwerkelijke of potentiële concurrentie); - het verrichten van deze handelingen leidt tot een belangrijke concurrentieverstoring ten nadele van de andere betrokken operator. Dit is een feitenkwestie die geval per geval zal moeten worden beoordeeld. Indien de behandeling als niet-belastingplichtige een concurrentienadeel voor de overheid zelf betekent, dient ze eveneens de hoedanigheid van belastingplichtige te krijgen. Voorbeelden: uitbating van een restaurant of cafetaria, wasserij, verkoop hout. Door deze wetgeving is sinds enkele jaren het verschil in btw-statuut tussen het provinciebestuur, inclusief intern verzelfstandigde agentschappen, en een autonoom provinciebedrijf (APB) enigszins kleiner geworden, op voorwaarde evenwel dat de btw-administratie het begrip “concurrentieverstoring” door een openbaar bestuur niet te beperkend interpreteert. 2/ Een overheid is steeds btw-plichtig wanneer ze werkzaamheden of handelingen verricht die zijn opgesomd in artikel 6, derde lid van het btw-Wetboek. Het provinciebestuur is in die gevallen btw-plichtig, zonder dat men moet nagaan of er sprake is van concurrentieverstoring met de privésector. De btwplicht geldt voor zover de handelingen niet van onbeduidende omvang zijn. Men kan immers toch vanaf 1 april 2014 van een btw-vrijstelling voor kleine ondernemingen en verenigingen genieten als het omzetcijfer het bedrag van 15.000 euro per jaar (oude regeling: 5.580 euro) niet overschrijdt. Het betreft hier onder meer (gebaseerd op bijlage I bij de btw-richtlijn): - het goederen- en personenvervoer; - de levering van nieuwe goederen geproduceerd voor de verkoop; - de exploitatie en het verlenen van rechten op de exploitatie van een parkeergelegenheid, een opslagplaats en/of een kampeerterrein; - de leveringen van goederen en de diensten verricht door bedrijfskantines, bedrijfswinkels, coöperaties en soortgelijke inrichtingen. Voor verschillende activiteiten is de btw-plicht op lange termijn financieel voordelig, niettegenstaande de administratieve last die gepaard gaat met het bijhouden van een btw-boekhouding en het periodiek opmaken en indienen van een btw-aangifte. Er ontstaat dan immers een recht van aftrek van de btw, niet alleen voor de exploitatiekosten maar ook voor investeringen.
320
Planning en financieel beheer van de provincie
HOOFDSTUK 4
c
DE E L V I
Vrijgestelde handelingen
Provinciebesturen verrichten ook, niet als overheid, bepaalde handelingen van algemeen belang die toch zijn vrijgesteld van btw en dus geen recht op aftrek genereren. Het onderscheid is belangrijk aangezien men als vrijgestelde btwplichtige administratieve verplichtingen heeft; in het bijzonder moet men de omzet die onder de vrijstelling valt en dus niet als overheid wordt verricht, in de btw-aangifte opnemen. Die btw-vrijstellingen vinden eveneens hun rechtsgrond in de Europese btwrichtlijn. Ze gelden onder meer voor de diensten verstrekt naar aanleiding van de exploitatie van sportinrichtingen (waar sportbeoefening overheersend is) en inrichtingen voor lichamelijke opvoeding (zie verder), voor de diensten en samenhangende leveringen in verband met het bezoek aan musea of voor het verstrekken van onderwijs, met inbegrip van schoolrefters en -vervoer (art. 44 van het btw-Wetboek). Er geldt evenzeer een btw-vrijstelling voor onroerende verhuur. Het betreft in hoofdzaak de passieve terbeschikkingstelling tegen een vergoeding van ruimtes of oppervlakten in gebouwen aan een huurder die de onroerende goederen mag gebruiken alsof hij er de eigenaar van is. De concessie door een provinciebestuur in verband met bijvoorbeeld de uitbating van een cafetaria, waarbij actieve inmenging mogelijk blijft door de concessiegever, is normaal gezien wel onderworpen aan de btw. Een klassiek voorbeeld van concurrentieverstoring is een cafetaria uitgebaat door een overheid. Indien echter de uitbating ervan samenhangt met een vrijgestelde activiteit, is onder bepaalde voorwaarden de btw-vrijstelling ook geldig voor de cafetaria. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn voor een eigen cafetaria in een provinciaal museum, dat alleen toegankelijk is voor museumbezoekers.
d
Autonome provinciebedrijven
De autonome provinciebedrijven vallen niet onder de bepalingen van art. 6 van het btw-Wetboek, maar zijn “normale” belastingplichtigen in de zin van art. 4 van het btw-Wetboek, indien ze in het Wetboek bedoelde handelingen onder bezwarende titel verrichten. Art. 4, § 1 van het btw-Wetboek bepaalt: Belastingplichtige is eenieder die in de uitoefening van een economische activiteit geregeld en zelfstandig, met of zonder winstoogmerk, hoofdzakelijk of aanvullend, leveringen van goederen of diensten verricht die in dit Wetboek zijn omschreven, ongeacht op welke plaats de economische activiteit wordt uitgeoefend. Deze handelingen worden toch van de btw vrijgesteld indien ze ressorteren onder een van de vrijstellingen van art. 44 btw-Wetboek.
Planning en financieel beheer van de provincie
321
DE E L V I
H OOFDSTUK 4
Zo stelt art. 44, § 2, 3° btw-Wetboek vrij van btw de diensten verstrekt door exploitanten van sportinrichtingen (waar sportbeoefening overheersend is) en inrichtingen voor lichamelijke opvoeding aan personen die er aan lichamelijke ontwikkeling of aan sport doen, als aan een dubbele voorwaarde is voldaan: 1° de exploitanten en inrichtingen zijn instellingen die geen winstoogmerk hebben (een nv of bvba geniet dus niet van deze vrijstelling); 2° de ontvangsten uit de vrijgestelde werkzaamheden worden uitsluitend gebruikt tot dekking van de kosten ervan. De vrijstelling geldt voor alle sportdisciplines, zowel voor het aanleren als voor het beoefenen van een sport. Voorbeelden zijn onder meer zwembaden, sportterreinen, tennisvelden en golfterreinen. Voor autonome provinciebedrijven is het belangrijk dat hun statuten aangeven dat de eventuele winst bestemd en uitgekeerd kan worden, meer bepaald aan de provinciekas. Het winstverdelingsoogmerk is bij de beoordeling vaak nog doorslaggevender dan het louter nastreven van winst. Subsidiëring vanuit het provinciebestuur doet geen afbreuk aan het winst(verdelings)oogmerk.
e
Werken in onroerende staat
Vanaf 1 juli 2012 moeten btw-plichtige provincies zelf de btw voldoen op de werken in onroerende staat. Het is de bedoeling met de verlegging van btwheffing misbruiken in de bouwsector tegen te gaan. De verlegging van heffing geldt nu voor alle werken in onroerende staat die men factureert aan btwplichtige provincies, evenzeer voor werken waarvoor de betrokken provincies niet btw-plichtig zijn. De provincies zijn dus, in beginsel, gedeeltelijke btw-plichtigen en indiener van periodieke aangiften voor een deel van hun activiteiten, bijv. voor een bedrijfsrestaurant of voor de exploitatie van een camping. Voor btw-plichtige provincies gold de verlegging van heffing voorheen alleen voor facturen die betrekking hadden op de btw-plichtige activiteiten. Hiervoor ontving de provincie van de aannemer een factuur zonder btw. Het provinciebestuur moest de btw zelf doorstorten aan de belastingen, maar kon die btw meestal minstens gedeeltelijk recupereren. Voor andere facturen moest men voor 1 juli 2012 de btw gewoon blijven voldoen aan de aannemer. De werken in onroerende staat worden onderverdeeld in de eigenlijke werken (bijv. het bouwen, verbouwen of herstellen van een onroerend goed), de levering met plaatsing van een roerend goed dat door die plaatsing onroerend uit zijn aard wordt (bijv. de verankering van lichtreclames, het plaatsen van ramen of deuren) en de oneigenlijke werken in onroerende staat, zoals bijv. de levering met plaatsing van centrale verwarming of een elektrische installatie, het herstel of onderhoud van dergelijke goederen of de terbeschikkingstelling van personeel hiervoor.
322
Planning en financieel beheer van de provincie
HOOFDSTUK 5
5
DE E L V I
PROVINCIAAL PATRIMONIUM
De provincieraad is bevoegd voor de daden van beschikking met betrekking tot de onroerende goederen, tenzij deze nominatief in het budget zijn opgenomen. Wat betreft verhuring, concessie, pacht, jacht- en visrechten van meer dan negen jaar, is de provincieraad bevoegd voor het vaststellen van de contractvoorwaarden. De provincieraad is ook bevoegd voor alle dadingen. De deputatie is bevoegd voor de daden van beschikking met betrekking tot de onroerende goederen, mits die nominatief in het budget zijn opgenomen. Wat betreft verhuring, concessie, pacht, jacht- en visrechten van meer dan negen jaar, is de deputatie bevoegd, behoudens voor het vaststellen van de contractvoorwaarden. De deputatie is ook bevoegd voor alle daden van beschikking met betrekking tot de roerende goederen. Voor daden van beheer is enkel de deputatie bevoegd.
A
ALGEMEEN
a
Daden van beschikking
Volgens artikel 42 van het Provinciedecreet beschikt de provincieraad over de volheid van bevoegdheid voor de aangelegenheden van provinciaal belang. De provincieraad put uit deze bepaling de bevoegdheid voor de daden van beschikking met betrekking tot de onroerende goederen uit het provinciaal patrimonium en voor het aangaan van dadingen. De provincieraad mag die bevoegdheden niet delegeren aan de deputatie. Het Provinciedecreet zelf voorziet echter in twee uitzonderingen op deze bevoegdheid van de provincieraad (art. 43, § 2, 12° en 20° en art. 57, § 3, 8°, b en c Provinciedecreet): - de deputatie is bevoegd voor het stellen van de daden van beschikking met betrekking tot onroerende goederen mits die nominatief in het vastgestelde budget zijn opgenomen; dit met uitzondering van het aangaan van de dadingen; - de deputatie is bevoegd met betrekking tot verhuring, concessie, pacht, jacht- en visrechten van meer dan negen jaar, behoudens voor het vaststellen van de contractvoorwaarden waarvoor de provincieraad bevoegd blijft.
Art. 42, 43 en 57
Voorbeelden van daden van beschikking met betrekking tot onroerende goederen zijn de verkrijging of vervreemding van een onroerend goed, of het verlenen of verkrijgen van een recht van opstal of erfpacht. Ook een hypotheek of een erfdienstbaarheid vestigen op provinciaal patrimonium is een daad van beschikking. Als deze verrichting niet nominatief in het vastgestel-
Provinciaal patrimonium
323
DE E L V I
H OOFDSTUK 5
de budget is opgenomen, is enkel de provincieraad bevoegd. Als er wel een nominatieve opname in het budget is gebeurd, dan is de deputatie bevoegd. Verhuring, concessie, pacht en jacht- en visrechten worden ook beschouwd als daden van beschikking als ze voor meer dan negen jaar worden toegekend. Het decreet van 29 juni 2012 tot wijziging van het Provinciedecreet heeft dienaangaande een nieuwe bevoegdheidsverdeling tussen de provincieraad en de deputatie ingevoerd. De provincieraad is bevoegd voor het vaststellen van de contractsvoorwaarden. De deputatie is bevoegd voor het voeren van de procedure voor het kiezen van de medecontractant en voor de uitvoering van de overeenkomst. Deze bevoegdheidsverdeling vertoont gelijkenissen met deze voor de overheidsopdrachten (vergelijk met artikel 43 § 3, 11° en artikel 57 § 3, 4° en 5° Provinciedecreet). Voor het stellen van de daden van beschikking met betrekking tot de roerende goederen is enkel de deputatie bevoegd. Ook hier met uitzondering van het aangaan van dadingen (art. 57, § 3, 8°, a Provinciedecreet). Een voorbeeld van een daad van beschikking met betrekking tot roerende goederen is de verkoop van deze goederen. Hiervoor is de deputatie bevoegd. De aankoop van roerende goederen is een overheidsopdracht van leveringen, en daarvoor gelden andere bevoegdheidsregels (zie blz. 331 e.v.). Zowel de provincieraad als de deputatie moeten bij de besluitvorming over de daden van beschikking, het gelijkheidsbeginsel en de beginselen van behoorlijk bestuur naleven. Voor de aankoop van roerende goederen moet rekening gehouden worden met de wetgeving op de overheidsopdrachten. De deputatie kan haar bevoegdheid met betrekking tot de daden van beschikking voor de roerende goederen bij reglement toevertrouwen aan de provinciegriffier. De provinciegriffier kan die bevoegdheden subdelegeren naar andere personeelsleden. De bevoegdheden van de deputatie met betrekking tot daden van beschikking voor onroerende goederen zijn echter niet delegeerbaar. Art. 57 en 58
324
b
Daden van beheer
De deputatie is door het Provinciedecreet belast met de daden van beheer over de provinciale inrichtingen en eigendommen, binnen de door de provincieraad desgevallend vastgestelde algemene regels (art. 57, § 3, 1° Provinciedecreet). Als provinciale inrichtingen kunnen o.m. vernoemd worden: de provinciale administratieve centra, de provinciale scholen, musea, recreatiedomeinen en sportinfrastructuur.
Provinciaal patrimonium
HOOFDSTUK 5
DE E L V I
De voormelde bepaling verleent de deputatie de bevoegdheid om op eigen initiatief, d.w.z. zonder tussenkomst van de provincieraad, de nodige maatregelen te nemen om het provinciaal patrimonium te beheren binnen de algemene voorwaarden die eventueel door de provincieraad werden vastgesteld. Zo is de deputatie bevoegd om, met inachtneming van de wettelijke en door de provincieraad bepaalde voorwaarden, de huurders en de pachters van de provinciale eigendommen aan te duiden, eventueel na daartoe de voorgeschreven openbare oproep georganiseerd te hebben. Het behoort eveneens tot de bevoegdheid van de deputatie om de concessie-, pacht- en huurcontracten en de jacht- en visrechten voor provinciegoederen op te stellen, als de duur van het contract gelijk is aan of minder dan negen jaar. De deputatie kan deze beheersbevoegdheid bij reglement delegeren aan de provinciegriffier. De provinciegriffier kan die bevoegdheid verder delegeren aan andere personeelsleden van de provincie.
B
OPENBAAR EN PRIVAAT DOMEIN
a
Principe
Art. 58
De goederen die behoren tot het openbaar domein van de provincie zijn in principe onvervreemdbaar. Dit betekent niet dat de provincieraad ter zake geen bevoegdheden zou hebben. De deputatie of, bij delegatie, de provinciegriffier is belast met het beheer van de goederen die behoren tot het openbaar domein. Elke beslissing over goederen van het openbaar domein die verder gaat dan “beheren”, behoort normaliter tot de bevoegdheid van de provincieraad. Zo komt het de provincieraad toe te beslissen over de onttrekking van een bepaald goed aan het openbaar domein om het op te nemen in het privaat domein. M.a.w., het is de provincieraad die beslist over desaffectatie van een goed van het openbaar naar het privaat domein. De provincieraad kan eveneens, op voorwaarde van een bijzondere en omstandige motivering, afwijken van het domeinrecht en zakelijke rechten vestigen op openbare domeingoederen voor zover die rechten niet kennelijk onverenigbaar zijn met de bestemming van die goederen.
b
Privatieve ingebruikneming
Zijn goederen van het openbaar domein in principe onvervreemdbaar, dan kan de provinciale overheid wel de privatieve ingebruikneming van deze goe-
Provinciaal patrimonium
325
DE E L V I
H OOFDSTUK 5
deren toestaan, naargelang het geval, onder de vorm van een eenzijdige handeling, een concessie of het vestigen van een zakelijk recht in het kader van een publiek-privaat samenwerkingsverband. Aldus is het zaak van de provincieraad het bestendig gebruik van een of meerdere lokalen van een provinciaal gebouw aan personen vreemd aan het bestuur te reglementeren. Evenwel kan de deputatie aan derden, zonder dat deze daarop enige aanspraak kunnen laten gelden, een tijdelijk en kortstondig gebruik van lokalen toestaan, op voorwaarde dat dit gebruik verenigbaar is met de functie van de ter beschikking gestelde lokalen en/of de werking van de provinciale diensten. Bij het toestaan van dit gebruik zal de deputatie er tevens over waken niet discriminerend op te treden. De provincieraad beslist over de contractvoorwaarden van de concessies van meer dan negen jaar. De provincieraad mag bij het vaststellen van voorwaarden van de concessieverlening evenwel de beheersbevoegdheid van de deputatie niet miskennen, hetgeen o.a. inhoudt dat de concessievoorwaarden de deputatie moeten toelaten haar recht van toezicht uit te oefenen.
c
Vergunningen
Het komt de provincieraad toe het verlenen van vergunningen te reglementeren, maar het is de deputatie of, in geval van delegatie, de provinciegriffier die bevoegd is om de individuele vergunning te verlenen. Hierbij moet nog opgemerkt worden dat voor de privatieve ingebruikneming van het openbaar domein ook een stedenbouwkundige vergunning vereist kan zijn. Aldus is een vergunning vereist voor de oprichting van een als bouwwerk aangemerkte reclame-inrichting. C OVERZICHT VERRICHTINGEN ONROEREND PATRIMONIUM
Art. 28 en 42
Art. 57 en 58
326
a
Aankoop
De koopovereenkomsten zijn geregeld door artikel 1582 en volgende van het Burgerlijk Wetboek. De aankoop van onroerende goederen − zowel openbaar als uit de hand − behoort normaliter tot de bevoegdheid van de provincieraad die daarover in beginsel in openbare vergadering beraadslaagt en beslist. Zoals gezegd, is de deputatie bevoegd voor de aankoop van onroerende goederen voor zover die aankoop nominatief in het vastgestelde budget opgenomen is.
Provinciaal patrimonium
HOOFDSTUK 5
DE E L V I
Wanneer de deputatie of de provinciegriffier niet bevoegd is om de aankoop te doen, zal in de praktijk door de deputatie onderhandeld worden over de aankoop en zal, in geval van akkoord, een principeovereenkomst worden gesloten onder voorbehoud van goedkeuring door de provincieraad.
b
Verkoop
De koopovereenkomsten zijn geregeld door artikel 1582 en volgende van het Burgerlijk Wetboek. De verkoop van onroerende goederen – zowel uit de hand als openbaar – behoort normaliter tot de bevoegdheid van de provincieraad die daarover in beginsel in openbare vergadering beraadslaagt en beslist. Zoals bij de aankoop is de deputatie bevoegd voor de verkoop van onroerende goederen voor zover die verkoop nominatief in het vastgestelde budget opgenomen is.
Art. 28 en 42
Art. 57 en 58
Het besluit moet de redenen aangeven waarom het onroerend goed verkocht wordt, alsmede de wijze waarop de opbrengst wederbelegd zal worden en eventueel de bijzondere omstandigheden waarom het goed uit de hand wordt verkocht. Voor de onroerende goederen die onder de toepassing vallen van het Vlaamse Bosdecreet kan de verkoop slechts gebeuren na machtiging van de Vlaamse regering (art. 90 Decreet 13 juni 1990). De openbare verkoop is de regel. In sommige gevallen wordt ook de verkoop uit de hand aanvaard, maar de provincieraad moet daarvoor over precieze redenen beschikken die in feite juist en in rechte aannemelijk zijn. Dit is o.m. het geval wanneer de eigendomsoverdracht gebeurt tussen openbare besturen. Ingeval het goed openbaar verkocht wordt, is het mogelijk dat de provincieraad een tweede maal moet bijeenkomen indien de aangeboden prijs het bedrag van de schatting niet bereikt. In dat geval moet de provincieraad opnieuw over de verkoop beraadslagen en in zijn besluit de redenen aangeven waarom het goed verkocht wordt beneden de geschatte waarde.
c
Ruil
De ruilcontracten zijn geregeld door artikel 1702 en volgende van het Burgerlijk Wetboek. De ruil van onroerende goederen behoort normaliter tot de bevoegdheid van de provincieraad die daarover in beginsel in openbare vergadering beraadslaagt en beslist.
Provinciaal patrimonium
Art. 28 en 42
327
DE E L V I
H OOFDSTUK 5
De deputatie is bevoegd om te beslissen over een ruil, voor zover die ruiloperatie nominatief in het vastgestelde budget opgenomen is.
Art. 57
Voor de ruil van onroerende goederen gelden dezelfde voorschriften als voor de verkoop van onroerende goederen uit de hand.
d
Erfpacht en opstal
Het recht van erfpacht en het recht van opstal zijn geregeld in twee afzonderlijke wetten, die allebei van 10 januari 1824 dateren. Erfpacht is een zakelijk recht om het genot te hebben van een onroerend goed dat aan iemand anders toebehoort, mits de betaling van een vergoeding. De duur is minimaal 27 en maximaal 99 jaar. Het recht van opstal is een zakelijk recht om gebouwen, werken of beplantingen in eigendom te hebben op de grond die aan iemand anders toebehoort. De duur is maximaal 50 jaar. Art. 28 en 42
Het verlenen of bekomen van een recht van erfpacht of van opstal van onroerende goederen behoort normaliter tot de bevoegdheid van de provincieraad die daarover in beginsel in openbare vergadering beraadslaagt en beslist.
Art. 57
De deputatie is bevoegd voor zover het verlenen of verkrijgen van het recht van erfpacht of van opstal nominatief in het vastgestelde budget opgenomen is.
e
Schenkingen en legaten
Schenkingen en legaten zijn geregeld in artikel 893 en volgende van het Burgerlijk Wetboek. Art. 42 en 43
Over de definitieve aanvaarding van een schenking of een legaat beslist de provincieraad.
f
Verhuring en verpachting
De huurovereenkomsten zijn geregeld in artikel 1708 en volgende van het Burgerlijk Wetboek. Dit Burgerlijk Wetboek bevat een afdeling met algemene bepalingen over de huur van onroerende goederen (artikel 1714 en volgende), maar ook specifieke afdelingen met regels voor de huurovereenkomsten met betrekking tot ten eerste de hoofdverblijfplaats van de huurder, ten tweede de handelshuur en ten derde de landpacht.
328
Provinciaal patrimonium
HOOFDSTUK 5
DE E L V I
Normaliter kunnen alleen de onroerende goederen die tot het privaat domein behoren, verhuurd (huizen en gewone gronden) of verpacht (landeigendommen) worden. Als de verhuring of de verpachting voor meer dan negen jaar worden aangegaan, wordt het contract beschouwd als een daad van beschikking. De provincieraad stelt dan de contractvoorwaarden vast. De verhuring en de verpachting tot een duur van negen jaar worden als daden van beheer beschouwd, waarvoor de deputatie of, in geval van delegatie, de provinciegriffier de contractvoorwaarden vaststellen. In alle gevallen is de deputatie of, in geval van delegatie, de provinciegriffier, bevoegd voor het organiseren van een eventuele aanbesteding en voor het toewijzen van de huur of de pacht, binnen de door de provincieraad vastgestelde algemene regels.
Art. 42, 43, 57 en 58
Voor de huizen en de gewone gronden bestaat er geen algemene wettelijke bepaling die de wijze van verhuring door openbare rechtspersonen regelt. De provincie heeft de keuze tussen de openbare verhuring en de verhuring uit de hand. In de praktijk komt het meermaals voor dat om sociale, economische en zelfs om financiële redenen de voorkeur moet worden gegeven aan de verhuring uit de hand. De Pachtwet van 4 november 1969 voorziet in een bijzondere regeling voor de verpachting van landeigendommen door openbare rechtspersonen (Staat, gewesten, gemeenschappen, provincies, gemeenten, OCMW, kerkbesturen enz.). Deze bijzondere regeling heeft betrekking op de vaststelling van de maximumpachtprijs, de inschrijvingen en de toewijzing van de pacht.
g
Schatting
De waarde van het onroerend goed wordt bepaald in een schattingsverslag aan de hand van vooraf vastgelegde objectieve regels zoals vergelijkingspunten uit de omgeving. Het schattingsverslag is vereist voor alle aankopen en verkopen van onroerend goed en voor overeenkomsten van erfpacht of opstal van onroerend goed waarbij openbare besturen betrokken zijn. Het schattingsverslag is nodig om die transacties te laten gebeuren op basis van een geobjectiveerde waardebepaling.
Art. 185bis, 185ter en 185quater
De provincies doen daarvoor een beroep op het comité van aankoop of de ontvanger van registratie. Sinds het decreet van 10 december 2010 kunnen de provincies en de provinciale verzelfstandigde agentschappen ook landmeters-experten aanstellen voor het opstellen van schattingsverslagen in het kader van de onroerende verrichtingen die worden gesteld door de provincie en de provinciale verzelfstandigde agentschappen.
Provinciaal patrimonium
329
DE E L V I
H OOFDSTUK 5
De Vlaamse regering bepaalt de procedure en de voorwaarden volgens welke de landmeter-expert de erkenning kan verkrijgen om schattingsverslagen op te stellen voor de provincie en de provinciale verzelfstandigde agentschappen.
D
BESTUURLIJK TOEZICHT
De beslissingen van de provincieraad, de deputatie of, in geval van delegatie, de provinciegriffier betreffende het patrimonium van de provincie zijn onderworpen aan het algemeen bestuurlijk toezicht. Dit bestuurlijk toezicht wordt behandeld in Deel IX, hoofdstuk 1 (zie p. 417 e.v.). E OPMAKEN VAN AKTEN MET BETREKKING TOT ONROERENDE GOEDEREN VAN DE PROVINCIES De notarissen zijn in alle gevallen bevoegd om authentieke akten te verlijden waarbij een openbare rechtspersoon betrokken is, bv. de aankoop of de verkoop van een onroerend goed door de provincie. Maar de provincie kan niet verplicht worden een beroep te doen op een notaris in de gevallen waarin een administratieve overheid, bv. de provinciegouverneur, bevoegd is om de akte te verlijden. Uit de rechtspraak van de Raad van State blijkt dat de provinciegouverneur bevoegd is om authenticiteit te verlenen aan een akte tot aankoop, verkoop, ruil of huur van onroerende goederen door de provincie. De provinciegouverneur kan bijgevolg authenticiteit verlenen aan een akte tot aankoop, verkoop, ruil of huur van onroerende goederen van de provincie. De provinciegouverneur is eveneens bevoegd voor het verlijden van akten met het oog op de doorhaling van een hypothecaire inschrijving die een onroerend goed bezwaart dat door de provincie wordt aangekocht. De Onteigeningswet van 27 mei 1870 vermeldt uitdrukkelijk de bevoegdheid van de provinciegouverneur om overeenkomsten, kwitanties en andere akten te authenticeren die door hem worden verleden voor de aankoop van onroerende goederen namens de provincie. Door de programmawet van 6 juli 1989 kunnen de provincies ook een beroep doen op de medewerking van de aankoopcomités voor het uitvoeren van alle domeinverrichtingen. In dat geval zijn de ambtenaren van de aankoopcomités eveneens bevoegd voor het verlijden van de vereiste authentieke akten.
330
Provinciaal patrimonium
HOOFDSTUK 6
6
DE E L V I
OVERHEIDSOPDRACHTEN
Overheidsopdrachten zijn overeenkomsten onder bezwarende titel die betrekking hebben op het uitvoeren van werken, het leveren van producten of het verlenen van diensten. De bevoegdheden van de provinciale bestuursorganen zijn deels rechtstreeks geregeld in het Provinciedecreet, maar zijn ook deels afhankelijk van provinciale besluitvorming over het begrip “dagelijks bestuur”, over de delegatie van bevoegdheid en van het budgethouderschap en over het nominatief opnemen van opdrachten in het budget. Een en ander moet ook samen gelezen worden met de wetgeving op de overheidsopdrachten. De bevoegdheden verschillen naargelang de fase in de procedure: ontwerpfase, gunningsfase of uitvoeringsfase van de opdrachten.
A
ALGEMEEN
a
Wetgeving
Sinds 1 juli 2013 is de basis van de huidige reglementering de Wet van 15 juni 2006 betreffende overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten (overheidsopdrachtenwet 15 juni 2006). Voor de provincies zijn vooral de Titels I, II en V van de wet van belang. Titel I bevat de algemene bepalingen en definities; Titel II bevat de reglementering voor de overheidsopdrachten van de aanbestedende overheden in de zogenaamde “klassieke sectoren”; Titel V bestaat uit diverse bepalingen en slotbepalingen. De Titels III en IV zijn van toepassing op de aanbestedende overheden, overheidsbedrijven en aanbestedende entiteiten die activiteiten uitoefenen in de sectoren water, energie, vervoer en postdiensten. Een tweede belangrijke wet is de Wet van 17 juni 2013 betreffende de motivering, de informatie en de rechtsmiddelen inzake overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten (rechtsbeschermingswet 17 juni 2013). Twee koninklijke besluiten bevatten de bepalingen ter uitvoering van de overheidsopdrachtenwet 15 juni 2006 voor de overheidsopdrachten in de “klassieke sectoren”: - het KB van 15 juli 2011 plaatsing overheidsopdrachten klassieke sectoren; - het KB van 14 januari 2013 tot bepaling van de algemene uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten en van de concessies voor openbare werken.
Overheidsopdrachten
331
DE E L V I
H OOFDSTUK 6
b
Toepassingsgebied
De wetgeving overheidsopdrachten is van toepassing op volgende soorten overheidsopdrachten, procedures en overeenkomsten: - overheidsopdracht voor werken; - overheidsopdracht voor leveringen; - overheidsopdracht voor diensten; - ontwerpenwedstrijd; - promotieopdracht van werken; - concessie voor openbare werken; - raamovereenkomst. De definities van deze soorten overheidsopdrachten, procedures en overeenkomsten zijn opgenomen in artikel 3 van de overheidsopdrachtenwet 15 juni 2006: - overheidsopdracht: de overeenkomst onder bezwarende titel die wordt gesloten tussen één of meer aannemers, leveranciers of dienstverleners en één of meer aanbestedende overheden of overheidsbedrijven en die betrekking heeft op het uitvoeren van werken, het leveren van producten of het verlenen van diensten; - overheidsopdracht voor werken: de overheidsopdracht die betrekking heeft op hetzij het uitvoeren, hetzij zowel het ontwerpen als het uitvoeren van werken in het kader van een van de in bijlage I van de overheidsopdrachtenwet vermelde werkzaamheden of van een bouwwerk, dan wel het laten uitvoeren, met welke middelen ook, van een bouwwerk dat aan de door de aanbestedende overheid of het overheidsbedrijf vastgestelde behoeften voldoet. Een bouwwerk is het product van een geheel van bouwkundige of civieltechnische werken dat ertoe bestemd is als zodanig een economische of technische functie te vervullen; - overheidsopdracht voor leveringen: een andere overheidsopdracht dan een overheidsopdracht voor werken die betrekking heeft op de aankoop, leasing, huur of huurkoop, met of zonder koopoptie, van producten; - overheidsopdracht voor diensten: een andere overheidsopdracht dan een overheidsopdracht voor werken of leveringen die betrekking heeft op het verlenen van de in bijlage II van de overheidsopdrachtenwet bedoelde diensten; - ontwerpenwedstrijd: de procedure die tot doel heeft de aanbestedende overheid of het overheidsbedrijf een plan of een ontwerp te verschaffen dat na mededinging door een jury wordt gekozen; - promotieopdracht van werken: de overheidsopdracht die zowel betrekking heeft op het financieren als op het uitvoeren van werken en, in voorkomend geval, op elke dienstverlening in dat verband; - concessie voor openbare werken: de overeenkomst met dezelfde kenmerken als een overheidsopdracht voor werken, behalve dat de tegenprestatie voor de werken bestaat uit hetzij uitsluitend het recht het werk te exploiteren, hetzij dit recht gepaard gaande met een prijs;
332
Overheidsopdrachten
HOOFDSTUK 6
DE E L V I
- raamovereenkomst: een overeenkomst tussen één of meer aanbestedende overheden of overheidsbedrijven en één of meer aannemers, leveranciers of dienstverleners met het doel gedurende een bepaalde periode de voorwaarden inzake te plaatsen opdrachten vast te leggen, met name wat betreft de prijzen en eventueel de beoogde hoeveelheden.
c
Beginselen
De volgende basisbeginselen voor het plaatsen van overheidsopdrachten volgen rechtstreeks uit de toepasselijke Europese richtlijn: - gelijkheid en niet-discriminatie; - transparantie. De overheidsopdrachtenwet 15 juni 2006 vermeldt nog andere principes: - de mededinging; - de forfaitaire prijsbepaling; - betalingen mogen alleen worden gedaan voor verstrekte en aanvaarde prestaties; - verbod op belangenvermenging en op handelingen, overeenkomsten of afspraken die de normale mededingingsvoorwaarden kunnen vertekenen; - gekozen communicatiemiddelen moeten algemeen beschikbaar zijn; - vertrouwelijke informatie mag niet bekendgemaakt worden.
B
ONTWERPFASE
Een eerste fase in de dossiervorming van een overheidsopdracht is de ontwerpfase. In deze eerste fase stelt een aanbestedende overheid twee rechtshandelingen: - het kiezen van de wijze van gunning; - het vaststellen van de voorwaarden van de opdracht. Voorafgaand aan de ontwerpfase is een marktverkenning eventueel mogelijk. De overheidsopdrachtenwet 15 juni 2006 beschrijft de volgende gunningswijzen: - open aanbesteding; - beperkte aanbesteding; - open offerteaanvraag; - beperkte offerteaanvraag; - onderhandelingsprocedure; - concurrentiedialoog. Er bestaan twee wedstrijdformules waarbij een jury wordt ingeschakeld: de werkenwedstrijd en de ontwerpenwedstrijd. De werkenwedstrijd is een procedure voor werken die zowel slaan op het opmaken van een ontwerp als op
Overheidsopdrachten
333
DE E L V I
H OOFDSTUK 6
de uitvoering ervan. De ontwerpenwedstrijd is een procedure die een aanbestedende overheid toelaat om een plan of een ontwerp aan te schaffen. De overheidsopdrachtenwet 15 juni 2006 vermeldt ook volgende specifieke procedures waarvan gebruik kan worden gemaakt bij sommige gunningswijzen en dit enkel met betrekking tot leveringen en diensten voor courant gebruik: - dynamisch aankoopsysteem; - elektronische veiling. De voorwaarden van de opdracht zijn beschreven in de opdrachtdocumenten. Dit zijn in voorkomend geval de aankondiging van de opdracht, het bestek of een door de partijen ondertekende overeenkomst. Het bestek of de overeenkomst bevatten administratieve bepalingen en een technische beschrijving. De technische beschrijving wordt opgesteld aan de hand van technische specificaties, prestatie-eisen of functionele eisen. Bij een bestek horen vaak bijlagen, zoals plannen. Art. 42, 43, 57 en 58
334
Welk bestuursorgaan bevoegd is om de gunningswijze te kiezen en de voorwaarden van de opdracht vast te stellen, hangt enerzijds af van de bepalingen van het Provinciedecreet en anderzijds van de delegaties die binnen het provinciebestuur van toepassing zijn. Binnen de grenzen van het Provinciedecreet is maatwerk dus mogelijk. Het kiezen van de wijze van gunning en het vaststellen van de voorwaarden voor de opdracht zijn bevoegdheden van de provincieraad. De provincieraad kan op twee manieren zijn bevoegdheid overdragen naar de deputatie: - door vast te stellen welke opdrachten passen binnen het begrip “dagelijks bestuur”; - door de opdracht nominatief op te nemen in het budget zonder zelf de wijze van gunning en de voorwaarden vast te stellen. Het begrip “dagelijks bestuur” is niet nader omschreven in het Provinciedecreet. De memorie van toelichting en omzendbrieven geven inzicht in wat de Vlaamse overheid onder dit begrip verstaat. Beheersdaden die geboekt worden op het exploitatiebudget of die in normale omstandigheden de provincie niet voor meer dan een jaar binden, kunnen tot het dagelijks bestuur behoren. Het dagelijks bestuur kan ook investeringen omvatten voor zover deze binnen hetzelfde boekjaar gerealiseerd of geleverd worden in normale omstandigheden. Grote investeringsprojecten behoren, zelfs als ze binnen het jaar gerealiseerd kunnen worden, niet tot het dagelijks bestuur. Het komt de provincieraad toe om te bepalen waar de grens van het dagelijks bestuur precies ligt. Voor het onderscheid tussen grote en kleine investeringsprojecten is het gebruikelijk om een onderscheid in te voeren aan de hand van een drempelbedrag. De bevoegdheid tot het vaststellen van de voorwaarden en het kiezen van de wijze van gunnen van grote investeringsprojecten kan enkel aan de deputatie toevertrouwd worden door een opdracht nominatief op te nemen in het vastgestelde budget. Als de provincieraad tijdens de bespreking van het budget waarbij een opdracht nominatief is opgenomen, geen
Overheidsopdrachten
HOOFDSTUK 6
DE E L V I
beslissing neemt over de voorwaarden en over de gunningswijze, dan is de deputatie daarvoor bevoegd. De deputatie kan de uitoefening van deze toevertrouwde bevoegdheden met betrekking tot de opdrachten van dagelijks bestuur en met betrekking tot de opdrachten die nominatief in het budget zijn opgenomen, bij reglement toevertrouwen aan de provinciegriffier. De provinciegriffier kan die toevertrouwde bevoegdheden persoonlijk uitoefenen of kan dit toevertrouwen aan andere personeelsleden van de provincie. In gevallen van dwingende en onvoorziene omstandigheden kan de deputatie op eigen initiatief de bevoegdheden uitoefenen met betrekking tot de vaststelling van de wijze van gunning en de voorwaarden van overheidsopdrachten. Deze bevoegdheid is een voorbehouden bevoegdheid van de deputatie en is niet voor delegatie vatbaar. De provincieraad kan zonder voorafgaande budgetwijziging in de uitgave voorzien die door dergelijke dwingende en onvoorziene omstandigheden vereist is. Het betreft een uitzonderingsmaatregel waarmee zeer zuinig moet worden omgesprongen. Als het geringste uitstel onbetwistbare schade zou veroorzaken, kan zelfs de deputatie op eigen verantwoordelijkheid over de uitgaven beslissen. De bevoegdheid om over de uitgaven te beslissen houdt de bevoegdheid in tot het vaststellen van de voorwaarden, het vaststellen van de wijze van gunnen, het voeren van de gunningsprocedure, de gunning en de uitvoering van de overheidsopdrachten. De nodige kredieten worden zo snel mogelijk ingeschreven door een budgetwijziging. De betaling kan echter al uitgevoerd worden zonder die budgetwijziging af te wachten. De deputatie beschikt over een door het Provinciedecreet toegewezen bevoegdheid met betrekking tot enkele financiële diensten. Ten eerste voor het aangaan van leningen voor een periode langer dan één jaar. Leningen van minder dan of gelijk aan een jaar zijn een bevoegdheid van de financieel beheerder in het kader van zijn thesauriebeheer. Een tweede toegewezen bevoegdheid van de deputatie zijn de besluiten waarbij de financiële lasten van de opgenomen leningen worden herschikt door die lasten te spreiden over een kortere of gelijke periode. Een derde toegewezen bevoegdheid ten slotte, is de vaste belegging van kapitalen voor een periode van langer dan één jaar. Beleggingen tot één jaar behoren tot het thesauriebeheer en zijn daarom een bevoegdheid van de financieel beheerder.
C
Art. 153
GUNNINGSFASE
Een tweede fase in de dossiervorming van een overheidsopdracht is de gunningsfase. In deze tweede fase voert de aanbestedende overheid de procedures met betrekking tot het plaatsen van overheidsopdrachten. Het plaatsen van overheidsopdrachten is de algemene term voor de volledige gunningsprocedure. Deze procedure leidt tot het gunnen van een overheidsopdracht; dit is de beslissing om de gekozen inschrijver aan te duiden. Vervol-
Overheidsopdrachten
335
DE E L V I
H OOFDSTUK 6
gens wordt overgegaan tot het sluiten van de overheidsopdracht; dit is de totstandkoming van de contractuele band tussen de aanbestedende overheid en de uitvoerder. In deze fase komen onder meer aan bod: - de bekendmaking en het ter beschikking stellen van het bestek; - de kwalitatieve selectie; - de keuze van de aan te schrijven kandidaten in het kader van een onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking vooraf; - de uitnodiging in het kader van de beperkte procedures; - het indienen en openen van de offertes; - het toetsen van de offertes op regelmatigheid en de rangschikking volgens de gunningscriteria; - de gunning en het sluiten van de overheidsopdracht. Art. 57, 58 en 156
De deputatie is bevoegd voor het voeren van de gunningsprocedure en de gunning van de overheidsopdrachten. De deputatie kan bij reglement de uitoefening van bepaalde bevoegdheden aan de provinciegriffier toevertrouwen. De provinciegriffier oefent die bevoegdheden persoonlijk uit of kan ze toevertrouwen aan andere personeelsleden van de provincie. Bij het vaststellen van de voorwaarden en de wijze van gunnen kan de provincieraad of de deputatie bepalen dat indien een opdracht voor werken, leveringen of diensten waarvoor de raming paste binnen het voorziene budget, bij raadpleging van de mededinging het voorziene budget blijkt te overschrijden, de opdracht kan worden toegewezen mits de deputatie beslist de noodzakelijke verhoging van het betrokken krediet bij de eerstvolgende budget wijziging ter goedkeuring voor te leggen aan de provincieraad. Deze bepaling is geen vrijgeleide voor kredietoverschrijding en dus moet er met deze mogelijkheid zeer omzichtig omgesprongen worden. De budgetwijziging of interne kredietaanpassing moet wel gebeuren tijdens het lopende financiële boekjaar en niet in het volgende financiële boekjaar.
D
UITVOERINGSFASE
De derde fase in de dossiervorming van een overheidsopdracht is de uitvoeringsfase. In deze derde fase is de overeenkomst gesloten en wordt de overheidsopdracht uitgevoerd. In deze fase komen onder meer aan bod: - stellen en vrijgeven van de borgtocht; - bepalen van de aanvangsdatum (werken) of bestelling (levering of diensten); - controle en toezicht op de opdracht; - wijzigingen aan de opdracht; - betalingen;
336
Overheidsopdrachten
HOOFDSTUK 6
DE E L V I
- ingebrekestellingen, klachten en verzoeken, geschillen, straffen en sancties; - verbrekingen; - opleveringen en waarborgen. De deputatie is bevoegd voor het stellen van rechtshandelingen in de uitvoeringsfase. De deputatie kan bij reglement de uitoefening van bepaalde bevoegdheden aan de provinciegriffier toevertrouwen. De provinciegriffier oefent die bevoegdheden persoonlijk uit of kan ze toevertrouwen aan andere personeelsleden van de provincie.
Art. 57 en 58
Omdat de deputatie bevoegd is voor de beslissingen tijdens de uitvoeringsfase van de overheidsopdrachten, kan de deputatie ook beslissen over de wijzigingen van de voorwaarden van de opdracht tijdens de uitvoering en over de meerwerken. Deze bevoegdheid is echter niet onbeperkt. De deputatie kan in geen geval dadingen aangaan met de aannemer, leverancier of dienstverlener. Dadingen zijn immers een voorbehouden bevoegdheid van de provincieraad. Wijzigingen mogen ook nooit zo ingrijpend zijn dat het voorwerp van de opdracht wijzigt. Ze moeten ook in waarde beperkt blijven tot 15 % van het oorspronkelijke opdrachtbedrag, tenzij beroep kan worden gedaan op bepaalde toepassingsgevallen van de onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking. En wijzigingen aan essentiële bepalingen en voorwaarden vergen een gemotiveerde beslissing van het bestuursorgaan dat de voorwaarden heeft vastgesteld. Als de provincieraad het bestek heeft goedgekeurd, betekent dit dat ook de wijzigingen aan essentiële bepalingen en voorwaarden van dit bestek door de provincieraad moeten worden beslist. Een verbintenis mag alleen aangegaan worden op grond van een goedgekeurde, op het budget voorkomende post. Als de wijziging een verhoging van de uitgaven tot gevolg heeft waardoor het voorziene budget wordt overschreden, dan moet er eerst een budgetwijzing of een interne kredietaanpassing beslist worden.
E
Art. 151 en 156
BESTUURLIJK TOEZICHT
De beslissingen van de provincieraad, de deputatie of in geval van delegatie de provinciegriffier of een personeelslid, betreffende de overheidsopdrachten van de provincie zijn onderworpen aan het algemeen bestuurlijk toezicht. Het bestuurlijk toezicht wordt behandeld in Deel IX, hoofdstuk 1.
Overheidsopdrachten
337
DE E L V I
HOOFDS TUK 7
7
A
POLITIONELE BEVOEGDHEDEN PROVINCIERAAD
De provincieraad is een overheid van algemene bestuurlijke politie. Hij beschikt ter zake over een verordenende bevoegdheid. Deze bevoegdheid is beperkt in die zin dat de raad slechts kan optreden ter vrijwaring van de openbare orde wanneer de geviseerde toestand dermate materieel de openbare rust heeft verstoord over het geheel of een deel van het grondgebied van de provincie dat het noodzakelijk is om blijvende maatregelen te treffen. Bovendien mogen de provinciale politieverordeningen noch betrekking hebben op onderwerpen die reeds geregeld zijn door wetten of door verordeningen van algemeen bestuur, noch op aangelegenheden die uitdrukkelijk aan de gemeenten zijn opgedragen. De provincieraad kan ook optreden in een aantal welomschreven materies. De bijzondere politiewet kent in en voor een dergelijk geval de provincieraad een verordenende bevoegdheid toe.
a
Algemene verordenende bevoegdheid
De provincieraad wordt sinds oudsher beschouwd als een overheid van bestuurlijke politie. Artikel 2 van sectie III van het decreet van 22 december 1789 betreffende de samenstelling van de primaire en van de administratieve vergaderingen bepaalt dat de departementsbesturen – thans provincieraden – belast zijn met de handhaving van de openbare gezondheid, veiligheid en rust. Deze drie begrippen vormen de traditionele bestanddelen van de noemer “openbare orde” en kunnen generaliter omschreven worden als respectievelijk de afwezigheid van ziekten of ziekterisico’s, de afwezigheid van ongevallen of risico’s op ongevallen aan personen of goederen, en het wegblijven van wanorde en onlusten. De bestuurlijke politie omvat derhalve de rechtsregels die gericht zijn op het behouden en desgevallend herstellen van de openbare orde. Deze regels kennen aan bepaalde bestuurlijke overheden de bevoegdheid toe om dienaangaande de uitoefening van individuele rechten en vrijheden van de rechtsonderhorigen aan banden te leggen.
Deze algemene taakstelling van de provincieraad tot vrijwaring van de openbare orde is conform artikel 85 van de Provinciewet beperkt tot een verordenende bevoegdheid. De provincieraad kan zodoende politieverordeningen maken.
Art. 85, eerste lid Prov.W.
De Provinciewet is op dat punt door de artikelen 42, § 3 en 261, 46° van het Provinciedecreet onverlet gelaten. Veiligheid en politie zijn immers een fe-
338
Politionele bevoegdheden
HOOFDSTUK 7
DE E L V I
derale materie luidens artikel 6, § 1, VIII, 1°, vierde streepje en § 4, 3° en 7° van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, en blijven behoren tot de bevoegdheid van de federale overheid. Vermeldenswaard inzake de grondslag van de algemene verordenende politiebevoegdheid van de provincieraad zijn tevens het decreet van 16-24 augustus 1790 dat de provinciale overheid bevoegd maakt om op te treden inzake epidemieën en veeziekten, en de artikelen 41 en 162, 2° van de gecoördineerde Grondwet die aan de provincieraad de zorg opdragen om al wat van provinciaal belang is te regelen.
1 ° I nhoudel ijke beg renzing
De provincieraad heeft een algemene bevoegdheid ter zake. In tegenstelling tot wat geldt voor de gemeenteraad, wordt de verordenende bevoegdheid van de provincieraad niet limitatief omschreven in de wet. Zijn politieverordeningen kunnen in principe alle provinciale belangen tot voorwerp hebben. Hun verplichtend karakter is evenmin gebonden aan tijdelijke omstandigheden. Zo mogen de provincieraden onder meer politiereglementen uitvaardigen betreffende de beperking van het drinkwaterverbruik in perioden van langdurige droogte.
Volgens de Raad van State is de bevoegdheid nochtans marginaal te noemen. In zijn arrest nr. 17.083 van 19 juni 1975 oordeelde dit rechtscollege dat de provincieraad slechts kan optreden ter vrijwaring van de openbare orde wanneer de geviseerde toestand dermate materieel de openbare rust heeft verstoord over het geheel of een deel van het grondgebied van de provincie dat het noodzakelijk is om blijvende maatregelen te treffen. Bovendien is de provincieraad krachtens artikel 85, tweede lid van de Provinciewet slechts dan bevoegd wanneer de politieverordening geen betrekking heeft op onderwerpen die reeds geregeld zijn door wetten of door verordeningen van algemeen bestuur. Dit betreft meer bepaald wetten, decreten of ordonnanties, en verordeningen van de federale of regionale overheid. Zo kan de provincieraad geen aanvullende reglementen maken inzake de politie van het wegverkeer (art. 6 Wegverkeerswet).
Art. 85, tweede lid Prov.W.
Het volstaat echter niet dat er een wet of verordening van algemeen bestuur ter zake bestaat om meteen te kunnen stellen dat de uitgevaardigde provinciale politieverordening onwettig is. Er is namelijk bijkomend vereist dat de norm van algemeen bestuur een gedetailleerd en systematisch uitgewerkt geheel vormt, waaruit blijkt dat de hogere overheid zich de desbetreffende aangelegenheid heeft voorgehouden. Indien deze norm slechts sommige aspecten regelt, dan kunnen andere punten door de provinciale norm worden geregeld. Ingeval het daarentegen een gewilde lacune betreft, dan kan de provincieraad niet aanvullen.
Politionele bevoegdheden
339
DE E L V I
H OOFDSTUK 7
M.O. 20.XII.2002
De provinciale politieverordeningen mogen evenmin betrekking hebben op aangelegenheden die door de wetten, decreten of ordonnanties uitdrukkelijk aan de gemeenten zijn opgedragen, zo bv. hetgeen is opgesomd in artikel 135, § 2 van de Nieuwe Gemeentewet (N.Gem.W.). In dezelfde zin werd reeds geoordeeld door het Hof van Cassatie in zijn arresten van 29 april 1872 en 20 juli 1874.
Art. 85, derde lid Prov.W.
Luidens artikel 85, derde lid van de Provinciewet worden politieverordeningen opgeheven indien in het vervolg dezelfde onderwerpen door wetten of door verordeningen van algemeen bestuur worden geregeld. Het spreekt voor zich dat deze latere wetten of verordeningen van algemeen bestuur in de wettelijke vormen moeten zijn bekendgemaakt, zo niet, behouden de provinciale verordeningen hun kracht. De opheffing vindt van rechtswege plaats. Het is dus niet vereist dat de norm van algemeen bestuur bepalingen bevat die strijdig zijn met de provinciale verordening.
2 ° Territoria le beg renzi ng
Uiteraard is de bevoegdheid van de provincieraad beperkt tot het grondgebied van de provincie. De provincieraad kan geen politieverordening uitvaardigen die op het grondgebied van een andere provincie van toepassing zou zijn. Art. 85, vierde lid Prov.W.
3 ° Str afbepa l ing en
De provincieraad kan krachtens artikel 85, vierde lid van de Provinciewet op de niet-nakoming van zijn politieverordeningen straffen stellen van ten hoogste 8 dagen gevangenis en 200 euro geldboete. Er mag tevens in een vervangende gevangenisstraf worden voorzien.
4 ° Bekendm a king
Provinciale politieverordeningen moeten worden bekendgemaakt in de vorm bepaald bij de artikelen 117 en 118 van de Provinciewet. De opheffing van deze twee artikelen door het Provinciedecreet (art. 261, 73°-74°) doet hieraan geen afbreuk. Vermits artikel 85 van de Provinciewet onverminderd blijft gelden waar het politieverordeningen betreft (zie blz. 338), moeten conform het statisch karakter van de verwijzing – zoals bevestigd door het Hof van Cassatie in zijn arrest van 21 december 1953 – ook de genoemde artikelen 117 en 118 in deze materie verder worden toegepast.
340
Politionele bevoegdheden
HOOFDSTUK 7
DE E L V I
In de plaats van het statische karakter van de verwijzing zou men ook kunnen uitgaan van het dynamische karakter. Volgens deze strekking – die wordt aangehangen in de Handleiding voor Wetgevingstechniek opgesteld door de Raad van State in 1998 – zijn latere wijzigingen mee van toepassing op de door middel van een verwijzing geregelde aangelegenheid. In geval van opheffing van de regel waarnaar wordt verwezen, is er dan aanleiding tot toepassing van de overeenkomstige bepalingen van de nieuwe wetgeving. In casu betekent dit dat de verwijzing in artikel 85, laatste lid van de Provinciewet naar de artikelen 117 en 118 dode letter blijft en er ook inzake provinciale politieverordeningen toepassing moet worden gemaakt van de artikelen 178, § 1, 180 en 181 van het Provinciedecreet (zie blz. 352-354).
De politieverordeningen worden bekendgemaakt in naam van de provincieraad, door zijn voorzitter ondertekend en door de provinciegriffier medeondertekend. Ze worden in extenso gepubliceerd in het Bestuursmemoriaal van de provincie.
Art. 117 Prov.W.
Voor deze publicatie is de volgende vorm voorgeschreven: ‘De provincieraad van de provincie … (besluit of beveelt)’. Daarna volgt de verordening.
De provinciale politieverordeningen worden gezonden aan alle overheden wie de zaak aangaat, zo bv. de griffie van de politierechtbank en van de rechtbank van eerste aanleg, de arrondissementscommissarissen, de gemeentebesturen ... Ze zijn verbindend de 8e dag na de dag van publicatie in het Bestuursmemoriaal, tenzij de verordening een kortere termijn bepaalt. Naast de bekendmaking in het Bestuursmemoriaal kan de provincieraad nog een andere wijze van bekendmaking voorschrijven, bv. aanplakking.
Art. 118, § 1 Prov.W.
Indien wordt uitgegaan van het dynamische karakter van de verwijzing (zie hoger), zijn de politieverordeningen reeds verbindend de 5e dag na de dag van publicatie op de provinciale website, tenzij het in de verordening anders bepaald is.
b
Bijzondere verordenende bevoegdheid
Er bestaat ook een bijzondere bestuurlijke politie, welke wordt georganiseerd door specifieke wettelijke of reglementaire bepalingen die ertoe strekken strikt omschreven activiteiten te beperken of maatregelen te treffen teneinde een bepaalde wanorde te vermijden. Buiten de handhaving van de openbare orde kunnen de bijzondere politiewetten ook andere doeleinden nastreven. Door dergelijke wetten wordt aan de provincieraad uitdrukkelijk een verordenende politiebevoegdheid verleend en zulks in een aantal bijzondere materies.
Politionele bevoegdheden
341
DE E L V I
H OOFDSTUK 7
Zo moet de provincieraad luidens artikel 7 van de wet van 28 december 1967 betreffende de onbevaarbare waterlopen erop toezien dat de nodige ruimings-, onderhouds- en herstellingswerken aan de onbevaarbare waterlopen worden uitgevoerd zodat de waterloop geen bron van vervuiling wordt voor de aanpalende kavels. Hij kan hieromtrent het nodige bepalen in een politiereglement.
B
DEPUTATIE
De deputatie is een overheid van bijzondere bestuurlijke politie. Zij beschikt doorgaans enkel over een uitvoeringsbevoegdheid.
In principe heeft de deputatie geen algemene politiebevoegdheid bij gebreke van een wettelijke bepaling ter zake. De deputatie is wel een overheid van bijzondere bestuurlijke politie en vertegenwoordigt naargelang de betreffende materie de federale of regionale overheid. De verscheidene wettelijke en reglementaire bepalingen die van toepassing zijn inzake bijzondere bestuurlijke politie schrijven hierbij voor of en in welke mate de deputatie een verordenende dan wel een uitvoeringsbevoegdheid heeft. Meestal beschikt de deputatie enkel over een uitvoeringsbevoegdheid. Zo is ze bevoegd voor het verlenen van vergunningen voor de organisatie van huis-aan-huiscollectes met een liefdadig doel of voor de organisatie van tombola’s wanneer deze activiteiten plaatsvinden op het grondgebied van meerdere gemeenten. Eveneens dient vermeld dat de deputatie luidens artikel 18ter van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus (WGP), de geldigheid van de verkiezingen van de politieraden van de meergemeentepolitiezones op het grondgebied van de provincie moet nagaan. De deputatie treedt hierbij op als administratief rechtscollege.
C
PROVINCIEGOUVERNEUR
De aan de provinciegouverneur toevertrouwde politionele taken zijn veelvuldig: hij is zowel een overheid van algemene als van bijzondere bestuurlijke politie. Van oudsher beschikt hij ter zake over een uitvoeringsbevoegdheid. Sinds 1934 wordt aanvaard dat hij ook over een verordenende bevoegdheid beschikt. Zijn optreden is evenwel limitatief. Hierbij moet vooral rekening worden gehouden met artikel 11 van de Wet op het Politieambt dat een subsidiair optreden poneert.
342
Politionele bevoegdheden
HOOFDSTUK 7
DE E L V I
De provinciegouverneur kan krachtens de artikelen 128 en 129 van de Provinciewet de federale politie en het leger vorderen voor de handhaving van de openbare orde in de provincie. Wat het leger betreft, is dit recht beperkt tot woelige samenscholingen, oproer of gewelddadig verzet tegen de uitvoering van de wetten of van de wettelijke verordeningen. De provinciegouverneur ziet ten slotte toe op een goede samenwerking tussen de politiediensten en tussen de politiezones in de provincie.
a
Overheid van bestuurlijke politie
De politiebevoegdheden van de provinciegouverneur vinden hun grondslag in de artikelen 128 en 129 van de Provinciewet. Krachtens deze artikelen zorgt de provinciegouverneur in de provincie voor de handhaving van de openbare orde, zoals uitdrukkelijk bevestigd door artikel 65 van het Provinciedecreet. Te dien einde beschikt hij over de federale politie. In geval van woelige samenscholingen, van oproer of van gewelddadig verzet tegen de uitvoering van de wetten mag de provinciegouverneur de gewapende macht vorderen. De provinciegouverneur is aldus een overheid van algemene bestuurlijke politie. Deze rol was eerst beperkt tot een louter uitvoerende bevoegdheid. Pas sinds 1934 is aanvaard dat de provinciegouverneur ter zake ook een verordenende bevoegdheid heeft.
Art. 128 en 129 Prov.W.
De provinciegouverneur kan conform artikel 128, laatste lid van de Provinciewet ook door de bevoegde ministers worden belast met bijzondere opdrachten met betrekking tot veiligheid en politie. Tijdens de algemene staking tegen het Generatiepact bv. stelde de minister een modelbesluit ter beschikking van de provinciegouverneurs met het verzoek dit waar nodig zelf aan te passen of te verfijnen. Zij blijven immers juridisch verantwoordelijk voor hun optreden, ook al gebeurt dit optreden op last van de minister.
De provinciegouverneur is tevens een overheid van bijzondere bestuurlijke politie (cf. blz. 345). Hij beschikt in dit verband doorgaans over een uitvoeringsbevoegdheid. De bevoegdheden van de provinciegouverneur inzake bestuurlijke politie zijn door de zgn. Octopushervorming bevestigd in de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus. Zo wordt hij onder meer ook belast met een coördinerende rol voor het grondgebied van zijn provincie. Volledigheidshalve moet melding worden gemaakt van dezelfde bevoegdheden in hoofde van de arrondissementscommissaris. Artikel 139 van de Provinciewet stelt dat de bepalingen van de artikelen 128 en 129 van de Provinciewet mede van toepassing zijn op de arrondissementscommissaris. Op grond van artikel 139bis van de Provinciewet kan de provinciegouverneur tevens de uitoefening van bepaalde politionele bevoegdheden of opdrach-
Politionele bevoegdheden
Art. 139 en 139bis Prov.W.
343
DE E L V I
H OOFDSTUK 7
ten die hem bij wet of verordening van algemeen bestuur zijn toegekend, voor het gehele grondgebied van de provincie of voor een gedeelte daarvan, opdragen aan één of meer arrondissementscommissarissen. Dit blijkt vaak het geval voor criminaliteitspreventie en verkeersveiligheid.
M.O. 20.XII.2002
Het weze aangestipt dat de provinciegouverneur zijn politiebevoegdheden uitoefent als vertegenwoordiger van het staatsgezag. Hierbij staat hij onder het hiërarchische gezag van de minister van Binnenlandse Zaken. Krachtens artikel 134 van de Provinciewet worden er één of meer verbindingsambtenaren uit de politiediensten gedetacheerd bij de provinciegouverneur. Zij staan hem bij in zijn opdrachten inzake veiligheid en politie en oefenen hun taak uit onder zijn gezag.
Art. 11 WPA
b
Subsidiariteitsbeginsel
De provinciegouverneur mag krachtens art. 11 van de wet op het politieambt (WPA) slechts tussenkomen in subsidiaire orde, meer bepaald wanneer de gemeentelijke overheden hun verplichtingen niet naleven of wanneer de verstoring van de openbare orde zich uitstrekt over het grondgebied van meerdere gemeenten of wanneer de provinciegouverneur meent dat zijn tussenkomst door het algemeen belang is vereist, zelfs al is de toestand of gebeurtenis slechts op het grondgebied van één gemeente gelokaliseerd. Zo zal bv. in het specifieke geval van manifestaties op autosnelwegen de provinciegouverneur dienen op te treden, rekening houdend met de supralokale impact van de gebeurtenissen (O.B. 18.VII.2002, BS 14.VIII.2002).
Het subsidiariteitsbeginsel geldt onverminderd de bevoegdheden die de provinciegouverneur zijn toegekend door of krachtens de wet. Hij is gemachtigd maatregelen van bestuurlijke politie te nemen, d.w.z. uitvoerbare beslissingen zoals het verbieden van een betoging. In algemene zin gaat het om het uitvaardigen van reglementen, het treffen van individuele uitvoeringsbesluiten, het uitvoeren van maatregelen ter vrijwaring van de rechtsorde of door de politiediensten te doen uitvoeren. De maatregelen die het onderwerp uitmaken van artikel 42 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, blijven daarentegen uitgesloten uit de bevoegdheid van de provinciegouverneur (art. 11, tweede lid WPA). Dit betekent dat de lokale politie belast met de uitvoering van de politiemaatregelen van bestuurlijke politie altijd onder het functioneel gezag van de burgemeester blijft.
Artikel 11 van de wet op het politieambt kadert in het principe van de gemeentelijke autonomie en het gegeven dat de burgemeester de spilfiguur van het lokaal veiligheidsbeleid is (art. 133, derde lid N.Gem.W.).
344
Politionele bevoegdheden
HOOFDSTUK 7
c
DE E L V I
Uitvoeringsbevoegdheid 1 ° I nza ke a l g em ene bes tuurl ij ke p o li ti e
Zoals boven aangehaald, beschikt de provinciegouverneur betreffende de algemene bestuurlijke politie over een uitvoeringsbevoegdheid. Hij kan aldus executoire beslissingen treffen en de openbare macht vorderen om de uitvoering ervan te verzekeren.
Art. 128, eerste lid Prov.W.
2 ° I nza ke bijzondere bes tuurl i j ke p o li ti e
De provinciegouverneur is eveneens een overheid van bijzondere bestuurlijke politie. Zo speelt hij bv. een welomschreven rol in de wapenwetgeving, de erkenning van de bijzondere veldwachters, de coördinatie en verzekering van autorally’s … Bij de vervulling van zijn uitvoeringsopdracht dienaangaande treedt de provinciegouverneur op onder het gezag van de overheid tot wier bevoegdheid de in aanmerking te nemen materie behoort. Indien naar aanleiding van eenzelfde gebeurtenis maatregelen van algemene bestuurlijke politie en van bijzondere bestuurlijke politie gelijktijdig moeten worden getroffen, worden luidens artikel 12 van de wet op het politieambt de beslissingen, bevelen en vorderingen van de overheden van algemene bestuurlijke politie bij voorrang uitgevoerd.
3 ° Of ficier v a n bes tuurl ijke po li ti e
De provinciegouverneur is conform artikel 4, eerste lid van de wet op het politieambt bekleed met de hoedanigheid van officier van bestuurlijke politie.
Art. 4, eerste lid WPA
Aldus kan hij bv. op het grondgebied van zijn provincie onder bepaalde voorwaarden gebouwen laten ontruimen (art. 27 WPA), personen laten fouilleren (art. 28 WPA), voor de openbare orde gevaarlijke goederen in beslag laten nemen (art. 30 WPA), bestuurlijke aanhoudingen laten verrichten (art. 31 WPA) en voldoen aan verscheidene controle- en informatieverplichtingen op dat vlak (art. 33 WPA), een belangrijke rol inzake vuurwapengebruik tegen personen vervullen (art. 38 WPA) en in bepaalde omstandigheden bijstand vragen aan andere politiediensten.
Politieoverheden die hun functies niet op het terrein uitoefenen, zoals de provinciegouverneur, zullen evenwel slechts in zeer uitzonderlijke gevallen de specifieke bevoegdheid van officier van bestuurlijke politie uitoefenen. Men kan derhalve stellen dat de toekenning van deze hoedanigheid aan de provinciegouverneur formeel en zonder concrete draagwijdte is.
Politionele bevoegdheden
345
DE E L V I
Wet 5.VI.1934
H OOFDSTUK 7
d
Verordenende bevoegdheid
De titularissen van het ambt van provinciegouverneur hadden tijdens de periode van 1789 tot 1934 algemene opdrachten van louter uitvoerende aard. Zij mochten geen reglementen of verordeningen treffen. Pas met ingang van de wet van 5 juni 1934 wordt aanvaard dat de provinciegouverneur over een verordenende bestuurlijke politiebevoegdheid beschikt. Het weze opgemerkt dat de wet van 5 juni 1934 deze verordenende bevoegdheid onrechtstreeks aan de provinciegouverneur toeschrijft. Artikel 1 van de wet beperkt zich immers louter tot de feitelijke bekrachtiging van de verordenende macht door het verbinden van sancties op overtredingen van de besluiten van de provinciegouverneur in verband met artikel 128 van de Provinciewet. Tien jaar eerder ondernam het wetsontwerp-Poullet van 4 maart 1924 daarentegen een poging om de provinciegouverneur uitdrukkelijk het recht toe te kennen politieverordeningen uit eigen gezag te treffen, maar dit vond geen doorgang.
1 ° I nhoudel ijke beg renzi ng
In tegenstelling tot de politieverordeningen van de provincieraad, die in principe alle provinciale belangen tot voorwerp kunnen hebben en waarvan het verplichtende karakter niet gebonden is aan tijdelijke omstandigheden, wordt aanvaard dat de verordenende bevoegdheid van de provinciegouverneur limitatief is. Vooreerst moet rekening worden gehouden met het subsidiariteitsbeginsel zoals vermeld in artikel 11 van de wet op het politieambt (zie blz. 344). Daarnaast mag de provinciegouverneur alleen optreden met betrekking tot de omstandigheden voorzien bij de artikelen 128 en 129 van de Provinciewet, in casu de handhaving van de openbare gezondheid, veiligheid en rust in de provincie, woelige samenscholingen, oproer of gewelddadig verzet tegen de uitvoering van de wetten of van de wettelijke verordeningen. Gelet op het bovenstaande, kan de provinciegouverneur onder meer politieverordeningen uitvaardigen inzake verkeersomlegging en het verbod van verkeer van personen en voertuigen in het kader van ramptoerisme.
2 ° Territoria le beg renzi ng
De toepassing van de politieverordeningen van de provinciegouverneur is uiteraard beperkt tot het grondgebied van de provincie.
346
Politionele bevoegdheden
HOOFDSTUK 7
DE E L V I
3 ° G el dig heids duur
Zoals boven aangehaald, hebben de politieverordeningen van de provinciegouverneur per definitie betrekking op een welbepaalde toestand. De provinciegouverneur mag geen algemene en blijvende maatregel treffen die later zou kunnen worden toegepast in gelijke omstandigheden. Wanneer de toestand die de verordening heeft gerechtvaardigd wijzigt, zal de verordening noodgedwongen ophouden te bestaan. De politieverordeningen van de provinciegouverneur hebben dus een tijdelijk en voorlopig karakter. Ze dienen tevens de datum vast te stellen waarop ze verplicht worden. In de praktijk bevat de politieverordening in fine een artikel waarbij bepaald wordt dat ze van kracht wordt zodra ze door aanplakking wordt bekendgemaakt op de gebruikelijke aanplakplaats van de officiële bekendmakingen.
4 ° S tr afbepa l ing en
Luidens artikel 1 van de wet van 6 maart 1818 betreffende de straffen uit te spreken tegen de overtreders van algemene verordeningen of te stellen bij provinciale of plaatselijke reglementen, zoals gewijzigd door de wet van 5 juni 1934 en de wet van 14 juni 1963, wordt de overtreding van de politieverordeningen van de provinciegouverneur gestraft met gevangenisstraf van 8 dagen tot 14 dagen en met een geldboete van 26 tot 200 euro, of met één van die straffen alleen.
Art. 1 W. 6.III.1818
Het maximum van deze straffen wordt verdubbeld ingeval het besluit van de provinciegouverneur is gemotiveerd door oproer, kwaadwillige samenscholing of ernstige verstoring van de openbare rust en de overtreders, collectief handelend, zich aan geweld overleveren tegen personen of goederen.
Voornoemde wet verleent de provinciegouverneur het recht om, weliswaar binnen de bepaalde grenzen, straffen te voorzien wegens inbreuken op zijn besluiten genomen ter handhaving van de openbare orde. Wanneer deze besluiten geen straffen voorzien, zijn de straffen bepaald in de wet van 6 maart 1818 van toepassing zonder dat er bijzondere bepalingen moeten zijn die in hun toepassing voorzien (Vr. nr. 292 van 4 april 1997, L. Caluwé, Bulletin 1-99, Senaat).
5 ° B ekendm a king
De politieverordeningen van de provinciegouverneur moeten worden bekendgemaakt door aanplakking in elke gemeente waar ze van toepassing zijn. Deze aanplakking geschiedt op de gebruikelijke aanplakplaats voor officiële bekendmakingen.
Politionele bevoegdheden
Art. 2 W. 6.III.1818
347
DE E L V I
H OOFDSTUK 7
e
Opvorderingsrecht
Het opvorderingsrecht is het recht dat door de wet aan sommige burgerlijke autoriteiten wordt toegekend om in bepaalde omstandigheden de openbare macht op te vorderen met voor deze laatste de verplichting onmiddellijk gevolg te geven aan de eis. Artikel 259 van het Strafwetboek straft bovendien met een gevangenisstraf van 15 dagen tot 3 maanden iedere bevelhebber, iedere officier of onderofficier van de openbare macht die, na door de burgerlijke overheid wettelijk te zijn gevorderd, weigert de onder zijn bevel geplaatste macht te doen optreden. De provinciegouverneur beschikt krachtens de artikelen 128 en 129 van de Provinciewet over een opvorderingsrecht ten aanzien van de federale politie en het leger. Art. 128, tweede lid Prov.W.
1 ° Vorderen v a n de fe d er ale p o li ti e
De provinciegouverneur zorgt in de provincie voor het handhaven van de openbare orde. Daartoe kan hij op grond van artikel 128, tweede lid van de Provinciewet een beroep doen op de federale politie bij wijze van opvordering. Hij dient zich hiervoor te richten tot de bevoegde bestuurlijke directeur-coördinator. Krachtens artikel 103, tweede lid van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, onderhoudt de bestuurlijke directeur-coördinator geregelde dienstbetrekkingen met de provinciegouverneur. Zodra de openbare rust wordt bedreigd, moet de bestuurlijke directeur-coördinator nauwer in contact treden met de provinciegouverneur die zijn optreden kan vorderen. Deze ad-hoccontacten moeten het mogelijk maken om over de specifiek te treffen voorzieningen overleg te plegen en om alle concrete maatregelen tot uitvoering van deze voorzieningen voor te bereiden.
Art. 8 e.v. WPA
De vordering moet krachtens de artikelen 8 en 8/1 van de wet op het politieambt schriftelijk geschieden, gedagtekend zijn en naam, hoedanigheid en handtekening van de provinciegouverneur dragen; ze moet daarenboven de wetsbepaling vermelden waarop ze steunt alsook het voorwerp van de opvordering. In casu zal het voorwerp de handhaving van de openbare orde betreffen. In spoedeisende gevallen kan de federale politie met om het even welk communicatiemiddel worden opgevorderd. Een dergelijke opvordering moet zo spoedig mogelijk worden bevestigd in voormelde vorm.
De provinciegouverneur kan in de vordering ook aanbevelingen en precieze aanwijzingen geven omtrent de middelen die moeten worden ingezet en die
348
Politionele bevoegdheden
HOOFDSTUK 7
DE E L V I
moeten worden aangewend. Zo kan hij bv. bij een betoging kiezen voor een eerder defensieve dan offensieve aanpak, vragen dat sproeiwagens worden ingezet … De provinciegouverneur mag zich echter geenszins mengen in de organisatie van de betrokken gevorderde dienst (cf. art. 8/4, tweede lid WPA). Indien de gevorderde politieambtenaar meent dat hij geen gevolg kan geven aan de aanbevelingen en aanwijzingen, moet hij de provinciegouverneur hiervan inlichten. Deze laatste kan dan de minister van Binnenlandse Zaken verzoeken de federale politie het bevel te geven zich te schikken naar de desbetreffende aanbevelingen en aanwijzingen. Indien de minister daarentegen van oordeel is dat de vordering abusief is, dan zal deze aan de federale politie het bevel kunnen geven om die niet uit te voeren (art. 8/5 WPA).
De gevorderde politie mag luidens artikel 8/2 van de wet op het politieambt niet oordelen over de gepastheid van de vordering. Ze moet ze uitvoeren. Indien de vordering haar evenwel als kennelijk onredelijk voorkomt, dan mag ze die niet uitvoeren. In dat geval licht ze schriftelijk de provinciegouverneur daarvan onverwijld in met opgave van de redenen. Gedurende de uitvoering van een vordering van bestuurlijke politie, moet de leidinggevende politieambtenaar contact blijven houden met de provinciegouverneur en hem, behoudens in geval van overmacht, op de hoogte brengen van de voorgenomen aan te wenden middelen. De provinciegouverneur moet van zijn kant die politieambtenaar alle inlichtingen verstrekken die nuttig zijn voor het vervullen van zijn opdracht (art. 8/4 WPA). De werking van de vordering houdt op wanneer ze is uitgevoerd of wanneer de provinciegouverneur de opheffing van de vordering hetzij schriftelijk hetzij mondeling ter kennis brengt aan de chef van de met de uitvoering van de vordering belaste eenheid (art. 8/3 WPA). Het weze vermeld dat in geval van ramp, onheil, schadegeval, oproer, kwaadwillige samenscholing of ernstige en nakende bedreigingen van de openbare orde de provinciegouverneur niet beschikt over de bevoegdheid om – in plaats van de federale politie – lokale politiekorpsen te vorderen van andere politiezones wanneer de middelen van de lokale politie van een zone onvoldoende zijn. Deze bevoegdheid is krachtens artikel 64 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, voorbehouden aan de minister van Binnenlandse Zaken.
Art. 64 WEP
2 ° Vorderen v a n het leg er
De provinciegouverneur heeft tevens een opvorderingsrecht ten aanzien van de gewapende macht of het leger. Artikel 129 van de Provinciewet beperkt dit recht echter tot bepaalde omstandigheden, met name in geval van woelige samenscholingen, van oproer of van gewelddadig verzet tegen de uitvoering van de wetten of van de wettelijke verordeningen. De tussenkomst
Politionele bevoegdheden
Art. 129 Prov.W.
349
DE E L V I
H OOFDSTUK 7
van het leger kan dan ook uitzonderlijk en zelfs aanvullend worden genoemd, met name wanneer de opvordering van de federale politie krachtens artikel 128 van de Provinciewet niet volstaat. Zoals vermeld (zie blz. 344) mag de provinciegouverneur zich krachtens artikel 11 van de wet op het politieambt in bepaalde omstandigheden in de plaats stellen van de gemeentelijke overheden. Zo kan hij in plaats van de burgemeester ook het leger vorderen in geval van ramp, onheil, schadegeval, oproer, kwaadwillige samenscholingen of ernstige en nakende bedreigingen van de openbare orde én wanneer de middelen van de politiediensten onvoldoende zijn (art. 43 WGP). Dit wijst weerom op het aanvullende karakter van de tussenkomst van het leger in politionele aangelegenheden.
Wenst de provinciegouverneur het leger op te vorderen, dan geeft hij hiervan onverwijld kennis aan de minister van Binnenlandse Zaken en aan de minister van Landsverdediging. De vordering van het leger verloopt grotendeels naar analogie van het bovenbepaalde voor de federale politie. Zo moet de vordering schriftelijk gebeuren. Ze wordt gericht aan het provinciecommando, dat zich moet schikken naar de opvordering.
De provinciegouverneur kan zich niet mengen in de uitvoering van de vordering. De militaire overheid zal oordelen over de in te zetten en aan te wenden middelen. Wel verplicht artikel 7/5 van de wet op het politieambt de commandant van elk detachement van het leger die samen met de politie moet optreden, de instructies in acht te nemen, die aan hem worden gericht door de politieambtenaar die de leiding heeft van de operaties. Hoewel de politieambtenaar de leiding van de operaties heeft, behoudt de commandant van het detachement van het leger het bevel over zijn detachement. Het gebruik van wapens wordt in dat geval geregeld overeenkomstig artikel 38, 1° en 3° van de wet op het politieambt. De provinciegouverneur kan steeds een einde stellen aan de opvordering.
f
Coördinerende rol
Reeds vóór de politiehervorming speelde de provinciegouverneur een belangrijke rol inzake coördinatie en overleg met bestuurlijke en gerechtelijke politieoverheden, gemeentepolitie en rijkswacht bij de bestrijding van criminogene fenomenen (zie bv. O.B. 10.XII.1987, BS 19.XII.1987).
Het zgn. Octopusakkoord over de hervorming van de politiediensten schrijft voor dat de lokale politiezones onder elkaar moeten samenwerken. Daarnaast worden er in het akkoord ook gevallen voorzien waarin en de wijze waarop de federale en de lokale politie behoren samen te werken. In de
350
Politionele bevoegdheden
HOOFDSTUK 7
DE E L V I
praktijk blijkt dat een vlotte samenwerking niet altijd evident is en soms stuit op onbegrip of achterdocht, of op botsende persoonlijkheden of op andere belemmeringen. Het is aangewezen dat dan snel en efficiënt kan worden tussengekomen door het uitklaren van de situatie, om door bemiddeling of overreding de samenwerking vlot te krijgen. De provinciegouverneur is daartoe de aangewezen instantie. De wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, heeft in deze zin artikel 128 van de Provinciewet aangepast. Het derde lid van dit artikel bepaalt thans uitdrukkelijk dat de provinciegouverneur toeziet op een goede samenwerking tussen de politiediensten en tussen de politiezones in de provincie.
Art. 128, derde lid Prov.W.
Hij kan bv. de burgemeesters of politiecolleges van de verschillende politiezones uit de provincie aanmoedigen om samenwerkingsprotocollen te sluiten (O.B. PLP 27 van 4.XI.2002, BS 4.XII.2002).
In het raam van deze coördinerende rol voorziet artikel 9 van de wet op het politieambt in een provinciaal overleg om het politiebeleid in de provincie of het administratief arrondissement te coördineren en om de zonale veiligheidsraden te stimuleren. Het overleg vindt plaats tussen de procureur-generaal bij het hof van beroep, de provinciegouverneur, de bestuurlijke directeurs-coördinator of hun gemachtigden, de gerechtelijke directeurs of hun gemachtigden en vertegenwoordigers van de lokale politiediensten.
g
Art. 9 WPA
Bestuurlijk toezicht
De provinciegouverneur is door de artikelen 65 e.v. van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, belast met het specifiek bestuurlijk toezicht op de lokale politie. Dit behelst zowel een goedkeuringstoezicht op onder meer de personeelsformatie van het lokale politiekorps, de begroting en de jaarrekening, als een schorsingstoezicht op de besluiten van een gemeenteoverheid over aangelegenheden die de lokale politie betreffen of van een overheid van een meergemeentepolitiezone. In concreto wordt er door de provinciegouverneur nagegaan of de toepasselijke federale normen zijn gerespecteerd.
Politionele bevoegdheden
351
DE E L V I
8
HOOFDS TUK 8
AKTEN VAN DE PROVINCIE
Omtrent de notulen bevat het Provinciedecreet regels over de opmaak, de minimale inhoud, de goedkeuring en de ondertekening ervan. Voor alle andere documenten, zoals reglementen, besluiten, briefwisseling, akten, contracten en andere stukken, is de reglementering toegespitst op regels voor de ondertekening van die stukken.
A NOTULEN, REGLEMENTEN, VERORDENINGEN EN BESLISSINGEN Art. 176 en 177
De provinciegriffier is verantwoordelijk voor het opstellen van de notulen van de provincieraad en van de deputatie. Meer informatie over de inhoud, de redactie en de goedkeuring van de notulen, is opgenomen in het afzonderlijke hoofdstuk over de notulen in Deel IV over de werking van provincieraad en deputatie. De originelen van de notulen worden, na goedkeuring, ondertekend door: - de voorzitter van de provincieraad en de provinciegriffier, wat betreft de provincieraad; - de provinciegouverneur en de provinciegriffier, wat betreft de deputatie; als de provinciegouverneur de deputatie niet kon voorzitten, tekenen de gedeputeerde die het voorzitterschap waargenomen heeft en de provinciegriffier.
Art. 178
Dezelfde personen zijn ook bevoegd voor de ondertekening van de reglementen, verordeningen en beslissingen van de provincieraad, respectievelijk de reglementen en beslissingen van de deputatie. De voorzitter van de provincieraad kan zijn bevoegdheid tot ondertekening schriftelijk opdragen aan een of meer leden van de provincieraad, tenzij de bevoegdheid betrekking heeft op de ondertekening van de notulen. Deze opdracht is herroepbaar. Het provincieraadslid moet boven zijn handtekening, naam en functie melding maken van die opdracht. De provinciegriffier kan zijn bevoegdheid tot ondertekening of medeondertekening van reglementen, verordeningen en beslissingen schriftelijk opdragen aan een of meer personeelsleden van de provincie. Deze opdracht is herroepbaar. Het personeelslid aan wie de opdracht is gegeven, moet boven zijn handtekening, naam en functie, ook melding maken van die opdracht. De provincieraad wordt van die opdracht op de hoogte gebracht tijdens zijn eerstvolgende vergadering. De ondertekening van de notulen kan de provinciegriffier echter niet delegeren. Reglementen en verordeningen van de provincieraad en de deputatie worden bekendgemaakt door publicatie op de provinciale website met vermelding van zowel de datum waarop ze werden aangenomen als de datum
Art. 180 en 181
352
Akten van de provincie
HOOFDSTUK 8
DE E L V I
waarop ze op de provinciale website bekendgemaakt werden. Ze treden in werking de vijfde dag na de bekendmaking, tenzij het reglement of de verordening het anders bepaalt.
B
BRIEFWISSELING, AKTEN EN CONTRACTEN
Voor briefwisseling, akten en contracten waarbij de provincie partij is, geldt steeds een dubbele ondertekening. Wie tekent, en op welke wijze dit gebeurt, wordt bepaald door de deputatie in haar huishoudelijk reglement. Regelt de deputatie die werkwijze van ondertekening niet, dan is het de provinciegouverneur die ter zake een residuaire bevoegdheid heeft. Wie medeondertekent, wordt bepaald door de provinciegriffier; ofwel doet hij dit zelf, ofwel delegeert hij zijn bevoegdheid tot medeondertekening aan een of meer personeelsleden. Deze opdracht is herroepbaar. Het personeelslid aan wie de opdracht is gegeven, moet boven zijn handtekening, naam en functie ook melding maken van die opdracht.
C
ANDERE STUKKEN
Voor andere, minder belangrijke stukken dan de notulen, beslissingen, briefwisseling, akten en contracten bepaalt de deputatie in haar huishoudelijk reglement de werkwijze voor ondertekening (en eventueel medeondertekening als dit nodig wordt geacht). Als de deputatie dit niet regelt, hebben de provinciegouverneur en -griffier een residuaire bevoegdheid tot ondertekening en medeondertekening. De provinciegriffier kan zijn bevoegdheid tot ondertekening of medeondertekening delegeren aan een of meer provinciepersoneelsleden.
D
Art. 178
Art. 178
SPECIFIEKE BEVOEGDHEDEN TOT ONDERTEKENING
Een uitzondering op bovenstaande regels geldt voor de beslissingen, de akten en de briefwisseling van personeelsleden als ze betrekking hebben op bevoegdheden die aan hen zijn toevertrouwd of gedelegeerd. Deze documenten worden door die personeelsleden zelf ondertekend. Als er bevoegdheden worden toevertrouwd of gedelegeerd, wordt dus automatisch ook de bijbehorende ondertekeningsbevoegdheid mee toevertrouwd of gedelegeerd. Een specifieke toepassing van dit principe die apart vermeld is in artikel 178, § 3 Provinciedecreet, is de ondertekening van beslissingen, akten, verslagen en brieven door de financieel beheerder als ze specifiek betrekking hebben op de aan hem toevertrouwde taken. De financieel beheerder kan deze ondertekeningsbevoegdheid delegeren aan een of meer personeelsleden. Ook het dwangbevel uitgevaardigd voor de invordering van niet-fiscale schuldvorderingen wordt ondertekend door de financieel beheerder. Dit met
Akten van de provincie
Art. 178
353
DE E L V I
H OOFDSTUK 8
behoud van de ondertekeningsbevoegdheid inzake de uitvoerbaarverklaring ervan. Een andere toepassing van het principe dat iemand de stukken tekent binnen de aan hem toevertrouwde of gedelegeerde bevoegdheden, is de ondertekening door de provinciegriffier bij de uitoefening van zijn bevoegdheden. De provinciegriffier kan deze bevoegdheid tot ondertekening delegeren aan een of meer provinciepersoneelsleden.
E
VERSTUREN EN ONTVANGEN VAN BRIEFWISSELING
Art. 182
De algemene regel is dat de provincie stukken verstuurt aan derden met een gewone brief. Uitzonderingen op dit principe zijn: - ofwel andere vormen van mededeling of kennisgeving, die opgelegd worden door een wettelijke of decretale bepaling (die bijvoorbeeld in bepaalde gevallen een aangetekende brief opleggen); - ofwel bijkomende wijzen van mededeling of kennisgeving, die voorzien worden in het huishoudelijk reglement van de provincieraad.
Art. 183
Alle briefwisseling aan de provincie wordt geacht te zijn gericht aan de deputatie. Verkeerd gerichte briefwisseling mag niet beschouwd worden als niet-bestaand. De briefwisseling wordt verstuurd naar het provinciehuis, zijnde het adres van de zetel van de provincie, maar de provincieraad kan op deze regel uitzonderingen voorzien. Onder briefwisseling wordt ook verstaan: e-mail of fax. Er wordt een register aangelegd van alle ingaande en uitgaande briefwisseling, van welke aard ook.
354
Akten van de provincie
HOOFDSTUK 9
9
A
DE E L V I
RECHTSGEDINGEN INSTELLEN RECHTSVORDERING
In regel komt het toe aan de deputatie om te beslissen om namens de provincie een rechtsvordering in te stellen. De provincieraad kan evenwel steeds deze bevoegdheid naar zich toe trekken en in de gevallen waarin een lid van de deputatie rechtstreeks belang heeft in de zaak omwille van een situatie zoals beschreven in artikel 27 § 1, 1° Provinciedecreet, is het altijd de provincieraad die moet beslissen om in rechte op te treden. De bevoegdheden van de deputatie of de provincieraad zijn trouwens niet delegeerbaar.
Krachtens artikel 186 van het Provinciedecreet komt het aan de deputatie toe om te beslissen over het instellen van de rechtsvorderingen namens de provincie als eiser of het optreden in rechte als verweerder. De deputatie oordeelt over de opportuniteit tot het optreden in rechte namens de provincie en neemt daartoe de beslissing De provincieraad kan luidens het tweede lid echter beslissen deze bevoegdheid in de plaats van de deputatie uit te oefenen. Wanneer een lid van de deputatie zich bevindt in een situatie als beschreven in artikel 27, § 1, 1° van het Provinciedecreet (belangenvermenging) is het trouwens altijd de provincieraad die moet beslissen tot het optreden in rechte.
Art. 186
Deze principiële bevoegdheid van de deputatie houdt in dat de deputatie beslist over het instellen van de vordering in elke juridische graad – eerste aanleg, beroep of voorziening in cassatie – en voor alle rechtbanken en hoven en ook voor de administratieve rechtscolleges of bij de Raad van State of het Grondwettelijk Hof. Deze bevoegdheid betekent ook dat de deputatie moet beslissen over de afstand of de berusting in een geding waar de provincie partij is.
Art. 43, 57 en 58
Bovendien viseert artikel 186 van het Provinciedecreet ieder optreden in rechte namens de provincie, zo ook vorderingen in kort geding, bezits- en eigendomsvorderingen, handelingen tot bewaring van recht of stuiting van verjaring en verval. Bezitsvorderingen strekken enkel tot handhaving van het bezit indien het in rechte of in feite wordt aangevochten, of het herstel van het bezit indien het door geweld of feitelijkheden wordt gestoord of is verloren gegaan. Eigendomsvorderingen daarentegen hebben betrekking op het eigendomsrecht.
Rechtsgedingen
355
DE E L V I
H OOFDSTUK 9
Ter vrijwaring van de rechten van de provincie kan bijvoorbeeld de deputatie de beslagrechter verzoeken tot toelating voor het leggen van bewarend beslag op de goederen van de schuldenaar van de provincie en na beschikking van de beslagrechter een deurwaarder daartoe gelasten. Het bewarend beslag is immers een bewarende maatregel ter beveiliging van de rechten van de schuldeiser om te verhinderen dat de goederen van de schuldenaar weggemaakt zouden worden. Anderzijds stuit elk beslag, en dus ook bewarend beslag, de verjaring. Zijn nog daden van stuiting die de deputatie kan stellen: - het laten betekenen van een bevel tot betaling aan de schuldenaar van de provincie, d.w.z. de deurwaardersakte waarbij aan de schuldenaar betekend wordt dat, bij gemis aan vrijwillige uitvoering van een uitvoerbare titel, daartoe met dwang zal worden overgegaan; - het daartoe instellen van een dagvaarding. Daarnaast kan de deputatie om verval van recht te voorkomen ook een vordering instellen tot vernietiging van een koop van een onroerend goed wegens benadeling, een recht van wederinkoop uitoefenen of een aankoopoptie lichten. Zijn eveneens maatregelen die de deputatie kan stellen: - de vordering tot verzegeling die als bewarende maatregel beoogt te beletten dat een schuldenaar bepaalde goederen uit zijn vermogen wegmaakt, evenals het verzet tegen de ontzegeling; - de vernieuwing van een hypothecaire inschrijving; - het verzoek of de vordering voor de rechtbank tot de inlassing van een recht op antwoord, zoals geregeld bij de wet van 23 juni 1961.
Indien de provincieraad evenwel beslist om de bevoegdheid tot een optreden in rechte namens de provincie uit te oefenen, treedt hij in de plaats van de deputatie en zal hij aldus zelf oordelen over bv. het instellen van de vordering, maar ook over de afstand of de berusting in een geding. Hetzelfde geldt ingeval een lid van de deputatie belang heeft in de zaak. De betrokkenen kunnen vanzelfsprekend niet deelnemen aan de bespreking en de stemming door de provincieraad van een ontwerpbesluit ter zake (zie ook blz. 188 e.v.). Art. 57, § 3, 9° Art. 43, § 2, 18°
De principiële bevoegdheid van de deputatie om te beslissen tot een optreden in rechte namens de provincie kan trouwens krachtens artikel 58, tweede lid, juncto artikel 57, § 3, 9° van het Provinciedecreet niet worden gedelegeerd. Het is immers niet wenselijk dat een individuele gedeputeerde of een personeelslid van de provincie zou beslissen over het instellen van een rechtsvordering namens de provincie. De Raad van State aanvaardt wel dat een gedeputeerde, in eigen naam en in zijn hoedanigheid van gedeputeerde, een beroep bij de Raad van State instelt om op grond van zijn functioneel belang op te komen voor de verdediging van de prerogatieven die aan zijn mandaat verbonden zijn. Aldus kan een gedeputeerde in eigen naam bij de Raad van State een beroep tot nietigverklaring instellen tegen een beslissing van de provincieraad of de gouverneur die de bevoegdheden van de deputatie miskend heeft.
356
Rechtsgedingen
HOOFDSTUK 9
DE E L V I
Ook de bevoegdheid van de provincieraad ter zake kan niet aan de deputatie worden gedelegeerd. Dit is uitdrukkelijk bepaald in artikel 43, § 2, 18° van het Provinciedecreet. Heeft de deputatie of de provincieraad eenmaal de beslissing tot een optreden in rechte genomen, dan blijft het verder haar of zijn bevoegdheid, zoals hierna onder B uiteengezet, om de vordering bij de bevoegde rechtbank aanhangig te maken, m.a.w. het rechtsgeding te voeren. Het Provinciedecreet voorziet in de mogelijkheid om juridische actie te ondernemen wanneer de deputatie of de provincieraad nalaat om in rechte op te treden. Artikel 187 van het decreet bepaalt immers dat in een dergelijk geval een of meer inwoners in rechte kunnen optreden namens de provincie, mits zij onder zekerheidstelling aanbieden om persoonlijk de kosten van het geding te dragen en in te staan voor de veroordeling tot schadevergoeding of boete wegens tergend en roekeloos geding of hoger beroep die kan worden uitgesproken. Behalve in geval van hoogdringendheid moeten de inwoners eerst de deputatie wegens het niet-optreden in gebreke stellen. Vervolgens moeten ze het gedinginleidende stuk betekenen aan de deputatie. Dit recht staat tevens open voor de rechtspersonen waarvan de maatschappelijke zetel in de provincie is gevestigd. Het decreet van 29 juni 2012 tot wijziging van het Provinciedecreet, wilde deze mogelijkheid tot een ‘actio popularis’ beperken tot situaties waarbij schade toegebracht wordt aan het leefmilieu. Dit is echter vernietigd door het Grondwettelijk Hof (arrest nr. 9/2014 van 23 januari 2014).
Art. 187
De provincie kan over het op grond van artikel 187 van het Provinciedecreet ingestelde geding geen dading aangaan of er afstand van doen zonder instemming van degene die het geding in haar naam heeft gevoerd.
B
HET VOEREN VAN DE RECHTSGEDINGEN
De deputatie is in principe belast met het vertegenwoordigen van de provincie in rechte en dus met het voeren van de rechtsgedingen waarbij de provincie betrokken is. Indien het evenwel de provincieraad is geweest die een rechtsvordering heeft ingesteld, komt deze bevoegdheid ook aan de raad toe. Luidens artikel 57, § 3, 9° van het Provinciedecreet is de deputatie belast met het vertegenwoordigen van de provincie in gerechtelijke en buitengerechtelijke gevallen, met behoud van artikel 186 van het Provinciedecreet. Een uitzondering wordt gemaakt voor de gevallen bedoeld in het tweede lid van § 1 laatste artikel, m.n. wanneer de provincieraad in de plaats van de deputatie optreedt.
Rechtsgedingen
Art. 57, § 3, 9°
357
DE E L V I
H OOFDSTUK 9
Dit betekent in concreto dat de deputatie in principe instaat voor het voeren van de rechtsgedingen waarbij de provincie hetzij als eiser, hetzij als verweerder betrokken is. Ten eerste stelt de deputatie op grond van deze bepaling de rechtsvordering in waartoe ze besloten heeft op grond van haar bevoegdheid geput uit artikel 186 van het Provinciedecreet. Verder is de deputatie bevoegd om de advocaten aan te stellen die optreden voor de provincie. Bij de aanstelling van een advocaat mag de deputatie vanzelfsprekend niet de verbodsbepalingen miskennen gesteld in de artikelen 27, § 2, 1° en 51, derde lid van het Provinciedecreet en artikel 438, tweede lid van het Gerechtelijk Wetboek, die een advocaat, tevens raadslid of gedeputeerde, niet toestaan voor de provincie te pleiten. De deputatie kan derhalve een advocaat die onder toepassing van deze verbodsbepalingen valt, niet aanstellen om de provincie in rechte bij te staan.
Het is ook de taak van de deputatie zorg te dragen voor het opmaken van de gedinginleidende akte. De akte waardoor de provincie in rechte optreedt, verzoekschrift of dagvaarding, moet uitgaan van de deputatie of de door de deputatie aangestelde advocaat. Het door de deputatie namens de provincie tot de Raad van State gerichte verzoekschrift wordt wel geldig ingediend door de provinciegouverneur en de provinciegriffier, indien het door hen voor of namens de deputatie ondertekend is en eruit blijkt dat de deputatie een beslissing heeft genomen over de in het verzoekschrift ingeroepen rechtsmiddelen. Uiteraard kan ook de door de deputatie aangestelde advocaat het verzoekschrift namens de provincie voor de Raad van State geldig ondertekenen.
Daarnaast komt het als zodanig aan de deputatie toe het hangende rechtsgeding op te volgen en in de loop van het geding alle maatregelen te nemen die in het belang van de provincie vereist zijn. Zo kan de deputatie, met het oog op de betekening van de procesakten, de voor de provincie optredende deurwaarders aanstellen. In de hypothese dat geen advocaat belast is met de verdediging van de provincie voor de Raad van State, moet de deputatie beslissen over de inhoud van de processtukken die aan de Raad van State worden toegezonden (o.a. de memorie van antwoord). Zoals voor het verzoekschrift kunnen deze stukken als uitgaande van de deputatie beschouwd worden, indien ze op grond van artikel 178, § 2 van het Provinciedecreet door de provinciegouverneur en de provinciegriffier namens of voor de deputatie worden ondertekend.
Het bovenstaande geldt mutatis mutandis ook voor de provincieraad ingeval deze in de plaats van de deputatie namens de provincie in rechte optreedt.
358
Rechtsgedingen
HOOFDSTUK 9
DE E L V I
De stukken die ter zake van de provincieraad uitgaan, moeten op grond van artikel 178, § 1 van het Provinciedecreet wel worden ondertekend door de voorzitter van de raad en door de provinciegriffier.
Net zoals de (principiële) bevoegdheid van de deputatie om te beslissen tot een optreden in rechte namens de provincie, kan ook haar bevoegdheid om de provincie in rechte te vertegenwoordigen niet worden gedelegeerd. Dit wordt overigens in artikel 58, tweede lid van het Provinciedecreet uitdrukkelijk gestipuleerd.
Art. 58
Wat de provincieraad betreft, bepaalt artikel 43, § 2, 18° van het Provinciedecreet dat de bevoegdheden die de provincieraad uitoefent overeenkomstig artikel 186 van het Provinciedeceet, niet kunnen worden gedelegeerd aan de deputatie.
Art. 43, § 2
C
VERSCHIJNING IN RECHTE VAN DE PROVINCIE
De provincie verschijnt in rechte door een advocaat, of door een lid van de deputatie, of door een personeelslid. Vroeger bestond er discussie of de provincie al dan niet kon verschijnen in persoon door een lid van de deputatie of een personeelslid. Het decreet van 29 juni 2012 tot wijziging van het Provinciedecreet maakte een einde aan deze onduidelijkheid. Het Provinciedecreet regelt thans in artikel 186 § 2 uitdrukkelijk wie namens de provincie verschijnt in rechte, m.a.w. wie de provincie vertegenwoordigt bij de procesvoering. Behoudens wanneer de deputatie of de provincieraad een advocaat heeft aangesteld en de provincie in rechte verschijnt bij monde van haar advocaat, kan de provincie ook in rechte verschijnen door hetzij een lid van de deputatie, hetzij een lid van het personeel.
Rechtsgedingen
Art. 186
359
DE E L V I I
Openbaarheid, formele motiveringsplicht en participatie van de burger
Hoofdstuk 1
Openbaarheid van bestuur
Hoofdstuk 2
De formele motivering van de bestuurshandelingen
Hoofdstuk 3
Participatie van de burger
HOOFDSTUK 1
1
DE E L V I I
OPENBAARHEID VAN BESTUUR
De provincies moeten een actief openbaarheidsbeleid voeren en moeten het publiek voorlichten over het optreden en de werking van het bestuur.
A
ACTIEVE OPENBAARHEID VAN BESTUUR
De artikelen 28 tot en met 35 van het Decreet van 26 maart 2004 (BS 1 juli 2004) betreffende de openbaarheid van bestuur leggen aan de provincies de verplichting op een actief openbaarheidsbeleid te voeren en uit eigen beweging het publiek op een zo duidelijk mogelijke en objectieve wijze voor te lichten over het optreden en de werking van het bestuur. De provincies moeten daartoe minimaal aan de navolgende verplichtingen tegemoetkomen: - ze moeten een actief communicatiebeleid voeren; Dit houdt in dat de provincie de bevolking of de betrokken doelgroepen moet inlichten over haar beleid, haar regelgeving, haar dienstverlening en de rechten die de bevolking kan ontlenen aan het decreet betreffende de openbaarheid van bestuur.
- ze moeten hun medewerking verlenen aan een gezamenlijk bestand met wegwijsinformatie en eerstelijnsinformatie dat op initiatief van de Vlaamse overheid wordt uitgebouwd. In afwachting van de realisatie van dit gezamenlijk bestand is elke provincie echter verplicht zelf een vademecum uit te geven met een beschrijving van haar bevoegdheden en interne organisatie en deze van de administratieve overheden die onder haar ressorteren en dit ter beschikking te stellen aan iedereen die erom vraagt.
- ze moeten de milieu-informatie die relevant is voor hun taak en waarover ze beschikken of die voor hen wordt beheerd, goed beheren en deze verspreiden op de wijze die door de Vlaamse regering bij besluit van 28 oktober 2005 werd voorgeschreven; - ze moeten een communicatieambtenaar in dienst hebben; - in hun briefwisseling moeten ze de naam van de contactpersoon vermelden; - bij de betekening of de mededeling van administratieve rechtshandelingen met een individuele draagwijdte moeten ze de beroepsmogelijkheden vermelden. Er moet dus melding gemaakt worden van de beroepsmogelijkheid, de beroepsinstantie, het adres van deze instantie en de eventuele vormvoorschriften voor het instellen van het beroep. Worden de beroepsmogelijkheden niet vermeld, dan nemen de verjaringstermijnen voor het instellen van het beroep geen aanvang.
Openbaarheid van bestuur
363
DE E L VII
H OOFDSTUK 1
B
PASSIEVE OPENBAARHEID VAN BESTUUR
Behalve in de gevallen die bij wet, decreet of ordonnantie zijn bepaald, kan elke burger inzage krijgen in de bestuursdocumenten die de provincie en de provinciaal extern verzelfstandigde agentschappen bezitten en kan hij er een afschrift van en/of toelichting bij krijgen. Hij kan tevens een aanvulling of correctie vragen van onvolledige of onjuiste gegevens die over hem in bestuursdocumenten voorkomen. De aanvraag tot openbaarmaking en tot correctie of aanvulling van bestuursdocumenten moet gebeuren en behandeld worden conform de voorschriften van het Decreet van 26 maart 2004 betreffende de openbaarheid van bestuur.
Het Decreet van 26 maart 2004 inzake de openbaarheid van bestuur verplicht de provincies en de provinciaal extern verzelfstandigde agentschappen niet enkel om een actief openbaarheidsbeleid te voeren, maar tevens om – binnen de bij het decreet bepaalde grenzen – gevolg te geven aan verzoeken om inzage in, afschriften van en/of toelichting bij bestuursdocumenten of om onjuiste of onvolledige gegevens in bestuursdocumenten aan te vullen of te corrigeren. Het Decreet van 26 maart 2004 biedt ter zake een omvattende, maar niettemin geen exclusieve regeling: - het decreet doet immers geen afbreuk aan bepalingen die in een ruimere openbaarheid voorzien; deze laatste primeren dan ook altijd; - het decreet raakt evenmin aan specifieke openbaarheidsregelingen zoals bv. deze in het kader van een openbaar onderzoek. Omgekeerd doen deze laatste ook geen afbreuk aan het Decreet van 26 maart 2004; de regelingen blijven naast elkaar bestaan; - uitzonderingen of beperkingen op de openbaarheid die uit specifieke wetten of decreten voortvloeien primeren steeds; - het Decreet doet ten slotte evenmin afbreuk aan de uitzonderingsbepalingen die vervat liggen in de algemene openbaarheidsregelgevingen van een andere overheid. Zo moet er in federale materies, zoals bv. de nationale veiligheid, rekening gehouden worden met de uitzonderingsgronden die bepaald werden in de federale openbaarheidswet van 11 april 1994.
a
Recht op inzage, afschrift en uitleg 1 ° Dr a a g wijdte
Het Decreet van 26 maart 2004 kent aan iedereen het recht toe om - ter plaatse inzage te nemen in bestuursdocumenten;
364
Openbaarheid van bestuur
HOOFDSTUK 1
DE E L V I I
- een afschrift te vragen van bestuursdocumenten; - uitleg te vragen over bestuursdocumenten. De burger kan vrij de gewenste wijze van openbaarmaking kiezen. Indien hij een afschrift vraagt, kan hij ook de vorm bepalen waaronder hij het afschrift wil ontvangen (bv. op papier) en indien hij om milieu-informatie verzoekt, kan hij de termijn aangeven waarbinnen hij de informatie wenst te ontvangen. De provincie en haar extern verzelfstandigde agentschappen zijn verplicht zo veel mogelijk met deze desiderata rekening te houden. Inzage en toelichting moeten steeds kosteloos verstrekt worden. Voor het verstrekken van afschriften mag een redelijke vergoeding gevraagd worden. Bij het bepalen van deze vergoeding mogen geen personeelskosten ingecalculeerd worden.
2 ° Voor w erp
Het recht op inzage, afschrift en toelichting heeft betrekking op elk bestuursdocument, in welke vorm dan ook, waarover de provincie beschikt. De vorm waarin het bestuursdocument vervat ligt, speelt geen rol: zowel papieren dragers komen in aanmerking als geluids- en beeldopnamen, gedigitaliseerde gegevens, films, foto’s, plannen enz. Ook inhoudelijk moet het begrip “bestuursdocument” in de ruimste zin opgevat worden. Het omvat zowel besluiten, nota’s, contracten, omzendbrieven, examenkopijen, studies, notulen, processen-verbaal, statistieken, adviezen, het verslag van de beoordelingscommissie in het kader van een overheidsopdracht enz. Ook documenten uit dossiers waarin nog geen eindbeslissing genomen werd, vallen onder het inzagerecht. Het speelt verder geen rol wie auteur is van het document. Ook door derden op- of samengestelde stukken ressorteren dus onder de openbaarheid, zoals bv. plannen van een extern architect en klachten van burgers. Het volstaat dat het document in het bezit is van de provincie of van het provinciaal extern verzelfstandigd agentschap. Zelfs het feit dat een document auteursrechtelijk beschermd is, vormt geen hinderpaal voor de terinzagelegging ervan. Afschriften van dergelijke documenten mogen echter wel enkel gegeven worden na voorafgaande toestemming van de auteur of de auteursrechthebbende. Bovendien moet er zelfs dan nog op gewezen worden dat het werk auteursrechtelijk beschermd is. Anderzijds geldt de openbaarheidsregeling wel enkel voor bestaande documenten. Een aanvraag kan voor de provincie of voor haar extern verzelfstandigd agentschap geen ver-
Openbaarheid van bestuur
365
DE E L VII
H OOFDSTUK 1
plichting meebrengen om het gevraagde bestuursdocument te verwerken of te analyseren, zoals bv. een statistiek op te maken van nog niet verwerkte gegevens.
3 ° Beg uns tig den
Iedereen, zowel natuurlijke personen als rechtspersonen, als groeperingen ervan, kan aanspraak maken op het recht op inzage, afschrift en toelichting. Een aanvrager moet dus in principe niet van een bijzonder belang doen blijken. Op dit principe bestaat slechts één uitzondering, nl. indien de openbaarmaking wordt gevraagd van informatie van persoonlijke aard. In dit geval moet de aanvrager in zijn aanvraag, op straffe van de onontvankelijkheid ervan, zijn belang aantonen, tenzij hij informatie vraagt die over hemzelf handelt of milieu-informatie opvraagt. Informatie van persoonlijke aard is informatie die betrekking heeft op een beoordeling, een waardeoordeel of de beschrijving van een gedrag van een bij naam genoemd of gemakkelijk identificeerbaar natuurlijk persoon. Voorbeelden hiervan zijn: evaluatieverslagen, tuchtdossiers en examenbeoordelingen. De verplichting tot het aantonen van het belang houdt in dat de aanvrager moet bewijzen dat hij rechtstreeks en persoonlijk in zijn rechtssituatie kan worden geraakt – dit zowel in gunstige als in ongunstige zin – door ofwel de informatie, ofwel de beslissing waarop de informatie betrekking heeft, ofwel de beslissing ter voorbereiding waarvan het document dat de informatie bevat werd opgesteld. Worden o.m. geacht een dergelijk belang te hebben: medekandidaten voor een bevordering of voor een aanwerving in het bevorderings- of aanwervingsdossier.
4 ° De a a nvr a a g
Alle verzoeken om inzage, afschrift of toelichting moeten schriftelijk ingediend worden. De wijze waarop deze schriftelijke aanvraag wordt ingediend speelt geen rol: dit mag zowel gebeuren bij brief, fax, per e-mail en door persoonlijke overhandiging. Niet-schriftelijke aanvragen zijn echter ontoereikend.
In zijn aanvraag moet de verzoeker zijn naam en correspondentieadres en het voorwerp van zijn aanvraag vermelden. Hij mag tevens aangeven in welke vorm hij de informatie bij voorkeur wenst te ontvangen en, indien het om milieu-informatie gaat, mag hij ook de termijn vermelden waarbinnen hij de informatie wenst te ontvangen.
366
Openbaarheid van bestuur
HOOFDSTUK 1
DE E L V I I
De aanvraag moet bovendien – en dit zelfs op straffe van onontvankelijkheid van de aanvraag – de bewijsstukken en gegevens bevatten waarvan het Decreet van 26 maart 2004 de verplichte, voorafgaande voorlegging voorschrijft om bepaalde informatie te mogen ontvangen. Dit is in de eerste plaats het geval indien de openbaarmaking gevraagd wordt van informatie van persoonlijke aard. Zoals reeds werd gesteld, moet de verzoeker in dit geval in principe zijn belang aantonen. Indien de aanvraag betrekking heeft op informatie die de persoonlijke levenssfeer raakt, op vertrouwelijke commerciële of industriële informatie of op informatie die door derden werd verstrekt zonder dat zij daartoe verplicht werden, moet de aanvrager bovendien bij zijn aanvraag zijn identiteit bewijzen én bewijzen dat degene van wie de informatie afkomstig is, heeft ingestemd met de openbaarmaking.
Na ontvangst van de aanvraag – en voor zover ze de gevraagde informatie in haar bezit heeft – moet de provincie c.q. het provinciaal extern verzelfstandigd agentschap de aanvraag inschrijven in een register met vermelding van de datum van ontvangst ervan. Heeft de provincie of het provinciaal extern verzelfstandigd agentschap de informatie niet in haar bezit, dan moet de aanvraag doorgestuurd worden naar de instantie die het gevraagde document wel in haar bezit heeft. De aanvrager moet hiervan onmiddellijk in kennis gesteld worden.
5 ° Weig ering s g ronden - a l g emeen
Hoe ruim het recht op openbaarheid ook is, het eindigt daar waar het in conflict komt met andere fundamentele belangen. Het is precies de bescherming van deze belangen die uitzonderingen op de principiële openbaarheid rechtvaardigt. Deze uitzonderingen kunnen enkel bij wet, decreet of ordonnantie bepaald worden. Ze moeten steeds limitatief en strikt geïnterpreteerd worden. Indien er dus slechts een gedeelte van een document aan de openbaarmaking onttrokken is, moet er wel openbaarheid verleend worden op het overige gedeelte van het document. Het Decreet van 26 maart 2004 onderscheidt de volgende uitzonderingsgronden: - gemeenschappelijke facultatieve uitzonderingsgronden, die met betrekking tot alle verzoeken om openbaarmaking ingeroepen kunnen worden; - absolute en relatieve uitzonderingsgronden waaraan enkel de aanvragen tot openbaarmaking van informatie die niet als milieu-informatie geldt moeten worden getoetst;
Openbaarheid van bestuur
367
DE E L VII
H OOFDSTUK 1
- relatieve uitzonderingsgronden waaraan de aanvragen met betrekking tot milieu-informatie moeten worden getoetst.
6 ° Fa cul tatiev e w eig e r i ngsgro nd en
De facultatieve weigeringsgronden zijn niet dwingend. Ze laten de provincie en het provinciaal extern verzelfstandigd agentschap toe – maar dwingen ze niet – om in bepaalde gevallen en eventueel voorlopig een aanvraag af te wijzen. Zo kunnen de provincie en de provinciaal extern verzelfstandigde agentschappen een aanvraag afwijzen indien: - de aanvraag kennelijk onredelijk blijft of op een te algemene wijze geformuleerd blijft na een eerder verzoek tot herformulering van de eerste aanvraag; indien de provincie of een provinciaal extern verzelfstandigd agentschap een aanvraag ontvangt die kennelijk onredelijk is of op een te algemene wijze geformuleerd is. Dan zal de provincie c.q. het agentschap dus eerst om een herformulering moeten vragen. Slechts indien de aanvrager niet op dit verzoek ingaat, mag de aanvraag tot openbaarmaking afgewezen worden; - de aanvraag betrekking heeft op bestuursdocumenten die niet af of onvolledig zijn. Deze uitzonderingsgrond houdt niet in dat een document slechts ter inzage is indien er in de procedure reeds een eindbeslissing genomen is, maar wel dat de openbaarmaking kan worden geweigerd van documenten die nog niet afgewerkt zijn, nog geen definitieve status verworven hebben of nog niet door de daartoe bevoegde persoon ondertekend werden.
7 ° Abs ol ute en rel atiev e w ei ger i ngsgro nd en
De provincie en de provinciaal extern verzelfstandigde agentschappen zijn steeds verplicht om alle aanvragen om openbaarmaking van informatie die niet als milieu-informatie geldt, te toetsen aan de in de artikelen 13 en 14 van het Decreet van 26 maart 2004 opgesomde absolute en relatieve uitzonderingsgronden. De absolute uitzonderingsgronden houden een absoluut verbod in om informatie die onder de uitzonderingsgrond valt vrij te geven. Relatieve uitzonderingsgronden houden in dat er eerst een afweging moet gebeuren tussen het belang van de openbaarheid enerzijds en het belang dat verbonden is aan de in het decreet opgesomde weigeringsgronden anderzijds en dat de provincie en het provinciaal extern verzelfstandigd agentschap de vrijgave van de informatie moeten weigeren indien ze, na afweging, tot de bevinding komen dat de laatstvermelde belangen primeren. Anders dan de facultatieve uitzonderingsgronden, hebben de relatieve uitzonderingsgronden dus een verplichtend karakter.
368
Openbaarheid van bestuur
HOOFDSTUK 1
DE E L V I I
Op grond van artikel 13 van het Decreet van 26 maart 2004 moet een aanvraag tot openbaarmaking worden afgewezen indien een van de navolgende absolute uitzonderingsgronden toepassing vindt: - indien de openbaarmaking afbreuk doet aan een geheimhoudingsverplichting, vastgesteld in een aangelegenheid waarvoor de gemeenschap of het gewest bevoegd is; - indien de openbaarmaking afbreuk doet aan de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, tenzij de betrokken persoon met de openbaarmaking instemt. Als gegevens die de persoonlijke levenssfeer raken, kunnen vermeld worden: adressen, medische gegevens, psychologische verslagen, gegevens i.v.m. de gezinssamenstelling enz.; - indien de openbaarmaking afbreuk doet aan het geheim van de beraadslagingen van de Vlaamse regering en van de verantwoordelijke overheden die ervan afhangen, aan het geheim van de beraadslagingen van de organen van het Vlaams parlement en aan het bij wet of decreet bepaalde geheim van de beraadslagingen van de organen die onder het toepassingsgebied van het decreet vallen. Ook vertrouwelijke documenten die bv. door de deputatie behandeld worden, kunnen op grond hiervan geheimgehouden worden, tenminste zolang het document als vertrouwelijk moet worden beschouwd. Het doel van de uitzonderingsgrond is te vermijden dat de politieke discussie wordt lamgelegd; - als het om bestuursdocumenten gaat die uitsluitend ten behoeve van de strafvordering of de vordering van een administratieve sanctie werden opgesteld; - als het om bestuursdocumenten gaat die uitsluitend ten behoeve van de mogelijke toepassing van tuchtmaatregelen werden opgesteld, maar dit slechts zolang de mogelijkheid om een tuchtmaatregel te nemen blijft bestaan; - als het om bestuursdocumenten gaat die informatie bevatten die door een derde werd verstrekt zonder dat hij daartoe verplicht werd en die hij uitdrukkelijk als vertrouwelijk heeft bestempeld, tenzij hij met de openbaarmaking instemt. Adviezen die door ambtenaren of diensten in het kader van hun opdracht werden opgesteld en door de overheid bij derden ingewonnen adviezen vallen echter niet onder deze uitzonderingsgrond. De provincie en de provinciaal extern verzelfstandigde agentschappen moeten aanvragen verder tevens afwijzen indien een relatieve uitzonderingsgrond toepassing vindt. Ze moeten dus de openbaarmaking weigeren indien uit een belangenafweging blijkt dat het belang van de openbaarheid niet opweegt tegen de bescherming van een van de navolgende belangen: - een economisch, financieel of commercieel belang van een instantie die onder de toepassing van het decreet valt, waaronder de provincie en haar provinciaal extern verzelfstandigde agentschappen zelf; - het vertrouwelijk karakter van de internationale betrekkingen van het Vlaams Gewest of de Vlaamse Gemeenschap, van hun betrekkingen met de supranationale instellingen, met de federale overheid en met andere gemeenschappen en gewesten; - het vertrouwelijk karakter van commerciële en industriële informatie, indien deze informatie beschermd wordt om een gelegitimeerd economisch belang te vrijwaren, tenzij degene van wie de informatie afkomstig is met de openbaarmaking ervan instemt;
Openbaarheid van bestuur
369
DE E L VII
H OOFDSTUK 1
- de rechtspleging in een burgerlijk of administratief rechtsgeding en de mogelijkheid om een eerlijk proces te verkrijgen; - de vertrouwelijkheid van handelen van de provincie en de provinciaal extern verzelfstandigde agentschappen (of van een andere instantie die onder het decreet valt) voor zover deze vertrouwelijkheid noodzakelijk is voor de uitoefening van de administratieve handhaving, de uitvoering van een interne audit of de politieke besluitvorming. De uitoefening van de administratieve handhaving omvat o.a. de uitoefening van het bestuurlijk toezicht, het opleggen van sancties, overkoepelende beleidsvorming inzake handhaving enz. Gegevens m.b.t. een interne audit zijn zowel in de voorbereidende als in de uitvoerende fase vatbaar voor bescherming. De vertrouwelijkheid van handelen die nodig is voor de uitoefening van de politieke besluitvorming kan besprekingen tussen bestuurspartners of adviezen van kabinetsmedewerkers in het kader van politieke beraadslagingen of afwegingen afschermen; - de openbare orde en de veiligheid.
Ontvangt de provincie of een provinciaal extern verzelfstandigd agentschap een verzoek om openbaarmaking van milieu-informatie, dan mogen ze dit niet toetsen aan de hierboven vermelde uitzonderingsgronden, maar moeten een afweging uitvoeren op basis van de in artikel 15 van het openbaarheidsdecreet van 26 maart 2004 vermelde uitzonderingsgronden. Het begrip “milieu-informatie” moet begrepen worden in de zin zoals omschreven in artikel 3, 5° van het Decreet van 26 maart 2004. Alle in artikel 15 vermelde uitzonderingsgronden zijn relatieve uitzonderingsgronden.
8 ° Beha ndel ing v a n e n b esli ssi ng ov er d e aanv r aag
De bevoegdheid om te beslissen over verzoeken tot openbaarmaking van informatie waarover de provincie beschikt, komt toe aan de provinciegriffier. De griffier heeft echter wel de mogelijkheid om deze bevoegdheid te delegeren. In de provinciaal extern verzelfstandigde agentschappen komt de bevoegdheid om te beslissen over de verzoeken om openbaarmaking toe aan de voorzitter van de raad van bestuur, maar ook hij beschikt over een delegatiemogelijkheid. Elke aanvraag moet onderzocht worden op haar conformiteit met de algemene en de specifieke ontvankelijkheidsvoorwaarden en moet getoetst worden op de eventuele toepasselijkheid van uitzonderingsgronden. Indien de aanvraag onontvankelijk is of indien bepaalde uitzonderingsgronden toepassing vinden, moet de aanvraag op een formeel gemotiveerde wijze afgewezen worden. Elke afwijzing moet bovendien de beroepsmogelijkheden vermelden.
370
Openbaarheid van bestuur
HOOFDSTUK 1
DE E L V I I
Wordt een aanvraag afgewezen omdat het gevraagde document nog niet af is, dan moet de griffier c.q. de voorzitter van de raad van bestuur van het agentschap in zijn beslissing bovendien vermelden wie verantwoordelijk is voor de afwerking en binnen welke termijn de voltooiing van het document verwacht wordt. Betreft de aanvraag een document dat enkel met toestemming van een derde openbaar gemaakt mag worden en werd deze toestemming niet bijgebracht, dan moet de aanvraag weliswaar worden afgewezen, maar moet de griffier c.q. de voorzitter tezelfdertijd contact nemen met die derde en hem vragen of de aanvrager alsnog toegang tot het document krijgt. Is de aanvraag kennelijk onredelijk of op een te algemene wijze geformuleerd, dan moet de griffier c.q. de voorzitter aan de aanvrager een verzoek om herformulering stellen. Heeft de aanvraag betrekking op een auteursrechtelijk beschermd werk, dan moet de griffier of de voorzitter daar in zijn beslissing op wijzen.
Elke aanvraag moet schriftelijk beantwoord worden binnen 15 kalenderdagen te rekenen vanaf de dag na deze van de registratie van de aanvraag. Deze termijn kan, indien nodig, verlengd worden tot 30 kalenderdagen bij een formele beslissing van de griffier of van de voorzitter van de raad van bestuur van het provinciaal extern verzelfstandigd agentschap die aan de aanvrager ter kennis moet worden gebracht vóór het verstrijken van de originele termijn. De beslissing tot inwilliging van de aanvraag moet vervolgens uiterlijk uitgevoerd zijn binnen een termijn van 30 kalenderdagen te rekenen vanaf de dag na deze van de registratie van de aanvraag, of 45 dagen indien de griffier of de voorzitter eerder gebruik had gemaakt van de bovenvermelde verlengingsmogelijkheid. Tegen een beslissing over een aanvraag tot openbaarmaking, de ontstentenis van een beslissing binnen de gestelde termijn of de onwillige uitvoering van een beslissing staat voor de aanvrager beroep open bij de Beroepsinstantie inzake de openbaarheid van bestuur. Het beroep moet ingesteld worden binnen een periode van 30 kalenderdagen die ingaat de dag na het versturen van de bestreden beslissing of de dag na het verstrijken van de periode waarin er uitvoering moest worden gegeven aan een ingewilligd beroep. Bij ontstentenis van een beslissing over een aanvraag neemt de beroepstermijn geen aanvang.
b
Recht op verbetering of aanvulling van bestuursdocumenten
Artikel 16 van het decreet openbaarheid kent aan de burgers tevens het recht toe om aan de provincie en aan de provinciaal extern verzelfstandigde agentschappen de verbetering of aanvulling te vragen van onjuiste of onvolledige gegevens die over hen in bestuursdocumenten voorkomen.
Openbaarheid van bestuur
371
DE E L VII
H OOFDSTUK 1
Degenen die een correctie of aanvulling wensen, kunnen daartoe een schriftelijk verzoek richten tot de griffier c.q. de voorzitter van de raad van bestuur van het provinciaal extern verzelfstandigd agentschap. Bij hun verzoek moeten zij de nodige bewijsstukken voegen die aantonen dat bepaalde bestuursdocumenten onjuiste of onvolledige gegevens over hen bevatten. De correctie of aanvulling moet kosteloos gebeuren. De verzoeken om correctie of aanvulling moeten behandeld worden op dezelfde wijze als de verzoeken om inzage, afschrift en toelichting.
372
Openbaarheid van bestuur
HOOFDSTUK 2
2
DE E L V I I
DE FORMELE MOTIVERING VAN DE BESTUURSHANDELINGEN
De provincie en de provinciaal extern verzelfstandigde agentschappen zijn verplicht hun bestuurshandelingen met individuele draagwijdte formeel te motiveren. Ze moeten in deze bestuurshandelingen de juridische en de feitelijke motieven vermelden die aan de basis van de beslissing liggen en moeten uiteenzetten hoe deze feiten en rechtsregels tot de genomen beslissing hebben geleid.
A
TOEPASSINGSGEBIED VAN DE FORMELE MOTIVERINGSPLICHT
Zoals alle andere bestuurlijke overheden is de provincie op grond van de Wet van 29 juli 1991 verplicht haar bestuurshandelingen met individuele draagwijdte uitdrukkelijk te motiveren. De Wet van 29 juli 1991 streeft een drievoudig doel na, namelijk: - een betere informatieverstrekking aan alle bestuurden. De formele motivering moet elke rechtzoekende een zodanig inzicht geven in de motieven van de beslissing zodat hij in staat is te oordelen of het, gelet op deze motieven, zin heeft zich tegen die beslissing te verweren met alle middelen die het recht hem verstrekt; - een zorgvuldiger besluitvorming bewerkstelligen; - een facilitering van het bestuurlijk en jurisdictioneel toezicht.
De verplichting tot formele motivering geldt voor elk van de organen van de provincie, dus zowel voor de provincieraad als voor de deputatie, de gouverneur, de voorzitter van de provincieraad, de provinciegriffier, de financieel beheerder en de budgethouders. Ook de provinciaal extern verzelfstandigde agentschappen zijn, luidens de expliciete bepaling van artikel 222 van het Provinciedecreet, onderworpen aan de bepalingen van de Wet van 29 juli 1991.
Art. 222
De vermelde provinciale organen zijn gehouden de verplichting tot uitdrukkelijke motivering in acht te nemen bij elke bestuurshandeling met individuele draagwijdte die ze stellen. Concreet houdt dit in dat de handelingen die aan de navolgende, cumulatief toe te passen criteria beantwoorden, uitdrukkelijk moeten worden gemotiveerd:
De formele motivering van de bestuurshandelingen
373
DE E L V I I
H OOFDSTUK 2
- Het moet een rechtshandeling betreffen. Enkel handelingen die bewust worden gesteld met het oog op het creëren van rechtsgevolgen of het beletten dat dergelijke rechtsgevolgen tot stand komen, zijn bestuurshandelingen in de zin van de Wet van 29 juli 1991. Beantwoorden bv. aan deze kwalificatie: benoemings- en bevorderingsbesluiten, besluiten waarbij stedenbouwkundige vergunningen of milieuvergunningen toegekend of geweigerd worden, beslissingen tot aankoop van een onroerend goed, beslissingen tot het toekennen van subsidies … - De rechtshandeling moet een individuele strekking hebben. Enkel rechtshandelingen die een of meerdere welbepaalde en identificeerbare bestemmelingen hebben of in een of meerdere concrete gevallen van toepassing zijn, worden door de Wet van 29 juli 1991 gevat. Reglementen die op algemene en abstracte wijze een rechtsregel formuleren en die bestemd zijn om in een onbepaald aantal gevallen te worden toegepast, vallen daarentegen buiten de toepassingssfeer van de wet en moeten bijgevolg op grond van de Wet van 29 juli 1991 niet formeel gemotiveerd worden. - De rechtshandeling moet eenzijdig zijn. Enkel de rechtshandelingen waarbij de provincie op eenzijdige wijze ingrijpt op de rechtstoestand van de bestuurde zijn aan de formele motiveringsplicht onderworpen. Meerzijdige rechtshandelingen, zoals contracten, zijn dit niet en hoeven dus niet formeel gemotiveerd te worden, maar dit belet niet dat de eenzijdige beslissing tot het aangaan van een contract die het sluiten van het contract voorafgaat, wel gemotiveerd moet worden. - De rechtshandeling moet uitvoerbaar zijn.
Bij wat voorafgaat moet evenwel de belangrijke restrictie gemaakt worden dat de Wet van 29 juli 1991 geen afbreuk doet aan andere regelgevingen of beginselen van behoorlijk bestuur die eveneens een verplichting tot formele motivering opleggen of die een strengere motiveringsplicht voorschrijven. De mogelijkheid kan zich bijgevolg voordoen dat rechtshandelingen weliswaar onttrokken zijn aan het toepassingsgebied van de Wet van 29 juli 1991, maar dat ze wel vallen onder de toepassing van een ander voorschrift dat een formele motivering oplegt en op grond waarvan ze dan ook onverminderd moeten worden gemotiveerd.
B
DRAAGWIJDTE VAN DE FORMELE MOTIVERINGSVERPLICHTING
De verplichting tot formele motivering houdt in de eerste plaats in dat alle motieven die het besluit dragen en die ertoe hebben geleid dat die beslissing genomen werd, in principe in het besluit zelf vermeld moeten worden.
374
De formele motivering van de bestuurshandelingen
HOOFDSTUK 2
DE E L V I I
Een motivering door loutere verwijzing naar verslagen, adviezen of andere documenten kan in principe dan ook niet als formele motivering volstaan. Een motivering door verwijzing naar andere documenten zal enkel dan als afdoende motivering kunnen gelden indien cumulatief aan de volgende voorwaarden voldaan is: - de inhoud van het document waarnaar verwezen wordt, moet aan de bestuurde ter kennis zijn gebracht, hetzij reeds voor de beslissing genomen werd, hetzij uiterlijk samen met de beslissing. Het initiatief tot mededeling van het document waarnaar verwezen wordt, moet overigens uitgaan van het bestuur; - het document waarnaar verwezen wordt, moet zelf afdoende gemotiveerd zijn; - het betrokken document moet bovendien uitdrukkelijk bijgevallen worden door het bestuur zonder dat vereist is dat het bestuur motiveert waarom het zich bij het document aansluit. Een motivering van de motivering is bijgevolg niet vereist; - er mogen geen tegenstrijdige stukken zijn. Een motivering door verwijzing naar een advies zal enkel mogelijk zijn indien de beslissing in overeenstemming is met het advies. Werden er diverse, naar de conclusies toe tegenstrijdige adviezen uitgebracht, dan moet de provincie c.q. het provinciaal extern verzelfstandigd agentschap duidelijk aangeven waarom adviezen wel of niet worden gevolgd. Een verwijzing naar één advies dat in overeenstemming is met de beslissing zal onvoldoende zijn indien de andere adviezen niet in overeenstemming zijn met de beslissing.
Een tweede aspect is dat zowel de juridische als de feitelijke motieven vermeld moeten worden. In elk besluit moeten dus ten minste de feiten en de juridische regels worden aangegeven die toegepast werden en moet verder uiteengezet worden hoe de aangegeven feiten op basis van de juridische regels tot de genomen beslissing hebben geleid. Deze redenering moet sluitend zijn en zo volledig mogelijk zijn aangezien de provincie of haar agentschap zich bij een latere betwisting niet meer kan beroepen op elementen die niet in het besluit weergegeven werden, hoe relevant deze ook zouden zijn. De motivering moet ten slotte ook afdoende zijn. In deze voorwaarde liggen zowel het evenredigheidsbeginsel als de draagkrachtvereiste besloten. Het evenredigheidsbeginsel houdt in dat de motivering zowel in rechte als in feite evenredig moet zijn met het belang van de beslissing en met de omvang van de discretionaire bevoegdheid waarover het bestuur beschikt. De draagkrachtvereiste betekent dat de aangehaalde motieven moeten volstaan om de beslissing te kunnen dragen. Bij toepassing van het evenredigheidsbeginsel moeten belangrijkere beslissingen zwaarder gemotiveerd worden. Hetzelfde geldt voor de beslissingen waarin de provinciale organen een grotere discretionaire bevoegdheid hebben, zoals bv. inzake benoemingen en bevorderingen na een niet-vergelijkend examen.
De formele motivering van de bestuurshandelingen
375
DE E L V I I
H OOFDSTUK 2
De draagkrachtvereiste impliceert dat de motivering duidelijk en ondubbelzinnig moet zijn, dat ze niet tegenstrijdig mag zijn en naar de feiten toe juist, volledig, pertinent en voldoende concreet moet zijn.
De schending van de bij de wet van 29 juli 1991 opgelegde motiveringsplicht kan een grond vormen voor schorsing of vernietiging van het besluit door de toezichthoudende overheid of voor nietigverklaring van de bestuurshandeling door de Raad van State.
C
KENNISGEVING VAN DE BESLISSING EN VAN DE FORMELE MOTIVERING
De formele motiveringsplicht impliceert niet enkel dat het besluit onderbouwd moet zijn en dat dit uitdrukkelijk moet worden aangetoond, maar ook dat het besluit met de motivering ervan ter kennis moet worden gebracht van zowel degenen op wie de beslissing rechtstreeks betrekking heeft als van derden-belanghebbenden. Deze kennisgeving moet in principe op initiatief van het bestuur zelf gebeuren.
D
UITZONDERINGEN OP DE VERPLICHTING TOT FORMELE MOTIVERING
Van de verplichting tot formele motivering mag enkel worden afgeweken in vier gevallen, nl. - indien de motivering de uitwendige veiligheid van de Staat in het gedrang kan brengen; - indien de motivering kan leiden tot een verstoring van de openbare orde; - indien de motivering afbreuk kan doen aan de privacy, met dien verstande evenwel dat een bestuurshandeling niet geacht wordt afbreuk te kunnen doen aan het privéleven van een bestuurde wanneer ze uitsluitend op hemzelf betrekking heeft; - indien de motivering afbreuk kan doen aan de voorschriften inzake de zwijgplicht.
376
De formele motivering van de bestuurshandelingen
HOOFDSTUK 3
3
A
DE E L V I I
PARTICIPATIE VAN DE BURGER VERZOEKSCHRIFTEN AAN DE ORGANEN VAN DE PROVINCIE
Alle burgers hebben het recht om schriftelijk bij de organen van de provincie een door een of meerdere personen ondertekend verzoekschrift in te dienen over een aangelegenheid die tot de bevoegdheid van de provincie behoort. Het verzoekschrift moet beantwoord worden binnen een termijn van drie maanden.
De artikelen 194 tot en met 197 van het Provinciedecreet kennen aan eenieder het recht toe om schriftelijk bij de organen van de provincie een door een of meerdere personen ondertekend verzoekschrift in te dienen en reiken hiervoor ook een procedure aan. Ze beogen hiermee de participatiemogelijkheden van de burger bij het provinciaal beleid te verhogen.
Art. 194 t.e.m. art. 197
Verzoekschriften kunnen gericht worden tot elk van de organen van de provincie, dus zowel tot de provincieraad als tot de deputatie, de provinciegouverneur en de voorzitter van de provincieraad. De artikelen 194 e.v. van het Provinciedecreet geven aldus uitvoering aan artikel 28 van de Grondwet dat aan iedereen het recht toekent om verzoekschriften in te dienen bij de openbare overheden. Ze strekken er vooral toe het recht op antwoord van de burger die een petitie heeft ingediend te garanderen.
Een verzoekschrift dat bij een van de provinciale organen wordt ingediend, is slechts ontvankelijk indien het betrekking heeft op een aangelegenheid die tot de bevoegdheid van de provincie behoort. Is dit laatste het geval, dan moet het verzoekschrift ook in behandeling worden genomen. Een verzoekschrift kan, na onderzoek, steeds rechtstreeks beantwoord worden, maar het orgaan tot wie het gericht is, kan ook beslissen om eerst de ondertekenaar van het verzoekschrift of, indien het verzoekschrift door meerdere personen ondertekend werd, de eerste ondertekenaar te horen. In dat geval heeft de ondertekenaar of de eerste ondertekenaar van het verzoekschrift het recht om zich te laten bijstaan door een persoon naar keuze. Werd het verzoekschrift bij de provincieraad ingediend, dan kan de raad, alvorens een antwoord te verstrekken aan de verzoeker, het verzoekschrift eerst verwijzen naar de deputatie of naar een provincieraadscommissie om meer uitleg te krijgen over de inhoud van het verzoekschrift.
Participatie van de burger
377
DE E L V I I
H OOFDSTUK 3
Er moet echter alleszins binnen een termijn van drie maanden, die ingaat de dag die volgt op deze waarop het verzoekschrift werd ingediend, een gemotiveerd antwoord verstrekt worden aan de verzoeker of, indien het verzoekschrift door meerdere personen ondertekend werd, aan de eerste ondertekenaar. Deze termijn wordt noch geschorst, noch gestuit door onderzoeksdaden. In het huishoudelijk reglement van de provincieraad moeten de nadere voorwaarden worden bepaald waaronder het petitierecht bij de raad kan worden uitgeoefend en moet de procedure voor de behandeling van de verzoekschriften worden uitgewerkt. De raad kan hierin onder meer, om misbruiken van het petitierecht te voorkomen, een opsomming of omschrijving opnemen van brieven of geschriften die niet als verzoekschrift kunnen worden beschouwd.
B
VOORSTELLEN VAN BURGERS
Artikel 193bis van het Provinciedecreet kent aan de inwoners van de provincie het recht toe om voorstellen en vragen over de provinciale beleidsvoering en dienstverlening op de agenda van de provincieraad te brengen en om deze ook eventueel toe te lichten.
Art. 193bis t.e.m. art. 193quinquies
Naast het recht om verzoekschriften in te dienen bij de organen van de provincie kennen de artikelen 193bis e.v. van het Provinciedecreet aan de inwoners van de provincie het recht toe om zelf voorstellen en vragen over de provinciale beleidsvoering en dienstverlening op de agenda van de provincieraad te brengen en om deze ook eventueel toe te lichten. Deze bepalingen zijn echter momenteel nog niet in werking getreden en zullen slechts van kracht worden op een door de Vlaamse regering te bepalen datum. De modaliteiten voor het indienen van voorstellen worden geregeld in de artikelen 193bis tot en met artikel 193quinquies van het Provinciedecreet. Om het recht uit te oefenen volstaat het een rechtsgeldig verzoek in te dienen bij de provincie. Het initiatiefrecht inzake de aanvulling van de agenda komt echter niet aan elke inwoner, individueel optredend, toe. Het verzoek moet, om ontvankelijk te zijn, gesteund worden door ten minste 1 % van het aantal inwoners van de provincie, ouder dan 16 jaar. Het verzoek moet dan ook schriftelijk ingediend worden, door middel van een formulier dat de provincie ter beschikking moet stellen.
378
Participatie van de burger
HOOFDSTUK 3
DE E L V I I
Het verzoek moet bovendien - de naam, de voornamen, de geboortedatum, de woonplaats en de handtekening bevatten van al degenen die het verzoek indienen; - een gemotiveerde nota bevatten waarin de voorstellen en vragen over de provinciale beleidsvoering en dienstverlening, waarvan de inschrijving op de agenda gevraagd wordt, nader toegelicht worden. Bij deze nota moeten ook alle eventuele bijkomende stukken gevoegd worden die de provincieraad kunnen voorlichten; - bij aangetekende brief aan de provincie toegezonden worden.
Na ontvangst van het verzoek moet de deputatie nagaan of aan alle bovenvermelde vereisten voldaan werd. De deputatie moet echter niet de bevoegdheid van de raad ten aanzien van de in het verzoek opgenomen voorstellen en vragen onderzoeken; dit onderzoek moet door de provincieraad zelf uitgevoerd worden. Het verzoek moet minstens 20 dagen voor de dag van de provincieraadsvergadering bij de deputatie toekomen om tijdens de eerstvolgende provincieraad behandeld te kunnen worden. Komt het later toe, dan moet het – tenminste indien het ontvankelijk is – op de agenda van de daaropvolgende raadsvergadering geplaatst worden. Alvorens op de grond van het verzoek in te gaan, moet de provincieraad steeds vooraf uitspraak doen over zijn bevoegdheid ten aanzien van de in het verzoek vermelde voorstellen en vragen. Indien de raad zich bevoegd acht, moet hij ook bepalen welk gevolg er aan de voorstellen of vragen gegeven wordt en hoe dat wordt bekendgemaakt.
C
ADVIESRADEN
Het Provinciedecreet biedt de provincieraad de mogelijkheid om raden en overlegstructuren, gekend als adviesraden, in te stellen. Met adviesraad wordt bedoeld elke vergadering van personen, ongeacht hun leeftijd, die er door de provincieraad mee wordt belast een advies te formuleren over een of meer vraagstukken. Hun instelling is facultatief.
Naast de commissies die opgericht zijn en werken in de schoot van de provincieraad, biedt artikel 193 van het Provinciedecreet de provincieraad de mogelijkheid om daarbuiten raden en overlegstructuren (zgn. adviesraden) in te stellen. Met adviesraad wordt bedoeld elke vergadering van personen, ongeacht hun leeftijd, die er door de provincieraad mee wordt belast een advies te formuleren over een of meer vraagstukken.
Participatie van de burger
Art. 193
379
DE E L V I I
H OOFDSTUK 3
De instelling van deze adviesraden is dus facultatief, in tegenstelling tot de adviesraden die op grond van specifieke wetten of decreten op provinciaal niveau moeten worden ingericht. Beslist de provincieraad autonoom over hun instelling, dan kan hij evenwel geen enkele beslissingsbevoegdheid aan deze raden overdragen. Het zijn louter adviserende organen, die niet-bindende adviezen uitbrengen ten behoeve van de provincieraad. Het is dus de provincieraad zelf die bij reglement het aantal, de voorwaarde van representativiteit, de samenstelling en de werking van deze adviesraden bepaalt. Voor de samenstelling schrijft artikel 193, § 2 van het Provinciedecreet wel voor dat ten hoogste twee derde van de leden van een adviesraad van hetzelfde geslacht is; bij gebreke daarvan kan geen rechtsgeldig advies worden uitgebracht. Tevens kunnen luidens artikel 193, § 4 van het Provinciedecreet provincieraadsleden en leden van de deputatie geen stemgerechtigd lid zijn van deze adviesraden. Zo kan de provincieraad territoriaal voor een bepaald gedeelte van het provinciaal grondgebied, dan wel voor een bepaald onderwerp, bevoegde adviesraden instellen. Deze bepaling biedt ook de mogelijkheid voor de instelling van een “kinderprovincieraad”. Artikel 193, § 3 van het Provinciedecreet legt de provincieraad wel op te bepalen op welke wijze het gevolg dat aan de adviezen wordt gegeven, zal worden meegedeeld, en hun de middelen ter beschikking te stellen die nodig zijn voor het vervullen van hun taak. Verslagen en einddocumenten moeten ook meegedeeld worden aan de provincieraad.
D
DE PROVINCIALE VOLKSRAADPLEGING
Zowel de provincieraad als ten minste 10 % van de inwoners van de provincie kunnen het initiatief nemen tot het organiseren van een volksraadpleging over een aangelegenheid van provinciaal belang. Er kan echter geen volksraadpleging gehouden worden over: - persoonlijke aangelegenheden; - aangelegenheden betreffende de rekeningen, de belastingen en retributies, het meerjarenplan en de aanpassingen eraan en het budget en de wijzigingen ervan.
Art. 198 t.e.m. art. 214
380
De provinciale volksraadpleging is een raadplegingsprocedure waarbij de bevolking om advies gevraagd wordt over bepaalde aangelegenheden, maar
Participatie van de burger
HOOFDSTUK 3
DE E L V I I
waarbij – en dit in tegenstelling tot wat geldt bij een openbaar onderzoek – enkel positief of negatief kan worden geantwoord op de gestelde vragen. Zoals bij het openbaar onderzoek bindt het resultaat van de volksraadpleging de provincieraad niet. De uitslag van de provinciale volksraadpleging is, vanuit een juridisch oogpunt beschouwd, louter adviserend voor de provincieraad die zijn volledige beslissingsmacht behoudt. Een provinciale volksraadpleging kan georganiseerd worden over een breed scala van aangelegenheden. Artikel 198 van het Provinciedecreet stelt meer bepaald dat er in principe een volksraadpleging mogelijk is over alle aangelegenheden bedoeld in artikel 2, eerste lid van het decreet, d.w.z. over alle aangelegenheden van provinciaal belang. Op dit principe wordt wel een restrictie aangebracht door artikel 207 van het Provinciedecreet, dat stelt dat er geen provinciale volksraadpleging kan worden georganiseerd over: - persoonlijke aangelegenheden; - aangelegenheden betreffende de rekeningen, de provinciebelastingen, de retributies, het meerjarenplan en de aanpassingen eraan, het budget en de budgetwijzigingen.
De beslissing tot het uitschrijven van een volksraadpleging moet genomen worden door de provincieraad. Het initiatief tot het nemen van deze beslissing kan zowel uitgaan van de provincieraad zelf als van de inwoners van de provincie. Een initiatief dat uitgaat van de inwoners van de provincie moet worden gesteund door ten minste 10 % van de inwoners. Enkel de personen die, op het ogenblik waarop het verzoek tot het houden van de volksraadpleging wordt ingediend, ingeschreven of vermeld zijn in het bevolkingsregister van een gemeente in de provincie, bovendien 16 jaar zijn en niet het voorwerp uitmaken van een veroordeling of beslissing die voor een provincieraadskiezer de uitsluiting of schorsing van het kiesrecht meebrengt, mogen het verzoekschrift tot het houden van een volksraadpleging mee ondertekenen. Het verzoekschrift tot het houden van een volksraadpleging moet bij aangetekende brief gericht worden tot de deputatie. Het verzoek moet ingediend worden door middel van een formulier dat afgegeven wordt door de provincie en waarvan het model door de Vlaamse regering wordt vastgesteld. Het moet de vermeldingen bevatten die opgesomd zijn in artikel 200 van het Provinciedecreet en het moet vergezeld zijn van een gemotiveerde nota en de nodige stukken die de provincieraad kunnen voorlichten. Onmiddellijk na de ontvangst van het verzoekschrift moet de deputatie onderzoeken of het verzoek gesteund is door een voldoende aantal geldige handtekeningen. Bij deze gelegenheid schrapt de deputatie de dubbele handtekeningen, de handtekeningen van personen die niet voldoen aan de voorwaarden om het verzoekschrift te mogen ondertekenen en de
Participatie van de burger
381
DE E L V I I
H OOFDSTUK 3
handtekeningen van personen ten aanzien van wie de verstrekte gegevens ontoereikend zijn om een toetsing van hun identiteit mogelijk te maken.
Indien de provincieraad gevat wordt door een verzoek tot het organiseren van een volksraadpleging dat gesteund is door een voldoende aantal inwoners, moet hij overgaan tot het uitschrijven van de gevraagde volksraadpleging, tenminste indien hij daartoe bevoegd is. Dit laatste hangt in de eerste plaats af van de vraag of het in het verzoekschrift vermelde onderwerp behoort tot de aangelegenheden waarover de provincieraad de bevolking mag raadplegen op grond van artikel 198 van het Provinciedecreet. Bovendien moet er rekening worden gehouden met een aantal tijdsgebonden restricties, die overigens zowel gelden bij het uitschrijven van een volksraadpleging op initiatief van de provincieraad als op initiatief van de inwoners. Deze restricties zijn de volgende: - er mag geen provinciale volksraadpleging georganiseerd worden in een periode van 12 maanden voor de datum van de gewone provincieraadsverkiezingen; - er mag evenmin een provinciale volksraadpleging gehouden worden in een periode van 40 dagen voor de verkiezingen van het parlement, van de Gewest- en Gemeenschapsparlementen en van het Europees Parlement; - de inwoners van de provincie mogen slechts eenmaal om de 6 maanden geraadpleegd worden, met een maximum van 6 raadplegingen per zittingsperiode; - tijdens eenzelfde legislatuur mag er ten slotte slechts één raadpleging over hetzelfde onderwerp worden gehouden. Precies omdat een rechtsgeldig verzoek tot het houden van een provinciale volksraadpleging de provincieraad bindt, is de voorzitter van de provincieraad dan ook verplicht om, na afsluiting van de controle van het verzoekschrift, het verzoek tot het houden van een volksraadpleging in te schrijven op de agenda van de eerstvolgende vergadering van de provincieraad. De voorzitter zou enkel van deze verplichting mogen afwijken indien de provincieraad klaarblijkelijk in generlei opzicht bevoegd is om over het verzoek te beslissen. Bestaat er hierover echter twijfel, dan kan enkel de provincieraad zelf de bevoegdheidsvraag beslechten. De beslissing moet uitdrukkelijk gemotiveerd worden.
Indien er werd besloten tot het organiseren van een volksraadpleging, moet de provincie ten minste één maand voor de dag van de raadpleging aan de inwoners een brochure ter beschikking stellen waarin het onderwerp van de raadpleging op een objectieve wijze wordt uiteengezet. De brochure moet bovendien de vraag of de vragen vermelden waarover de inwoners zullen worden geraadpleegd en – indien het een volksraadpleging op verzoek van de inwoners betreft – de bij het verzoekschrift gevoegde gemotiveerde nota. Op de dertigste dag voor de raadpleging moet de deputatie ook een lijst opmaken van de deelnemers aan de volksraadpleging.
382
Participatie van de burger
HOOFDSTUK 3
DE E L V I I
Komen in aanmerking voor deelname aan de provinciale volksraadpleging, de inwoners die cumulatief aan de navolgende voorwaarden voldoen: - op de dertigste dag voor de volksraadpleging in het bevolkingsregister van een gemeente van de provincie ingeschreven of vermeld zijn; - de volle leeftijd van 16 jaar bereikt hebben op de dag van de raadpleging; - niet het voorwerp uitmaken van een veroordeling of een beslissing die voor een provincieraadskiezer de uitsluiting of schorsing van het kiesrecht meebrengt. Ook deze voorwaarde moet vervuld zijn op de dag van de raadpleging. De door de deputatie op te maken lijst moet de vermeldingen bevatten die voorgeschreven zijn door artikel 203 van het Provinciedecreet.
De volksraadpleging zelf kan enkel op een zondag plaatsvinden. Ze moet gehouden worden met inachtneming van de procedureregels die door de Vlaamse regering werden vastgesteld bij Besluit van 5 juni 2009. De gemeenten van de provincie staan in voor de organisatie van de volksraadpleging. De daaraan verbonden kosten worden gedragen door de provincie. Elke deelnemer aan de provinciale volksraadpleging heeft recht op één stem. Hij kan aan een derde volmacht verlenen om in zijn naam te stemmen onder de voorwaarden en volgens de modaliteiten vermeld in artikel 205bis van het Provinciedecreet. Het model van volmachtformulier werd vastgesteld bij ministerieel besluit van 5 juni 2009. Deelname aan de volksraadpleging is overigens niet verplicht. Bovendien wordt er slechts overgegaan tot opneming van de stemmen indien ten minste 10 % van de inwoners aan de raadpleging heeft deelgenomen. Indien er geschillen bestaan over de vaststelling van het quorum voor de minimumdeelname, kunnen deze aanhangig gemaakt worden bij de Raad voor Verkiezingsbetwistingen. Het bezwaar moet worden ingesteld binnen acht dagen nadat het proces-verbaal waarin is vastgesteld dat het vereiste aantal deelnemers niet is bereikt of waarin de uitslag van de volksraadpleging is vermeld, is bekendgemaakt aan het provinciehuis. Tegen de uitspraak van de Raad voor Verkiezingsbetwistingen is binnen een termijn van acht dagen na de kennisgeving een beroep mogelijk bij de Raad van State. Het beroep is niet schorsend.
De provincie is verplicht het resultaat van de volksraadpleging ter kennis te brengen aan de bevolking door middel van een publicatie ervan in het Bestuursmemoriaal. Het resultaat van de volksraadpleging moet bovendien door de gemeenten bekendgemaakt worden door aanplakking.
Participatie van de burger
383
DE E L V I I
E
H OOFDSTUK 3
DE KLACHTENBEHANDELING
Elke provincie moet bij reglement in een systeem van klachtenbehandeling voorzien. Dit systeem van klachtenbehandeling moet op het ambtelijke niveau georganiseerd worden, maximaal onafhankelijk van de provinciale diensten waarop de klachten betrekking hebben. De provincie kan bovendien een ombudsdienst oprichten als tweedelijnsklachtenbehandelaar.
Art. 190 en 191
Omdat er van een verbetering van de relatie tussen de burger en het bestuur enkel sprake kan zijn indien de burger ook in zijn hoedanigheid van klant van de provinciediensten ernstig genomen wordt, kennen de artikelen 190 en 191 van het Provinciedecreet de burger de mogelijkheid toe om zijn klachten mee te delen aan de provincie en bieden ze hem een minimumgarantie dat aan zijn klacht de nodige aandacht besteed wordt. Artikel 190 verplicht de provincieraad daartoe bij reglement een systeem van klachtenbehandeling te organiseren. De provincieraad bezit echter de grootst mogelijke autonomie om dit systeem van klachtenbehandeling uit te werken op maat van de eigen provincie. Het decreet stelt slechts twee imperatieven voorop: - het systeem van klachtenbehandeling moet georganiseerd worden op het ambtelijke niveau; - het systeem moet maximaal onafhankelijk van de diensten waarop de klachten betrekking hebben georganiseerd worden. Voor het overige kan de provincie vrij beslissen over de uitwerking van het systeem. Ze kan het bv. uitbreiden met elementen zoals de behandeling van voorstellen tot verbetering, bemiddeling enz. Ze kan ook voorzien in een rapportering aan de deputatie en/of de provincieraad over de klachten en het gevolg dat eraan gegeven werd. Ze kan ten slotte eveneens opteren voor de oprichting van een ombudsdienst die als een tweedelijnsklachtenbehandelaar optreedt en die aldus als beroepsinstantie kennisneemt van de klachten indien een klager van mening is dat de eerstelijnsklachtenbehandelaar zijn klacht verwaarloosd heeft. Indien de provincie kiest voor een ombudsdienst kan ze deze, luidens artikel 191, § 2 van het Provinciedecreet, hetzij in eigen beheer organiseren, hetzij via een overeenkomst met de Vlaamse Ombudsdienst. De eerstelijnsklachtenbehandeling gebeurt steeds op het ambtelijke niveau en normaliter in eigen beheer door een ambtenaar die maximaal onafhankelijk t.o.v. de diensten kan optreden. Het is echter niet noodzakelijk dat de provincie een ambtenaar aanwerft of vrijstelt om uitsluitend klachten te behandelen. Het is wel belangrijk dat er in elke provincie
384
Participatie van de burger
HOOFDSTUK 3
DE E L V I I
een klachtenbehandelaar – al dan niet belast met nog andere taken – wordt aangesteld zodat de burgers een aanspreekpunt voor hun klachten hebben. In het reglement waarbij de klachtenbehandeling georganiseerd wordt, kan de provincieraad omschrijven welke meldingen er moeten worden beschouwd als een klacht die volgens de klachtenprocedure moet worden behandeld, kan hij de ontvankelijkheidsvereisten voor klachten aangeven en de procedure uitschrijven voor de indiening en de behandeling van klachten en voor de kennisgeving van het resultaat van het onderzoek aan de klager.
Participatie van de burger
385
DE E L V I I I
Verzelfstandiging - deelname aan rechtspersonen
Hoofdstuk 1
Inleiding
Hoofdstuk 2
De intern verzelfstandigde agentschappen
Hoofdstuk 3
Externe verzelfstandiging
Hoofdstuk 4
Deelname aan rechtspersonen
Hoofdstuk 5
Verzelfstandiging - een afwegingskader
HOOFDSTUK 1
1
DE E L V I I I
INLEIDING
De provincies beschikken, zoals de gemeenten, over ruime mogelijkheden om flexibel te besturen. Daaronder kunnen de verschillende vormen van delegatie of budgethouderschap worden gerekend, maar ook verdergaande instrumenten zoals het toevertrouwen van sommige taken aan agentschappen – zowel intern als extern – tot en met het participeren met andere besturen en private instellingen in afzonderlijke rechtspersonen.
Op de regel dat de provincies en hun organen – de provincieraad en de deputatie – de aan de provincies toevertrouwde bevoegdheden zelf uitoefenen, zijn er heel wat uitzonderingen voorzien. Die uitzonderingen moeten wel een decretale of wettelijke grondslag hebben. Zo laat het decreet op de intergemeentelijke samenwerking (DIS) provincies toe om binnen zekere grenzen in intergemeentelijke samenwerkingsverbanden te participeren. Maar ook het Provinciedecreet zelf voorziet in een reeks uitzonderingen. Deze gaan van delegatie aan de provinciegriffier (die in de regel kan subdelegeren aan ambtenaren), het stellen van verantwoordelijkheden door het aanwijzen van interne budgethouders, tot het oprichten van verzelfstandigde agentschappen, zowel intern als extern en, wat deze laatste betreft, zowel in publiek- als in privaatrechtelijke vorm. Ook het verlenen van concessies aan derden en het toetreden tot of het oprichten van rechtspersonen vallen onder deze noemer. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de verschillende vormen van verzelfstandiging en op de deelname van provincies aan rechtspersonen. Op het einde van het hoofdstuk wordt wat dieper ingegaan op criteria die kunnen worden gehanteerd om te beslissen of voor bepaalde taken verzelfstandiging aangewezen is en, in het bevestigende geval, voor welke vorm het best wordt gekozen. Samen vormen deze criteria een afwegingskader.
Inleiding
389
DE E L V I I I
2
A
H OOFDSTUK 2
DE INTERN VERZELFSTANDIGDE AGENTSCHAPPEN BEGRIP
De intern verzelfstandigde agentschappen (IVA’s) zijn diensten zonder eigen rechtspersoonlijkheid die belast zijn met welbepaalde beleidsuitvoerende taken van provinciaal belang en die beschikken over operationele autonomie. Ze worden beheerd buiten de algemene diensten van de provincies. De provincieraad is bevoegd om intern verzelfstandigde agentschappen op te richten. Deze bevoegdheid kan worden gedelegeerd aan de deputatie.
Art. 215
B
OPRICHTINGSBESLUIT
Het oprichtingsbesluit van een intern verzelfstandigd agentschap omvat minstens de volgende punten: • een opsomming van de toevertrouwde beleidsuitvoerende taken; • een beschrijving van de operationele autonomie die aan het hoofd van het agentschap wordt gedelegeerd.
Art. 216
a
Opsomming beleidsuitvoerende taken
De kerntaken die aan een IVA worden toegewezen, dienen dus uitvoerend te zijn, hetgeen een beleidskader veronderstelt dat in principe door de provincieraad is bepaald. Dit belet niet dat het IVA bij de beleidsvoorbereiding kan worden betrokken.
b
Beschrijving operationele autonomie
De operationele autonomie die aan het hoofd van het agentschap wordt gedelegeerd kan betrekking hebben op: - het vaststellen en wijzigen van de organisatiestructuur van het agentschap; - de organisatie van de operationele processen met het oog op de realisatie van de afgesproken doelstellingen; - de uitvoering van het personeelsbeleid; - het aanwenden van de ter beschikking gestelde middelen voor de werking van het agentschap, de uitvoering van de doelstellingen en taken van het agentschap en het sluiten van contracten ter verwezenlijking van de opdrachten van het agentschap;
390
De intern verzelfstandigde agentschappen
HOOFDSTUK 2
DE E L V I I I
- de interne controle binnen het intern verzelfstandigd agentschap; - specifieke delegaties naargelang van de eigen aard van het intern verzelfstandigd agentschap. De operationele autonomie kan beperkter zijn dan deze opsomming.
C
BEHEERSOVEREENKOMST
Tussen de deputatie en het hoofd van een intern verzelfstandigd agentschap wordt na onderhandeling een beheersovereenkomst gesloten.
a
Art. 217
Afsluiten van de beheersovereenkomst
Hoewel het hoofd van het IVA in het algemeen onder het gezag van de provinciegriffier blijft staan, als algemeen hoofd van het personeel, veronderstelt de toepassing van deze bepaling dat het hoofd zelfstandig onderhandelt. Bijzonder is ook dat, hoewel de beheersovereenkomst wordt onderhandeld en afgesloten met de deputatie, de evaluatie ervan door de provincieraad gebeurt.
b
Inhoud
De beheersovereenkomst regelt minstens de volgende aangelegenheden: - de concretisering van de wijze waarop het agentschap zijn taken moet vervullen en van de doelstellingen ervan; - de toekenning van middelen voor de eigen werking en de uitvoering van de taken van het agentschap; - de voorwaarden waaronder eigen inkomsten of andere financieringen mogen worden verworven en aangewend; - de informatieverstrekking aan de deputatie.
c
Evaluatie
De beheersovereenkomst en de uitvoering ervan worden jaarlijks door de provincieraad geëvalueerd.
d
Duur
Met behoud van de mogelijkheid tot verlenging, wijziging, schorsing en ontbinding van de beheersovereenkomst wordt die gesloten voor een periode
De intern verzelfstandigde agentschappen
391
DE E L V I I I
H OOFDSTUK 2
die eindigt uiterlijk zes maanden na de volledige vernieuwing van de provincieraad. Als bij het verstrijken van de beheersovereenkomst geen nieuwe beheersovereenkomst in werking is getreden, wordt de bestaande overeenkomst van rechtswege verlengd.
e
Openbaarheid
De beheersovereenkomst en de wijzigingen eraan worden openbaar gemaakt.
D
FINANCIEEL BEHEER EN EXTERNE AUDIT
a
Financieel beheer
1 ° F ina ncieel ins trumentar i um De IVA’s zijn onderworpen aan dezelfde regels inzake planning en financieel beheer als de provinciebesturen zelf. Ze maken deel uit van de centrale boekhouding van het bestuur.
Art. 218, § 1
De regels inzake BBC zijn van toepassing op de IVA’s. Dat houdt in dat hun verrichtingen zijn opgenomen in het meerjarenplan, het budget, de boekhouding en de jaarrekening van het bestuur. Het zijn geen boekhoudkundige entiteiten, maar wel budgettaire entiteiten, wat betekent dat, in voorkomend geval, een apart exploitatie- en investeringsbudget noodzakelijk is. Art. 218, § 3
2 ° Budg ethouders cha p en ui tv o er i ng v an het b ud get Het hoofd van het agentschap is hoofdbudgethouder voor het budget van het IVA. Hij kan het budgethouderschap delegeren aan andere personeelsleden binnen de grenzen bepaald in de beheersovereenkomst.
De betrokken personeelsleden kunnen deze bevoegdheid niet weigeren als hun functieomschrijving erin voorziet. Let wel dat het budgethouderschap nu losgekoppeld is van de bevoegdheid tot het aangaan van verbintenissen. De uitgaven- en ontvangstencycli verlopen binnen een IVA zoals binnen de niet-verzelfstandigde diensten van het provinciebestuur. Dit houdt onder meer in dat de financiële verbintenissen die uitmonden in een uitgaande
392
De intern verzelfstandigde agentschappen
HOOFDSTUK 2
DE E L V I I I
nettokasstroom onderworpen zijn aan het voorafgaande visum van de financieel beheerder. Voor de betalingen is een dubbele handtekening vereist. In afwijking van artikel 159 van het Provinciedecreet kan de provincieraad echter beslissen dat de tweede handtekening op de betalingsopdracht geplaatst wordt door een door hem aangeduid personeelslid in plaats van door de financieel beheerder of zijn gemachtigde. Als er gewerkt wordt met bankrekeningen die alleen voor het IVA dienstig zijn, betekent dit dat het aangeduide personeelslid ook verantwoordelijk is voor het thesauriebeheer van die rekeningen. Dit is ook logisch aangezien betrokkene autonoom bepaalt wanneer de betalingen plaatsvinden en het geld van de betrokken bankrekeningen gaat.
3 ° S al dobudg ettering
Op vraag van de provincies werd in het Provinciedecreet de mogelijkheid tot saldobudgettering voorzien voor de IVA’s. Dankzij het instrument van de saldobudgettering kunnen IVA’s bijkomende financiële middelen genereren door een dynamisch beheer, zonder dat dit leidt tot het ontstaan van niet-officiële rekeningen.
Art. 218, § 2
Er is een voorafgaande beslissing nodig van de provincieraad, die kan beslissen dat de IVA’s geheel of gedeeltelijk een beroep kunnen doen op saldobudgettering. De Vlaamse regering kan hiervoor nadere voorwaarden bepalen. Tot zolang de Vlaamse regering geen ander saldo heeft bepaald, wordt onder saldobudgettering maximaal verstaan dat het saldo tussen de uitgaven en ontvangsten niet mag toenemen. Men bepaalt het saldo apart voor de exploitatie en de investeringen. In geval van saldobudgettering zijn de uitgaven ook beperkt tot de gerealiseerde ontvangsten. Deze definiëring moet de kans op ontsporingen drastisch beperken en sluit aan bij de praktijk van de vroegere intendantierekeningen. Met de implementatie van de BBC verliest deze bepaling in de feiten in grote mate haar inhoud aangezien de autorisatie van de exploitatiekredieten door de raad op een hoog niveau gebeurt. Dit is dus een vorm van saldobudgettering, die geldt voor IVA’s zoals voor de niet-verzelfstandigde diensten.
b
Externe audit
De externe audit op de IVA’s wordt verricht door het Rekenhof en door Audit Vlaanderen, volgens dezelfde regels die gelden voor de provinciebesturen zelf.
De intern verzelfstandigde agentschappen
393
DE E L V I I I
E
H OOFDSTUK 2
INWERKINGTREDING – OVERGANGSBEPALINGEN
De bepalingen betreffende de IVA’s zijn in werking getreden op 1 december 2006 (1 januari 2007 wat art. 217 betreft). Ze gelden onverkort voor IVA’s die vanaf dan zijn opgericht. De op dat tijdstip bestaande (gewone) provinciebedrijven en (rechts-)personen die door de provincie belast zijn met welbepaalde taken van provinciaal belang (doorgaans de zgn. paraprovinciale vzw’s), en die geen andere decretale of wettelijke rechtsgrond hebben, worden bij provincieraadsbeslissing in overeenstemming gebracht met de bepalingen van dit decreet uiterlijk op 1 januari 2014. Zij zijn onderworpen aan de nieuwe bepalingen na de goedkeuring van de aanpassing van hun oprichtingsbesluit, doch ten laatste op voormelde datum van 1 januari 2014.
394
De intern verzelfstandigde agentschappen
HOOFDSTUK 3
3
DE E L V I I I
EXTERNE VERZELFSTANDIGING
A
ALGEMENE BEPALINGEN
a
Begrip
Extern verzelfstandigde agentschappen (EVA’s) zijn diensten met een eigen rechtspersoonlijkheid die door de provincie worden opgericht of waarin de provincie deelneemt en die belast worden met bepaalde beleidsuitvoerende taken van provinciaal belang. De Vlaamse regering kan deze taken nader bepalen. De provinciaal extern verzelfstandigde agentschappen mogen deze taken noch geheel noch gedeeltelijk overdragen aan andere rechtspersonen (tenzij op grond van andere wettelijke of decretale bepalingen). De provincieraad kan aan deze agentschappen middelen, infrastructuur en personeel ter beschikking stellen of overdragen. Ze kunnen ook bij de beleidsvoorbereiding worden betrokken.
b
Art. 219
Taak van provinciaal belang - wettelijk vermoeden
Als aan één van de volgende voorwaarden is voldaan, geldt het vermoeden dat een rechtspersoon met een taak van provinciaal belang is belast. - Een of meer van zijn organen bestaan voor meer dan de helft uit provincieraadsleden of leden van de deputatie of de leden van de organen worden voor meer dan de helft aangewezen of voorgedragen door deze personen. - De provincie of haar vertegenwoordigers beschikken over de meerderheid van de stemrechten in een of meer van zijn organen. - Zijn financiële middelen vallen voor meer dan de helft ten laste van het provinciebudget. Het gaat om een weerlegbaar vermoeden, maar anderzijds is de opsomming van deze voorwaarden niet-limitatief.
c
Vormen
Er bestaan twee vormen van provinciale extern verzelfstandigde agentschappen:
Externe verzelfstandiging
Art. 220
395
DE E L V I I I
H OOFDSTUK 3
1. het autonome provinciebedrijf; 2. het provinciale extern verzelfstandigde agentschap in privaatrechtelijke vorm. Andere vormen van externe verzelfstandiging zijn niet toegestaan, tenzij er een geëigende decretale of wettelijke regeling bestaat, zoals voor de provinciale ontwikkelingsmaatschappijen (POM).
d
Art. 221
Oprichting en evaluatie 1 ° Sperperiode
Voor de oprichting van of de deelname in provinciale extern verzelfstandigde agentschappen wordt een sperperiode ingesteld van één jaar voor de provincieraadsverkiezingen.
2 ° E v a l uatiev ers l a g
Elk agentschap moet in het eerste jaar van een nieuwe legislatuur aan de provincieraad een evaluatieverslag voorleggen over de uitvoering van de beheers- of samenwerkingsovereenkomst. Dit verslag bevat ook een evaluatie van de verzelfstandiging, waarover de provincieraad zich binnen een termijn van drie maanden uitspreekt. Art. 57
3 ° I nv enta ris
De deputatie houdt een volledig en geactualiseerd overzicht bij van alle extern verzelfstandigde agentschappen van de provincie, hun statuten en hun overeenkomsten met de provincie. Minstens eenmaal per jaar wordt de provincieraad in kennis gesteld van dit geactualiseerde overzicht met een toelichting over alle wijzigingen aan deze overzichtslijst die zich sinds de vorige toelichting hebben voorgedaan.
Art. 223
e
Onverenigbaarheden
De volgende personen kunnen niet worden voorgedragen of aangewezen als vertegenwoordiger of bestuurder in een provinciaal extern verzelfstandigd agentschap: - de provinciegouverneurs, de gouverneur en de vicegouverneur van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad, de adjunct van de gouverneur van de provincie Vlaams-Brabant, de provinciegriffiers, de arrondis-
396
Externe verzelfstandiging
HOOFDSTUK 3
DE E L V I I I
sementscommissarissen en de adjunct-arrondissementscommissarissen voor zover het provinciale extern verzelfstandigd agentschap gevestigd is in hun ambtsgebied; - de magistraten, de plaatsvervangende magistraten en de griffiers bij de hoven en de rechtbanken, de administratieve rechtscolleges en het Grondwettelijk Hof; - de personen die op commerciële wijze of met een winstoogmerk activiteiten uitoefenen in dezelfde beleidsdomeinen als het agentschap en waarin het agentschap niet deelneemt, alsook de werknemers en de leden van een bestuurs- of controleorgaan van die personen; - de personen die in een andere lidstaat van de Europese Unie een ambt of een functie uitoefenen, gelijkwaardig aan een ambt of een functie als vermeld in dit artikel, en de personen die in een lokale basisoverheid van een andere lidstaat van de Europese Unie een ambt of een mandaat uitoefenen dat gelijkwaardig is aan dat van provincieraadslid, gedeputeerde of provinciegouverneur.
f
Materiële relatie tussen de provincie en haar agentschappen
Bij provincieraadsbesluit kan de provincie aan haar provinciale extern verzelfstandigde agentschappen middelen, infrastructuur of, mits de ter zake geldende rechtspositieregeling nageleefd wordt, personeel ter beschikking stellen of overdragen.
g
Art. 224
Publiekrechtelijk statuut
De provinciale extern verzelfstandigde agentschappen zijn onderworpen aan de verplichtingen inzake formele motivering en openbaarheid van bestuur die gelden voor de provincie. Op grond van dat statuut zijn ze ook onderworpen aan tal van andere rechtsregelingen die in het algemeen van toepassing zijn op publieke rechtspersonen, zoals de regelgeving inzake overheidsopdrachten. Hier dient geval per geval nagegaan te worden of de betrokken regelgeving van toepassing is.
B
HET AUTONOOM PROVINCIEBEDRIJF
a
Oprichting
De provincieraad beslist over de oprichting van een autonoom provinciebedrijf (APB) en stelt de statuten van het bedrijf vast. In een verslag van de deputatie moeten de voor- en de nadelen van externe verzelfstandiging te-
Externe verzelfstandiging
Art. 222
Art. 225
397
DE E L V I I I
H OOFDSTUK 3
gen elkaar worden afgewogen en moet worden aangetoond dat beheer binnen de provincie zelf niet dezelfde voordelen kan bieden. De oprichtingsbeslissing moet samen met het verslag en de statuten binnen 30 dagen aan de Vlaamse regering worden verzonden. De Vlaamse regering beschikt over een termijn van 100 dagen na deze verzending om de oprichtingsbeslissing al dan niet goed te keuren. Bij het verstrijken van de termijn zonder dat een beslissing is genomen, wordt de goedkeuring geacht te zijn verleend.
b
Art. 226
Statuten 1 ° I nhoud
De statuten van het autonoom provinciebedrijf vermelden ten minste: - de naam en eventueel de afkorting; - het maatschappelijke doel, inzonderheid een omschrijving van de beleidsuitvoerende taken van provinciaal belang waarmee het autonoom provinciebedrijf belast wordt; - de maatschappelijke zetel, gevestigd in de oprichtende provincie; - de samenstelling, de vergaderwijze, de werkingsvoorwaarden en de bevoegdheden van de organen; De organen met beslissingsbevoegdheid zijn beperkt tot de raad van bestuur en facultatief een directiecomité of een gedelegeerd bestuurder. Daarnaast kunnen de statuten eventueel nog voorzien in comités met niet-bindende adviesbevoegdheden. - de wijze van ontbinding en vereffening van het autonoom provinciebedrijf.
Art. 232
2 ° Wijzig ing en
De provincieraad beslist over de wijzigingen aan de statuten, op voorstel of na advies van de raad van bestuur van het autonoom provinciebedrijf. Deze beslissing is aan dezelfde procedure inzake bestuurlijk toezicht onderworpen als de beslissing tot oprichting en vaststelling van de statuten.
Art. 227
c
Beheersovereenkomst
Tussen de provincie en het APB wordt een beheersovereenkomst afgesloten, na onderhandeling tussen de deputatie en de raad van bestuur van het APB.
Art. 228
398
Externe verzelfstandiging
HOOFDSTUK 3
DE E L V I I I
1 ° I nhoud
Deze beheersovereenkomst bevat ten minste: - de concretisering van de wijze waarop het agentschap zijn taken moet vervullen en van de doelstellingen ervan; - de toekenning van middelen voor de eigen werking en de uitvoering van de doelstellingen van het autonoom provinciebedrijf; - binnen de perken en overeenkomstig de toekenningsvoorwaarden, bepaald door de Vlaamse regering, het presentiegeld en de andere vergoedingen die in het kader van de bestuurlijke werking van het autonoom provinciebedrijf worden toegekend; - de voorwaarden waaronder eigen inkomsten of andere financieringen mogen worden verworven en aangewend; - de wijze waarop de tarieven voor de geleverde prestaties door de raad van bestuur vastgesteld en berekend worden; - de gedragsregels inzake dienstverlening door het autonoom provinciebedrijf; - de voorwaarden waaronder het autonoom provinciebedrijf andere personen kan oprichten, erin kan deelnemen of zich erin kan laten vertegenwoordigen; - de informatieverstrekking door het autonoom provinciebedrijf aan de provincie; - de wijze waarop het autonoom provinciebedrijf zal voorzien in een systeem van interne controle; - de maatregelen bij niet-naleving door een partij van haar verbintenissen uit hoofde van de beheersovereenkomst en de bepalingen inzake beslechting van geschillen die rijzen bij de uitvoering van de beheersovereenkomst; - de omstandigheden waarin en de wijze waarop de beheersovereenkomst kan worden verlengd, gewijzigd, geschorst en ontbonden.
2 ° E v a l uatie
De provincieraad evalueert jaarlijks de beheersovereenkomst en de uitvoering ervan. Aangestipt wordt dat het weliswaar de deputatie is die de beheersovereenkomst onderhandelt en afsluit, maar dat het de provincieraad is die de beheersovereenkomst en de uitvoering evalueert.
3 ° D uur
Onverminderd de mogelijkheid tot verlenging, wijziging, schorsing en ontbinding van de beheersovereenkomst wordt deze gesloten voor een periode die eindigt zes maanden na de volledige vernieuwing van de provincieraad.
Externe verzelfstandiging
399
DE E L V I I I
H OOFDSTUK 3
Op die manier kan het nieuwe bestuur tijdig zijn beleidsprioriteiten vaststellen en vertalen in een nieuwe beheersovereenkomst. Wanneer de duur is verstreken en nog geen nieuwe beheersovereenkomst in werking is getreden, wordt de bestaande beheersovereenkomst van rechtswege verlengd. Als er binnen het jaar geen nieuwe beheersovereenkomst in werking is getreden, regelt de provincieraad het voorlopig beheer totdat een nieuwe overeenkomst is afgesloten. Dat is ook het geval bij ontbinding of schorsing van de beheersovereenkomst. Art. 229
d
Raad van bestuur
Het autonoom provinciebedrijf wordt geleid door een raad van bestuur, die over de volheid van bevoegdheid beschikt.
1 ° S a m ens tel l ing
Het aantal leden bedraagt ten hoogste een vijfde van het aantal provincieraadsleden en maximaal twee derde van hen is van hetzelfde geslacht. De bestuurders worden benoemd door de provincieraad die ook te allen tijde kan beslissen tot hun ontslag. De bestuurders kunnen maar moeten geen deel uitmaken van de provincieraad. Elke fractie kan minstens één bestuurder aanduiden, zodat elke fractie een gewaarborgde vertegenwoordiging heeft. Als die gewaarborgde vertegenwoordiging evenwel afbreuk zou doen aan de mogelijkheid voor de fracties die vertegenwoordigd zijn in de deputatie om minstens de helft van de leden van de raad van bestuur voor te dragen, wordt er gewerkt met gewogen stemrecht binnen de groep van door de fracties voorgedragen bestuurders. De mandaten van bestuurders vervallen na de volledige vernieuwing van de provincieraad. De bestuurders blijven met het oog op de continuïteit wel in functie tot het aanstellen door de provincieraad van hun vervangers. De provincieraad kan er ook voor kiezen alle leden van de provincieraad te benoemen als lid van de raad van bestuur. In dat geval mogen er geen presentiegelden worden toegekend voor de vergaderingen van de raad van bestuur. De voorzitter van de raad van bestuur moet een gedeputeerde zijn.
400
Externe verzelfstandiging
HOOFDSTUK 3
DE E L V I I I
2 ° B ev oeg dheden
De raad van bestuur is bevoegd voor alles wat niet uitdrukkelijk bij decreet, in de statuten of in de beheersovereenkomst aan de provincieraad is voorbehouden. De raad van bestuur beschikt met andere woorden over de volheid van bevoegdheid. De raad van bestuur vertegenwoordigt het autonoom provinciebedrijf in rechte als eiser of als verweerder. De raad van bestuur is binnen de grenzen, vastgesteld in de statuten, bevoegd voor alle personeelsaangelegenheden.
3 ° A ans pr a kel ijkheid en v erbod sb ep ali ngen
De bestuurders zijn niet persoonlijk gebonden door de verbintenissen van het autonoom provinciebedrijf. Zij zijn wel aansprakelijk, zonder hoofdelijkheid, voor de tekortkomingen in de normale uitoefening van hun bestuur. Ten aanzien van de overtredingen waaraan zij geen deel hebben gehad, worden de bestuurders van die aansprakelijkheid ontheven als hun geen schuld kan worden verweten en als zij die overtredingen hebben aangeklaagd bij de provincieraad binnen een maand nadat zij er kennis van hebben gekregen. Jaarlijks beslist de provincieraad de aan de bestuurders te verlenen kwijting, na goedkeuring van de rekeningen. Ten slotte worden nog een aantal bepalingen opgenomen om belangenvermenging in de raad van bestuur te voorkomen. Dit zijn in grote lijnen dezelfde verbodsbepalingen als deze die in art. 27 van het Provinciedecreet zijn opgenomen en zich richten tot de provincieraadsleden (Zie blz. 188 e.v.).
e
Dagelijks bestuur
De statuten kunnen bepalen dat het dagelijks bestuur, de vertegenwoordiging met betrekking tot dat bestuur en de voorbereiding en uitvoering van de beslissingen van de raad van bestuur worden toevertrouwd aan een directiecomité of gedelegeerd bestuurder. Zij worden benoemd door de raad van bestuur, maar dienen zelf niet noodzakelijk bestuurder te zijn.
Art. 230
Statutair kan ook worden bedongen dat het directiecomité of de gedelegeerd bestuurder sommige van hun bevoegdheden kunnen subdelegeren aan personeelsleden van het autonoom provinciebedrijf. De leden van het directiecomité of de gedelegeerd bestuurder worden door de raad van bestuur benoemd.
Externe verzelfstandiging
401
DE E L V I I I
Art. 236
f
H OOFDSTUK 3
Financieel beheer en externe audit 1 ° F ina ncieel beheer
De APB’s zijn onderworpen aan dezelfde regels inzake meerjarenplan, budget, boekhouding en jaarrekening als de provinciebesturen zelf. Ze zijn echter vrijgesteld van de beheersmatige aspecten van de BBC. Voor sommige (grote) autonome bedrijven, met specifieke, bestaande analytische boekhoudsystemen, is een afwijkende regeling uitgewerkt. De autonome bedrijven hebben de verplichting om de beleidsrapporten op te maken en de boekhouding te voeren volgens de BBC-regels. Bepaalde autonome provinciebedrijven zijn eveneens onderworpen aan de boekhouding van de ondernemingen en moeten een jaarrekening opstellen conform het Wetboek van Vennootschappen. Door de BBC te volgen kunnen ze hieraan voldoen. De BBC-bepalingen voor de autonome bedrijven wijken echter op bepaalde punten af van de regels die gelden voor de moederbesturen. Het beheersmatige luik van de BBC geldt niet voor de autonome bedrijven, evenals bepaalde zaken die zinloos zijn in de context van een APB. Zijn dus onder meer niet van toepassing voor hen: de bepalingen over de beheersrapporten en de uitgavencyclus (met het visum) en de ontvangstencyclus, de bepalingen over de vastleggingen of het principe van de beperktheid van de kredieten en de voorwaarden voor budgetwijzigingen en interne kredietaanpassingen, de bepalingen betreffende de bevoegdheidsverdeling zoals de lijst met nominatieve overheidsopdrachten, de bepalingen over het onderscheid tussen de IVA’s en de niet-verzelfstandigde diensten en sommige regels betreffende het financiële evenwicht.
Art. 195 en 196 BVR
402
Er is door de Vlaamse regering (in uitvoering van artikel 85 van het decreet van 29 juni 2012 tot wijziging van het Provinciedecreet) een afwijkende BBCregeling voor sommige APB’s voorzien. Om hiervan te kunnen genieten moeten deze autonome bedrijven aan alle volgende voorwaarden voldoen op 31 december van het financiële boekjaar voorafgaand aan het jaar van de aanvraag: − het betreft bestaande bedrijven, opgericht voor 1 januari 2012; − het bedrijf vervult een statutaire opdracht van commerciële, financiële of industriële aard en volgt de boekhouding van de ondernemingen; − het bedrijf had in het jaar dat voorafging aan de aanvraag telkens cumulatief eigen personeelsleden, een balanstotaal van minstens 20 miljoen euro en een gecumuleerd voorraad- en omzetcijfer van minimaal 1,5 miljoen euro.
Externe verzelfstandiging
HOOFDSTUK 3
DE E L V I I I
De provincieraad moet de afwijking aanvragen tussen 1 januari en 1 september van het jaar na de provinciale verkiezingen en die geldt uiterlijk tot en met het eerste boekjaar na de provincieraadsverkiezingen. Men kan eventueel een verlenging aanvragen. Het is de minister van Binnenlandse Aangelegenheden die de afwijking toestaat. Deze autonome bedrijven kunnen verder de vennootschapsboekhouding blijven gebruiken. Bijkomend zijn voor hen niet van toepassing: de bepalingen over de samenvatting van de algemene rekeningen, de rubrieken van de beleids- en beheersrapporten, de algemene boekhouding, de openings- en afsluitingsverrichtingen, de vereisten voor de boekhoudsoftware en de waarderingsregels.
2 ° E x terne a udit
De controle op de financiële toestand en op de jaarrekening van het autonoom provinciebedrijf wordt uitgeoefend door één of meer commissarissen. Die commissarissen zijn erkende bedrijfsrevisoren en worden benoemd door de provincieraad. Zij zijn onderworpen aan de wettelijke en reglementaire bepalingen die hun ambt en hun bevoegdheid regelen. De raad van bestuur spreekt zich in de loop van het eerste semester van het volgende financiële boekjaar uit over de vaststelling van de jaarrekening. Als de raad van bestuur bezwaren heeft tegen bepaalde verrichtingen, formuleert hij een advies over de aansprakelijkheid van de betrokken actoren. Dat advies wordt als bijlage bij de jaarrekening gevoegd. Een afschrift van de vastgestelde jaarrekening bezorgt men binnen twintig dagen aan de provincieraad. De provincieraad keurt de jaarrekening goed aan de hand van het verslag van de commissaris(sen), als ze juist en volledig is en een waar en getrouw beeld geeft van de financiële toestand van het autonoom provinciebedrijf.
Art. 236bis
Als de provincieraad bij de goedkeuring bepaalde verrichtingen als onregelmatig heeft bestempeld, beslist hij over de aansprakelijkheid van de betrokken actoren. Beroep is mogelijk bij de Vlaamse regering.
Art. 236ter
Ook in elk autonoom bedrijf zal er periodiek een externe audit plaatsvinden door de entiteit Audit Vlaanderen.
g
Personeel
Het personeel kan in statutair of contractueel verband worden aangesteld. In principe geldt voor hen de rechtspositieregeling van het provinciepersoneel. Het autonoom provinciebedrijf kan hiervan slechts afwijken indien het specifieke karakter van het bedrijf dit verantwoordt.
Externe verzelfstandiging
Art. 234
403
DE E L V I I I
H OOFDSTUK 3
Het provinciebedrijf bepaalt de rechtspositieregeling van de betrekkingen die niet bestaan binnen de provincie.
h
Specifieke bevoegdheden
Zoals andere publiekrechtelijke rechtspersonen beschikken autonome provinciebedrijven over een aantal specifieke bevoegdheden, zoals het recht om leningen aan te gaan en giften of toelagen te ontvangen, om, na machtiging door de Vlaamse regering te onteigenen, om het eigen patrimonium te beheren en − binnen de grenzen van de beheersovereenkomst of met goedkeuring van de provincieraad − tarieven vast te stellen.
Art. 235
Ook kan het autonoom provinciebedrijf andere rechtspersonen oprichten, erin deelnemen of zich erin laten vertegenwoordigen, voor zover dat past binnen zijn opdrachten. In die rechtspersonen dient het autonoom provinciebedrijf minstens over een mandaat van bestuurder te beschikken. Deze beslissingen zijn aan dezelfde procedure inzake bestuurlijk toezicht onderworpen als de provincieraadsbeslissingen tot oprichting en statutenwijzigingen van een autonoom provinciebedrijf. De oprichting, deelname of vertegenwoordiging mag geen speculatieve oogmerken nastreven en gebeurt in overeenstemming met het gelijkheidsbeginsel, de regelgeving inzake mededinging en staatssteun en de voorwaarden, bepaald in de beheersovereenkomst. Art. 231
i
Openbaarheid
De goedgekeurde oprichtingsbeslissing en de statuten, de statutenwijzigingen en een gecoördineerde tekst van de statutenwijzigingen worden ter inzage neergelegd op de griffie van de provincie en op het secretariaat van het autonoom provinciebedrijf. De provincie en het autonoom provinciebedrijf nemen de nodige initiatieven voor de openbaarheid van de beheersovereenkomst, inclusief alle wijzigingen eraan. De vergaderingen van de raad van bestuur en het directiecomité zijn niet openbaar. De notulen van die vergaderingen en alle documenten waarnaar verwezen wordt in de notulen, alsook de beslissingen van de gedelegeerd bestuurder, worden ter inzage neergelegd op de griffie van de provincie. Op verzoek van een provincieraadslid worden deze notulen elektronisch ter beschikking gesteld.
404
Externe verzelfstandiging
HOOFDSTUK 3
j
DE E L V I I I
Ontbinding en vereffening
De provincieraad is bevoegd om te beslissen over de ontbinding en vereffening van een autonoom provinciebedrijf. De provincie neemt de rechten en verplichtingen van het bedrijf over, evenals de statutaire personeelsleden, met behoud van hun rechten. Van deze verplichting kan worden afgeweken wanneer de activiteit van het bedrijf wordt overgenomen. Het ontbindingsbesluit stelt dan vast welke rechten en plichten overgaan naar de overnemer. Ook de betrokken personeelsleden kunnen, met hun akkoord, worden overgedragen.
C
HET EXTERN VERZELFSTANDIGD AGENTSCHAP IN PRIVAATRECHTELIJKE VORM
a
Begrip
Extern verzelfstandigde agentschappen in privaatrechtelijke vorm, vzw’s, stichtingen en vennootschappen opgericht door de provincie of waarin de provincie deelneemt en die belast zijn met de uitvoering van bepaalde taken van provinciaal belang. In tegenstelling tot het autonoom provinciebedrijf is het extern verzelfstandigd agentschap met private rechtsvorm niet noodzakelijk eenhoofdig en kunnen er ook private en sommige publieke partners in deelnemen. Er is een decretaal verbod tot deelname van gemeenten, gemeentelijke extern verzelfstandigde agentschappen, intergemeentelijke samenwerkingsverbanden, andere provincies en hun extern verzelfstandigde agentschappen, de Vlaamse Gemeenschap en het Vlaamse Gewest.
b
Art. 237
Art. 238
Oprichting
De provincieraad beslist over de oprichting van of de deelname in een extern verzelfstandigd agentschap met private rechtsvorm. In een begeleidend verslag van de deputatie moeten de voor- en de nadelen van de gekozen verzelfstandiging worden afgewogen en moet worden aangetoond dat een beheer binnen de rechtspersoonlijkheid van de provincie of in de vorm van een autonoom provinciebedrijf niet dezelfde voordelen kan bieden. De oprichting gebeurt in overeenstemming met het gelijkheidsbeginsel, de regelgeving inzake mededinging en staatssteun. De oprichtingsbeslissing of de beslissing tot deelname moet samen met het verslag en het ontwerp van statuten binnen 30 dagen aan de Vlaamse regering worden verzonden. De Vlaamse regering beschikt over een termijn van 100 dagen na deze verzending om de oprichtingsbeslissing al dan niet goed te keuren. Bij het verstrijken van de termijn zonder dat een beslissing is verzonden, wordt de goedkeuring geacht te zijn verleend.
Externe verzelfstandiging
405
DE E L V I I I
Art. 239
c
H OOFDSTUK 3
Provinciale vertegenwoordiging
De provincie moet steeds beschikken over de meerderheid van de stemmen in de algemene vergadering en een meerderheid voordragen van de leden van de raad van bestuur. Die voordracht waarborgt elke fractie een vertegenwoordiging. Ten hoogste twee derde van de door de provincie voorgedragen leden van de raad van bestuur is van hetzelfde geslacht. De provinciale vertegenwoordigers in de algemene vergadering worden door de provincieraad uit zijn leden gekozen. In de algemene vergadering handelen zij overeenkomstig de instructies van de provincieraad. Alle mandaten zijn herroepbaar en vervallen na de volledige vernieuwing van de provincieraad. De vertegenwoordigers blijven in functie totdat hun vervangers zijn aangewezen of benoemd.
Art. 240
d
Samenwerkingsovereenkomst
De provincie en het provinciaal extern verzelfstandigd agentschap – dat dan provinciale vennootschap, vereniging of stichting wordt genoemd – sluiten een samenwerkingsovereenkomst af betreffende de uitvoering van de toevertrouwde taken van provinciaal belang. De samenwerkingsovereenkomst regelt de volgende aangelegenheden: - in voorkomend geval de aanwending van de aan het agentschap ter beschikking gestelde of overgedragen personeelsleden, middelen en infrastructuur; - binnen de perken en overeenkomstig de toekenningsvoorwaarden, bepaald door de Vlaamse regering, het presentiegeld en de andere vergoedingen die in het kader van de bestuurlijke werking van het agentschap worden toegekend; - de wijze waarop de provinciale vennootschap, vereniging of stichting zal voorzien in een systeem van interne controle; - de toekenning aan een of meer commissarissen van de controle op de financiële toestand, op de jaarrekening en op de regelmatigheid van de verrichtingen weer te geven in de jaarrekening van de provinciale vennootschap, vereniging of stichting. Die commissarissen zijn erkende bedrijfsrevisoren.
e
Financieel beheer en externe audit
Deze agentschappen volgen qua boekhouding en financiën de regels die op hun private rechtsvorm van toepassing zijn. Dit betekent dat bijv. een vzw de regels inzake de boekhouding van de vzw’s dient te volgen. Een logisch uitgangspunt, dat wel een eventuele consolidatie met de jaarrekening van het provinciebestuur heel wat moeilijker maakt.
406
Externe verzelfstandiging
HOOFDSTUK 3
DE E L V I I I
In de samenwerkingsovereenkomst tussen het provinciebestuur en het agentschap dient men eveneens de toekenning te regelen aan één of meer commissarissen van de controle op de financiële toestand en op de jaarrekening. Deze commissarissen zijn erkende bedrijfsrevisoren.
f
Art. 240, 4°
Openbaarheid
De goedgekeurde oprichtings- of deelnemingsbeslissing en de statuten van de provinciale vennootschap, vereniging of stichting worden samen met het in b vermelde verslag ter inzage neergelegd op de provinciale griffie.
D
INWERKINGTREDING – OVERGANGSBEPALINGEN
Zie deel VIII ‘Verzelfstandiging’, Hoofdstuk 2 - E, blz. 394.
Externe verzelfstandiging
407
DE E L V I I I
4
HOOFDS TUK 4
DEELNAME AAN RECHTSPERSONEN
A
ALGEMEEN
a
Grondwettelijk kader
De artikelen 41 en 162 van de Grondwet maken de provincieraden bevoegd voor alles wat van provinciaal belang is. Artikel 162 voorziet ook dat provincies zich met elkaar kunnen verstaan of zich kunnen verenigen op de wijze en onder de voorwaarden die bij decreet zijn vastgesteld. Hieruit wordt afgeleid dat provincies niet kunnen toetreden tot rechtspersonen dan op grond van een wet of decreet, in de eerste plaats het Provinciedecreet. Art. 188
b
Principe
In het algemeen kunnen provincies rechtstreeks krachtens het Provinciedecreet en binnen de grenzen bepaald in dat decreet verenigingen, stichtingen en vennootschappen met sociaal oogmerk – bij uitzondering ook andere vennootschappen – oprichten, erin deelnemen of zich erin laten vertegenwoordigen. Daarbuiten is het de provincies verboden om, rechtstreeks of onrechtstreeks, rechtspersonen die niet belast zijn met welbepaalde taken van provinciaal belang (zie hiervoor de hoofdstukken betreffende de provinciale verzelfstandiging) op te richten, erin deel te nemen of zich erin te laten vertegenwoordigen, tenzij daarvoor een andere, bijzondere, decretale of wettelijke rechtsgrond bestaat.
B
ALGEMENE RECHTSVORMEN
a
Vereniging, stichting, vennootschappen met sociaal oogmerk
Als regel geldt dat provincies enkel verenigingen, stichtingen en vennootschappen met sociaal oogmerk kunnen oprichten, erin deelnemen of zich erin laten vertegenwoordigen. Andere vennootschappen, zoals naamloze vennootschappen, zijn als regel uitgesloten.
408
Deelname aan rechtspersonen
HOOFDSTUK 4
b
DE E L V I I I
Andere vennootschappen – Publiek-private samenwerking
Daar waar provincies in de regel niet mogen deelnemen aan andere vennootschappen dan deze met sociaal oogmerk, zoals naamloze vennootschappen, is dit wel toegelaten indien die vennootschap de realisatie van lokale PPS-projecten in de zin van het decreet betreffende publiek-private samenwerking als uitsluitende doelstelling heeft. Voor meer informatie wordt verwezen naar het decreet van 18 juli 2003 betreffende publiek-private samenwerking.
c
Beperkingen
Die verenigingen, stichtingen en vennootschappen mogen niet belast worden met taken van provinciaal belang. Ze mogen niet worden belast met taken die zijn voorbehouden aan intergemeentelijke samenwerkingsverbanden. Er mag geen provinciaal personeel of provinciale infrastructuur ter beschikking gesteld of overgedragen worden.
d
Inventaris
De deputatie houdt een volledig en geactualiseerd overzicht bij van de verenigingen, stichtingen en vennootschappen waarin de provincie deelneemt.
Art. 57
Minstens eenmaal per jaar wordt de provincieraad in kennis gesteld van dit geactualiseerde overzicht met een toelichting over alle wijzigingen die zich sinds de vorige toelichting aan deze overzichtslijst hebben voorgedaan.
C
BIJZONDERE VORMEN
a
Principes
Zoals boven gesteld kunnen bijzondere wetten en decreten de provincies machtigen om rechtspersonen op te richten of eraan deel te nemen.
Deelname aan rechtspersonen
409
DE E L V III
b
H OOFDSTUK 4
Toepassing 1 ° Provincia le O ntwikkeli ngsmaatschap p i j en (P OM)
- Begrip – Taken Het decreet van 7 mei 2004 bepaalt het kader waarbinnen elke provincie een provinciale ontwikkelingsmaatschappij, afgekort POM, kan oprichten. Elke POM is onderworpen aan de erkenning door de Vlaamse regering. De erkende POM vormt het instrument waarmee elke provincie haar so ciaaleconomisch beleid uitvoert. Ze draagt bij tot de bevordering van de sociaaleconomische ontwikkeling van het werkgebied, met name door de ondersteuning en uitvoering van de so ciaaleconomische projecten. Ze moet bovendien de provinciale sociaaleconomische strategie via ontwikkeling, uitvoering en begeleiding van projecten onderbouwen. Daartoe staat de erkende POM in voor de volgende taken van uitvoering die aan elke POM moeten worden toegewezen als voorwaarde om te worden erkend: - projecten gericht op de versterking van de infrastructuur tot vestiging van het bedrijfsleven en ontwikkeling van de ruimtelijk-economische infrastructuur; - projecten gericht op een bedrijfsversterkend resultaat; - de medewerking aan projecten tot efficiënte aanwending van de bedrijfsinfrastructuur, zoals brownfieldprojecten. De Vlaamse regering kan met de provincie samenwerkingsakkoorden afsluiten over de wijze van uitvoering van deze taken. De erkende POM kan binnen dit kader, na overleg tussen de Vlaamse regering en de provincie, in opdracht en voor rekening van de Vlaamse regering met bijkomende specifieke opdrachten worden belast. - Inrichting, bestuur en werking De provincieraad regelt nader de inrichting, het bestuur en de werking van de POM die het statuut heeft van publiekrechtelijke rechtspersoon. Als rechtspersoon is de POM eenhoofdig, zoals de APB’s, waarmee ze kunnen worden vergeleken.
2 ° I nterg em eentel ijke samenw er k i ngsv er b and en
- Principes Krachtens het Decreet van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking kunnen provincies deelnemen in intergemeentelijke samen410
Deelname aan rechtspersonen
HOOFDSTUK 4
DE E L V I I I
werkingsverbanden, zowel zonder (interlokale verenigingen) of met rechtspersoonlijkheid (projectverenigingen, dienstverlenende en opdrachthoudende verenigingen). - Beperkingen De deelneming van één of meer provincies aan dienstverlenende en opdrachthoudende verenigingen mag samen niet meer bedragen dan 30 % van het totale maatschappelijke kapitaal. Het aantal stemmen waarover iedere provincie in de algemene vergadering beschikt, wordt statutair bepaald, met dien verstande dat de deelnemende provincies samen nooit over meer dan 25 % van het totale aantal statutair bepaalde stemmen kunnen beschikken. - Openbaarheid De statuten van de verenigingen, hun overeenkomsten met de provincie en de gedetailleerde verslagen van de vergaderingen van de raden van bestuur, met bijgevoegd het stemgedrag van de individuele leden en alle documenten waar in de notulen naar verwezen wordt, liggen ter inzage van de provincieraadsleden op de provinciale griffie. Op vraag van een raadslid worden die verslagen ook elektronisch ter beschikking gesteld aan de betrokken provincie, die deze informatie bezorgt aan het raadslid. Minstens tweemaal per jaar brengen de op voordracht van de deelnemende provincies benoemde bestuurders tijdens een openbare vergadering van de provincieraad die hen heeft voorgedragen verslag uit over de uitoefening van hun mandaat en verstrekken toelichting bij het beleid van de dienstverlenende of opdrachthoudende vereniging.
3 ° A n dere
Andere voorbeelden van participatievormen waarvoor een wettelijke of decretale grondslag bestaat, zijn de Bosgroepen (zie het Bosdecreet van 13 juni 1990, met uitvoeringsbesluiten), de Regionale Landschappen (zie het decreet van 21 oktober 1997 op het Natuurbehoud en het Natuurlijk Milieu, met uitvoeringsbesluiten) en de Toeristische Samenwerkingsverbanden (zie het decreet van 6 maart 2009 betreffende de organisatie en erkenning van toeristische samenwerkingsverbanden, met uitvoeringsbesluiten).
Deelname aan rechtspersonen
411
DE E L V I I I
5
HOOFDS TUK 5
ERZELFSTANDIGING - EEN V AFWEGINGSKADER
Het hier geschetste afwegingskader beperkt zich tot de eigenlijke verzelfstandiging. Delegatie van bevoegdheden en budgethouderschap komen dus niet aan bod, hoewel ook daarvoor een afwegingskader kan worden gemaakt. Dit kader is niet opgelegd en kan dus van provincie tot provincie verschillen. De meeste van de hier opgesomde elementen zullen wellicht in elke provincie, in deze of een andere vorm, terug te vinden zijn.
A
UITGANGSPUNT
Enkel taken die provinciaal van belang zijn, komen in aanmerking voor verzelfstandiging. Voor een algemene omschrijving van dat begrip: zie Deel I en VI. Specifiek voor externe verzelfstandiging geldt een decretaal vermoeden dat een aan een (bestaande of op te richten) rechtspersoon toe te vertrouwen taak van provinciaal belang is wanneer die rechtspersoon (autonoom provinciebedrijf of een rechtspersoon in privaatrechtelijke vorm) beantwoordt aan minstens een van volgende criteria (zie ook blz. 395): - een of meer van zijn organen bestaan voor meer dan de helft uit provincieraadsleden of leden van de deputatie of de leden van de organen worden voor meer dan de helft aangewezen of voorgedragen door deze personen; - de provincie of haar vertegenwoordigers beschikt over de meerderheid van de stemrechten in een of meer van zijn organen; - zijn financiële middelen vallen voor meer dan de helft ten laste van het provinciebudget. Zodra vaststaat dat een taak van provinciaal belang is, kan volgend vragenraster worden gevolgd.
B
VERZELFSTANDIGING VS. EIGEN BEHEER
o Gaat het over beleidsuitvoerende activiteiten die, afgezonderd van de centrale diensten, een reële samenhang vertonen?
412
Verzelfstandiging - een afwegingskader
HOOFDSTUK 5
DE E L V I I I
o Is er een voldoende “kritische massa” (aantal verrichtingen, bezoekers, omvang van de omzet, omvang van de organisatie …)? o Is een afzonderlijk beheer noodzakelijk (om wettelijke redenen, vanuit het oogpunt van flexibiliteit, inkomstenaanwending …)? o Draagt het hebben van een eigen, afzonderlijke identiteit wezenlijk bij tot de goede werking (klantenbinding, naambekendheid …)? o Gaat het over externe ondersteuning (bv. aan lokale overheden) die het best wordt afgescheiden van interne ondersteuning? o Zijn de verwachte prestaties voldoende meetbaar en kan op eenvoudige manier aan de rapporteringsverplichting worden voldaan? Waarbij telkens dient te worden nagegaan of aan deze (niet noodzakelijk cumulatieve) criteria niet kan worden voldaan in het geval van een exploitatie in eigen beheer, desgevallend gekoppeld aan budgethouderschap. Ook dient nagegaan te worden welke optie(s) kunnen bijdragen tot een administratieve vereenvoudiging.
C
EXTERNE VS. INTERNE VERZELFSTANDIGING
Voor externe verzelfstandiging komen volgende elementen daar bijkomend nog bij: o Is de afgezonderde rechtspersoonlijkheid noodzakelijk/wenselijk (subsidiëringsvoorwaarden, beheer van een afgezonderd patrimo nium, nood aan het inzetten van organisatiespecifiek personeel, motieven die verband houden met het fiscaal statuut van provincies t.o.v. dat van afgezonderde rechtspersonen, …)? o Wegen de voordelen op tegen de bijkomende exploitatiekosten (bestuurskost, eigen ondersteuning, …)? o Specifiek voor een autonoom provinciebedrijf (APB): wegen de voordelen op tegen de bijkomende decretale verplichtingen (het moeten opzetten van een systeem tot het voeren van een eigen Beleids- en Beheerscyclus, een systeem van interne controle …)?
Specifiek voor een PEVA in privaatrechtelijke vorm: hebben de andere deelnemers aan de rechtspersoon een reële inbreng (financieel, knowhow …), die niet kan worden opgevangen door het voorzien van bv. een adviesraad of gebruikersgroep?
Verzelfstandiging - een afwegingskader
413
DE E L V III
D
H OOFDSTUK 5
TRAPSGEWIJZE BEOORDELING
Het aantal bevestigende antwoorden op de vragen onder B en C geven dan een richting aan voor het maken van een keuze, die getrapt verloopt: o vooraleer over te gaan tot verzelfstandiging wordt nagegaan of deze een meerwaarde biedt t.o.v. taakuitvoering in eigen beheer; o vooraleer over te gaan tot externe verzelfstandiging wordt nagegaan of deze een meerwaarde biedt t.o.v. taakuitvoering in eigen beheer of in een intern verzelfstandigd agentschap; o vooraleer over te gaan tot externe verzelfstandiging in privaatrechtelijke vorm wordt nagegaan of deze een meerwaarde biedt t.o.v. taakuitvoering in eigen beheer of in een intern verzelfstandigd agentschap, of in een autonoom provinciebedrijf. In het geval van externe verzelfstandiging is deze bijzondere motivering bovendien expliciet decretaal opgelegd.
414
Verzelfstandiging - een afwegingskader
DE E L I X
De provincies en de hogere overheid
Hoofdstuk 1
Bestuurlijk toezicht
Hoofdstuk 2
Externe audit
HOOFDSTUK 1
1
DE E L I X
BESTUURLIJK TOEZICHT
De provincieraad kan het geschorste besluit intrekken of rechtvaardigen. De Vlaamse regering kan het besluit ten slotte vernietigen. Termijnen zijn hierbij in het oog te houden.
A
AUTONOMIE EN BESTUURLIJK TOEZICHT
De provincies en de gemeenten zijn niet “autonoom” in de etymologische zin van het woord, want ze maken de wet niet voor zichzelf; al treden ze in eerste plaats op, toch spreken ze niet het laatste woord. De wetten die de provinciale en de gemeentelijke instellingen regelen, moeten luidens artikel 162, tweede lid, 2° van de Grondwet de toepassing verzekeren van de bevoegdheid van de provincieraden en van de gemeenteraden voor alles wat van provinciaal respectievelijk gemeentelijk belang is, behoudens goedkeuring van hun handelingen in de gevallen en op de wijze bij de wet bepaald. Artikel 162, tweede lid, 6° van de Grondwet bepaalt anderzijds dat de wetten die de provinciale en de gemeentelijke instellingen regelen, moeten voorzien in het optreden van de toezichthoudende overheid of van de wetgevende macht om te beletten dat de wet wordt geschonden of het algemeen belang geschaad. Onder “bestuurlijk toezicht” wordt verstaan het geheel van de middelen waarover de toezichthoudende overheid beschikt, hetzij om de organen van de gedecentraliseerde diensten (i.c. de provincies en de gemeenten) te verplichten de wet na te leven en het algemeen belang te eerbiedigen, hetzij om hun onwilligheid te breken. De controle van de toezichthoudende overheid betreft dus zowel de opportuniteit of de overeenstemming met het algemeen belang als de wettigheid van de door provinciale en gemeentelijke bestuursorganen verrichte rechtshandelingen; ze reikt dus verder dan de macht van de rechter (bv. van de Raad van State) die enkel over de wettigheid van de rechtshandeling kan oordelen.
Bestuurlijk toezicht
417
DE E L I X
H OOFDSTUK 1
B REGELING VOOR DE PROVINCIES VAN HET VLAAMS GEWEST
a
Toepassingsgebied
Het Vlaams parlement en de Vlaamse regering zijn m.i.v. 1 januari 2002 respectievelijk bevoegd voor de organisatie en de uitoefening van het bestuurlijk toezicht op de handelingen van de provincies Antwerpen, Limburg, Oost-Vlaanderen, West-Vlaanderen en Vlaams-Brabant.
b
Bevoegdheid voor de organisatie van het bestuurlijk toezicht
Het Vlaams parlement kan regelend optreden voor de organisatie van het bestuurlijk toezicht op de handelingen waarvoor de gewesten of de gemeenschappen bevoegd zijn. De federale wetgever blijft bevoegd voor de organisatie van het specifiek bestuurlijk toezicht voor de aangelegenheden die tot de federale bevoegdheid behoren, bv. de uitvoering van de wet betreffende de civiele bescherming en het vervoer van radioactieve stoffen.
c
Bevoegdheid voor de uitoefening van het bestuurlijk toezicht
De Vlaamse regering is bevoegd voor de uitoefening van het bestuurlijk toezicht op de handelingen waarvoor de gewesten of de gemeenschappen specifiek bevoegd zijn. De federale overheid blijft bevoegd voor de uitoefening van het specifiek bestuurlijk toezicht op de handelingen waarvoor de federale overheid specifiek bevoegd is. Zo is de Koning bevoegd voor het uitoefenen van specifiek bestuurlijk toezicht op de aangelegenheden die betrekking hebben op het vervoer van radioactieve stoffen. Op grond van het besluit van de Vlaamse regering van 13 juli 2009 wordt het bestuurlijk toezicht op de Vlaamse provincies normaliter uitgeoefend door de Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegenheden. De Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegenheden is echter niet de exclusieve toezichthoudende minister. Elk lid van de Vlaamse regering heeft delegatie voor de uitoefening van het specifiek bestuurlijk toezicht over de ondergeschikte besturen voor de aangelegenheden waarvoor het bevoegd is op grond van het voormelde besluit van de Vlaamse regering van 13 juli 2009 tot bepaling van de bevoegdheden van de leden van de Vlaamse regering.
418
Bestuurlijk toezicht
HOOFDSTUK 1
d
DE E L I X
Algemene toezichtregeling ingevolge het Provinciedecreet van 9 december 2005
De regelen betreffende de organisatie en de uitoefening van het gewoon bestuurlijk toezicht op de handelingen van de provincies en de autonome provinciebedrijven, gelegen in het Vlaams Gewest, zijn opgenomen in het Provinciedecreet van 9 december 2005.
Art. 241, § 1
Als provincieoverheden worden beschouwd: de organen en de personeelsleden van de provincie en de autonome provinciebedrijven die een beslissing nemen. Wij bespreken hierna de regeling van het gewoon bestuurlijk toezicht op de handelingen van de provincieoverheden. M.i.v. 1 januari 2013 gebeuren de kennisgeving, verzending of opvraging tussen de provincieoverheid en de toezichthoudende overheid: 1) per aangetekend schrijven, 2) door afgifte tegen ontvangstbewijs of 3) op digitale wijze onder welbepaalde voorwaarden. M.i.v. 1 januari 2015 kan dit enkel nog op digitale wijze (B.Vl.Reg. 21 december 2012).
Art. 244, eerste lid
Voor de berekening van de toezichttermijn wordt de vervaldag in de termijn gerekend. Is die dag echter een zaterdag, een zondag of een wettelijke of decretale feestdag, dan wordt de vervaldag verplaatst naar de eerstvolgende werkdag.
Art. 244, derde lid
Op straffe van nietigheid wordt het besluit dat in het kader van het toezicht wordt genomen, uiterlijk de laatste dag van de voorgeschreven termijn verzonden.
Art. 244, vierde lid
Inwerkingtreding De regelen inzake het bestuurlijk toezicht in het Provinciedecreet zijn trapsgewijs in werking getreden op 1 januari 2006, op 1 januari 2007 en op 1 december 2012, behalve wat het toezicht betreft op de besluiten van de provincieraad tot vaststelling of wijziging van het meerjarenplan en het budget en de budgetwijzigingen. Het nieuwe toezicht op de besluiten tot vaststelling of wijziging van het meerjarenplan, het budget en de budget wijzigingen treedt in werking op 1 januari 2014, behalve voor de provincies die de nieuwe regels inzake planning en financieel beheer reeds toepasten m.i.v. 1 januari 2011.
Bestuurlijk toezicht
Art. 172 en 173
419
DE E L I X
H OOFDSTUK 1
1 ° Bes l iss ing en die v atb aar zi j n v o o r scho r si ng
Algemene schorsingsbevoegdheid van de Vlaamse regering Art. 248, § 1
De algemene schorsingsbevoegdheid is in het Provinciedecreet opgedragen aan de Vlaamse regering.
Art. 245, eerste lid
Van de besluiten van de provincieraad wordt binnen 20 dagen na het nemen van de besluiten een lijst met een beknopte omschrijving van de daarin geregelde aangelegenheden verzonden aan de Vlaamse regering.
Art. 245, tweede lid
Vanaf de dag van verzending aan de Vlaamse regering wordt de lijst met een beknopte omschrijving van de besluiten van de provincieraad gedurende minstens 20 dagen ter inzage gelegd van het publiek. Dezelfde lijst wordt gepubliceerd in het Bestuursmemoriaal.
Art. 246, § 1
Van volgende besluiten moet binnen dezelfde termijn van 20 dagen eveneens een kopie naar de Vlaamse regering verzonden worden: — de besluiten van de provincieraad betreffende de rechtspositieregeling van het provinciepersoneel; — de besluiten van de provincieraad betreffende het budget, de budgetwijzigingen en het meerjarenplan en de aanpassing van het meerjarenplan van de provincie; — de besluiten van de provincieraad betreffende de belastingen en de besluiten betreffende de retributies; — de besluiten van de provincieraad en van de deputatie betreffende de kosten die door dwingende en onvoorziene omstandigheden worden vereist; — de besluiten van de provincieraad betreffende de herschikking van de financiële lasten van opgenomen leningen; — de besluiten van de deputatie tot het aangaan van leningen; — de besluiten van de deputatie waarbij ze onder de eigen verantwoordelijkheid beslist zelf een positief visum te verlenen na weigering door de financieel beheerder en de besluiten van de deputatie om een betaling te bevelen na weigering van de betalingsopdracht door de provinciegriffier; — de besluiten van de raad van bestuur van het autonoom provinciebedrijf waarbij wordt afgeweken van de rechtspositieregeling van het provinciepersoneel; — de besluiten van de raad van bestuur van het autonoom provinciebedrijf betreffende retributies; — de rekeningen van de extern verzelfstandigde agentschappen; — de meerjarenplannen en budgetten van het autonoom provinciebedrijf.
Art. 246, § 2
420
Bestuurlijk toezicht
HOOFDSTUK 1
DE E L I X
De volgende besluiten van de provincieraad moeten binnen een termijn van 30 dagen aan de Vlaamse regering worden gestuurd: — de besluiten tot oprichting van een autonoom provinciebedrijf en tot vaststelling van de statuten en de statutenwijzigingen ervan; — de besluiten tot oprichting van of deelname aan een extern verzelfstandig agentschap in privaatrechtelijke vorm.
Art. 225, tweede lid Art. 227 Art. 238, § 3
De besluiten van de raad van bestuur van autonome provinciebedrijven tot oprichting, deelname aan of vertegenwoordiging in andere rechtspersonen moeten eveneens binnen een termijn van 30 dagen aan de Vlaamse regering worden gestuurd.
Art. 235, § 5
De toezichthoudende overheid (Vlaamse regering) kan ambtshalve de besluiten van alle provincieoverheden opvragen. In geval van klacht moet door de toezichthoudende overheid het desbetreffende besluit en het bijbehorende dossier worden opgevraagd.
Art. 247
De Vlaamse regering beschikt over 30 dagen om de uitvoering van de besluiten van een provincieoverheid te schorsen en om de provincieoverheid daarvan kennis te geven wanneer het besluit het recht schendt en/of een belang schaadt dat ruimer is dan het provinciaal belang. Als het een besluit betreft waarvan een afschrift aan de Vlaamse regering moet worden gezonden, wordt de schorsingstermijn op 50 dagen gebracht.
Art. 242 Art. 248, § 1
De voormelde termijn van 30 of 50 dagen gaat in op de derde dag die volgt op de verzending van de besluiten die verplicht moeten worden toegezonden of van de kennisgevingslijst of van de besluiten van een provincieoverheid die door de toezichthoudende overheid ambtshalve of na ontvangst van een klacht werden opgevraagd.
Art. 248, § 2
De termijn van 30 of 50 dagen wordt gestuit door de verzending van een aangetekende brief waarbij de toezichthoudende overheid een bepaald besluit, het dossier, bepaalde documenten of inlichtingen betreffende een bepaald besluit bij de provincieoverheid opvraagt. In dat geval beschikt de Vlaamse regering over een nieuwe termijn van 30 of 50 dagen om de uitvoering van het besluit te schorsen. Deze termijnen gaan in op de derde dag die volgt op de dag van de verzending van alle gevraagde gegevens.
Art. 248, § 3
De termijn van 30 of 50 dagen wordt eveneens gestuit door de aangetekende verzending van een klacht aan de toezichthoudende overheid op voorwaarde dat die verzending gebeurt binnen een termijn van 30 of 50 dagen naargelang het geval. Een nieuwe schorsingstermijn van 30 of 50 dagen gaat vervolgens opnieuw in bij het binnenkomen van de klacht.
Art. 248, § 4
Bestuurlijk toezicht
421
DE E L I X
H OOFDSTUK 1
Intrekking of rechtvaardiging van het geschorste besluit De provincieoverheid kan het geschorste besluit intrekken of rechtvaardigen. Dit moet gebeuren binnen een termijn van 60 dagen die ingaat op de derde dag die volgt op de verzending van het schorsingsbesluit aan de provincieoverheid.
Art. 249
Als de provincieoverheid het besluit waarvan de uitvoering is geschorst, gemotiveerd rechtvaardigt of aanpast, beschikt de Vlaamse regering over 30 dagen om tot vernietiging over te gaan. Deze termijn gaat in op de derde dag die volgt op de dag van de verzending van de rechtvaardigingsbeslissing aan de Vlaamse regering. Bij gebrek aan vernietiging binnen deze termijn is de schorsing opgeheven. Als binnen de voormelde termijn van 60 dagen geen besluit aan de Vlaamse regering wordt verzonden, wordt het besluit waarvan de uitvoering is geschorst, geacht nooit te hebben bestaan. Bijzondere schorsingsbevoegdheid van de Vlaamse regering voor besluiten tot vaststelling of wijziging van het meerjarenplan of het budget Art. 172, § 1 Art. 173, § 1
Naast de algemene schorsingsbevoegdheid ingeval het besluit van een provincieoverheid het recht schendt en/of een belang schaadt dat ruimer is dan het provinciaal belang, heeft de Vlaamse regering ook de bijzondere verplichting om de uitvoering te schorsen van de besluiten tot vaststelling of wijziging van het meerjarenplan, het budget of de budgetwijziging wanneer geen rekening werd gehouden met een aantal in het decreet bepaalde gegevens. Het meerjarenplan of de wijziging ervan kan eveneens beperkt worden tot een of meer onderdelen voor zover het evenwicht van het meerjarenplan niet in het gedrang wordt gebracht. Hetzelfde geldt in geval van schorsing van het budget of de budgetwijziging.
Art. 248, § 1
De Vlaamse regering geeft de provincieoverheid kennis van zijn schorsingsbesluit binnen 50 dagen, ingaande op de derde dag die volgt op de verzending van de voormelde besluiten aan de Vlaamse regering.
2 ° Bes l iss ing en die v atb aar zi j n v o o r v er ni eti gi ng
Algemene vernietigingsbevoegdheid van de Vlaamse regering Art. 248, § 1
422
De Vlaamse regering heeft een algemene vernietigingsbevoegdheid voor besluiten waarbij de provincieoverheden het recht schenden en/of een belang schaden dat ruimer is dan het provinciaal belang.
Bestuurlijk toezicht
HOOFDSTUK 1
DE E L I X
Het besluit van de provincieoverheid kan door de Vlaamse regering vernietigd worden, hetzij rechtstreeks zonder dat het besluit voorafgaandelijk is geschorst door de Vlaamse regering, hetzij na rechtvaardiging door de provincieoverheid van het geschorste besluit. De rechtstreekse vernietiging door de Vlaamse regering moet gebeuren binnen een termijn van 30 of 50 dagen naargelang het besluit enkel op de kennisgevingslijst moet worden vermeld of een afschrift van het besluit verplicht aan de Vlaamse regering moet worden toegezonden. Deze termijnen gaan in op de derde dag die volgt op de verzending van de kennisgevingslijst of van de besluiten die verplicht moeten worden toegezonden.
Art. 248, § 2
Deze termijnen kunnen gestuit worden volgens dezelfde modaliteiten die gelden voor de schorsing van de uitvoerbaarheid door de Vlaamse regering, maar in geval van schorsing van de termijn beschikt de Vlaamse regering over een termijn van 30 of 50 dagen om een besluit rechtstreeks te vernietigen naargelang het besluit enkel op de kennisgevingslijst moet worden vermeld of een afschrift van het besluit verplicht aan de Vlaamse regering moet worden toegezonden. Deze termijnen gaan in op de derde dag die volgt op de verzending van alle gevraagde gegevens.
Art. 248, § 3 en § 4
Ingeval de provincieoverheid het geschorste besluit rechtvaardigt, kan de Vlaamse regering het geschorste besluit vernietigen binnen een termijn van 30 dagen, ingaand op de derde dag die volgt op de verzending van de rechtvaardigingsbeslissing aan de Vlaamse regering. Bij gebrek aan vernietiging binnen deze termijn is de schorsing opgeheven.
Art. 249
Bijzondere vernietigingsbevoegdheid van de Vlaamse regering voor besluiten tot vaststelling of wijziging van het meerjarenplan of het budget De Vlaamse regering heeft ook de bijzondere verplichting om de besluiten te vernietigen waarbij de provincieraad, na een schorsing door de Vlaamse regering, het meerjarenplan of een wijziging ervan, het budget of een budgetwijziging opnieuw heeft vastgesteld wanneer geen rekening werd gehouden met een aantal in het decreet bepaalde gegevens. In dat geval neemt de Vlaamse regering maatregelen om het evenwicht van het meerjarenplan te herstellen of om het budget te doen passen in het meerjarenplan.
Art. 172, § 3 Art. 173, § 3
In geval van rechtstreekse vernietiging geeft de Vlaamse regering aan de provincieoverheid kennis van haar vernietigingsbesluit binnen 50 dagen, ingaande op de derde dag die volgt op de verzending van het desbetreffende besluit aan de Vlaamse regering.
Art. 248
In geval van een rechtvaardigingsbesluit na schorsing geeft de Vlaamse regering aan de provincieoverheid kennis van haar vernietigingsbesluit binnen 30 dagen, ingaande op de derde dag die volgt op de verzending van het rechtvaardigingsbesluit.
Art. 249
Bestuurlijk toezicht
423
DE E L I X
H OOFDSTUK 1
3 ° Bes l iss ing en onder w o r p en aan go ed keur i ng
In het Provinciedecreet is het aantal besluiten dat aan goedkeuring onderworpen is, zeer beperkt. Dit is het geval voor: Art. 225 Art. 227
— de besluiten van de provincieraad tot oprichting van autonome provinciebedrijven en de vaststelling van de statuten, alsmede van de statutenwijzigingen;
Art. 235
— de besluiten aan de raad van bestuur van autonome provinciebedrijven tot oprichting, deelname aan of vertegenwoordiging in andere rechtspersonen;
Art. 238
— de besluiten van de provincieraad tot oprichting van of deelname aan een extern verzelfstandigd agentschap in privaatrechtelijke vorm;
Art. 169
— de besluiten van de provincieraad tot vaststelling van de jaarrekening. De jaarrekening is onderworpen aan de goedkeuring van de Vlaamse regering; de goedkeuringstermijn is vastgesteld op 150 dagen ingaande op de derde dag die volgt op de verzending van het besluit. De andere besluiten zijn onderworpen aan de goedkeuring door de Vlaamse regering; ze heeft hiervoor een termijn van 100 dagen na de verzending van het besluit aan de Vlaamse regering. Opmerking Wij hebben er reeds op gewezen dat de besluiten die aan goedkeuring onderworpen zijn, wel rechtsgeldig bestaan maar niet uitvoerbaar zijn. Hieruit volgt dat door de goedkeuring het besluit volle rechtskracht verkrijgt, maar omgekeerd, dat door het uitblijven van de goedkeuring de toezichthoudende overheid (i.c. de Vlaamse regering) kan verhinderen dat de beslissing van de provinciale overheid uitwerking krijgt. Daarom hebben de wet- en de decreetgever in talrijke gevallen beslist dat het uitblijven van een beslissing van de toezichthoudende overheid − goedkeuring of niet-goedkeuring − tot gevolg heeft dat de beslissing stilzwijgend goedgekeurd is. In het Provinciedecreet van 9 december 2005 wordt een termijn van 100 dagen bepaald waarbinnen de Vlaamse regering al of niet haar goedkeuring
424
Bestuurlijk toezicht
HOOFDSTUK 1
DE E L I X
moet verlenen en haar beslissing moet versturen naar de provincieoverheid. Als de termijn van 100 dagen verstrijkt zonder dat de Vlaamse regering een beslissing heeft verstuurd, dan wordt de goedkeuring geacht te zijn verleend. 4 ° D w a ng toezicht ( bijzonder co mmi ssar i s en v er v angend o pt reden) Een vorm van vervangend optreden komt tot uiting in het aanstellen van een bijzonder commissaris. Dit kan geschieden door de Vlaamse regering na één schriftelijke ingebrekestelling.
Art. 253
De toezichthoudende overheid beschikt eveneens over een belangrijke bevoegdheid inzake het vervangend optreden. Dit komt voor de provincie tot uiting in de bevoegdheid vanwege de Vlaamse regering om, wanneer na de schorsing door de Vlaamse regering, het meerjarenplan of de wijziging ervan of het budget of de budgetwijziging door de provincieraad opnieuw is vastgesteld, maatregelen te nemen om het evenwicht van het meerjarenplan te herstellen of om het budget te doen passen in het meerjarenplan.
Art. 172, § 3 Art. 173, § 3
5 ° B es l iss ing na beroep
In het Provinciedecreet is voorzien in een beroep door een personeelslid bij een (gewestelijke) Beroepscommissie voor Tuchtzaken tegen een beslissing van de provincieoverheid waarbij een tuchtstraf wordt opgelegd of een preventieve schorsing wordt uitgesproken.
Art. 135 Art. 137
Het beroep schorst de tuchtbeslissing (maar niet de preventieve schorsing). M.i.v. 1 januari 2013 heeft de Beroepscommissie enkel een vernietigingsbevoegdheid en geen hervormingsbevoegdheid meer.
Bestuurlijk toezicht
425
426
Bestuurlijk toezicht
besluit tot vaststelling van de jaarrekening van de provincie
169
goedkeuring door Vl. regering
kennisgeving aan de Vl. regering binnen 20 dagen
Procedure
uitspraak binnen 60 dagen behoudens ev. verlenging met tweemaal 60 dagen
Procedure
besluit versturen binnen 150 dagen ontstentenis = goedkeuring
bij gewestelijke Beroepscommissie voor Tuchtzaken binnen 30 dagen
Beroep
Bevoegde overheid
aanstellende overheid (provincieraad, deputatie of provinciegriffier)
Onderwerp
Andere besluiten
preventieve schorsing en tuchtstraf
Bevoegde overheid
Decreet artikel
b
133-138
Onderwerp
Preventieve schorsing en tuchtstraffen
a
Decreet artikel
OVERZICHT VAN HET BESTUURLIJK TOEZICHT OP DE BESLUITEN VAN DE PROVINCIEOVERHEDEN INGEVOLGE HET PROVINCIEDECREET VAN 9 DECEMBER 2005
C
DE E L I X H OOFDSTUK 1
oprichting van autonome kennisgeving aan Vl. regering provinciebedrijven en binnen 30 dagen vaststelling van de statuten en de statutenwijzigingen goedkeuring door Vl. regering
besluit versturen binnen 100 dagen ontstentenis = goedkeuring
besluit versturen binnen 50 dagen ontstentenis = vaststelling is definitief
na schorsing door Vl. regering nieuwe vaststelling door provincieraad. Daarna vernietiging door Vl. regering en maatregelen om evenwicht te herstellen of budget in meerjarenplan te doen passen
225 227
besluit versturen binnen 50 dagen ontstentenis = vaststelling is definitief
schorsing door Vl. regering (facultatief of verplicht) of vernietiging door Vl. regering (facultatief of verplicht)
kennisgeving aan Vl. regering binnen 20 dagen
meerjarenplan en de wijzigingen ervan, budget en budgetwijzigingen
172 173
HOOFDSTUK 1
DE E L I X
Bestuurlijk toezicht
427
428
besluit van de raad van bestuur van autonome provinciebedrijven tot oprichting, deelname aan of vertegenwoordiging in andere rechtspersonen
oprichting van of deelname aan een extern verzelfstandigd agentschap in privaatrechtelijke vorm
lijst met beknopte omschrijving van provincieraadsbesluiten
diverse besluiten (zie art. 246)
235
238
Bestuurlijk toezicht
245
246
kopie van de besluiten aan Vl. regering binnen 20 dagen
kennisgeving aan Vl. regering binnen 20 dagen + inzage van het publiek gedurende 10 dagen
goedkeuring door Vl. regering
kennisgeving aan Vl. regering binnen 30 dagen
goedkeuring door Vl. regering
kennisgeving aan Vl. regering binnen 30 dagen
besluit versturen binnen 100 dagen ontstentenis = goedkeuring
besluit versturen binnen 100 dagen ontstentenis = goedkeuring
DE E L I X H OOFDSTUK 1
253
248 249
beslissing door Vl. regering
Vl. regering (hetzij rechtstreeks, hetzij na handhaving van een geschorst besluit)
vernietigingsbevoegdheid voor besluiten van de provincieoverheden
aanstelling van bijzondere commissaris
Vl. regering
schorsingsbevoegdheid voor besluiten van de provincieoverheden
uitdrukkelijke voorafgaande ingebrekestelling
ontstentenis = opheffing van de eventuele voorafgaande schorsing
vernietigingsbesluit versturen binnen 30 dagen (in geval van loutere kennisgeving op lijst) of 50 dagen (in geval van mededeling kopie of rechtvaardiging)
de beslissing van een provincieoverheid tot handhaving moet binnen 60 dagen aan de Vl. regering worden verstuurd ontstentenis = geschorst besluit wordt geacht nooit te hebben bestaan
schorsingsbesluit versturen binnen 30 dagen (in geval van loutere kennisgeving op lijst) of 50 dagen (in geval van mededeling kopie) ontstentenis = beslissing definitief
HOOFDSTUK 1
DE E L I X
Bestuurlijk toezicht
429
DE E L I X
H OOFDSTUK 2
2
EXTERNE AUDIT
Om de risico’s voor een bestuur zoveel mogelijk af te dekken, dient er een volwaardige controlepiramide te zijn, vertrekkende vanuit het hart van de organisatie en met de externe audit als sluitstuk. In beginsel controleert elk controleniveau het voorgaande. Single audit verhindert niet dat er diverse controle-instanties zijn, maar voorkomt dubbele controles aangezien men zich gaat baseren op voorgaande controles. Dit veronderstelt dat de controles voldoen aan een aantal kwaliteitseisen. Schema: controlepiramide
AO
IC IA EA AO: Administratieve organisatie IC: Interne Controle of organisatiebeheersing IA: Interne Audit EA: Externe Audit
A
BEGRIPSBEPALING
Een audit is een evaluatie door een deskundige instantie die niet betrokken was en dus onafhankelijk staat tegenover wat beoordeeld wordt. Het is een onafhankelijke zekerheids- en adviesverstrekkende activiteit. Het doel is om een meerwaarde te bieden en de werking van een organisatie te verbeteren. Audit kan objectief vaststellen of de organisatie haar middelen efficiënt en ef-
Art. 254
430
Externe audit
HOOFDSTUK 2
DE E L I X
fectief inzet om haar doelstellingen te bereiken. Dit gebeurt door systematisch de doeltreffendheid van het risico- en controlebeheer en de beleidsprocessen te evalueren en te verbeteren. Of we te maken hebben met een interne of een externe audit, hangt af van wie de audit aanstuurt. Een auditcomité dat de emanatie is van de raad van bestuur van de eigen organisatie, stuurt de interne audit aan. Daar waar men de rechtstreekse supervisie door de hiërarchische meerderen, de administratieve organisatie en de financiële rapportering van de organisatie door de band omschrijft als controle-elementen van eerste orde, wordt de interne audit dikwijls aangeduid als een controle van tweede orde. De eerstelijnscontroles zijn de verantwoordelijkheid van het lijnmanagement. De interne audit, als controle van tweede orde, staat in volstrekte onafhankelijkheid ten dienste van het management en bij uitbreiding van de hele organisatie. Audit onderzoekt en beoordeelt de effectiviteit en efficiëntie van het internecontrole- of organisatiebeheerssysteem. Een audit gaat m.a.w. na of de internecontrole- of beheersmaatregelen bestaan en aangepast zijn aan de aard en de omvang van de organisatie. Minstens zo belangrijk is of de adequaat bevonden maatregelen effectief worden toegepast in de praktijk. Een vroeger voorontwerp van het Provinciedecreet van de toenmalige minister van binnenlandse aangelegenheden Van Grembergen voorzag een verplichte interne audit. Het uiteindelijke Provinciedecreet bevat die verplichting niet. Het is trouwens verdedigbaar dat de provinciebesturen eerst investeren in een degelijke organisatiebeheersing en pas nadien overgaan tot de instelling van een interne audit. Een externe audit wordt uitgevoerd door personen die onafhankelijk zijn van de organisatie. Zij kunnen hun diensten op contractuele basis ter beschikking stellen of krachtens wettelijke bepalingen controle uitoefenen op de geauditeerde organisatie. De aansturing of het opdrachtgeverschap kan op diverse manieren ingevuld worden, maar alleszins extern aan de organisatie.
B
HET REKENHOF
Het Rekenhof oefent sinds jaar en dag de externe audit ten opzichte van de provincies uit. Artikel 180 van de Grondwet stelt dat het Rekenhof belast is met het nazien en het verevenen der rekeningen van het algemeen bestuur en van allen die tegenover de staatskas rekenplichtig zijn. Het Rekenhof stelt de rekeningen van de verschillende besturen van de staat vast. Deze principes zijn verder uitgewerkt in de Inrichtingswet van 29 oktober 1846 op het Rekenhof en in de Provinciewet. Belangrijk zijn vooral de (voorlopig?)
Externe audit
431
DE E L I X
H OOFDSTUK 2
niet opgeheven artikelen 66 (budgetadvies) en 112bis (Rekenhof controleert de rekeningen betreffende de ontvangsten en de uitgaven) van de Provinciewet en de artikels 5bis (Rekenhof kan zich alle nuttige documenten en inlichtingen laten verstrekken) en 8 (jurisdictionele bevoegdheid) van de inrichtingswet. Het Rekenhof adviseert het meerjarenplan en het budget van de provinciebesturen. Het controleert de rekeningen en sluit de beheers- en eindrekeningen van de provinciale rekenplichtigen af. Verder verricht het Rekenhof een controle op de wettigheid en de regelmatigheid van de uitgaven en de ontvangsten van de provincies en controleert het de goede besteding van de gelden.
C
DE VLAAMSE EXTERNE AUDIT
Het Provinciedecreet onderwerpt de provincies aan een externe audit. De externe audit moet het sluitstuk worden van de nieuwe beleids- en beheerscyclus. Voor wat betreft het Provinciedecreet bevat Titel VIII, hoofdstuk II ‘Externe audit’ de algemene definitie en opdrachtomschrijving van de externe audit.
Art. 254
De externe audit zoals vastgelegd in het Provinciedecreet en in de andere organieke decreten is evenwel moeilijk haalbaar en evenmin wenselijk. De bepalingen inzake externe audit in de organieke decreten die niet behoren tot Titel VIII, Hoofdstuk II werden dan ook, in het kader van de herziening van de organieke decreten in 2012 geschrapt. De artikels van het betrokken hoofdstuk zelf werden aangepast door het zogenaamde Auditdecreet. De externe audit voor de lokale en provinciale overheden wordt op een andere wijze ingevuld. De volgende opdrachten zijn prioritair voor de nieuwe entiteit Audit Vlaanderen: 1) Een evaluatie van het systeem van interne controle van de betrokken lokale en provinciale overheden. Hieronder ressorteert ook het formuleren van aanbevelingen tot verbetering van het organisatiebeheersingssysteem. Audit Vlaanderen kan daartoe financiële audits, overeenstemmings- en operationele audits uitvoeren en daarover rapporteren. De audits hebben meer in het bijzonder betrekking op: a) het bereiken van de opgelegde doelstellingen en het effectieve en efficiënte beheer van risico’s; b) de naleving van regelgeving en procedures; c) de betrouwbaarheid van de financiële en beheersrapportering; d) de effectieve en efficiënte werking van de diensten en het efficiënt inzetten van de middelen; e) de bescherming van de activa en de voorkoming van fraude;
432
Externe audit
HOOFDSTUK 2
DE E L I X
2) Op eigen initiatief of op verzoek van derden forensische audits (fraudeonderzoeken) uitvoeren en daarover rapporteren. Men rapporteert minstens aan de provincieraad bij een audit van de provincie en minstens aan de raad van bestuur bij een audit van een autonoom provinciebedrijf. De entiteit is gemachtigd om alle bedrijfsprocessen en activiteiten te onderzoeken. Audit Vlaanderen wordt voor de externe audit van de lokale en provinciale besturen aangestuurd door een apart auditcomité, waarin de VVP vertegenwoordigd is. De opdrachten van de externe audit hebben een andere invalshoek en finaliteit dan het administratieve toezicht. Het administratieve toezicht gaat, zij het meestal via een algemeen toezicht op klacht, de wettigheid van de beslissingen na én speelt, via de controle op de budgetten en de goedkeuring van de rekeningen, een belangrijke rol in de lokale financiën. Audit Vlaanderen moet respect betonen voor het principe van de single audit, wat inhoudt dat dubbele controles worden vermeden. Als er reeds een sluitende vorm van kwaliteitsborging, risicobeheersing of auditering gebeurt, kan de externe audit hier immers verder op bouwen. Het audituniversum van Audit Vlaanderen behelst onder meer de provincies en de autonome provinciebedrijven. De lokale besturen zullen voor 50% moeten bijdragen aan de kostprijs van de nieuwe Vlaamse externe audit. In de praktijk wordt dit gecompenseerd door een recurrente afhouding op het bedrag van het Gemeentefonds (45% van de kostprijs) en het Provinciefonds (5%). Het is de bedoeling dat tijdens een startfase elk bestuur, waaronder elke Vlaamse provincie, minstens één keer tijdens de legislatuur wordt geauditeerd. In eerste instantie voert Audit Vlaanderen een aantal organisatie- en thema-audits uit bij de BBC-piloten. Audit Vlaanderen heeft een leidraad ‘organisatiebeheersing’ uitgewerkt voor de lokale en provinciale besturen. Het is een instrument van zelfevaluatie, waarmee men de interne werking kan beoordelen. Voor Audit Vlaanderen is het bovendien de basis voor de organisatieaudits.
Externe audit
433