PERINATALE ACTIVITEITEN IN VLAANDEREN 2003
Redactie H. Cammu, G. Martens, K. De Coen, C. Van Mol, P. Defoort
vzw Studiecentrum voor Perinatale Epidemiologie (SPE)
INHOUD
Woord vooraf............................................................................................................................................... Organogram............................................................................................................................................... 1 Gegevens .................................................................................................................................................. 2 Definities: laten we elkaar goed begrijpen ............................................................................................... 4 1 Het jaar 2003 in cijfers.................................................................................................................... 5 2 Aantal geboortes in Vlaanderen..................................................................................................... 7 3 Evolutie van pariteit en geslacht.................................................................................................... 9 4 Leeftijd van de moeder bij de verlossing.....................................................................................11 5 Hoe ontstaat de zwangerschap ...................................................................................................13 6 Evolutie van het aantal meerlingzwangerschappen ...................................................................14 7 Duur van de zwangerschap .........................................................................................................16 8 Geboortegewicht...........................................................................................................................17 9 Ligging van het kind......................................................................................................................19 10 Inleiding van de baring .................................................................................................................22 11 Epidurale analgesie......................................................................................................................23 12 Wijze van verlossing.....................................................................................................................25 13 Episiotomie ...................................................................................................................................32 14 Aangeboren misvormingen ..........................................................................................................33 15 Perinatale sterfte...........................................................................................................................34 16 Neonatale pathologie....................................................................................................................42 17 Maternale sterfte...........................................................................................................................51 18 Tien “Eye catchers”......................................................................................................................53 19 Aanvraag studies..........................................................................................................................54 20 Gepubliceerde werken .................................................................................................................56 21 Colofon..............................................................................................................................................
WOORD VOORAF
Voor u ligt het zeventiende jaarverslag van het Studiecentrum voor Perinatale Epidemiologie. Zoals ieder jaar bevat het een heleboel perinatale gegevens over alle ziekenhuisgeboorten afkomstig van de 72 Vlaamse kraamafdelingen (+ AZ-VU Brussel). Tevens registreerden we 462 thuisbevallingen. Een gelegenheid om erop te wijzen dat dit niet zo vanzelfsprekend is, wanneer je bedenkt dat de data op vrijwillige basis worden verzameld, geregistreerd en ingezonden door alle betrokken gynaecologen, pediaters en vroedvrouwen, en de verwerking gebeurt door een minimaal aantal fulltime werkende mensen, zijnde directeur Ing. G. Martens en zijn team van twee secretaressen. Het bewijst dat de blijvende motivatie van de beroepsgroepen en alle betrokkenen bij de werking van het SPE om van de SPE-registratie een bruikbare peilmeter en werkinstrument te maken. Over de tijd verkrijgen we op die manier een consistente trendwatch van het obstetrisch en perinataal gebeuren in onze regio. De samenstelling van het jaarrapport is gelijk aan dat van vorig jaar. Het opzet is nog steeds: het verslag moet leesbaar en praktisch zijn. Af en toe worden verloskundige items vergeleken met die van het jaar 1991. Zoals vorig jaar hebben we het verslag afgerond met een aantal “eye-catchers”. De SPE-registratie krijgt immers pas volop zin, als we die ook naar een praktische feedback kunnen vertalen. De SPE-gegevens zijn haast een vast onderdeel geworden van groots opgezette Europese epidemiologische projecten. Waartoe deze samenwerking kan leiden vindt u in de rubriek “gepubliceerde werken”. Tenslotte past het in een woord vooraf om eenieder te bedanken die heeft bijgedragen tot het totstandkomen van het jaarrapport.
Prof. dr. H. Cammu Voorzitter Wetenschappelijke Commissie SPE
Prof. dr. P. Defoort Voorzitter SPE
ORGANOGRAM
Raad van Bestuur
Dagelijks Bestuur
Wetenschappelijke Commissie
Gynaecologen Dr. A. Bekaert Prof. Dr. H. Cammu Dr. L. De Baene Dr. G. De Bock (p) Dr. G. Debruyne (s) Prof. Dr. P. Defoort (v) Prof. Dr. M. Hanssens
Dr. G. De Bock Dr. G. Debruyne Prof. Dr. P. Defoort Prof. Dr. H. Devlieger
Gynaecologen Dr. A. Bekaert Prof. Dr. H. Cammu (v) Prof. Dr. L. De Catte Prof. Dr. P. Defoort Prof. Dr. R. Derom Dr. B. De Vree Dr. G. Donders Dr. W. Gyselaers Prof. Dr. M. Hanssens Prof. Dr. Y. Jacquemyn Dr. G. Page Dr. A. Pexters Prof. Dr. B. Spitz Prof. Dr. M. Temmerman
Verwerkingscentrum Ing. G. Martens (d) Mevr. V. De Bolle Mej. S. Vermeren
Pediaters Prof. Dr. H. Devlieger (o) Prof. Dr. E. Eggermont Dr. G. Hendrickx Dr. G. Janssens
Pediaters Dr. K. Allegaert Dr. A. Casaer Dr. F. Cools Dr. K. De Coen Prof. Dr. H. Devlieger Dr. I. Harrewijn Dr. Ph. Jeannin Dr. L. Mahieu Prof. Dr. P. Vanhaesebrouck Dr. P. Van Laer Dr. C. Vanhole Dr. C. Van Mol Informatici Ing. G. Martens Lic. G. Van Maele
v = voorzitter o = ondervoorzitter p = penningmeester s = secretaris d = directeur
Vroedvrouwen Mevr. J. Michielsen Mevr. G. Sioncke
1
GEGEVENS
Het SPE gebruikt twee dossiers: het obstetrisch en perinataal dossier en het neonataal dossier. In geval van een transfer van de baby naar een neonatale afdeling, dan worden beide dossiers aan elkaar gekoppeld. Het obstetrisch en perinataal dossier bevat 34 items: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20. 21. 22. 23. 24. 25. 26. 27. 28. 29. 30. 31. 32. 33. 34.
partusnummer geboortedatum van de moeder postcode geboorten voor deze zwangerschap (aantal en datum laatste bevalling) keizersnede bij een vorige zwangerschap pariteit ontstaan van de zwangerschap (spontaan of medisch begeleide voortplanting) hypertensie in deze zwangerschap diabetes (zo ja, type) HIV meerlingzwangerschap (zo ja, het aantal kinderen) duur zwangerschap bij bevalling (zeker of schatting) ligging van het kind stuitligging: poging tot externe versie inductie van de baring epidurale analgesie groep B streptococcen kolonisatie intrapartale toediening van GBS profylaxe geboortedatum geboortetijdstip wijze van verlossing episiotomie hoofdindicatie sectio geboortegewicht geslacht Apgar 1, 5 minuten beademing van de pasgeborene aangeboren misvormingen transfer naar N*- en / of NIC-dienst doodgeboren (indien doodgeboren: overleden vóór of tijdens partus) vroeg-neonatale sterfte (zo ja, datum en uur overlijden) classificatie doodsoorzaak maternale morbiditeit maternale sterfte
2
Het neonataal dossier bevat 19 items: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19.
niccode ziekenhuiscode partusnummer geboortedatum van het kind geboortedatum van de moeder transfer opname datum reden(en) van opname endotracheale beademing intracraniële bloeding convulsies ernstige infecties acute longziekten aangeboren misvormingen ontslagdatum kind bestemming van het kind toestand bij ontslag gegevens bij overlijden kind classificatie doodsoorzaak
Bij het opstellen van deze lijst van items wordt rekening gehouden met 1. de aanbevelingen van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en de Fédération Internationale de Gynécologie et d’Obstétrique (FIGO). 2. het KB van 17.06.99 dat de registratie van de doodgeborene bepaalt. 3. de omzendbrief van de minister van justitie van 10.06.99. De aangifte van een levenloos geboren kind mag slechts door de burgerlijke stand geacteerd worden indien de geboorte tenminste zes maanden na de conceptie plaatsvond (180 dagen regel). Deze omzendbrief kan een onderschatting inhouden van het aantal foetale sterfgevallen tussen de 22ste en 2628ste zwangerschapsweek, aangezien er geen verplichting bestaat om deze doodgeboren kinderen aan te geven bij de burgerlijke stand.
3
DEFINITIES: LATEN WE ELKAAR GOED BEGRIJPEN
Verlossing Geboorte van één of meer kinderen met een gewicht van = 500 gram uit één moeder. Geboorte Geboorte van één kind, levend of dood, van = 500 gram of van = 22 weken. Zijn het gewicht en de zwangerschapsduur onbekend dan geldt een lengte van = 25 cm als criterium. Pariteit Het aantal verlossingen die een vrouw heeft doorgemaakt. Vroeggeboorte Bevalling voor de 37ste zwangerschapsweek. Laag geboortegewicht Geboorten met een geboortegewicht < 2 500 gram. Foetale sterfte Ieder doodgeboren kind van = 500 gram. Vroeg-neonatale sterfte Overlijden van een levend geboren kind van = 500 gram, v??r de 8ste dag na de geboorte. Perinatale sterfte De som van de foetale sterfte en de vroeg-neonatale sterfte. Neonatale sterfte Overlijden van een levend geboren kind van = 500 gram, vanaf de 8ste dag tot en met de 28ste dag na de geboorte. Post-neonatale sterfte Overlijden van een levend geboren kind van = 500 gram, vanaf de 29ste dag tot en met de 365ste dag na de geboorte. Zuigelingensterfte Overlijden van een levend geboren kind van = 500 gram binnen het 1ste levensjaar.
4
1
HET JAAR 2003 IN CIJFERS
In 2003 hebben opnieuw alle 72 kraamklinieken uit het Vlaamse Gewest (+ AZ-VUB) aan de registratie deelgenomen. Het SPE beschikt eveneens over gegevens van 462 thuisbevallingen. Tabel 1.1: Verlossingen = 500 g (vrouwen)
%
aantal (N = 59 253)
98,1 1,9 -
58 110 1 131 12
47,2 52,8
27 950 31 303
90,6 4,1
53 669 2 455
hypertensie ja
4,8
2 871
diabetes ja
1,4
819
0,1
66
duur zwangerschap 20 – 31 weken 32 – 36 weken = 37 weken
1,3 6,1 92,6
781 3 594 54 875
inleiding baring
30,0
17 762
epidurale analgesie
64,4
38 142
wijze van verlossing vaginaal sectio caesarea
81,7 18,3
48 435 10 818
eenlingen tweelingen drielingen pariteit nulli multi ontstaan zwangerschap spontaan Medisch Begeleide Voortplanting
HIV ja
5
Tabel 1.2: Geboorten = 500 g (pasgeborenen)
%
aantal (N = 60 406)
eenlingen tweelingen drielingen
96,2 3,7 0,1
58 110 2 260 36
ligging baby hoofd stuit dwars
94,1 5,4 0,5
56 814 3 281 306
wijze van geboorte spontaan vacuümextractie forceps sectio stuit vaginaal
70,0 9,7 1,0 18,9 0,3
42 293 5 884 608 11 427 194
geboortegewicht < 1 500 gram 1 500 – 2 499 gram = 2 500 gram
1,2 6,2 92,7
720 3 718 55 968
51,1 48,9
30 844 29 561
1,6
991
transfer neonatologie N* NIC
13,9 4,4
8 368 2 645
perinatale sterfte foetale sterfte vroeg-neonatale sterfte perinatale sterfte
0,47 0,21 0,68
285 124 409
geslacht mannelijk vrouwelijk misvorming ja
6
2
AANTAL GEBOORTES IN VLAANDEREN
In vergelijking met de eerste (grotendeels volledige) registratie van 1991 daalde het aantal geboortes in Vlaanderen over de voorbije dertien jaar met 14 %. 2003 toonde een zeer bescheiden vermeerdering (0,6 %) van het aantal geboorten. Tabel 2.1: Evolutie van de geboorten en verlossingen in Vlaanderen
geboorten
verlossingen
% registratie
1991
67 143
66 082
95,5
1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003
63 851 63 372 63 550 63 599 62 222 61 349 62 128 60 813 60 048 60 406
62 637 62 133 62 304 62 376 61 038 60 190 60 993 59 750 58 841 59 253
99,7 99,9 100 100 100 100 100 100 100 100
70000
65000
60000
55000
50000 1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
Figuur: Evolutie van de verlossingen in Vlaanderen
7
Vooral West-Vlaanderen (- 16 %) ontgroent. Antwerpen groeit en heeft nu meer verlossingen dan tien jaar terug. Tabel 2.2: Evolutie van de verlossingen per provincie (aantallen)
A L O W B
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
18 863 7 629 14 505 12 923 8 596
18 755 7 638 14 588 12 406 8 656
18 598 7 589 14 806 12 307 8 726
18 809 7 744 14 722 12 231 8 671
18 524 7 420 14 422 11 893 8 371
18 378 7 364 14 176 11 460 8 446
18 750 7 299 14 354 11 619 8 502
18 336 7 301 13 942 11 308 8 385
18 556 7 125 13 428 11 046 8 242
18 983 7 119 13 643 10 827 8 219
A = Antwerpen / L = Limburg / O = Oost-Vlaanderen / W = West-Vlaanderen / B = Vlaams-Brabant
20000 18000 16000 14000
A L O W B
12000 10000 8000 6000 4000 2000 0 1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
Figuur: Evolutie van de verlossingen per provincie
8
3
3.1
EVOLUTIE VAN PARITEIT EN GESLACHT
Pariteit
De verdeling van de pariteit verandert omzeggens niet doorheen de jaren. Tabel 3.1: Pariteit (2003)
%
aantal (N = 59 253)
1 2
47,2 34,3
27 950 20 331
3 4 5 =6
12,4 3,8 1,3 1,1
7 321 2 245 725 681
Tabel 3.2: Evolutie van de pariteit (%)
nullipare multipare
1994 1995 1996
1997 1998
1999
2000 2001
2002
2003
45,5 54,5
46,2 53,8
46,9 53,1
46,7 53,3
47,3 52,7
47,2 52,8
45,9 54,1
45,7 54,3
46,2 53,8
46,1 53,9
9
3.2
Geslacht
De verhouding pasgeboren jongens versus meisjes zit gebetonneerd op 51 % en 48 %. De minieme schommelingen spelen zich af achter de komma. Tabel 3.3: Evolutie van het geslacht van de pasgeborene (%)
? ?
1994 1995 1996
1997 1998
1999
2000 2001
2002
2003
51,6 48,4
51,2 48,8
51,1 48,9
51,2 48,8
51,4 48,6
51,1 48,9
51,3 48,6
51,2 48,8
51,6 48,4
51,3 48,6
52 51 50 49 48 47
mannelijk vrouwelijk
46 1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
Figuur: Evolutie van het geslacht van de pasgeborene
10
4
LEEFTIJD VAN DE MOEDER BIJ DE VERLOSSING
Zeven op de tien vrouwen zijn tussen 25 en 34 jaar ten tijde van hun verlossing. Eén op drieënveertig is geen 20 en één op acht is 35 jaar of ouder. In 1991 was op één op vijftig jonger dan 20 en één op zestien 35 jaar of ouder. Een kleine duizend (965) vrouwen bevallen op of na hun 40ste jaar. In 1991 bevielen vijfhonderd en twee vrouwen op of na hun 40ste. Tabel 4.1: Indeling volgens leeftijd van de moeder bij de verlossing (2003)
%
aantal (N = 59 253)
< 20
2,3
1 368
20 – 24 25 – 29 30 – 34
15,3 37,4 33,0
9 061 22 185 19 530
35 – 39 40 – 44 = 45
10,4 1,6 0,1
6 141 925 40
45 37,4
40
33,0
35 30 25 15,3
20
10,4
15 10 5
2,3
1,7
0 < 20
20 – 24
25 – 29
30 – 34
35 – 39
>=40
Figuur: Indeling volgens leeftijd van de moeder (%)
11
De gemiddelde leeftijd van de moeder evolueert stilaan naar een evenwicht. Tienerzwangerschappen blijven stationair. Bij de multipare vrouw is 59 % de 30 voorbij. Tabel 4.2: Evolutie van de leeftijd bij de primipare vrouw (%)
1994 1995 1996
1997 1998
1999
2000 2001
2002
2003
< 20 20 – 24 25 – 29 30 – 34 35 – 39 40 – 44
3,7 26,9 49,7 16,4 3,0 0,3
3,6 24,9 50,2 17,6 3,3 0,3
4,1 23,7 50,0 18,4 3,4 0,4
3,9 22,5 50,3 19,3 3,6 0,4
3,9 21,9 50,0 20,1 3,8 0,4
4,1 22,5 47,8 20,6 4,5 0,5
4,3 22,6 46,9 21,1 4,7 0,5
4,6 22,6 45,6 21,5 4,7 0,6
4,1 22,0 44,6 23,5 5,0 0,6
4,3 22,3 43,8 24,0 5,0 0,7
gemiddelde
26,9
27,1
27,2
27,3
27,4
27,5
27,5
27,5
27,7
27,7
1994 1995 1996
1997 1998
1999
2000 2001
2002
2003
< 20 20 – 24 25 – 29 30 – 34 35 – 39 40 – 44
0,5 9,9 41,9 36,6 9,6 1,5
0.4 9.7 40.1 38.4 10.0 1.4
0,4 9,0 39,1 38,9 11,0 1,5
0.5 8.6 37.6 39.6 11.9 1.7
0,5 8,6 36,5 40,2 12,5 1,7
0.5 8.7 35.4 40.7 12.9 1.7
0,5 9,1 34,5 40,0 13,8 2,1
0.5 9.3 32.7 40.0 14.3 2.1
0,5 9,4 32,5 40,5 14,6 2,3
0,5 9,1 31,8 40,9 15,2 2,5
gemiddelde
29,9
30,1
30,3
30,4
30,5
30,6
30,7
30,7
30,8
30,9
Tabel 4.3: Evolutie van de leeftijd bij de multipare vrouw (%)
12
5
HOE ONTSTAAT DE ZWANGERSCHAP?
Bij één vrouw op vierentwintig (4,1 %) treedt de zwangerschap op na een infertiliteitsbehandeling. Iets meer dan één derde van alle meerlingzwangerschappen (36 %) is een gevolg van medisch begeleide voortplanting. Tabel 5.1: Ontstaan van de zwangerschap (2003)
eenlingzwangerschap
meerlingzwangerschap
(N = 58 110) % aantal
(N = 1 143) % aantal
totaal zwangerschappen (N = 59 213) %
spontaan
91,2
52 995
59,0
674
90,6
hormonaal IVF ICSI KIE/KID
1,3 1,1 0,6 0,5
758 652 340 290
8,3 16,8 8,3 2,9
95 192 95 33
1,4 1,4 0,7 0,5
niet gevraagd
5,3
3 075
4,7
54
6,2
De voorbije zes jaar schommelt het aantal zwangerschappen ten gevolge van een infertiliteitstherapie rond de 4 %. Tabel 5.2: Evolutie van de medisch begeleide voortplanting (%)
1994 1995 1996
%
3,2
3,3
3,2
1997 1998
3,4
4,1
1999
4,3
2000 2001
3,9
4,2
2002
2003
3,9
4,1
13
6
EVOLUTIE VAN HET AANTAL MEERLINGZWANGERSCHAPPEN
Het procent tweelingen is, op vorig jaar na, het hoogste ooit. Het aantal drielingen is gehalveerd. De federale wet van 01.07.2003 koppelt de terugbetaling van IVF/ICSI aan het aantal embryo’s dat mag worden teruggeplaatst (één als de vrouw < 36 jaar; twee als de vrouw > 36 jaar). Minister Vandenbroucke voerde de wet in om het aantal meerlingen te doen dalen. Voor een evaluatie van deze wet is het nog te vroeg. Tabel 6.1: Evolutie van het aantal meerlingzwangerschappen
tweeling
drieling
%
aantal
%
aantal
1991
1,40
955
0,10
53
1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003
1,79 1,82 1,83 1,86 1,88 1,82 1,80 1,74 1,98 1,91
1 121 1 133 1 143 1 163 1 149 1 097 1 100 1 039 1 167 1 131
0,07 0,09 0,09 0,05 0,03 0,05 0,03 0,02 0,04 0,02
44 54 55 33 19 31 18 13 24 12
2 1,9 1,8 1,7 1,6 1,5 1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
Figuur: Evolutie van het aantal tweelingzwangerschappen (%)
14
Is de daling van het aantal meerlingen na IVF/ICSI een eerste, schuchter gevolg van de wet van 01.07.2003? Tabel 6.2: Evolutie van het aantal meerlingzwangerschappen naargelang de wijze waarop de zwangerschap ontstond (%)
1994 1995 1996
1997 1998
1999
2000 2001
2002
2003
spontaan
1,3
1,2
1,3
1,3
1,2
1,1
1,2
1,1
1,3
1,3
hormonaal
13,6
18,0
14,6
13,1
9,6
11,1
10,0
7,3
12,1
11,1
IVF/ICSI
29,4
30,9
32,3
29,9
28,2
28,9
27,6
25,9
25,4
22,4
40 35 35 30 30
25
25
20
h o rm o n a a l
20
IV F /IC S I
15
15
10
10
55
horm o n a a l
hormonaal IV F / ICSI
IVF/ICSI
00 1 9 9 4 1994 1995 1993
11995 9 9 6 11996 9 9 7 1 91997 9 8 1 91998 9 9 2 0 1999 0 0 2 0 02000 1 2 0 02001 2 2 0 0 32002
Figuur: Evolutie van het aantal meerlingzwangerschappen naargelang de wijze waarop de zwangerschap ontstond (%)
15
7
DUUR VAN DE ZWANGERSCHAP
De globale vroeggeboorte (< 37 weken) bedraagt 7,4 %. 6,3 % bij de eenling en 60,9 % bij de meerling. Eén eenlingbaby op honderd achttien wordt voor de 32ste zwangerschapsweek geboren. Bij de meerling is dat één op negen. Tabel 7.1: Zwangerschapsduur (2003)
eenlingbevalling (N = 58 110) % aantal
meerlingbevalling (N = 1 143) % aantal
< 28 28 – 31 6/7 32 – 36 6/7
0,3 0,5 5,5
179 290 3 210
3,8 6,7 50,3
44 77 575
= 37
93,7
54 428
39,1
447
Tabel 7.2: Evolutie van de zwangerschapsduur (%)
< 28 28 – 31 6/7 32 – 36 6/7 = 37
1994 1995 1996
1997 1998
1999
2000 2001
2002
2003
0,3 0,5 5,0 94,2
0,3 0,6 5,5 93,5
0,4 0,7 6,0 93,0
0,3 0,7 6,1 92,8
0,4 0,7 6,3 92,7
0,4 0,6 6,4 92,6
0,3 0,7 6,1 92,9
0,3 0,6 5,5 93,6
0,4 0,6 5,8 93,3
0,4 0,6 6,1 92,8
16
8
GEBOORTEGEWICHT
Kinderen met een laag geboortegewicht (< 2 500 gram) vertegenwoordigen 7,3 % van alle pasgeborenen. Eén eenlingbaby op negentien weegt geen 2 500 gram bij geboorte en één op honderd vierentwintig weegt geen 1 500 gram. Bij de meerlingen zijn de cijfers dramatisch: zes op de tien wegen geen 2 500 gram bij geboorte en één op negen haalt de 1 500 gram niet. Tabel 8.1: Geboortegewicht (2003)
eenlingen (N = 58 110)
meerlingen (N = 2 296)
%
aantal
%
aantal
500 – 999 1 000 – 1 499
0,4 0,4
221 248
4,5 6,4
104 147
1 500 – 1 999 2 000 – 2 499
0,9 3,6
508 2 084
16,0 33,1
367 759
2500 – 2999 3000 – 3499 3500 – 3999 4000 – 4499 = 4500
17,3 40,0 29,0 6,0 1,0
10 045 23 256 16 824 4 350 575
29,0 9,3 1,5 -
666 214 35 3 1
17
Het geboortegewicht volgt de evolutie van de zwangerschapsduur. Tabel 8.2: Evolutie van het geboortegewicht (%)
< 1 500 1 500 – 2 499 = 2 500
1994 1995 1996
1997 1998
1999
2000 2001
2002
2003
0,9 5,6 93,4
1,2 5,7 93,1
1,2 5,9 92,9
1,1 5,7 93,2
1,2 6,2 92,7
1,2 6,2 92,7
1,1 5,8 93,1
1,1 5,6 93,3
1,1 5,8 93,1
1,1 5,9 92,9
Onder de 1 000 gram geboortegewicht bedraagt de perinatale sterfte één op twee. Boven de 2 500 gram is ze nog slechts één op vijfhonderd tachtig. Tabel 8.3: Geboortegewicht en perinatale sterfte (‰ ) (2003)
eenlingen
meerlingen
< 1 000
foetaal vroeg-neonataal
317 285
202 229
1 000 – 1 499
foetaal vroeg-neonataal
194 35
41 28
1500 – 2 499
foetaal vroeg-neonataal
22 9
10 2
= 2 500
foetaal vroeg-neonataal
1,2 0,5
2 2
18
9
9.1
LIGGING VAN HET KIND
Eenlingverlossing
Tabel 9.1: Ligging van de eenling (2003)
hoofd stuit dwars
9.2
%
aantal (N = 58 115)
95,1 4,6 0,3
55 255 2 690 165
Tweelingverlossing
Tabel 9.2: Geslacht van de tweelingen (2003)
9.3
kind I
kind II
%
aantal (N = 1 143)
? ?
? ?
32,8 31,1
375 355
? ?
? ?
19,7 16,4
225 188
kind I
kind II
887 226 30
671 361 108
Ligging van de tweelingen
Tabel 9.3: Ligging van de tweelingen (2003)
hoofdligging stuitligging dwarsligging
19
9.4
Stuitligging
In 2003 werden in Vlaanderen 282 eenlingen (10 %) in stuitligging vaginaal verlost. De overige 90 % werd met een keizersnede geboren. Voor de meerlingen is dit drievierde met keizersnede en één vierde spontaan vaginaal. Tabel 9.4: Wijze van verlossing bij stuitligging (2003)
eenlingen (N = 2 689)
meerlingen (N = 592)
% 10,5 89,5
% 25,2 74,8
vaginaal sectio
Tabel 9.5: Evolutie van de frequentie van sectio caesarea bij stuitligging (%)
1994 1995 1996
1997 1998
1999
2000 2001
2002
2003
primair secundair
52,7 14,4
52,1 15,1
50,6 18,1
52,0 18,9
56,7 16,4
59,6 15,8
68,1 16,5
68,1 16,5
69,6 15,6
68,6 18,3
totaal
64,0
67,2
68,7
70,9
73,0
75,4
84,6
84,6
85,2
86,9
20
De perinatale sterfte ligt vier keer hoger bij de stuit dan bij de hoofdligging. Dat komt omdat de stuitligging vaker gezien wordt bij de prematuur geboren baby en bij de pasgeborene met een congenitale misvorming. Tabel 9.6: Perinatale sterfte bij stuitligging (2003)
eenlingen (N = 2 689)
foetaal vroeg-neonataal
meerlingen (N = 592)
%
aantal
%
aantal
1,7 0,9
45 23
2,0 0,9
12 5
Tabel 9.7: Geslachtsverdeling bij stuitligging (2003)
? ?
%
aantal (N = 3 281)
45,8 54,2
1 504 1 777
21
10
INLEIDING VAN DE BARING
Bij drie vrouwen op tien wordt de baring ingeleid. De spreiding van de inductie van de baring varieert naargelang de kraamkliniek van 14,6 % tot 44,8 %.
INDUCTIE VAN DE BARING 80 70 60 50 40 30 20 10 0 0
5
10
15
20
25
30
35
40
45
50
Procent inductie van de baring
Figuur: Spreiding van de inductie in 2003 (%) De inductiepercentages zijn redelijk stabiel doorheen de jaren. Dit geldt zowel voor het gemiddelde als voor de uitersten. Tabel 10.1: Evolutie van de frequentie van de inleiding van de baring (%)
1994 1995 1996
1997 1998
1999
2000 2001
2002
2003
inductie
30,3
30,0
29,2
30,9
31,3
31,9
30,3
30,7
30,1
30,0
laagst hoogst
15,6 46,0
15,5 51,0
15,4 52,7
16,2 49,9
16,4 47,6
16,4 48,6
15,6 45,0
19,1 46,7
16,6 43,6
14,6 44,8
22
11
EPIDURALE ANALGESIE
Vierenzestig vrouwen op honderd maken gebruik van de epidurale verdoving. Epidurale analgesie is verkrijgbaar in alle 72 Vlaamse kraamklinieken. Er is een ruime spreiding van de toepassing van deze techniek (van 22 % tot 86 %) naargelang de kliniek.
EPIDURALE ANALGESIE 80 70
Rangplaats ziekenhuis
60 50 40 30 20 10 0 0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100
Procent epidurale analgesie
Figuur: Spreiding van de epidurale analgesie in 2003 (%) In de jaren 90 kende de epidurale een opmars van 32 % (1991) naar 61 %. Vanaf 2000 tot 2003 is de toename zeer miniem. Tabel 11.1: Evolutie van de frequentie van de epidurale analgesie (%)
1994 1995 1996
1997 1998
1999
2000 2001
2002
2003
epidurale
43,7
48,2
51,6
55,0
58,1
61,3
61,7
62,7
63,2
64,4
laagst hoogst
13,3 75,3
17,5 76,1
17,3 79,6
17,3 82,8
23,3 85,2
22,0 83,9
19,5 84,5
19,7 83,1
20,5 87,0
21,9 86,1
23
Ten tijde van de keizersnede maken bijna negen van de tien vrouwen de geboorte van hun kind bewust mee. Tabel 11.2: Evolutie van de frequentie van epidurale naargelang de wijze van verlossing (%)
vaginale partus
secundaire sectio
primaire sectio
42,4 43,9 50,1 50,7 56,5 57,0 60,0 58,0 58,5 59,3
69,8 73,6 74,2 77,5 82,4 84,7 85,4 86,3 85,7 87,8
72,7 75,7 79,2 81,7 82,5 84,6 85,6 86,1 84,8 86,3
1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003
100
75
50
25 vaginaal
sec.sec.
sec.prim.
0 1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
Figuur: Evolutie van de frequentie van epidurale naargelang de wijze van verlossing (%)
24
12
12.1
WIJZE VAN VERLOSSING
Algemeen
Eén vrouw, zwanger van een eenling, bevalt zeven keer op tien op eigen kracht. Eén op negen wordt instrumenteel verlost. 17,6 % ondergaat een keizersnede. Eén vrouw, zwanger van een meerling, bevalt vier keer op tien op eigen kracht. Eén op vijftien wordt instrumenteel verlost en in meer dan de helft van de gevallen (51,5 %) wordt een sectio verricht. Tabel 12.1: Wijze van verlossing (2003)
eenlingen (N = 58 110)
meerlingen (N = 2 296)
%
N
%
N
spontaan vacuümextractie forceps geassisteerde stuit
71,3 9,9 1,0 0,2
41 407 5 748 590 121
38,6 5,9 0,8 3,2
886 136 18 73
sectio primair sectio secundair
10,3 7,3
5 999 4 245
31,3 20,2
719 464
12.2
Vacuümextractie + forceps
De toepassing van de vacuümextractie/forceps is in een constant dalende lijn sinds meer dan tien jaar. Tabel 12.2: Evolutie van de frequentie van vacuümextractie / forceps bij alle geboorten (%)
1994 1995 1996
1997 1998
1999
2000 2001
2002
2003
vacuümextractie forceps
12,3 1,6
12,5 1,5
12,6 1,5
12,3 1,4
12,3 1,4
11,6 1,3
11,0 1,3
10,5 1.2
10,3 1,1
9,7 1,0
totaal
13,9
13,9
14,1
13,7
13,7
12,9
12,3
11,7
11,4
10,7
25
12.3
Sectio caesarea
In 2003 werden 17,6 % van alle eenlingen en 51,5 % van alle meerlingen per sectio verlost. Het globale sectiocijfer bedraagt 18,3 %. In de 72 kraamklinieken varieert het sectiopercentage van 9,1 % tot 27,6 %. a. Sectio caesarea
WIJZE VAN VERLOSSING - SECTIO 80 70 60 50 40 30 20 10 0 8
10
12
14
16
18
20
22
24
26
28
Procent sectio
Figuur: Spreiding van het sectiopercentage in 2003 Dystocie en stuitligging zijn de belangrijkste redenen om tot een sectio over te gaan. Tabel 12.3: Indicatie voor sectio bij alle verlossing (2003)
repeat-sectio foeto-pelviene disproportie (dystocie) foetaal lijden liggingsafwijking + andere
%
aantal
18,4 30,8 12,7 26,1
1 994 3 332 1 370 2 827
26
Een vrouw loopt de hoogste kans om door middel van een sectio verlost te worden wanneer haar baby in stuit ligt (86,9 %). Tabel 12.4: Sectiofrequentie naar gelang de aard van de zwangerschap (2003)
%
aantal
eenling meerling
17,6 51,6
10 244 1 184
stuitligging
86,9
2 850
zwangerschap < 33 w zwangerschap < 37 w
46,2 37,6
438 1 912
geboortegewicht < 1 500 g geboortegewicht < 2 500 g
48,1 41,3
346 1 832
Een baby die tussen 28 en 32 weken oud is of tussen 1 000 en 1 500 gram weegt heeft een grotere kans om via de keizersnede dan via de vaginale weg geboren te worden. Tabel 12.5: Sectiofrequentie naargelang de zwangerschapsduur (2003) (%)
< 28 28 – 31 6/7 32 – 36 6/7 = 37
eenlingen
meerlingen
25,5 51,7 29,9 16,7
31,8 56,6 55,8 47,1
27
Tabel 12.6: Sectiofrequentie naargelang geboortegewichtsklassen (2003) (%)
eenlingen
meerlingen
38,9 54,8 34,2 16,6
40,4 55,8 55,1 47,8
< 1 000 1 000 – 1 500 1 500 – 2 499 = 2 500
b. Hoe bevallen vrouwen met een sectio caesarea in de voorgeschiedenis? Eén op drie vrouwen met een sectio in de voorgeschiedenis bevalt deze keer vaginaal. Dat was ook zo in 2001 en 2002. Tabel 12.7: Sectio in de voorgeschiedenis (2003)
2001 aantal
52,7 12,1 28,0 7,2
4 593 2 422 557 1 284 330
ja prim. sectio sec. sectio spontaan vac.ext./for.
2002
%
2003
%
aantal
54,8 11,0 27,6 6,6
4 500 2 465 497 1 240 298
%
aantal
52,5 12,6 28,3 6,5
4 517 2 373 571 1 279 294
28
c. Evolutie van de sectiopercentages in het voorbije decennium De voorbije tien jaar stijgt het sectiopercentage jaar na jaar aan een vrijwel constant tempo. Er is geen plateauvorming merkbaar. Tabel 12.8: Evolutie van de frequentie van sectio caesarea bij alle verlossingen (%)
1994 1995 1996
1997 1998
1999
2000 2001
2002
2003
primair secundair
8,3 5,0
8,3 5,3
7,9 6,1
8,3 6,4
8,9 6,2
9,2 6,3
9,6 6,8
10,2 6,8
10,8 7,0
10,7 7,5
totaal
13,3
13,6
14,0
14,6
15,1
15,6
16,4
17,1
17,7
18,3
20
15
10
5 primair
secundair
totaal
0 1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
Figuur: Evolutie van de frequentie van sectio caesarea bij alle verlossingen (%)
29
Het verschil in sectiopercentage tussen de kraamkliniek met de hoogste en de laagste waarde bedraagt sinds 1995 een factor drie. Tabel 12.9: Evolutie van de spreiding van sectio caesarea in verschillende kraamklinieken (%)
laagste % hoogste %
1994 1995 1996
1997 1998
1999
2000 2001
2002
2003
6,9 25,2
8,2 26,5
7,3 25,9
11,1 26,5
10,1 27,0
8,7 24,7
9,1 27,6
2000 2001
2002
2003
7,4 23,1
7,9 24,0
9,0 27,7
d. Evolutie van de sectiofrequentie Sinds 1991 (10,9 %) is de sectiofrequentie bij eenlingen met 61 % gestegen. Tabel 12.10: Evolutie van de frequentie van sectio caesarea bij eenlingen (%)
1994 1995
1996
1997 1998
1999
primair secundair
8,0 4,8
8,0 5,1
7,5 6,0
8,0 6,1
8,5 6,0
8,8 6,2
9,2 6,6
9,8 6,7
10,3 6,8
10,3 7,3
totaal
12,8
13,1
13,5
14,1
14,5
15,0
15,8
16,5
17,1
17,6
20 18 16 14 12 10 8 6 4 2
primair
secundair
totaal
0 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003
Figuur: : Evolutie van de frequentie van sectio caesarea bij eenlingen (%) 30
Sinds 1991 (37,7 %) is de frequentie van keizersneden bij meerlingen toegenomen met 38 %. Tabel 12.11: Evolutie van de frequentie van sectio caesarea bij meerlingen (%)
1994 1995 1996
1997 1998
1999
2000 2001
2002
2003
primair secundair
26,4 12,9
27,3 14,2
25,1 16,5
24,1 18,8
29,6 16,2
30,6 16,7
29,9 18,9
36,2 14,6
31,8 15,5
31,3 20,2
totaal
39.2
41.5
41,7
42,9
45,8
47,2
48,8
49,8
47,3
51,6
60 50 40 30 20 10 primair
secundair
totaal
0 1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
Figuur: Evolutie van de frequentie van sectio caesarea bij meerlingen (%)
31
13
EPISIOTOMIE
In Vlaanderen is men gul met de episiotomie. Toch is er stilaan een trend naar minder episiotomieën. Voor het eerst zijn er meer multipare vrouwen zonder dan met een knip verlost. Tabel 13.1: Episiotomie (2003)
%
ja nullipare vrouw multipare vrouw neen
aantal
63,0 79,6 49,1
30 519 17 611 12 908
37,0
17 901
Tabel 13.2: Evolutie episiotomie (%)
2001
2002
2003
nullipare vrouw multipare vrouw totaal
82,2 56,3 68,2
81,3 51,8 65,4
79,6 49,1 63,0
inductie arbeid spontane arbeid
69,6 67,5
66,4 64,9
63,4 62,8
epidurale analgesie geen epidurale
74,7 59,5
72,7 55,1
70,1 52,6
vacuümextractie / forceps
88,4
90,3
88,9
spontane partus
61,9
61,3
59,0
32
14
AANGEBOREN MISVORMINGEN
In het totaal werden negenhonderd eenennegentig misvormingen geregistreerd, dit is 1,6 % van alle geboorten. Bij één kind kan meer dan één misvorming worden vastgesteld, vandaar dat de som van de aantallen hoger ligt dan negenhonderd eenennegentig. Tabel 14.1: Specifieke geboorteafwijkingen (2003)
%
aantal
spina bifida anencefalie hydrocefalie gespleten lip / verhemelte anale imperforatie reductie ledematen hernia diafragmatica omfalocele / gastroschisis
0,02 < 0,01 0,04 0,13 0,02 0,04 0,02 0,02
10 3 25 79 15 25 15 11
overige afwijkingen van zenuwstelsel en sensorium gastro-intestinale tractus urogenitale tractus hart en longen spieren en skelet craniofaciaal complex multiple congenitaal chromosomaal andere
0,04 0,10 0,25 0,35 0,22 0,05 0,08 0,12 0,50
27 65 149 212 131 29 47 72 302
33
15
15.1
PERINATALE STERFTE
Algemeen
De perinatale sterfte bedraagt 6,8 ‰ , en includeert zowel foetale als vroeg-neonatale sterfte van kinderen met een geboortegewicht van meer dan 500 gram. Wanneer enkel wordt rekening gehouden met de groep van baby’s met een geboortegewicht van meer dan 1 000 gram daalt de perinatale sterfte van 6,8 ‰ naar 4,2 ‰ . Tabel 15.1a: Overzichtstabel perinatale sterfte (2003)
= 500 g (N= 60 406) aantal ‰
= 1000 g (N= 60 081) aantal ‰
foetaal vroeg-neonataal
285 124
4,7 2,1
192 62
3,2 1,0
perinataal
409
6,8
254
4,2
Binnen de groep met een geboortegewicht 500 - 999 gram zijn er 93 foetaal overleden en tweeënzestig vroeg-neonataal wat resulteert in een perinatale sterfte van 155 of 477 ‰ , en dit op een totaal van driehonderd vijfentwintig geboorten. Tabel 15.1b: Overzichtstabel perinatale sterfte (2003)
500 – 999 g (N= 325) aantal
‰
foetaal vroeg-neonataal
93 62
286 267
perinataal
155
477
34
Sinds 1991 is de perinatale sterfte gedaald van 8,4 % naar 6,8 % in 2003. De vroeg-neonatale sterfte is sterker gedaald dan de foetale sterfte. Sinds 2000 is de perinatale sterfte zo goed als status quo gebleven. Cijfers kunnen afwijkend zijn met de rapporten van vorig jaar. Dit komt door correcties verkregen door de administratie van Volksgezondheid na het verschijnen van het rapport. Tabel 15.2: Evolutie van de perinatale sterfte in de voorbije tien jaar (= 500 g) (‰ )
foetaal
vroeg-neonataal
perinataal
1991
5,5
3,0
8,4
1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003
4,6 5,3 5,0 5,3 4,3 4,8 4,4 4,7 4,6 4,7
2,7 2,8 2,8 2,5 2,8 2,5 2,3 2,3 2,1 2,1
7,2 8,1 7,7 7,8 7,1 7,3 6,7 7,0 6,7 6,8
9 8 7 6 5 4 3 2 1
foetaal
vroeg-neonataal
perinataal
0 1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
Figuur: Evolutie van de perinatale sterfte in de voorbije tien jaar (= 500 g) (‰ )
35
15.2
Doodsoorzaak
De doodsoorzaak van de pasgeborene is in de voorbije jaren min of meer dezelfde gebleven. Aangeboren misvormingen blijven de belangrijkste doodsoorzaak. In 12 % van de gevallen wordt als doodsoorzaak “onbekend” opgegeven. In 25 % van de gevallen wordt er melding gemaakt van “normale gevormde baby’s”, terwijl er in hetzelfde percentage van de gevallen sprake is van “duidelijke congenitale malformatie”. Tabel 15.3: Procentuele verdeling van de perinatale sterfte naar gelang de doodsoorzaak (alle geregistreerde geboorten = 500 g)
1994 1995 1996
1997 1998
1999
2000 2001
2002
2003
normaal gevormde (gemacereerde) doodgeb
16,7
16,5
13,4
15,5
18,6
16,9
21,1
21,9
24,6
25,4
aangeboren misv.
21,3
22,2
22,0
20,7
23,0
20,9
23,7
25,1
24,0
23,7
laag geboortegewicht
10,8
10,5
8,1
8,4
12,9
10,8
9,3
7,3
9,5
9,3
hypertensieve zwverwik & mat. ziekte
2,6
4,3
3,3
4,2
4,4
2,5
1,0
4,4
2,6
2,7
loslating van de placenta
7,2
7,0
7,3
6,8
8,0
8,5
7,9
6,8
5,7
5,4
asfyxie en/of trauma
5,9
8,0
13,6
10,0
4,6
5,4
7,7
6,8
5,2
6,4
andere specifieke oorz.
15,4
16,0
19,3
19,9
18,6
19,8
15,0
18,5
16,0
14,7
onbekend
20,2
15,6
13,0
13,7
9,9
15,3
12,0
9,2
12,9
12,2
36
15.3
Perinatale sterfte in functie van het geslacht
Tabel 15.4: Evolutie van de perinatale sterfte volgens geslacht over de voorbije tien jaar (‰ )
foetaal
1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003
15.4
?
?
vroeg-neonataal ? ?
5,1 5,9 5,3 5,3 4,5 5,5 4,5 5,0 4,2 4,6
4,0 4,5 4,6 5,2 4,4 4,0 4,2 4,4 4,7 4,9
2,7 3,5 3,3 2,9 2,9 2,7 2,2 2,5 2,2 2,3
perinataal
2,7 2,1 2,2 2,1 3,0 2,2 2,4 1,6 1,8 1,8
?
?
7,7 9,4 8,6 8,3 7,3 8,2 6,7 7,5 6,4 6,8
6,6 6,6 6,8 7,3 7,4 6,2 6,5 6,0 6,5 6,7
Perinatale sterfte bij één- versus tweeling
Het risico op perinatale sterfte bij tweelingen is beduidend hoger dan bij de eenling (29,2 ‰ tegenover 5,9 ‰ bij eenlingen). Men brengt het er nog steeds beter vanaf, als eenling dan als twee- of meerling om nog te zwijgen over de morbiditeit. Uiteraard is dit een vorm van de oververtegenwoordiging van de tweeling bij de laaggeboortegewichten en de prematuren. Tabel 15.5: Perinatale sterfte in absolute aantallen voor geboortegewicht = 500 g (2003)
eenling
tweeling
(N = 58 110)
A-kind B-kind (N = 2 296)
foetaal vroeg-neonataal perinataal
245 97 342
‰
5,9
16 10 26
24 17 41
29,2
37
Tabel 15.6: Perinatale sterfte volgens het geslacht (2003) (‰ )
? ?
foetaal
vroeg-neonataal
perinataal
4,6 4,9
2,3 1,8
6,8 6,7
In de voorbije tien jaar zien we een lichte daling van het sterftecijfer van een éénling. Bij een tweeling is het sterftecijfer erg wisselend van jaar tot jaar. Tabel 15.7: Evolutie van de perinatale sterfte van eenlingen en tweelingen (= 500 g) (‰ )
1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003
eenlingen
tweelingen
6,2 7,1 6,8 6,8 6,3 6,7 6,0 6,0 5,7 5,9
30,7 30,4 28,1 33,7 27,0 20,5 25,5 26,5 30,1 29,2
38
15.5
Perinatale sterfte in functie van de zwangerschapsduur
Eén baby op twee jonger dan jonger dan 28 weken overleefde niet (perinatale sterfte 52,1 %). Eens 28 weken zwangerschapsduur daalde het sterfterisico aanzienlijk. Tabel 15.8: Perinatale sterfte volgens zwangerschapsduur (2003) (‰ )
zwangerschapsduur (w)
foetaal
vroeg-neonataal
perinataal
< 28 w
292
333
528
28-31 w 32-36 w
131 17
36 5
163 22
= 37 w
1,3
0,5
1,8
De voorbije tien jaar is de perinatale sterfte duidelijk afgenomen. Tabel 15.9: Evolutie van de frequentie van perinatale sterfte (‰ ) bij zwangerschapsduur (weken)
zwangerschapsduur (w)
< 28 28 – 31 32 - 36 = 37
1994 1995 1996
1997 1998
1999
2000 2001
2002
2003
609 232 35 2,1
600 208 27 1,8
580 184 27 2,5
498 141 27 2,0
528 113 18 2,3
528 163 22 1,7
612 212 33 2,6
610 186 30 2,5
635 149 25 2,2
595 159 24 1,9
39
15.6
Perinatale sterfte in functie van het geboortegewicht
In de laagste gewichtsklasse (500 - 999 gram) is de perinatale sterfte één op twee. Van 1 000 – 1 499 gram daalt het sterfterisico naar één op zes. Eens de pasgeborene meer dan 1 500 gram weegt bedraagt de sterftekans één op achttien, boven de 2 500 gram is dat nog één op vijfhonderd vijfennegentig. Tabel 15.10: Perinatale sterfte volgens gewichtsklassen (2003) (‰ )
geboortegewicht (g)
500 – 999 1 000 – 1 499 1 500 – 1 999 2 000 – 2 499 = 2 500
foetaal
vroeg-neonataal
perinataal
286 139 41 12 1,2
267 32 15 4 0,5
477 167 56 15 1,7
De perinatale sterfte is de voorbije tien jaar het meest significant gedaald bij de pasgeborene van 1 500 – 2 499 gram. Tabel 15.11: Evolutie van de frequentie van perinatale sterfte (‰ ) bij laag geboortegewicht (gram)
geboortegewicht (g)
500 – 999 1 000 – 1 499 1 500 – 1 999 2 000 – 2 499 = 2 500
1994 1995 1996
1997 1998
1999
2000 2001
2002
2003
593 208 84 19 2,0
591 188 57 21 2,3
529 156 67 22 1,8
485 157 50 15 2,2
488 136 52 13 2,0
477 167 56 12 1,7
580 210 68 24 2,4
569 194 56 24 2,4
560 172 50 17 2,1
542 181 50 14 1,7
40
15.7
De foeto-infantiele sterfte
Deze cijfers zijn door de samenwerking van de administratie van Volksgezondheid en het SPE en bevatten het officieel aangegeven sterftecijfer. Omdat de registratie betrekking heeft op het eerste levensjaar zullen gegevens van 2003 pas bekend zijn in 2005. Eén baby op tweehonderd eenenveertig sterft in de buik van de moeder. Eén levend geboren baby op vijfhonderd zevenentwintig sterft in de eerste week na de geboorte. Eén levend geboren baby op tweehonderd achtentwintig sterft in het eerste jaar na de geboorte. Eén geboren baby op honderd zeventien sterft vanaf hij 500 gram weegt in de moederschoot tot één jaar na de geboorte. Tabel 15.12: Foeto-infantiele sterfte
2001 (N = 60 790) aantal ‰
2002 (N = 60 043) aantal ‰
foetale sterfte vroeg-neonatale sterfte
247 134
4,1 2,2
249 114
4,1 1,9
perinatale sterfte
381
6,3
363
6,0
zuigelingensterfte foeto-infantiele sterfte
267 514
4,4 8,5
263 512
4,4 8,5
Foeto-infantiele sterfte
KZuigelingensterfte indersterfte Foetaal
Neonataal
Postneonataal
Perinataal vroeg
500 g
7 dagen
laat
vroeg
2 8 dagen
laat
6 maanden
1 jaar
Geboorte
Zwangerschap
Postnatale perio d e
Figuur: Tijdvakken van sterfte
41
16
NEONATALE PATHOLOGIE
In 2003 werden er 11 013 kinderen opgenomen (18,2 %) op N*- of NIC-dienst, waarvan 10 162 neonatale registratieformulieren werden gekoppeld aan het obstetrische luik (92 %). 16.1
Aantal opnames op de afdeling neonatologie
Net als vorig jaar blijkt bijna één kind op zes na geboorte opgenomen te worden op een afdeling neonatologie (N*/NIC). Eén kind op drieëntwintig levendgeborenen wordt opgenomen op een dienst intensieve zorgen neonatologie. Tabel 16.1: Neonatale opname (2003)
%
aantal
N* NIC
13,9 4,4
8 368 2 645
totaal
18,2
11 013
Bekijken we de globale opname over de voorbije tien jaar dan is er trend naar meer opnames op een dienst neonatologie. Van 16,5 % in 1994 naar 18,2 % in 2003. Het is wellicht interessant om op zoek te gaan naar een onderliggende oorzaak hiervan. Tabel 16.2: Evolutie van de neonatale opnames
totaal
1994 1995 1996
1997 1998
1999
2000 2001
2002
2003
16,5
16,6
16,7
17,1
17,9
18,2
16,7
17,1
17,3
17,1
In de groepen met geboortegewicht = 1 500 gram en zwangerschapsduur = 32 weken zien we in de voorbije vijf jaar geen verschuivingen in de transferverhoudingen naar N* of NIC (tabel 15.2). De laatste twee jaar worden pasgeborenen < 1 500 gram en < 32 weken duidelijk frequenter opgenomen op de NIC-dienst. Dit hangt samen met de toename van het aantal antenatale of intra-uteriene transfers. Zwangerschapsleeftijd, meer dan geschat geboortegewicht zijn wellicht bepalend in verband met beslissing tot al dan niet prenataal transfert.
42
Tabel 16.3: Evolutie neonatale transfer naar N* of NIC in functie van geboortegewicht (gram) en zwangerschapsduur (weken) in % (ten opzicht van levendgeborenen van zelfde categorie)
1999 N* NIC
2000 N* NIC
2001 N* NIC
2002 N* NIC
2003 N* NIC
500 - 999 1000 - 1499 1500 - 2499 = 2500
5,5 17,7 58,1 10,1
82,5 81,0 24,5 1,8
9,7 14,6 60,6 10,4
80,5 82,9 23,7 2,0
0,5 11,4 59,2 10,2
87,2 86,3 23,7 2,2
4,1 9,6 58,2 10,7
82,7 88,8 25,5 2,2
3,0 12,6 56,5 11,2
84,2 84,5 26,2 2,1
< 28 28 – 31 32 – 36 = 37
4,2 10,0 52,4 10,1
80,6 86,2 22,9 1,6
7,2 11,8 53,4 10,3
82,5 87,1 21,0 1,8
1,1 6,6 51,1 10,3
83,0 91,8 22,7 2,0
2,2 4,9 51,4 10,7
79,9 92,5 23,6 2,0
2,5 4,1 51,1 11,1
81,4 93,3 24,7 1,9
16.2
Reden voor opname
Voor de hiernavolgende gegevens is het, door de manier van registreren, niet mogelijk om een opdeling te maken in N* en NIC. Alle opnames worden dan ook onder één noemer geplaatst. De meest voorkomende redenen voor opname zowel in 2003 als de voorbije vijf jaar blijven dezelfde. Tabel 16.4: Redenen van opname in N* en/of NIC-dienst (2003)
laag geboortegewicht (2500 gram) preterme geboorte (< 37 weken) respiratoire dysfunctie sectio algemeen hyperbilirubinemie circulatoire dysfunctie infectieus risico of bewezen infectie gastro-intestinale dysfunctie peripartale asfyxie metabole dysfunctie neurologische dysfunctie aangeboren misvormingen
%
aantal
30,6 29,0 26,7 25,9 14,2 10,3 5,8 5,7 4,9 4,1 3,4 2,5
3 105 2 949 2 718 2 634 1 441 1 051 588 584 498 420 350 250
43
Kijken we naar de groep opgenomen pasgeborenen met zwangerschapsduur = 37 weken (N=7 220) en selecteren we enkel de kinderen waar een unieke opnamereden werd vermeld (N=4 687) dan wordt het beeld enigszins anders. Tabel 16.5: Redenen van opname in N* en/of NIC-dienst (2003)
laag geboortegewicht (2500 gram) preterme geboorte (< 37 weken) respiratoire dysfunctie sectio algemeen hyperbilirubinemie circulatoire dysfunctie infectieus risico of bewezen infectie gastro-intestinale dysfunctie peripartale asfyxie metabole dysfunctie neurologische dysfunctie aangeboren misvormingen
%
aantal
8,8 0,3 14,5 24,1 16 5,4 3,6 2,2 2,8 1,9 1,4 1,2
411 16 678 1 130 748 253 169 103 129 90 67 58
Blijkt aldus dat de top 5 van opnameredenen voor de à terme neonaat opgemaakt wordt uit: sectio als partusmodus, hyperbilirubinemie, respiratoire dysfunctie, laag geboortegewicht en circulatoire dysfunctie. Het is bekend dat bij sectio vaker neonatale adaptatieverschijnselen voorkomen waarvoor dan een kortstondige observationele opname met monitoring nodig kan zijn. Op de totaliteit van het aantal à terme sectio’s betekent dit dat in Vlaanderen zo’n 10 % van deze pasgeborenen opgenomen worden. De evolutie over de laatste 3 jaar ziet u in tabel 16.6. Het aandeel van de opnames op basis van sectio bij de moeder neemt toe van één op vijf naar één op vier. Vergelijken we de absolute cijfers van opgenomen pasgeborenen na sectio op het totaal aantal sectio’s bij à terme populatie dan zien we een stijging van opname op neonatologie van 9 % naar 12,4 %.
44
Tabel 16.6: Evolutie van redenen van opname
2001
sectio algemeen hyperbilirubinemie respiratoire dysfunctie laag geboortegewicht circulatoire dysfunctie
16.3
2002
2003
%
N
%
N
%
N
19,6 17 15,3 10,6 5,1
775 674 607 420 201
22 15,7 13,8 9,9 5,4
967 690 609 438 239
24,1 16 14,5 8,8 5,4
1 130 748 678 411 253
Neonatale pathologie
Het behandelen van ademhalings- en infectieproblemen vergen het leeuwenaandeel van de neonatale zorgen. Tabel 16.7: Neonatale pathologie (2003)
aantal
acute longziekte ernstige infectie intracraniële bloeding convulsie
1 478 977 227 125
45
a. Acute longziekte Bij de acute longziekten vallen hyaliene membranenziekte (pathologie van de premature baby’s) en transiënte tachypnoe (vertraagde longvochtresorptie bij de à terme populatie) het meest op. Tabel 16.8: Acute longziekten: indeling (2003)
aantal
transiënte tachypnoe hyaliene membranenziekte pneumothorax + andere meconium aspiratie syndroom pneumonie congenitaal pneumonie verworven postasfyctisch longoedeem pleura-effusies inhalatiepneumonitis longhemorrhagie
542 503 136 71 69 30 27 26 11 6
b. Ernstige infectie Infecties treden in de meeste gevallen de eerste 72 uur op, waarbij het dan meestal gaat over veralgemeende infecties zonder duidelijke focus. Tabel 16.9: Ernstige infecties: types en locus (2003)
type
foetaal perinataal (< 72 u) nosocomiaal (> 72 u) onbekend
aantal
97 610 209 24
locus
sepsis onbekend pneumonie urineweginfectie huidinfectie enterocolitis andere locus meningitis osteïtis
aantal
315 97 76 28 26 22 19 10 1
46
c. Evolutie van de neonatale pathologie Hoe jonger en hoe lichter, hoe meer kans op longziekten, ernstige infecties, intracraniële bloeding en convulsies. De onderstaande tabellen (16.10 tot en met 16.13) laten de evolutie voor de incidentie van deze aandoening zien in functie van zwangerschapsleeftijd en gewicht van de pasgeborene. c.1 Evolutie incidentie longziekten Tabel 16.10: Evolutie incidentie van acute longziekte pasgeborene (%), in functie van het geboortegewicht en de zwangerschapsduur
geboortegewicht (gram) 500 – 999 1 000 – 1 499 1 500 – 2 499 = 2 500 zwangerschapsduur (weken) < 28 28 – 31 32 – 36 = 37
2001
2002
2003
82,9 64,9 15,6 9,3
77,4 68,6 16,7 9,9
74,0 52,0 15,6 9,1
83,0 72,8 18,3 7,4
87,8 72,0 18,8 8,1
82,0 62,1 17,1 7,7
c.2 Evolutie incidentie ernstige infectie Tabel 16.11: Evolutie incidentie ernstige infectie bij de pasgeborene (% )op de neonatale afdeling in functie van het geboortegewicht en de zwangerschapsduur
geboortegewicht (gram) 500 - 999 1 000 – 1 499 1 500 – 2 499 = 2 500 zwangerschapsduur (weken) < 28 28 – 31 32 – 36 = 37
2001
2002
2003
55,3 35,1 9,5 7,7
60,0 32,3 10,7 8,2
47,1 31,1 8,4 7,0
55,6 35,5 10,0 7,5
61,8 41,1 11,9 7,4
50,9 37,9 8,0 6,8
47
c.3 Evolutie incidentie intracraniële bloeding Tabel 16.12: Evolutie incidentie intracraniële bloeding bij de pasgeborene (% )in functie van het geboortegewicht en de zwangerschapsduur
2001
2002
2003
geboortegewicht (gram) 500 – 999 1 000 – 1 499 1 500 – 2 499 = 2 500
36,8 19,8 2,1 0,9
39,3 17,6 3,7 1,5
34,8 13,9 2,5 0,5
zwangerschapsduur (weken) < 28 28 – 31 32 – 36 = 37
43,0 20,2 1,7 0,9
35,9 20,2 3,4 1,3
43,7 14,6 2,0 0,5
c.4 Evolutie incidentie convulsies Tabel 16.13: Evolutie incidentie convulsies bij de pasgeborene (% )in functie van het geboortegewicht en de zwangerschapsduur
2001
2002
2003
geboortegewicht (gram) 500 – 999 1 000 – 1 499 1 500 – 2 499 = 2 500
4,6 3,6 1,1 1,1
6,5 4,4 1,1 1,3
7,4 2,1 0,7 1,1
zwangerschapsduur (weken) < 28 28 – 31 32 – 36 = 37
5,6 3,5 0,9 1,1
7,6 5,1 0,8 1,3
9,6 1,3 0,7 1,1
48
16.4
Restletsels bij de pasgeborene ten tijde van ontslag uit de neonatale afdeling
Afwijkend neurologisch gedrag komt voor in ongeveer 2,5 %, terwijl de andere sequelen onder de 1 % liggen. Tabel 16.14: Evolutie van de sequelen na opname op de neonatale afdeling in de voorbije drie jaar (%)
afwijkend neurologisch gedrag ROP = 3 virusstoornis (excl. ROP) neurosensorieel gehoordeficiet
16.5
2001
2002
2003
2,5 0,7 0,5 0,6
2,8 0,7 0,6 0,8
2,2 0,7 0,6 0,9
Verblijfsduur op de neonatale afdeling
Baby’s met een geboortegewicht van 2,5 kg of een zwangerschapsduur van groter of gelijk dan 37 weken blijven gemiddeld slechts een zestal dagen op de neonatale afdeling. De korte verblijfsduur van het merendeel à terme of mature kinderen, ten gevolge van mineure aanpassingsproblemen, compenseert de langere ligduur van bepaalde kinderen met majeure congenitale afwijkingen. Voor de preterme groep of de pasgeborenen met laag geboortegewicht komt het aantal opnamedagen gemiddeld overeen met het aantal dagen tot het bereiken van de à terme leeftijd. Tabel 16.15: Evolutie van de gemiddelde verblijfsduur in dagen op de neonatale afdeling bij de in leven blijvende pasgeborene met gekende ontslagdatum
2001 aantal gemiddelde pasgeb. verblijfsduur dagen
geboortegewicht (g) 500 – 999 1 000 – 1 499 1 500 – 2 499 = 2 500 zwangerschapsduur (w) < 28 28 – 31 32 – 36 = 37
2002 aantal gemiddelde verblijfsduur pasgeb. dagen
2003 aantal gemiddelde pasgeb. verblijfsduur dagen
85,4 45,2 18,3 5,7
( 108) ( 272) (2 474) (5 476)
74,3 47,5 19,0 5,8
( 104) ( 313) (2 627) (5 718)
74,7 46,9 18,4 5,6
( 119) ( 267) (2 693) (5 911)
88,0 45,9 16,6 6,2
( 81) ( 318) (2 587) (5 344)
77 4 47,2 17,1 6,3
( 78) ( 381) (2 764) (5 542)
82,1 46,1 17,1 6,0
( 83) ( 311) (2 865) (5 731)
49
Kijken we naar de groep met geboortegewicht tussen 1 000 en 1 499 gram, dan zien we ondanks de relatieve daling van het aandeel van respiratoire pathologie, hersenbloedingen en convulsies vanaf 2001 geen gelijkaardige daling in het gemiddeld aantal opnamedagen. Een graad van onderrapportering is mogelijk doordat de ontslagdatum op het SPE-formulier in sommige gevallen de doorverwijzingsdatum van N* naar NIC, of vice versa, is. Gegevens over de verdere opname kunnen op deze manier ontbreken. In 2003 bedroeg het totaal aantal opnamedagen van alle op de neonatale afdeling opgenomen pasgeborenen samen 107 310. In 2003 was er een daling tot 106 712. Dit ondanks de stijging van het totaal aantal opnames ten opzichte van vorig jaar. Tabel 16.16: Evolutie totaal aantal opname dagen op N*- / NIC-dienst bij in leven blijvende pasgeborene
2001
2002
2003
geboortegewicht (gram) 500 – 999 1 000 – 1 499 1 500 – 2 499 = 2 500
9 569 12 693 45 533 31 846
8 299 15 256 50 025 33 730
9 816 12 968 49 949 33 979
totaal
99 641
107 310
106 712
50
17
MATERNALE STERFTE
Tabel 17.1: Overzichtstabel maternale sterfte (2003)
leeftijd
pariteit
zw. duur
17 36 35 30
1 2 3 1
32 29 40 35
wijze van verlossing
doodsoorzaak
sectio primair spontaan vacuümextractie spontaan
hersenbloeding hersenthrombose toxische shock HELLP-syndroom
De incidentie van de maternale sterfte in Vlaanderen is vrij constant en bedraagt tenminste één sterfte per vijftienduizend zwangerschappen. Een aantal zwangere vrouwen overlijdt immers zonder dat de zwangerschap als zodanig is herkend of bij een medisch registratiesysteem is gemeld. Dit is met name vaker het geval voor vrouwen die thuis overlijden. De maternale sterfte is vergelijkbaar laag in de meeste geïndustrialiseerde landen. Daardoor is deze parameter ongeschikt om de kwaliteit van de verloskunde te bepalen.
51
Tabel 17.2: Overzichtstabel maternale sterfte jaar
leeftijd
wijze van verlossing
doodsoorzaak
1994
24 24 37
sectio secundair sectio secundair sectio primair
HELLP-syndroom, nier- en longcomplicaties embolie preeclampsie
1995
26 26 34 32
spontaan sectio primair spontaan sectio primair
pneumonie + ARDS longembolie longembolie verwikkelingen na ziekte van Crohn
1996
43 35 40
spontaan sectio primair spontaan
ARDS longembolie vruchtwaterembolie
1997
24 38 41 34 35
vacuümextractie sectio primair forceps spontaan vacuümextractie
longembolie vruchtwaterembolie uterusruptuur levercarcinoom stollingsstoornissen
1998
37 28
sectio secundair sectio secundair
stollingsstoornissen longembolie
1999
34 30 36
sectio secundair sectio primair sectio secundair
HELLP-syndroom acute leveratrofie preeclampsie
2000
32 37 41 35
vacuümextractie sectio primair spontaan spontaan
cardiomyopathie (hartritmestoornissen) multiple orgaan falen (sikkelcelanemie) DIC na uterusruptuur longembolie
2001
40 34 21 40 32 25
sectio primair sectio primair sectio secundair spontaan sectio primair sectio primair
melanoom (meta’s) vruchtwaterembolie encefalitis (herpes) longembolie cardiomyopathie TTP
2002
27 35 29 36 29 36 23
sectio secundair sectio primair sectio primair sectio secundair spontaan sectio primair sectio secundair
cardiomyopathie congenitale cardiopathie eclampsie stollingsstoornissen overleden thuis hersenembolie sepsis
2003
17 36 35 30
sectio primair spontaan vacuümextractie spontaan
hersenbloeding hersenthrombose toxische shock HELLP-syndroom
52
18
TIEN “EYE CATCHERS”
1. Het geboortecijfer in Vlaanderen lijkt voorlopig niet verder te dalen. Er is zelfs voor het eerst in vier jaar een lichte (+ 0,6 %) toename van het aantal geboorten. 2. De leeftijd waarop de vrouw in Vlaanderen haar eerste kind baart, blijft hoog (27,7 jaar) maar is voor het eerst in tien jaar niet verder opgelopen. Ook het aantal door het SPE geregistreerde tienerbevallingen stagneert. 3. Het aantal tweelingen is in vergelijking met het piekjaar 2002 gedaald. Het aantal drielingen is zelfs gehalveerd. Toch is er geen reden tot juichen want 2003 is het op één na (2002) jaar met het hoogste percentage tweelingen. Pas vanaf 2004 zal de weerslag van de nieuwe wetgeving omtrent IVF/ICSI wellicht zichtbaar worden. 4. Voor het zeventiende jaar op rij neemt het percentage keizersneden aan een constant tempo toe. Het bedraagt momenteel 18,3 %, 0,6 % maar dan vorig jaar en exact het dubbele van ons eerste registratiejaar 1987. Toch doet Vlaanderen het daarmee niet onaardig in Europa: alleen in Scandinavië en Nederland gebeuren minder sectio’s. 5. Het percentage kunstverlossingen (vacuümextractie, forceps) daalt sinds tien jaar constant. Het bedraagt 10,7 % in 2003, tien jaar geleden was dat nog 14,3 %. 6. Er is een voorzichtige trend merkbaar naar het minder toepassen van de episiotomie. Voor het eerst sinds de registratie zijn er meer multipare vrouwen zonder dan met een knip verlost. 7. Tegenover 2002 is er een zeer minieme (+0,1 %) toename van het percentage premature bevallingen: 7,4 % wordt te vroeg geboren. 8. De perinatale sterfte behoort in Vlaanderen tot de laagste van de wereld. Sinds 2000 is ook hier een stagnatie in incidentie merkbaar. Longproblemen en infecties bij baby’s met een laaggeboortegewicht blijven de twee hoofdbekommernissen van de neonatologen. 9. Het aantal opnames op een dienst neonatologie neemt toe over de voorbije tien jaar van 16,5 % naar 18,2 %. Dit is wellicht te wijten aan de toename van het aantal sectio’s. Deze laatste is immers een frequente reden van opname bij à terme pasgeborene. 10. De maternale sterfte is laag en bedraagt doorheen de jaren ongeveer één op vijftienduizend geboorten. Bij deze lage incidentie wordt het ontleden van elk geval afzonderlijk de enige manier om inzicht te verwerven in deze dramatische pathologie.
53
19
AANVRAAG STUDIES
aard van de aanvraag 1 Telling aantal bevallingen in 2002 + provincie Vaginale geboorte 99 – 00 – 01 (’s nachts / weekend / feestdagen) met 2 of zonder epidurale 3 Gemiddelde leeftijd moeders 2001 4 Tienerzwangerschappen in 2001 5 Episiotomie 2001 6 Lijst gynaecologen in Antwerpen 7 Geboorten in Oost-Vlaanderen 1988 – 89 –90 8 1995 – 96 in vergelijk met 2000 – 01 voor Genk (stuit <-> hoofd) 9 Oostvlaamse cijfers 10 Oost-Vlaamse en West-Vlaamse cijfers 11 Geboortecijfer in Vlaanderen 12 Cijfer in West-Vlaanderen 13 Tweelingen in de provincie Limburg 14 Singletons – twins – triplets 1991 - 2001 15 Diabetes in 2002 16 Perinatale sterfte: eenlingen en meerlingen 1991 - 1999 17 MBV en meerlingen per soort 18 Stuit – hoofd 1992 – 96 en 1997 – 01 19 Trisomie 1994 - 2001 20 Eenlingen in de provincie Limburg 1997 - 2001 21 Opsplitsing van MBV in twee-, drie- of vierling sinds 1991 - 2001 22 Apgar na 5 minuten (2001) 23 Perinatale sterfte in Limburg 1991 - 2001 24 Hypertensie 2001 - 2002 25 Preeclampsie, HELLP-syndroom 2001 - 2002 26 Hall classificatie, vroeg-neonatale sterfte in Limburg (91 – 01) 27 Externe versie 2001 – 2002 28 Singletons – twins – triplets: spontaan <-> ART 1993 - 2002 29 Frequentie meerlingen van IVF/ICSI + hormonaal 1993 - 2002 30 Volle maan 1998 - 2003 31 Geboortegewichtsklassen in Limburg 1991 - 2002 32 Misvormingen tweelingen 1998 - 2002 33 Hypertensie 2001 – 2002 34 Sectio’s en ziekte van Crohn 35 Preeclampsie / eclampsie in Virga Jesse 2001 - 2002 36 Centielen hoofdomtrek en lengte 37 IVF - ICSI 38 Case – controle ICSI versus spontaan 39 Turkse bevalling (zie 02/49) 40 Bevallingen op 1 juli 41 Sociale factoren en bevallingen boven 25 jaar 42 Bevallingen West-Vlaanderen voor tijdschrift WES 43 Lijst maternale leeftijd > 35 jaar 44 Hypertensie 2001 - 2002 45 Tienerzwangerschappen + nationaliteit 46 ICSI – spontaan (gewichten) 47 Tweelingen in Oost-Vlaanderen 48 Tienerzwangerschappen 2001 - 2002 49 Stuitbevallingen à terme 50 Neonatale infecties 2001 - 2002 51 Tienerzwangerschappen 1995 – 2002 + West-Vlaanderen 52 Provincie Antwerpen 2002 (Eurocat) 53 Asfyxie
aanvrager
Dr. G. Debruyne mevr. B. Buysse mevr. B. Buysse Prof. dr. H. Cammu P. Verdonck mevr. C. Derom Dr. W. Gyselaers de heer R. Moonens (K&G) Prof. dr. D. Carton Dr. R. Vercamer – Oostende L. Splingaer Dr. W. Ombelet Dr. W. Ombelet Prof. dr. Y. Jacquemyn Dr. M. Bonduelle (VUB) Dr. W. Ombelet Dr. W. Gyselaers Dr. W. Gyselaers Dr. W. Ombelet Dr. W. Ombelet Prof. dr. B. Van Overmeire Dr. W. Gyselaers Prof. dr. Y. Jacquemyn mevr. Weemaels – Oostende Dr. W. Gyselaers Prof. dr. W. Foulon Dr. W. Ombelet mevr. C. Derom Dr. W. Ombelet Dr. W. Gyselaers Prof. dr. R. Derom Prof. dr. Y. Jacquemyn M. Joossens (vroedvrouw) Dr. S. Boes – Hasselt Prof. dr. H. Devlieger Dr. W. Ombelet Dr. W. Ombelet Taç (vroedvrouw) Luminus elektriciteitsfirma Prof. dr. H. Devlieger S. Simoens Gazet van Antwerpen Prof. dr. P. Defoort B. De Buyssche - De Morgen Prof. dr. P. Defoort mevr. C. Derom K. Martens Nathalie Dewaele Dr. L. Mahieu Greet Vanoverbeke Dr. Vera Nelen Dr. Alexandra Zeçic 54
54 55 56 57 58 59 60
Sociologie Tienerzwangerschappen en tienerzwangerschapsonderbreking Maghbrebynse vrouwen Volle maan Thuisbevallingen Poliklinisch bevallen Trisomie 21
61 Prematuren (1987 – 2002) 62 Bevallen na keizersnede
mevr. Wendy Christiaens Dr. Leen Oudenaerde mevr. Ayed Rahua (vroedvrouw) Terry Slootmaekers mevr. Christine Thys mevr. Melissa Blanckaert Het Laatstse Nieuws Prof. dr. H. Devlieger & Prof. dr. M. Hanssens Prof. dr. P. Defoort
Nieuwsberichten 03.01.03
09.01.03 24.01.03 04.02.03 05.02.03
06.02.03 02.06.03 03.06.03 18.06.03 19.06.03 19.06.03 26.06.03 26.06.03 08.07.03 11.08.03 21.08.03
14.10.03 27.11.03 28.11.03
Belga Het Laatste Nieuws Gazet van Antwerpen De Financieel Economische Tijd Het Nieuwsblad Het Belang van Limburg Radio 1: nieuws 17.00 uur Radio 1: actueel 18.00 uur Radio 2: Oost-Vlaanderen Radio 2: Limburg De 7de dag - Saskia De Schutter Cultural Communication, Japan - journaliste Miss Kosia Murata Het Laatste Nieuws (prematuren) – Peter Cotur Q-music (Radionieuws - prematuren) 4 FM (Radionieuws - prematuren) VRT (prematuren) Le Soir – Favier Radio 1: Voor de dag (interview – Stijn Vercruysse) Het Laatste Nieuws (tweelingen) – Peter Cotur Het Belang van Limburg (tweelingen) – Hans Cardijn Jongens en wetenschap (keizersnede) – Prof. dr. H. Cammu Standaard (jaarverslag) – Veerle Beel NRC Handelsblad Nederland (maternale sterfte) Het Volk (vierlingen) Het Laatste Nieuws (jaarrapport) Belga (siamese tweeling) VRT (Journaal - laaggeschoolden) Het Laatste Nieuws (laaggeschoolden) Q-music (Radionieuws - laaggeschoolden) Gazet van Antwerpen (oude primipara’s) – Karin Van Hoorde Ann Heylen (leeftijd > 35 jaar) VRT (Journaal) – Prof. dr. H. Cammu Q-Music (Radionieuws) – Ing. G. Martens 4 FM (Radionieuws) – Ing. G. Martens VTM (Journaal) VTM (Nieuws – tienerzwangerschappen) De Morgen (tienerzwangerschappen) – Barbara De Busschere Gazet van Antwerpen (perinatale sterfte) Het Laatste Nieuws (perinatale sterfte) Het Belang van Limburg (perinatale sterfte) Het Nieuwsblad (keizersnede)
55
20
GEPUBLICEERDE WERKEN
56
PERISTAT: de zoektocht naar perinatale gezondheidsindicatoren voor Europa
PERISTAT is een door de Europese Unie, in het kader van haar Health Monitoring Program, gesteund project met als doel te komen tot een aantal indicatoren om de perinatale gezondheidszorg op het Europees niveau te evalueren.
Sinds 1960 zijn zowel de perinatale als de maternale sterfte zo sterk gedaald, dat sterftecijfers op zichzelf reeds lang niet meer toereikend zijn om als kwaliteitsmeter van de zorg te dienen. Andere substantiële en statistisch bruikbare indicatoren zijn dan ook nodig om de beroepsgroepen, beleidsmensen, researchers en het publiek toe te laten een correcte evaluatie te verkrijgen van de perinatale gezondheidszorg in Europa. Die ziet zich geplaatst tegenover uitdagingen zoals het optimaliseren van de veiligheid van moeder en kind, het minimaal houden van mogelijke iatrogene risico’s van medische technologie, het wegwerken van sociale ongelijkheid in de toegang tot de gezondheidszorg, dat alles tegen een achtergrond van efficiënt aanwenden van beperkte middelen. PERISTAT heeft daarom de factoren ontleed die geassocieerd waren met suboptimale zwangerschapsuitkomst in diverse Europese landen en regio’s. De data van het SPE, die naar hun kwaliteit zeer werden geapprecieerd, leverden in een belangrijke inbreng. Daarbij waren oud-voorzitter Dr. A. Bekaert, naast Dr. S. Alexander, erg actief om de werkzaamheden van de Stuurgroep op het spoor te zetten. De voorzitter, Prof. dr. P. Defoort, maakte deel uit van het Wetenschappelijk Adviescomité, en directeur Ing. G. Martens, Prof. dr. H. Cammu en Prof. dr. P. Defoort droegen bij tot de datalevering en –verwerking.
57
21
COLOFON
Eindredactie:
H. Cammu G. Martens K. De Coen C. Van Mol P. Defoort
Vormgeving:
G. Martens
Secretariaat:
S. Vermeren V. De Bolle
Studiecentrum voor Perinatale Epidemiologie (SPE) Hallepoortlaan 27 1060 BRUSSEL
Oprichtingsnummer 30761/86 Staatsblad 27 november 1986 Maatschappelijke zetel: Hallepoortlaan 27, 1060 Brussel Telefoon: 02.533.12.10 Fax: 02.534.13.82